BRACH2006009001002.Pdf
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons) herontdekt in Nederland E.P. de Boer & M.T. Wasscher Inleiding Ijstijd. In geheel West- en Midden-Europa is Na tientallen jaren ogenschijnlijk afwezig te deze witsnuitlibel de laatste tientallen jaren zijn geweest, werd de Oostelijke witsnuitlibel sterk achteruitgegaan. De vondst in 2005 van (Leucorrhinia albifrons, Burmeister, 1839) in een populatie in Friesland is daarom des te de zomer van 2005 opnieuw in Nederland verrassender. aangetroffen. Deze witsnuitlibel is altijd een zeer zeldzame verschijning geweest in Neder- land. De soort werd voor het laatst gezien bij De ontdekking Appelscha in 1994 en werd sindsdien in ons Een NJN-libellenexcursie onder leiding van land als verdwenen beschouwd (NVL, 2002). Maarten Schrama bezocht op 26 juni 2005 De Oostelijke witsnuitlibelkomt voor van West- de Dellebuursterheide nabij Oldeberkoop in Siberië tot in Midden-Europa (inclusief grote Zuidoost-Friesland. Aan het eind van de mid- delen van Scandinavië) en bereikt in Neder- dag werd Maarten door één van de excursie- land en Frankrijk de uiterste westgrens van deelnemers attent gemaakt op een “wel heel haar verspreidingsgebied. De West-Europese kleine oeverlibel met een witte punt aan het populaties liggen sterk geïsoleerd en betreffen achterlijf'. Maarten zag meteen de waarde waarschijnlijk relicten van westelijke uitlopers van deze opmerking in en trof ter plekke van het verspreidingsgebied na de laatste twee vechtende mannetjes van de Oostelijke Hijum van E. Foto: Figuur 1. Mannetje Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons) van de Dellebuursterheide. Male Leucorrhinia albifrons of the Dellebuursterheide,Friesland. 14 Brachytron 9 (2006) Foto: R. Ketelaar Figuur 2 Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons), vrouwtje (Öland, Zweden) Leucorrhinia albifrons, female (Öland, Sweden). witsnuitlibel aan. Eén mannetje werd gevan- afstand van drie kilometer). Bij een ven dat gen, gefotografeerd en weer vrij gelaten. Op grote overeenkomsten vertoont met de voort- die middag werden ongeveer vijf mannetjes plantingslocatie op de Dellebuursterheide gezien. Op 29 juni 2005 bezochten de auteurs werden twee mannetjes aangetroffen (wrn. F. de locatie opnieuw. Om 11:00 uur ochtends Koopman & E.P. de Boer). Het is daarom niet werden twee mannetjes zittend op een uitgesloten dat de Oostelijke witsnuitlibel op zandpad gezien. Hoewel hier eerder territori- meer locaties in Zuidoost-Friesland tot voort- ale mannetjes werden gezien leek de biotoop planting komt. ongeschikt voor een populatie. Tot onze grote vreugdewerden echter enige uren later bij een ven in de directe omgeving twee mannetjes en Status in West-Europa een larvenhuidje aangetroffen. De daarop vol- De herontdekking van de Oostelijke witsnuitli- gende dagen bleek dit inderdaad de voortplan- bel in Nederland is om verschillende redenen tingslocatie te zijn. Tot en met 12 juli werden bijzonder. Ten eerste werd de soort meer dan hier vrijwel dagelijks Oostelijke witsnuitlibellen tien jaar niet in Nederland waargenomen, voor waargenomen. Er werden eiafzettende vrouw- het laatst op 21 mei 1994. Interessant aan deze tjes, tandems en territoriale mannetjes gezien. waarneming is dat die op een tiental kilometers Het maximumaantal op een dag bedroeg tien afstand van de nieuwe vindplaats is gedaanop individuen. Gezien de aangetroffen aantallen, het Aekingerzand bij Appelscha (wrn. G. De soort de voortplantingsactiviteiten en de vondst Knijf). Vóór 1994 werd de slechts negen staat vast van een larvenhuidje dat de Ooste- keer in Nederland waargenomen (NVL, 2002), lijke witsnuitlibel zich op deze plek met succes maar niet in Friesland of Drenthe. heeft voortgeplant. Ten tweede is de huidige vindplaats de enige Later werden ook buiten de voortplantingslo- recente in het laagland van Noordwest-Euro- catie enkele dieren aangetroffen (tot op een pa. De dichtstbijzijnde vindplaatsen liggen op Brachytron 9(I &2): 14-20 15 Uilhoorn H.M.G. Foto: Figuur 3. Voor de excursie naar de Oostelijke witsnuitlibel was veel belangstelling. Many people joined the field trip to the site with Leucorrhinia albifrons. enkele honderden kilometers afstand. Vanaf witsnuitlibel zeer zeldzaam (Rychla & Buczyn- soort de Nederlandse grens gerekend bevinden ski, 2003) en verder is de pas onlangs eerst in deze plekken zich op 375 km naar het zuidoos- voor het aangetroffen Thüringen (Pet- ten (de vondst op 19 juni 2001 bij Remptendorf zold, 2002). In Denemarken gold de soort als in Thüringen, Duitsland; Petzold, 2002), 425 verdwenen, maar werd deze in 1998 na 40jaar km naar het zuiden in de Franse Jura onder herontdekt in Noord-Jutland (Pedersen, 1999). Groot-Brittannië Besangon (schr.med. J.