Arie de Groot Bouwen voor De Bijenkorf

Een commercieel bedrijf als opdrachtgever

'De N.V. de Bijenkorf huldigt de voortreffelijke opvat­ winkelpanden. ting, dat de aesthetische verzorging van hare bouwwer­ Nieuwbouwplannen in 1909 maakten een tijdelijk ken, zoowel uiterlijk als innerlijk, van groot belang is hulpgebouw noodzakelijk, dat geplaatst werd op het voor het welslagen van hare onderneming. Immers, men braakliggende terrein van de in 1903 gesloopte oude kan toch niet aannemen, dat zulk een commercieel be­ Beurs aan het Damrak. Deze plek bleek echter zo ideaal, drijf, zich uitsluitend uit schoonheidsdrang, uit idealis­ dat de plannen aan de Nieuwendijk werden afgelast en me, tot de eerste bouwmeesters des lands zou wenden, het oude Beursterrein werd aangekocht ten behoeve om hare warenhuizen te ontwerpen en ook de uitvoering van de nieuwbouw. Men besloot nu van het familiebe­ tot in details te verzorgen, - een detailverzorging dan, die drijf een N.V. te maken om de zaak op grotere voet zeker niet den indruk maakt, dat er met een zuinige te kunnen voortzetten: niet langer als speciaalzaak, maar beurs rekening gehouden moest worden?'1 voortaan als warenhuis. De in 1912 begonnen nieuw­ bouw was bijna gereed toen de eerste wereldoorlog Tussen 1910 en 1930 ontwikkelde De Bijenkorf zich van uitbrak en het werk vrijwel stil kwam te liggen, waar­ een manufacturen- en modemagazijn van plaatselijk be­ door op 3 september 1914 slechts de parterre voor het lang tot een warenhuisbedrijf van internationale repu­ publiek kon worden opengesteld. Verdieping na verdie­ tatie. Een ontwikkeling die zich ook architectonisch ping werd vervolgens in gebruik genomen. Pas in de zo­ manifesteerde: in de genoemde periode liet De Bijen­ mer van 1915 was het gebouw geheel voltooid: het eer­ korf drie kapitale gebouwen neerzetten in , ste grote en volledige warenhuis van Nederland. Den Haag en , die respectievelijk lokaal, landelijk en internationaal de aandacht hebben getrok­

ken. Ook na de tweede wereldoorlog heeft het concern Het warenhuis als verschijnsel hoog gemikt: voor de nieuwe Bijenkorven in Rotterdam,

2 en werden bekende buitenlandse Op dat moment was het warenhuis buiten onze grenzen architecten als Breuer, Ponti en Holzbauer in de arm reeds lang een bekend verschijnsel, het vroegste voor­ genomen. In dit stuk zal ik mij echter in hoofdzaak beeld was zelfs al meer dan een halve eeuw oud. Neder­ 3 beperken tot de vooroorlogse gebouwen. land liep dus bepaald niet voorop. Ik wil mijn verhaal toespitsen op de relatie architec­ Dat vroegste voorbeeld was 'Au Bon Marché' in tuur - opdrachtgever. Het inleidingscitaat geeft er alle Parijs, van Aristide Boucicaut.4 Boucicaut voerde in reden toe te veronderstellen dat er méér in het geding 1852 als eerste een verkoopformule in die kenmerkend was (is) dan uitsluitend esthetiek. Maar eerst moet iets zou worden voor het warenhuis en een revolutie teweeg­ gezegd worden over de geschiedenis van de maatschap­ bracht in de tot dan gebruikelijke verkoopmethoden. pij en haar gebouwen en over het warenhuis in het alge­ Vrij entree (zonder psychologische koopverplichting) meen. en vaste prijzen behoorden tot die formule, maar kwa­ men ook elders reeds voor. Revolutionair echter waren Boucicauts ongekend lage prijzen (gebaseerd op massa­ Van winkel tot warenhuis verkoop en contante betaling) en het feit dat hij alle traditionele branchegrenzen doorbrak: in 'Au Bon De geschiedenis van De Bijenkorf gaat terug tot 1870, Marché' was alles te koop. Het succes was overweldi­ toen Simon Philip Goudsmit aan de Amsterdamse gend. Binnen enkele jaren verveelvoudigde zich de omzet Nieuwendijk 132 een wol- en fourniturenwinkel begon en werden grote uitbreidingen noodzakelijk. In 1869 - onder de naam 'De Bijenkorf'. Dit familiebedrijfje flo­ Goudsmit moest toen nog beginnen - startte Boucicaut reerde en groeide in enkele tientallen jaren uit tot een een grootscheepse nieuwbouwcampagne, die uiteindelijk grote speciaalzaak met vele afdelingen, die waren onder­ zou resulteren in een warenhuiscomplex van omstreeks gebracht in een conglomeraat van verscheidene oude 2, 5 ha.

