Henri Dumont achterna - Een verslag over

libellenobservaties van 1996-2007 in een

natuurreservaat langs de

(België - Oost-Vlaanderen)

D. Van Schandevyl

Inleiding

Het natuurreservaat de Wellemeersen (België - Cebiedsbeschrijuing en beschrijving van een

Oost-Vlaanderen) staat bij de natuurliefhebber aantal specifieke biotopen uit de al lang bekend als een gebied dat rijk is aan libellen en waterjuffers. Situering en algemene beschrijving

In 1971 wijdde prof. Henri J. Dumont, zelf De Wellemeersen ten zuiden en de afkomstig uit , er een publicatie aan Kapellemeersen ten noorden van de Dender

et de in het Bulletin Annales de la Société Royale vormen op grens van Oost-Vlaanderen en

Entomologique de Belgique. Het resultaat van Vlaams-Brabant een waardevol natuurgebied zijn onderzoek over een periode van dertien van ongeveer 350 ha (50° 54’ 25.73” N, 4° 3' jaar (1957-1969), was verbluffend en bezorgde 34.94” O).. De Wellemeersen zelf vormen een het gebied zijn odonatologische faam (Dumont, 109 ha groot, laaggelegen moerassig gebied

1971). Een groepje lokale enthousiastelingen op de linkeroever van de Dender, voor het uit de toenmalige verenigingen VZW grootste gedeelte gelegen op het grondgebied

Natuurreservaten en De Wielewaal vatten in Denderleeuw (deelgemeente Welle). Het gebied

1995, na spectaculaire libellenwaarnemingenin wordt begrensd door een autosnelweg, twee het reservaat Honegem bij Aalst (D’Haeseleer et spoorlijnen en de Dender. al., 1995), het idee op om na te gaan wat er nog Alle waters zijn artificieel en verschillend in restte van die oude glorie. In het voorjaar van leeftijd en oorsprong, en op één na vrij tot zeer

1996 werd de eerste waarneming opgetekend ondiep. De grotere vijvers en poelen zijn van en twaalf jaar later waren er 1840 records nature permanente wateren. Kleinere poelen, opgeslagen in een kleine databank. afvoergeulen, sloten, beken en slenken drogen

In 2009 verscheen een uitvoerig verslag in warme zomers voor een groot gedeelte of waarin alle 36 tot dan toe in de Wellemeersen volledig uit. De meeste wateroppervlakken zijn

werden waargenomen libellensoorten uitvoerig gelegen binnen een gebied dat doorsneden of besproken (Van Schandevyl, 2009). Zowel begrensd wordt door steile spoorwegtaluds in algemene ecologische informatie als details het zuiden, het westen en het zuidwesten, de over de waarnemingen, verspreidingskaartjes, rivier de Dender in het oosten, de autosnelweg fenologie, algemeenheid in het gebied en Rode Brussel-Oostende in het noorden. Alleen de

Lijst-status komen hierin aan bod. Ook wordt vloeiweiden op het grondgebied Erembodegem het studiegebied uitvoerig beschreven, de (Aalst) liggen nog noordelijker. Al deze grenzen methodiek uitgelegd en een aantal algemene kunnen dienen als artificiële wegen voor de

resultaten gepresenteerd. Dit artikel geeft een verspreiding van Odonata en het gebied kan samenvatting van dit 100 bladzijden tellende dienst doen als een “val” voor iedere migrerende

rapport. We hopen via deze publicatie in libel. Binnen deze omschreven grenzen ligt een

Brachytron dit interessante libellengebied wat zeer natte depressie met moerassen, vochtige

meer in de kijker te zetten. Het volledige rapport weiden en bosjes.

is in te kijken op het internet (Google gewoon

“libellen in de Wellemeersen”).

Brachytron 15(1): 43-52, 2012 43 Figuur 1. De Grote Zavelput in de Wellemeersen (Welle - Denderleeuw), één van de libellenrijkebiotopen van het

gebied, zomer2007.