-P. Boudot) en 450 km In België, Luxemburg en is de naar het noordoosten (1 a 2 individuen in 1998 soort nooit waargenomen. in Noord-Jutland, Denemarken; Pedersen, Ten derde staat de Oostelijke witsnuitlibel in 1999). De afstand tot de huidige vindplaats Europa in de hoogste categorie van de lijst is voor deze drie locaties respectievelijk 475, van beschermde diersoorten, de Flabitatricht- 750 en 550 km. Alle recente vondsten van de lijn van de Europese Unie. Uit het hiervoor soort in Frankrijk komen uit de zuidwesthoek geschetste beeld blijkt dat de soort in West- (bij Bordeaux; bijv. Ruddek, 1998) en de Jura Europa uiterst zeldzaam is (vergelijk Schorr, (Boudot, 2005; Deliry, 2005), Waarnemingen 1996). In Oost-Europa (zoals in Noord-Polen: in het departement Indre-et-Loire bij Mézieres- Reinhardt, 1998) en Zuid-Zweden (Öland: De en-Brenne in de omgeving van Chateauroux, Boer et al., in prep.) is de soort overigens min- in Midden-Frankrijk (Dommanget, 1984) waren der zeldzaam en komt plaatselijk wel in grotere slechts eenmalig. In Duitsland zijn recente aantallen voor. waarnemingen vooral beperkt tot vier deel- Tot slot is het feit dat er op één dag maximaal staten in de (zuid)oostelijke helft van het tien individuen zijn gezien uniek. In Nederland land (Jödicke, schr.med; Ellwanger, 2005). was er alle keren dat de soort waargenomen In Brandenburg heeft de soort enkele vaste werd sprake van 1 a 2 individuen. Dit komt populaties (Ellwanger, 2005). In Beieren is overeen met de meeste andere West-Euro- de locaties soort recent op zes plaatsen aangetroffen, pese vindplaatsen; waar grotere aan- met waarvan op drie locaties zekere populaties tallen worden gezien zijn zeer schaars. (Burbach, 2003). In Saksen is de Oostelijke 16 Brochytron 9 (2006) Biotoop de zandbodem is plaatselijk goed zichtbaar. De Oostelijke witsnuitlibel staat bekend als een De oevervegetatie bestaat uit een smalle zone zeer kritische libellensoort van ongestoorde, van Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum). zwak gebufferde, mesotrofe bosvennen met Gewone waterbies (Eleocharis palustris), een goed ontwikkelde water- en oevervege- Veelstengelige waterbies (E. multicaulis), Sna- tatie (Schorr, 1990). Dit type vennen vormt velzegge (Carex rostrata), Witte snavelbies een ideale leefomgeving voor veel libellen en (Rhynchospora alba), Pijpenstrootje (Molinia herbergt dikwijls een zeer soortenrijke libel- caerulea) en Pitrus (Juncus effusus). In het lengemeenschap. Ooit waren dit soort ven- water is een rijke ondergedoken vegetatie van nen ook in Nederland te vinden, zoals de Waterveenmos aanwezig (tabel 1). e Oisterwijkse Vennen, waar in 20 eeuw nog 49 Het ven bevatte in de jaren ‘80 een dikke libellensoorten voorkwamen. Sinds de jaren baggerlaag en was daardoor geëutrofieerd ’60 zijn mesotrofe vennen door vervuiling, ver- geraakt. Bovendien zeeg het water weg naar zuring, verdroging en versnippering dermate een naastgelegen landbouwsloot, waardoor in kwaliteit achteruitgegaan dat ze ongeschikt het terrein een instabiele waterstand kende. zijn geworden voor de meeste kritische libel- De begroeiingen van Pitrus en Grote lisdodde lensoorten. Vrijwel in dezelfde periode is ook (Typha latifolia) in het ven duidden op deze de Sierlijke witsnuitlibel(Leucorrhinia caudalis) milieuverstoringen. Om die reden is het ven (Charpentier, 1840) uit ons land verdwenen. eind jaren ‘80 door It Fryske Gea (de provin- Beide soorten zijn sterk verwant en vertonen ciale vereniging voor natuurbescherming in grote overeenkomsten qua uiterlijk, levens- Friesland) rigoureus geschoond en werden wijze en verspreiding. delen van de aangrenzende vergraste hei- Het Friese ven (figuur 4) waar de Oostelijke devegetatie geplagd. Tevens werden, om de te witsnuitlibel zich voortplant is redelijk groot wegzijging tegen gaan, een grondwater- (1 ha), ondiep (max. 1 m) en omringd door kering aangebracht en een sloot gedempt (dop)heidevegetatie afgewisseld met open (archiefgegevens IFG). dennenbos (figuur 2). Het water is helder en Foto: E. van Hijum Figuur 4 Het de Dellebuursterheide. voortplantingswater op The reproduction siteof Leucorrhinia albifrons at the Dellebuursterheide,Friesland, The Netherlands. Brachytron 9(1 &2): 14-20 17 Van de oostelijke oeverzone van het ven zijn fen in diverse, matig voedselrijke, wateren vegetatieopnamen beschikbaar uit 1997 en met een goed ontwikkelde watervegetatie 2005 (tabel 1). De verschillen tussen de beide en een verlandingszone van Waterdrieblad jaren lijken gering. Toch vertoonde de noord- (Menyanthes trifoliata), Holpijp (Equisetum oostoever in 1997 een wezenlijk ander aan- fluviatile) en diverse biezen- en zeggensoor- zicht dan in 2005. Destijds was de oever zan- ten. De soort plantte zich hier zowel in kleine, dig en was er een hoge bedekking aanwezig ondiepe bosvennen voort alsook in kunstmatig van Kleine zonnedauw