9

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Afb. 1. De Bijenkorf, Amsterdam, 1912-1915, J.A. van Straaten en B.A. Lubbers. 'Dat men onder één dak een japon, een Perzisch tapijt, een lunchroom en een schilderijententoonstelling kon vinden, daaraan moest het publiek eerst wennen. Ook voor onszelf en zeker niet in de laatste plaats voor de Directie, was alles nieuw en anders dan vroeger.' (A. Goudsmit)

10

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Nu verschenen er aan het eind van de eeuw in Neder­ land bazars die de grote buitenlandse warenhuizen imi­ teerden, maar zij bleven relatief beperkt van omvang en assortiment. Zelfs de 'Grand Bazar de la Paix' in Den Haag (1906), die de pretenties voerde van een echt wa­ renhuis en de allures daarvan inderdaad benaderde, was ook na uitbreiding in 1907 nog niet half zo groot als de Amsterdamse Bijenkorf van 1915.5 Want het echte warenhuis van die tijd was veel méér dan een winkel om goedkoop en efficiënt inkopen te doen. Het wilde ook fungeren als plaats voor ontmoeting, ontspanning en cultuur. Tearooms en restaurants, concert- en theater­ zalen, kunsttentoonstellingen, leeszalen, uitleenbiblio­ theken, kapsalons, crèches, bankfilialen, postkantoren, reisbureaus, voor al dergelijke zaken kon men er terecht. Een concentratie van stedelijke cultuur in één gebouw. In de Amsterdamse Bijenkorf van 1915 waren slechts enkele van de genoemde faciliteiten opgenomen, maar toch bood dat al een heel nieuwe ervaring. Zoals Alfred Goudsmit, zoon van de oprichter, in 1937 memoreerde: 'Dat men onder één dak een japon, een Perzisch tapijt, Afb. 2. De Bijenkorf, Den Haag, 1924-1926, P. L. Kramer. een lunchroom en een schilderijententoonstelling kon 'Als een reusachtig Kasteel der Genietingen rijst daar het Waren­ huis op in het hart van de stad. Het schittert van rijkdom, van vinden, daaraan moest het publiek eerst wennen. Ook daadwerkelijk geworden verbeeldingen, in zijn verfijnd en koket voor onszelf en zeker niet in de laatste plaats voor de zich plooiende architectuur, in zijne uitstallingen, waarvan er Directie, was alles nieuw en anders dan vroeger.'6 elke een verbeeldingswereld is op zichzelf.' (P.H. Ritter)

