L. in Nederland

J. Wiegers en E.J. de Vries

(Hugo de Vries-Laboratorium, Amsterdam)

Inleiding

De laurierwilg, SalixpentandraL. , is een in Nederlandvrij zeldzame wilgesoort, waarvan

de natuurlijke groeiplaatsen in het noordoosten van het land zijn gelegen. Onderzoek

naar deoecologie van deze soort was wenselijk omdat in N.W.-Overijssel verjonging

leek voornamelijk voor te komen in trilveenvegetaties. Bij het beheer van deze gebieden

komt men dan voor de keuze te staan de bestaande trilveenvegetaties zo goed mogelijk te

of S. behouden moerasbostypen met . pentandrade gelegenheidte geven tot ontwikkeling te komen.

Methoden

In N.W.-Overijssel zijn de meeste groeiplaatsen van Salix pentandra door verken- ningstochten in het veld opgespoord. Het donkergroen glanzende blad van deze soort steekt in de Voor in voorzomer opvallend af tegen het omringende groen. groeiplaatsen

Drenthe is gebruik gemaakt van gegevens van het Rijksherbarium, de Provinciale Plano- logische Dienst van Drenthe en het Staatsbosbeheer te Assen. Informatie omtrent de

groeiplaatsen op Schiermonnikoog was afkomstig van wijlen prof. D. Bakker. Alle on-

derzochte groeiplaatsenzijn door middel van stafkaartcoördinatenvastgelegd (De Vries,

1980).

vele werd de in Op plaatsen laurierwilg aangetroffen bomenrijen, langs sloot- of grep- pelkantenof in anderszins niet-homogenevegetaties. Voor de beschrijving van de vegeta- tie rond solitaire bomenwerd een oppervlakte van anderhalfmaal de kroondiameter ge-

werd nomen, bij bomenrijen een oppervlakte van 50 -100 m 2 geïnventariseerd en in bos-

jes werd minimaal 100 m 2 onderzocht. Het voorkomen van de soorten werd genoteerd met behulp van de relatieve abundantieschatting volgens Tansley & Chipp (1926). Van

S. pentandrawerd genoteerdof deze alleenals volwassen boom (in bosjes, bomenrijen of

of ook solitair) als jongeopslag aanwezig was. Op elke monsterplaats werd de pH van de bovenste bodemlaag bepaald met een Heilige pH-indicator.

In 18 in totaal werden er 96 vegetatiebeschrijvingen gemaakt: 4 op Schiermonnikoog,

6 Drenthe en 74 in de Wieden. Deze werden tot een geordendetabel verwerkt, waarin

groepen vegetaties kunnen wordenonderscheiden. Verdereindicaties omtrent deoecolo-

benaderd de gie van deze groepen werden met behulp van oecologische indicatiewaarden

volgens Ellenberg (1979).

4 Verspreiding

In Nederland komt Salixpentandra hoofdzakelijk voor in Drenthe en de daaraan gren-

zende delen van Friesland en Overijssel. Pas na 1954 zijn ook groeiplaatsen gemeld Z.

Bovendien be- van deOverijsselse Vecht (schrift, meded.E.J. Weeda). zijn groeiplaatsen

kend van Schiermonnikoog, Terschelling (sinds 1959) en de Lauwersmeerpolder (sinds

In 1980). navolging van Wasscher (1947) zijn opgaven uit deoverige provincies als twij-

De felachtig wild beschouwd en niet op het verspreidingskaartje (fig. 1) opgenomen.

doorE.J. Weeda (Rijksherbarium, Leiden)bijgewerkte verspreidingsgegevenslaten zien

uurhokken. dat deze soort vóór 1950)048 uurhokken was aangetroffen en na 19501047

Door Arnolds & Van der Meijden (1976) was de UFK voor deze beide perioden op 3

gesteld. Op grond van de nu beschikbare gegevens moet dit voor beideperiodenin UFK4

worden gewijzigd (Van der Maarel, 1971).

