Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1993 ()

K. J. Huisman & J, C. Koster

HUISMAN, K. J. & J. C, KOSTER, 1996. NEW AND INTERESTING MICROLEPIDOPTERA FROM THE IN THE YEAR 1993 (LEPIDOPTERA). - ENT. BER., AMST. 56 (3): 37-55.

Abstract: This is the seventh compilation of Microlepidoptera collected in The Netherlands, covering the year 1993. Four species are recorded for the first time from The Netherlands: Biastodacna vinolentella (Agoeoxenidae), Mompha brad- leyi (Momphidae), Teleiodes scriptella (Gelechiidae) and beatricella (). Differences in the external characters or genitalia of the following species are discussed: Aethes beatricella, A. dilucidana, A.flagellana, A.francil- lana, and Eudemis porphyrana and E. profundana.

K. J. Huisman, Patrijzeelaan 4, 3091 BK Wezep. J. C. Koster, Van Brederodestraat 53, 1759 VG Callaetsoog.

hebben betrekking op de navolgende personen: B. van Inleiding Aartsen, 't Harde (BvA); J. E. F. Asselbergs, Bergen op Zoom (JA); L. Bot, Formeram, Terschelling (LB); A. L. In. dit zevende verslag van in Nederland verza¬ Cox, Mook (AC); G. J. Flint, Deventer (GF); K. J. melde Microlepidoptera wordt het jaar 1993 Huisman, Wezep (KH); M. G. M. Jansen, Tienden (MJ); behandeld. Tevens zijn ook tot nu toe niet ver¬ J. C. Koster, Callantsoog (JCK); J. H. Küchlein, Wage- ningen (JHK); E. J. van Nieukerken (EvN); W. Oord, melde gegevens opgenomen van voor 1993. Deventer (WO); A. L. M. Rutten, Venray (TR); A. In grote lijnen is aansluiting gezocht bij de Schreurs, Kerkrade (AS); F. Verhoeven, Beerse (België) opzet van het vorige jaaroverzicht (Huisman (FV); J. van Vuure, Kortgene (JV); H. W. van der Wolf, & Koster, 1995). Nuenen (HW); J. B. Wolschrijn, Twello (JW). Collecties: RMNH - Nationaal Natuurhistorisch Museum, Voor de nomenclatuur is gebruik gemaakt Leiden; ZMA - Zoölogisch Museum, Amsterdam. van de naamlijst van Schnack (1985). Namen in de lijst van Lempke (1976) die daar van af¬ wijken worden als synoniemen weergegeven, Nepticulidae De vindplaatsen zijn per provincie gerang¬ Ectoedemia deeentelia (Herrich-Schäffer) schikt. Soms worden UTM-coördinaten ver¬ meld. Indien het aantal exemplaren niet wordt Waarnemingen. NH: Amsterdam, 31 .vii. 1937» 1 6 op licht, A. Diakonoff (RMNH, det. EvN); ZH: ten zuiden vermeld, betreft de vangst slechts één exem¬ van Noordwijk, Coepelduinen, in feromoonval in es- plaar. De verantwoordelijkheid voor de deter¬ doombosje, 14.v-17.vii.1993, 15 <3, EvN; NB: Best, minaties ligt bij de inzenders, maar kritische 19.vi.1974, 1 9, HW (det. EvN); Udenhout, natuurgebied soorten zijn door de auteurs gecontroleerd. Den Brandt, 12 vil992, op licht, FV; L: Cannerbos, 14.VÜL1950, op licht, St. Pietersberg (RMNH, det. EvN). Provincies: Fr - Friesland; Gr - Groningen; Dr - Drenthe; Küchlein (1993) vermeldt het voorkomen van Ov - Overijssel; F! - Flevoland; Gld - Gelderland; U - Utrecht; NH - Noord-Holland; ZH - Zuid-Holland; Z - Ectoedemia deeentelia in vijf provincies: twee Zeeland; NB - Noord-Brabant; L - Limburg. oudere vondsten uit Noord-1 lol (and en Utrecht Wij willen hierbij alle personen, die gegevens hebben ver¬ en drie vindplaatsen uit respectievelijk Fries¬ strekt voor deze jaarlijst, van harte bedanken voor hun land, Gelderland en Zuid-Holland in 1991 en medewerking. Een publikatie als de onderhavige zou on¬ 1992. Alle oudere niet door Küchlein gepubli¬ mogelijk zijn zonder de aktieve medewerking van het overgrote deel van de sectie “Snellen”. Tevens danken wij ceerde gegevens zijn hierboven vermeld (E. J. dr M. W. Harper, Ledbury, Engeland en dr J. K, Lang- van Nieukerken, persoonlijke mededeling). maid, Southsea, Engeland voor het verstrekken van Vermoedelijk is de soort minder zeldzaam dan Engels vergelijkingsmateriaal. De afkortingen in de tekst de bovenstaande gegevens suggereren, maar is 38 Ent. Ber., Amst. 56 (1996) de rups erg moeilijk te vinden in verband met Winterswijk, Willink Weust, LC4859, 30.vii.1992, 4 9, EvN; NB: 0,7 km ten zuiden van Nieuwkuijk, FT519285, de verborgen levenswijze. Er zijn waarschijn¬ 6.viii.l992, 2 9, EvN. lijk twee generaties per jaar. De voedselplant is gewone esdoorn {Acer pseudoplatanus L.). De vondsten werden gedaan bij gericht onder¬ De zomergeneratie mineert in de vruchten, zoek naar deze vlinder in relatie tot natuurbe¬ maar deze mijnen zijn moeilijk te vinden en heer. De soort is in Nederland uiterst zeldzaam nog niet uit ons land bekend. De larven van de en dreigt te verdwijnen. In ons land is de soort wintergeneratie leven in de knoppen (Van parthenogenetisch, evenals elders in Noord- Nieukerken & Johansson, 1989). Niet eerder west-Europa (Van Nieukerken, 1993). gemeld uit Noord-Brabant en Limburg.

Nemophora minimella (Denis & Adelidae Schiffermüller) Nemophora violella (Zeiler) (= Adela violaha Waarnemingen. Ov: Kanaal Almelo-Nordhom, diverse Razowski) plaatsen, 25.vii.1990 en 20.vii. 1992, tientallen exempla¬ Waarnemingen. Fr: Wijnjeterper Schar, 13.vii. 1993, J. ren, EvN; Gld: Groesbeek, De Bruuk, GT0438, Sinnema-Bloemen; Dr: Westerholt, LD4575, 21 .vii. 1993, 29.vii.1993, enkele exemplaren., EvN; Winterswijk, Wil¬ 1 9, (dia: M. Scheper); Ov: Lemelerveld, Luttenbergerven, link Weust, LC4859, 30.vii.1992, 5 3,49, EvN; NB: 20.vii.1992, 1 3, 2 9, EvN; vii. 1992, gewoon; 15, 16 en Drongelens Kanaal, FT4526, 22.vii.1992,4 3,1 9, EvN; 22.vii en 9.viii.l993, talrijk, GF; Lemselermaten, 1.5 km 0,7 km ten zuiden van Nieuwkuijk, wegberm en greppel, ten zuidwesten van Weerselo, LD550, 21 .viii. 1992, 1 rups FT519285, 6.viii. 1992, 2 3,1 9, EvN. in klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe L.), EvN; Gld: Speulderveld, FT8594, 8.viii.l991, 1 9, R. Kleukers; Ook deze vondsten zijn gedaan bij gericht on¬ Staverden, Leemputten, 17 en 20.vii.1992, 5 3, 3 9, EvN; derzoek naar het voorkomen van deze vlinder 28.vii.1993, 1 9 (dia: M. Scheper); NB: Landschotse in relatie tot natuurbeheer. Hoewel de soort op Heide, FT5502, 24.vii.1992, 1 <3, R. Kleukers. tenminste twee plaatsen nog veel voorkomt, Deze soort is gebonden aan klokjesgentiaan en wordt ook deze soort, die vaak samen met is mede daardoor lokaal, maar kan op de vlieg- Nemophora cupriacella vliegt, ernstig be¬ plaatsen nog in aantal voorkomen (Van Nieu¬ dreigd (Van Nieukerken, 1993). kerken, 1993; Huisman & Koster, 1994). Het relatief grote aantal vondsten is het gevolg van Tineidae een gericht onderzoek naar deze vlinder in rela¬ tie tot natuurbeheer (Van Nieukerken, 1993). Stenoptinea cyaneimarmorella (Millière) (= Celestica angustipennis Herrich-Schäffer)

Nemophora cupriacella (Hübner) Waarnemingen. L: Mook, 29.vi.1992, AC. Waarnemingen. Ov: Kanaal Almelo-Nordhom, LD- 612063 en LD608062, 20.vii.1992, 3 9, EvN; Gld: Na twee oude vondsten van Norg en Arnhem