Amsterdam, Den Haag, Rotterdam

Het Franse en het Duitse type Naar dit Duitse type werd onder leiding van architect J.A. van Straaten en naar tekeningen van B.A. Lubbers Omstreeks 1910 - toen de Bijenkorf moest worden ont­ de Amsterdamse Bijenkorf gebouwd. Aangelegd 'volgens worpen - bestond er in het buitenland al een ruime de beproefde systemen' van 'Tietz', 'Selfridge' enz., was ervaring met warenhuisbouw.7 Daar waren de Franse het 'geheel van gewapend beton, met marmer bekleed 19de-eeuwse warenhuizen als 'Au Bon Marché' en 'Au (. . .) en overkapt met zwaar in lood gevat glas'.9 Het Printemps' met hun ijzer- en glasconstructies. Zij hadden langgerekte gebouw (ca. 120 x 25 m) kreeg de evenzeer met glas overdekte hallen, omgeven door galerijen op beproefde indeling met een centrale lichthal tussen de ijle kolommen en doorsneden door trappen en lucht­ hoofdingang (Damrak) en het daartegenovergelegen bruggen. Fascinerende ruimten, door Zola gekarakteri­ hoofdtrappenhuis annex liftengroep, en met neven­ seerd als 'la cathedrale du commerce moderne, solide ingangen aan de korte zijden, waarachter kleinere licht­ et légere, faite pour un peuple de clientes'.8 hoven kwamen. Voor de gevels lijkt echter minder naar de moderne Duitse dan naar de traditionalistische En­ Rond de eeuwwisseling werd dit Franse type in de gelse warenhuizen gekeken te zijn. Zo vertoont de Bijen­ Nederlandse bazars nagevolgd. Maar inmiddels was niet korf sterke overeenkomst met het Londense 'Harrods', langer Frankrijk, maar Duitsland toonaangevend in de dat in 1901-1905 in Franse renaissancetrant werd opge­ warenhuisbouw. De moderne Duitse warenhuizen, zo­ trokken. Beide gebouwen hebben de karakteristieke als 'Wertheim' in Berlijn (1896-1904, A. Messel) en Franse opzet met paviljoens onder hoge schilddaken en 'Tietz' in Düsseldorf (1907-1909, J.M. Olbrich) kregen ook in de gevelopbouw is er tussen de twee opvallende een gewapend betonskelet, bekleed met kostbare verwantschap. materialen. Van de gelijktijdige Engelse warenhuizen, die in classicistische stijlen werden opgetrokken, onder­ Vergeleken met de latere architectonische successen scheidden zij zich door een moderne, krachtig-vertica- van De Bijenkorf kan het Amsterdamse warenhuis geen liserende gevelgeleding. In het monumentale, paleisach­ groots debuut genoemd worden. Het terugvallen op een tige interieur werd het hoofdmoment gevormd door een historiserende vormgeving - een in die tijd internationaal grote, met glas overdekte lichthal, welke echter een heel verschijnsel - lag besloten in de architectenkeuze van de andere werking had dan de hallen in de Franse waren­ opdrachtgever. Maar ook voor wie daarmee geen moeite huizen. had was het ontwerp niet sterk. Een criticus in de NRC sprak van het 'weifelend karakter' van de algehele compositie. 'Een zelfbewuste geest spreekt uit dit bouw­ werk niet, het schijnt een compromis tusschen allerlei

11

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit overwegingen, geen demonstratie van een modern han­ delshuis zooals men dat zoo gaarne verwachten zou - 10

Meer zelfbewustheid sprak uit het optreden van de Bijenkorf-directie als opdrachtgever bij de stichting van haar filialen in Den Haag (1924-1926) en Rotterdam (1929-1930).11 In beide gevallen streefde zij bewust naar een goede, moderne architectuur en schreef zij een 'meervoudige opdracht' uit, een handelwijze waarmee zij in de architectenwereld veel waardering oogstte.12 Voor de bouw van het Haagse filiaal werden zes architecten uitgenodigd een schetsontwerp te maken, onder wie P.L. Kramer en J.F. Staal. De Commissie van Advies, met Berlage en J. Gratama als belangrijkste leden, sprak haar duidelijke voorkeur uit voor de inzen­ ding van Staal, een kubistisch ontwerp dat werd geken­ merkt door 'robuste, vierkante massa's'.13 De Bijenkorf­

directie moest echter nog andere belangen in het oog Afb. 4. De Bijenkorf, Rotterdam, 1929-1930, W.M. Dudok houden. Zij had, zoals Gratama het later verwoordde, m.m.v. B.J. Ouendag, W.B. Ouendag en D. Brouwer. 'Licht en lichtend heeft de ontwerper zich het warenhuis gedacht: licht 'groote waardeering voor het ontwerp-Staal, en zij zou van binnen en, tegen den schemer, lichtend naar buiten. Dit is het ontwerp ook gaarne uitvoeren, ware het niet, dat zij het karakteristieke effect van het groote warenhuis in het mo­ het algeheele karakter van deze architectuur te vreemd derne stadsbeeld.' (Dudok) en te weinig passsend voor een hedendaagsch Haagsch