Salix L. in Nederland, x = vóór ■ = sinds Fig. 1. De verspreiding van pentandra 1950; 1950

Barkman & Westhof (1969) noemen de laurierwilg als een boreomontanesoort waar-

van het voorkomen in Nederland grotendeelstot het Drentse district is beperkt. Buiten

valt ditdistrict vooral het groteaantal uurhokken op waarin deze soort is gevondenin het

Hafdistrict in N.W.-Overijssel.

Het heleareaal van S., pentandraomvat grote delenvan Europa en Azië tussen 50° en

70° N.Br. In Europa wordt de zuidgrensgevormd door dePyreneeën, N.-Italië, het Bal- kanschiereiland en dekust van de Zwarte Zee. In 0.-Azië wordt de zuidgrens gevormd

In doorZ.-China. Van west naar oost komt de soort voor van lerland tot Kamchatka.

IJsland N.W.-Europa ontbreekt zij op (Hess c.s., 1967).

Morfologie

De soorten waarmee Salixpentandraeventueel zou kunnen worden verward, zijn S., tri-

dan andra en S. fragilis. Bij deze laatste twee is het blad echter meer viermaalzo lang als

5 breed, terwijl deze verhoudingbij S. pentandraminder dan vier bedraagt. Een ander ken-

merk waardoor determinatiein vegetatieve toestand wordt vergemakkelijkt, vormen de

klieren op de bladsteel. S. pentandra heeft altijd minstens één paar, meestal duidelijk

gesteelde, klieren, debeide andere soorten hoogstens één paar ongesteelde, meestal on-

opvallendeklieren.

De kleur en glans van het blad van S. triandrabenadert die van S. pentandra. Op een

viertal door de Provinciale Planologische Dienst van Drenthe opgegeven groeiplaatsen

bleek niet S. pentandra, maar S. triandra voor te komen. Het is waarschijnlijk dat in deze

gevallen debladkleur en -glans aanleiding is geweest tot de verwisseling. Omdat inde Flo-

Nederland beide afbeel- ra van (Heukels-Van Ooststroom, 1977) van deze soorten geen

het de bestaande de bladen alle ding is opgenomen, lijkt goed, gezien verwisselingen, van

drie soorten af te beelden (fig. 2).

L. Fig. 2. Bladen van a: Salix pentandra L.; b: S. triandra L.; c: S. fragilis

Hybridisatie

Hoewel Salix pentandra, evenals vele andere wilgesoorten, met enkele taxa kan hybridi-

Was- seren, zijn in Nederlandnauwelijks vondsten van hybriden met deze soort gemeld. scher (1947) vermeldtéén vondst van de bastaard S. fragilis x pentandra(S x meyerana

Leiden. Deze bastaard is laterook uit Rostk. ex Willd.) uit deomgeving van gemeld uur- hok 27.18 en werd tijdens ditonderzoek aangetroffenin uurhok 21.16. Deze beide laatste

in land. vondsten passen binnen het verspreidingspatroon van de laurierwilg ons

Heukels-Van Ooststroom (1977) vermeldt deze bastaard niet.

Synoecologie

het Alni- Voor Nederlandwordt Salixpentandra opgegeven als differentiërendtaxon van

ook als differentiërend on glutinosaeten opzichte van de andere bosklassen en taxon van

6 twee associaties binnen het Salicion cinereae (Westhoff & Den Held, 1969). Van deze

laatste twee heeft het Salicetum pentandro-arenariae een duidelijk eigen soortensa-

menstelling en standplaats. Het Salicetumpentandro-cinereaeverschilt meer in structuur

dan in soortensamenstellingvan sommige vormen van het Alnetum glutinosae. Tijdens

ditonderzoek werd de laurierwilg niet in duidelijk als zodanig van bosjes te onderschei-

den struwelen aangetroffen.

Onderscheiden vegetaties

De diverse vegetatieopnamenzijn bij elkaar gebracht in de synoptische tabel 1.

Tabel 1. Overzichtstabel van de onderzochte vegetaties met Salix pentandra L.

groep

A B C D1) HE F

aantal opnamen:

Schiermonnikoog 4

Drenthe 6326 3 2 66 11

De Wieden 13 19 23 77 1212

totaal 4 19 22 25 13 13

pH (4) (4) (4)

5-7 5 4-5 5-6 4-5 5-65-6

(6) (6) (7) (6) (7)(7)

Salix pentandra 4 VVVV V V V V

Salix cinerea 4 V ken- en differentiërende 4 V III111 IV lil111 II

Salicetum Salix taxa pentan- repens 4 I1 + dro-arenariae Calamagrostisepigejos 2

Hippophaërhamnoidesrhamnoides I1

A Parnassia vooral in A voorkomen- palustris 3 + de taxataxa JuncusJuncusbufonius 2 +

Juncus gerardii 2

PolentillaPotentilla anserina 2

Schoenus nigricans 2

kentaxa Carici Alnus glutinosa 2 V II III111 II II11

IV I elongatae-Alnetum Solanum dulcamara IV I + +

(incl. Alnion glutinosae) Dryopteris cristatacristala III111 I1 +

Thelypterispalustris II IV II II

B Unica vooral in voorkomen- Unica dioica III111 I1 + + de taxa Cardamine flexuosa I1

Frangula alnus I1

7 groep

A BB CC D E F

kentaxa Caricion HydrocotyleHydrocolyle vulgaris I1 lilIII

curto-nigrae(incl. Equisetumfluviatileflu viarile ++ III I

Parvocaricetea) MenyanthesMenyanlhes trifoliatatrifoliala III111 I1

Potentilla palustris + 111III +

CalthaCallha palustris III111

Peucedanum palustre +ll- II +

AulacomniumAulacomnium palustre II11

Sphagnumteresteres II

Potentilla erecta +4 I1 +

PedicularisPedieularis palustris I1 +

Carex curta I1

Drosera rotundifolia I1

Myrica gale I1

vooral in C voorkomen- Juncus subnodulosus 11 + III I I1 II

de taxa Calliergonellacuspidata lilIII +

Orchis maculata II11

Calliergon stramineumstramineum I1

Eriophorum gracile I1

Myosotis caespitosa I1

kentaxa Molinio- Holcus lanatus 3 II11 l\IV 111III III111 III111

Arrhenatheretea Prunella vulgaris 22 11 I1 I ++ll11

Vicia craccacraccu 11 +t + I +ll- 11

Rumex acetosa +ll+ II I II IV

Plantago lanceolata + I 111III II

Lychnis flos-cuculiflos-cuculi II11 l II11

Cerastium fontanumfonlanumsubsp.subsp. trivialetriviale +4 +* I1

Trifoliumpratense + + +

+ Rhytidiadelphussquarrosus + +

kentaxa Filipendulion Lythrum salicaria I1 [VIV II11 II II III

(incl. Molinietalia) EupatoriumEupalorium cannabinumcannabinum 1 II11 I1 II I II11

Cirsium palustre lil111 IV II IVIV IV

Lysimachia vulgaris III111 II11 III111 III111 III111

Filipendula ulmaria II II III111 HI111 III111

AngelicaAngelica sylvestris III111 II I 111 II

Valeriana officinalis I1 III111 II II II11

Calamagrostis canescens IV III111 III111 II

Sanguisorba officinalisofficinalis I I1 II II11

Phalaris arundinacea II II + I1

Stachys palustrispalustris I1 + II +

Lathyrus palustris II11 + II

Galium uliginosum + I1 + I1

Symphytum officinale I1 I1 I1

Valeriana dioicadioica ++ + +

8 groep

A B C D E F

Rhinanthus serotinus I + II

Equisetum palustre I +

ThalictrumThatictrum flavum I I

kentaxa Magnocaricion Phragmites australisaustratis 3 IV IV V V III

(incl. Phragmitetea) 33 II III111 I I1 +

Carex acutiformis IV III111 IV II III111

Carex paniculata III111 11 ilII + II

111 I Iris pseudacoruspseudacorus III +f 1 II +

il 1 I LycopusLycopus europaeus +t + II I I

Rumex hydrolapathum I I1 ilII +

Carex hudsonii I ilII +

ScutellariaScutellaria galericulata + iI +

Carex riparia IIii

kentaxa Arrhenaterion Dactylis glomerata + IIIIII + elatioris Ranunculus acris I IIIIII +

Cynosurus cristatus + IIII

kentaxa Poo-Lolietum Taraxacum sectie Vulgaria 111III

Lolium perenne + II11

Ranunculus repens I II11

Poa pratensis II

in F voorkomend taxon Bromus mollis II11

overige taxa Anthoxanthum odoratum 2 I1 III111 ilII IV II

Rubus fruticosus s.l. 3.1 II11 I iI +ll+ II

Mentha aquatica 4 I UI111 iI I

Agrostis stolonstoloniferaifera III111 II ilII IV II11

Lotus uliginosus I1 III111 ilII II11 II11

Calystegia sepium II II IIn I II

Molinia caerulea 11 II I1 II II

Luzula multiflora II I1 ++ + II

hederacea I Glechoma hederacea I + + + +

Juncus effusus II1111 Ii II11

Viola palustris I1 II IIii +

Poa trivialistrivialis I1 I IIii +

Sphagnumpalustre II I1 + +

Galeopsis bifida ++llI i +

BetuiaBetula pubescens 3 11+11 + +

Mentha arvensis IIII I1 +

Lysimachia nummularianummularia III I III I

11 Brachythecium rutabulumrutabulum + 1 i +

Melandrium rubrum + + + +

Trifolium repens 1 + IIII I

9 groep

ABCA B C D E F

Juncus subuliflorus II II + II

JuncusJuncus articulatusarticulatus I I1 II ++

Lysimachia thyrsiflora I1 + +

Polygonum persicaria + + II

Festuca rubra + + +

Quercus robur + I II

Hierochloë odorataodorata I + +

Ajuga reptans + I1 ++

Ranunculus flammula 1 + +

Cirsium arvense 2 1

Carex nigra 2 ++

Dryopteris filix-mas I I

Viola odorata I +

Mnium hornum + II

Dryopteris carthusiana II +

Bryum intermedium + II

Succisa pratensis + II

Potentilla anglica + +

Glyceria maxima 1 +

Senecio jacobaea + II

TyphaTypha angustifolia + I

Saginaprocumbens + +

Brachypodium sylvaticum + I

Stellaria media + I

Linaria vulgaris ■++ +

Voorts zijn eenmaal gevonden: in A: Centaurium littorale, Gentianella amarella, Lotus cornicula-

S. vi- tus, Pyrola rotundifolia;in B: Carexpseudocyperus, Lemnaminor, Ribes nigrum, Salix alba, minalis, Sonchus palustris; in C: Agrostis canina,Alopecuruspratensis, Cardamine pratensis, Ca- rex echinata, Eleocharis palustris, Epilobium montanum, Galium spurium, Gnaphalium uligino-

Nastur- sum, Lathyruspratensis, Lemna gibba, Mnium affine, M. rugicum, Myosotis scorpioides, tium microphyllum, Oenanthe aquatica, Phleum pratense, Poapalustris, Scirpus sylvaticus, Sene- cio aquaticus, Sphagnumfimbriatum, Stellaria alsine;in D: Elytrigia repens, Epilobiumhirsutum,

E: Sphagnumnemoreum; in Carex hirta, Glyceriafluitans, Salix fragilis ; in F: Bellis perennis, Bras- sica nigra, Chamaenerion angustifolium, Deschampsia cespitosa, Galium x pomeranicum, Jun-

cus acutiflorus, Lamium album, Polygonum aviculare, Rumex obtusifolius, Tussilago farfara.

A Deze Groep omvat vier opnamen van struweelvegetaties op Schiermonnikoog. kun-

Dit verschilt sterk nen wordengerekend tot het Salicetumpentandro-arenariae. type van

die de overige typen doorhet voorkomen van soorten indicatiefzijn voor contactsituaties tussen zoet en zout, zoals Juncus gerardii en Schoenus nigricans.

In B bevinden de werd groep zich meeste bosvegetaties waarin de laurierwilg aange- troffen. Deze vegetaties kunnen worden gerekend tot het Carici elongatae-Alnetum. In de ondergroeizijn in ruimemate kentaxa uithetFilipendulion en hetMagnocaricion aan- wezig.

10 Groep C bestaat voor een groot deel uit vegetaties waarin opslag van Salix pentandra werd aangetroffen. Het zijn merendeels trilveenvegetaties waarin, naast kentaxa uit het

Filipendulion en het Magnocaricion, Thelypteris palustris veelvuldig voorkomt. Daar-

kentaxa uit het Caricion Deze naast komen in deze groep regelmatig curto-nigrae voor.

vegetaties vertonen binnenhet laatstgenoemdeverbond demeeste verwantschap met het

Caricetum curto-echinatae.

In devegetaties welke tot groep D behoren,komt zeldenopslag van S. pentandravoor.

Deze De groep heeft geen eigen kenmerkende soorten. vegetaties bestaan voornamelijk uit een mengeling van Magnocaricion- en Filipendulion-elementen, waarbij eerstge- noemden wat algemener zijn.

In groep E bevinden zich ook vegetaties, voornamelijk in Drenthe, waarin opslag van

de laurierwilg aanwezig is. Andere verschillen met groep C zijn het ontbreken van The-

Caricion Bovendien komen enkele lypteris palustris en dekentaxa uit het curto-nigrae.

kentaxa uit het Arrhenatherion elatioris voor. Deze vegetaties vertonen het meest ver- wantschap met het Valeriano-Filipenduletum.

Van GroepF bevat geen vegetaties waarin opslag van S. pentandrais aangetroffen. de aanwezige volwassen exemplaren is nietzeker ofzij zich ter plaatse uit opslaghebben ont- wikkeld. Naast kentaxa uit het Filipendulion enhet Magnocaricion zijn in deze groep ook Poo-Lolietum-elementenaanwezig. Deze vegetaties kunnen niet tot een bepaalde syntaxonomische eenheid worden gerekend.

Deze indeling laat zien dat er verschillen aan te wijzen zijn tussen vegetaties waarin

— naast volwassen exemplaren — opslag van de laurierwilg voorkomt en vegetaties waarin deze alleen als volwassen boom aanwezig is, zonder dat er sprake is van struweel- of bosvorming.

Oecologie

Op alle onderzochte groeiplaatsenis depH van de bovenste bodemlaagbepaald. Tabel i laat zien dat in de vegetaties waarin opslag van Salixpentandra voorkomt de pH niet ho-

ger komt dan6 en meestal 4 è 5 bedraagt. Op degroeiplaatsenwaar geen opslagwerd aan-

D reikte de tot slechts zelden è getroffen (groepen en F) pH 7 en bedroeg 4 5.

Het veelvuldig voorkomen van S. pentandrain bomenrijen ensloot- en greppelkanten bemoeilijkt het verrichten van oecologische metingen in het veld. Om deze zinvol te ver- richten zou eerst moeten worden vastgesteld waar zich de hoofdmassa van het wortelstel- sel bevindt. Om de oecologie van deze soort toch enigszins te benaderen,is gekozen voor een indirecte methode, nl. het berekenen van gemiddelde indicatiewaarden voor de on-

derzochte vegetaties volgens Ellenberg (1979). Vier van deze berekende waarden zijn

voor de zes onderscheiden groepen vegetaties weergegeven in tabel2. Ten aanzien van de lichtindicatiewaardeverschillen de groepen waarin opslag voorkomt niet duidelijk van

diewaarin deze ontbreekt. Wel is dit getal voor debosvegetaties en de hogekruidenvege- taties waarin opslag meestalontbreekt lager dan voor deoverige groepen. De vochtindi-

Voor catiewaardeis voor die groep waarin opslag totaal ontbreekt, duidelijk het laagst.

de bosjes en trilveenvegetaties benadert dit getal het dichtst de voor deze factor door El- lenberg (1979) aan de laurierwilg toegekendeindicatiewaarde (8). Als zuurgraadsindica- tiewaarde geeft deze auteur het getal 6, waarmee deze soort instaat tussen 7, waarvoor

11 Tabel Gemiddelde indicatiewaarden 2. per groep volgens Ellenberg(1979)

groep L V Z S

A 7,2 7,5 5,7 4,1

B 6,6 7,8 5,6 5,2

C 7,0 7,8 5,4 4,6

D 6,7 7,6 5,9 4,9

E 6,9 7,5 5,9 5,3

F 7,0 7,2 5,9 5,2

L: licht-, V: vocht-, Z: zuurgraad-, S: stikstofindicatiewaarde

wordt aangetekend'nooit op sterk zure bodems', en5, waarbij de omschrijving luidt'op

bodems zeldzaam'. Onzekerheid sterk zure zowel als op neutraletot alkalische over deze

De aanduiding wordt door cursieve druk hiervan weergegeven. in het veld gemetenpH-

S. waarden wekken de indruk dat de vestiging van pentandra de meeste kans heeft op ta-

C ook in deze melijk zurebodems. De berekende waarde voor groep wijst richting. Voor

de andere groep waarin veel opslag voorkomt (E), ligt deze echter duidelijk hoger en op

die waarin of werd hetzelfde niveau als voor groepen weinig geen opslag aangetroffen.

laat zien dat de deze Nadere analyse per opname van deze groep gemiddelden van waar-

den voor de vegetaties waarin wél en waarin geen opslag is aangetroffen, aanzienlijk ver-

schillen. de berekende waarde die Voor de vegetaties met opslag bedraagt 5,4 (gelijk aan

wordt van groep C) en voor deoverige 6,3. In deze groep het beeld blijkbaar aanzienlijk

verstoord doordat zonder in aantal vegetaties met en opslag ongeveer even groot aanwe-

In de C is aantal met ruim zig zijn (7 respectievelijk 6). grotere groep het opnamen opslag

in de meerderheid en is een dergelijk scheeftrekken van het beeld niet te verwachten.

Ten aanzien van de stikstofindicatiewaardeblijkt hetzelfde probleem zich voor te

doen. Voor de beide groepen waarin opslag van de laurierwilg voorkomt, liggen deze

E in waarden nogal uiteen. Splitsing van groep de opnamen met en die zonderopslag

brengt naar voren datook dan het getal voor de vegetaties met opslag duidelijk lager ligt

dan voor de vegetaties waarin die niet voorkomt (tabel 3).

Tabel 3 laat verder zien dat het beeld wat de vochtindicatiewaardebetreft niet duidelij-

ker wordt, maar dat wat betreft de lichtindicatiewaardewel een duidelijke splitsing op-

treedt. JongeS. pentandralijkt voornamelijk op vrij open standplaatsen voor te komen.

Tabel Indicatiewaarden E zonder 3. voor groep gesplitst naar opnamen met (+) en opslag (-) van

L. Salix pentandra Zie voor legendatabel 2.

V Z groep L S

E + 7,2 7,5 5,4 4,2

E - 6,8 7,8 6,3 5,6

12 Conclusies

in tot Het voorkomen van Salix pentandrais Nederlandin hoofdzaak nog steeds beperkt

het Drentse district en aangrenzende delen van het Hafdistrict in N.W. -Overijssel. Als

volwassen boom komt deze soort daar voor in bosvegetaties dietot het Carici elongatae-

Alnetum kunnen worden gerekend. Deze worden gekenmerkt door hoge grondwa-

terstanden en een zwak zure en matig stikstofrijke bodem.

Opslag van de laurierwilg wordt in N.W.-Overijssel vooral gevondenin trilveenvegeta-

ties die tot het Caricion curto-nigrae behoren. De grondwaterstand in deze vegetaties is

hoog, de bodem is tamelijk zuur en niet stikstofrijk. In Drenthe werd opslag aangetrof-

fen in vegetaties diehet meest verwantschap vertonen met het Valeriano-Filipenduletum.

JongeS. pentandra komt daar voor op plaatsenmet een tamelijk hoge grondwaterstand

en een tamelijk zure en stikstofarme bodem.

buiten varieerde de Op plaatsen waar volwassen bomen bosjes werden aangetroffen

grondwaterstand van hoogtot vrij laag. De bodem was er tamelijk stikstofrijk en neu-

traal tot zeer zwak zuur.

In het Waddendistrict komt de laurierwilg voor in geheelandere vegetaties, nl. struwe-

len die tot het Salicetumpentandro-arenariae behoren. De grondwaterstand hierin is ta-

melijk hoog en debodem zwak zuur en stikstofarm.

Het optimale vestigingsmilieu voor S. pentandra lijkt dus teworden gevormd door ma-

tig open vegetaties op natte, zure en stikstofarme bodems. Het milieu van volwassen

exemplaren wijkt hiervan af door een hogere stikstofrijkdom.

Hoewel ook buitentrilvenennieuwe vestigingen van S. pentandra zijn waargenomen,

zullen de kwetsbare trilveenvegetaties relatief belangrijker worden als kiemingsmilieu

in voor deze soort als gevolg van het nog steeds verlagen van grondwaterstanden agrari-

sche gebieden,waardoor andere plekken met een geschikt kiemingsmilieu in aantalzullen

afnemen. Terreinbeheerders zullen dus relatief sterker worden geconfronteerd met de

keuze tussen het tegengaan van de opslag van de laurierwilg of het met gerichte be-

heersmaatregelenbegeleiden van de ontwikkeling van moerasbostypen met Salix pentan-

dra.

Literatuur

der de Nederlandse Flora Arnolds, E.J.M.& R. van Meijden, 1976. Standaardlijstvan 1975. Rijks-

herbarium, Leiden.

Botanical evalution of the Drenthian District. Barkman, J.J. & V. Westhoff, 1969. Vegetatio 19,

p. 330 - 388.

H., der Aufl. Geobot. Ellenberg, 1979. Zeigerwerte GefSsspflanzen Mitteleuropas, 2. Scripta 9.

Göttingen.

Hess, H.E., E. Landolt & R. Hirzel, 1967. Flora der Schweiz 1. Basel.

Flora druk. Heukels-Van Ooststroom, 1977. van Nederland, 19e Groningen.

E. Florastatistieken als de evaluatie Gor- Maarel, van der, 1971. bijdragetot van natuurgebieden.

teria 5 (7/10), p. 176 - 188.

Tansley, A.G. & T.F. Chipp, 1926. Aims and Methods in the Study of Vegetation. London.

Vries, E.J. de, 1980. Een onderzoek naar de autoecologievan Salix pentandra L. Intern Rapp.

Hugo de Vries-Laboratorium 88, Amsterdam.

13 Wasscher, J., 1947. De verspreidingvan Salix pentandra L. in Nederland. Jaarb. Ned. Dendr. Ver.

15, p.52-61.

Westhoff, V. & A.J. den Held, 1969. Plantengemeenschappenin Nederland. Zutphen.

Salix pentandra L. in the Netherlands

Salix pentandra L. occurs in the Netherlands predominantly in the Drenthe district and adjacent parts of the Haff district in Northwest Overijssel.

On the Wadden islands Schiermonnikoog and Terschelling 5. pentandra is a differentiating species of the shrub community Salicetum pentandro-arenariae.In the provinces of Drenthe and

is with Overijssel S. pentandra a differentiatingspecies of the Alnion glutinosae respect to all other forest classes, and a differentiatingspecies of the shrub community Salicetum pentandro-cinereae.

Concentrations of of S. almost found in rather seedlings pentandra were exclusively open veg-

etation acid soils in Drenthe 5. on wet, poor nitrogen. In young pentandra was found in stands of tall herbs, phytosociologically related to the Filipendulion.In Northwest Overijssel seedlings were mostly confined to stands of vegetation which could be assigned to the Caricion curto-nigrae.

14