The Grote Zavelput in the Wellemeersen (Welle-Denderleeuw), one of the species-rich dragonfly biotopes in the area,

2007 B. De summer (Foto: Bruyn).

De drie “Zavelputten”: Kleine zavelput, Grote pseudoacorus), Waterweegbree (Alisma plan-

zavelput en Mannekesput tago-aquatica) en de zeldzame Zwanebloem

Deze vijvers zijn de oudste in het gebied (Butomus umbellatus) voor. De oever langs de

met en werden gegraven in het midden van de kant van het spoorwegtalud is begroeid tal

negentiende eeuw om de spoorwegtaluds aan van kruidachtige planten. Bij deze vijver werden

te vullen (uitzavelen). De Kleine zavelput en tijdens de periode 1996-2007 maar liefst 23

soorten Mannekesput hebben een driehoekige vorm libellen waargenomen, waaronder als

met een langste zijde van ongeveer 40 meter, vaste bewoners Smaragdlibel (Cordulia aenea)

de grote zavelput is een uitgestrekte rechthoek en Vuurlibel (Crocothemis erythraea).

van 120 bij 50 meter. De diepte van deze vijvers bedraagt nergens meer dan 3 meter. De rechthoekige Grote zavelput (Figuur 1) is

geflankeerd door een elzenbroek-bronbosje

De Kleine zavelput is een eutrofe plas met een langs de zuidkant en de spoorwegberm langs

watervegetatie van Fonteinkruiden (Potamo- de oostkant. Hij is verder omringd door een

geton sp.), Gedoomd hoornblad (Ceratophyl- moerasvegetatie met Riet ( Phragmites australis)

lum demersum), Aarvederkruid (Myriophyllum en Rietgras (Phalaris arundinacea), die door-

spicatum) en een weinig Kikkerbeet (Hydro- sneden wordt door een afvoerbeek. Als interes-

charis morsus-ranae). Bij de waterrand komen sante watervegetaties waren er onder andere de

Scherpe zegge (Carex acuta), Liesgras (Glyce- Wittewaterlelie ( Nymphaea alba) en Gele plomp

ria maxima), Egelskop (Sparganium erecta), (Nuphar lutea). In het begin van de observatie-

Wolfspoot (Lycopus europaeus), Gele lis (Iris periode werd deze locatie frequent bezocht en

44 tal In de herfst waren er van waarnemingen. van afgevlakt, de vervuilde bodem afgedekt met een

1998 echter, kwam door een bres in de oever geotextiel en nadien van een nieuwe, zuivere 40

van de vijver sterk vervuild water van de afvoer- cm dikke grondlaag voorzien dooreen uitgraving

beek in de vijver terecht. Een ernstige vervuiling te doen op het aanpalende perceel waardoor er

van de vijver en vissterfte waren het gevolg. Een dus een nieuwe, vrij grote, in diepte variërende

ander gevolg, het verdwijnen van een groot deel poel is ontstaan tussen de Gatesvijver en de

de had de Dender van watervegetatie, zijn weerslag op (Mertens, 2009).

libellenpopulaties. In 2007 werden voor het eerst Het effect van deze drastische ingreep in

na een geleidelijk herstel, weer ondergedoken het landschap op de waterhuishouding van

waterleven zal in waterplanten waargenomen en waren ook libel- omliggende percelen en het

len weer van de partij (onder andere ook Sma- de komende jaren moeten blijken. Specifiek voor

ragdlibel in 2008). libellenwerd er uitgekeken naarheteffectop de vrij

bleef In tegenstelling tot de twee andere vijvers grote populatie van de Watersnuffel (Enallagma

rond de Mannekesput slechts een klein gedeelte cyathigerum), die elders in het reservaat heel

van de oorspronkelijke bodem en vegetatie wat zeldzamer is. Tijdens het schrijven van het

onaangetast. Deze zavelput werd al vlug na het verslag werden hier als interessante soorten

onderzoek van Dumont ingepalmd dooreen club reeds Vuurlibel en Zwervende Heidelibel

fervente vissers. De put kende sindsdien een (Sympetrum fonscolombii) waargenomen. Ook

sterke terugval en veranderde in een typische de Watersnuffel vond zijn weg naar dit nieuwe

visvijver (fytoplanktoneutroof). Voordien had biotoop.