Warenhuis-Modemagazijn vond. Tot haar leedwezen Voor de Rotterdamse Bijenkorf werden in 1928 vier 14 moest zij daarom van dit project afzien.' Zo kreeg niet architecten uitgenodigd, onder wie J.F. Staal en W.M. Staal, maar Kramer de opdracht. Zijn ontwerp was niet Dudok. Beider projecten kregen van de Commissie van zozeer minder van kwaliteit, maar toonde een geheel an­ Advies (W. Kromhout, A.R. Hulshoff en M.J. Granpré dere opvatting. Geen robuuste massa's, maar een gevel Molière) gelijkelijk de beste beoordeling, maar uitein­ die zich soepel plooide om de gewapend betonnen kern delijk werd dat van Dudok bekroond en uitgevoerd.18 van het gebouw, 'monumentaal en luchtig'.15 De voor Rotterdam ingezonden ontwerpen ademden een geheel andere geest dan die voor Den Haag, nog geen vijf jaar eerder. De meeste deelnemers, ook Dudok, toon­ den zich beïnvloed door de Nieuwe Zakelijkheid, het­ geen tot uiting kwam in strakke lijnen en veel glas, maar zij gebruikten tegelijk nog allerlei decoratieve elemen­ ten. Wat de indeling van het gebouw betreft hadden zij bovendien meer vrijheid dan hun collega's destijds in Den Haag, die moesten werken op basis van een vast­ staand plattegrondschema. Dit gaf Dudok de gelegenheid het hoofdtrappenhuis excentrisch te situeren en het in het exterieur te laten spreken als een gesloten, verticale dominant op de meest in het oog springende hoek van het horizontaliserende, glazen bouwwerk. Dudoks Bijenkorf - in 1940 deels verwoest, later afge­ broken - vormde een synthese van zakelijke en 'deco­ Afb. 3. De Bijenkorf, Den Haag, Lichthal. ratieve' architectuur. Grondplan en opbouw waren uiter­ mate helder en doordacht, maar in de vormgeving liet Dudok op tal van punten de esthetiek zwaarder wegen De Haagse Bijenkorf werd een markant bouwwerk, dan een strikt zakelijke, 'eerlijke' oplossing.19 Ook in 'een van de laatste topstukken van de plastische Amster­ de kleurstelling: geel met accenten in wit, zwart en goud, damse School-architectuur'.16 Bijzonder veel zorg kreeg week het gebouw af van de contemporaine nieuw- de decoratieve versiering, zowel buiten als binnen: zakelijke architectuur. Het interieur was strak en zake­ beeldhouw- en houtsnijwerk, betimmeringen, schilderin­ lijk, maar was ook bedoeld te imponeren door afmetin­ gen, glas-in-lood, enz. Hiervoor werd 'de fine fleur van gen en ruimtewerking en door het marmer, gebruikt de Hollandsche kunstenaarsschap'17 ingeschakeld: Krop, voor wanden en trappen. Gidding, Polet, Gispen, Bogtman, Eisenloeffel en vele Had de Haagse Bijenkorf landelijke bekendheid ge­ anderen. kregen, het Rotterdamse gebouw verwierf dankzij publi-

