Coenraad Jacob Temminck (1778 -1858) Een Biografische Schets
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Fig. 1. Coenraad Jacob P.w.M.Temminck Trap. rond 1850. Steendruk Bibliotheek RMNH, pers. 146. Coenraad Jacob Temminck (1778 -1858) Een biografische schets Coenraad Jacob Temninck die in de 19e eeuw als kenner, beschrijver en verzamelaar van dieren vermaard was en die door tijdgenoten werd bestempeld als 'wereldberoemd geleerde' (1) en 'illustre Confrère' (2) is nu goeddeels vergeten. Weinig vogelliefhebbers worden bij het waarnemen van Temninck 's strandloper ( Calidris temminckii) ( 3) herinnerd aan de eerste directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden, Bij specialisten op het gebied van vogels en zoogdieren evenwel geniet Temminck's naam nog grote bekendheid. Een definitieve biografie van Temminck is nooit geschreven. De herinnering aan zijn persoon is in enige korte levensschetsen vast gelegd (4). Hij heeft een omvangrijk oeuvre nagelaten (5) en zijn grote collectie vogels en zoogdieren wordt in het Leidse Rijskmuseum van Natuurlijke Historie bewaard (6). De Duitse ornitholoog Prof, Dr. Erwin Stresemann heeft zich nog het meest met Temminck bezig gehou den; van zijn hand verschenen publicaties over het werk en de corres pondentie van Temminck met vooraanstaande 19e eeuwse geleerden.(î) Bovendien besteedde hij in zijn Entwicklung der Ornithologie een apart hoofdstuk aan hem (8). Hierin wordt Temminck's plaats als orni tholoog in het Europa van de eerste helft van de vorige eeuw ge schetst, Tevens komt zijn rol bij de stimulering van het wetenschap pelijk onderzoek van de natuur van de Nederlandse koloniën in dit boek aan de orde, Dit laatste onderwerp is ook in een aantal Neder landse studies uitvoerig besproken (9). Temminck werd dit 200 jaar geleden geboren; dit is de aanleiding om de gegevens die ons over zijn leven en werken ter beschikking staan hier samen te vatten. Aan een dergelijke beschrijving behoort een schets van de natuurhistorische activiteiten in Nederland in de 2e helft van de 18e eeuw vooraf te gaan, daar Temminck in be paalde opzichten nog te beschouwen is als een typisch 18e eeuwse natuurliefhebber, Bovendien komen zijn talrijke verdiensten voor de ontwikkeling van de systematische dierkunde in Nederland door zo'n schetst duidelijker uit, De natuurlijke historie in Nederland in de 2e helft van de 18e eeuw ( 10) Gedurende de tweede helft van de 18e eeuw werd er in Nederland en haar koloniën weinig natuurhistorisch onderzoek gedaan, De voor naamste bijdrage aan de kennis van planten en dieren werd in die periode door buitenlanders geleverd. Engelse, Franse en Duitse natu ralisten schreven biologische studies met betrekking tot Europa, 89 Noord- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië. Het materiaal uit de Neder landse koloniën verdween voor het grootste deel in Nederlandse kabinetten, alwaar het door rijke dilettanten vanwege de curiosi teit bewaard werd, Van een meer wetenschappelijke bewerking van het materiaal was nauwelijks sprake. Martinus Houttuyn (1720 - 1786?) en Pieter Boddaert (1730 - 1796) kenden als natuuronderzoekers en beschrijvers internationaal enig aanzien. De Leidse schepen Laurens Theodorus Gronovius (1730 - 1777) werd door tijdgenoten, waaronder Linnaeus, als verzamelaar en beschrijver van vissen hoog gewaardeerd; zijn invloed was echter niet groot (11). Een aantal Nederlandse kabinetten werd door buitenlanders be schreven. Zo deed de Duitse natuuronderzoeker en ontdekkingsreiziger Peter Simon Pallas (1741 - 1811) rond 1765 een aantal beschrijvingen van dieren uit de Nederlandse kabinetten het licht zien volgens het in 1758 door Linnaeus in zijn Systema Naturae geintroduceerde klassificatiesysteem, Arnout Vosmaer (1720 - 1798), directeur van het Kabinet van Stad houder Willem Yin 's-Gravenhage, publiceerde gedurende enige tien tallen jaren korte beschrijvingen met platen verlucht van dieren uit de menagerie van de Stadhouder, waarbij hij voor plagiaat niet terug deinsde. Vormaer, die door de Engelse naturalist Thomas Pennant (1726- 1798) als "extremely ignorant" werd getypeerd, was intussen niet de persoon die door zijn invloed de verzamelwoede van zijn landgenoten in meer wetenschappelijke banen wist te leiden. De ontwikkeling van de kennis over de natuur bleef in Nederland echter niet onbekend. De werken van buitenlandse onderzoekers waren in de bibliotheken van de verzamelaars aanwezig. Daarnaast versche nen er veel Nederlandse vertalingen en bewerkingen van buitenlandse plaatwerken en studies. J,F, Martinet's Katechismus der Natuur (1777 - 1779), waarin in 22 "zamenspraaken" de gehele schepping be handeld werd, kende bovendien een grote populariteit die tot diep in de 19e eeuw voortduurde. Ook voor Houttuyn's 37-delige bewer king van Linnaeus' Natuurlijke Historie bestond