ook deze vijver een goed gestructureerde en

gevarieerde waterplantenvegetatie. Gezien het De bornputten

privékarakter van deze vijver kon hij slechts De hevige bombardementen op het station van

sporadisch bezocht worden. Denderleeuw in 1944 hadden voor het gebied

geen ander blijvend effect dan de creatie van een

De Gatesvijver grootaantalnieuwe biotopen voor waterdierenen

Deze zandwinningsput werd in 1953-1954 planten. Een aantal van dezebiotopen zijn nog in

staat gegraven om het lokale autosnelwegtalud op hun oorspronkelijke verspreid in het gebied

te hogen. Het is een groot, regelmatig gevormd te vinden. Ze zijn na verloop van tijd zeer ondiep

reservoir (550 bij 450 meter) dat enkel met de geworden en gedeeltelijk verland (Figuur 2). De

Dender is verbonden door middel van een meeste van deze plassen vallen in de zomer dan

smalle overloop. De maximum diepte bedroeg ook volledig droog. De bornputten die door de

tijdens ons onderzoek ongeveer 10 meter, de eigenaars van de percelen werden uitgediept en/

gemiddelde diepte 6 meter. Het gedraagt zich of vergroot bevatten permanent water, al kan de

als een eutroof meer, waarbij in de zomerperiode waterstand in zeer droge zomers danig dalen. Ze

het water dieper dan 4 meter volledig verstoken zijn vaak in een boomrijke omgeving gelegen en

blijft van zuurstof. Het leven van bodem- en dus in mindere of meerdere mate beschaduwd.

waterorganismen en het insectenleven is dan Maar ze herbergen niettegenstaande een eigen

tot ook beperkt de oeverzone, die varieert van libellenfauna.

10 tot 30 meter breedte. Het reservoir wordt

gevoed door kwelwater in het westelijke talud en Andere vijvers

heeft een zeer kleine afwatering naar de Dender, Vanaf het begin van de jaren zestig werd een

zonder dat het water van de rivier ontvangt. deel van de bornputten door grondeigenaars

Reeds kort na de aanleg van deze plas werd omgezet naar visvijvers of werden volledig

water nieuwe met het dooreen nabijgelegen fabriek gebruikt vijvers gegraven, soms zelfs

als koelwater. Na een bodemonderzoek in bijbehorend weekendhuisje.

2003 werd een ernstige historische vervuiling

vastgesteld en eind 2008 werd begonnen met

saneringswerken. De oeverzones werden

Brachytron 15(1): 43-52, 2012 45 weiden vloeiweiden soorten Natte en er niet minder dan 24 waargenomen,

Het noordelijk deel van het gebied (gemeente waaronder Zuidelijke keizerlibel (Anax parthe-

Erembodegem-Aalst) bestaat uit oude vloei- nope) (De Knijp, 1999). weiden. Met het oog op een verwachte grotere In een meer centraler gelegen ooit vrij voed- toevoer door het dempen van twee belangrijke selrijke, te intensief begraasde weide werd het afwateringssloten in het gebied werden de aan- biotoop door het uitdiepen van sterk verlande wezige greppels en poelen wat verdiept. Door poelen en slenken in combinatie met een exten- deze maatregelen is het gebied is nu niet echt sieve begrazing omgevormd tot een structuur- overstroomd maar toch natter dan voorheen. Er rijke moerasvegetatie. De weide is ten noorden isjaarrond water aanwezig in poelen en greppels begrensd door een vochtig elzenbosje. In het en ook in de weiden daarrond waar een pias- zuiden en gedeeltelijk ook in het westen door dras situatie is ontstaan (Figuur 3). Dit kwam de een permanent onder water staand broekbos. avifauna sterk ten goede. Door een extensiever Ten oosten is de vloeiweide begrensd door een begrazingsbeheer evolueerden gedeelten van bosvegetatie op de drogereoeverwal. Door deze de weiden steeds meer naar een moerasvegeta- beschermde ligging ontstaat een eigen microkli- tie. maat waardoor de weide bijzonder attractief is

Door de bijna permanente aanwezigheid van voor libellen en dan vooral voor heidelibellen. water en het ontwikkelen van een structuur- Er werden in de periode 1996-2007 maar liefst

reservaat rijke vegetatie werd dit deel van het zeven Sympetrum-soorten waargenomen waar-

dan ook een steeds interessanter biotoop voor onder Bandheidelibel (Sympetrum pedemonta-

libellen. Tijdens de periode 1996-2007 werden num) (Soors, 2000) en Zwervende heidelibel.

Figuur 2. Verlande Bornput met bloeiende Waterviolier (Hottoniapalustris) in de Wellemeersen, zomer 2007 (Welle

- Denderleeuw).

Bomput(ancient bomb crater) with blooming vegetation of Hottoniapalustris, summer 2007 (Foto: B. De Bruyn).

46 Figuur 3. Vloeiweide in het noordelijkdeel van de Wellemeersen (Erembodegem- Aalst). Hier werden tussen 10 en 14

2005 juli twee mannetjes Zuidelijke glazenmaker (Aeshna affinis) waargenomen.

Flooding meadow in the northern part of the Wellemeersen (Erembodegem - Aalst). At this site two males of Anax

parthenopewere observed between the 10th and the 14th of July 2005 (zomer2007. Foto: Bruno De Bruyn).

In 1997-1998 vertoefde er vermoedelijk ook de Wanneer aan een zichtwaarneming ernstig

Beekoeverlibel(Orthetrum coerulescens), waar- werd getwijfeld, werd zo snel mogelijk de van in augustus 1998 een vrouwtje werd gevan- observatieplaats opnieuw bezocht om de gen op het aanpalend perceel aan de kant van waarneming te kunnen bevestigen. Dit gebeurde de Dender. meestal al de volgende dag. Waar mogelijk

werden dan enkele foto’s genomen. Op deze

Methodiek manierwerden tal van waarnemingen bevestigd,

of juist helemaal niet.

Algemeen Op het eind van elk libellenseizoen werden de

Alle in de periode 1996-2007 bezochte plaatsen gegevens opgevraagd bij de waarnemers en

binnen het reservaat liggen langs de as van de in een databank bijgehouden. De observaties

middenloop van de Dender, een zijrivier van de werden bovendien jaarlijks gepubliceerd in het

Schelde, over een lengte van minder dan 4 km. jaarverslag van de afdeling Denderleeuw van de

Ze zijn gesitueerd op de linkeroever van de rivier toenmaligevereniging Natuurreservaten.vzw (nu

niet dan honderd meter en meer een paar ervan Natuurpunt.vzw). Ze werden ook doorgegeven

verwijderd. aan de Belgische Libellenwerkgroep Gomphus.

Aan de waarnemer werden de volgende Hier werden ze ingevoerd in de nationale

gegevens gevraagd: soortnaam, aantal (globaal libellendatabank.

of zo mogelijk gesplitst in mannetjes en wijfjes), De gegevens uit de periode 1957-1970 zijn

waarnemingsdatum, plaatsbepaling, speciale gebaseerd op de publicatie “A contribution to

gedragingen (bijvoorbeeld paring, eiafzet), en the ecology of some odonata. The Odonata of a

de naam van de waarnemer. Ook gegevens “trap” area around Denderleeuw” door professor

van larven en larvehuidjes werden bijgehouden. Henri J. Dumont in het Bulletin et Annales de la

Brachytron 15(1):43-52, 2012 47 Tabel 1. Aanwezigheidvan autochtone en niet-autochtone (*) libellensoorten tijdens de periode 1996-2007.

nieuwe in 2009. (1): soort waargenomen

Presence 1996-2007. of autochtonous and non-autochtonous (*) dragonfly species during the period (1): new species

observed in 2009.

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2009 Datum Soort 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2009

* * * * X X Weidebeekjuffer Calopteryx splendens X X x

Houtpantserjuffer Lestes viridis XXXXXXXXXXXXXX X X X X X X X X X X

Gewonepantserjuffer Lestessponsa XXXX X X XXXX

Zwervendepantserjuffer Lestesbarbarusbartoarus (1)* X

Azuurwaterjuffer Coenagrion puella XXXXXXXXXXXXX X X X X X X X X X X X

Variabelewaterjuffer * Coenagrionpulchellum * XX

Vuurjuffer Pyrrhosoma nymphula XXXXXXXXXX X X X X X X

Lantaarntje Ishnura elegans xxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X X

* ** X XX X Tengere grasjuffer Ishnurapumilio X X X XXX

Kanaaljuffer Erythromma lindenii X XXXXXX X X XXXXX X

Grote roodoogjuffer Erythromma najas xxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X X

Kleine roodoogjuffer Erytthromma viridulumviridutum XxxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X

Watersnuffel Enallagma cyathigerum XXX X Xx Xx Xx X X

Blauwe breedscheenjuffer * Platycnemis pennipes * X

* ZuidelijkeZuidelijke glazenmaker* Aeshnaaffinisaffinis* X X X X X

Blauwe Aeshna X X X X X X X X X X X X Blauweglazenmaker cyanea xxxxxxxxxxxx

X X Bruine glazenmaker Aeshnagrandis X X Xx Xx xX

Paardenbijter Aeshnamixta XXXXXX X X X X X X X X X X

Grote keizelibel Anaximperator xxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X X

* * Zuidelijke keizerlibel Anaxparthenope X

* * Plasrombout Gomphus pulchellus X

X X X X X ViervlekViervlek Libellula quadrimaculata x X X X X x X

Platbuik Libellula depressa X XXXXXXXXXXX X X X X X X X X X

X Gewoneoeverlibel OrthetrumOrthetmm cancellatum xxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X

* Beekoeverlibel * Orthetrum coerulescens * X

Bruinrodeheidelibel Sympetrum striolatum xxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X X

Steenrodeheidelibel SympetrumSympetmm vulgatum XxxX Xx xxxxxxX X X X X X

X X X X X X X Geelvlekheidelibel Sympetrum flaveolumftaveolum X x x XX x x

* X Zwervendeheidelibel* Sympetrum fonscolombii X

BandheidelibelBandheideiibel* Sympetrum pedemontanum ** X

ZwarteZwarte heidelibel Sympetrum danae XXXXXXXXXXXXX X X X X X X X X X X X

Bloedrodeheidelibel Sympetrum sanguineum xxxxxxxxxxxxX X X X X X X X X X X X

VuuriibelVuurlibel Crocothemis erythraea XXXX X X

X X Smaragdlibel Cordulia aenea XXXXX X

Gewonebronlibel * Cordulegaster boltonii * X X

48 Figuur 4: De Zuidelijke glazenmaker (Aeshna affinis), een zuidelijke zwerver, wordt af en toe eens in het gebied

20 2009, Sicilië. waargenomen, juni

Aeschna affinis, a southern dweller, has been observed from time to time in the area, 20june2009, Sicily (Foto: Geert De

Knijf).

Société Royale d’ Entomologique de Belgique km-hokken: ES7439, ES7440, ES7441 en uit 1971 en vormden een zeer dankbaar ES7539. Minder dan de helft van deze 184 vergelijkingspunt met het verleden. eenheden (80) bevatten geen geschikte

libellenhabitats (o.a. door sterke bebossing).

Soortbepaling Gezien de meeste medewerkers het gebied en

De determinatie van libellen in het veld is in de km-hokken kennen “als hun broekzak”, waren tegenstelling tot veel andere insecten relatief er weinig problemen bij de plaatsbepaling. Bij gemakkelijk en is vergelijkbaar met vogels iets meer dan 8 % (141) van de waarnemingen kijken. Met een behulp van een verrekijker is het werd geen inventarisatieblok vermeld. Van 25 in de meeste gevallen mogelijk de soort goed te hiervan weten we wel dat ze langs de Dender herkennen. Waar dit nodig bleek, werd de soort liggen, maar kennen we het preciese blok niet. gevangen en op naam gebracht aan de hand van een (of meerdere) determinatiewerken. Tijdsbepaling

In tegenstelling tot de gegevens betreffende de

Plaatsbepaling plaatsbepaling was er geen enkele waarneming

Voor de nauwkeurige plaatsbepaling werd een zonder exacte datum. Dit gaf de mogelijkheid

te reeds voor andere inventarisatiedoeleinden een fenologiegrafiek op maken die per bestaande indeling van het natuurgebied decade een overzicht geeft van de vliegtijd van gebruikt. Die bestaat uit 184 op het terrein de imago’s van iedere soort in het gebied. Ook

duidelijk herkenbare inventarisatie-eenheden. de uiterste waarnemingsdata werden genoteerd.

Ze vallen ruimweg binnen de volgende UTM

Brachytron 15(1): 43-52, 2012 49 Aantallen van de waargenomensoorten in 1996 tot en met

Vooral de eerste jaren werden aantallen niet 2007 verwijzen we naar Tabel 1. altijd opgegeven. Aan de hand van de bekomen

Het deel de gegevensover de gehele observatieperiode was grootste (85%) van waargenomen het toch mogelijk om van de meeste soorten na libellensoorten wordt in Rode Lijst Vlaanderen te gaan of er zich grote schommelingen in de (De Knijp et al, 2006) beschouwd als “Momenteel populatie hebben voorgedaan. niet bedreigd”. Hieronder vallen alle hierboven

beschreven vaste bewoners van het reservaat.

de Verwerking van gegevens Gewone bronlibel (Cordulegaster boltonii) en

de de Bij verwerking van gegevens werd Variabele waterjuffer (Coenagrion pulchellum) vooreerst soort in per aangeduid welke bevinden zich in de categorie “Bedreigd” en inventarisatieblokken zij tijdens de periode Beekoeverlibel in de categorie “Kwetsbaar”.

in 1996-2007 werd waargenomen. Dit leidde Zuidelijke keizerlibel bevindt zich de categorie

beschouwd” tot een verspreidingskaartje per soort. Op “Niet en Zuidelijke glazenmaker het verspreidingskaartje werden ook de (Aeshna affinis) in de categorie ’’Onvoldoende vindplaatsen uit het verleden aangeduid. In gekend”. aanvulling op de numeriekedata (aantal blokken, aantal waarnemingen), werden vervolgens Uit berekening van de abundantie-index (R%) per soort ook drie indexen berekend, namelijk blijkt dat zes soorten meer dan de helft van de

R%, D% en D’%. De eerste index, R%, is het waarnemingen uitmaken (54,41%). Het zijn in percentage waarnemingen van de beschouwde volgorde van abundantie Lantaarntje (Ischnura soort t.o.v. het totaal aantal waarnemingen. elegans), Blauwe glazenmaker (Aeshna

De tweede, D%, is het percentage blokken cyanea), Azuurwaterjuffer (Coenagrion puella), waarin de soort voorkomt t.o.v. het totaal aantal Bloedrode heidelibel(Sympetrum sanguineum), inventarisatieblokken (184). De laatste ten slotte, Grote keizerlibel (Anax imperator) en Bruinrode

D’%, is het percentage blokken waarin de soort heidelibel(Sympetrum striolatum). Lantaarntje is voorkomt t.o.v. het aantal inventarisatieblokken bijzonder algemeen en neemt liefst 14,84 % van waarin tijdens de periode 1996-2007 libellen alle waarnemingen voor zijn rekening. De minst werden aangetroffen (80). R% is te beschouwen abundante soorten (R% < 1) zijn: Bruine glazen- als een maat van abundantie t.o.v. alle andere maker (Aeshna grandis), Smaragdlibel, Vuurli- soorten, terwijl D% een maat is voor de bel, Watersnuffel, Kanaaljuffer (Erythromma lin-

(relatieve) verspreiding over het hele reservaat. denii) en Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa).

D’% moet gezien worden als de trefkans van Slechts twee soorten werden in 50% of meer van de soort binnen de eenheden waar geschikt alle blokken waargenomen (verspreidingsindex

libellenhabitataanwezig is. D%). Het betreft Lantaarntje (55%) en

Zoals reeds vermeld konden uit de Bloedrode heidelibel (50%), gevolgd door

records ook gegevens bekomen worden Blauwe glazenmaker, Bruinrode heidelibel en

betreffende de aantallen, de fenologie en de Paardenbijter (Aeshna mixta). In combinatie voortplantingsstadia. met R% is Lantaarntje duidelijk de algemeenst

voorkomende soort. Verder gaat het bij de

Resultaten soorten met een grote index R% om mobiele

Tijdens de periode 1996-2007 werden over het soorten, die ook vaak ver van water worden

soorten hele gebied 34 libellen waargenomen, aangetroffen. Zij kunnen dus bij wijze van

13 juffers en 21 glazenmakers, In 2009 kwam spreken overal tegen het lijf worden gelopen.

daar soort Aan de de met zowel nog een bij. hand van Soorten een kleine R% als een

beschikbare voortplantingsgegevens kunnen kleine D% zijn weliswaar zeldzamer, maar een

23 soorten beschouwd worden als “vaste” aantal onder hen kunnen binnen het gebied de

bewoners van het gebied. Voor een overzicht Wellemeersen toch goed waar te nemen zijn

50 (bijv. Watersnuffel, Smaragdlibel en Vuurlibel). kan achterhaald worden, lijkt het aannemelijk

De combinatie van het juiste tijdstip in het jaar dat dit deels te wijten is aan habitatverlies, maar

én de juist bepaalde plaats is daarbij belangrijk. misschien ook aan de onderlinge competitie met

andere soorten.

Naar Vlaamse normen hebben de Wellemeersen De “nieuwkomers”onder de vaste bewoners zijn een vrij rijke libellenfauna. Met 23 residerende Kleine roodoogjuffer (Erythromma viridulum), soorten is het al een gebied met een meer Vuurlibel en Smaragdlibel. Kleine roodoogjuffer dan gemiddelde libellenfauna, maar de was tijdens de periode 1957-1969 nog niet aan- waarnemingen van zwervende dieren brengt het wezig en deed zijn intrede in het gebied ergens

de tussen 1969 totaal voor periode 1996-2007op 34 soorten, en 1974 (van Noordwijk, 1974). De wat toch een aanzienlijk aantal is. Sinds 1957 soort kende sindsdien een gestage toename, werden er zelfs 36 soorten waargenomen. Alle vermoedelijk doorhet warmere klimaat en de tol- vaste bewoners van het gebied zijn soorten erantie voor meer voedselrijke omstandigheden,

die overwegend stilstaande wateren bewonen. en is nu een zeer algemeen voorkomendejuffer

Hieronder zijn soorten te onderscheiden die in de Wellemeersen. Smaragdlibel en Vuurlibel

vooral de grotere vijvers bewonen, dus wateren werden in de eerste periode slechts occasioneel met een rijk voedselaanbod(bijv. Kanaaljufferen waargenomen. Nu zijn kleine populaties aan-

Watersnuffel) en soorten die eerder de minder wezig. Een aantal van oudsher vaste bewon-

voedselrijke kleinere poelen, bornputten, slenken ers werd duidelijk algemener in het reservaat. en sloten als voortplantingsplaatsen verkiezen, De waarnemingen van Zuidelijke glazenmaker

(bijvoorbeeld de meeste Sympetrum-soorten (figuur 4) in de periode 1996-2007 geven geen

soort en Blauwe glazenmaker). Opvallend is ook dat uitsluitsel over de vraag of deze zich in het soorten die bekend staan als pioniersoorten het gebied voortplant of heeft voortgeplant. Deze reservaat regelmatig aandoen zoals Tengere situatie komt overeen met de vorige onderzoek-

of grasjuffer (Ischnura pumilio) er volledig speriode (o.a. Van den Berghe,1999). Hetzelfde ingeburgerd zijn, zoals Gewone pantserjuffer geldt voor Tengere grasjuffer. en Platbuik (Libellula depressa). Deze kunnen Tenslotte kunnen we stellen dat het aantal zwer-

vermoedelijk ten volle profiteren van de met vende soorten in de laatste periode sterk toe

regelmaat uitgevoerde beheerswerken. nam. Dit heeft vermoedelijk niet alleen te maken

Uit een vergelijking van de twee observatieperi- met een grotere inventarisatieactiviteit,maar ook odes blijkt dat Glassnijder (Brachytron pratense) met het feit dat het gebied een hoge immigratie en Vroege glazenmaker (Aeshna isoceles) niet van Odonata kent. Het vermogenvan zwervende

meer werden waargenomenin de periode 1996- soorten om zich te vestigen wordt waarschijnlijk

2007. Vermoedelijk zijn zij volledig verdwenen niet alleen bepaald door het aanbod in habitats,

uit het gebied. Deze twee soorten vertonen ook maar ook en vooral door de competitie met de elders in Vlaanderen een historische achteruit- reeds aanwezige, residerende soorten.

gang (De Knijp et al, 2006). Daarnaast zijn Vari-

abele waterjuffer en Blauwe breedscheenjuffer

voort- (Ptatycnemis pennipes) van hun vroegere Danny Van Schandevyl

plantingsplaatsen in het gebied verdwenen en in Paardekastanje 36

de periode 1996-2007 nog slechts accidenteel 9470 Denderleeuw

zwervend aangetroffen. Hoewel de reden van email: [email protected]

het verdwijnen van deze soorten niet precies

Brachytron 15(1): 43-52, 2012 51 Literatuur

De Knijf, G., 1999. Invasie van Anax parthenope Soors, J., 2000. De Bandheidelibel (Sympetrum (Sélys) in België in 1999. Gomphus, 15 (3): pedemontanum) in Vlaanderen. Gomphus, 16 119-129, (1): 75-84.

