Woord Vooraf
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
WOORD VOORAF Eerst wil ik een aantal mensen bedanken die hebben bijgedragen tot de uitwerking van deze scriptie. Zo wens ik mijn promotor Prof. Dr. Y. T‟Sjoen te bedanken voor het nalezen van de teksten en om die steeds van nuttig commentaar en waardevolle suggesties te voorzien. Daarnaast bedank ik ook mijn ouders en mijn zus omdat zij mij altijd steunden tijdens mijn opleiding en me ook bij het schrijven van deze scriptie vaak hebben gemotiveerd om door te zetten. Ten slotte wil ik ook alle anderen bedanken die op een of andere manier hebben geholpen met het tot stand komen van deze scriptie. Poëzie Van mooie poëzie heb ik nooit zo erg gehouden tenzij je niet merkte dat ze mooi was zoals snel het licht dat schampt langs een spoorrail of de sneeuwvlok die smelt op de straatsteen maar verder heb ik van mooie poëzie nooit zo erg gehouden tenzij ze heel mooi was zoals toen je op de tramhalte stond en ik je zag in het voorbijgaan Uit: Nieuwe herinneringen (2007), Remco Campert 1 INHOUDSOPGAVE 1. BIOGRAFISCHE CONTEXT EN RELATIE TOT DE GROEP VAN DE VIJFTIGERS . 6 1.1. Inleiding .................................................................................................................................. 6 1.2. Biografische context ............................................................................................................... 8 1.3. Relatie tot de vaderfiguur.................................................................................................... 10 1.4. Oorlog op de achtergrond ................................................................................................... 12 1.5. Remco Campert en zijn relatie tot andere Vijftigers........................................................ 15 1.6. Besluit .................................................................................................................................... 19 2. GEVECHT TUSSEN DROOM EN WERKELIJKHEID ................................................ 21 2.1. Inleiding ................................................................................................................................ 21 2.2. Vogels vliegen toch (1951) .................................................................................................... 22 2.2.1. De vogel als symbool voor de dromer ............................................................................... 22 2.2.1.1. Symbool van de vogel in de gedichten „When we were very young‟, „Lullaby for a bebop baby‟, „In het licht‟, „R.I.P‟ en „No exit‟......................................................................... 22 2.2.2. Motief van het water .......................................................................................................... 24 2.2.2.1. Waterelement in de gedichten „Een neger uit Mozambique‟, „Dichter‟, „Modern vliegfeest‟ en „Een rose wolk‟ ................................................................................................... 25 2.2.3. Kosmische aspecten: sterren, maan, lucht ......................................................................... 27 2.2.3.1. Kosmische element van de sterren in het gedicht „Mijn geboorte‟ ............................ 28 2.3. Betere tijden (1970) ............................................................................................................... 28 2.3.1. Rauwe realiteit ................................................................................................................... 28 2.3.1.1. Oproep tot verzet tegen de werkelijkheid in het gedicht „Iemand stelt de vraag‟ ..... 29 2.3.1.2. Grauwe werkelijkheid in de gedichten „Het lied van de jongens van het Vondelpark‟, „Het lied van de kleine man‟ en „Het lied van de vreugdeloze meisjes‟ .................................... 30 2.3.1.3. Glimp van hoop in de gedichten „Hoe‟, „Betere tijden‟ en „Een beetje natuur‟ ........ 31 2.4. Rechterschoenen (1992)........................................................................................................ 32 2.4.1. Het gedicht „Rechterschoenen‟ als de toonzetter van de bundel ....................................... 32 2.4.2. Fragmentatie....................................................................................................................... 33 2.4.2.1. Fragmentatie in de gedichten „Bij wat er overbleef van Moto Mosoro‟s bril gevonden in Hiroshima‟ en „Drie snippers‟ ............................................................................... 33 2.4.3. De stad als doods element blijft aanwezig ......................................................................... 35 2.4.3.1. De doodse stad in de dichten „Stadseiland‟, „De (on)bekende weg‟ en „Alles anders‟ . .................................................................................................................................... 