12

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit caties in buitenlandse architectuurtijdschriften interna­ G. Knuttel merkte dat al op toen hij de Haagse Bijen­ tionale faam. 'Het modernste warenhuis van Europa'. korf met de nabijgelegen 'Volharding' vergeleek, en de Niet zonder trots meldde Alfred Goudsmit in 1937 Rotterdamse met de Van Nellefabriek.24 De Bijenkorf­ dat inrichting en lay-out van de Rotterdamse vestiging directie veroorloofde zich geen experimenten. Zij koos, op een zodanig peil stonden, 'dat nu, na 7 jaar, nog tal zowel vóór als na de tweede wereldoorlog, voor archi­ van buitenlandsche warenhuismenschen deze zaak voor tecten met ervaring, veertigers (en ouder) die al een repu­ studie-doeleinden komen bezoeken'.20 tatie hadden opgebouwd en een garantie leken voor kwaliteit, - niet voor experimenteel ingestelde twintigers en dertigers, zoals degenen waren die in die periode écht Architectuur en opdrachtgever baanbrekende architectuur schiepen als het Scheepvaart­ huis, het Schröderhuis, Zonnestraal, de Van Nellefa­ Ook de architecten keken in het algemeen bewonderend briek. De directie volgde de avant-garde wel, maar op naar de Rotterdamse Bijenkorf; B. Merkelbach echter zodanige afstand dat zij het kon verkopen aan een breed uitte bedenkingen: publiek. 'Amsterdam - Den Haag - Rotterdam, drie gebouwen van Zo kreeg Amsterdam in 1912 geen 'zakelijke' (Berlagi- geheel verschillend karakter, drie gebouwen die in hun aanse) Bijenkorf: 'Het kopend publiek èn De Bijenkorf verschijningsvorm niets met elkaar gemeen hebben en waren daar toen nog niet rijp voor'.25 Zo werd in Den toch bevatten alle drie eenzelfde bedrijf. Er moet hier Haag het kubistische plan-Staal terzijde gelegd ten gun­ dus iets haperen, want niet alleen het tijdsverschil ver­ ste van de in 1924 meer vertrouwde Amsterdamse mag een zoo groote invloed op de architectuur te heb­ School-architectuur van Kramer; want '. . . de Directeu­ ben, als we hier kunnen constateeren.'2 ren voelden dat dit project de massa zou aantrekken, Vanuit zijn functionalistische instelling - hij was in omdat daarin alle stroomingen van dezen tijd vreugdig 1927 medeoprichter van de architectenkern 'De 8' - re­ aanvaard en verwerkt waren. Het wilde modern zijn, deneerde Merkelbach dat er iets niet klopt wanneer drie maar was vol van oude usances, het wilde rustig en be­ gebouwen waarvan de indeling op hetzelfde principe zadigd zijn, maar kon den stroom van de nieuwe onrust berust, uiterlijk zozeer van elkaar verschillen. Hij con­ niet weerstaan. Vol sprankelende geestigheden groeide cludeerde dan ook dat de architecten in feite niet veel de gevel om het vastgelegde plan. Vol tintelende details, meer hadden kunnen zijn dan 'gevel-architect'. Dat gold en vreugdig onderhoudend, maar zonder principe, alles ook voor Dudok: '. . . overal voelt men den strijd tus- voorzichtig, vloeiend en rond deed het nergens stooten. schen de gebruiks- en constructieeischen en de wen- Welk een symbool! . . .'26 En ook Dudoks schepping was schen, om niet te zeggen 'de lusten' van den architect.'22 'geen voorbeeld van uiterst moderne architectuur', Hiermee mag het door Merkelbach gestelde probleem maar 'het rijpe werk . . . van een volkomen uitgegroeid, zijn opgelost, nu rijst de vraag hoe éénzelfde opdracht­ zelfstandig kunstenaar, die echter niet blind is voor de gever binnen zo'n kort tijdsbestek zulke verschillende bruikbaarheid of juistheid in de denkbeelden, van die 27 stijlen heeft kunnen verkiezen, temeer daar die op­ na hem gekomen zijn'. Geen wonder dat dit werk zo drachtgever zich presenteerde als een rationalistisch in de smaak viel bij meer behoudende architecten, maar georganiseerd bedrijf, waar - zoals Merkelbach schreef - het slecht deed bij functionalisten als Merkelbach en 28 niets 'zoo maar' gebeurt en alles zijn reden heeft. Van Loghem. Of had die stijlwisseling óók haar duidelijke reden? Er is nog iets anders dat de verschillen tussen de Koos de opdrachtgever in elke situatie bewust voor een Bijenkorven helpt verklaren: de beoordeling door de bepaalde architectuur? Hoewel ik deze vragen hier niet directie van het ene en het andere publiek, de verschillen diepgaand kan beantwoorden, valt er wel iets over te in mentaliteit, 'cachet' en karakter van de steden. Knuttel zeggen.23 noemt deze overweging, maar relativeert haar sterk; Eén mogelijk antwoord ligt nogal voor de hand: van groter betekenis acht hij 'een gewijzigde opvatting het warenhuis heeft altijd gestaan voor verandering en van aesthetischen aard', 'een algemeene evolutie'.29 vernieuwing: nieuwe verkoopmethoden, nieuwe produk- Niettemin staat het vast dat de Bijenkorfdirectie wilde ten, nieuwe modes. Vernieuwing hoort bij het wezen inspelen op het eigene van de vestigingsplaats. Niet toe­ van het warenhuis. Zou zich dat dan niet manifesteren vallig kreeg Den Haag een 'sprookjespaleis' en Rotter­ in de architectuur van het gebouw, het grootste reclame­ dam een 'zakelijk' gebouw. S.C. Tinbergen zegt het in symbool van het bedrijf? Immers, het warenhuis fs één het gedenkboek van de Rotterdamse Bijenkorf heel en al reclame: het moet imponeren en bekoren, nieuws­ expliciet: gierig maken, maar ook vertrouwd zijn en verstaanbaar 'Elk warenhuis is een schepping op zichzelf. De Rotter- voor een breed publiek. damsche 'Bijenkorf' is uiterlijk doch ook innerlijk weer Dit laatste brengt ons op een ander aspect van de anders dan de Amsterdamsche en de Haagsche, hoe nauw relatie architectuur - opdrachtgever. Namelijk, hoe mo­ de drie ook verwant zijn. Als de Rotterdamsche 'Bijen­ dern en eigentijds ook, géén der Bijenkorfgebouwen korf' niet in harmonie met de eigen sfeer dezer stad is echt avant-gardistisch, stijlvernieuwend geweest. zou worden gedreven, dan zou ze snel onbestaanbaar