De Knijf, G., A. Anselin, P. Goffart & M. Tailly (red.), Van den Berghe, J., 1999. De Zuidelijke glazenmaker

2006. De Libellen (Odonata) van België: ver- Aeshna affinis nu vijfjaar in Vlaanderen. Wiele- spreiding. evolutie, habitats. Libellenwerk- waal, 65 (2): 54-55.

groep Gomphus i.s.m. Instituut voor Natuur- en van Noordwijk, M., 1974. Een sjokker in de Dender-

Bosonderzoek, Brussel. vallei (België): De Wellemeersen. Kruipnieuws D’ Haeseleer, W., D. Stemgée & J. Van den Berghe, 36 (2): 28-36.

1995. Honegem: gastreservaat voor mediter- Van Schandevyl, D., 2009. Libellen in de Welle-

rane libellen. Wielewaal, 61 (6): 199-203. meersen : Een gedocumenteerd verslag over

Dumont, H., 1971. A contribution to the een ecology of libellenobservatie in de periode van 1996 Odonata. some The Odonata of a ‘trap” area tot en met 2007, in een natuurreservaat langs

around Denderleeuw (Eastern Flanders, Bel- de Dender (België -Oost-Vlaanderen). Gedocu- gium). Bulletin et Annales de la Société Royale menteerd verslag. Beige d’ Entomologie, 107: 211-235.

Mertens, J., 2009. Bodemsanering wordt natuu-

rontwikkeling. Hoe bedreiging een opportuniteit

werd! Dendriet, 8 (2): 4-7.

Summary

Van D., 2012. Observations of Schandevyl, odonata in a nature reserve along theriver Dender

( - East-Flanders) in 1996-2007. Brachytron 15(1): 43-52.

The in article gives a summary ofdragonfly observations the Wellemeersen,a nature reserve ofabout 100 hect-

situated the left river ares on bank of the Dender near Denderleeuw, in the province of Eastern Flanders (Bel-

gium).The of as importance this site a ‘traparea’ for dragonflies was first discoverd by H. Dumont who published

in is an extended species list 1971. The area delimited by linear elements such as railroads and a motorroad

which might serve as artificial pathways for dragonfly distribution. The data were collected in the period 1996-

2007 and have been published in a comprehensive report with detailed descriptions of the status, observations

and distribution (including maps) of each species. In this article, a short description is given of some specific

(but mostly artificial) dragonfly biotopes, like old sandpits, large ponds, former bomb holes, fishing ponds and

flooded meadows. Most ofthe 1840 data records were collected The subdivided by sight. area was into 184 sepa-

rate units to inventory provide detailed location data. All dubious observations were carefully checked. A total

of 34 ofwhich 23 be considered species were found, can as autochthonous. All belong to the Red List category

‘Not threatened’. Nine dwellers. Distribution species are and abundance are discussed. More than 55% of the

records from 6 Ischnura originate species: elegans, Aeshna cyanea, Coenagrion puella, Sympetrum sanguineum,

Anax and striolatum. The least abundant imperator Sympetrum are Aeshna grandis, Cordulia aenea, Crocothemis

lindenii and erythraea, Enallagma cyathigerum, Erythromma Lestes sponsa. The most widespread species within

the study area (in more than 50% of the total of 184 inventory blocks) are Ischnura elegans and Sympetrum

followed Aeshna striolatum sanguineum, by cyanea, Sympetrum and Aeshna mixta. Within the Flemish context,

the Wellemeersen can be considered as a fairly rich dragonfly area. A comparisonwith Dumont’s list shows that

two species, Brachytron pratense and Aeshna isoceles, have not been observed again and have most probably dis-

appeared from the area. On the other hand, new permanent inhabitants are Erythromma viridulum, Crocothemis

erythraea and Cordulia aenea.The last two were only occasionaly seen during the former period.

Keywords: Odonata, Belgium, Oostvlaanderen, Wellemeersen, Dender, Henri Dumont, distribution,

abundance, observations

52