binnen en bui ten Nederland brede belangstelling ( 12 ). Het is opmerkelijk dat er ondanks de aanwezigheid van veel ma teriaal en literatuur in de 2e helft van de 18e eeuw in Nederland weinig tot niets gedaan is aan de natuur-wetenschappelijke inven tarisatie van de koloniën, De eerste be.langrijke onderzoekingen op dit gebied na die van Rumphius (eind van de 17e eeuw) werden door Engelsen gedaan tijdens de Engelse bezetting van Java in het begin van de 19e eeuw. Temminck's jeugd en opleiding; 1778 - 1800 Coenraad Jacob Temminck werd op 31 maart 1778 in Amsterdam geboren, een goede twee maanden na het overlijden van Carl von Linné (Lin naeus), de grote Zweedse botanicus, systematicus en grondlegger van de moderne biologie (13). Zijn vader was de gefortuneerde the saurier van de Verenigde Oost Indische Compagnie Jacob Temminck. 90 Over zijn jeugd is weinig bekend. Zijn eerste onderwijs zou hij van een Zwitserse Gouverneur ontvangen hebben, "wiens lessen beter mogen gew'eest zijn, dan zijn voorbeeld, waarvan Temminck met weinig lof gewaagde" ( 14). De vermaarde collectie opgezette dieren, die zijn veder rond 1770 bijeen begon te brengen zal zonder twijfel bij de jonge Temminck de belangstelling voor de natuur hebben opgewekt. Deze verzameling en de bijbehorende volière met exotische vinken werden regelmatig door binnen- en buitenlandse bezoekers bezichtigd, Een deel van de collectie was verworven dankzij François Levaillant ( 1753 - 1824), die rond 1780 gedurende 4 jaar Zuid-Afrika bezocht voorzien van aanbevelingsbrieven o.a. Jacob Temminck. Levaillant's enthousiaste en nog steeds boeiende reisverhalen en diens monumen tale folianten over de Afrikaanse vogels hebben Temminck's interes se voor de natuurlijke historie mede bepaald (15). Temminck heeft de Latijnse School niet bezocht. In het Amsterdams Gemeente Archief bevinden zich evenmin gegevens over andere oplei dingen die Temminck gevolgd zou hebben. Hij genoot waarschijnlijk alleen privé onderwijs, dat - geheel in de traditie van zijn afkomst - was afgestemd op een functie bij de Oost Indische Compagnie. Op 17-jarige leeftijd werd hij algemeen vendumeester van de Compagnie in Amsterdam, Zijn biograaf Suzanna beschreef dit prozaisch en lucratief ambt als volgt: "Het was ten overstaan van dien beambte, dat de veilingen der koloniale voortbrengselen plaats hadden en dat voor elken hamerslag bij eene toegestanen koop, aan hem een gouden dukaat werd toegelegd. Herinner ik mij wèl, dan had hij twee ambtgenooten, welke de opbrengsten dier verkoopingen onderling 11 met hem deelden ( 16). Verschillende auteurs meenden dat Temminck in deze periode Indië bezocht, hetgeen blijkens Temminck' s voor woord bij zijn latere beschrijving van de Indische Archipel niet het geval was ( 17). Temminck's ontwikkeling tot dierenkenner; 1800 - 1820 De opheffing van de Oost Indische Compagnie in 1800 betekende het einde van Temminck's loopbaan als koopman, waardoor hij zich voor namelijk op zijn liefhebberij, de ornithologie, kon richten. Het is waarschijnlijk ook rond deze tijd dat hij de vogelcollectie van zijn vader onder zijn beheer kreeg. Rond 1800 telde deze verzameling on geveer 440 opgezette vogels. Stresemann's analyse van Temminck's eerste publicatie, een catalogus van zijn vogelverzameling (1807) (18), toont aan dat de collectie tussen 1800 en 1806 door aankoop en ruil aanzienlijk werd uitgebreid (19). Het kabinet, gevestigd in Temminck's woning aan de Herengracht bij de Leidsegracht (tegen woordig nummer 400) , telde in 1807 1072 vogels. In 1820 meldt Tem minck dat in zijn verzameling "ruim Vier Duizend [ornithologische] voorwerpen aanwezig [zijn] van de 204 geslagten waarin dit gedeelte der Zoölogie word gerangschikt ontbreken er slechts 5 aan de geheele Serie, terwijl in het Museum van Parijs, hetwelk omtrend Vier Hon derd voorwerpen teld er nogtans 10 geslagten aande geheele Serie ont breken" ( 20). Daarnaast omvatte zijn collectie op dat ogenblik om streeks 100 zoogdieren, een collectie fossielen, vissen en osteolo gische voorwerpen. 91 Door deze enorme activiteit als verzamelaar toonde Temminck zich een duidelijk exponent van de bovengenoemde gefortuneerde 18e eeuwse dilettanten. Zijn streven naar een collectie waarin iedere soort met één, liefst volwassen mannelijk en vrouwelijk exemplaaar vertegen woordigd was, past eveneens in deze traditie. Toch wist hij zich in de jaren tussen 1800 en 1820 te ontwikkelen tot de grootste kenner van zoogdieren en vogels van zijn tijd. Door zijn reizen en contacten met vooraanstaande zoölogen verwierf hij kennis van de methodiek van wetenschappelijk onderzoek en omgang met de literatuur. De 6 maanden die hij op zijn huwelijksreis in 1804 bij de vermaarde Duitse orni tholoog Dr. Bernhard Meyer doorbracht hebben hem naar eigen zeggen op dit gebied bijzonder beinvloed (21). Stresemann's