13

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Afb. 6, De Bijenkorf, Rotterdam, dakterras met uitzicht op de oude stad.

nenloodsen, ongemerkt verder voeren. Niet alleen zij, die een bepaalde koop wenschen te sluiten, doch vooral Afb. 5. De Bijenkorf, Rotterdam, Lichthal. 'Ook in de binnen­ hen, die zonder directe aanleiding zijn binnengewandeld architectuur is er beperking in motieven en middelen; zoo ergens moeten tot bezichtiging en tot koopen worden aan­ dan heeft de architectuur hier een dienend karakter: de aandacht 32 dient niet in de eerste plaats te worden gevestigd op het huis, gespoord.' maar op de waren.' (Dudok) Architect Friedhoff analyseert vervolgens hoe goed Dudok aan deze opgave heeft voldaan: blijken. (. . .) Als in het trotsche gebouw, dat op het 'De toegangen liggen tusschen de etalagekasten bijna beste punt van deze stad staat, niet hetzelfde rythme verscholen. Al kijkende komt men bijkans ongemerkt pulseert, dat door heel het Rotterdamsche leven klopt, voor de ingangen en bevindt zich dan in de lange as van dan baten de schoonste verlokkingen, achter de etalage­ het gebouw, dat zijn perspectivisch doorzicht dan op vensters en binnen, op den duur niemendal, de harte- zijn mooist ontwikkelt. De trappen zijn zoo gelegen, dat klop van deze zeer bijzondere stad aan de Maas moet men ze bij het doorwandelen van het gebouw vanzelf

30 voortdurend ook in 'De Bijenkorf' gevoeld worden.' voor zich vindt. Daar ze aan de beide uiteinden gelegen Na 1945 is het niet anders. De nieuwe Rotterdamse zijn van de diverse verdiepingen, komt men er veel ge­ Bijenkorf (geopend 1957) wordt een strak, Amerikaans makkelijker toe het grootste gedeelte van de verdieping opgezet gebouw, ontworpen door Marcel Breuer. In te doorkruisen, dan wanneer de trappen in het midden Eindhoven komt een Bijenkorf (geopend 1969) die waren geprojecteerd, terwijl ze toch een snelle berei­ dezelfde opzet heeft, maar die moet aansluiten 'bij king van een of ander speciaal doel niet beletten.'33

31 het Brabantse, zuidelijke karakter' ; de Italiaan Gio In Den Haag had Kramer zich overigens niet min­ Ponti ontwerpt de gevels. der goed van zijn taak gekweten. In Wijdevelds woorden: 'Hij lokt den winkelenden wandelaar reeds door het exterieur en drentelend langs de oneindige reeks van Architectuur als verleider - 'Het Paleis der Levensvreugde' etalages, ontdekt deze plotseling binnen te zijn, . . . want dit gebouw heeft geen geaccentueerde ingangen, Het is niet alleen de stijl die de commercie dient, ook de maar zuigt het publiek ergens onverwachts den gevel verdere architectuur - plattegrond, opbouw, afwerking, in. (. . .) Hier komt het slenterende publiek en wordt voorzieningen - is erop afgestemd het publiek te boeien het koopende, hier zoekt het koopende al slenterend van en te verleiden, opdat voorbijgangers kijkers worden en verdieping naar verdieping. Voor de levenslustige bezoe­ kijkers kopers. Er wordt door de architecten niet kers is het hoofdtrappenhuis met zijn ernstige, soms geheimzinnig over gedaan: blijde, maar steeds kleurig zon-doorgloeide glasven­ 'Wat vormt dus de opgave waarvoor de architect zich sters. (. . .) Een tuin vol kleur die ons voor een oogen- gesteld ziet? Groote overzichtelijke verkoopruimten, blik van de overlading der uitgestalde waren doet be­ onderling toch weer eenigszins gescheiden en verschil­ komen, maar tevens dient om onze aandacht vast te hou­ lend van sfeer met het oog op de uiteenloopende typen den en nieuwgierig maakt naar de verrassingen die de