Fig. 1. Phyllonorycter mespilella, 3. Fig. 2. Blastodacna vinolentella, 9. Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 39 en twee recente vondsten van Terschelling in halve op peer ook vaak aangetroffen op Crantz 1990 en van Vierlingsbeek in 1992 (Küchlein, elsbes (Sorbus torminalis (L.)) en af en toe op 1993; Huisman & Koster, 1994) kunnen we wilde lijsterbes (S. aucuparia L.), meelbes (S. opnieuw een exemplaar van deze zeldzame aria (L.) Crantz) en andere bomen behorende soort melden. Nieuw voor Limburg. tot de Rosaceae (Emmet et al., 1985). Kuznetsov (1990) vermeldt verder nog als voedselplant mispel {Mespilus germanica L.), Gracillariidae kwee {Cydonia oblonga Mill.) en Cotoneaster- Phyllonorycter mespilella (Hübner) (fig. 1) soorten. De soort is bekend van Engeland, waar ze zeer lokaal is en voornamelijk in het zuiden Waarnemingen. L: Kerkrade, 17.i en 22.ii.1985, 26.1.1987, en 15.iii. 1989 (2 exemplaren), AS. wordt gevonden (Emmet et al., 1985), België (De Prins, 1983), Duitsland (Eckstein, 1933; Alle exemplaren werden gekweekt uit mijnen Pröse, 1987), Oostenrijk (Huemer & Tarmann, die in het voorafgaande seizoen in de maand 1993), Frankrijk (Leraut, 1980), Rusland en de oktober op peer (Pyrus communis L.) werden Baltische landen (Kuznetsov, 1990). verzameld. De soorten van dit genus leven op Rosaceae Oecophoridae en zijn vaak moeilijk van elkaar te onderschei- den op uiterlijke kenmerken. Ook geeft het de¬ Depressaria ultimella Stainton termineren van gekweekte exemplaren aan de Waarnemingen. L: Vierlingsbeek, Maasheggengebied, hand van de voedselplant bij een aantal soorten 23.iv.1993, op licht, TR. meestal geen volstrekte zekerheid. Boven¬ genoemde exemplaren stonden tussen een serie Deze soort komt voornamelijk verspreid voor dieren, welke alle gekweekt waren van peer. in het midden en westen van ons land en langs Het meest opvallende bij deze soort is de de grote rivieren. Ook zijn enkele vondsten donker oranje grondkleur van de voorvleugels. bekend uit het noorden en van de Wadden¬ De basale streep en de haakjes aan de voor- en eilanden (Küchlein, 1993). Dit zal samenhan¬ binnenrand zijn glanzend wit met een scherp gen met de natte standplaatsen van de voedsel¬ getekende, donkere omranding. Dit in tegen¬ planten van de rups. Deze leeft van juni tot stelling tot de andere soorten die van peer kun¬ augustus op torkruid (Oenanthe sp.), waterep- nen worden gekweekt: Phyllonorycter sorbi pe (Sium sp.) en moerasscherm (Apium sp.), (Frey), P. oxyacanthae (Frey) en P. cerasicolel- eerst in de schermen, later boort hij zich in de la (Herrich-Schäffer). Deze hebben voorvleu¬ stengel. Daar vindt ook de verpopping plaats gels met een meer geel-oranje grondkleur en de (Palm, 1989). donkere omranding van de witte tekening is minder duidelijk. Deze verschillen waren ook Depressaria emeritella Stainton G. R. Langohr (persoonlijke mededeling) reeds opgevallen. Deschka, de Oostenrijkse specialist Waarnemingen. Ov: Wezepe 26.x. 1993, in een schuur, GF. van dit genus, heeft de dieren uit de collectie Het aantal vindplaatsen van deze Depressaria, Langohr gezien en gedetermineerd als P. me¬ die nog maar kort uit ons land bekend is, spilella en hij heeft ook het voorkomen in breidt zich gestaag uit. Waarschijnlijk is Nederland gepubliceerd (Deschka, 1988). Met D. emeritella op het ogenblik niet al te zeld¬ behulp van de genitaliën zijn de soorten goed zaam. van elkaar te onderscheiden. Goede afbeeldin¬ gen van de mannelijke en vrouwelijke genita¬ Elachistidae liën van deze soorten zijn te vinden in Emmet et al. (1985) en in Deschka (1988). Elachista bisulcella (Duponchel) De vlinder is tot nu toe in Nederland alleen Waarnemingen. Fl: Oostvaardersplassen, viii.1991, ma- op peer aangetroffen. In Engeland wordt ze, be¬ laiseval, J. de Rond, KH; ZH: Dirksland, 8.viii.l989, ge- 40 Ent. Ber., Amst. 56 (1996)

Fig. 3-6. Genitaliën. 3-4, Blastodacna vinolentella (3, 6 ; 4, 9 ); 5-6, Teleiodes scriptella (5, 6 met het 8e tergiet en ster¬ niet; 6, 9 ) (schaallijn 0,5 mm). Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 41 sleept langs dijkhelling; Ouddorp, 10.viii.1993, 2 exem¬ 1993; Huisman & Koster, 1994). Het determi¬ plaren gesleept in vochtig duinterrein, Ki ( neren van de soorten van het genus Cosmiotes Deze soort is slechts uit een tiental uurhokken blijft een enigzins hachelijke zaak, vooral in¬ bekend, maar wordt de laatste jaren in het duin¬ dien de dieren afgevlogen zijn. Nieuw voor gebied wat vaker aangetroffen. De rups mineert Moord-Brabant. op ruwe smele {Deschampsia caespitosa (L.) P.B.), boskortsteel (Brachypodium sylvaticum Coleophoridae (Huds.) P.B.), duinriet (Calamagrostis epigejos (L.) Roth) en zegge (Carex sp.) (Traugott- Coleophora trigemineila Fuchs Olsen & Schmidt Nielsen, 1977). Waarnemingen. L: Epen, 5 ve l 993, i o op licht, KH.

Dit is een in ons land uiterst schaarse soort, die Elachista pullicomella Zeller slechts van drie uurhokken bekend is. In 1869 Waarnemingen. L: Venlo, 29.vi.1993, 2 exemplaren ge¬ is een exemplaar in Arnhem gevangen en in sleept, KH. 1871 één in Amsterdam. Pas in 1977 zijn er in Elachista pullicomella is uit ons land bekend Eckelrade weer twee dieren gevangen (Küch¬ van tien vindplaatsen, waarvan er zeven in lein, 1993). De rups leeft in een donkere zak Zuid-Limburg liggen. De drie vangsten uit op meidoorn {Crataegus sp.) en lijsterbes, ver¬ Gelderland en Zuid-Holland zijn van oudere moedelijk van september tot mei, en mineert datum (tussen 1873 en 1928), de Zuidlimburg- vanaf half april de bladeren en boort zich daar¬ se stammen van na 1950 (Küchlein, 1993). De na in de bloemknoppen (Emmet, 1988). rups mineert in de bladeren van diverse gras¬ De vlinder komt voor in Zuid-Zweden, Zuid- sen, onder andere kropaar (.Dactylis glomerata oostDenemarken, Zuidoost Engeland, Duits¬ L.), smele {Deschampsia sp.), zwenkgras land en Frankrijk (Leraut, 1980; Schnack, (.Festuca sp.) en veldbeemdgras {Poa praten¬ 1985; Pröse, 1987; Svensson et al, 1987). Uit sis L.). België is zij tot dusverre niet gemeld. Deze ge¬ gevens zouden erop kunnen duiden dat het een relatief warmteminnende soort is. Biselachista scirpi (Stainton)

Waarnemingen. ZH: Ouddorp 10.viii.1993, 2 exemplaren gesleept in vochtig duinterrein, tegelijk met Elachista bi- Coleophora siccifolia Stainton sulcella en E. utonella (Frey), KH. Waarnemingen. NB: Mariapeel, 21.vi. 1986; L: Epen, 5.vi.1993, 1 $ op licht, KH. Biselachista scirpi werd in 1979 voor het eerst in Nederland gevangen en was tot nu toe be¬ Evenals de vorige soort is deze vlinder pas perkt tot het kustgebied in het zuidwesten en door Vâri in 1944 als inlands herkend (Küch¬ Terschelling. In totaal zijn vier vindplaatsen lein, 1993), hoewel Heylaerts al in de vorige bekend. De rups mineert op zeebies (Scirpus eeuw te Breda materiaal verzameld heeft. Het maritimus LA, maar wordt ook vermeld van dier is nu uit 11 uurhokken in de zuidelijke zilte rus («Juncus gerardü Loisl.) en platte rus helft van ons land bekend, de meeste in (/. compressus Jacq.) (Traugott-Olsen & Noord- Brabant (Küchlein 1993). Ook deze Schmidt Nielsen, 1977). rups leeft op meidoorn, daarnaast op lijsterbes, berk {Betula sp.) en appel {Malus sp.).