35 2.4.4. Zoals het verleden wijkt, zo wijkt ook de liefde ................................................................ 37 2.4.4.1. Teloorgang van de liefde in de gedichten „Jaloezie‟, „Achter in de auto‟ en „Lamento‟ ................................................................................................................................... 37 2.5. Besluit .................................................................................................................................... 38 3. DE LICHAMELIJKE TAAL ......................................................................................... 40 2 3.1. Inleiding ................................................................................................................................ 40 3.2. De verbinding tussen het lichaam en de taal ..................................................................... 42 3.2.1. De gedichten „Huis‟, „Inval‟, „Ook de liefde‟ en „Mussen‟ ............................................... 43 3.3. ‘Eén lichaam’ als het symbool voor ‘de incorporatie’ van de twee geliefden ................. 45 3.3.1. De gedichten „Elke dag‟ en „Bomen‟ ................................................................................. 45 3.4. Met een zintuiglijk bewustzijn wordt de zinvolheid van het leven benadrukt ............... 46 3.4.1. Zinvolheid wordt zinloosheid in de gedichten „Koud‟ en „De stervende grootvader‟ ....... 46 3.5. Personificatie: de verbinding van enkele materiële zaken met het zintuiglijke leven ... 47 3.5.1. De gedichten „Sigaretten, koffie, bed…‟, „Breuk‟, „Leven met je‟ en „De rovers‟ ........... 47 3.6. Lichamelijke beschrijvingen als de expressie van intensiteit en existentiële diepte ...... 49 3.6.1. Het gedicht „Ik, ik, ik‟ ........................................................................................................ 49 3.7. Ontstaan van een ‘eenheidswereld’ door het lichaam met de werkelijkheid te verbinden .......................................................................................................................................... 50 3.7.1. De gedichten „Ademen‟, „Nacht‟ en „Als‟ ......................................................................... 51 3.8. Besluit .................................................................................................................................... 52 4. AARD EN FUNCTIE VAN DE POËZIE ...................................................................... 54 4.1. Inleiding ................................................................................................................................ 54 4.2. Reflectie over zijn jeugdige poëzie ...................................................................................... 55 4.3. Poëzie als het middel om een eigen wereld te scheppen.................................................... 56 4.4. Poëzie als expressie van het gewone leven ......................................................................... 58 4.5. Poëzie is vlakbij, maar juist buiten het bereik van het gedicht ....................................... 61 4.6. Poëzie als het levensmiddel in de grauwe realiteit ............................................................ 63 4.7. Poëzie als daad van bevestiging of als daad van ontkenning? ......................................... 64 4.8. Mogelijke leesmethode voor poëzie .................................................................................... 65 4.9. Besluit .................................................................................................................................... 66 BESLUIT ........................................................................................................................... 71 BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................. 74 BIJLAGEN .................................................... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. 3 INLEIDING Met de volgende versregel: “Luister goed naar wat ik verzwijg”1 – die ook als ondertitel van deze scriptie wordt aangehaald – wil ik de poëzie van Remco Campert onder de aandacht brengen. Net zoals Harry Scholten zich verbaasde over het feit dat er nauwelijks onderzoek is verricht naar de poëzie van deze Vijftiger: “Mijn kennismaking ermee heb ik als “tekenend” ervaren voor deze gemengde ontvangst van spontane bijval en achterwege blijvende reflectie […]”,2 vond ik het ook opvallend dat er weinig beschouwingen over Camperts gedichten te vinden zijn. Uiteraard vinden we wel vele recensies terug van de dichtbundels en wordt Camperts positie binnen de groep van Vijftig nauwkeurig beschreven – zo wordt hij vaak als „de meest verstaanbare Vijftiger‟ aangehaald –, maar toch