34 van bezoekers. Ruimte, licht en orde. Ongemerkt bin- volgende verdieping bieden zal.'

14

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Dan brengt de lift ons naar het hoogste niveau: het neel en functioneel bouwen 1840-1920', Het Nieuwe Bouwen. dak: Voorgeschiedenis, Delft 1982, p. 52. 6. A. Goudsmit, '10 mijlpalen in ons streven naar verbetering', 'Hier gaf de Zakenman den Architect de hand en beiden Bij en Korf september 1937, p. 7. gaven zij het Publiek Zon en Lucht. . . den Daktuin!'35, 7. Zie: N. Pevsner, A history of building types, London 1976, de daktuin waar men, volgens P.H. Ritter, pp. 267-271, met literatuuroverzicht (p. 324). Zie voor Duits­ '. . . als op het dek van een mailboot vertoevend, zich land tevens: P. Stürzebecher, Das Berliner Warenhaus. Bautypus, Element der Stadtorganisation, Raumsphare der Warenwelt, kan verbeelden langzaam te varen, misschien wel te vlie­ Berlin 1979, met literatuuroverzicht. gen over de eigen stad, die daar beneden zich in nieuwe, 8. E. Zola, Au Bonheur des Dames, Paris 1883, hoofdstuk IX. ongekende schoonheid ontplooit.'36 9. 'Ons nieuwe warenhuis', Algemeen Handelsblad 2 september 1914. 10. Nieuwe Rotterdamsche Courant 1 februari 1912. 'De wereld die in het warenhuis werd voorgetoverd was 11. Voor een literatuuropgave betreffende deze gebouwen die van een sprookje: probleemloos, conflictloos. 'Het zie: G. Fanelli, Moderne architectuur In Nederland 1900-1940, Paleis der Levensvreugde', een 'Kasteel der Genietin­ 's-Gravenhage 1978, p. 259, p. 282; M. Cramer, H. van Grieken, H. Pronk, W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam 1981, pp. 134- gen', een 'sprookjespaleis', zo karakteriseerde Ritter de 138. Haagse Bijenkorf. 12. Zie bijvoorbeeld: J. Gratama, 'Het gebouw van 'De Bijen­ Maar ook in het zakelijke Rotterdam werd deze korf' in Den Haag', Architectura 29 (1925), p. 2; A.J. van der Steur, 'De Rotterdamsche Bijenkorf', Bouwkundig Weekblad sfeer gecreëerd. Immers, Architectura 50 (1929), p. 121. De meervoudige opdracht is een '. . . het publiek, dat 'De Bijenkorf' bij duizendtallen soort besloten prijsvraag; zie hiervoor: M. Beek, 'Evenwicht tus­ in- en uitgaat, kent de verborgenheden, de problemen sen regels en belangen. De voorgeschiedenis van de Algemene Nederlandse Prijsvraagregelen', Wonen-TABK 1982, nr. 12, van het warenhuisbedrijf niet. En behoeft ze ook niet te P. 28. kennen, want het gaat er juist om, dat naar buiten enkel 13. Gratama, op. cit. (n. 12), p. 8. de weelde onzer hedendaagsche technische cultuur, 14. Idem, p. 9. 15. Typeringen van Gratama. Idem, p. 8. voor zooveel ze ons dagelijksch leven vergemakkelijken, 16. W. de Wit, 'De architectuur der Amsterdamse School', verfraaien en veraangenamen kan, in duizend en één Nederlandse architectuur 1910-1930. Amsterdamse School, Facetten schittert. Het winkelen in 'De Bijenkorf' Stedelijk Museum Amsterdam, 1975, p. 67. 