Cosmiotes consortella (Stainton) Coleophora albitarsella Zeiler Waarnemingen. NB: Woensdrecht, 3 vi.1993, ! o, in lichtval, JA. Waarnemingen. NH: Zwanenwater, 6.vi.l992, op licht, Tot nu toe was de vlinder bekend van zes uur¬ JCK. hokken in het duingebied van Noord- en Zuid- Deze soort verscheen op 6.vi.l992 op het la¬ Holland en twee uit Zuid-Limburg (Küchlein, ken dat stond opgesteld in een vochtig elze- 42 Ent. Ber., Amst. 56 (1996)

bos. De zakken zijn te vinden op hondsdraf Een gewone soort van de zandgronden in gro¬ 0Glechoma hederacea L.). Verder worden ook te delen van ons land, waar de voedselplanten wilde marjolein (Origanum vulgare L.), munt europese lork {Larix decidua Mill.) en dou¬ {Mentha sp.) en steentijm {Satureja sp.) als glasspar {Pseudotsuga menziesii (Mirb.) Fran¬ voedselplant opgegeven. Ondanks het zeer al¬ co) groeien. Hier ter plaatse waarschijnlijk in¬ gemeen voorkomen van hondsdraf is de soort gevoerd met jonge aanplant. Nieuw voor in ons land schaars. De meeste vondsten zijn Zeeland. van het midden en zuiden van ons land. In Noord-Holland alleen bekend van twee vind¬ Coleophora sternipennella (Zetterstedt) plaatsen in het Gooi. Ook niet bekend van de Waddeneilanden. Waarnemingen. NH: Zwanenwater, 29.vii.1992, op licht, JCK.

Coleophora conyzae Zeiler De soort is tot dusver voornamelijk in de zuide¬ lijke helft van ons land waargenomen, met een Waarnemingen. Z: Kortgene, 22.vii.1993, op licht, JV. enkele vindplaats in het noordoosten (Küch¬ Een zeldzame soort, slechts bekend van een lein, 1993). Nog niet bekend van Friesland, drietal vindplaatsen aan de kust. Het betreft Noord-Holland boven het IJ en de Wadden¬ hier de tweede vondst voor Zeeland. Eerder eilanden. De zak is te vinden van de herfst tot door G. R. Langohr aangetroffen op de bloem- het in voorjaar op de zaden van ganze voet dijken van ZukLBeveland (Küchlein, 1993). {Chenopodium sp.) en melde {Atriplex sp.). De rups leeft in een bruine, harige, tweeklep¬ pige bladzak van de herfst tot mei op de blade¬ Coleophora vestianella (Linnaeus) (= ren van koninginnekruid {Eupatorium canna- laripennella Zetterstedt) bium L.), donderkruid {Inula conyza DG.) en heelblaadjes {Pulicaria dysenterica (L.) Waarnemingen. Z: Kortgene, 22.vii.1993, JV. Bemh.). Na het vervellen wordt ook van zak Verspreid voorkomend in grote delen van ons gewisseld. Deze wordt uitgesneden uit een land. Ook van deze soort leeft de rups op de blad en vaak blijft de oude zak achter aan de zaden van ganzevoet en melde. In het verleden rand van de uitsnijding. Voor de verpopping is veel verwarring opgetreden bij de soorten wordt de zak vastgesponnen aan de stengel met bovengenoemde levenswijze. Dit is ook van de voedselplant. Een warmteminnende de reden van het grote aantal synonymen. soort, die voorkomt in Midden- en Zuid-Euro- Voor de juiste naamgeving raadplege men pa en Noord-Afrika, maar ook gemeld is van Küchlein (1993). Nieuw voor Zeeland. Engeland, Polen en Zuid-Zweden (Patzak, 1974; Emmet, 1988). Coleophora trochilella (Duponchel)

Waarnemingen. Z: Bruinisse, Grevelingendam, 27.vi.1993, Coleophora zelleriella Heinemann 3 exemplaren op Tanacetum vulgare L., JV; ZH: Waarnemingen. Gld: Wezep, 11 .vii. 1991 en 28.vi.1992, Ouddorp, 7, 10 en 21.vi.1992, op licht, KH. op licht, KH. Coleophora trochilella komt verspreid in de Een hier te lande recent ontdekte soort (Gielis meeste provincies voor. Ook hier betreft het et al., 1985), die inmiddels uit negen uurhok- een soort, die in het verleden samen met een an¬ ken bekend is. Wezep is de meest noordelijke dere {C. follicularis (Vallot)) tot één soort werd vindplaats in ons land. De rups leeft op wilg gerekend, die men in ons land C. troglodytella {Salix sp.). (Duponchel) noemde en daarbij hebben zich weer de nodige nomenclatorische moeilijkhe¬ Coleophora laricella (Hübner) den voorgedaan (Küchlein, 1993). De rups leeft in een lichte, buisvormige zak met drie anaal- Waarnemingen. Z: Kortgene, 18.V.1993, 5 exemplaren op kleppen op duizenblad {Achillea sp.), alsem licht, JV. Ent. Ber.» Amst. 56 (1996) 43

f\

Fig. 7. Mompha hradleyi, 6. Fig. 8. Teleiodes scriptella, ck

{Artemisia sp.) en boerenwonnkruid {Tanace- Een enigzins afgevlogen 9 stond in de collec¬ tum vulgare L.). Nieuw voor Zeeland. tie Huisman tussen ongedetermineerd materi¬ aal. Tot op heden was de soort bekend van Renesse (Zeeland), verzameld door G, Ba- Coleophora tanaceti Mühlig rendrecht en van Amsterdam, Oosterpark, een Waarnemingen. L: Venray, 16-17.vii.1993, 15 tot 20 zak¬ serie verzameld door J. Lourens (Küchlein, ken op boerenwormkruid, TR. 1993). Van de levenswijze van de rups is niets De soort werd in 1981 voor het eerst in ons bekend. De beide andere soorten van het ge¬ land gevonden te Westerbork (Drenthe) door slacht Chrysoclista in Europa leven in de bast B. van Aartsen, Tot nu toe is ze slechts bekend van linde (Tilia sp.) en wilg. Mogelijk is de van een viertal vindplaatsen in Drenthe en van laatste boomsoort ook de waardplant van C. Eindhoven (Gielis et ak» 1985; Küchlein, razowskii. In Finland is de soort gevangen op 1993), De rups leeft in de zomer en de herfst in een plaats waar in de wijde omgeving wilg de een buisvormige zak met drie anaalkleppen op enige boomsoort was (S. Yu. Sinev, St. Peters¬ de bloemen van boerenwormkruid en is niet burg, persoonlijke mededeling). gemakkelijk te kweken. Nieuw voor Limburg,

Blastodacna vinolentella (Herrich-Schäffer), Coleophora adspersella Benander nieuw voor de fauna (fig. 2-4)

Waarnemingen. Fr: Ameland, Klein Vaarwater, lO.vii. 1988., Waarnemingen. L: Meerssen, 9.vi.l948, coll. G.A. 1 $ » leg. H. Donner» HW. Bentinck, RMNH.

Deze vlinder, die pas in 1980 voor ons land Dit oude exemplaar stond in de collectie werd ontdekt (Küchlein, 1985), is nu bekend Bentinck onder Blastodacna atra (Haworth). van een tiental vindplaatsen. Merendeels lig- De soort is van B. he Here lia (Duponchel) en gen deze aan de kust, waar de soort voorkomt B. atra te onderscheiden aan de geheel don¬ op de schorren» De rups leeft in de zomer en de kerbruine kop en de bredere voor- en achter¬ herfst in een buisvormige zak op de zaden van vleugels. Tevens is de voorvleugel bijna ge¬ melde, ganzevoet, zoutmelde (.Halimione sp.) heel donkerbruin met slechts sporen van een en schorrekruid (Suaeda maritima (L.) Du- witte tekening. Bij de beide andere soorten is mort.) (Patzak, 1974; Gielis et ak, 1985). de kop roomkleurig met aan de randen enige donkere beschubbing, de voor- en achtervleu¬ Agonoxenidae gels zijn langgerekter en de witte tekening op de voorvleugel is prominent aanwezig. Chrysoclista razowskii (Riedl) Blastodacna vinolentella is door Herrich-

Waarnemingen. Ov: Hasselt» Stadsgaten, 3.VÜ.1986, BvA. Schäffer beschreven in 1853 naar vondsten uit 44 Ent. Ber., Amst. 56 (1996)

Fig. 9. Aethesßagellana. S. Fig. 10. Aethes beatricella, S.

Frankfurt an der Oder, Duitsland, waar de tot het genus Mompha behoorde. De vlinder vlinders in juli op wijnstokken werden aange¬ was in 1983 gesleept van harig wilgeroosje troffen. Lange tijd werd toen aangenomen dat (Epilobium hirsutum L.). Op dezelfde vind¬ dit ook de voedselplant van de rups was. Ook plaats verzamelde Schreurs in dat jaar boven¬ Diakonoff (1939) verwijst in zijn publikatie genoemde planten, waarvan de topbladeren over dit genus naar de originele beschrijving waren samengesponnen. Dit met de bedoeling en vermeldt daarbij abusievelijk dat deze soort om Mompha epilobiella (Denis & Schiffer¬ daadwerkelijk uit wijnstokken is gekweekt. müller) te kweken. De meeste vlinders die uit¬ Door het geringe aantal exemplaren dat be¬ kwamen behoorden inderdaad tot deze soort, kend was en de gelijkenis met beide andere maar één exemplaar had hetzelfde uiterlijk als soorten van het genus, zijn er in het verleden de vlinder, gesleept in 1983. De genitaliën diverse vergissingen gemaakt in de juiste de¬ vertoonden veel overeenkomst met die van terminatie van de soorten. Zo werd B. vinolen- Mompha divisella Herrich-Schäffer, maar er tella vermeld van Engeland, waar ze werd ge¬ bleken kleine verschillen in de mannelijke en kweekt uit scheuten van appel. Later bleek het vrouwelijke genitaliën te zijn. Morfologisch hier te gaan om een melanistische vorm van B. waren de dieren ook iets kleiner en donkerder atra (Barrett, 1898). De rups mineert in april dan M. divisella. Ook de voedselplant kwam in de jonge loten van appel en meidoorn (Réal, niet overeen met wat er in de literatuur werd 1966). De soort is vermeld van Frankrijk vermeld voor deze soort. Aangezien M. divi¬ (Réal, 1966; Leraut, 1980), Duitsland sella bestaat uit een complex van drie sterk op (Herrich-Schäffer, 1853; Eckstein, 1933), elkaar gelijkende soorten was het noodzake¬ Tsjechië (Lastûvka, 1993), Slowakije (Patocka lijk de uitgekweekte exemplaren te vergelij¬ & Reiprich, 1989), en Griekenland (Riedl, ken met materiaal van deze drie soorten. 1983). Vergelijking met exemplaren van M. divisella uit de collecties van het Zoölogisch Museum, Amsterdam en het Nationaal Natuurhistorisch Momphidae Museum, Leiden, maakte al snel duidelijk dat Mompha bradleyi Riedl, nieuw voor de fauna onze dieren moesten behoren tot één van de (fig. 7) twee andere soorten van het complex, name¬ lijk Mompha subdivisella Bradley of Mompha Waarnemingen. L: St Pietersberg, omgeving kasteel Neercanne, 5.V.1949, RMNH; Kerkrade, 22.V.1983 en bradleyi Riedl. Dr Langmaid, Southsea, Enge¬ 5.ix.l984, AS. land was zo vriendelijk ons een mannelijk en een vrouwelijk exemplaar te zenden van M. In de collectie Schreurs bevond zich een onge¬ subdivisella. Het meer bruingrijze voorkomen determineerd exemplaar van een vlinder die van deze soort en de verschillen in de genita- Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 45 liën maakten duidelijk dat onze exemplaren de soort uit het duingebied. De biologie is niet ook hier niet mee overeenkwamen. Uitsluiting met zekerheid bekend. De rups leeft vermoe¬ van deze twee soorten en zorgvuldige bestude¬ delijk op akkerhoombloem (Cerastium arveri¬ ring van de originele beschrijving van Riedl se L.) en zandhoombloem (C. semidecandrum (1965) gaf toen de zekerheid dat we hier te L.) in mei en juni in een web aan de wortels, maken hadden met M. bradleyi. Overigens maar ze is ook eenmaal op tijm (Thymus sp.) bleek de soort al in 1949 in ons land te zijn ge¬ gevonden (Bengtsson, 1984). Deze laatste vangen op de St Pietersberg, plant komt algemeen voor in de Wimmenum- Voor een meer uitvoerige beschrijving met merduinen. afbeeldingen van de adulten en de mannelijke en vrouwelijke genitaliën van de soorten van Scyïhris cicadella (Zeiler) het Mompha divisella-complex wordt verwe¬ zen naar Koster & Sinev (in druk). Waarnemingen. NH: Zwanenwater, 1 viel993, JCK. Op 1 juli 1993 werden er vier exemplaren van deze soort gesleept uit lage vegetatie in een Cosmopterigidae duinpan. De rups leeft in juni in een zelf ge¬ Pancalia latreülella (Curtis) sponnen tunnel onder de voedselplant en tussen mos. Als voedselplanten worden opgegeven Waamemiegee. Fr: Terschelling, Boschplaat, Paraplu- duin, 15.V. 1992, LB. eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus L.) en overblijvende hardbloem (Scleranthus pe¬ Een opmerkelijke vondst van deze soort uit rennis L.) (Bengtsson, 1984). Beide planten¬ het uiterste noorden van ons land. Tot nu toe soorten komen echter niet voor in het waren er vijf vindplaatsen bekend, voorname¬ Zwanenwater. Hier werden de vlinders gesleept lijk uit de vorige eeuw en het begin van deze van jacobskmidkruid (Senecio jacobaeae L.). eeuw. Na 1910 is het dier pas in 1985 weer ge¬ Ook op een vindplaats van Scyïhris cicadella in vangen in het uiterste zuiden in Terziet aan de Voome’s Duin is vergeefs naar hardbloem ge¬ rand van het Bovenste Bos door B. van zocht. Het vermoeden van een andere waard Aartsen (Koster, 1991). De rupsen van het ge¬ plant wordt bevestigd door Bengtsson (1984), slacht Pancalia voeden zich met viooltjes die de dieren in aantal aantrof op Öland, (Viola sp.). Als voedselplanten van P. latreil- Zweden. Ook daar komt hardbloem niet voor. lella worden opgegeven het hondsviooltje De soort is bekend van een zestal vindplaatsen (Viola canina L.) en het ruig viooltje (V. hirta langs de kust met als meest noordelijke Velsen, L.). De rups leeft eerst in de bladstengels en en van twee plaatsen in het binnenland. Het later in een spinselgang in de voet van de plant meest recent is de soort aangetroffen in de dui¬ en de wortelstok (Emmet, 1988; Zagulyaev & nen van Katwijk (Van Nieukerken et al, 1993; Sinev, 1990). Küchlein, 1993). Ook hier geen spoor van de opgegeven voedselplant. Scythridïdae Gelechiidae Scyïhris knochella (Fabricius) Teleiodes sen pre! la (Hübner), nieuw voor de Waarnemingen. NH: Egmond aan Zee, Wimmenummer- duinen, 31.vii.1993, JV. fauna (fig. 5-6, 8)

Waarnemingen. L: Groeningen, 9.vi.l993, 1 9 op licht, De vlinder werd overdag gesleept tijdens het TR. excursieweekend van de sectie ’’Snellen”. Slechts bekend van een viertal vindplaatsen in Een opvallend getekende soort. Kop en thorax ons land, waarvan drie van voor 1950. Recen¬ wit met enkele verspreide donkergrijze schub¬ telijk alleen gevangen op de St Pietersberg ben, vooral op de thorax. Voorvleugels licht¬ (Küchlein, 1993). Dit is de eerste vondst van grijs, bijna wit. De voorrand met drie donker- 46 Ent. Ber., Amst. 56 (1996)

Fig. 11-12. Genitaliën Aethes beatricella. 11, 3; 12, 9 (schaallijn 0,5 mm). grijze vlekken, de eerste aan de basis, de tweede contrast van de donkere vleugel met de lichte voor het midden en de derde en grootste op apex is de soort gemakkelijk te onderscheiden tweederde van de lengte. Het dorsale deel vanaf van de andere soorten van het genus Teleiodes. de basis tot tweederde is donkergrijs gewolkt. In De rups leeft in augustus en september tus¬ het basale deel van de voorvleugel bevinden sen een plat samengevouwen blad van spaanse zich twee donkere, min of meer ronde vlekken, aak {Acer campestre L.) (Sokoloff, 1985). één boven en één onder de vouw; beide hebben Steuer (1988) geeft ook noorse esdoorn {Acer opgerichte schubben en worden door witte platanoides L.) op als voedselplant. De pop schubben begrensd. In het midden twee langge¬ overwintert aan de grond tussen plantenresten. rekte, liggende zwarte vlekken, de onderste in De vlinder is bekend van Zweden (Svensson de vouw en dichter naar de vleugelbasis. Op et al., 1987: Smâland), Zuidoost-Denemarken tweederde een langgerekte staande zwarte vlek (Schnack, 1985), België (De Prins, 1983), direct onder de grote vlek aan de voorrand. Duitsland (Pröse, 1987; Steuer, 1988), Verder een aantal verspreid voorkomende Zuidoost-Engeland (Sokoloff, 1985), Tsjechië okerkleurige en donkergrijze schubben in het (Lastüvka, 1993), Slowakije (Patocka & apicale deel van de vleugel en in de franjelijn. Reiprich, 1989), Frankrijk (Leraut, 1980) en Achtervleugels glanzend lichtgrijs. Door het Spanje (collectie J. B. Wolschrijn). Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 47

Fig. 13. Aethes dilucidana, 6. Fig. 14. Aethes francillana, â.

Lita sexpunctella (Fabricius) ook rotsachtige) plaatsen en tijm wordt als mogelijke voedselplant gezien, omdat die op Waarnemingen. Gld: Wezep, Oldebroekse hei, 16.vii.1993, een 6 op licht, KH; Z: Kortgene, 1 l.v.1993, dergelijke plaatsen heel vaak voorkomt (M. G. 1 ó op licht, JV. M. Jansen, persoonlijke mededeling). Nieuw voor Zeeland. Eerder gevangen te Groningen (1901), Nijme¬ gen (1927) en Schinveld, Limburg (22 exem¬ Scrobipalpa proclivella (Fuchs) plaren in 1978) (Küchlein, 1993). Lita solutel- la (Zeller), die op brem (Sarothamnus Waarnemingen. L: Venray, 20.viii. 1993, op licht, TR; Simpelveld, 25.vii.1972, leg. G. R. Langohr, ZMA. scoparius (L.) Wimm. ex Koch) en heidebrem (iGenista sp.) leeft, lijkt erg achteruit te gaan, Onlangs werd door A. L. M. Rutten onderzoek terwijl L. sexpunctella, die struikheide {Callu- gedaan naar het genus Bryotropha. Daarbij na vulgaris (L.) Huil) als voedselplant heeft, vond hij tussen het materiaal uit de collectie juist vooruit lijkt te gaan. De vangst in Zee¬ van het Zoölogisch Museum, Amsterdam, de¬ land is opmerkelijk; mogelijk betrof het een ze soort. Tot dusver waren er slechts drie zwerver. Nieuw voor Zeeland. exemplaren bekend uit ons land van Son en Breugel en Best, verzameld door H. W. van der Wolf (Küchlein, 1993). Van de twee nieu¬ Gnohmoschema herbichii (Nowicki) we vondsten betreft die van Simpelveld de Waarnemingen. Z: Oostkapelle, 7.VÜ.1970, BvA (coll. eerste Nederlandse waarneming. ZMA; det. MJ); L: Groeningen, Maasheggengebied, De rups leeft aanvankelijk in een lange 7.VÉ1993, TR. vouwmijn, die lijkt op die van het geslacht Het exemplaar uit Zeeland stond in de collec¬ Phyllonorycter, en later tussen twee of meer tie van het Zoölogisch Museum, Amsterdam, samengesponnen bladeren van onder meer ab- bij het ongedetermineerde materiaal en werd sint-alsum {Artemisia absinthum L.) en boe¬ gevonden en gedetermineerd door M. G. M. renwormkruid (Sattler, 1986). Nieuw voor Jansen. Op de bovengenoemde vindplaats uit Limburg. Limburg werd ook in 1990 reeds een exem¬ plaar gevangen. In 1970 voor het eerst in ons land aangetroffen te Melissant door K. J. Scrobipalpa artemisiella (Treitschke) Huisman (Gielis et al., 1985). De soort is nu Waarnemingen. NH: Egmond aan Zee, Wimmenummer- inmiddels bekend van vijf vindplaatsen in ons duinen, 1 .viii. 1993, 2 exemplaren gesleept uit lage duin- land. Van de eerste stadia is vrijwel niets be¬ vegetatie, MJ. kend. De vlinders worden gewoonlijk waarge¬ nomen op zandige, droge (in het buitenland Van deze soort zijn een aantal vindplaatsen 48 Ent. Ber., Amst. 56 (1996) bekend uit het duingebied van Noord- en 17.vii.1993 op het laken dat stond opgesteld in Zuid-Holland, en tevens is zij gevonden op een vochtig elzebos. Drie dagen later werd een de zandgronden in het binnenland (Küchlein, tweede exemplaar gevangen, ditmaal gesleept 1993). Dit zijn echter alle oude vondsten: voor uit lage vegetatie in een droog duin met helm het laatst werd ze verzameld in 1951 door (.Ammophila arenaria (L.)) en struikheide. Het Doets (M. G. M. Jansen, persoonlijke mede¬ derde exemplaar werd op licht gevangen in de deling). De soort werd sindsdien als uitge¬ duinen bij Bergen tijdens het excursieweek- storven beschouwd voor ons land. De rups end van de sectie “Snellen5’. Tot op heden lijkt leeft op tijm tussen samengesponnen loten. Op de soort in Nederland alleen aan zoutmelde de vindplaats is de voedselplant zeer alge¬ gebonden. De vindplaatsen tot nu toe suggere¬ meen. ren dat ook. Deze plantensoort komt in de dui¬ nen bij Bergen en het Zwanenwater echter niet voor. De soort is sterk gebonden aan gebieden, Scrobipalpa samadensis (Pfaffenzeller) waar deze halobiont groeit. De vlinders zijn Waarnemingen. Z: Kortgene, 3.viii. 1993, 1 9, JV. vermoedelijk afkomstig uit De Putten, een in¬ Voor het eerst voor ons land vermeld uit 1989, laag achter de Hondsbossche Zeewering, waar toen de soort op Terschelling in drie uurhok- deze planten gewoon zijn. De soort is nog niet ken werd gevangen door L. Bot. De jonge rups lang bekend uit ons land en werd tot dusver leeft in de herfst in lange dunne bladmijnen op gevonden op een aantal plaatsen in het zeeweegbree (Plantago maritima L.), die nu Zeeuwse en Zuidhollandse deltagebied en op en dan worden gewisseld. Na de overwinte¬ Texel en bij Holwerd (Jansen & Asselbergs, ring leeft de rups in de hoofdstengel, waarin 1993). ook de verpopping plaats vindt. Aangetaste planten zijn te herkennen aan de geel verkleur¬ Scrobipalpa nitentella (Fuchs) de binnenste bladeren (Stüning, 1980). De vliegtijd is van eind juni tot midden juli, maar Waarnemingen. NH: Petten, De Putten, 1 en 2.viii. 1993, 3 exemplaren, JCK; NB: Woensdrecht, 4.vii en 2.viii.l993, vermoedelijk tot ver in augustus (M. G. M. in lichtval, JA; Z: Kortgene, 24.vii en ll.viii, 1991, Jansen, persoonlijke mededeling). Nieuw voor l.vi.1993, op licht, JV. Zeeland. Tot dusver was Scrobipalpa nitentella bekend van een aantal vindplaatsen in Zeeland en het Scrobipalpa instabilella (Douglas) Waddendistrict (Küchlein, 1993). Ook hier Waarnemingen. NH: Zwanenwater, 17 en 20.vii. 1993; gaat het om een soort gebonden aan zoutmin- Bergen, Zuiderduintjes, 30.vii.1993, op licht, JCK. nende planten. De vindplaats in Petten is het Eén exemplaar van deze soort verscheen op enige gebied tussen het deltagebied en het

Fig. 15. Eudemis porphyrana, â. Fig. 16. Eudemis profundana, S. Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 49 waddengebied, waar deze halobionten groei¬ en Halfweg (Noord-Holland). De rups leeft op en. Als voedselplanten worden opgegeven schorrezoutgras {Trig loc hin maritima L.) en spiesmelde (,Atriplex prostrata DC.), schorre moeraszoutgras {T. palustris L.), mogelijk ook kruid en gewone zoutmelde (Halimione portu- op zeekraal en zee weegbree. Bij ons wordt lacoides (L.) Aellen) (Stiining, 1980). De jon¬ schorrezoutgras als de hoofdvoedselplant be¬ ge rups mineert in de bladeren, waarbij van schouwd. Bij P. vectisana is overigens weinig mijn wordt gewisseld. De volwassen rups leeft bekend van zwerfneiging. Het exemplaar van in een kokervormig spinsel en voedt zich met Wezep zou afkomstig kunnen zijn van vochti¬ de onrijpe zaden (M. G. M. Jansen, persoonlij¬ ge weilanden langs de oude Zuiderzeekust. ke mededeling). Nieuw voor Noord-Holland. Nieuw voor Gelderland.

Platyedra subcinerea (Haworth) Aethes flagellana (Duponchel) (fig. 9)

Waarnemingen. L: Mook, 14.V.1992, AC. Waarnemingen. ZH: Ouddorp, 6.viii.l992, 1 8 op licht, KH. Na het eerste exemplaar, op de St Pietersberg gevangen door Doets in 1949, en het tweede Een nieuwe vindplaats van deze zeldzame van Venray, gevangen in 1989 door A. L. M. soort, overigens geheel binnen het tot nu toe Rutten (Huisman & Koster, 1994), kan nu een bekende, uiterst beperkte, verspreidingsge¬ derde exemplaar van deze op groot kaasjes¬ bied. Overigens komt de vindplaats Brouwers¬ kruid {Malva sylvestris L.) levende soort uit haven te vervallen: het betreffende exemplaar Limburg gemeld worden. was een 6 van A. francillana (Fabricius) (Huisman, 1987). In ieder geval blijkt uit deze vangst dat de vlinder zich nog in ons land Tortricidae heeft weten handhaven. De biologie van deze Lozotaenoides formosana (Geyer) soort komt overeen met die van Aethes beatri- cella (Walsingham), met dit verschil dat de Waarnemingen. Ov: Zuidloo, 19.vi.1993, op licht, GF; L: Neerbeek, 13 en 14.vi. 1989, AC. voedselplant van A. flagellana kruisdistel { L.) is. Deze fraaie bladroller, waarvan de rups op grove den {Pinus sylvestris L.) leeft, heeft zich Aethes beatricella (Walsingham), nieuw voor sinds 1959 langs de kust vanuit het zuiden tot de fauna (fig. 10-12) in de kop van Noord-Holland uitgebreid. Plaatselijk is hij daar gewoon. Verder zijn er Waarnemingen. L: Eys, 9.vi.l993, 1 9 op licht, KH. hier en daar vindplaatsen in het binnenland be¬ Op een warme juniavond werd op de bekende kend: enkele aan de zuidgrens van Noord- helling in Eys een exemplaar van Aethes Brabant, diverse in Zuid-Limburg en één in beatricella (fig. 10) op licht gevangen. De Drenthe (Diever) (Küchlein, 1993). Het is de soorten uit de Aethes francillana-groep (het vraag in hoeverre de uitbreiding naar het bin¬ vroegere genus Lozopera), waarvan er onge¬ nenland zich zal doorzetten. Nieuw voor veer tien in Europa voorkomen, lijken uiterlijk Overijssel. sterk op elkaar en zijn alleen door genitaalon- derzoek met zekerheid te onderscheiden. Alle soorten hebben gele voorvleugels met twee Phalonidia vectisana (Humphreys & volledige of bijna volledige roodbruine dwars- Westwood) banden. Toch komt men bij Nederlandse die¬ Waarnemingen. Gld: Wezep, 1 l.v.1993, op licht, KH. ren met nauwkeurig kijken een heel eind. Phalonidia vectisana wordt in Nederland vrij¬ Vergelijkingsmateriaal is dan wel heel nuttig. wel uitsluitend gevangen langs de kust van de Het volgende kan een leidraad zijn: hele Zeeuwse delta en langs de Waddenzee; daarnaast zijn er nog vondsten in Amsterdam 1. De binnenste dwarsband is onvolledig en 50 Ent. Ber., Amst. 56 (1996)

Fig. 17-20. Genitaliën. 17-18, Eudemis porphyrana ( 17, 6 ; 18, 9); 19-20, Eudemis profundana (19, â ; 20, 9) (schaal¬ lijn 0,25 mm). Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 51

bereikt de costa niet. Dwarsbanden minder vlinder ook gevangen in het Waddengebied, op contrastrijk ...... 2 Terschelling en Rottumeroog (Küchlein, 1993). - Beide dwarsbanden (meestal) volledig ont¬ De rups leeft in mei en juni in een spinselkoker wikkeld, breder, donkerder roodbruin. ... 3 aan de wortels van akkermelkdistel (Sonchus 2. De hele vlinder maakt een wat blekere in¬ arvensis L.), brosse melkdistel (S. asper (L.) druk (fig 13). Spanwijdte 13-14 mm .. Hill.) en paardebloem (Taraxacum sp.) (Brad¬ ...... A. dilucidana Stephens ley et al., 1979). Nieuw voor Zeeland. - Duidelijker, maar toch fijn getekend (fig. 9). De buitenste dwarsband is vaak even Olethreutes arbutella (L.) boven de binnenrand verdikt. Spanwijdte 13-17 mm ... A.flagellana Duponchel Waarnemingen. Gld: Tongeren, 10.iv.1993, 3 rupsen op rode bosbes (Vaccinium vitis-idaea L.), KH. 3. Dwarsbanden duidelijk, erg schuin ge¬ plaatst (fig. 14). Spanwijdte 15-16 mm. Begin april werden uit Tongeren enkele takjes .... A.francillana Fabricius van rode bosbes met samengesponnen topbla- - De dwarsbanden staan een fractie meer recht¬ deren meegenomen. Dat leverde op 3 en 4 mei op dan bij A.francillana; ze kunnen soms ook verrassenderwijs drie vlindertjes van deze wat breder zijn (fig. 10). Spanwijdte 14-16 soort op. Olethreutes arbutella is pas in 1992 mm.. A. beatricella Walsingham voor het eerst uit ons land vermeld, uit Zuid- loo, Overijssel en Twello, Gelderland; moge¬ De genitaliën (fig. 11-12) zijn karakteristiek lijk zwervers (Huisman & Koster, 1995). Dit (Razowski, 1970; Huisman, 1987). is de eerste vondst van rupsen van deze soort De rups leeft op gevlekte scheerling in ons land. Als voedselplanten worden in de ( maculatum L.), vreet in augustus en literatuur opgegeven rode bosbes, rijsbes september van de zaadschermen en overwin¬ (Vaccinium uliginosum L.) en beredruif (Ar- tert in de stengel om in het voorjaar te verpop¬ ctostaphylos uva-ursi (L.) Spreng) (Bradley et pen (Bradley et al., 1973). Razowski (1970) al., 1979). Van deze drie komt in Nederland zegt, mogelijk in navolging van Walsingham alleen de eerste, als vrij algemeen voorkomen¬ (1898), dat de rups op pastinaak (Pastinaca de plant, in aanmerking. Nu de rups daarop saiiva L.) leeft, maar waarschijnlijk berust dit ook gevonden is, is het zeker dat O. arbutella op een misverstand. Gevlekte scheerling in Nederland inheems is. wordt weliswaar uit veel uurhokken in Neder¬ land vermeld, maar grote, permanente groei¬ Apotomis sororculana (Zetterstedt) plaatsen zijn schaars. Dit zou de uitbreiding van A. beatricella kunnen belemmeren. Waarnemingen. NH: Zwanenwater, 6.vi.l992, op licht, JCK; ZH: Oostvoome, 14.vi.1986; Ouddorp, 11 .vii. 1990, De verspreiding vertoont ook in het buiten¬ KH. land een verbrokkeld beeld. De soort wordt geregeld gevonden in Zuid-Engeland (Bradley Deze soort kwam op het laken, dat stond op¬ et al., 1973) en wordt vermeld uit Frankrijk gesteld in een vochtig elzebos. De meeste (Leraut, 1980), Oostenrijk (Huemer & Tar- vindplaatsen van deze soort liggen in het mid¬ mann, 1933) en Denemarken (Schnack, 1985), den van het land. Verder verspreid voorko¬ maar niet uit België en Duitsland. mend in bosachtige gebieden in het noorden, oosten en zuiden. Slechts bekend van een drie¬ tal vindplaatsen uit het westen. De eerste Celypha rosaceana (Schläger) vangst voor Noord-Holland boven het IJ en de Waarnemingen. Z: Kortgene, 15 en 1 B.vii. 1993, JV. Waddeneilanden (Küchlein, 1993). Na in 1967 voor het eerst in ons land te zijn De rups leeft van eind juli tot september waargenomen is Celypha rosaceana bekend tussen de vlak samengesponnen bladeren van geworden van nog enkele plaatsen op Goeree berk (Bradley et al., 1979). en Voome (Huisman et al., 1986). Later is de 52 Ent. Ber,, Amst. 56 (1996)

Eudemis porphyrana (Hübner) (fig, 15, 17- van absint alsem of bijvoet {Artemisia vulga¬ 18) ris L ), die misvormd worden, doordat de aan¬ Waarnemingen. L: Susteren, 5.vii.l993, AS, tasting een zwelling veroorzaakt. Pop in het onderste deel van de stengel (Bradley et al, Tot voor kort was Eudemis porphyrana (fig. 1979). Nieuw voor Overijssel. 15) slechts met zekerheid bekend van twee vindplaatsen uit het krijtdistrict van Zuid Blastesthia posticana (Zetterstedt) Limburg. Ook uit andere delen van ons land werd de soort nu en dan vermeld, maar tot op Waarnemingen. Z: Kortgene, l.v.1993, IV. heden ging dit altijd om de meer algemene Een vrij zeldzame soort, welke verspreid over soort Eudemis profundana (fig. 16), die er erg een groot deel van de zandgronden van ons veel op lijkt. land is gevonden, ook op enkele vindplaatsen Bij het mannelijk genitaal van Eudemis in de duinen en meer landinwaarts (Gielis et porphyrana (fig. 17) is bij de valva de cucub al., 1985; Küchlein, 1993). De rups leeft van lus aan de onderzijde duidelijk verbreed, de september tot april eerst in de scheuten en sacculus is voorzien van een stijve borstel van daarna in de knoppen van de grove den, waar¬ afstaande haren, en de lengte van de aedeagus in ze zich ook verpopt. Een aangetaste knop is is ongeveer gelijk aan de lengte van de socii. te herkennen aan de witachtige hars, die uit Bij het vrouwelijk genitaal van E porphyrana een gat aan de basis vloeit (Bradley et al., (fig. 18) is de lamella antevaginalis een smalle 1979). Nieuw voor Zeeland. rechte band, het colliculum duidelijk gesclero tiseerd, het sterigma met een bijna vierkante Cydia fagiglandana (Zeiler) uitsparing met afgeronde hoeken, de ductus seminalis zeer kort en overgaand in de bulla Waarnemingen. Ov: Losser, Boerskotten, l.vi en 2.VÜ.1992, 3 exemplaren op licht; Gld: Het Woold, seminalis, en de ductus seminalis vervolgt 1 l.vi.1993, op licht, JCK; NH: Bergen, 30.vii.1993, 3 hierna zijn weg vanuit de wand van de bulla exemplaren, JW. seminalis. Bij het mannelijk genitaal van Eudemis Van Cydia fagiglandana zijn er vrij veel vind¬ profundana (fig. 19) is bij de valva de cucullus plaatsen uit ons land bekend, voornamelijk onderaan nauwelijks verbreed, de sacculus is van de zandgronden in het binnenland, maar voorzien van een bundel lange gebogen haren, ook enkele uit de duinen. Nog niet eerder ver¬ en de lengte van de aedeagus is duidelijk kor¬ meld van Twenthe, de Achterhoek en uit het ter dan de lengte van de socii. Bij het vrouwe¬ noordwesten van het land (Küchlein, 1993). lijk genitaal van E. profundana (fig. 20) is de De rups leeft van augustus tot oktober in de lamella antevaginalis breed en afgerond, het vruchten van beuk (Fagus sylvatica L.) (Brad¬ sterigma met een U-vormige uitsparing, en de ley et al., 1979). ductus seminalis ongeveer even lang als de bulla seminalis met een aftakking dicht bij de Cydia illutana (Herrich- Schaffet) aansluiting met de ductus bursae. Waarnemingen. L: Weerter bos, 16.vi.1985, AS. Voor het eerst waargenomen in ons land in Eue osma meîzneriana (Treitschke) 1989, intussen bekend van Drenthe, Gelder¬ Waarnemingen. Ov: Losser, Duivelshof, 9.vi.l993, op land en Limburg (Grijpma & Van de Weerd, licht, JCK. 1991). De rups leeft in de nog groene kegels De meeste vangsten van deze soort zijn uit het van fijnspar {Picea abies (L.) Karsten) en zib zuidelijke deel van ons land. Inmiddels ook verspar {Abies sp.), ook op Chermes-gsdlen bekend van de Veluwe en één vindplaats uit (Hannemann, 1961). In Nederland gevonden Friesland (Küchlein, 1993). De rups leeft van in de kegels van lork {Larix sp.). augustus tot mei in het uiteinde van scheuten Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 53

Dichrorampha consortana Stephens Ephestia parasitella (Staudinger)

Waarnemingen. Gld: Leuvenum, 4.vi.l992, gesleept, Waarnemingen. Z: Kortgene, 6.vi.l993, 1 9, JV. BvA. Een opmerkelijke vondst, omdat Dichroram¬ De tweede waarneming van deze soort voor pha consortana tot dusverre alleen bekend ons land. Het eerste exemplaar werd in 1960 was van de omgeving van Winterswijk in gevangen te Oostvoome door Lucas (Küch¬ 1990 (Huisman & Koster, 1994). Nu blijkt de lein, 1993). De soort wordt door Roessler vlinder ook in het midden van ons land voor te (1973) opgesplitst in twee subspecies. De no- komen. mi naat vorm komt voor in Spanje en Portugal en in Noord-Afrika (Marokko, Algerije, Tunesië). Bij ons komt de donkere en minder Pterophoridae kontrastrijk getekende ondersoort unicolorel- Amblyptilia acanthadactyla (Hübner) la Staudinger voor. De rups leeft op wijnstok (Vitis vinifera L.) in een spinsel op de druiven. Waarnemingen. NH: Bergen, 30.vii.1993, JW. Ook is de soort gekweekt van Cytinus hypo- Er zijn vrij veel vindplaatsen van deze soort cistis (L.), een parasiet op de wortels van bekend uit de zuidelijke helft van ons land, Cistus sp. en Halimium sp. Aangezien deze voornamelijk uit het fluviatiel district en de voedselplanten van nature niet in ons land duinen. De afgelopen vijftig jaar is de vlinder voorkomen, betreft het waarschijnlijk zwer¬ echter nog maar zelden gevonden (Küchlein & vers of migranten. Ook is het mogelijk dat het Gielis, 1982; Küchlein, 1993). De rups leeft om aangevoerde exemplaren gaat. van de bloemen en onrijpe zaden van bosan- doom (Stachys sylvatica L.), moerasandoorn Sitochroa verticalis (Linnaeus) (S. palustris L.) en andere lage planten. Waarnemingen. NB: Woensdrecht, 6.vi-7.viii.l992; 12.v- 24.vii.1993, in totaal 31 S en 4 9 op licht, JA. Pyralidae Een verrassend groot aantal van een soort die Etiella zinckenella (Treitschke) reeds voor ons land als uitgestorven werd be¬ schouwd (Küchlein & Gielis, 1982). Vroeger Waarnemingen. L: Neerbeek, 2.vii. 1992, AC. op diverse vindplaatsen gevangen, voorname¬ Na het eerste exemplaar voor ons land, dat lijk in het zuidwesten van ons land. Sinds werd gevangen in 1989 te Melissant (Huisman 1928 niet meer waargenomen (Küchlein, & Koster, 1994), een tweede vondst van deze 1993). De lichtval stond opgesteld op een soort. Nieuw voor Limburg. smalle strook grasland begroeid met onder an¬ dere vederdistel (Cirsium sp.) en begrensd door de spoordijk aan de ene zijde en een sloot Vitula biviella (Zeiler) aan de andere zijde. De rups leeft in twee ge¬ Waarnemingen. NH: Bergen, 30.vii.1993, 5 exemplaren, neraties van mei tot juni en van augustus tot JW. september. Als voedselplanten worden opge¬ Een lokale soort, voornamelijk uit het zuide¬ geven akkerdistel (Cirsium arvense (L.) lijk duingebied (Helmers, 1965; Küchlein, Scop.), gamander (Teucrium sp.), brem (Cyti- 1993). Bovengenoemde exemplaren werden sus scoparius (L.) Link), melde, zuring fRu- tijdens het excursieweekend van de sectie mex sp.), gewone zandkool Diplotaxis tenuifo- “Snellen” gevangen. Volgens Hasenfuss (1960) lia (L.) DC en maarts viooltje (Viola odorata leeft de rups in de mannelijke bloeiwijze van L.) (Palm, 1986; Emmet, 1988). zeeden (Pinus pinaster Ait.) en corsicaanse den (P. nigra laricio (Poir.) Palibin). 54 Ent. Ber., Amst. 56 (1996)

Literatuur 1991 (Lepidoptera). — Ent. Ber., Amst. 54: 29-47. Huisman, KJ. & J.C. Koster, 1995. Nieuwe en interes¬ Barrett, C.G., 1898. Economy of Lavema vinolentella sante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1992 H.-S. — Entomologist’s mon. Mag. 34: 204. (Lepidoptera). - Ent. Ber., Amst. 55: 53-67. Bengtsson, B.Â, 1984. The Scythrididae (Lepidoptera) Jansen, M.G.M. & J.E.F. Asselbergs, 1993. De Lepido¬ of Northern Europe. — Fauna ent. scand. 13: 1-137. ptera uit de getijzone van het Markiezaat, een voorma¬ Bradley, J.D., W.G. Tremawan & A. Smith, 1973. lig schor in westelijk Noord-Brabant. — Ent. Ber., British Tortricoid . Cochylidae and Tortricidae: Amst. 53: 1-9. Tortricinae: i-viii, 1-251. The Ray Society, London. Koster, J.C., 1991. Het geslacht Pancalia in Nederland Bradley, J.D., W.G. Tremawan & A. Smith, 1979. (Lepidoptera: Cosmopterigidae). — Ent. Ber., Amst. British Tortricoid Moths. Tortricidae: Olethreutinae: 51: 101-107. i-viii, 1-336. The Ray Society, London. Koster, J.C. & S. Yu. Sinev, in druk. A revision of the Deschka, G., 1988. Artanalyse zweier Phyllonorycter- divisella group of the genus Mompha, with the de¬ blancardella-Pheromonfallen (Physiologie, Taxo¬ scription of M. confusella spec. nov. (Lepidoptera: nomie: Lepidoptera, Lithocolletidae. Nannolepido- Momphidae). — Ent. Ber., Amst. 56. ptera, Nepticulidae). — Stapfia 16: 65-76. Küchlein, J.H., 1985. Enkele aanvullingen op de Naam¬ Diakonoff, A., 1939. Notes on Microlepidoptera II. lijst van de Nederlandse Lepidoptera. — Ent. Ber., Remarks on some species of the genus Blastodacna Amst. 45: 9-10. Wocke (Cosmopterigidae). — Tijdschr. ent. 82: 74-77. Küchlein, J.H., 1993. De kleine vlinders: handboek voor Eckstein, K., 1933. Die Kleinschmetterlinge Deutsch¬ defaunistiek van de Nederlandse Microlepidoptera: 1 - lands. — Schmetterlinge Dtl. 5: 1-223. 715. Pudoc, Wageningen. Emmet, A.M., I.A. Watkinson & M.R. Wilson, 1985. Küchlein, J.H. & C. Gielis, 1982. Tabellen en versprei- Gracillariidae. In: The moths and butterflies of Great dingsatlas van de Nederlandse Microlepidoptera, 2. Britain and Ireland (J. Heath & A.M. Emmet, eds) 2: Pyralidae (tweede gedeelte), Pterophoridae: 1-86. 244-363. Harley Books, Colchester. Landbouwuniversiteit, Wageningen. Emmet, A.M. (ed.), 1988. A field guide to the smaller Kuznetsov, V.I., 1990. Gracillariidae (Lithocolletidae). British Lepidoptera (2nd ed.): 1-288. The British In: Keys to the of the European Part of the US¬ Entomological and Natural History Society, London. SR (G.S. Medvedev, ed.) 4 (2): 199-410. Brill, Leiden. Gielis, C., KJ. Huisman, J.H. Küchlein, E.J. van Nieu- LaStüvka, Z., 1993. Katalog von Faltern der mährisch¬ KERKEN, H.W. VAN DER WOLF & J.B. WOLSCHRIJN, schlesischen Region (Lepidoptera): 1-130. 1985. Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit Agronomickâfakulta Vysoké skoly zemëdëlské v Nederland, voornamelijk in 1982 en 1983 (Lepido¬ Bmë. ptera). — Ent. Ber., Amst. 45: 89- 104. Lempke, B.J., 1976. Naamlijst van de Nederlandse Lepi¬ Grijpma, P. & C.P. van de Weerd, 1991. The entomo- doptera. — Bibi. K. Ned. natuurh. Veren. 21: 1-100. fauna of cones of Larix decidua and L. kaempferi in Leraut, P., 1980. Liste systématique et synonymique des the Netherlands. — Proc. exp. appl. Ent., N.E.V. Am¬ Lépidoptères de , Belgique et Corse. — sterdam 2: 46-51. Alexanor, Suppl. 1980: 1-334. Hannemann, H.J., 1961. Kleinschmetterlinge oder Nieukerken, E.J. van, 1993. De Langsprietmotjes van Microlepidoptera I. Die Wickler (s. str.) (Tortricidae). blauwe knoop en klokjesgentiaan. In: Jaarboek Na¬ -Tierw. Dtl. 48: 1-233. tuur 1993 (C. A. M. van Swaay & I. van Halder, eds): Hasenfuss, L, 1960. Die Larvalsystematik der Zünsler 88-96. De Vlinderstichting, Wageningen. (Pyralidae): 1-263. Akademie-Verlag, Berlin. Nieukerken, E.J. van, C. Gielis, K.J. Huisman, J.C. Helmers, G., 1965. Mededelingen betreffende Pyralidae Koster, J.H. Küchlein, H.W. van der Wolf & J.B. (Lep.). — Ent. Ber., Amst. 25: 93-95. Wolschrijn, 1993. Nieuwe en interessante Microlepi¬ Herrich-Schäffer, G.A.W., 1853. Systematische Bear¬ doptera uit Nederland. — Ned. faun. Meded. 5: 47-62. beitung der Schmetterlinge von Europa 5: 214. Nieukerken, E.J. van & R. Johansson, 1990. Tribus Regensburg. Trifurculini. In: R. Johansson, E.S. Nielsen, E.J. van Huemer, P. & G. Tarmann, 1993. Die Schmetterlinge Nieukerken & B. Gustafsson. The Nepticulidae and Österreichs (Lepidoptera). — Veröff. Mus. Ferdinan¬ Opostegidae (Lepidoptera) of North West Europe. — deum, Suppl. 5: 1-224. Fauna ent. scand. 23: 239-321. Huisman, KJ, J.H. Küchlein, E.J. van Nieukerken, Palm, E., 1986. Nordeuropas Pyralider - med særligt hen- H.W. van der Wolf, J.B. Wolschrijn & C. Gielis, blik pâ den danske fauna (Lepidoptera: Pyralidae) - 1986. Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit Danmarks Dyreliv 3: 1-287. Nederland, voornamelijk in 1984 (Lepidoptera). Palm, E., 1989. Nordeuropas Prydvinger - med særligt Ent. Ber., Amst. 46: 137-156. henblik pâ den danske fauna (Lepidoptera: Oecophori- Huisman, K.J., 1987. Aantekeningen over Nederlandse dae). — Danmarks Dyreliv 4: 1-247. Cochylidae (Lepidoptera). — Ent. Ber., Amst. 47: 81- PatoCka, J. & A. Reiprich, 1989. Verzeichnis der in der 88. Slowakei festgestelten oder erwarteten Lepidopteren. Huisman, K.J. & J.C. Koster, 1994. Nieuwe en interes¬ — Zpr.csl. spol. Ent. 25: 1-139. sante Microlepidoptera uit Nederland in de jaren 1988- Patzak, H., 1974. Beiträge zur Insektenfauna der DDR: Ent. Ber., Amst. 56 (1996) 55

Lepidoptera - Coleophoridae. — Beitr. Ent. 24: 153- Gelechiidae). — Ann. naturhist. Mus. Wien 88/89: 435- 278. 456. Prins, W.O. de, 1983. Systematisshe naamlijst van de Schnack, K. (ed.), 1985. Katalog over de danske Som- Belgische Lepidoptera. — Entomobrochure 4: 1-57. merfugle. — Ent. Meddr. 52 (2-3): 1-163. Pröse, H., 1987. Artenliste der in Bayern und angrenzen¬ Sokoloff, P.A., 1985. An introduction to the Gelechii¬ den Gebieten nachgewiesenen Microlepidoptera dae. — Proc. Trans. Br. ent. nat. Hist. Soc. 18: 99-106. (Kleinschmetterlinge). — SchrReihe bayer. Landesamt Steuer, H., 1988. Die Mitteleuropäischen Arten der UmwSchutz 77: 43-102. Gattungen Teleiodes Sattler, 1960 und Exoteleia Razowski, J., 1970. Cochylidae. In: Microlepidoptera Wallengren, 1881 (Insecta, Lepidoptera, Gelechiidae). Palaearctica (H.G. Amsel, F. Gregor & H. Reisser, — Rudolstädter nat. hist. Sehr. 1: 88-97. eds) 3: i-xiv, 1-528. Fromme, Wenen. Stüning, D., 1980. Biologisch-Ökologische Untersuch¬ Réal, P., 1966. Famille des Cosmopterygidae.- Ent. appl. ung an Lepidoptera des Suprali torals der Nordsee¬ Agric. 2(1): 290-298. küste. — Faun.-ökol. Mitt., Suppl. 7: 1-116. Riedl, T., 1965. Matériaux pour la connaissance des Svensson, I., H. Elmquist, B. Gustafsson, H. Hell¬ Momphidae paléarctiques (Lepidoptera). Partie III. berg, L. Imby & G. Palmqvist, 1987. Catalogus Etude sur quelques Momphides européens. — Polskie Lepidoptorum Sueciae: 1-307. Naturhistorisk Riksmu- Pismo ent. 35:445,447-451. seet/Entomologiska Föreningen, Stockholm. Riedl, T., 1983. Records of the Lepidoptera of ba¬ Traugott-Olsen, E. & E.Schmidt Nielsen, 1977. The sed on the collections of G. Christensen and L. Goz- Elachistidae (Lepidoptera) of Fennoscandia and Den¬ mâny: VIII. V. Momphidae, Blastodacnidae, Chryso- mark. — Fauna ent. scand. 6: 1-299. peleiidae, Cosmopterigidae. — Ann. Mus. Goulandris Walsingham, T., 1898. Lozopera francillonana F. com¬ 6:313-317. pared with its allies. — Entomologist's mon. Mag. 34: Roesler, U., 1973. Phycitinae I. Trifine Acrobasiina. In: 70-76. Microlepidoptera Palaearctica (H.G. Amsel, F. Gre¬ Zagulyaev, A.K. & S.Yu. Sinev, 1990. Momphidae. In: gor & H. Reisser, eds) 4: i-xvi, 1-752. Fromme, We¬ Keys to the Insects of the European Part of the USSR nen. (G.S. Medvedev, ed.) 4 (2): 701-720. Brill, Leiden. Sattler, K., 1986. Die an Compositen gebundenen Scro- bipalpa-Arten des östlichen Österreichs (Lepidoptera, Geaccepteerd 27.xi.1995