17. J.M. Luthmann, 'De Bijenkorf in Den Haag. Inleiding', moet een feestelijk moment zijn, dat men zich te liever Wendingen 1925, nr. 11-12, p. 3. en te vaker gunt, naarmate het daagsche leven eentoni­ 18. Programma, ontwerpen en rapport van de Commissie van ger en effener is.'37 Advies zijn gepubliceerd in Bouwkundig Weekblad Architectura 50 (1929), pp. 121-128. Inderdaad, het daagse leven was niet zo feestelijk. Het 19. Geuite kritiekpunten waren o.a.: het onnodig hoge trap- was 1930. De crisis greep om zich heen. • penhuisblok, de 'minaret', het overmatige gebruik van glas, de verdoezeling van sommige verdiepingvloeren in de glazen gevels; zie: B. Merkelbach, 'De Rotterdamsche Bijenkorf', De Groene Amsterdammer 18 oktober 1930, pp. 10-11; Knuttel, op. cit. (n. 1),p. 314. 20. Goudsmit, op. cit. (n. 6), p. 9. Arie de Groot is wetenschappelijk medewerker van de 21. B. Merkelbach, 'De Rotterdamsche Bijenkorf', De Groene vakgroep Kunstgeschiedenis en Archeologie aan de Vrije Amsterdammer 11 oktober 1930, p. 13. Universiteit, Amsterdam. 22. Merkelbach, op. cit. (n. 19), p. 10. 23. Ik ben niet in de gelegenheid geweest onderzoek te ver­ richten in het Bijenkorf-archief, en baseer mij dus op de litera­ tuur. Hiertoe behoren echter ook twee gedenkboeken, uitgege­ ven door De Bijenkorf in 1926 en 1930, waarin de opvattingen van de directie duidelijk doorklinken. 24. Knuttel, op. cit. (n. 1), pp. 313-314. 25. De Haan en Haagsma, op. cit. (n. 3), p. 117. 26. H.Th. Wijdeveld, 'De opdracht, de bouw en de architect'. De Bijenkorf 's-Gravenhage (gedenkboek), 's-Gravenhage 1926, p. 17. 27. Knuttel, op. cit. (n. 1), p. 314. Noten: 28. Vgl. noot 19. De Rotterdamse Bijenkorf is dan ook niet opgenomen in: J.B. van Loghem, bouwen bauen bâtir building, Amsterdam 1932. * Met dank aan Ineke Zwaan. Zonder haar hulp had ik dit arti­ 29. Knuttel, op. cit. (n. 1), p. 306, p. 313. kel niet kunnen schrijven. 30. S.C. Tinbergen, 'Het warenhuis als consequentie van den tijd', Gedenkboek uitgegeven ter herinnering aan de opening van 1. G. Knuttel Wzn., 'De Haagsche en de Rotterdamsche Bijen­ de Rotterdamsche Bijenkorf op 16 October 1930, s.l., s.a., korf ', De kunst der Nederlanden 1 (1930-1931), p. 305. p. 10. 2. Niet uitgevoerd. 31. De Haan en Haagsma, op. cit. (n. 3), p. 122. 3. Voor een overzicht van alle Bijenkorven zie: H. de Haan, 32. G. Friedhoff, 'De Bijenkorf te Rotterdam', Wendingen I. Haagsma, 'De bouwkundige geschiedenis van een warenhuis. 1930, nr. 8, p. 3. De paleizen van de bijenkoningin', De Architect 1980, pp. 117- 33. Ibidem. 128. 34. Wijdeveld,op. cit. (n. 26), pp. 18-19. 4. Een recent Nederlandstalig artikel hierover is: A.W. Luijckx, 35. Idem, p. 20. 'Het eerste warenhuis'. Spiegel Historiael 12 (1977), pp. 74- 36. P.H. Ritter, 'Het Paleis der Levensvreugde', De Bijenkorf 81. 's-Gravenhage (gedenkboek), 's-Gravenhage 1926, pp. 9-10. 5. Voor de 'Grand Bazar de la Paix' zie: A. de Groot, 'Ratio­ 37. Tinbergen, op. cit. (n. 30), p. 10.

15

Gedigitaliseerd door Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit