Universiteit Gent

Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Academiejaar 2006-2007

DE BEWEGING VOOR RECHTEN EN VRIJHEDEN: DE INVLOED VAN EEN ETNISCHE PARTIJ OP DE BULGAARSE POLITIEK

Verhandeling ingediend tot het behalen van de graad van licenciaat in de Oost-Europese Talen en Culturen

Promotor: Prof. Dr. R. Detrez door: Yannick Verloove Afkortingen 4

Lijst met bijlagen 5

Dankwoord 6

Inleiding 7

1. Etno-demografische kenmerken 10

1.1. De etnisch Turkse minderheid 10 1.2. De Bulgaarse moslims 10

2. De voorgeschiedenis van de Turkse minderheid 12

2.1. 1878-1945 12 2.2. De Turkse minderheid tijdens het Communisme 13

2.2.1. Erkenning 14 2.2.2. Integratie 16 2.2.3. Assimilatie 18

2.3. Internationale reacties 23

3. Evolutie van de BRV 24

3.1. Ontwikkelingen na het ontslag van Živkov 24

3.1.1. Ontstaan van de democratische krachten 24 3.1.2. De beslissing van 29 december 1989 25 3.1.3. De nationalistische weerslag 26 3.1.4. De publieksraad aangaande de nationale kwestie 27 3.1.5. De rondetafelgesprekken 28

3.2. Ontstaan en registratie van de BRV 30

3.2.1. Ontstaan van de BRV 30 3.2.2. De eerste conferentie 31 3.2.3. Registratie 36

3.3. De nieuwe grondwet 37

1 3.3.1. De Grote Nationale Vergadering en de nieuwe grondwet 37 3.3.2. De nieuwe grondwet onder de loep genomen 38

3.4. De verkiezingen van 13 oktober 1991 42

3.5. De technocratische regering van Luben Berov 46

3.6. De verkiezingen van 18 december 1994 48

3.7. De verkiezingen van 1997: De weg naar de EU? 51

3.8. De verkiezingen van 2001: De politiek hertekend 55

3.9. De verkiezingen van 2005: het jaar van de verrassingen 59

4. De BRV als partij onderzocht 63

4.1. De classificatie van etnische partijen 63

4.2. De BRV: Een accomodistische partij 64

4.3. Interne en externe invloeden 65

4.3.1. De kieswetgeving 65 4.3.2. Beperkte invloed van nationalistische partijen 69 4.3.3. Gebrek aan concurrentie 71 4.3.4. De voorganger van de BRV: de TNBB 74 4.3.5. De rol van Turkije 77

5. Het Roemeense etnische model: een vergelijkbare casus? 77

5.1. Timisoara en de revolutie 78

5.2. Het ontstaan van de DAHR 78

5.3. Evolutie van de DAHR 79

5.4. De DAHR als partij onder de loep 86

5.4.1. Exodus? 86 5.4.2. Het Roemeense kiessysteem 87 5.4.3. Factor van het thuisland 87

2 Besluit 89

Bibliografie 94

3 Afkortingen

BRV Beweging voor Rechten en Vrijheden (Dviženie za Prava i Svobodi)

BCP Bulgaarse Communistische Partij (Balgarska Komunističeska Partija)

OIC Organisatie van de Islamconferentie

VN Verenigde Naties

OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa

BSP Bulgaarse Socialistische Partij (Balgarska Socialističeska Partija)

CVNB Comité voor de Verdediging van de Nationale Belangen (Komitet za Zaščita na Nacionalnite Interesi)

NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

UDK Unie der Democratische Krachten (Sajuz na Demokratičnite Sili)

VPA Vaderlandse Partij van de Arbeid (Otečestvena Partija na Truda)

GNV Grote Nationale Vergadering (Veliko Narodno Sabranie)

TNBB Turkse Nationale Bevrijdingsbeweging (Tursko Nacionalnoosvoboditelno Dviženie)

NBSII Nationale Beweging Simeon II (Nacionalo Dviženie Simeon Vtori, NDSV)

PR Proportionele Representatie

TDP Turkse Democratische Partij (Turska Demokratičeska Partija, TDP)

PDV Partij voor Democratische Veranderingen (Partija na Demokratičnite Promeni, PDP)

FNR Front voor Nationale Redding (Frontul Salvării Naţionale, FSN)

DAHR Democratische Alliantie van Hongaren in Roemenië (Uniunea Democratã Maghiarã din România, UDMR)

PGR Partij voor Groot Roemenië (Partidul România Mare, PRM)

SDPR Sociaal-Democratische Partij van Roemenië (Partidul Democraţiei Sociale din România, PDSR)

DCR Democratische Conventie van Roemenië (Convenţia Democrată Română, CDR)

4

Lijst met bijlagen

Bijlage 1: Etnische minderheden in Bulgarije

Bijlage 2: Voorbeeld van een pamflet van een illegale Turkse organisatie

Bijlage 3: Structuur van de TNBB

Bijlage 4: Verklaring (eed) van leden van de TNBB

Bijlage 5: Declaratie van de BRV

5 Dankwoord

Een thesis vormt het sluitstuk van een opleiding, waaraan een hele groep mensen heeft bijgedragen. Het slagen voor deze opleiding is daarom niet enkel de verdienste van mezelf, maar rechtstreeks of onrechtstreeks hebben alle mensen die me de voorbije jaren omringd hebben, de vakgroep in het algemeen en mijn medestudenten in de Slavistiek, een invloed daarop gehad. Toch zijn er enkele mensen die ik wil bedanken omdat ze rechtstreeks tot het maken van deze thesis hebben bijgedragen. Mijn eerste woord van dank gaat uit naar mijn promotor, prof. Dr. Detrez, die een grote steun is geweest in het kiezen van een gepast onderwerp dat aan mijn interesses beantwoordde, en me op weg zette met het aanreiken van bronnen. Een tweede persoon die ik graag wil bedanken is mevrouw Boejoeklëva, van wie ik drie jaar Bulgaars kreeg. Tijdens haar lessen vond ze op tijd en stond de tijd ons warm te maken voor het Bulgaarse land, diens cultuur, politiek en inwoners. Ik mag toch zonder enige overdrijving zeggen dat door haar mijn interesse in Bulgarije is gegroeid, waardoor ik besliste mijn thesis aan een Bulgaars onderwerp te wijden. Rest mij nog mijn ouders te bedanken die mijn studies in de eerste plaats hebben mogelijk gemaakt en mij steeds hebben gesteund doorheen mijn universitaire loopbaan. Aan deze thesis concreet hebben ze dan ook hun bijdrage geleverd door hun kritische blik, goede raadgevingen en nimmer aflatende steun.

6 “De vrije burger, die over zijn fundamentele rechten en vrijheden beschikt, kan en is er zelfs toe verplicht zijn mening te zeggen en deze te verdedigen en om, binnen de grenzen van de wettelijkheid, te strijden om zijn doelstellingen te bereiken”

Ahmed Dogan, leider van de BRV

Inleiding

Het kiezen van een thesisonderwerp is geen simpele opgave. Een thesis vormt de kroon op een universitaire opleiding, en het kiezen van een gepast onderwerp gaat niet over één nacht ijs. Het gaat erom de juiste balans te vinden tussen dat wat tot je interessesfeer behoort, dat waarover je iets wil bijleren en waarvoor je een blijvende interesse kan opbrengen. Aangezien Bulgaars mijn keuzetaal is en gedurende mijn opleiding mijn interesse voor dit land is gegroeid, was de beslissing snel genomen mijn thesis aan een aspect van dit land te wijden. Bezoeken aan dit land, en gesprekken met haar inwoners hebben hier in grote mate toe bijgedragen. Politiek heeft altijd al tot mijn interessesfeer behoord, en daarom besliste ik deze kans aan te grijpen om mezelf door middel van deze thesis de kans te geven iets bij te leren over de Bulgaarse politiek. Het is de verdienste van Professor Detrez me attent te maken op het bestaan van een minderheidspartij, de Beweging voor Rechten en Vrijheden, die de rechten van de Turkse minderheid in Bulgarije tracht te verdedigen. Voor de eerste stap in dit onderzoek, het verzamelen van bronnen en informatie, bleek al snel dat het internet een belangrijk medium zou vormen aangezien dit een hedendaags onderwerp is. In de eerste plaats bleek dit vooral handig in een eerste fase van het zoeken naar informatie, om een algemeen beeld te vormen over de Bulgaarse politiek en de aard van deze partij. Enkele websites hebben me in deze eerste fase een flink eind op weg geholpen, waaronder http://www.iwpr.net, http://www.ethnos.bg en de website van de partij in kwestie, http://www.dps.bg. Met een elementaire kennis op zak betreffende het onderwerp ging ik op zoek naar meer specifieke bronnen. Het gebruiken van Aleph en Elin in de universiteitsbibliotheken bleek zeer nuttig om een idee te krijgen van de bestaande literatuur. Via Elin kwam ik terecht op databases zoals Historical Abstracts en JSTOR, waar ik direct de hand kon leggen op enkele papers en artikels betreffende dit onderwerp. Via Aleph kwam ik in bibliotheek R17

7 terecht van het Europees Instituut en het Europees Documentatiecentrum, waar ik enkele van mijn sleutelwerken heb gevonden. Ook enkele online te consulteren kranten bleken handig, zoals The Echo en het Bulgaarse nieuwsagentschap BTA, vooral dan om meer specifieke informatie te zoeken waar andere bronnen niet precies genoeg waren of ergens niet diep genoeg op ingingen. Na het vinden van deze - meestal Engelstalige - bronnen ging ik op zoek naar Bulgaarse bronnen. Het merendeel van de Bulgaarse bronnen heb ik gevonden via de website http://www.worldcatlibraries.org, waarmee je uiteenlopende werken over de hele wereld kan lokaliseren. Daarna was het enkel de zaak deze via IBL te ontlenen in de hoofdbibliotheek van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. In het bestuderen en verwerken van bronnen zijn er steeds bepaalde werken die je een houvast geven en in hoge mate bijdragen tot je inzicht in het onderwerp, en daardoor je een idee geven hoe je thesis er ongeveer moet uitzien. Cruciaal was voor mij het boek Balgarski Prechodi van E. Kalinova en I. Baeva, dat een overzicht geeft van de ontwikkelingen in de Bulgaarse politiek van 1939 tot 2002. Het boek Ethnopolitics in the New Europe van J. Ishiyama en M. Breuning was op zijn beurt belangrijk omdat het me mijn eerste inzichten verschafte over het politieke klimaat in Bulgarije en de BRV als partij besprak. Ook het boek Dviženie za Prava i Svobodi van I. TATARL was zeer nuttig omdat het de evolutie beschrijft van de Turkse beweging vanaf het communisme tot en met 2003. We zijn ons ervan bewust dat alle bronnen in een thesis aan een controle moeten onderworpen worden. Tijdens het onderzoek is gebleken dat niet alle bronnen even neutraal te noemen zijn en dat met tendentieuze bronnen voorzichtig en vooral kritisch moet worden omgesprongen. Dit bleek ons vooral bij het bestuderen van de werken DPS v Sjanka i na Svetlina van P. Gočeva en Dviženie za Prava i Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigunost v Balkanite van I. Tatarl. Desalniettemin zijn deze bronnen daarom niet waardeloos. Er moet steeds getracht worden de bruikbare informatie uit deze bronnen te distilleren die bruikbaar is voor onze gedachtengang, door constante toetsing aan andere bronnen en getuigenissen. Het schrijven van een thesis vereist ook het maken van bepaalde keuzes inzake de manier van werken. We hebben bewust gekozen voor de “klassieke” methode van bronvermelding omdat we van mening zijn dat dit systeem de ordelijkheid en de structuur van de tekst ondersteunt. Hiermee willen we geen afbreuk doen aan de “moderne” methode, het is louter een persoonlijke voorkeur in manier van werken.

8 Qua afbakening van het onderwerp hebben we gekozen om naast de hedendaagse ontwikkeling van de BRV ook –weliswaar beperkt- het verleden van de Turkse minderheid te bespreken. De logica hierachter is dat men het heden slechts kan begrijpen door naar het verleden terug te kijken, en de daden van de partij in kwestie slechts kan plaatsen en naar waarde kan schatten als men alles kan plaatsen in een historisch kader. Pas als men zowel het heden als het verleden van deze minderheid kent kan men een idee krijgen van wat door verschillende auteurs het “Bulgaars etnische model” wordt genoemd. Het doel van deze thesis is te onderzoeken of de BRV als minderheidspartij met een beperkt electoraat invloed heeft kunnen uitoefenen op de transitie en de Bulgaarse politiek. We zullen ook op zoek gaan naar het waarom achter deze invloed. De structuur van deze thesis is de volgende: In een eerste hoofdstuk zullen we de Turkse minderheid in een historisch kader plaatsen. Concreet houdt dit in dat we de situatie van deze minderheid tijdens het communistische regime zullen bespreken. Dit is nodig omdat de maatregelen die tijdens deze periode zijn genomen door de Communisten de reden vormen waarom de BRV is gesticht. In een tweede hoofdstuk gaan we verder in op het ontstaan en de evolutie van de BRV, te beginnen vanaf de gebeurtenissen in 1989 tot vandaag. Hieruit zullen we kunnen opmaken in hoeverre de BRV een rol heeft gespeeld in de Bulgaarse politiek. We nemen de moeilijkheden onder de loep die de BRV heeft doorstaan om de partij te worden die ze nu is, de strategie die ze door de jaren heen heeft gevolgd en eventuele veranderingen die ze heeft ondergaan. In een derde hoofdstuk onderzoeken we welke precies de factoren zijn die invloed hebben gehad op succes van de BRV. Aansluitend volgt nog een vierde hoofdstuk waarin we een vergelijkbare partij onder de loep nemen, namelijk de Democratische Alliantie der Hongaren in Roemenië (DAHR). Dit hoofdstuk heeft de bedoeling te onderzoeken of de factoren die we in het derde hoofdstuk hebben vermeld, wel degelijk een grote rol spelen op de aard en de ontwikkeling van een politieke partij.

9 1. Etno-demografische kenmerken

1.1. De etnisch Turkse gemeenschap

De etnische Turken vormen de grootste minderheid in het land. Vanaf 1900 tot nu bedraagt hun aantal gemiddeld zo’n 10 tot 12 procent van de totale Bulgaarse bevolking. Geografisch gezien is de Turkse gemeenschap geconcentreerd in twee gebieden, namelijk het noordoosten van Bulgarije (de streek rond Razgrad), en de oostlijke Rhodopen (Kardžali). In heel Bulgarije zijn er zo’n 200 dorpen en een twaaftal steden waar de etnische Turken een duidelijke meerderheid vormen. Een belangrijke karakteristiek van deze gemeenschap is dat de etnische Turken over het algemeen in rurale gebieden wonen (68% woont in dorpen en gehuchten). De Turken uit de Rhodopen zijn meestal werkzaam op tabaksplantages, in de bouwsector of in de mijnindustrie. Gedurende de transitie is deze minderheid dan ook geplaagd geweest door werkloosheid. Door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie viel namelijk een belangrijke afzetmarkt weg voor de tabak waardoor veel Turken hun jobs verloren. Daarenboven werden mijnen gesloten en ging de bouwsector achteruit. Uit deze regio emigreerde de grootste percentage Turken richting Turkije. De Turken in noordoost Bulgarije hebben een iets hogere levensstandaard. Reden daarvoor is dat ze werkzaam zijn in een groter aantal sectoren. Van alle Turken die Bulgarije verlieten om zich tijdelijk of permanent in Turkije te vestigen tijdens “de grote excursie” van 1989, kwam 90% uit deze regio. 1

1.2. De Bulgaarse moslims (Pomakken)

Bulgaarse moslims of Pomakken zijn etnische Bulgaren die tijdens de Ottomaanse bezetting al dan niet onder druk of vrijwillig tot de islam zijn bekeerd. Ze spreken Bulgaars met overblijfselen van verbuigingen uit het oud Bulgaars. Ze hebben Turks-Arabische namen. Geografisch kunnen we de Pomakken situeren in de westelijke Rhodopen. Een groot percentage van de Pomakken werkt in de bosbouw, ertsmijnen en in de veeteelt. Vandaag

1 M. BACHVAROV, “The current ethnic panorama in ”, Geojournal, 43 (1997), pp. 217-218

10 wordt het aantal Pomakken geschat op zo’n 250.000. Een precies aantal is moeilijk te bepalen omdat velen zich ofwel als Bulgaar beschouwen (op basis van taal en religie), of als Turks (op basis van religie). Het zit zo dat er van beide kanten pogingen zijn geweest om de Pomakken zich tot een bepaalde groep te laten rekenen. Deze groep wordt omschreven als “Bulgaarse moslims”, maar deze term beschrijft niet de religieuze voorkeur van alle leden van deze groep. Zo’n 6% zou zichzelf christen noemen en nog eens 20% zou verklaard hebben geen enkele religieuze voorkeur te hebben. Reden hiervoor zijn waarschijnlijk de pogingen van de Orthodoxe Kerk en een organisatie genaamd ‘Beweging voor Christendom en Vooruitgang’ om deze groep terug tot haar oorspronkelijke godsdienst te bekeren. Als reactie op deze pogingen tot bekering van zowel orthodoxe als islamitische kant is wel meer de neiging ontstaan zichzelf een aparte etnische identiteit toe te kennen. 2

2 BACHVAROV, “The current ethnic panorama”, pp. 221-222

11 2. Voorgeschiedenis van de Turkse minderheid in Bulgarije

2.1. 1878 - 1945

Na het verdrag van San Stefano in 1878, dat een einde maakte aan de oorlog tussen Rusland en het toenmalige Osmaanse Rijk en de geboorte betekende van de Bulgaarse staat, veranderde de status van de Turken in Bulgarije van burgers van het eerder dominante Osmaanse Rijk, tot een minderheid in een land in volle nationale ontwikkeling. Oorspronkelijk veranderde er niet heel veel aan de situatie van de Turken, Bulgarije was er namelijk door het verdrag van Berlijn toe gebonden de burgerlijke en politieke rechten van de Turken te waarborgen. Die rechten werden ook opgenomen in de grondwet van Tarnovo in 1879. Moslimrechtbanken konden blijven bestaan, religieuze en culturele activiteiten van de moslims werden door de staat gefinancierd. In 1885 werd een wet gestemd die autonomie waarborgde voor de Turken inzake onderwijs. Als gevolg daarvan waren er in het jaar 1900 tot zo'n 1300 scholen waarin de taal van het onderwijs het Turks was.3 Naast de Turken die in Bulgarije bleven was er ook een groot aantal dat besliste te emigreren naar Turkije. “Het leven in een christelijke staat waar ze als tweederangsburgers behandeld werden beviel hen niet, en bovendien moedigde de Osmaanse overheid hun emigratie aan”4. Dat aantal liep voor het eerst hoog op tijdens de Balkanoorlogen in 1912 en 1913, meer bepaald in de streek van de Rhodopen, waar de Pomakken slachtoffer werden van de eerste pokrastvane (bekering). Deze ‘bekeringen’ gingen samen met gedwongen naamsveranderingen, waarbij moslims hun namen moesten inruilen voor een Bulgaarse naam. Zo'n 150.000 mensen in de Rhodopen ondergingen de gedwongen bekering. In sommige gevallen leidde dit alles tot bloedige pogroms. Na het verlies van Bulgarije in de Balkanoorlogen besliste de regering van Vassil Radoslavov in 1913 dat alle Pomakken hun oorspronkelijke namen terugkregen en hun oorspronkelijke godsdienst terug konden uitoefenen. Na de eerste wereldoorlog moest Bulgarije omwille van de deelname aan de oorlog het vredesverdrag van Neuilly tekenen (1919), wat tevens handelde over de behandeling van de minderheden in het land. Het gevolg voor de moslims was dat ze een grotere autonomie kregen inzake religie, onderwijs en cultuur. In Shumen werd bijvoorbeeld een religieus

3 E. MARUSHIAKOVA en V. POPOV, “Muslim minorities in Bulgaria”, Internet, 22 oktober 2004. Beschikbaar via http://www.emz-berlin.de/projekte_e/pj41_pdf/Marushiakova.pdf, pp. 3-4 4 R. DETREZ, De Balkan: Van Burenruzie tot Burgeroorlog. Antwerpen, 1992, p. 53

12 moslimcollege geopend. Deze maatregelen kunnen verklaard worden doordat de regering van Aleksandur Stambolijski alles in het werk stelde om het imago van Bulgarije in de omringende landen te verbeteren door erop toe te zien dat de bepalingen in het verdrag van Neuilly met betrekking tot de gelijke status van etnische minderheden in Bulgarije werden nageleefd. Vanaf de staatsgreep in 1923 en de militaire coup in 1934 werd de situatie voor de Turken opnieuw slechter. Het aantal Turkse scholen daalde, het Turkse onderwijs kwijnde weg door de slechter wordende economische omstandigheden, politieke partijen en verenigingen op etnische basis werden verboden, Turken hadden nog maar weinig of geen invloed in het politieke leven. Turkije bleef niet passief langs de zijlijn volgen: uit verschillende hoeken kwam de vraag om een militaire interventie, en het oprichten van illegale paramilitaire formaties in Bulgarije werd aangemoedigd. Het resultaat van dit alles was een massale exodus van Turken naar Bulgarije. Geschat wordt dat tussen 1923 en 1933 zo'n 101.000 Turken Bulgarije verlieten, tussen 1933 en 1939 bedroeg dit aantal nog eens bijna 100.000.5

2.2. De Turkse minderheid onder het communistische regime

Na Wereldoorlog II kwam Bulgarije net zoals de rest van Oost-Europa onder communistisch bewind. Op 9 september 1944 grepen communistische krachten geholpen door de sovjets de macht. Tegen eind 1947 was de georganiseerde oppositie tegen het communisme geëlimineerd. 6 Eén van de kenmerken van dat bewind was het nastreven van een homogene socialistische natie, waarin geen plaats was voor minderheden. De maatregelen die de communisten toepasten in Bulgarije bij het nastreven van die homogene natie, zijn de oorzaak van het ontstaan van de etnische partij Beweging voor rechten en Vrijheden (BRV), wiens beleid erop gericht is de minderheid haar rechten terug te geven die ze onder de communisten verloor. De politiek van de communisten tegenover minderheden in die vijf decennia valt niet echt consequent te noemen. Men kan drie tendensen te onderscheiden, namelijk het erkennen van de minderheid, de integratie ervan en tenslotte hun assimilatie.

5 MARUSIAKOVA en POPOV, “Muslim minorities”, pp. 5-9 6 J. BUGAJSKI, Political Parties of Eastern Europe: A Guide to Politics in the Post-Communist Era. New York, 2002, pp. 773-774

13 2.2.1. Erkenning (1944-1955)

De politiek tegenover de etnische minderheden in de vroege jaren van het communisme kenmerkt zich door een erkenning van die minderheden. De communisten dachten aanvankelijk dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn vooraleer de identiteit van de minderheden zou verwateren en zou plaats maken voor de nieuwe identiteit van de socialistische Sovjetmens. De Turkse minderheid werd in de Bulgaarse grondwet7 aanvaard als een etnische communauteit, genoot gelijke rechten, en er werd middels economische steun actief getracht hen te betrekken bij het opbouwen van de nieuwe socialistische natie. Ook werden inspanningen geleverd om het onderwijsniveau te verhogen. Scholen die vóór het communisme werden gesloten, werden opnieuw geopend. Een verklaring voor deze politiek van ondersteuning van de moslimminderheden in het land zouden we kunnen zoeken bij de politiek van de centrale Communistische Partij. Het zou namelijk de bedoeling van de communisten geweest kunnen zijn om van Bulgarije het startpunt te maken van een toekomstige revolutie in Turkije, en de Turkse minderheid zou het instrument zijn van zo'n operatie. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de communisten tijdens hun eerste jaren aan de macht de steun en sympathie trachtten te krijgen van de grootste minderheid van het land.8 Gedurende deze periode werden door de Bulgaarse Communistische Partij (BCP) vooral maatregelen genomen die de Turkse- en moslimminderheid betere onderwijsfaciliteiten moesten verschaffen. Reeds op 27 juli 1945 werden de doelen vastgelegd die vooropgesteld werden om de cultuur en het onderwijs van de Turken op een hoger niveau te tillen in een actieplan dat werd voorbereid door het Volksdepartement van het Centrale Comité van de BCP. Enkele van de belangrijkste doelen waren de nationalisatie van Turkse minderheidsscholen, de uitgave van nieuwe Turkse lesboeken, het doen heropleven van de Turkse pers (te beginnen met de krant Isik) en het verstrekken van zendtijd aan Turkse radioprogramma’s. De Wet op Nationaal Onderwijs, gestemd op 3 september 1948, bewees dat het de BCP menens was. Artikel 4 van deze wet stipuleerde dat voor het onderwijzen van de niet- Bulgaarse bevolking in het land in hun moedertaal minderheidsscholen geopend zouden worden.

7 De Dimitrov Grondwet, 1947 8 MARUSHIAKOVA en POPOV, op. cit., pp. 10-11

14 Een ander belangrijk voorrecht werd de Turkse minderheid verschaft door een decreet dat in juli 1952 werd aangenomen. Dit decreet voorzag in de opening van secties voor de opleiding van etnisch Turkse leerkrachten aan de universiteit van Sofia. Zulke secties werden geopend in de faculteiten van de filosofie, geschiedenis, filologie, fysica en wiskunde. Bij sommige gelegenheden konden de etnische Turken zelfs genieten van positieve discriminatie. In 1947 begon de regering met het aanvaarden van etnische Turken in het hoger onderwijs zonder dat ze daarvoor een ingangsexamen moesten afleggen, wat voor etnische Bulgaren wel verplicht was. Op deze manier trachtten de autoriteiten de minderheden loyaal te maken aan Bulgarije en hun affiniteit met Turkije te temperen. Een zelfde politiek werd gevolgd met betrekking tot de Pomakken. Op 30 april 1955 besliste het politbureau van de BCP dat het percentage studenten die tot deze bevolkingsgroep behoorden in het hoger onderwijs moest stijgen. Om dit te bereiken werden Pomakken uit de Rhodopen, net zoals de etnische Turken, zonder ingangsexamen toegelaten in de universiteiten. Officieel werd deze maatregel genomen om te verzekeren dat in deze regio’s mensen de kans zouden krijgen een universitair diploma te behalen met het doel de regio te laten opleven. In werkelijkheid was dit echter een maatregel van de BCP om via deze studenten (die een indoctrinatie in de sovjetwaarden kregen) de loyaliteit van de inwoners van de Rhodopen te verkrijgen.9 Wat betreft religie werden echter andere maatregelen genomen. De islam werd namelijk gezien als een godsdienst aan de Bulgaren opgelegd door het Ottomaanse Rijk, en als de reden van de culturele stagnatie van het Bulgaarse rijk voor een lange periode. Ook stond volgens de communisten de islam in de weg van de integratie van de Turken in de atheïstische socialistische Bulgaarse staat, en verhinderde hij de modernisering van het land. De eerste wet die de religieuze vrijheden begrensde en relaties tussen Kerk en Staat in Bulgarije bepaalde was de Wet op Religieuze Benamingen. Het doel van deze wet was het mogelijk maken van directe controle van de staat over de verschillende godsdiensten. Deze wet verschafte geen definitie van “benaming”, “Kerk”, of “religie”, de basis waarop de rechten en privileges van bepaalde religies zouden kunnen worden bepaald. In de plaats daarvan zien we een reeks verplichtingen van de godsdiensten naar de staat toe die tot doel hadden hun onafhankelijkheid aan banden te leggen. Zo waren de verschillende godsdiensten verplicht zich bij het daarvoor verantwoordelijke staatsorgaan te registreren, wat betekende

9 BULGARIAN HELSINKI COMMITTEE, “The Human rights of muslims in Bulgaria in law and politics since 1878”, Sofia, 2003. Internet, beschikbaar via: http://www.islamawareness.net/Europe/Bulgaria/bulgaria_article0004.pdf, pp. 45-47

15 dat een godsdienst slechts legaal kon bestaan indien haar statuten werden goedgekeurd door de staat. 10 Als besluit voor deze eerste etappe in de relaties tussen de BCP en de minderheden kunnen we stellen dat de BCP wel degelijk inspanningen heeft gedaan om de situatie van de Turkse- en moslimbevolking te verbeteren, vooral dan op het vlak van onderwijs, maar dat achter deze daden niet enkel goede intenties schuil gingen. De ware intenties van de BCP kunnen we afleiden uit de woorden van op een samenkomst van het Centraal Comité van de BCP aangaande het behandelen van minderheden, op 6 februari 1945. Dimitrov zei:

“…minderheden moeten alle rechten krijgen, maar we moeten oppassen met de Turken. Ze zouden gelijke rechten moeten hebben, namelijk dezelfde politieke rechten en burgerrechten als de Bulgaren – het recht onderwezen te worden in hun moedertaal, het recht op eigen scholen en moskeeën. Maar, Turken zijnde, zouden ze niet mogen de toestemming krijgen zich te verenigen en Turkse Nationale organisaties te stichten. Op die manier zouden de juiste omstandigheden voor de Turkse geheime dienst worden gecreëerd. Een Turkse nationale beweging zou een wonde zijn in het lichaam van het Bulgaarse volk.”11

2.2.2. Integratie (1956-1984)

De situatie veranderde na de plenaire zitting van het Centrale Comité van de Bulgaarse Communistische Partij in april 1956. Het was namelijk duidelijk geworden dat de Islam diep geworteld zat in het leven van de moslimminderheden in het land. Atheïstisch onderwijs en antireligieuze propaganda bleken niet te volstaan om de greep van de islam op de Turkse minderheid te verzwakken.12 Vanaf het plenum van april 1956 werd beslist een systematisch en georganiseerd beleid van antireligieuze maatregelen te voeren. De nieuwe theorie luidde dat "de Bulgaarse Turken een onafscheidelijk deel vormen van het Bulgaarse volk".

10 BULGARIAN HELSINKI COMMITTEE, “The Human rights in Bulgaria in Law and Politics”, p. 39 11 BULGARIAN HELSINKI COMMITTEE, “The Human rights in Bulgaria in Law and Politics”, p. 44 12 A. EMINOV, Turkish and other Muslim Minorities of Bulgaria. London, 1997, p. 53

16 De nieuwe politiek richtte zich vooral op het hervormen van het onderwijssysteem. Er werd beslist dat vanaf het schooljaar 1958/1959 Turkse kinderen enkel nog in de Bulgaarse taal mochten onderwezen worden. Om meer controle te krijgen op het onderwijs werden tussen 1959 en 1972 Turkse scholen met Bulgaarse scholen gefusioneerd13. Wat betreft religie was het communisme gekant tegen alle godsdiensten, inclusief de orthodoxie. In de beginjaren van het communisme zagen we echter een redelijk tolerante aanpak van de islam, zoals eerder besproken. Vanaf 1956 veranderde deze politiek echter. De inmenging van de staat in religieuze zaken was aanwezig van het hoogste tot het laagste niveau van de religieuze instellingen. Zo was één van de manieren om controle uit te oefenen op deze instellingen het aanstellen van een hoofdmufti die communistisch gezind was. Op 6 augustus 1964 werd de toenmalige hoofdmufti Akif Osmanov uit zijn ambt ontzet en vervangen door wat door de BCP als een meer gunstig persoon op die plaats werd beschouwd, namelijk Hasan Ademov, tot dan mufti van de regio Shumen. 14 Om een idee te krijgen van de gevolgen die deze politiek teweegbracht bij de moslimbevolking van het land kunnen we kijken naar de afname van het aantal hocas of hodja’s (islamleraars) in de moslimgemeenschappen. Na een nota van Ivan Gospodinov, hoofd van het Departement voor Werk omtrent Nationale Minderheden over het stijgende aantal hodja’s (meer dan 2400) in het land, besliste de BCP die hodja’s van hun post te verwijderen die zich niet gedroegen in overeenkomst met de wet. Dit had tot resultaat dat het aantal hodja’s daalde van 2400 tot 850.15 Deze politiek van de communisten die erop gericht was de moslims, en in deze periode vooral de Pomakken, in Bulgarije te assimileren, valt terug te voeren tot een nationalistische organisatie Rodina (vaderland). Deze organisatie werd opgericht ten tijde van de machtsovername van de communisten en streefde ernaar de Pomakken te ‘bulgariseren’. Om de steun te winnen van de moslimbevolking veroordeelde de BCP officieel deze organisatie als zijnde fascistisch, maar toch bleef deze actief met medeweten en steun van de autoriteiten. Leden van deze ‘verbannen’ organisatie maakten nu deel uit van de meest fanatieke groep binnen de BCP. 16

13 MARUSHIAKOVA en POPOV, “Muslim Minorities in Bulgaria”, pp. 14-15 14 BULGARIAN HELSINKI COMMITTEE, op. cit., p. 54 15 EMINOV, Turkish and other Muslim Minorities, p. 54 16 EMINOV, op. cit., p. 55

17 2.2.3. Assimilatie

De meest radicale verandering kwam er na de grondwet van 1971 waarin verklaard werd dat Bulgarije een unitaire en homogene socialistische staat moest zijn. In deze grondwet werd het vermelden van de etnische minderheden, net als hun rechten, achterwege gelaten. Ze werden enkel nog vermeld als "burgers van niet-Bulgaarse origine". In artikel 53 van de nieuwe grondwet wordt gewag gemaakt van het principe ‘godsdienstvrijheid’, maar ook van het feit dat religieuze riten verboden zijn. In februari 1974 werd in de plenaire zitting van de Communistische Partij de term "geünificeerde Bulgaarse socialistische natie" officieel geïntroduceerd, en tegen 1977 verklaarde de Bulgaarse Communistische Partij dat Bulgarije reeds bijna uit één etnische groep bestond en dat er gestreefd werd naar complete homogeniteit17. Deze politiek bereikte een 'hoogtepunt' in de jaren 84-85, in een nog nooit geziene poging van de Bulgaarse Communistische Partij om voor eens en altijd komaf te maken met de etnische diversiteit in het land. De campagne van de communisten begon in de winter van 1984 in zuidoost Bulgarije en verplaatste zich in de lente van 1985 naar het noordoosten. Dorpen werden omsingeld door tanks en politie, en wegen die uit de dorpen leidden werden afgezet. In veel gevallen werden de Turken verzameld op het dorpsplein waar ze speeches moesten aanhoren over hun Bulgaarse afkomst en werden dan onder bedreiging gedwongen "vrijwillig" een Bulgaarse naam aan te nemen. In andere gevallen gingen vertegenwoordigers van de Communistische Partij van deur tot door om de paspoorten met Turks-Arabische namen te confisqueren,waarna een lijst met aanvaardbare Bulgaarse namen werd getoond om een nieuwe naam te kiezen voor een nieuw paspoort. In de grotere steden vond de naamsverandering plaats op de werkplaatsen, of in de kantoren waar de Turken hun loon kwamen afhalen. 18 Verder werd het verboden in het openbaar Turks te spreken en Turkse klederdracht te dragen. De sünnet (besnijdenis) werd gezien als "het opzettelijk toebrengen van verminkingen aan minderjarigen" en werd streng bestraft. Gezondheidsinspecteurs bezochten op regelmatige basis Turkse huizen en scholen om erop toe te zien dat er geen besnijdenissen meer werden uitgevoerd. Het traditionele Islamitische begrafenisritueel werd verboden en vervangen door een "socialistisch" begrafenisritueel. Vertegenwoordigers van de Partij werden zelfs naar

17 MARUSHIAKOVA en POPOV, op. cit, pp. 19-20 18 M. NEUBURGER, The Orient Within: Muslim Minorities and the Negotiation of Nationhood in Modern Bulgaria. New York, 2004, p. 77

18 begrafenissen gestuurd om erop toe te zien dat het correcte ritueel werd uitgevoerd en dat er in het Bulgaars gebeden werd.19 Om de assimilatie van de Turken te bevorderen werden bovendien jonge Bulgaarse gezinnen aangemoedigd om zich te vestigen in streken met een overwegend Turkse bevolking. Gezinnen die hierop ingingen konden rekenen op een hoger salaris en een geldsom voor elk nieuwgeboren etnisch Bulgaars kind. Etnische Bulgaren die reeds in een overwegend Turkse regio woonden werd het moeilijk gemaakt om op een andere plek werk te vinden.20 Deze assimilatiecampagne ging niet zonder geweld gepaard. Het aantal gedode Turken gedurende de campagne varieert van bron tot bron. Simsir bijvoorbeeld heeft het over 800 tot 2500 gedode turken gedurende de drie en een halve maand van de eigenlijke naamsveranderingcampagne. Volgens westerse schattingen zijn er zo’n 1000 Turken gestorven die weigerden hun naam te veranderen, nog enkele duizenden zijn gearresteerd en geïnterneerd in het Belene gevangeniskamp. Als de situatie in toenmalig Bulgarije zou ontspoord zijn, dan zou dit naar alle waarschijnlijkheid in deze periode gebeurd zijn. In augustus 1984 ontplofte een bom in de wachtruimte van het treinstation in Plovdiv. Een vrouw verleefde de aanslag niet en 44 anderen raken gewond. Een uur na deze aanslag ontplofte een bom op de luchthaven in Varna, waarbij dertien mensen gewond raken. In maart 1985 ontploft een bom in de coupé voor de verzorging van jonge kinderen op de trein van Sofia naar Burgas. Zeven mensen worden gedood waaronder twee jonge kinderen. Een half uur daarna ontploft een bom in de lobby van een hotel in Sliven waarbij 23 mensen gewond geraken. Indien zulke aanslagen hadden aangehouden zouden de gevolgen voor de stabiliteit van het land niet te overzien geweest zijn, maar gelukkig bleven dit geïsoleerde gevallen, aanslagen gepland door een kleine groep terroristen die snel werden gearresteerd, berecht en later geëxecuteerd. Er bestond echter nog een andere organisatie die erop gericht was het protest van de slachtoffers van de assimilatiecampagne te kanaliseren en op een constructieve en geweldloze manier actie te voeren tegen het toenmalige regime, namelijk de in 1985 te Dobrich opgerichte Turkse Nationale Bevrijdingsbeweging in Bulgarije (TNBB). Ahmed Dogan, de huidige leider van de BRV, en toen nog doctorerend in de psychologie, was de leider van de organisatie. Hij werkte een plan uit voor de snelle uitbreiding van de organisatie, zette concrete doelen voorop, gaf de prille organisatie een solide structuur en legde contacten met

19 EMINOV, op. cit., p. 60 20 V.D. BOJKOV, “Bulgaria’s Turks in the 1980s: a minority endangered”, Journal of Genocide Research, 6 (2004), p. 360

19 andere regio's in het land. Uit de begindeclaratie geschreven door Dogan blijkt ook het pacifistische karakter van de organisatie: de organisatie stelt namelijk de “strijd zonder wapens” voorop. De organisatie tracht de aandacht de trekken van de Verenigde Naties (VN) en andere internationale organisaties: ze wil dat het buitenland druk uitoefent op Bulgarije teneinde de pokrastvane (herdoping) een halt toe te roepen. Ook tracht de organisatie de in een crisis verkerende economie van het land te saboteren door bijvoorbeeld geen dieren, tabak, groenten of fruit te kweken, geen extra jobs te nemen, aan de staat niet meer melk of vlees af te staan dan nodig, niet al teveel energie te steken in hun werk en regeringsinitiatieven te saboteren. Hun ultieme doel is het tenietdoen van de hernamingscampagne, de introductie van Arabische namen of emigratie naar Turkije te verkrijgen. In 1986 wordt de organisatie echter opgedoekt en verboden en worden de leiders gearresteerd. Achttien van hen worden veroordeeld, Ahmed Dogan krijgt tien jaar gevangenisstraf. 21 Hoe is het regime van Todor Živkov er nu toe gekomen de Turkse minderheid totaal te willen assimileren? Toen een plenum werd samengeroepen na het afzetten van Todor Živkov als hoofd van de BCP om te discussiëren over het ongedaan maken van de maatregelen genomen tijdens de jaren 80 werd door Aleksandar Lilov (de nieuwe partijleider in spe toen) vastgesteld dat er in de partij- of regeringsarchieven geen enkele vermelding bestaat van de motieven of verantwoordelijken voor de assimilatiecampagne. Tot diezelfde conclusie kwam Jean Videnov22, die Lilov verving als hoofd van de BCP. Toch kunnen we enkele factoren bedenken die hebben bijgedragen tot de beslissing om over te gaan tot de drastische maatregelen die in de jaren tachtig zijn genomen. Een van de belangrijkste factoren is ongetwijfeld de veranderde demografische situatie in die periode. In 1982 werd voor het eerst alarm geslagen. Reden daarvan was een artikel gepubliceerd door een partijlid genaamd Georgi Džaganov in de krant Narodna Armia naar aanleiding van aangekondigde veranderingen in de ‘familiecode’23. Džaganov waarschuwt in zijn artikel voor het lage geboortecijfer in Bulgarije, dat een bedreiging zou kunnen betekenen voor de economie van het land en de strategische positie in de Balkan. Verscheidene van de door Džaganov voorgestelde maatregelen zoals het verbod op abortus en scheidingen, het

21 I. PALCHEV, Ahmed Dogan and the Bulgarian Ethnic Model. Sofia, 2002, p. 24 22 Videnov was gedurende de assimilatiecampagne actief als Komsomolactivist 23 Een reeks raadgevingen inzake familiale aangelegenheden van de Bulgaarse burgers

20 geven van subsidies voor het nemen van kinderen werden in de ‘code’ opgenomen maar hadden slechts een marginaal effect. Het artikel behandelde nog een ander aspect van het demografische probleem in Bulgarije: uit gegevens verzameld in de verschillende provincies bleek namelijk dat het geboortecijfer enkel gedaald was bij de etnisch Bulgaarse bevolking. In provincies met een hoge Bulgaarse bevolkingsdichtheid zag men dat de populatie gelijk bleef of afnam, dit in tegenstelling tot gebieden met een overwegend Turkse bevolking, waar de populatie bleef groeien24. Daarbij kwam nog de vaststelling dat gedurende de jaren '60 en '70 meer en meer etnische Bulgaren migreerden van rurale gebieden naar stedelijke centra, waardoor de rurale gebieden een meer Turks karakter kregen. Dit gegeven wekte onrust onder de militaire adviseurs van Todor Živkov, aangesterkt door het weigeren van Turkije om het verdrag over de repatriëring van Turken naar Turkije te hernieuwen. De adviseurs zagen graten in deze maatregel en meenden dat de leden van het Warschaupact zich niet zouden kunnen verdedigen indien Turkije een grondoffensief zou starten en dat de Turkse Generale Staf plannen zou hebben van Bulgarije een tweede Cyprus te maken. Ook had men angst dat de Bulgaarse Turken door de NAVO en/of Turkije wel eens als vijfde colonne zou kunnen worden gebruikt in het geval van een conflict.25 Belangrijk om op te merken is het feit dat er rond de hele campagne een waas van geheimhouding hing. Eerst en vooral: de beslissing om over te gaan op de campagne werd niet genomen volgens de gangbare procedure. De regionale departementen en het Ministerie voor Binnenlandse Zaken hadden het bevel over de hele campagne, de lokale Partijverantwoordelijken werden slechts post factum bij alles betrokken zonder hen een uitleg of justificatie te geven. De gewone Bulgaarse burger was niet of nauwelijks op de hoogte van wat er aan de hand was. Het is dus niet zo dat de politici deze campagne gebruikten om de steun te winnen van het Bulgaarse volk zoals dat wel eens het geval is bij etnische conflicten. Teneinde een definitieve oplossing te brengen voor dat deel van de Turkse bevolking dat niet wenste te assimileren, gaf de Bulgaarse regering het startsein voor hetgeen ‘de grote excursie’ genoemd werd. Aanleiding hiervan waren de massaprotesten van de Turkse bevolking in een aantal steden in het Noordoosten van Bulgarije in mei 1989. De

24 In Vidin was de bevolkingsaangroei gedaald tot 4,8/1000, terwijl die in Kurdzhali was toegenomen tot 17,9/1000 25 J.D. BELL, “The Revival Process: The Turkish and Pomak Minorities in Bulgarian Politics” In: D.T. SFIKAS en C. WILLIAMS (eds.), Ethnicity and Nationalism in East Cental Europe and the Balkans. Brookfield, 1999, pp. 243-244

21 manifestanten eisten hervormingen in de geest van de perestrojka en het openen van de grenzen. De autoriteiten gingen hiermee akkoord in de hoop zich te kunnen ontdoen van de harde kern van manifestanten die verantwoordelijk was voor de incidenten26. Getuigenissen van etnische Turken die werden opgevangen in vluchtelingenkampen in Turkije laten uitschijnen dat het er als volgt aan toe ging: onmiddelijk na de protestacties kregen de opstandelingen thuis of op hun werk bezoek van de politie met de melding dat ze binnen uiterst korte termijn (niet langer dan 48 uur) zich moesten gaan aanmelden in een kantoor om hun internationale paspoorten te gaan ophalen. Weigerden ze dit dan werden ze onder dwang naar de grens gebracht. Hierbij mochten ze enkel de meest noodzakelijke spullen met zich meenemen. Officieel stond de Bulgaarse regering aan elke Bulgaarse burger toe een internatonaal paspoort te nemen, maar in de praktijk konden enkel de Turken makkelijk aan een paspoort geraken, en meer specifiek zij die actief hadden deelgenomen aan de protestacties. Tegelijkertijd forceerden de Bulgaarse autoriteiten de Turken om te vertrekken doormiddel van psychologische druk, bedreigingen, het verspreiden van geruchten dat de grenzen zouden sluiten enz., zodat ook zij die geen internationaal paspoort hadden gekregen genoodzaakt waren het land te verlaten. Deze vluchtelingen hadden nauwelijks de tijd hun reis voor te bereiden, konden nauwelijks persoonlijke bezittingen met zich meenemen en werden vaak van familieleden gescheiden.27 De emigratie van de Turken had echter gevolgen op de economie en de landbouw van het land. Er moesten namelijk dringend nieuwe arbeiders gevonden worden om de vertrokken Turken te vervangen. Vooral in de tabaksindustrie28 ontstond er een acuut tekort aan arbeiders. In de media werd bericht over de desastreuze gevolgen van de (zogezegd vrijwillige) emigratie van de Turken voor de monetaire balans van het land, over de achtergelaten winkels, die leeggekocht waren door Turkse 'toeristen' die het land verlieten. Dit alles had een sterke invloed op de publieke opinie en was allerminst bevorderlijk voor de interetnische relaties in het land.29 Anderzijds haalden deze gebeurtenissen de illusie van een stabiele publieke orde onderuit en droegen ze in grote mate bij tot de politieke crisis in het land. Paradoxaal genoeg werd de "wij-hen" antithese een vruchtbare bodem voor het ontstaan van anti-regime gerichte gedachten en werd de maatschappij al snel ingedeeld in aanhangers van het communisme en

26 MARUSHIAKOVA en POPOV, “Muslim minorities in Bulgaria”, p. 25 27 U. BÜCHSENSCHÜTZ, Malcinstvenata politika v Balgarija. Politikata na BKP kam evrei, romi, pomaci i turci (1944-1989). Sofia, 2000, pp. 99-100 28 De tabaksindustrie gold als een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor Bulgarije. Er waren hoofdzakelijk Turken in werkzaam 29 MARUSHIAKOVA en POPOV, op. cit., p. 25

22 tegenstanders ervan. Er ontstond een civiele beweging gericht tegen het overtreden van wetten en het negeren van ideologische postulaten van het regime. We zien dus dat het schenden van de rechten van de Turken als het ware dienst deed als katalysator voor het ontstaan van een oppositie en de transitie in gang bracht. 30

2.3. Internationale reacties

Zoals eerder vermeld bleven de gevolgen van de assimilatiecampagne voor Bulgarije niet uit. Turkije trachtte met Bulgarije te onderhandelen en stelde emigratie voor als oplossing van het probleem. Bulgarije ging op haar beurt hier niet op in door te stellen dat er zich in Bulgarije helemaal geen Turkse minderheid bevond, en dat ze het probleem van de ‘Bulgaarse moslims’ als een binnenlandse aangelegenheid beschouwde waarin de inmenging van Turkije allerminst gewenst was. Turkije reageerde hierop door de bilaterale relaties met Bulgarije tot een minimum te herleiden, vooral met betrekking tot handel en cultuur. Tegen het eind van de jaren ’80 werd het probleem door de internationale gemeenschap behandeld. Turkije had het probleem naar voor gebracht bij de VN, de Organisatie van de Islamconferentie (OIC), de Raad van Europa, en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Turkije had elke kans (internationale bijeenkomsten, toppen, conferenties enz.) benut om deze problematiek aan te kaarten, en kon op deze manier haar eigen imago wat verbeteren dat enkele deuken had gekregen door militaire tussenkomsten en overtredingen van de mensenrechten. Het opzet van Turkije was echter geslaagd: Bulgarije werd nu gevolgd door talrijke niet-gouvernementele organisaties waaronder het VS-Helsinki Comité, het Noorse Helsinki Comité, de Oostenrijke Internationale Helsinkifederatie en Amnesty International. Ook de massamedia hadden hun rol in het ruchtbaarheid geven aan deze kwestie, meer bepaald radiostations zoals BBC, Free Europe, Deutsche Welle, Voice of America, en persagentschappen zoals AP en Reuters. Dit alles had tot resultaat dat in 1988 de meeste bilaterale relaties van Bulgarije tot een minimum waren herleid, vooral door het weigeren van Bulgarije om te onderhandelen over de kwestie. Eind 1988 kwam daar echter verandering in. Daarvoor zijn twee redenen: Bulgarije zag zich onder druk van de internationale gemeenschap verplicht haar isolement te verbreken

30 M. BAKALOVA, “Nationalism and Non-Confrontation in Bulgarian Politics”, Internet, 5 februari 2007, beschikbaar via: http://www.ceu.hu/nation/theses/bakalova9900.pdf, p. 46

23 en zich open te stellen voor onderhandelingen. Een tweede reden is dat er op het politieke toneel verandering in de lucht zat als gevolg van de glasnost en perestrojka van Gorbačev. Hierdoor werd het namelijk minder plausibel dat in het geval van een escalerend conflict Bulgarije op de bescherming van de Sovjetunie zou kunnen rekenen. De relaties met Turkije werden terug beter en op 23 februari 1988 tekenden minister van Buitenlandse Zaken van Turkije Mesut Yilmaz en het Akkoord Voor Goed Nabuurschap, Vriendschap en Samenwerking, bedoeld om in de toekomst werkgroepen samen te stellen met het doel problemen op te lossen inzake handel, transport, communicatie, cultuur en “humanitaire aangelegenheden”. Dit laatste moest ervoor zorgen dat er een dialoog zou gestart worden aangaande de problematiek aangaande de Turkse minderheid. Tegelijkertijd nam in Bulgarije zelf het protest toe tegen de assimilatiecampagne, en het was eerder dit dan de internationale inmenging, dat de ommekeer betekende. In mei 1989 bereikten de betogingen en protestacties hun piek en werden ze meermaals met geweld neergeslagen door politie en leger. Uiteindelijk verloor de regering de controle over de situatie en begon ze te zoeken naar een oplossing, die uiteindelijk in Turkije gevonden werd. 31

3. Evolutie van de BRV

3.1. Ontwikkelingen na het ontslag van Živkov

3.1.1. Het ontstaan van de democratische krachten

Na de val van het Bulgaars communistische regime moest de toenmalige politieke elite (de hervormingsgezinden) niet enkel werk maken van de politieke en economische hervormingen, maar ook moest deze de pijnlijke nationale kwestie zien aan te pakken. Veel Bulgaren, vooral intellectuelen, beschouwden het ‘hergeboorteproces’ als een beschamende en donkere periode in de Bulgaarse geschiedenis. De Turkse en islamitische minderheden startten in mei 1989 massale protestacties en hongerstakingen met als eis de teruggave van hun Turkse of islamitische namen en de vrijlating van gevangenen die veroordeeld waren wegens protest tegen de assimilatiecampagne in de jaren ’80. De protestacties van de moslimgemeenschap werden zo

31 N. EKICI, “The diaspora of Bulgarian Turks in Turkey”, Internet, 8 augustus 2005, beschikbaar via: http://www.emz-berlin.de/projekte_e/pj41_pdf/ekici.pdf, pp. 18-20

24 gepland dat ze samenvielen met de vergadering van de OVSE in Parijs om zodoende de aandacht te trekken van de internationale gemeenschap. De protesten waren vooral massaal in de gebieden met een grote moslimminderheid. De betogers droegen spandoeken met boodschappen als “We willen onze echte namen”, “We willen onze taal spreken” en “We willen onze godsdienst vrij beoefenen”. 32 Parallel met deze protestacties kwamen Bulgaarse mensenrechtenorganisaties op voor de rechten van de etnische Turken en moslims. De bekendste waren de Onafhankelijke Vereniging voor de Bescherming van de Rechten van de Mens van Roemen Vodeničarov en het Comité voor Nationale Verzoening. Een groot aantal vermaarde Bulgaarse intellectuelen pleitte voor de teruggave aan de moslims en Turken van hun originele namen. Er werden enkele bijeenkomsten gehouden in enkele provincies en elke twee dagen werd de zitting van het parlement bijgewoond bij wijze van stil protest. 33

3.1.2. De beslissing van 29 december 1989

Nu ze onder zo’n druk kwam te liggen zag de BCP zich genoodzaakt haar politiek van de voorbije jaren om te draaien. Op 29 december 1989 sprak Aleksandar Lilov34, de toen toekomstige voorzitter van de vernieuwde BSP, een partijplenum toe over de te volgen strategie inzake het behandelen van de misdrijven begaan tegen de Turkse - en Moslimpopulatie in het land. Dit plenum werd georganiseerd rond een rapport dat Lilov zelf samenstelde, genaamd “Het overwinnen van de onrechtmatigheden onder de Turks sprekende en moslimbevolking in Bulgarije” Lilov kondigde aan dat er onmiddellijk stappen zouden worden ondernomen om de Turken al hun rechten terug te geven, inclusief het recht hun oorspronkelijke naam aan te nemen, hun godsdienst vrij te beleven en hun taal vrij te gebruiken. Zij die naar Turkije gevlucht waren werden uitgenodigd terug te komen en hun eigendom terug te vorderen dat ze hadden moeten verlaten.35 Later werd in het parlement een wetsontwerp goedgekeurd dat Turken en Moslims in staat stelde hun naam terug te veranderen naar hun oude. De te volgen procedure bleek echter zodanig ingewikkeld dat

32 PALCHEV, Ahmed Dogan, p. 25. 33 V. RUSANOV, Aspekti na Etnokulturnata Situatsija. Sofia, 2000, p. 192 34 Sinds de jaren '80 behoorde Lilov tot de hervormingsgezinde vleugel van de BCP. Na de val van behoorde hij tot die groep communisten die radicale hervormingen wensten. Hij werd tot voorzitter verkozen toen in april 1990 de BCP afstand deed van het Marxisme en werd omgevormd tot Bulgaarse Socialistische Partij. 35 J.D. BELL,” The Revival Process”, p. 254

25 onder druk van de democraten en Turkse minderheid dit ontwerp opnieuw werd bekeken. Uiteindelijk werd op 28 februari een Besluit aangekondigd voor de invoering van een eenvoudiger administratief systeem. 36 President Mladenov verleende amnestie aan hen die waren veroordeeld en opgesloten wegens het tegenwerken van het 'hergeboorteproces' en er werden compensaties verschaft aan erfgenamen van mensen die geëxecuteerd werden. Moskees werden opnieuw geopend, Moslimscholen werden heropend en een Islamitisch Religieus Instituut werd gesticht in Sofia. Er kunnen velerlei verklaringen voor deze ommekeer bedacht worden. Een feit is dat een beslissing zoals deze in scherp contrast stond met de wandaden die de Communistische Partij in de jaren ’80 beging. Door de ‘heroplevingscampagne’ te veroordelen als zijnde een “enorme politieke fout met onmiddellijke -en langetermijngevolgen zowel op binnenlands als op international vlak” wast de nieuwe BCP (kort hierna hernaamd tot Bulgaarse Socialistische Partij of BSP) haar handen a.h.w. in onschuld. Op die manier wordt ook een duidelijk onderscheid tussen “wij”(de oude BCP die verantwoordelijk is voor de campagnes tegen de Turken en Moslims) en “zij” (de nieuwe BSP) gecreëerd. Het idee hierachter was dat de nieuwe leiding van de BCP niet meer als verantwoordelijk kon worden beschouwd voor de wandaden van haar voorgangers. De nieuwe partijleiding wist ook dat de BCP in haar oude vorm met haar oude waarden geen kans zou hebben tegen de nieuwe democratische krachten. Een bijkomende reden zou kunnen zijn dat er binnen de nieuwe partij niet echt redenen waren om een hardere koers te volgen. Een van de redenen waarom de politieke elite een hardere koers zou varen is het feit dat hun machtspositie in gevaar zou zijn. De leiders van de nieuwe BSP waren dissidenten binnen de oude BCP en persoonlijke tegenstanders van Živkov. In de vroege stadia van de transitie werden ze door sommige bevolkingsgroepen en zelfs door leden van de oppositie als helden gezien, die dus niet veel te vrezen hadden en dus ook geen nood hadden aan een politiek gericht op confrontatie.

3.1.3. De nationalistische weerslag

Snel werd echter duidelijk dat er in de BCP en in het land belangrijke elementen gekant waren tegen al te grote veranderingen wat betreft de behandeling van minderheden. De krant van de BCP, Rabotnichesko delo, werd overspoeld door protestbrieven.37 In deze periode werden

36 RUSANOV, Aspekti, p. 193 37 BELL, The Revival Process, p. 254

26 eveneens tal van nationalistische groepen en partijen opgericht, zoals de Bulgaarse Nationaal- Radicale Partij en de Vaderlandse Partij van de Arbeid, die propaganda maakten met slogans zoals “Bulgarije aan de Bulgaren”, “Geen Turks separatisme”, “Bulgarije is Cyprus niet”, en “Turken ga naar Turkije”. In Kurdžali stichtten deze groepen en partijen het Comité voor de Verdediging van de Nationale Belangen (CVNB), dat door zo’n tienduizend etnisch Bulgaarse demonstranten op gejuich onthaald. Zoals de eerder genoemde slogans deden vermoeden, beschuldigde het CNVB de Turkse minderheid er vooral van territoriaal separatisme na te streven. Verder werd het politieke klimaat in het land verder gedestabiliseerd door de nationalisten die beweerden dat Turkije (een lid van de NATO), van plan was Bulgarije binnen te vallen en poogde een van Bulgarije een tweede Cyprus te maken (de scheiding van het land in gebieden met een Turkse bevolkingen de gebieden met een Bulgaarse bevolking).38 De nationalisten meenden ook dat de kwestie van het teruggeven van de oorspronkelijke namen aan de Turken in een referendum door het volk zou moeten beslist worden. Ze beschuldigden de BCP en de regering ervan de methodes van het verleden te gebruiken, namelijk het opleggen van beslissingen aan de bevolking in plaats van hen eerst te consulteren door een referendum te houden.39 Verschillende factoren hebben tot deze nationalistische weerslag bijgedragen. Vele etnische Bulgaren hadden immers geprofiteerd van het vertrek van de Turken en vreesden nu de eigendommen die ze hadden ingenomen terug te moeten afstaan. Ook vreesden vele partijmedewerkers die rechtstreeks betrokken waren bij de 'het hergeboorteproces' dat zij als zondebok zouden worden gebruikt. Ook was de relatie tussen de etnisch Bulgaarse bevolking en de Turkse minderheid erop achteruit gegaan, en onder de Bulgaren heerste het gevoel dat de Turken door het nieuwe politieke klimaat kans zouden zien zich te wreken om wat hen was aangedaan.

3.1.4. De Publieksraad aangaande de nationale kwestie

De BCP en de pas opgerichte partij Unie der Democratische Krachten (UDK) richtten om de gemoederen te bedaren een Sociale Burgerraad op met het doel een dialoog te starten aangaande de rechten van de etnische minderheden. De raad verdedigde voor haar ontbinding

38 R.V. VASSILEV, “Post-Communist Bulgaria’s Ethnopolitics”, The Global Review of Ethnopolitics, 1 (2001), p. 40 39 R. DETREZ, De Balkan, pp. 64-65

27 in 1991 het teruggeven van de rechten aan Turkse- en moslimminderheden en het principe van gelijkheid voor alle burgers. Ook werden een aantal voorstellen gedaan die later door de regering werden aangenomen om de anti-Turkse gevoelens onder het volk wat te temperen, zoals het verbieden van organisaties die separatisme of autonomie nastreven, het verbod op het tonen van de Turkse vlag, en de erkenning van het Bulgaars als de officiële landstaal. Ook raadde de Raad de staat aan de rechten van Bulgaren die in gebieden woonden met een overwegend etnisch Turkse bevolking zouden worden te beschermd. Deze raad kon door deze maatregelen in zekere mate de gemoederen bedaren, maar desondanks bleef het CVNB een belangrijke factor, die bovendien intussen een politieke vleugel had opgericht, namelijk de Vaderlands Partij van de Arbeid (VPA). Een vergelijkbare partij, de Bulgaarse Nationale Radicale Partij (BNRP), werd opgericht door Ivan Georgev. Ze was gekant tegen welke toegevingen dan ook aan de eisen van de etnische Turken. 40

3.1.5. De rondetafelgesprekken

Voordat de GNV begon met het samenstellen van de nieuwe grondwet, vonden er rondetafelgesprekken plaats in Bulgarije. De hoofdtaken van de deelnemers aan de gesprekken bestond eruit enerzijds de toen reeds op gang komende democratische krachten te bundelen en voorzieningen te treffen in verband met het toekomstige politieke systeem in Bulgarije, en anderzijds een oplossing te vinden voor het etnische probleem. Er waren slechts twee deelnemers aan deze gesprekken, namelijk de BSP en de UDK. De twee partijen kregen een gelijk aantal quota toegekend waarvoor ze vertegenwoordigers van andere politieke en civiele organisaties konden uitnodigen om deel te nemen aan de gesprekken. Het feit dat enkel de BCP en de UDK deelnamen aan deze gesprekken had een symbolische waarde, aangezien op deze manier het politieke model voor de komende tien jaar werd vastgelegd: Een bipolair systeem met de UDK en de BSP afwisselend in de hoofdrol, waarin de BRV een belangrijke rol zou kunnen spelen, zoals we verder zullen zien.41 Onder de quota van beide partijen werden onder andere enkele mensenrechtenorganisaties gerekend. Etnische organisaties waren niet aanwezig in de quota van beide parijen, al waren er wel etnische Turken, Bulgaarse moslims en roma aanwezig onder de vertegenwoordigers van de Commissie voor Nationale Verzoening. Vertegenwoordigers van de BRV waren op deze

40 BELL, “The Revival Process”, p. 253 41 V. DIMITROV, Bulgaria: The Uneven Transition. London, 2001, p. 40

28 gesprekken niet aanwezig. Het feit dat de UDK in haar quota voor deze rondetafel wel individuele Turken en Pomakken uitnodigde, maar geen Turkse organisatie (de BRV) geeft ons een interessante blik op hoe de UDK de toekomst voor het Bulgaarse politieke landschap zag. De UDK ging er namelijk van uit dat een onafhankelijke Turkse politieke organisatie of partij de controle van de UDK over de oppositiekrachten zou ondermijnen. Een coalitie maken met een partij of organisatie die zich inzet voor een dergelijk politiek programma (de bescherming van politieke- en mensenrechten) leek hen minder opportuun. In het begin van de gesprekken beschouwden de twee kanten de etnische problematiek als een van de hoogste prioriteiten op de agenda van de rondetafel. In de praktijk bleek daar echter niet veel van in huis te komen om de volgende reden: omdat de besprekingen openbaar waren zagen de beide kanten zich ertoe gebonden zich te houden aan hun vooraf verklaarde standpunten. Een afwijking van die standpunten zou door de publieke opinie namelijk als gezichtsverlies beschouwd worden. Binnenin de werkgroepen was de situatie echter anders. Achter gesloten deuren was er namelijk mogelijkheid tot openheid en compromis. Het was echter ook door het pragmatisme van deze gesloten werkgroepen dat de legitimiteit van de beslissingen genomen aan de rondetafel in het gedrang kwam. Ook de spanningen die er in die periode waren tussen Turken en Bulgaren waren geen onderwerp tijdens de open debatten. Dit kan te verklaren zijn doordat men vreesde dat zulke besprekingen de situatie enkel erger zouden maken, of simpelweg omdat dit onderwerp al aan bod was gekomen in de Publieksraad. Tijdens deze besprekingen werd ook de basis gelegd voor het verbod op etnische partijen. Dit verbod trof vanzelfsprekend alle partijen met een etnische of religieuze basis, maar het was duidelijk dat dit verbod gericht was tegen het ontstaan van Turkse- of moslimorganisaties. Het verbod zou er komen met het argument dat hierdoor de transitie op een vredevolle manier zou kunnen verlopen. Natuurlijk hadden beide kanten voordeel bij het verbod op een dergelijke partij. De BSP vreesde zulke partijen die de vroeger onderdrukte Turkse minderheid konden mobiliseren. De UDK zag zulke partijen als concurrenten, zowel op het vlak van het te bereiken electoraat als op het vlak van het promoten van de mensenrechten. Ironisch genoeg was dit één van de weinige punten waarmee de beide kanten nagenoeg unaniem akkoord waren. Een compromis was hier moeilijk te bereiken, aangezien zowel de eisen van de nationalisten als van de democraten en Turken in acht moesten worden genomen. Van de beide kampen was de UDK in de moeilijkste positie. Enerzijds was ze als democratische oppositiepartij logischerwijze gekant tegen elke beperking van de democratische principes. Anderzijds zou het openlijk verdedigen van het recht van de Turken op een eigen partij de

29 nationalisten meer opruien waardoor ze dreigden de nationalisten te mobiliseren, waarvan de BSP dan weer zou profiteren. Het verbod op politieke partijen met een etnische basis werd later in de grondwet opgenomen en zou een van de meest complexe en contradictoire elementen van de Bulgaarse politieke transitie worden.42

3.2. Ontstaan en registratie van de BRV

3.2.1. Ontstaan

Op 22 december 1989, na twee jaar gevangenschap volgend op zijn veroordeling wegens terrorisme, werd aan Ahmed Dogan samen met 18 anderen amnestie verleend en werd hij vrijgelaten uit de gevangenis van Pazardžik. Samen met hem kwamen anderen vrij uit gevangenissen in Sofia, Varna, Stara Zagora en Bobov. Na zijn vrijlating werden Ahmed Dogan tal van functies in pas opgerichte organisaties aangeboden, zoals het vicevoorzitterschap van het Comité voor Nationale Overeenkomst, of mede een organisatie te stichten met Roemen Vodeničarov. Het was echter Dogan’s bedoeling niet een functie aan te nemen in een organisatie of comité waarin hij zijn onafhankelijkheid zou verliezen. Als voormalig leider van een illegale formatie, namelijk de Turkse Nationale Bevrijdingsbeweging (TNBB), zag hij dat hij zijn ideeën over de verbetering van het lot van de Turkse- en moslimminderheid in het land beter zou tot uiting kunnen doen komen door zelf een legale, onafhankelijke, democratische organisatie te stichten, met haar eigen plek in het toekomstige meerpartijenstelsel. Dogan had immers reeds tijdens zijn gevangenschap de politieke, theoretische, ideologische en structurele basis van zijn toekomstige beweging overdacht, en had na de ontwikkelingen in 1989 zijn eigen ideeën over de tendensen en de ontwikkeling van de nieuwe maatschappij. Op 24 en 28 december 1989 kwamen de ex-leden van de opgedoekte TNBB samen in Drandar, Varna, en op 4 januari legden ze de basis voor de Beweging voor Rechten en Vrijheden (BRV) als onafhankelijke en zelfstandige politieke partij. Aan deze bijeenkomst namen 33 vertegenwoordigers deel uit districten met een gemengde etnische bevolking, namelijk onder andere Varna, Dobrich, Kardzhali en Shumen. Ahmed Dogan wordt als voorzitter verkozen en Chalim Pasatsj als zijn secretaris. De Declaratie van de eisen der

42 BAKALOVA, “Nationalism and Non-Confrontation”, pp. 55-58

30 Turken en Moslims in Bulgarije werd aangenomen. De dag na deze bijeenkomst waarop de Beweging voor Rechten en Vrijheden (officieus) werd gesticht zette een delegatie van de BRV koers richting Kardzhali waar Kasim Dal voor enkele duizenden mensen de Declaratie van de Eisen van de Turken en moslims in Bulgarije voorlas en de stichting van de BRV aankondigde. Op deze bijeenkomst worden de structuur en enkele organisatorische kwesties behandeld voor het district Kardzhali, een organisatiestructuur die model zal staan voor andere districten met een compacte Turkse minderheid in noordoost Bulgarije, zoals Dobrudzha, Deliormana, Gerlovoen, en in Zuid-Bulgarije de oostelijke Rhodopen en de westelijke Rhodopen. 43

3.2.2. De eerste conferentie van de BRV

Op 26 en 27 maart 1990 werd in Sofia de eerste Nationale Conferentie gehouden waarop de Beweging voor Rechten en Vrijheden officieel werd gesticht. Er waren vertegenwoordigers aanwezig uit alle districten met een aanzienlijke etnisch Turkse bevolking. Er werden twee varianten voorgesteld van het partijprogramma, namelijk De programmadeclaratie voor de Beweging voor Rechten en vrijheden voor de Turken en moslims in Bulgarije en de Programmadeclaratie van de Beweging voor Rechten en Vrijheden.44 De eerste declaratie is een uitgebreid, snel samengesteld document dat in deze periode een grote verspreiding kende. Het bevat enkele overdenkingen over de laatste jaren van het Živkov-regime en de Communistische Staat in het algemeen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de vereniging van de tijdens het communistische regime uit elkaar gehaalde minderheden als gevolg van de assimilatiepolitiek van de communisten, wat de mogelijkheid om de politiek te bestrijden deed afnemen. Enkele uittreksels uit de tekst: Het manifest erkent de grote crisis die Bulgarije heeft doorgemaakt en geeft daar de volgende commentaar bij:

“Основна причина за изостряне на кризисните явления след Априлския пленум на ЦК на БКП от 1956 г. е политиката на държавен тероризъм и етнокултурен геноцид.”

43 I. TATARL, Dviženie za Prava i Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v Stranata I na Balkanite. Sofia, 2003, pp. 21-22 44 TATARL, Dviženie za Prava i Svobodi, pp. 22-23

31 “De hoofdreden voor het erger worden van de crisis na het Aprilplenum van de Bulgaarse Communistische Partij van 1956 is de politiek van staatsterrorisme en etno- culturele genocide.”45

Als een van de belangrijke taken van de BRV wordt gegeven:

“Движението за права и свободи на турците и мюсюлманите в България обединява всички съпротивителни сили срещу т. нар. възродителен процес, които през последните години действуваха като будители на своя народ в условията на нелегалност. Новите политически изисквания зададоха и нови цели и задачи. Cега въпросът не е в обособяване, разединение, противопостяване, и изселване, а в ативно включване в консолидацията с прогресивните демократични сили в страната .C други думи, при новите условия стратегията за оцеляване, която задължително включваше масовото изселване, се измества от стратегията за развитие на етнокултурната и религиозната самобитност.”

“De Beweging voor Rechten en Vrijheden van de Turken en moslims in Bulgarije verenigt alle krachten die gekant zijn tegen het zogenaamde hergeboorteproces, die gedurende de voorbije jaren dienst hebben gedaan als wekker voor ons volk in illegale omstandigheden. De nieuwe politieke condities gaven ons echter nieuwe doelen en opdrachten. Nu is het niet langer de kwestie te individualiseren, ons te verspreiden, opstandig te zijn of te vluchten, maar actief de progressieve democratische krachten in het land samen te brengen. Met andere woorden, in deze nieuwe omstandigheden is onze strategie niet langer te overleven, wat onder andere betekende het land te verlaten,, maar om onze etnoculturele en religieuze eigenheid te ontwikkelen.”46

In het manifest geeft de BRV ook te kennen wat haar prioriteiten zijn:

“Необходимостта от учредяване на Движението за права и свободи на турците и мюмюлманите в България е свързано с потребността от широко общественно-

45 I. GOČEVA, DPS v Sjanka i na Svetlina. Sofia, 1991, p. 29 46 GOČEVA, DPS, p. 29

32 политическо движение, което да се бори за спесифичните права и свободи като: име, език, етническо самосъзнание, религи, култура …”

“De noodzakelijkheid van de stichting van de BRV van de Turken en moslims in Bulgarije is verbonden met de nood aan een brede politieke beweging die strijd levert voor specifieke rechten en vrijheden van de Turken en moslims zoals: naam, taal, etnisch zelfbewustzijn, religie, cultuur …”47

Het tweede manifest handelt over het algemeen nationale karakter van de BRV. “Turken en Moslims in Bulgarije” wordt in de benaming van deze variant weggelaten. Het is beknopter en ordelijker en heeft een meer professioneel uitzicht. Met dit tweede document geven de leiders van de BRV hun visie weer op wat volgens hen de weg is naar de normalisering van de relaties tussen Turken en Bulgaren. Het manifest bestaat uit vier delen, namelijk een inleiding, de concrete doelen en taken, algemene doelen en taken, en de principes van de partij. Uit dit tweede document onthouden we twee belangrijke zaken:

1.De BRV heeft een uitgesproken etnisch karakter. In het hoofdstuk “concrete doelen en taken” wordt bevestigd dat de belangrijkste doelgroep tot wie de BRV zich richt de Bulgaarse Moslims zijn, zowel de etnische Turken als de Pomakken. We lezen in het hoofdstuk “concrete doelen en taken”:

“Възвръщането на гражданското самочувствие на мюсюлманското население на територията на НРБ като равноправни граждани.”

“De terugkeer van het burgergevoel van de moslimbevolking op het grondgebied van de Republiek Bulgarije, als zijnde burgers met gelijke rechten.”4488

“Приобщаване на мюсюлманското население към социално- икономическия и обществено-политически живот на НРБ.”

47 GOČEVA, op. cit., p. 29 48 GOČEVA, op. cit., p. 32

33

“Het betrekken van de moslimbevolking bij het socio-economische en maatschappelijk-politieke leven in Bulgarije.”49

“Повишаване на политическа култура на мюсюлманското население”

“Het promoten van de politieke cultuur onder de moslimbevolking…”50

We zien dus dat de BRV in haar beginstadium duidelijk een partij was voor de moslimbevolking in Bulgarije. De makers van deze programmaverklaring maken nergens gewag van andere minderheden in het land, bijvoorbeeld de Roma, Armeniërs of joden.

2. De BRV is tegen elke vorm van autonomie van de Turkse minderheid

“Движението се обявява против идеята за автономия под каквото и да е форма и открито заявява че нито една организация при нелегални условия не е издигала подобно искане. Манипулирането на общественото мнение с идеята за автономия ще навреди както на единството на народа така и на законната ни борба за етнокултурна и религиозна самобитност.”

“De BRV verklaart tegen het idee van autonomie te zijn onder welke vorm dan ook en verklaart openlijk dat geen enkele organisatie onder illegale omstandigheden een dergelijke eis heeft gesteld. De manipulatie van de publieke opini met het idee van autonomie zal zowel de eenheid van de natie schaden, als onze wettelijke strijd voor etnoculturele en religieuze eigenheid.”5511

Dit principe wordt verder in de tekst gemotiveerd:

49 GOČEVA, op. cit., p. 32 50 GOČEVA, op. cit., p. 32 51 GOČEVA, op. cit., p. 34

34 “ Когато дадена обществена система деградира в нея се наблюдават тенденции на разединение. Най-често това разединение става на национална етническа и религиозна основа.” “Wanneer een bepaald maatschappelijk systeem in verval is, gaat dit gepaard met tendenzen tot desintegratie. Deze desintegratie komt het vaakst voor op nationale, etnische en religieuze basis”52

De BRV wil zich in dit manifest verdedigen tegen de bepaling in de grondwet die stelt dat er geen partijen kunnen opgericht worden op etnische of religieuze basis door te stellen dat de organisatie niet de vorm van een partij zal aannemen, maar als “beweging” wil functioneren. Uit deze paragraaf onthouden we ook de bereidheid van de BRV om met alle partijen samen te werken waarmee de BRV bepaalde belangen deelt.

“ Имайки предвид чл. 53, ал. 4 от Kонституция на НРБ и специфичната етническа и религиозна основа, на която е изградено движението, то декларира, че няма да се стреми към политическа власт и няма да приема характер на политическа партия. В политическата област движението ще се ограничава в представянето на свои кандидати на общите избори за народни представители и народни съветници. Движението ще подкрепя партии и съюзи, на които платформите защитават целите и интересите му.”

“We beschouwen artikel 53, alinea 4 van de grondwet van de Republiek Bulgarije en de etnische en religieuze basis op welke de beweging is gebaseerd, en verklaren dat we niet zullen streven naar politieke macht en niet het karakter van een politieke partij zullen aannemen. Op het politieke domein zal de beweging zich ertoe beperken kandidaten voor te dragen voor verkiezingen voor volksvertegenwoordigers en raadsleden. De beweging zal partijen en coalities steunen op wiens platforms haar doelen en belangen beschermd worden”. 53

52 GOČEVA, op. cit., p. 34 53 GOČEVA, op. cit. p. 37

35

3.2.3. Registratie

De Beweging voor Rechten en Vrijheden werd opgericht op 4 januari 1990 te Varna. Op 26 maart 1990 werd Ahmed Dogan verkozen tot voorzitter. De legalisering van de partij en de registratie nodig om deel te kunnen nemen aan de verkiezingen liep echter niet van een leien dakje. Om te beginnen werd Dogan niet uitgenodigd om deel te nemen aan de rondetafelgesprekken in januari 1990. Zowel de BSP als de UDK meenden namelijk de Turken tot hun electoraat te mogen rekenen. De BSP hoopte krediet te krijgen van de Turken voor het afzetten van Todor Živkov en een eind te maken aan het 'hergeboorteproces'; de UDK verwachtte dat de Turken nooit op de BSP zouden stemmen en dat zij dus zouden profiteren van het wegblijven van een partij voor de Turken. Beiden waren opgelucht toen het Dogan verboden werd zijn beweging te registreren onder de naam Partij voor Rechten en Vrijheden.54 De afgevaardigden van de BRV verklaarden zelf verrast te zijn door de plotse legalisatie van de partij aangezien deze noch over een nationale organisatie beschikte noch plaatselijke afdelingen had. 55 Ook interessant om op te merken is het feit dat in april 1990 het laatste communistische parlement een wet stemde die partijen bande die gevormd waren op een etnische basis. Maar kort nadat deze wet was doorgevoerd werd de BRV toch geregistreerd door de districtsrechtbank van Sofia, die bevoegd was om politieke partijen te registreren. Etnische partijen werden dus verboden door de wet, maar een organisatie die duidelijk gelinkt werd aan de Turkse minderheid werd de facto toch toegelaten zich te registreren. Dit is op z'n minst vreemd te noemen, zeker als we bedenken dat in de lente van 1990 de districtsrechtbank van Sofia net zoals elke gerechtelijke instelling in het land, volledig onderworpen was aan de communistische autoriteiten, en dat de rechters die daar werkzaam waren communistische kaders waren die de wil van de communisten gehoorzaam vervulden. Algemeen wordt aangenomen dat dit een strategische zet was van de BCP, met het doel de partij te gebruiken voor haar eigen doeleinden, want er zijn maar weinig redenen om te twijfelen aan het feit dat deze rechtbank de wil van de communisten volgde toen ze de BRV legaliseerde.

54 BELL, “The revival Process”, p. 254 55 I. ILCHEV, “Emigration and the Politics of Identity: The Turkish Minority in Bulgaria” In: J.P. STEIN, The Politics of National Minority Participation in Post-Communist Europe. New York, 2000, p. 250

36 Bij de verkiezingen voor de Grote Nationale Vergadering op 10 en 17 juni 1990 behaalde de BRV zes procent van de stemmen, waarbij ze 24 van de 400 zetels wonnen en de derde grootste partij werd na de BSP en de UDK. De ultranationale partijen zoals de VPA behaalden maar een mager resultaat, wat we kunnen verklaren door het feit dat anti-Turkse stemmen vooral naar de BSP gingen. De BSP was de winnaar van de verkiezingen, met 211 van de 400 mandaten bezaten ze een absolute meerderheid in de GNV.56

3.3. De nieuwe grondwet

3.3.1. De GNV en de grondwet van 1991

Het was nu de taak van de GNV om een nieuwe Bulgaarse grondwet uit te werken. Deze was klaar in juli 1991. Deze grondwet bevatte artikelen die handelden over het feit dat alle burgers gelijk zijn voor de wet ongeacht hun ras, nationaliteit, etniciteit of religie. De orthodoxie werd beschreven als “de traditionele godsdienst van de republiek Bulgarije”, maar vrijheid van religie en de scheiding tussen Kerk en staat werd gegarandeerd. Alle burgers hadden het recht hun moedertaal te spreken en te studeren, Bulgaars was de officiële landstaal. Godsdienstvrijheid was vanaf nu een feit en alle Bulgaren hadden het recht hun eigen cultuur te ontwikkelen in overeenkomst met hun etniciteit. Toch zien we in deze grondwet de angst voor Turks separatisme de kop opsteken, namelijk het verbod op de creatie van autonome regio's. Belangrijk voor de prille partij BRV was echter de vierde paragraaf van artikel 11 van de grondwet. Dit artikel stipuleert dat er geen politieke partijen mogen worden opgericht op grond van etniciteit, ras of religie, noch partijen die streven naar de usurpatie van de macht van de staat". Artikel 12.2 van de grondwet stipuleert dat civiele organisaties (inclusief vakbonden) niet het recht hebben politieke doelen na te streven, noch zich te engageren in politieke activiteiten die tot het domein van de politieke partijen behoren. Bovendien verbood de kieswet van 20 augustus 1991 politieke partijen die artikel 11.4 van de grondwet

56 V.I. GANEV, “History, Politics and the Constitution: Ethnic Conflict and Constitutional Adjudication in Postcommunist Bulgaria”, Slavic Review, 63 (2004), p. 70

37 overtraden.57 Deze paragraaf betreffende de grondwettelijke status van etnische partijen was veruit het meest bevochten deel van de grondwet. De afgevaardigden besteedden meer tijd aan dit hoofdstuk dan aan hoofdstukken aangaande gerechtelijke macht, locale regering en het grondwettelijk hof samen. Gedurende de besprekingen verwees de BSP meermaals naar de BRV als precies dat soort van etnisch partij dat de nieuwe grondwet zou moeten verbieden. Ook de UDK had een hand in het stemmen van artikel 11.4: Ongeveer 100 afgevaardigden van de UDK stemden mee met de BSP. Het zag er dus naar uit dat de BRV het slachtoffer zou worden van deze stipulaties. De BRV zag zich genoodzaakt door artikel 12.2 zich als Partij voor Rechten en Vrijheden te registreren. Deze zet werd echter bevochten eerst in een lokale rechtbank en later in het Hooggerechtshof , beiden oordeelden in het nadeel van de BRV. De Centrale Kiescommissie echter oordeelde op 11 september 1991 dat alle formaties die hadden deelgenomen aan de verkiezingen voor de GNV het recht hadden deel te nemen aan de verkiezingen. 58 Nu er een nieuwe grondwet was zat de taak van de GNV erop en ontbond deze zichzelf. Een datum voor de verkiezingen voor het parlement werd vastgelegd: 13 oktober 1991.

3.3.2. De nieuwe grondwet van naderbij bekeken.

Het loont nu de moeite om te bekijken hoe de BRV reageerde op deze nieuwe grondwet. Het was haar taak om als nieuwe partij die zich opwierp als beschermer van de de belangen van de moslimminderheid, deze grondwet met een kritische blik te onderzoeken op mogelijke discriminerende elementen t.o.v. minderheden, des te meer omdat de opvolger van de BCP, de BSP een meerderheid had in de GNV die deze grondwet uitwerkte. In de nieuwe grondwet van de Republiek Bulgarije werden principes opgenomen die onlosmakelijk deel uitmaakten van de grondwet van een land dat zichzelf geciviliseerd en democratisch wil noemen. Het gaat om basisprincipes zoals parlementaire democratie, de scheiding der machten, het meerpartijenstelsel, het aannemen van de internationale standaarden betreffende rechten en vrijheden van de mens, het onmogelijk maken dat de staat samensmelt met een ideologie of partij, maatregelen genomen om communistisch

57 C.F. JUBERIAS, “Post-Communist Electoral Systems and National Minorities: A Dilemma in five Paradigms”. In: J.P. STEIN (ed.), The Politics of National Minority Participation in Post-Communist Europe. New York, 2000, p. 36 58 JUBERIAS, “Post-Communist Electoral Systems”, p. 36

38 totalitarisme voorgoed onmogelijk te maken. In deze zin hebben we dus te maken met een grondwet van een democratisch land met een parlementair systeem. Maar tegelijkertijd hebben we hier te maken met een grondwet die volgens de vertegenwoordigers van de BRV enkele artikelen bevatte die erop gericht leken te zijn een status quo te behouden met het voorbije totalitaire regime59. Zo bevatte deze grondwet bepalingen die volgens de BRV een beperking vormen van de rechten en vrijheden van de burgers van het land. Er kwamen zelfs van internationale kant reacties op enkele voorzieningen in de grondwet die betrekking hebben op minderheden. Ten eerste wordt er in de nieuwe grondwet nergens gewag gemaakt van minderheden. De Turkse volksvertegenwoordigers hebben dit altijd verklaard door de BSP-meerderheid in de Grote Nationale Vergadering. De grondwet van 1956, gemaakt tijdens het communistische regime, maakte immers ook geen gewag van het begrip “minderheid”, wat werd vervangen door “Bulgaarse burgers, wiens moedertaal niet de Bulgaarse is”.60 In de grondwet van 1947 wordt het begrip “minderheid” wel gebruikt. Daarin wordt het bestaan van nationale minderheden in het land erkend samen met hun grondwettelijk recht hun taal te studeren en hun nationale cultuur te ontwikkelen. De vertegenwoordigers van de Turkse minderheid namen aanstoot aan het weglaten van het begrip “minderheid”, aangezien het een dergelijke theorie was die het uitgangspunt vormde van decennialange onderdrukking van de Turken (en de andere minderheden). Er wordt in artikel 3 van de grondwet gesteld dat Bulgaars de officiële landstaal is. Interessant om op te merken is dat er oorspronkelijk bij de voorbereiding van de grondwet na deze zin nog een aanvulling volgde, die verklaarde dat het gebruik van de officiële landstaal verplicht was op publieke plaatsen. De vertegenwoordigers van de Turkse minderheid vonden deze stipulatie zo’n flagrante belediging en verlieten bij wijze van protest de besprekingen. Het protest van de BRV miste haar effect niet aangezien hierop dit stukje tekst werd verwijderd uit de grondwet. 61 Artikel 36 van de grondwet handelt over de taal van het onderwijs en het gebruik van de taal van etnische minderheden. Dit artikel omvat drie paragrafen:

“Изучаването и ползването на българския език е право и задължение на българските граждани.”

59 TATARL, Dviženie za Prava I Svobodi, p. 29 60 TATARL, Op. Cit., p. 30 61 TATARL, Op. Cit., p. 31

39 “De studie en het gebruik van de Bulgaarse taal zal een recht en plicht zijn van elke Bulgaarse burger.”62

“Гражданите, за които българският език не е майчин, имат право наред със задължителното изучаване на българския език да изучават и ползват своя език.” “Burgers wiens moedertaal niet de Bulgaarse is hebben het recht hun eigen taal te studeren en te gebruiken naast de verplichte studie van de Bulgaarse taal. “63

“Случаите, в които се използва само официалният език, се посочват в закона” “De situaties in welke enkel de Bulgaarse taal mag worden gebruikt zullen bij wet worden bepaald.”64

In de eerste twee paragrafen wordt (dankzij het werk van de oppositie BRV en UDK) een balans gemaakt tussen het gebruik van de officiële taal en de minderheidstalen, maar in de derde paragraaf zag de BRV echter een verborgen mechanisme om de rechten van de etnische minderheden inzake taal te beperken. Ze voorzag namelijk dat de BSP, afhankelijk van haar positie in de toekomstige parlementen, maatregelen zou nemen om de rechten van minderheden te beperken. De vermoedens van de BRV werden ook werkelijkheid, met het aannemen van artikel 8 van de wet op Nationaal Onderricht, ingevoerd door toenmalig minister van Onderwijs, Mateev, voormalig secretaris van de Bulgaarse Communistische Partij in de universiteit “De Heilige Kliment van Ohrid” en specialist op het vlak van fysica. Deze wet werd aangenomen door de BSP-meerderheid, ondanks fel weerwerk vanwege de BRV en een deel van de vertegenwoordigers van de UDK.65 De wet in kwestie stipuleert dat

“ Учениците на които български език не е майчин освен задължително изучаване на български узик имат право да изучават своя език извън държавните училища при защитата и контрола на държавата.”

62 GRONDWET VAN DE NATIONALE REPUBLIEK BULGARIJE van 13 juli 1991, art. 36 § 1 in: TATARL, op. cit., p. 32 63 GRONDWET VAN DE NATIONALE REPUBLIEK BULGARIJE van 13 juli 1991, art. 36 § 2, in: TATARL, op. cit., p. 32 64 GRONDWET VAN DE NATIONALE REPUBLIEK BULGARIJE van 13 juli 1991, art. 36 § 3in: TATARL, op. cit., p. 32 65 TATARL, op. cit., p. 32

40 “Leerlingen, wiens moedertaal niet de Bulgaarse taal is, hebben het recht naast de verplichte studie van de Bulgaarse taal hun moedertaal te studeren in gemeenschapsscholen onder bescherming en controle van de staat.” 66

De vertegenwoordigers van de Turkse minderheid zagen een grote overtreding van de basisrechten op het gebied van onderwijs van de minderheden in het land in de stipulatie dat een niet-officiële taal enkel kon gevolgd worden op een gemeenschapsschool en niet op een staatschool. Ze zagen deze wet als een inbreuk tegen de geest van de grondwet, meer bepaald tegen de eerste twee alinea’s van artikel 36. Ook zou deze wet in tegenspraak zijn met internationale overeenkomsten en meer specifiek met paragraaf 27 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten ondertekend door Bulgarije. De vertegenwoordigers van de BRV waren categorisch tegen deze beperking van hun vrijheden en trachtten te verkrijgen dat burgers die tot een minderheid behoren het recht hebben hun taal niet enkel in gemeenschapsscholen te studeren maar ook in staatsscholen.67 Het artikel dat echter de grootste bedreiging zou vormen voor het voortbestaan van de BRV is, zoals reeds besproken, artikel 11. Daarin wordt gesteld dat de politiek in Bulgarije gebaseerd wordt op het principe van het politieke pluralisme. De vierde alinea van deze paragraaf verbiedt echter het bestaan van politieke partijen die gebaseerd zijn op grond van etniciteit, ras of religie. Volgens de BRV is dit artikel in strijd met artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, dat handelt over het recht op verenging:

“Eenieder heeft het recht op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.”68

Dit artikel in de nieuwe Bulgaarse grondwet ontving niet enkel kritiek van de zijde van de BRV, maar ook van internationale kant. Bekend is de toespraak van Miguel Martinez naar aanleiding van het lidmaatschap van Bulgarije in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa waarin hij allusie maakte op deze stipulatie in de grondwet. Gedurende zijn toespraken bij zijn bezoek aan Bulgarije veroordeelde hij meermaals en categoriek deze

66 WET OP HET NATIONALE ONDERWIJS van 18 oktober 1991, art. 8 § 2, in: TATARL, op. cit., p. 32 67 TATARL, op. cit., p. 33 68 INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN van 19 december 1966, art. 22 § 1

41 stipulatie in de grondwet als zijnde ingaand tegen de internationale standaards van de rechten van de mens.69

3.4. De verkiezingen van 13 oktober 1991

De DPS was in de Grote Nationale Vergadering vooral actief bij onderwerpen aangaande de mensenrechten. Ook deden ze hun best hun organisatie aan te passen naar het model van de BSP en de UDK. Tijdens de jaren 1990 en 1991 nam de invloed van de BRV onder de Turken en moslims toe, en bereikte een voorlopige piek bij de eerste parlementsverkiezingen van oktober 1991. De BRV behaalde hier 7,55% of zo'n 418,000 stemmen, en 24 zetels in het parlement. Slechts drie partijen slaagden er in de kiesdrempel van 4% te halen, namelijk de BSP, UDK en de BRV. De UDK was de grote overwinnaar. De BRV behaalde bij deze verkiezingen 50,000 stemmen meer dan in 1990, maar haar electoraat was duidelijk geconcentreerd in districten met een grote moslimpopulatie,waaronder Kurdzhali (66% in 1991 t.o.v. 65% in 1990), Silistra (27% t.o.v. 27%), Turgovishte (27% t.o.v. 20%), Shumen (24% t.o.v. 21%), Smolian (12% t.o.v. 2,5%), Dobrich (11% t.o.v. 11%) en Blagoevgrad (11.7 t.o.v. 8.5%). De nieuwe stemmen kwamen vooral uit regio's met een hoge concentratie niet-Turkse moslims of Pomakken. In districten met weinig Turken of bulgaarssprekende moslims kreeg de BRV nauwelijks steun: In Vidin 0%, in Vratza 0%, Kjustendil 0%, Michailovgrad (nu Montana) 0%, Pernik 0% en in Sofia 0,2%. De BRV is er met deze verkiezingen in geslaagd het grootste deel van het Turkse electoraat te mobiliseren, en een deel van de Bulgaarssprekende moslims. Aan deze laatste besteedde de BRV in haar verkiezingscampagnes echter minder aandacht aangezien verondersteld werd dat de herinneringen van de Bulgaarse moslims aan de hergeboorteperiode sterk genoeg waren om hen voor de BRV te laten stemmen. De BRV kon op de steun rekenen van een groot aantal Bulgaarse moslims die woonden in gemeenschappen in de westelijke Rhodopen waar de assimilatiecampagne de sterkste impact had gehad. In de rest van het land gingen echter veel stemmen van de Bulgaarse moslims naar de UDK en de BSP.70 Nog tijdens de verkiezingscampagne deed een groep van 93 afgevaardigden van de BSP een oproep aan het Grondwettelijk Hof om de deelname van de BRV aan de verkiezingen als ongrondwettelijk te verklaren. Na de verkiezingen ging een groep van 53

69 TATARL, op. cit., p. 30 70 ILCHEV, “Emigration and the Politics of Identity”, p. 251

42 afgevaardigden van de BSP in beroep en eiste dat de verkiezing van de afgevaardigden van de BRV nietig zou verklaard worden. Het grondwettelijk Hof besloot deze klachten te onderzoeken en te besluiten of de BRV al dan niet een partij met een etnische basis was en tengevolge onconstitutioneel was. Deze poging om de BRV te verbieden wakkerde de etnische spanningen in het land weer aan.71 Uit deze verkiezingen bleek ook de potentiële invloed van deze partij op de Bulgaarse politiek. De resultaten bevestigden niet alleen dat de BRV een politieke macht was geworden, maar dat ze met haar relatief bescheiden aanwezigheid in het parlement toch een belangrijke politieke rol kon spelen, aangezien noch de BSP noch de UDK een meerderheid had om een regering te kunnen vormen. 72 De BRV was ook succesvol in de gemeenteraadsverkiezingen die op hetzelfde moment plaatsvonden. In enkele districten met grote Turkse populatie behaalde ze de meerderheid van de stemmen en zetelde ze in de lokale gemeenteraden. In de nieuwe regering geleid door de UDK (met Philip Dimitrov als eerste minister) zetelden geen vertegenwoordigers van de BRV, maar de BRV gaf wel haar steun aan de UDK73. Waarom de BRV (lees: Dogan) besliste geen deel te nemen aan de uitvoerende macht blijft onduidelijk, maar toch zijn er twee denkbare interpretaties. Een ervan is dat de BRV de verantwoordelijkheid van het opnemen van ambten uit de weg zou gaan uit angst dat de prille partij de last van het regeren niet zou aankunnen en bij een mislukte eerste deelname aan de macht gedoemd zou zijn te verdwijnen in de annalen van de politieke geschiedenis van Bulgarije. Bovendien was de kans dat de BRV succesvolle resultaten zou halen in deze regering, die te maken kreeg met de diepgewortelde economische en sociale problemen, eerder klein.74 Velen beschuldigden Dogan ervan zijn verantwoordelijkheid niet te hebben opgenomen toen hij de kans had de Turkse minderheid vanuit het parlement te vertegenwoordigen. Het is echter waarschijnlijk dat Dogan meende dat hij druk op de UDK zou kunnen uitvoeren door te werken in diens schaduw, waar volgens hem de beslissingen gemaakt werden. 75 De toekomst zou echter uitwijzen dat Dogan deze situatie verkeerd had ingeschat. Aanvankelijk bleek de samenwerking tussen de twee partijen succesvol te zullen worden. Dit bleek vooral uit de presidentsverkiezingen van januari 1992. Met de steun van de

71 BELL, “The Revival Process”, p. 257 72 ILCHEV, op. cit., p. 251 73 E. MARUSHIAKOVA en V. POPOV, “Muslim Minorities in Bulgaria”, pp. 29-30 74 E. KALINOVA en I. BAEVA, Balgarskite Prechodi (1939-2002). Sofia, 2002, p. 283 75 I. PALCHEV, Ahmed Dogan, pp. 33-34

43 BRV won de presidentskandidaat van de UDK, Želju Želev, de verkiezingen, doch met slechts een kleine marge. 76 De samenwerking tussen beide partijen zou niet lang duren, maar toch werden enkele zaken bereikt. Zo werd sinds 1991 het studeren van de Turkse taal terug toegelaten. In februari 1992 werd de verkiezing van de hoofdmufti van de Bulgaars moslims, Nedim Gendjev, die verkozen was ten tijde van de hergeboorte, nietig verklaard. De zeven regionale muftibureau’s werden onwettig verklaard. Later werden nieuwe regionale mufti’s verkozen samen met de hoofdmufti die op de steun kon rekenen van de BRV. 77 Op 21 april 1992 velde de rechtbank een definitief oordeel over het al dan niet legaal zijn van de BRV. Tijdens de besprekingen bleken de rechters verdeeld te zijn in twee kampen, namelijk zij die voorrang gaven aan nationale territoriale integriteit en anderzijds zij die voorrang gaven aan het politieke pluralisme. Vijf rechters waren van oordeel dat de BRV geen etnische partij was, omdat ze geen etnische of religieuze beperkingen oplegde aan haar leden, en dat er zich bovendien onder de leiding en de vertegenwoordigers van de partij ook niet-moslims en niet-Turken bevonden. Zes rechters stemden echter tegen de BRV, met de argumenten dat de BRV de facto een etnische partij was aangezien haar electoraat grotendeels bestond uit kiezers die behoorden tot de Turkse- of moslimminderheid van het land, en dat haar politieke activiteiten voor een groot deel betrekking hadden op deze minderheden. Het feit dat er zich in de partij ook etnische Bulgaren bevonden deed voor deze rechters niks af aan het feit dat de BRV de partij van de etnisch Turkse minderheid was. Deze stemming werd echter toch in het voordeel van de BRV beslist aangezien in de loop van deze zaak één van de rechters overleed en het hof zeven stemmen nodig had om het beroep van de BSP te aanvaarden. Het verlies met zes tegen vijf stemmen draaide door de dood van die ene rechter dus toch uit op een overwinning voor de BRV. Vanaf nu werd de legitimiteit van de BRV aanvaard door de hoogste gerechtelijke macht in het land. 78 Het duurde niet lang of het prille huwelijk tussen de BRV en de UDK begon barsten te vertonen. Een eerste struikelblok waren de economische hervormingen die de UDK doorvoerde. De nieuwe regering had namelijk de lastige taak zich te moeten buigen over de restitutie van industriële bedrijven en huizen, die rond het eind van de jaren ’40 door het communistische regime genationaliseerd waren, alsook over het sluiten van de voormalige sovchozen en de restitutie van het land aan de voormalige eigenaars. Deze hervormingen hadden op economisch en sociaal vlak een rampzalig effect voor de Turkse minderheid. De

76 Later zou hij nog door zijn politieke tegenstanders ervan worden beschuldigd president geworden te zijn dankzij de stemmen van de Turken 77 MARUSIAKOVA en POPOV, “Muslim minorities in Bulgaria”, pp. 29-30 78 BELL, “The Revival Process”, p. 257

44 meerderheid van hen woonde immers de armere bergachtige gebieden. Het sluiten van de sovchozen betekende dat ze nog maar nauwelijks in hun levensonderhoud konden voorzien.79 De BRV beschuldigde de UDK er dan ook van geen aandacht te besteden aan de belangen van de Turkse minderheid. De UDK trachtte de BRV te sussen door met betrekking tot de restitutie van land een provisie in te lassen die bepaalde dat land waarop na een tijd geen aanspraak werd gemaakt, zou worden verdeeld onder landbouwers (die tot voor kort in de sovchozen werkten) die geen land meer hadden. Dit bleek echter een maat voor niets te zijn, aangezien op tot twee keer het aantal bewerkbare landbouwgronden van het land aanspraak werd gemaakt door zogezegde ‘voormalige eigenaars’, waardoor er niks meer overbleef om te verdelen onder de landloze landbouwers.80 Het stuk land dat sommigen dan toch wisten te verkrijgen van de staat was veelal klein en onvruchtbaar. Bovendien hadden ze te lijden onder de acute crisis in de tabakssector (te wijten aan het verlies van afzetmarkten sinds het ineenstorten van de Sovjetunie), en onder het sluiten van kleine industriële bedrijfjes die in vele dorpen aanwezig waren, en die tijdens het communisme op financiële steun van de staat konden rekenen. Dit alles had tot gevolg dat er opnieuw veel etnische Turken naar Turkije emigreerden en dat men in de BRV begon te morren over de gang van zaken.81 De vertegenwoordigers van de BRV hadden het gevoel het vijfde wiel aan de wagen te zijn, ondanks het feit dat de UDK hun stemmen nodig had in het parlement. Ook had de BRV lak aan de arrogantie van de UDK. Een voorbeeld: Leden van het kabinet werden officieel beëdigd tijdens een op tv uitgezonden quasireligieuze ceremonie die werd geleid door Vader Christofor Subev, een orthodoxe priester die tevens in het parlement zetelde. Elke beëdigde moest het Kruis kussen na het afleggen van zijn eed. Dit beschouwden de leden van de BRV als een choquerende ongevoeligheid ten aanzien van de BRV en de moslims in het land. Er werd vooruitgang geboekt op het vlak van het studeren van Turks op school. De BRV wou graag de vertegenwoordiging van etnische Turken onder de legerofficieren zien, maar hiervoor ondernam de regering weinig of niets. De BRV werd nauwelijks gevraagd deel te nemen in politieke discussies, noch kon ze de UDK ertoe bewegen maatregelen te nemen om de economische situatie van haar kiezers op een hoger niveau te brengen. De BRV kwam politiek verder en verder te staan van haar politieke partner.

79 MARUSHIAKOVA en POPOV, op. cit., p. 31 80 BELL, “The Revival Process”, p. 258 81 MARUSHIAKOVA en POPOV, op. cit., p 31

45 In juli 1992 reageerde de BSP op deze situatie en diende een motie van wantrouwen in. Dogan stemde symbolisch mee met de BSP om een signaal te geven aan de UDK. Dimitrov diende hierop echter zelf een motie van wantrouwen in als poging om de regering terug op één lijn te laten lopen, maar deze zet bleek de druppel te zijn voor de BRV en de BRV-vertegenwoordigers stemden allen mee met de BSP tegen de regering waarna deze viel. 82

3.5. De technocratische regering van Ljuben Berov

Na een lange parlementaire crisis werd op 22 december 1992 de regering van Ljuben Berov83 gevormd, met een mandaat van de BRV. Door de val van de regering Dimitrov bleef in feite enkel nog de BRV over als geloofwaardige politieke macht. Door de voorbije crisis was de UDK haar geloofwaardigheid verloren. De BSP heeft zich naar alle waarschijnlijkheid in de handen gewreven na de val van de regering Dimitrov, maar was er zelf nog niet aan toe de volledige verantwoordelijkheid van het regeren te dragen. Desondanks was er maar één vertegenwoordiger van de BRV in deze regering aanwezig, namelijk Evgeni Matinčev, een onafhankelijke expert die geen etnische Turk of moslim was. De rest van de ministers was ofwel partijloos, ex-lid van de UDK, of li van kleine centrumpartijtjes zoals de van de BCP afgesplitste partij Alternatieve Socialistische Partij (ASP). Als algemeen doel van deze regering stelde Berov de privatisering van staatseigendommen en het aantrekken van buitenlands kapitaal.84 Ondanks de sleutelpositie van de BRV in deze nieuwe politieke situatie slaagde de regering er niet in de sociale en economische situatie van de Turkse minderheid te verbeteren. Op economisch vlak ging de situatie in het land er slechter en slechter uitzien.85 Etnische Turken bleven emigreren naar Turkije. In de BRV zelf begonnen interne conflicten de kop op te steken. Adem Kenan, een voormalig lid van de BRV86 richtte in december 1992 de Turkse Democratische Partij (TDP) op in zijn geboortedorp Jasenkovo, in de regio Razgrad. Hij stelde met zijn partij de volgende doelstellingen: het verkrijgen van autonomie in regio’s met een meerderheid van Turkse inwoners en het baseren van de staat op het principe van

82 BELL, op. cit., p. 259 83 Berov, een professor economie, was niet geaffilieerd met een politieke partij, daarom wordt deze regering ‘technocratisch’ genoemd. 84 KALINOVA en BAEVA, Balgarskite Prechodi, pp. 290-291 85 MARUSHIAKOVA en POPOV, “Musim Minorities in Bulgaria”, p. 33 86 Kenan werd door de BRV uit de partij gezet ten tijde van de Grote Nationale Vergadering

46 federaties. Zijn activiteiten en ideeën konden op de steun rekenen van slechts een kleine minderheid van de Turkse minderheid, maar zijn acties hadden wel tot gevolg dat er door de Bulgaarse media een anti-Turkse campagne gevoerd werd. In november 1993 stelde de lokale rechtbank van Razgrad hem voor de keuze zijn partij te laten registreren of zijn politieke activiteiten stop te zetten. Rond deze periode trachtten nog andere tegenstanders van Dogan politieke partijen en organisaties op te richten zoals de Unie der Turken geleid door Ibrahim Ali, de Turkse Sociale Democratische Partij geleid door Adem Hairula, het Comité voor Minderhedenrechten geleid door Nuri Vehbi, en andere. Het bleef echter slechts bij pogingen om een alternatief te bieden voor de BRV en bij intenties die op maar bitter weinig steun van de Turkse minderheid konden rekenen. Ook van de kant van de BSP en de UDK vonden pogingen plaats om een alternatief te bieden voor de BRV en hun electoraal succes te counteren. Eind 1993 werd de Democratische Partij voor Rechtvaardigheid geregistreerd, geleid door de tijdens de communistische periode aangestelde hoofdmoefti Nedim Gendžev. Hij had een uitgesproken islamitisch programma maar werd er desondanks ervan beschuldigd de belangen van de BSP te dienen en behaalde om die reden geen succes. Nog een interessante casus is die van de zogenaamde Partij der Pomakken. In december van het jaar 1992 stichtte Kamen Burov, burgemeester van het dorp Žaltuša in de regio Ardino, de Democratisch Arbeidspartij, waarmee hij de belangen van de Bulgaarse moslims wou verdedigen, die hij beschouwde als een aparte etnische groep (de Pomakken). Doch zijn initiatief kon slechts op weinig steun rekenen van de Pomakken zelf. Het toeval wou echter dat Burov dichte banden had met de ambassade van de VS. Hij had ook al de VS bezocht, waar volgens hem zijn ideeën waren ontstaan om een dergelijke partij op te richten. Dit veroorzaakte een campagne in de media waarin de VS ervan werden beschuldigd de stichting van een autonome regio voor Pomakken te stimuleren. 87 Na 19 maanden in ambt geweest te zijn nam de regering Berov ontslag op 2 september 1994, na toenemende kritiek vanwege het parlement. President Želev benoemde Reneta Indžova als voorlopig eerste minister op 17 oktober. Nieuwe parlementsverkiezingen werden gepland op 18 december.

87 MARUSHIAKOVA en POPV, op. cit., p. 32-33

47 Voorlopige conclusie

Het belang van deze eerste regeringsdeelname van de BRV was groot omwille van twee redenen. Enerzijds zorgde de samenwerking van de BRV met de BSP ervoor dat de BSP haar nationalistische retoriek milderde om de samenwerking met de BRV niet te schaden. Het milderen van de anti-Turkse propaganda was een belangrijke stap in de normalisering van de relaties tussen twee van de drie partijen die een invloed konden hebben op de Bulgaarse politiek. Anderzijds toonde het mandaat van de BRV in deze regering aan dat de etnische spanningen in het land niet van die aard waren dat ze een invloed konden uitoefenen op het politieke landschap. Het feit dat een relatief kleine minderheidspartij, die tot niet zo lang daarvoor nog niet eens zeker was van haar recht op bestaan, het mandaat leverde voor deze regering, is daar het beste bewijs van. 88

3.6. De verkiezingen van 18 december 1994: De socialisten slaan terug

De uitslag van deze verkiezingen viel tegen voor de BRV. De partij behaalde minder stemmen en slechts 15 zetels in het parlement. Dit had waarschijnlijk twee oorzaken: enerzijds hadden veel kiezers afgehaakt wegens het gebrek aan resultaten dat de partij behaalde tijdens haar periode aan de macht. Anderzijds emigreerden nog steeds veel Turken naar Turkije, wat het aantal potentiële kiezers voor de BRV deed afnemen. Het zag er ook naar uit dat de BRV de prijs betaalde voor de regeringsdeelname en de samenwerking met een nog steeds door veel Turken en moslims gehate BSP.89Waarschijnlijk was dit een klap die Dogan niet had zien aankomen. Hij kwam enkele maanden niet opdagen in het parlement. Zelf verklaarde hij dit niet te doen uit arrogantie maar eerder als protest tegen het huidige politieke landschap90. De UDK behaalde haar slechtste uitslag ooit: ze behaalde 24,23% van de stemmen en 69 van de 240 zetels in het parlement. De BSP kwam als de grote overwinnaar uit de bus en verkreeg de absolute meerderheid aan zetels in het parlement (125 van de 240).91 Het grote succes van de BCP valt vooral te verklaren door de beloftes die de partij maakte in de periode voor de verkiezingen:

88 R. VASSILEV, “Bulgaria’s Ethnic Problems”, East European Quarterly, 36 (2002), pp. 121-121 89 F. MILLARD, Elections, parties and representation in Eastern Europe. New York, 2004, p. 237 90 PALCHEV, Ahmed Dogan, p. 59 91 MARUSHIAKOVA en POPOV, “Muslim Minorities in Bulgaria”, p.34

48 de misdaad zou aangepakt worden en de neergang van de economie zou zwaar geminderd worden. Beloftes die de BSP moeilijk zou kunnen houden. Videnov werd als eerste minister aangesteld. De BSP zette zoals verwacht de trend voort van de vorige regering, ze nam geen specifieke maatregelen om de situatie van de Turkse- en moslimminderheden in het land te verbeteren. Het fenomeen van het aan de macht komen van linkse partijen is trouwens een fenomeen dat zich niet enkel in Bulgarije afspeelde. Vanaf het moment dat de sociale gevolgen van de transitie zichtbaar werden, gaf de kiezer liever zijn stem aan linkse formaties die beloofden de transitie minder hard te laten verlopen met meer aandacht voor de sociale toestand in het land. Dit betekent echter niet dat de BSP terug wou naar een communistische samenleving, dit bleek immers niet uit hun programma noch uit hun beslissingen, maar op het tempo waarop de hervormingen verliepen konden ze in deze periode wel invloed uitoefenen. Het verschil met enkele Centraal-Europese landen is het feit dat daar de nieuwe rechtse krachten er wel in geslaagd waren direct een schoktherapie te gebruiken. (bijvoorbeeld Baltserovič in Polen en Jozef Antal in Hongarije). In Bulgarije had de UDK nog onvoldoende politieke maturiteit om aan zo’n proces leiding te geven. 92 Tijdens de regeerperiode van de BSP stak een nieuw probleem met betrekking tot de minderheden en hun exodus richting Turkije de kop op: de minderheden die naar Turkije waren uitgeweken en erin geslaagd waren daar jobs te vinden en wensten nu met hun familie en kinderen herenigd te worden. Turkije was daar echter niet happig om, en bovendien liet de verblijfsvergunning van de Bulgaarse Turken in Turkije gezinshereniging niet toe. Als gevolg daarvan trachtten smokkelaars kinderen op een illegale manier voorbij de Turkse grens te brengen. 93. De BSP had dan wel een klinkende overwinning behaald dankzij het gebrek aan resultaten van de voorgaande regering, maar het beleid dat ze zouden uitstippelen bleef echter onduidelijk. Het beleid van de BSP was vaak dubbelzinnig, er werden wel beslissingen gemaakt maar deze werden zelden effectief uitgevoerd. Rond deze periode hadden veel Oost- Europese en Centraal- Europese landen hervormingen doorgevoerd door bijvoorbeeld verlieslatende staatsbedrijven te privatiseren, maar de BSP wou dit zogezegd vermijden om de sociale status van de Bulgaren veilig te stellen.94 Met andere woorden, de BSP verkoos een trage, geleidelijke economische overgang boven een zogenaamde schoktherapie. De BSP zag

92 KALINOVA en BAEVA, Balgarskite Prechodi, p. 297 93 MARUSHIAKOVA en POPOV, op. cit., p. 35 94 KALINOVA en BAEVA, op. cit., p. 297

49 geen graten in een vrije markt waardoor veel Bulgaren in staat waren een eigen geïmproviseerd handeltje op te richten, veelal voor de verkoop van alledaagse goederen, maar waren minder happig om werk te maken van de privatisering van grote staatsbedrijven. Het is logisch voor een socialistische partij terug te schrikken voor de sociale gevolgen die snelle privatisering met zich meebrengt, maar een andere plausibele verklaring is dat de BSP de economische hervormingen op de lange baan schoof om haar greep en de economie van het land te behouden. De UDK, die voorstander was van de schoktherapie, beschuldigde de BSP er dan ook van de privatiseringen uit te stellen omdat de leden van de vroegere nomenclatuur daar wel bij vaarden. 95 Uiteindelijk, eind 1996, onder druk van straatprotest georganiseerd door de UDK, nam de BSP ontslag. Nieuwe parlementaire verkiezingen werden gepland voor april 1997. De aanloop naar deze verkiezingen liep voor de BRV echter niet van een leien dakje. De partij werd namelijk gekweld door enkele interne conflicten. Ook wou de BRV graag een voorakkoord sluiten met de UDK, een doelstelling die ze ondanks lange onderhandelingen niet kon realiseren. Bovendien nam de UDK enkele voormalige kandidaten van de BRV op in haar partij96. Om politieke isolatie te vermijden voelde de BRV zich genoodzaakt een voorakkoord te sluiten met enkele kleinere partijtjes, geleid door voormalige politici die nu hun kans zagen om terug in de politiek te treden dankzij de BRV. Het betrof de Groene Partij geleid door Aleksandar Karachanov, Nieuwe Keuze geleid door Dimitar Ludžev, Bulgaars Koninkrijk geleid door Christo Kurtev, en Partij van het Democratische Centrum geleid door Vencislav Dimitrov. Samen vormden deze partijen de Alliantie voor de Redding der Natie. Bovendien kon deze alliantie op de steun rekenen van Simeon II die toen nog in Spanje vertoefde 97 Deze alliantie was niet onbelangrijk voor de verdere toekomst van de BRV, enerzijds omdat ze zonder deze coalitie misschien de kiesdrempel van 4% niet zouden gehaald hebben, en anderzijds voor hun toekomstige coalitie met de beweging NBSII. De alliantie bevatte namelijk een monarchistische partij die over het algemeen geassocieerd zou worden met het Bulgaarse nationalisme, maar die in dit geval dus met de BRV naar de verkiezingen ging. Het feit dat dit zelfs op de goedkeuring van troonpretendent Simeon II kon rekenen, is een bewijs dat de BRV steeds meer gezien werd als een gewone politieke partij.

95 DETREZ, “Het nieuwe Bulgarije”, Internet: Noordzuid Cahier, 1 oktober 2000, Beschikbaar via http://www.mo.be/index.php?id=61&tx_uwnews_pi2[art_id]=638 , p. 1 96 Voormalig vicevoorzitter van de BRV Guner Tahir werd verkozen in het parlement als vertegenwoordiger van de UDK 97 MARUSHIAKOVA en POPOV, “Muslim Minorities in Bulgaria”, pp. 35-36

50 Dit gegeven reflecteerde zich in de slogan die de BRV gebruikte voor de verkiezingen: “Allen van ons in Bulgarije!” en “Kies Bulgarije”.98

3.7. De verkiezingen van 1997: De weg naar de EU?

De verkiezingen van 17 april 1997 werden met overtuiging gewonnen door de UDK. De UDK behaalde 52% van de stemmen en een absolute meerderheid van 137 op 240 parlementszetels. De BSP betaalde voor haar wanbeleid van de voorbije jaren en haalde nog niet de helft van haar vroegere aantal stemmen. Ivan Kostov, de leider van de UDK, werd eerste minister. De samenstelling van zijn kabinet liet uitschijnen dat deze regering grote plannen had voor economische en politieke hervormingen. De hoofdprioriteiten voor deze regering lagen op het vlak van economische stabiliteit, het aanpakken van de georganiseerde misdaad en Euro- Atlantische integratie. De UDK heeft voor het eerst in het Bulgaars postcommunistische tijdperk belangrijke maatregelen getroffen wat betreft deze drie punten. In september 1997 werd een wet goedgekeurd die voormalige communistische partijleden voor een periode van vijf jaar verbood nog hoge posities te bekleden bij civiele diensten. Het parlement gaf de toelating geheime politiedocumenten in te zien om te weten te komen of er zich medewerkers van de communistische geheime dienst onder de personen met leidinggevende functies in het land bevonden. Er werden onderzoeken gestart naar grootschalige corruptie. Ook wou de nieuwe regering werk maken van radicale economische hervormingen. In samenwerking met de Wereldbank werd een stabilisatieprogramma gestart dat onder andere de Bulgaarse Lev aan de Duitse Mark koppelde en een ‘muntraad’ die de staatsuitgaven controleerde. Het Parlement knipte ook in de subsidiëring en staatsuitgaven aan verlieslatende industrieën. Deze combinatie van maatregelen wierp haar vruchten af: De inflatie daalde van 1000% tot 6% in 1999. Deze regering heeft ook begin gemaakt met de integratie van Bulgarije in de NAVO en de EU. Vooral president Stojanov beschouwde het lidmaatschap van de NAVO als een belangrijke stap voor Bulgarije en was bereid de nodige militaire hervormingen door te voeren (een maatregel die de relaties tussen Moskou en Sofia er niet beter op maakte). In

98 BELL, The Revival Process, p. 259

51 1999 startten ook de officiële onderhandelingen voor het lidmaatschat tot de EU. Ook slaagde de regering erin de visa-vereisten voor de Shengenlanden op te heffen.99 In 1997 behaalde de BRV een grote overwinning met het ondertekenen door Bulgarije van de Raamconventie voor de Bescherming van Nationale Minderheden100, een initiatief van de Raad van Europa, waarvan de Republiek Bulgarije sedert mei 1992 volwaardig lid is. Door dit lidmaatschap is Bulgarije verzekerd van deelname aan de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa door een Bulgaarse delegatie. Van 1992 tot 1994 was Asparuch Panov de leider van de Bulgaarse delegatie, onder meer lid van de nationale partijraad van de Vrije Radicaaldemocratische Partij, en adviseur voor de Duitse stichting voor liberale politiek van Friedrich Naumann. Junal Ljufti is sinds 1992 lid van de Bulgaarse delegatie als afgevaardigde van de BRV. De uitgewerkte versie van de Raamconventie voor de Bescherming van Nationale Minderheden werd voorgesteld op de zitting van het ministerieel comité van de Raad van Europa op 10 november 1994, en op 1 februari 1995 werd ze vrijgegeven voor ondertekening. Dat was echter tijdens de periode waarin de BSP een absolute meerderheid had in het parlement. De BSP weigerde de conventie te ondertekenen en Bulgarije liep de kans mis bij de eersten te zijn die de conventie ondertekenden. Toen na de verkiezingen van 1997 de UDK echter als grote overwinnaar uit de bus kwam, waren de omstandigheden gunstig voor de ondertekening van de conventie. Dit gebeurde op 9 oktober 1997 door toenmalig president Petar Stojanov in Straatsburg. Een aantal volksvertegenwoordigers van de BSP protesteerde nog tegen de conventie (deze moest immers nog geratificeerd worden) en verklaarde dat deze in strijd zou zijn met de Bulgaarse grondwet. Het Constitutioneel Hof besliste echter dat de conventie niet in strijd was met de grondwet, maar dit dispuut met de BSP zorgde voor alweer een vertraging van de definitieve ratificatie.101 Op 29 november 1998 werd de Liberale Democratische Unie gesticht, met naast de BRV als belangrijkste partij de partij Nieuwe Keuze, Liberaaldemocratisch Alternatief van

99 J. BUGAJSKI, Political Parties of Eastern Europe. New York, 2002, pp. 781-782 100 Landen die deze conventie tekenen worden ertoe verbonden de rechten van nationale minderheden te respecteren, discriminatie tegen te gaan, het gelijkheidsbeginsel te respecteren, de cultuur en identiteit van nationale minderheden te bewaren en te ontwikkelen, bepaalde vrijheden te garanderen in relatie tot bijvoorbeeld toegang tot media, minderheidstalen, onderwijs, en de deelname van nationale minderheden in het publieke leven aan te moedigen. Volgens artikel 25 van de Conventie zijn ondertekenende landen ertoe verbonden een rapport te sturen naar de Raad van Europa met daarin informatie betreffende legislatuur en andere maatregelen die effect geven aan de principes van de conventie 101 TATARL, Dviženie, pp. 54-55

52 Želu Želev en de Vrije Radicaaldemocratische Partij. Ex-president Želev werd erevoorzitter, Ahmed Dogan werd voorzitter. Belangrijk is dat dankzij deze nieuwe samenwerking de BRV op erkenning kon rekenen van zowel binnenlandse als buitenlandse krachten. Želev verwoordde het zo:

“За ролята на ДПС тепърва ще се правят цялостни и задълбочени оценки. Онова обаче, което още от сега може да се каже, и то с категоричност, е че без присъствието на ДПС и на неговата националноотговорна политика гражданският и етнически мир трудно можеха да се опазят през най-драматичните периоди на българския преход.”

“Over de rol van de BRV zullen nog algehele en diepgaande evaluaties gemaakt worden. Wat echter nu al met zekerheid kan gezegd worden, is dat zonder de aanwezigheid van de BRV en haar verantwoordelijke politiek de civiele en etnische wereld zich moeilijk had kunnen handhaven tijdens de meest dramatische momenten van de Bulgaarse overgang “102

De Liberaaldemocratische Unie kan de steun genieten van de Liberale Internationale, de Partij van de Europese Liberale en Democraten en de Stichting Friedrich Naumann. Kort na haar ontstaan werd de Liberale Democratische Unie lid van de Liberale Internationale en hierdoor kon de BRV de volgende stap zetten in haar ontwikkeling: Ze had nu de mogelijkheid deel uit te maken van de fora van de Europese liberale partijen en formaties. Ahmed Dogan werd als voorzitter van de BRV en als voorzitter van de Liberaaldemocratische Unie uitgenodigd deel te nemen aan ontmoetingen van de Partij van de Europese Liberalen en Democraten. 103 Dit was een belangrijke stap in de ontwikkeling van de BRV aangezien deze zich al sedert enkele jaren wou voorstellen als een centrumpartij in plaats van een etnische minderheidspartij. Door internationaal actief te worden stelde ze zich ook open voor niet-Turkse leden. Dankzij de Liberaaldemocratische unie kon de BRV zichzelf opwerpen als een standaard politieke partij met ambities die verder reiken dan enkel de vertegenwoordiging van de etnische Turken en moslims. 104

102 Ž. ŽELEV, toespraak. In: TATARL, op. cit., p. 52 103 TATARL, op. cit., pp. 51-52 104 D. STOYANOV, “The Impact of EU Integration on the Bulgarian Party System”, in: P.G. LEWIS en Z. MANSFELDOVA (eds.), The European Union and Party Politics in Central and Eastern Europe. New York, 2006, p. 200

53 Op een andere belangrijk punt haalde de BRV echter haar slag niet thuis. Ze slaagde er namelijk niet in het Denominatieakkoord tegen te houden. In september 2000 werd de definitieve versie van dit akkoord, uitgewerkt door de Commissie Mensenrechten en Religie en gebaseerd op de drie vorige ontwerpen uitgewerkt door de UDK, gepubliceerd. Op 12 oktober 2000 werd de tekst voorgelegd in het parlement voor een laatste en definitieve lezing. Ljufti Mestan en Ahmed Usein, twee parlementsleden van de BRV, stelden dat dit ontwerp in feite niet veel beter was dan het akkoord van 1949 ten tijde van het communisme. Ze legden er de nadruk op dat dit document verstrekkende bevoegdheden verleende aan het Directoraat der Denominaties, een staatsorgaan in het leven geroepen om de coördinatie tussen de staat en de verschillende religies te bevorderen. Zo had het Directoraat bijvoorbeeld de mogelijkheid de rechtbank raadgevingen te geven betreffende de registratie van religieuze organisaties. Het directoraat was ook bij machte toestemming te geven voor het oprichten van scholen voor de opleiding van allerhande geestelijken (voor alle godsdiensten), en had controle over het leerplan van deze scholen. Het directoraat had ook het recht te controleren of de activiteiten van de verschillende godsdiensten wel in overeenstemming waren met hun respectievelijke statuten. 105 Naar aanleiding van dit akkoord werd op 20 oktober 2000 een conferentie bijeengeroepen door de Stichting voor Verdraagzaamheid, in samenwerking met het Bulgaarse Helsinkicomité en de Bulgaarse Vereniging voor de Aanmoediging en Bescherming van Religieuze Vrijheden. Hierop waren zowel internationale organisaties aanwezig zoals afgevaardigden van de Helsinki Commissie, als vertegenwoordigers van de BRV. Volgens de aanwezigen bij deze conferentie bevatte dit akkoord zware inbreuken op de burgerrechten. Zo verbiedt het akkoord bijvoorbeeld religieuze organisaties gebruik te maken van openbare gebouwen tenzij ze voor hun diensten een aparte ingang hebben. Deze provisie betekende dat kleinere organisaties die niet beschikten over een eigen gebedsruimte in moeilijkheden zouden kunnen komen. Ze worden dus verplicht publieke gebouwen te huren als gebedsruimte, die bij regel slechts over één ingang beschikken. Het akkoord werd echter toch goedgekeurd, wat de kloof tussen de BRV en de UDK nog dieper maakte dan ze reeds was. 106 De lokale verkiezingen van oktober 1999 toonden echter aan dat de UDK langzamerhand de steun van de kiezers aan het verliezen was. De UDK had er in haar

105 A. ROGER, “Economic Development and Positioning of Ethnic Political Parties: Comparing Post- Communist Bulgaria and Romania”, Southeast European Politics, 3 (2002), p. 31

106 E. COHEN, “Bulgaria: A meeting of religious leaders denounces the final version of Draft Denominations Act.” Sofia, 8 november 2000. Beschikbaar via: http://lists.delfi.lv/pipermail/minelres/2000- November/000940.html

54 verkiezingscampagne namelijk een punt van gemaakt de levensstandaard van de Bulgaren te verbeteren. Ondanks de inspanningen en gedeeltelijke successen op economisch vlak was het de UDK niet gelukt de levensstandaard van de Bulgaren gevoelig te verbeteren. Analisten verwachtten echter dat de UDK opnieuw een ruime overwinning zou behalen bij de verkiezingen van 2001, enerzijds omdat de BSP nog niet hersteld was van haar electoraal verlies in 1997, anderzijds omdat ze geen alternatieven voor de UDK zag. Niemand had vermoed dat er dan nog een nieuwe partij op de proppen zou komen die de een sleutelrol zou spelen in de verkiezingen van 2001.

Voorlopige conclusie Als we de evolutie van het Bulgaarse politieke landschap zouden moeten weergeven zouden we een indeling moeten maken in twee periodes, namelijk enerzijds de periode vóór 2001 en anderzijds de periode na 2001. Tot 2001 hebben we te maken met een bipolair model, met als hoofdrolspelers de UDK en de BSP.107 Voor de BRV had dit model zowel voordelen als nadelen. Enerzijds stelde dit de BRV in staat als ‘balanserende kracht’ dienst te doen en afwisselend samen te werken met de UDK en de BSP en zich zo op de politieke kaart van Bulgarije te zetten, en zichzelf op die manier op te stellen als legitieme partij en vooroordelen uit de weg te ruimen van nationalistische kant, zoals dat de BRV territoriale autonomie zou nastreven. Anderzijds had het bipolaire model het nadeel dat de BRV zo goed als uitgesloten werd telkens één van de twee grote partijen over een meerderheid beschikt, wat twee maal gebeurde.

3.8. De verkiezingen van 2001: Het politieke landschap hertekend

De aanloop naar de verkiezingen van 2001 begon met de ontbinding van de regering op 19 april 2001. Een voorbode van de uitslag van de verkiezingen van 2001 was er echter al bij de lokale verkiezingen van oktober 1999. De uitkomst van deze verkiezingen liet reeds uitschijnen dat de houding van de Bulgaren ten opzichte van de politiek aan het veranderen

107 STOYANOV, D., “The Impact of EU Integration”, p. 190

55 was. Het grote succes van de pas twee maand eerder opgerichte “Nationale Beweging Simeon II” is daar het beste bewijs van. Een kleine partij zijnde die haar politieke horizon breed moest houden, zocht de BRV contact met zowel linkse als rechtse politieke parlementaire- en niet-parlementaire formaties met het oog op samenwerking naar de verkiezingen toe. Er werd onder andere een samenkomst georganiseerd tussen vertegenwoordigers van de UDK en de BRV in Plovdiv. De UDK hield echter vast aan haar koers van de voorbije jaren en het leek erop dat ze de toekomst zag zonder een samenwerking met de BRV. Dogan had ook contacten met de BSP (hij bezocht onder andere het partijcongres van de BSP) en toonde bereidheid te spreken over de prioriteiten voor de ontwikkeling van het land. Er volgden nog andere besprekingen met andere partijen. Deze onderhandelingen maakten immers deel uit van de strategie van Dogan, die graag het tot nu toe bestaande bipolaire politiek model wou doorbreken om een politiek ‘centrum’ te creëren met daarin rechts-liberale en links-sociaaldemocratische partijen. De partij die het dichtste aanleunde bij het programma van de BRV was echter de pas opgerichte Nationale Beweging Simeon II. De BRV was immers in al die jaren geëvolueerd van een verboden partij naar een partij die op aanvaarding kon rekenen en die een niet te miskennen politieke kracht was die een liberaal-democratische positie in het Bulgaarse politieke spectrum bekleedde. De BRV was geëvolueerd van een strikt etnische partij naar een partij die zich bezighield met de mensenrechten in het algemeen, met Euro-Atlantische integratie en nationale thema’s, die de NBSII ook hoog in het vaandel hield. 108 De overeenkomsten tussen de BRV en de NBSII beperkten zich overigens niet enkel tot het vlak van partijstandpunten. In 1992, ten tijde van de beginnende problemen tussen de UDK en de BRV, bracht Ahmed Dogan een bezoek aan de toen nog in Spanje verblijvende Simeon II109. Dogan was niet de eerste politicus die Simeon in Spanje had bezocht maar hij was wel de eerste die dit met een officiële aankondiging deed en begeleid met de nodige media-aandacht, anders dan in een waas van geheimzinnigheid. Gedurende drie dagen werden gesprekken gevoerd over de politieke gebeurtenissen in Bulgarije, met speciale aandacht voor de manier

108 TATARL, Dviženie, pp. 82-83 109 Simeon Borisov Sakskoburggotski (1937-) was van 1943 tot 1946 de laatste tsaar van Bulgarije. Hij regeerde na de plotse dood van zijn vader in 1943 onder het regentschap van zijn oom prins Cyril. Cyril en de meeste regeringsleiders werden in 1944 vermoord in een door de Sovjets gepleegde staatsgreep. In een (frauduleus) referendum werd de monarchie afgeschaft, waarop de koninklijke familie het land ontvluchtte. Simeon ging met zijn zuster Maria Louisa naar Alexandrië in Egypte, waar een familielid toen in Ballingschap leefde. In 1951 verleende de Spaanse regering hem asiel. Hij ging rechten en politieke wetenschappen studeren aan het Lycée Française te Madrid en werd een succesvol zakenman die de gebeurtenissen in Bulgarije op de voet bleef volgen.

56 waarop Bulgarije de hervormingen zou moeten aanpakken. 110 Deze goede band tussen Dogan en Simeon II zou opnieuw blijken na de verkiezingen van 2001. Simeon II wou zich reeds kandidaat stellen voor de presidentsverkiezingen van januari 1992 en oktober 1996, maar werd daartoe verhinderd door de grondwet van 1991 die stelde dat een presidentskandidaat minstens vijf jaar een Bulgaars burger moest zijn voordat hij zich kandidaat stelde. Simeon, die sinds oktober 2000 terug in Sofia woonde, mocht evenmin zijn pas opgerichte Nationale Beweging Simeon II als partij registreren. Een maand later werd hem echter wel toegestaan een alliantie te vormen met twee kleinere partijen, namelijk de Bulgaarse Vrouwenpartij en de Partij voor Nationale Heropleving, dit onder de nominale leiding van Vessela Draganova. De NBSII was de grote overwinnaar van de verkiezingen van 2001. Ze behaalde 42,74% van de stemmen, met 120 van de 240 parlementszetels. Sommige media meenden dat de NBSII een absolute meerderheid in het parlement had kunnen halen, had er geen (schaduw-) partij bestaan met de naam “Coalitie voor Simeon II” die 3,4% van de stemmen behaalde. 111 Ook de BRV behaalde een mooi resultaat, namelijk 7,5% van de stemmen en 21 zetels in het parlement. Dat resultaat had de BRV vooral te danken aan een in Turkije groots opgezette verkiezingcampagne in grote steden waar uitgeweken Bulgaarse Turken resideerden, waaronder Istanbul en Bursa. Er werd beslist dat de BRV en de NBSII samen een meerderheid zouden vormen. De NBSII startte gesprekken met zowel de UDK en de BRV, met het doel een brede coalitie te vormen, maar al snel werd duidelijk dat de UDK dit voorstel naast zich zou neerleggen. Enerzijds had de UDK al genoeg kiezers verloren en wou ze niet meer de verantwoordelijkheid dragen voor de sociale gevolgen van de verdere hervormingen die haar opnieuw stemmen zou kosten. Anderzijds was de UDK het voorval van 1992 met de BRV die de regering deed vallen nog niet vergeten. De BRV echter zag in een samenwerking met de NBSII de garantie voor de voortgang van de hervormingen in de politiek, economie, cultuur, de voortgang en ontwikkeling van de democratie en markteconomie, de bescherming van de rechten van de mens en de minderheden (nationale, etnische en religieuze). Na de verkiezingen werd het parlement samengesteld. Als voorzitter werd Ogjan Gerdžikov verkozen, een befaamd Bulgaars geleerde, professor aan de juridische faculteit van de “Heilige Kliment van Ochrid”- universiteit te Sofia, specialist burgerlijk- en handelsrecht, en behorend tot de parlementaire groep van de NBSII.

110 I. PALCHEV, Ahmed Dogan and the Bulgarian Ethnic Model. Sofia, 2002, pp. 38-39 111 R. VASSILEV, “Will Bulgaria Become Monarchy Again?”, Southeast European Politics, 4 (2003), pp. 167- 168

57 Vicevoorzitter was Joenal Loefti van de BRV. Hij bekleedde deze post reeds in enkele vorige parlementen, was diplomaat met veel ervaring op dit gebied, autoriteit op het vlak van internationale betrekkingen, specialist in Turkse filosofie en oriëntalistiek. Hij werd vroeger reeds verkozen tot volksvertegenwoordiger voor de regio Targovišče. Hij is naast vicevoorzitter in het parlement ook vicevoorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken, Defensie en Veiligheid. Hij is de leider van de Bulgaarse delegatie in de Raad van Europa, waar hij al tien jaar lid van is. Kasim Usmaïl Dal werd vicevoorzitter van een van de belangrijkste commissies, namelijk die van Binnenlandse Veiligheid en Publieke Orde. Hij was net als Dogan veroordeeld tot acht jaar cel waarvan hij er drie uitzat (hij kreeg amnestie op 22 december 1989). Hij is een van de stichters van de partij. Remzi Durmuš Osman was ten tijde van de Grote Nationale Vergadering de jongste vertegenwoordiger van de BRV. Hij is de voorzitter van de Commissie voor Plaatselijk Zelfbestuur, Regionaal Bestuur en Stadsplanning, welke van groot belang kan zijn in gebieden met een etnisch verschillende bevolking. Daarnaast is hij ook lid van de Commissie voor Juridische Aangelegenheden. Hassan Achmed werd voorzitter van de Commissie voor Werk en Sociaal Beleid en is lid van de Commissie voor Volksgezondheid. Hij vervult vanaf de verkiezingen van 2001 zijn tweede mandaat als volksvertegenwoordiger voor de BRV. Kemal Eul Adil werd vicevoorzitter van de commissie voor Europese Integratie en lid van de commissie voor Binnenlandse Politiek, Defensie en Veiligheid en de commissie voor Media. De BRV leverde in deze regering vijf viceministers (economie, financiën, defensie, milieu, en regionale ontwikkeling), en twee ministers: Mechmed Dikme werd minister van Landbouw en Bosbouw, en een minister zonder portefeuille die de leiding had over Noodsituaties. Ook had de BRV het recht gouverneurs aan te duiden in de districten Razgrad (Bechčed Sulejman) , Targovišče ( Bechčed Kerim) en Sofia (Rossen Vladimirov).112

112 I. TATARL, Dviženie, pp. 85-89

58

3.9. De verkiezingen van 2005: het grootste succes ooit voor de BRV

De uitslag van de verkiezingen van 2005 was zelfs naar Bulgaarse maatstaven op z’n minst verrassend te noemen. Zeven partijen werden vertegenwoordigd in het parlement, wat nog nooit eerder voorkwam in Bulgarije sinds de eerste democratische verkiezingen. De Koalicija za Balgarija (Coalitie voor Bulgarije), een alliantie geleid door de BSP, werd winnaar met 34,17% van de stemmen. De NBSII behaalde 22,08% van de stemmen, gevolgd door de BRV, die met 14,17% zowaar het dubbel aantal stemmen behaalde van normaal. De grootste verrassing kwam echter van extreemrechtse zijde. De pas opgerichte extreemrechtse partij Ataka, behaalde voor haar eerste verkiezingsdeelname 8,75% van de stemmen, en werd daarmee de eerste openlijk anti-establishment gerichte partij in de Bulgaarse geschiedenis die in het parlement vertegenwoordigd werd. 113 Het succes van de BRV voor deze verkiezingen valt aan verscheidene factoren toe te schrijven. Een van die factoren is dat de BRV trachtte haar potentieel electoraat maximaal te mobiliseren. Een maatregel die reeds in 1998 werd getroffen door de regering Kostov inzake het verlenen van de dubbele nationaliteit aan uitgeweken Bulgaren past in die context. Zoals we zien al eerder zagen nam het electoraat van de BRV tussen 1991 en 1997 gestaag af. De reden daarvan was hoofdzakelijk de hoge werkloosheid in regio’s met een grote moslimbevolking, de slechte economische situatie en de problemen in de tabak- en landbouwsector. Als gevolg van de talrijke emigraties tussen 1991 en 1997 bleven vele dorpen in deze regio’s quasi leeg achter. Een logische bestemming voor deze emigranten is Turkije. In 2002 hadden 925.795 Bulgaarse Turken Turkije bezocht om werk te vinden of om toeristische of familiale redenen. Als we dit cijfer samentellen met het aantal Bulgaarse Turken dat zich in Turkije ging vestigen na gebeurtenissen van 1989, komen we tot de vaststelling dat er zich zo’n 1.175.000 Turkse Bulgaren bevinden in Turkije. Dit aantal is niet zo enorm ten opzichte de totale bevolking in Turkije, zo’n 65 miljoen, maar ten opzichte van de totale Bulgaarse bevolking, 7 miljoen, is dit wel een aanzienlijke groep met een belangrijk potentieel electoraat. In 1994 zag de BRV haar electoraat afnemen en er werd zelfs gevreesd dat de partij de kiesdrempel van 4% niet zou halen. De BRV zag zich verplicht iets te ondernemen en begon

113 L. SAVKOVA, “Spoilt for Choice, Yet Hard to Get: Voters and Parties at the 2005 Bulgarian Parliamentary Elections” Internet, 2 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.sussex.ac.uk/sei/documents/sei_working_paper88.pdf, p. 18

59 te zoeken naar manieren om de Bulgaarse Turken in Turkije te bereiken. Dit had vanzelfsprekend geen zin indien de Bulgaarse Turken in Bulgarije geen stemrecht zouden hebben, en daarom werd de BRV een sterke voorstander van het verstrekken van de dubbele nationaliteit aan Bulgaren die in het buitenland verbleven. De BRV was trouwens niet de enige voorstander van de dubbele nationaliteit. Andere politieke partijen meenden immers ook een deel van de emigranten die om economische redenen het land hadden verlaten tot hun electoraat te kunnen rekenen. Tegen het eind van de jaren ’90 had immers ¼ van de Bulgaarse bevolking het land verlaten. Geschat werd dat zo’n 750.000 arbeiders werkten voor buitenlandse bedrijven in West-Europa. Niet enkel de BRV had dus voordeel bij het verschaffen van de dubbele nationaliteit. In 1998 introduceerde de regering Kostov twee belangrijke wetten in deze context: de “wet voor Bulgaren in het buitenland” en een nieuwe wet op het burgerschap. Beide wetten waren erop gericht de banden met Bulgaren in het buitenland te verbeteren, en hun verloren stemmen te recupereren. Direct hierna begon de BRV campagne te voeren voor de verkiezingen van 2001 in Turkije waar haar potentieel electoraat zich bevond. Ook de UDK dacht zo’n 100.000 extra stemmen uit het buitenland te mogen verwachten. Die verwachting werd echter niet ingelost. Zo’n 4000 Bulgaren in het buitenland stemden voor de UDK. Een laag aantal als we vergelijken met de maar liefst 38.000 stemmen die de BRV behaalde (in Turkije stemden zo’n 50.000 mensen). Op deze manier waren de Turken in het buitenland via de BRV vertegenwoordigd door drie leden in het Bulgaars parlement. De Turken met dubbele nationaliteit hadden ook een belangrijk invloed op de lokale verkiezingen. Dankzij deze stemmen behaalde de BRV de overwinning in twaalf gemeenten en werden 695 gemeenteraadsleden voor de BRV verkozen. In 2005 behaalde de BRV haar grootste succes ooit mede dankzij de 40.656 kiezers in Turkije die voor haar stemden, dus 53% van het totaal aantal stemmen die in het buitenland werden uitgebracht.114 Voor de verkiezingen van 2005 kreeg de BRV in Turkije zelfs de steun van organisaties voor uitgewekenen en enkele Turkse politici. De BRV werd gepromoot op lokale tv-stations en door middel van deur-aan-deur bezoeken. De BRV spaarde ook geen moeite om de romabevolking te mobiliseren en voor de partij te laten stemmen, in sommige gevallen zelfs door middel van onorthodoxe praktijken.

114 N., ÖZGÜR-BAKLACIOGLU, “Dual Citizenship, Extraterritorial Elections and National Policies”, in: O. IEDA (ed.), Beyond Sovereignty: From Status Law to Transnational Citizenship? Sapporo, 2006, pp. 326-328

60 In de media werd namelijk bericht dat roma op sommige plaatsen werden omgekocht met briefjes van 10 lev, en dat valse kiesbrieven werden gemaakt om mensen op meer dan één plaats te kunnen doen stemmen. Een bijkomend probleem was de ongeletterdheid van een groot aantal roma. De BRV zou dit opgelost hebben door romakiezers een stokje mee te geven, dat wanneer het verticaal tegen de bovenkant van het stembiljet gehouden werd, precies de plaats van de BRV op het biljet aangaf. Analyse van ongeldige stemmen na de verkiezingen toonde echter aan dat er geen bewijs was dat de kiezers van de BRV meer problemen hadden met het begrijpen van de kiesbrieven. Een bijkomende factor die de BRV in de kaart speelde was de opkomst van de extreemrechtse partij Ataka, die zich vijandelijk opstelde tegenover roma, moslims en joden in het land. Reeds in 2003 bracht Volen Siderov een boek uit genaamd Bulgarophobia, waarin hij van leer trok tegen de roma, die volgens hem verantwoordelijk waren voor het stijgen van de misdaad in het land, en de BRV die ongrondwettelijk was en zou moeten verboden worden. In zijn verkiezingscampagne joeg hij meermaals de moslims tegen zich in het harnas door voor te stellen dat er een suffix zou moeten worden toegevoegd aan islamitische namen om die Bulgaars te doen klinken. Ook de roma choqueerde hij met zijn voorstel een soort concentratiekampen te openen voor delinquenten en romavrouwen te steriliseren als geboortecontrole. Een derde factor die bijdroeg tot het succes van de BRV is het gebrek aan professionalisme van de partij die zich opwerpt als verdediger van de rechten van de roma, Evroroma. Deze reageerde slechts met beledigingen op de stellingen van Siderov, terwijl de BRV zich opwierp als centrumpartij die de mensenrechten van alle Bulgaren wil beschermen. 115 Het lot wilde echter dat de reden waarom de BRV zo goed scoorde tijdens de laatste verkiezingen, ook de reden is waarom er in de laatste maanden scheuren ontstonden in de coalitie BSP-NBSII-BRV, en vooral dan tussen de NBSII en de BRV. Begin 2007 ontstonden er namelijk voor het eerst in deze legislatuur zware geschillen tussen de BRV en haar coalitiepartners. Aanleiding daarvan was de regelgeving voor de verkiezingen voor het Europese Parlement, die Bulgarije sinds haar lidmaatschap van de EU voor het eerst organiseert op 20 mei 2007. We hebben eerder al het grote aantal Bulgaarse Turken besproken dat in Turkije resideert en stemrecht heeft in de Bulgaarse verkiezingen sedert 2001. Deze groep is een belangrijk deel van het electoraat van de BRV. De vraag was nu of deze groep (het gaat over zo’n 100.000 stemmen), het recht heeft te stemmen in de

115 SAVKOVA, Spoilt for Choice, pp. 28-30

61 verkiezingen voor het Europese Parlement. Aangezien er geen regulatie van de EU bestaat aangaande deze problematiek, was Bulgarije dus vrij in haar doen en laten in deze kwestie. 116 Uiteindelijk werd beslist dat enkel Bulgaren die in Bulgarije of in lidstaten van de EU wonen het recht hebben te stemmen voor de verkiezingen voor het Europese Parlement. De argumenten die worden aangevoerd tegen het stemmen van Bulgaren die in het buitenland wonen zijn vergelijkbaar met die in andere landen. De BRV reageerde ontgoocheld en noemde dit een discriminatoire maatregel, maar wilde ondanks deze tegenslag de coalitie niet in gevaar brengen. Wel verklaarde Ljutvi Mestan dat de partij met dit dossier naar het grondwettelijk hof zou stappen, “zodat zulke problemen in de toekomst vermeden zouden worden”. Opmerkelijk is dat de NBSII meestemde met de oppositie om deze maatregel erdoor te krijgen. 117 Direct na deze stemming nam Ljutvi Mestan het woord en zei dat de BRV als teken van protest de zitting zoud verlaten. Ook verklaarde hij niet te begrijpen waarom precies de NBSII had meegestemd voor deze maatregel (hij doelde duidelijk op leider van de NBSII, Simeon, die zelf in verbanning heeft geleefd in Spanje). Ook gaf hij een sneer naar de BSP door te stellen dat niet alle Bulgaren (of Turkse Bulgaren) die in het buitenland wonen vrijwillig hebben beslist die stap te zetten. 118 De vraag was nu of deze regelgeving een precedent zou worden voor alle verkiez ingen. De NBSII stuurt er namelijk op aan om dit principe ook toe te passen op alle verkiezingen. Dit zou namelijk een aanzienlijk electoraal verlies betekenen voor de BRV. 119 Het wordt nu wachten of de NBSII dit voorstel erdoor kan krijgen, maar het is op z’n minst een vreemde ontwikkeling in de relaties tussen de coalitiepartners.

4. De BRV als partij onderzocht

116 K. NIKOLOV, “Turkish voting rights come under attack in Bulgaria”, Internet, Balkan Insight, 8 februari 2007 beschikbaar via: http://www.southeasteurope.org/subpage.php?sub_site=2&id=17500&head=hl&site=3 117 “Ruling Party in Bulgaria disagrees with policies but to keep coalition alive”,Sofia Echo, 21 februari 2007 118 T. Petkova, “Parlamentat otrjaza izselnicite za evrovota, DPS napusna zalata”, Internet, 14 februari 2007. Beschikbaar via: http://www.mediapool.bg/show/?storyid=126033 119 “Ruling Party to insist on residence principle for all elections in Bulgaria”, Sofia Echo, 20 februari 2007

62

4.1. De classificatie van etnische partijen

Nu we in het voorbije hoofdstuk de evolutie van de BRV stap voor stap doornomen hebben en een beter beeld gekregen hebben van deze partij is het interessant te bestuderen welke factoren de BRV gemaakt hebben tot de partij die ze nu is. Voor we hier echter aan beginnen is het de moeite waard te bepalen tot welke categorie de BRV nu precies behoort. Dit is zeker relevant aangezien niet alle types van partijen even goede resultaten behalen. Als we de literatuur erop naslaan zien we dat verschillende auteurs verschillende manieren van typologie gebruikt hebben om etnische partijen in categorieën op te delen, zoals die van Joseph Rudolph en Robert Thompson die vier types van ‘etno-territoriale bewegingen’ onderscheiden op basis van de doelstellingen die ze nastreven, van partijen die gericht zijn tegen de huidige politieke configuratie tot partijen die gericht zijn tegen het regime op zich en ingrijpende veranderingen in de grondwet willen, of de meer recente typologie van Raphael Zariski die etnische partijen classificeert op basis van het gedrag van die partij. Hij onderscheidt drie karakteristieken, namelijk de bereidheid tot het gebruik van geweld, etnische exclusiviteit en de neiging tot separatisme. Een derde, en mijns inziens de interessantste poging tot de categorisering van etnische politieke minderheidspartijen komt van Janusz Bugajski. Hij onderscheidt vijf varianten van etnische politiek, namelijk die van culturele heropleving, politiek autonomisme, territoriale zelfdeterminatie, separatisme en irredentisme. Culturele heropleving houdt in dat de minderheidsbeweging of -partij zich erop toespitst rechten te verkrijgen op sociaal, cultureel, religieus en onderwijsvlak. In dit geval zien we dat de partij zich bezighoudt met regionale en nationale politiek, eerder dan een bedreiging te vormen voor de staat op zich. Politieke autonomie houdt in dat minderheidsbeweging of -partij controle eist over politieke middelen, meer bepaald deze die te maken hebben met cultuur en onderwijs. Dit soort eisen ontstaat vooral in landen waar een minderheidsgroep woont die vroeger deel uitmaakte van een land waarin deze de meerderheid vormde, wanneer ze een geschiedenis hebben van georganiseerde politieke betrokkenheid of wanneer hun etnische volksgenoten een meerderheid vormen in een naburig land. Territoriaal zelfdeterminisme heeft menige overeenkomst met politiek autonomisme maar verschilt wel in dat aspect dat bij territoriaal zelfdeterminisme de focus komt te liggen

63 op een specifiek territorium dat geïdentificeerd wordt met een bepaalde etnische groep. De eisen van zulke bewegingen of partijen hebben meestal betrekking op de herstructurering van de staat tot een federale of confederale structuur waarin bepaalde regio’s de status van republiek krijgen. Dit kan het geval zijn wanneer de minderheid van het land een meerderheid vormt in een compact gebied van dat land. Separatisme is een meer extreme variant van territoriaal zelfdeterminisme in die zin dat de etnische groep territoriaal compact is en weigert deel uit te maken van de staat. Irredentisme tenslotte kan voorkomen wanneer een minderheid een compact territorium beslaat en wanneer de etnische landgenoten van die minderheid de meerderheid vormen in een buurland. 120

4.2. De BRV: Een accomodistische partij

De evolutie van de BRV sinds de val van het communisme toont ons dat we te maken hebben met een minderheidspartij die een relatief gematigde koers vaart ondanks het feit dat alle elementen in 1990 aanwezig waren om de situatie in het land tot een potentieel kruitvat te maken. De leider van de BRV, Ahmed Dogan, heeft steeds separatistische en autonomistische invloeden in zijn partij geweerd en steeds getracht de onafhankelijkheid van zijn beweging in de Bulgaarse politiek te behouden en zodoende alle mogelijke opties open te houden. De BRV heeft steeds de wil getoond met zowel de UDK als de BSP samen te werken, ondanks tegenkantingen vanwege de Turkse bevolking tegen samenwerking met de BSP, de opvolger van de BCP, wiens wandaden nog vers in het geheugen van de Turken geschreven stonden. Er bestaan tal van redenen om aan te nemen dat de Turkse minderheid in Bulgarije en de partij die haar vertegenwoordigt radicalere standpunten zou innemen. We denken aan de economische kloof tussen de Turkse minderheid en de etnische Bulgaren, de provocaties van zowel radicale als gematigde partijen, het feit dat er geen veroordeling is gekomen van de hoofdverantwoordelijken van de assimilatiecampagne. Er zijn wel degelijk radicale elementen geweest die onder andere zelfbeschikking nastreefden, maar deze hebben geen invloed kunnen uitoefenen op de koers van de BRV.121

120 J.T. ISHIYAMA en M. BREUNING, Ethnopolitics in the new europe. Londen, 1998, pp. 5-6 121 C. JOHNSON, “Democratic Transition in the Balkans: Romania’s Hungarian and Bulgaria’s Turkish Minority (1989-99), Nationalism and Ethnic Politics, 8 (2002), pp. 19-20

64 De BRV is niet altijd even invloedrijk geweest in de Bulgaarse politiek, in 1994 bijvoorbeeld verloor ze haar strategische positie als koningsmaker tussen de UDK en de BSP, maar over het algemeen is haar invloed niet te miskennen, zeker als we in beschouwing nemen wat er gebeurd is in Oost Europa in landen waarin etnische groepen geen politieke vertegenwoordiging genoten, of in landen waarin etnische partijen radicalere eisen stelden. In dit deel zullen we onderzoeken wat precies de factoren waren waardoor de BRV zo’n invloedrijke rol kon spelen in de Bulgaarse politiek na het uiteenvallen van het communisme. We zullen zien dat dat dezelfde factoren zijn die de BRV in staat stelden een meer gematigde partij te zijn.

4.3. Interne en externe invloeden

4.3.1. De kieswetgeving

4.3.1.1. Theorie omtrent de kieswetgeving

Een van de eerste factoren die invloed kunnen hebben op de representatie van een etnische minderheid in een land met een gemengde etnische samenstelling is de kieswetgeving. De makers van de kieswet hebben in grote lijnen de keuze tussen twee kiessystemen, namelijk enerzijds Majority Voting en anderzijds Proportionele Representatie. We zullen hieronder beide systemen kort toelichten.

Majority Voting

Het principe van Majority Voting is vrij simpel. Nadat de kiezer zijn stem heeft uitgebracht, gaat de overwinning naar die partij of persoon die de meeste stemmen behaalde. Hoe dit echter precies in z’n werk gaat verschilt echter naargelang welke variant van Majority Voting wordt gebruikt. Het First past the Post-systeem is de meest simpele vorm. De kiezer heeft in het stemhokje de keuze tussen de verschillende genomineerde kandidaten en brengt zijn stem uit door één van hen aan te stippen. De kandidaat met de meeste stemmen wint. Deze vorm van stemmen wordt gebruikt in single-member districts. 122

122 A. REYNOLDS, e.a., “First Past The Post (FPTP)”, Internet, 8 september 2006

65

Proportionele representatie (PR)

De theorie achter PR is de volgende: Men wil het aantal zetels dat een partij behaalt evenredig maken aan het aantal stemmen dat die partij heeft behaald. Wanneer een partij bijvoorbeeld 40% van de stemmen behaalt betekent dat ze ook een aandeel van 40% in het parlement moet krijgen. Proportionele representatie vereist kiesdistricten waaruit (in tegenstelling tot Majority Voting) meerdere kandidaten kunnen verkozen worden. Er bestaan twee soorten proportionele representatie: List PR en Single Transferable vote. 123 List PR (de variant toegepast in Bulgarije) houdt in dat elke partij een lijst met kandidaten voorstelt in elk district (multi-member). Het aantal zetels dat een partij wordt toegewezen is evenredig aan de proportie stemmen die een partij behaalt. Winnende kandidaten worden uit de lijst gehaald in de orde van hun positie op die lijst.124 Algemeen wordt aangenomen dat List-PR de beste keuze is in landen met een gemengde etnische samenstelling, om twee redenen. Enerzijds bestaat er meer kans dat de minderheid in het parlement vertegenwoordigd zal worden, en anderzijds nodigt dit systeem uit tot het aangaan van coalities, waardoor er meer kans bestaat dat de minderheidspartij een coalitie kan aangaan. Hierbij komt nog dat minderheidsgroepen en hun partijen eerder geneigd zullen zijn een meer gematigde koers te varen door hun politieke representatie of het oog op mogelijke politieke representatie in de toekomst. Toch zijn er gevallen waarin een minderheid voordeel kan genieten van een majority-systeem, bijvoorbeeld in landen met een geografisch geconcentreerde minderheid, zoals in Bulgarije. 125

De kiesdrempel

De kiesdrempel is een belangrijke factor die een grote invloed kan uitoefenen op het lot van een minderheidspartij. Wanneer men de hoogte van de kiesdrempel bepaalt, moet men

Beschikbaar via http://aceproject.org/ace-en/topics/es/esd/esd01/esd01a 123 A. REYNOLDS, e.a., “Proportional Representation (PR)”, Internet, 17 mei 2006 Beschikbaar via http://aceproject.org/ace-en/topics/es/esd/esd02 124 A. REYNOLDS, e.a., “List PR”, Internet, 8 september 2006 Beschikbaar via: http://aceproject.org/ace-en/topics/es/esd/esd02/esd02c

125 JOHNSON, Democratic Transition in the Balkans, pp. 9-10

66 een evenwicht zoeken tussen representatie en efficiëntie. Hoe lager de kiesdrempel, hoe meer representatie van verschillende partijen, maar ook hoe meer fragmentatie van het politieke landschap, wat nefast kan zijn voor efficiëntie van de regering en het maken van beslissingen126. Welke impact heeft de kiesdrempel nu op de representatie van minderheden? Alles hangt af van de grootte van die minderheid en de etnische samenstelling van het land in kwestie. We zullen zien dat in Bulgarije de kiesdrempel een eerder gunstig effect had op de vertegenwoordiging van de Turkse minderheid.

4.3.1.2. De Bulgaarse kieswet

In Bulgarije werd voor de verkiezingen in 1990 voor de Grote Nationale Vergadering een gemengd systeem gebruikt. Van de 400 parlementszetels werden er 200 verkozen volgens het systeem van Majority Voting met single member districts met een relatief gelijk aantal inwoners. Een district levert dus één verkozene. Er werd afgesproken dat de grootte van een district tot 20% kon afwijken van de gemiddelde grootte van de districten. De andere 200 zetels werden verdeeld volgens het systeem van proportionele representatie in 28 districten waarin meerdere kandidaten verkozen konden worden. Er kwam een nationale kiesdrempel van 4% die de deelname van kleinere partijen moest verhinderen. Men wilde door het systeem van majority voting bereiken dat er een meerderheid gevormd zou kunnen worden. De verkiezing van 200 verkozenen door Proportionele Representatie moest ervoor zorgen dat kleinere partijen ook een kans maakten op representatie.127 Het resultaat van de verkiezingen was enigszins te verwachten (mede door het gebruik van majority voting): de BSP behaalde de absolute meerderheid aan zetels in de GNV. De BRV behaalde net geen 6% van het totaal aantal zetels.128 Na deze verkiezingen maakten echter enkele politieke organisaties, met name de UDK en de onafhankelijke handelsunie Podkrepa, hun ongenoegen duidelijk door te stellen dat de kieswet was gemanipuleerd met het doel een meerderheid van de BSP te bekomen. De BSP had immers voordeel bij de single member districts in plattelandsgebieden waar de BSP qua organisatie het sterkst stond. De UDK en Podkrepa ijverden daarom voor een algehele proportionele representatie. De BSP wou het gemengde systeem behouden. De democratische

126 T. BEICHELT, “Minorities in New European Democracies: a source of destabilization?”, ECMI, The European Yearbook of Minority Issues, 3 (2003), p. 12 127 ISHIYAMA en BREUNING, Ethnopolitics, p. 30 128 JOHNSON, Democratic transition in the Balkans, pp. 10-11

67 oppositie haalde het echter en er werd beslist dat de verkiezingen van 1991 voor het parlement volgens het PR systeem zouden gevoerd worden, met dezelfde kiesdrempel van 4%. De D’Hondt129 methode werd gebruikt om op nationaal niveau zetels toe te wijzen. In de verkiezingen van 1991 was de ‘overrepresentatie’ van de grote partijen zeer groot. Aangezien slecht drie partijen de kiesdrempel van 4% haalden (de BSP, UDK en de BRV), gingen de ‘verloren stemmen’ naar deze partijen, waardoor we een disproportie krijgen tussen het aantal behaalde stemmen en het aantal zetels in het parlement. De BSP behaalde 33,14% van de stemmen, maar kreeg 44,17% van de zetels in het parlement. De UDK werd met 45% van de zetels in het parlement de grootste partij. De BRV profiteerde echter het meest van de nieuwe kieswet. Ze haalde 7,55% van de stemmen, maar in het parlement vertaalde zich dat naar 10% van het aantal zetels. 130 Op deze manier kwam de BRV in een heel interessante situatie terecht. Aangezien in tegenstelling tot de verkiezingen voor de GNV geen enkele partij erin was geslaagd een absolute meerderheid te behalen, en geen enkele partij dan deze drie erin geslaagd was de kiesdrempel te halen, kwam de BRV in een situatie terecht waarin ze onmisbaar werd. Het was namelijk zeer onwaarschijnlijk dat er een samenwerking zou komen tussen de pas opgerichte democratische partij UDK en de BSP die de structuren van de BCP had geërfd. De verkiezingen van 1994 en 1997 bleken echter minder effectief voor de inclusie van etnische minderheden aangezien in 1994 de BSP en in 1997 de UDK een meerderheid had in het parlement. Toch was het belangrijk dat de BRV een goed resultaat neerzette in de verkiezingen van 1991: de BRV zette zich hiermee op de politieke kaart.

Conclusie Mede door de combinatie van de nieuwe kiesmethode en de kiesdrempel van 4% kwam de BRV in een benijdbare situatie terecht. Deze uitkomst bevestigde niet enkel de legitimiteit van de BRV als politieke partij, maar plaatste ze direct in een machtspositie, iets wat tot voor kort nog voor onmogelijk werd gehouden. De kiesdrempel zorgde ervoor dat enkel de BRV in de positie kwam van mogelijke coalitiepartner.

4.3.2. Beperkte invloed van nationalistische partijen

129 De methode D’Hondt wordt gebruikt om in een kiessysteem met PR het aantal beschikbare zetels te verdelen in functie van de voor de partijen uitgebrachte stemmen. In de verdeling van de restzetels geeft deze methode een lichte voorkeur aan de grotere partijen. 130 ISHIYAMA en BREUNING, Ethnopolitics in the new europe, p. 31

68 Het ontbreken van sterke nationalistische partijen met een xenofoob discours in de eerste jaren na de val van het communisme heeft enkele belangrijke gevolgen gehad voor de manier waarop de overgang in Bulgarije is gebeurd, namelijk zonder al te grote interetnische problemen. Een van de misschien wel belangrijkste gevolgen was dat de rust in het land bewaard bleef doordat de Turken zich niet direct bedreigd voelden, mede dankzij de maatregelen ingevoerd door de BCP en de nieuwe democratische krachten in het land. Een ander niet te miskennen gevolg was dat de BRV een gematigde politieke partij kon zijn, zonder al te veel interne verdeeldheid door partijleden die riepen om een hardere koers te varen. Dat gebeurde wel (we denken aan Adem Kenan) maar dit bleef slechts een marginaal verschijnsel. Hoe kunnen we nu verklaren dat er geen nationalistische partijen op het Bulgaarse politieke toneel te voorschijn kwamen? We beginnen bij een van de simpelste verklaringen: een gebrek aan fondsen. De nationalistische partijen hadden gewoonweg niet de financiële middelen om het te kunnen halen in de politiek. Bovendien was hun politieke ervaring nihil. Deze partijen slaagden er aanvankelijk wel in nationale protestacties op de been te brengen. Deze betogingen waren echter niet louter gericht tegen de Turken in het land maar ook als algemene reactie op de politieke en slechter wordende economische en sociale situatie in het land. De mensen die aan deze betogingen deelnamen en de nationalistische partijen steunden waren echter niet enkel gewone burgers die hun onvrede wilden laten blijken maar ook meer invloedrijke communistische elites, die hadden deelgenomen aan of mede verantwoordelijk waren voor het hergeboorteproces en nu illegaal het eigendom van naar Turkije gevluchte Turken hadden ingenomen. Zij die betrokken waren bij het hergeboorteproces vreesden hun woningen nu te moeten afstaan wanneer deze werden teruggegeven aan de Turkse legitieme eigenaars. Bovendien vreesden ze vervolgd te worden voor hun daden. Ze hadden er dus alle belang bij dat een status quo zou worden behouden. Van zodra het echter duidelijk werd dat de ex-communistische elites ( en dus de sterkhouders van de nationalistische beweging) niet zouden vervolgd worden trokken zij zich terug uit de nationalistische organisaties en demonstaties. Een tweede reden waarom de nationalistische partijen zo weinig succes kenden was het feit dat de grootste twee partijen BSP en UDK een deel van de argumentatie van nationalistische groepen overnamen. Zoals we reeds gezien hebben was het politieke landschap in het begin van de transitie in Bulgarije sterk gepolariseerd tussen de BSP en de UDK. De BSP had aanvankelijk wel het hergeboorteproces verworpen, dat begonnen was door haar politieke voorganger, maar leden van de BSP en haar electoraat bleven nog

69 verdeeld over de problematiek aangaande etnische minderheden. Afhankelijk van het politieke klimaat in de periode van de verkiezingen maakte de BSP nu eens meer en dan weer minder gebruik van nationalistische retoriek. In de eerste verkiezingen in 1990 hield de BSP ervan terug harde taal te gebruiken in haar campagne en verzette zich niet tegen de registratie van de BRV, ondanks het inmiddels gekende verbod op politieke partijen. De aanvankelijke afwezigheid van xenofobe retoriek van de BSP had twee redenen: enerzijds liet ze de BRV bestaan omdat men verwachtte dat de BRV stemmen zou afsnoepen van de UDK, wat ook gebeurde. Anderzijds wilde de BSP haar internationale reputatie wat verbeteren en het signaal geven wel degelijk een andere partij dan de BCP te zijn. Hierin kwam echter verandering. Als gevolg van de steeds slechter wordende sociale en economische situatie in het land veranderde de stijl van de BSP. De anti-Turkse retoriek stak nu opnieuw de kop op. Een mogelijke verklaring hiervan kan zijn dat door de situatie in het land een klimaat ontstond dat meer gunstig zou zijn voor de UDK, en dat de BSP hierop inspeelde door de retoriek van de nationalistische partijen over te nemen. Deze beslissing was een van de voornaamste redenen waarom nationalistische partijen geen succes meer hadden. Deze keuze van de BSP bleek toch een zekere invloed te hebben in haar electoraal succes. De BSP verloor een gedeelte van haar stemmen en de UDK kon langszij komen: in de verkiezingen van 1991 behaalde de UDK 110 zetels tegenover 106 zetels voor de BSP. Het lijkt er dus op dat de democratische en hervormingsgezinde aanpak van de UDK bij een deel van de bevolking aansloeg. Hoewel de nationalistische partijen politiek uitgeteld leken, bleven ze in hun media de coalitie tussen de BRV en de UDK bekritiseren. De kranten Zora en Bulgarski Glas werden gevuld met artikelen en illustraties die ervoor pleitten de Bulgaarse eigenheid te behouden en waarschuwden voor ‘historische vergissingen’. President Želev van de UDK werd zelfs een “Marxist met een tulband op z’n hoofd” genoemd. De BRV deelde ook in de klappen. De BRV werd in de nationalistische media afgeschilderd als een illegale politieke partij. Een artikel in de krant Zora beschuldigde Ahmed Dogan ervan Bulgarije te trachten te ‘turkifiëren’. Na de verkiezingen verloren te hebben ging de BSP door met het gebruiken van anti-Turkse retoriek. In hun krant Misal (Gedachte) werd gesteld dat de Turken in Bulgarije geen nationale, maar een religieuze minderheid waren. Ook stelden de socialisten dat de Turken een ‘aandenken’ waren aan het Turkse Juk. 131

131 B.B. VOLGYI, “Ethno-Nationalism during Democratic Transition in Bulgaria: Political Pluralism as an Effective Remedy for Ethnic Conflict”, Internet, 2 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.yorku.ca/yciss/activities/documents/PCSPPaper003.pdf

70 Concluderend kunnen we stellen dat de Bulgaarse politiek in de beginjaren van de transitie geen opgang van nationalistische partijen heeft gekend. De groeperingen waren aanwezig maar ze konden politiek niets betekenen omwille van de bovenvermelde redenen. Dat brengt ons bij de BSP die hun nationalistisch discours overnam. We kunnen ons de vraag stellen waarom er niet meer reactie kwam van Turkse kant tegen het discours van deze partij en waarom er niet meer druk is geweest voor de BRV om een hardere koers te varen. Mijn mening hierover is dat de Turken niet meer verwachtten van de BSP dan wat ze ervan hebben gezien in de beginjaren van de transitie. De voorganger van de BSP was namelijk verantwoordelijk voor het leed van de Turkse minderheid tijdens het communisme. Ik meen dat wanneer een partij zoals ATAKA, die vanaf 2005 succes begon te hebben, tijdens de eerste jaren van de transitie politieke macht zou gekregen hebben, we een hele andere situatie zouden gezien hebben, met een hardere koers van de BRV als gevolg.

4.3.3. Het gebrek aan concurrentie voor de BRV

Een derde reden waarom de BRV een gematigde koers kon blijven varen doorheen de Bulgaarse politieke transitie is het feit dat de BRV het monopolie heeft op de vertegenwoordiging van de etnische Turken en Bulgaarse moslims. De aanwezigheid van een meer radicale etnische partij zou de gematigdheid van de BRV in het gevaar kunnen gebracht hebben. Toch is de BRV niet de enige partij geweest die de vertegenwoordiging van de Turkse minderheid op zich wenste te nemen. Eind 1992 kende de BRV een crisis waarvan de samenwerking met de BSP aan de oorzaak lag. De BRV dreigde namelijk haar geloofwaardigheid te verliezen door met de BSP in coalitie te gaan na de breuk met de UDK. De meeste Turken beschouwden de BSP logischerwijze als vijand nummer één, als opvolger van de BCP. Dogan had zelf eerder de Bulgaarse socialisten, zonder een onderscheid te maken tussen de BCP en de BSP, als hoofdschuldigen van de assimilatiecampagne genoemd. Dat Dogan nu openlijk met de vijand nummer één samenwerkte en bovendien lunchte met Todor Živkov, kon er bij veel Turken niet in. Binnen de partij nam het protest toe en dit alles leidde tot de oprichting van de Turkse Democratische Partij (TDP) door Adem Kenan. Uit het programma dat werd publiek gemaakt op 12 december 1992 bleek dat de TDP zelfdeterminatie zou nastreven, de erkenning van de Turkse minderheid en de oprichting van culturele administratieve gemeenschappen.

71 Het ontstaan van een duidelijk radicalere partij zoals de TDP had twee gevolgen voor de BRV, het ene al positiever dan het andere. Dogan en de BRV veroordeelden de TDP als zijnde een partij die de zaak van de etnische Turken zou schaden en weigerden elke samenwerking met de TDP. De BRV distantieerde zich openlijk van de TDP en verklaarde niet te willen samenwerken met een separatistische partij. Woordvoerder van de BRV Ivan Palčev (een etnische Bulgaar) beschuldigde de TDP ervan contacten te hebben met bepaalde islamit ische staten die islamitisch expansionisme in Bulgarije nastreefden. Tegelijkertijd verklaarde de BRV de enige partij te zijn die voor de rechten van de minderheden in Bulgarije opkomt op een democratische manier. Dogan zag de kans schoon zijn BRV nog eens voor te stellen als een gematigde partij, in tegenstelling tot de separatistische TDP. In een interview met de krant Trud verklaarde Dogan dat de BRV als zijnde een etnische partij een belangrijke positie innam als het komt op het dienen van de nationale belangen. Hij verdedigde zich tegen aantijgingen van bepaalde mandatarissen van de BSP die stelden dat de BRV in feite een middel is van Turkije om invloed in het land te verwerven. Dogan voegde daaraan toe dat de beste manier om te vermijden dat er een pro-Turkse politiek binnen de partij zou gevoerd worden, is dat de partij zou gesteund worden door zowel etnische Turken als Bulgaren om de stabiliteit van de partij te verzekeren. Uiteindelijk werd de TDP begin 1993 verboden om zich te registreren als politieke partij wegens haar radicale standpunten. Eind 1993 dreigde opnieuw een crisis voor de BRV toen tijdens haar tweede nationale conferentie in Sofia Mehmed Hodzha, afgevaardigde uit Kardžali, Dogan’s leiderschap sterk bekritiseerde en de beslissing een informele alliantie met de BSP te vormen een zware tactische fout noemde. Daarenboven beschuldigden Hodzha en andere afgevaardigden uit Kardzhali de top van de BRV ervan geheim agenten te zijn geweest. In 1994 tijdens een partijconferentie van de BRV kondigden Chodža en Redžeb Chinar dat ze samen met nog enkele andere afgevaardigden een partij zouden stichten, met name de Partij voor Democratische Veranderingen (PDV), een naar hun zeggen niet-nationalistische partij die zich zou vestigen aan de rechtse kant van het politieke spectrum. De leiders van de nieuwe partij verklaarden een alliantie te willen aangaan met alle democratische partijen behalve de BSP. 132 De gevolgen voor de BRV waren de volgende: enerzijds greep de BRV deze kans om zich op te werpen als gematigde partij die het beste voorhad met de nationale belangen van

132 ISHIYAMA en BREUNING, Ethnopolitics, pp. 38-40

72 het land. Dogan distantieerde zich duidelijk van de meer radicale eisen van zijn concurrenten van de TDP en verklaarde daarmee nog maar eens de ambitie een centrumpartij te willen blijven . Deze ambitie maakte hij duidelijk door openlijk de samenwerking met de BSP te verdedigen en te verklaren dat gematigdheid de beste manier is om de rechten van de Turkse minderheid te verdedigen. 133 Een minder gunstig gevolg van de afscheiding van Kenan en Chodža met hun eigen partijen en de hiermee gepaard gaande negatieve aandacht was dat de BRV in de verkiezingen van 1994 een merkbaar slechter resultaat behaalde: ze daalde van 7,5% van de stemmen naar 5,4%, in het parlement vertaalde zich dat met een daling van 24 zetels naar 15. De PDV haalde dan wel de kiesdrempel niet, maar snoepte toch stemmen af van de BRV. Dit toont hoe kwetsbaar etnische partijen zijn voor afscheidingen binnen de partij.134 Samenvattend kunnen we stellen dat deze gebeurtenissen niet zo rampzalig waren als ze zouden kunnen geweest zijn. Deze gelegenheid toonde aan dat de BRV over een relatief trouw electoraat beschikt, wat bewijst dat een meerderheid binnen de Turkse minderheid deze partij beschouwde als de partij die zij verkiezen om hen te vertegenwoordigen. De partij verwierf legitimiteit van haar electoraat. Legitimiteit verkreeg de BRV ook van het Bulgaarse politieke landschap, die bij deze gelegenheid de BRV beschouwden als de meer aanvaardbare partj die de belangen van de etnische Turken ondersteunt. De beslissing om de Turkse democratische partij te verbieden was van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de BRV. Hiermee verkreeg de BRV a.h.w. het monopolie op de vertegenwoordiging van de Turkse minderheid. 135

4.3.4. De voorganger van de BRV: de Turkse Nationale Bevrijdingsbeweging (TNBB)

Wanneer we de redenen bespreken waarom de BRV steeds een gematigde koers heeft gevaren en daardoor tot een centrumpartij is kunnen groeien, kunnen we er niet omheen de voorganger

133 ISHIYAMA en BREUNING, Ethnopolitics, p. 40 134 JOHNSON, “Democratic Transition”, p. 17 135 ISHIYAMA en BREUNING, op. cit., p.30

73 van deze partij, namelijk de TNBB, onder de loep te nemen. Wat deze beweging interessant maakt is dat ze als verzetsbeweging tegen het communistische regime de “strijd zonder wapens” centraal stelde. Daarnaast is het tevens interessant de verzetsmethodes van de TNBB te onderzoeken. In de ontwikkeling van de TNBB onderscheiden we twee etappes. De eerste etappe karakteriseert zich door eerder incidentele individuele initiatieven op lokale basis. Doordat achter deze initiatieven nog geen organisatie zat, was de aard ook meer opruiend dan die van de latere TNBB. Een voorbeeld van zulke initiatieven is de verspreiding van pamfletten met daarin bepaalde richtlijnen voor de Turkse bevolking aangaande taal, opvoeding en de aanman ing zich voor de Turkse zaak in te zetten 136(zie bijlage). Een tweede initiatief in deze context was de oprichting van een viermansorganisatie genaamd Turkse Nationale Partij. Op 15 augustus brachten ze een declaratie uit met de naam Declaratie der Turken in Bulgarije. Deze verklaring was gericht aan de president van Turkije doch bereikte haar doel niet. Om hun doelen meer kracht bij te zetten gingen ze op zoek naar een goedgeschoolde leider die in staat zou zijn hun organisatie meer kracht bij te zetten. Ze namen contact op met Medi Doganov (Ahmed Dogan) en de tweede fase in het verzet van de Turken tegen de staat ving aan. Het was nu zijn taak de Turkse verzetsbeweging uit te bouwen tot een gestructureerde organisatie, namelijk de TNBB. 137 Eind maart 1985 werd in 270 exemplaren de programmadeclaratie van de TNBB verspreid. Om een idee te krijgen van wat voor beweging de TNBB was loont het de moeite deze declaratie naderbij te bekijken. De declaratie bestaat uit 7 hoofdstukken, zijnde Redenen waarom de Turkse bevrijdingsbeweging ontstond, Doelen van de TNBB, Hoofdtaken van de TNBB, Organisatie van de TNBB, Manier van handelen van de TNBB, Bron van inkomsten van de TNBB, en Declaratie van de TNBB.138 We beginnen met op te merken dat de TNBB de “strijd zonder wapens” voorop stelde. We lezen in deel 5 van de verklaring:

“Тъй като крайната цел на нашата организация е свободното изселване на Република Турция на всички желаещи наши сънародници, ТНОД е освободителна организация на турския народ. Същността на това движение е определило и формата на борба - борба без оръжие.

136 P. GOČEVA, DPS v Sjanka i Na Svetlina. Sofia, 1991, p. 8

137 GOČEVA, DPS, pp. 10-11 138 GOČEVA, op. cit., p. 15

74 Следователно ТНОД не е терористична оргаyиpация и не може да бъде окачествена като такава”

“Omdat het einddoel van onze organisatie de vrije uitwijking is naar Turkije van al onze landgenoten die dat willen, is de TNBB een bevrijdingsorganisatie van het Turkse volk. De eigenheid van die beweging is bepaald en de manier van strijden is de strijd zonder wapens. Bijgevolg is de TNBB geen terroristische organisatie en kan ze ook niet als dusdanig beschouwd worden.”139

In de plaats van gewapende strijd stelt de TNBB drie andere soorten van strijd voor, namelijk religieuze strijd, politieke strijd en economische strijd. In feite kwam het erop neer dat de TNBB de Turkse bevolking opdroeg zo weinig mogelijk bij te dragen tot het communistische systeem, zich af te keren van alles wat Bulgaars was en zich maximaal in te zetten voor de eigen Turkse zaak. We beschouwen in hoofdstuk 2 “Hoofdtaken van de TNBB”: “Масово участие във всички религиозни тържества като се създава атмосфера на солидарност между младежите ни и възрастните.” “Massale deelname aan alle religieuze bezigheden, zodat een atmosfeer van solidariteit wordt gecreëerd tussen de jongeren en de volwassenen.”140

“Категорично и твърдо противопостяване на всички Български ритуали които са в противоречие с мюсюлманската религия и особено на ритуала по отношение на погребалните обреди.” “De categorische tegenwerking van alle Bulgaarse rituelen, die in tegenspraak zijn met de moslimreligie en vooral van begrafenisrituelen.”141

“Организиране на масово движение за защита на основните човешки права и свободи в това число свобода на мисълта съвестта религията и убежденията”

139 GOČEVA, op. cit., p.18 140 GOČEVA, op. cit., p. 17 141 GOČEVA, op. cit., p. 17

75 “De organisatie van een massabeweging voor de bescherming van onze basisrechten en vrijheden, waaronder de vrijheid van mening, geweten, religie en overtuiging.“142

“Развиване и обогатяване на традициите етика обичаите и езика на турския народ в съответствие с основните права и свободиБ “De ontwikkeling en verrijking van de tradities, ethiek, gewoontes en taal van het Turkse volk in overeenkomst met onze basisrechten en –vrijheden.” 143

In 1986 werd de beweging opgedoekt door de geheime politie en de leden en leiding werden opgesloten of naar werkkampen gestuurd. Ahmed Dogan werd zelfs beschuldigd van poging tot moord op de zoon van Todor Živkov en de dochter van Penčo Kubadinski144. Tijdens zijn gevangenschap bleef Ahmed Dogan werken aan zijn ideeën en bleef zich verzetten tegen het regime. In 1989 hield hij als teken van protest een hongerstaking en stelde eisen zoals amnestie voor de politieke gevangen die zich verzetten tegen de assimilatiepolitiek van de BCP, de teruggave aan de Turken van hun originele namen, het recht naar Turkije te emigreren. Ondanks haar korte bestaan heeft deze beweging toch op een bepaalde manier haar invloed gehad op de Turkse Zaak. We zien namelijk duidelijk dat bepaalde elementen uit het programma van de TNBB hun weg hebben gevonden naar haar opvolger, de BRV. De principes die centraal stonden in het programma van de TNBB, staan immers ook centraal in het programma van de BRV. Het gaat hier dan vooral over het streven naar erkenning van de Turkse minderheid, de aandacht voor de ontwikkeling van taal, onderwijs, cultuur en religie, maar ook over het verwerpen van het gebruik van geweld. De TNBB heeft ook nooit gepleit voor territoriale autonomie. Deze politiek die de BRV bleef voeren tijdens de moeilijkste momenten in het begin van de transitie heeft ervoor gezorgd dat de BRV nu een partij is die geaccepteerd wordt door de politieke krachten en haar stempel heeft kunnen drukken op de transitie.

4.3.5. De rol van Turkije

142 GOČEVA, op. cit., p.17 143 GOČEVA, op. cit., p.18 144 Kubadinski was lid van de BCP

76 Een factor die niet mag worden vergeten is de rol de Turkije heeft gespeeld in het in stand houden van het ‘Bulgaarse etnische model’. Turkije heeft zich namelijk tijdens de transitie nooit bemoeid met interne Bulgaarse aangelegenheden en heeft nooit druk uitgeoefend op de Turkse minderheid om acties te ondernemen of om een meer radicale politiek te voeren. Turkije heeft altijd de democratie in Bulgarije ondersteund. Weliswaar is Turkije deze minderheid niet vergeten, maar het heeft tijdens de transitie nooit publiekelijk Bulgarije aangevallen, maar heeft problemen steeds aangekaart via de bilaterale relaties tussen de beide landen. Ankara heeft de Turkse minderheid steeds aangeraden gematigde en realistische eisen te stellen. 145 Turkije onderhoudt nauwe contacten met de BRV. De Turkse staat heeft steeds discrete steun verleend aan Dogan en zijn partij. Turkse diplomaten, afgevaardigden en ministers zijn op de samenkomsten en congressen van de BRV steeds aanwezig als eregasten. Deze steun van Turkije leidt bij sommigen tot de conclusie dat de BRV in feite een instrument van Ankara is, en dat pogingen om andere Turkse partijen op te richten als alternatief voor de BRV systematisch in de kiem worden gesmoord. 146

5. Het Roemeense etnische model: Een vergelijkbare casus?

In het voorbij hoofdstuk hebben we het gehad over de factoren die ertoe hebben bijgedragen dat de BRV doorheen de transitie een gematigde partij is kunnen blijven en daardoor haar stempel heeft kunnen drukken op de politiek in het land. In dit hoofdstuk zullen we kort een andere minderheidspartij onder de loep nemen, namelijk de Democratische Alliantie der Hongaren in Roemenië (DAHR), die de belangen van de Hongaarse minderheid in Roemenie (die zo’n 8% van de totale bevolking bedraagt) verdedigt. We zullen zien dat deze partij in veel aspecten verschilt van de BRV, en we zullen trachtten enkele redenen te geven waarom dat zo is. 5.1. Timisoara en de revolutie

145 PROJECT ON ETHNIC RELATIONS, “The Bulgarian Ethnic Experience”, Internet, 15 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.per-usa.org/reports/PER_Bulgaria_9_20_02.pdf, p. 34 146 O. MINČEV, “Balgaria i členstvo na Turcija v ES”, Internet, 17 februari 2006. Beschikbaar via: http://www.evroportal.bg/article_view.php?id=730582

77 In december 1989 kwamen tegenstanders (zowel Hongaren als Roemenen) van het regime van Ceaucescu samen in de stad Timisoara om hun steun te betuigen aan Lászlo Tökès. Tökès was een dissidente pastor van de Calvinistische Kerk die meermaals had gepredikt tegen het totalitarisme en tegen xenofobie. In zijn kerk waren huwelijken tussen Roemenen en Hongaren bijvoorbeeld nog een normale zaak. Wanneer de Roemeense autoriteiten trachtten Tokes te verwijderen, kwamen zo’n 5000 Hongaren en Roemenen samen voor zijn woning in wat werd gezien als een uitdaging van het regime. Er vond een vier dagen durende confrontatie plaats tussen de ongewapende betogers aan de ene kant en de Securitate (de Roemeense geheime politie) en het leger aan de andere kant waarbij enkele honderden slachtoffers vielen van zowel Roemeense als Hongaarse origine. Op 20 december koos het leger echter de kant van de revolutionairen en de volgende dag kwamen zo’n 10,000 Hongaren en Roemenen (zowel burgers als militairen), samen op het stadsplein. Deze revolutie verspreidde zich hierna snel naar Boekarest en andere steden in het land. Ceausescu die speciaal eerder terug komt uit Iran, wordt tijdens een redevoering uitgefloten en uitgejouwd. Kort daarna wordt hij gevangen genomen, ‘berecht’ en geëxecuteerd. Kort na deze gebeurtenissen werd het Front voor Nationale Redding (FNR) opgericht, dat dienst deed als interimregering. 147 De taak van het FNR bestond erin een kiessysteem te kiezen, een politiek systeem vast te leggen, en de datum van de eerste verkiezingen vast te leggen. Het FNR koos voor een presidentieel systeem, een tweekamerstelsel, en de eerste vrije verkiezingen werden gepland voor mei 1990.148

5.2. Het ontstaan van de DAHR

De Democratische Alliantie van Hongaren in Roemenië werd opgericht op 25 december 1989 in Boekarest. Lázló Tökés, een van de voortrekkers van de revolutie van 1989, werd erevoorzitter. De eerste verkozen voorzitter werd Géza Domokos, voormalig lid van het Centrale Comité van de Roemeense Communistische Partij. De DAHR werd meer een alliantie dan een politieke partij die in theorie openstond voor alle Roemeense burgers, maar in de praktijk was ze principieel een Hongaarse beweging. De alliantie bestond uit zestien verschillende partijen en associaties, waaronder de Hongaarse Christelijke Democratische

147 E.K. JENNE, Ethnic Bargaining: The Paradox of Minority Empowerment. New York, 2007, p. 109 148 M. RISTEI, “Democratic Stability and Ethnic Minority Representation in Bulgaria and Romania”, The Electronic Graduate Annals of Political Science, 1 (2005), p.14

78 Partij van Roemenië, De Partij van de Hongaarse Landbouwers in Roemenië, de Onafhankelijke Hongaarse Partij van Roemenië en de Unie van Democratische Hongaarse Jongeren. Elke partij kon binnen de alliantie haar onafhankelijkheid behouden aangezien deze op een losse structuur gebaseerd was, met lokale afdelingen die op hun beurt vertakten naar lokale autonome provincieafdelingen. De Raad der Afgevaardigden maakt de beslissingen op nationaal niveau. De leden van de Raad worden gekozen tijdens de congressen van de Alliantie. 149

5.3. Evolutie van de DAHR

Aanvankelijk verliepen de relaties tussen de DAHR en het FNR van Iliescu in harmonie. Iliescu beloofde de rechten van de Hongaarse minderheid te verdedigen in ruil voor de steun van de DAHR aan zijn regering. Er was toen zelfs al sprake van het oprichten van een ministerie voor minderheden. Ook de relaties tussen Roemenië en Hongarije, dat Roemenië nu humanitaire hulp verleende, werden beter. Het FNR kon op de volle steun rekenen van de DAHR, dat in ruil voor deze steun eisen stelde inzake onderwijs in eigen taal, het stichten van een Hongaarse universiteit in Cluj, en het recht hun eigen taal te hanteren in Transylvanië. Interetnische spanningen laaiden echter weer op in maart 1990, toen in de stad Târqu- Mureş (in Transylvanië) rellen uitbraken tussen Hongaren en leden van de nationalistische organisatie Vatra Românesca150, die een aanzienlijke invloed had in het Roemeense politieke leven kort na de revolutie. Iliescu hoopte namelijk door deze organisatie te steunen de steun te krijgen van de Roemenen in Transylvanië, bij wie hij steeds minder populair werd door de toezeggingen die werden gedaan aan de Hongaren.151 Reeds vanaf de eerste verkiezingen in 1990 bleek dat de DAHR het grootste deel van de Hongaarse minderheid had kunnen mobiliseren. Ze behaalde 7,23% van de stemmen voor de Senaat en 7,2% van de stemmen voor de Kamer van Afgevaardigden en werd hiermee voorlopig de grootste in een lijst van 38 partijen die gedomineerd werd door het FNR, dat 67% van de stemmen behaalde.152 Belangrijk om op de merken is dat het FNR op de steun kon rekenen van de nationalistische partijen. Het FNR kwam na de verkiezingen terug op haar

149 J. BUGAJSKI, Political Parties of Eastern Europe:a Guide to Politics in the Post-Communist Era. New Yorks, 2002, pp. 865-866 150 Roemeense Haard 151 JENNE, Ethnic bargaining, p. 111 152 M. SHAFIR, “The Political Party as a Holding Company: The Hungarian Democratic Federation of Romania” In: J.P. STEIN (ed), The Politics of National Minority Participation in Post-Communist Europe. New York, 2000, p. 103

79 beloftes aan de Hongaren. Zo werd bijvoorbeeld in 1990 een wet gestemd die het onderwijs voor minderheden aan banden legde. De twee grootste nationalistische partijen, Roemeense Nationale Eenheidspartij (RNEP) 153 en de Partij voor Groot Roemenië (PGR), deden er alles aan om de DAHR in een slecht daglicht te stellen. Toenmalig eerste minister Petre Roman hielp de PGR zelfs met het stichten van România Mare, een xenofoob weekblad dat een groot aantal lezers had in die periode154. In september 1991 had de DAHR haar eerste kans op regeringsdeelname wegens een regeringscrisis die leidde tot het aftreden van toenmalig eerste minister Petre Roman (van de FNR). De DAHR steunde Theodor Stolojan155 als presidentskandidaat en toonde zich bereidwillig deel te nemen aan de nieuwe regering onder bepaalde voorwaarden. Er werden de DAHR drie ministerposten aangeboden, namelijk die van economie en financiën, industriële zaken, en handel. Als voorwaarde stelde de DAHR dat er een Ministerie voor Nationaliteiten zou komen. Dit werd echter geweigerd, waarna de DAHR besliste niet deel te nemen aan de regering.156

Voorlopige conclusie

Hierin zien we een duidelijk verschil met de BRV. De DAHR zal enkel in een coalitie stappen als het zeer waarschijnlijk is dat haar eisen ook zullen uitgevoerd worden. De partij wil dat haar programma wordt uitgevoerd, indien ze deze garantie niet krijg zal ze niet in een coalitie stappen. De BRV is hierin wezenlijk anders. De BRV zal meer geneigd zijn een gematigde houding aan te nemen en stap voor stap proberen haar programma ten uitvoer te brengen. In dit aspect kunnen we BRV een meer dynamische partij noemen dan de DAHR.

In 1991 werd een nieuwe grondwet afgekondigd, waarin de controle van het parlement over de president werd vastgelegd. We kunnen stellen dat vanaf dit moment de radicalisering van de DAHR heeft aangevangen. De vertegenwoordigers van de DAHR stemden tegen de nieuwe grondwet, omdat er geen melding werd gemaakt van specifieke rechten voor minderheden maar er werden wel een hele hoop beperkingen opgelegd. Zo konden leden van een minderheid bijvoorbeeld op administratief niveau geen gebruik maken van hun moedertaal, ook al vertegenwoordigde die minderheid in dat gebied een overgrote

153 Roemeense Nationale Eenheidspartij en Partij voor een Groter Roemenië 154 JENNE, Ethnic Bargaining, pp. 111-112 155 Stolojan werd na de val van Ceauşescu lid van het FNR, dat hij echter snel verliet. Van 1 oktober 1991 tot 4 november 1992 werd hij partijloos plaatsvervangend premier van Roemenië. 156 J. BUGAJSKI, Political Parties of Eastern Europe: A Guide To Politics in the Post-Communist Era. New York, 2002, p. 866

80 meerderheid. Onderwijs in de moedertaal werd niet verboden, maar de mate waarin dit werd toegelaten zou door de wet moeten bepaald worden. In december 1991 werd een referendum gehouden over de grondwet. De Hongaarse bevolking verwierp deze massaal, maar een meerderheid van de Roemenen stemde voor de nieuwe grondwet.157 In tegenstelling tot de Bulgaarse grondwet is er in de Roemeense grondwet echter wel sprake van minderheden en kunnen ze bepaalde collectieve rechten genieten, waaronder het recht op het vormen van politieke organisaties, wat in de Bulgaarse grondwet verboden wordt. De Roemeense grondwet gaat zelfs nog een stap verder door 18 zetels in het parlement te reserveren voor kleine minderheidsgroepen die anders geen kans op representatie zouden hebben.158 De parlementsverkiezingen van 1992 zouden een grote en misschien wel bepalende impact hebben op de aard van de DAHR als politieke partij. Het Democratisch Front voor Nationale Redding (DFNR), de nieuwe partij van Iliescu159, behaalde 27,72% van de stemmen voor de Kamer en 28,29% van de stemmen voor de senaat. De Democratische Conventie van Roemenië (DCR) behaalde 20% van de stemmen. De DAHR volgde als vijfde met 7,46% van de stemmen na het FNR (10%) en de Roemeense Nationale Eenheidspartij (7,72%). 160 De DNFR ging in coalitie met de Roemeense Nationale Eenheidspartij (RNEP) en de Partij voor Groot Roemenië (PGR). Doordat het DFNR moest rekenen op de steun van deze nationalistische partijen werden er van 1992 tot 1996 maar weinig gedaan om te breken met de traditie van bureaucratisch centralisme. De macht van de president bleef relatief sterk en de oppositie was niet in staat een sterk alternatief te brengen.

Voorlopige conclusie Hier zien we een tweede verschil met Bulgarije: In Roemenië verschenen enkele extreemrechtse partijen in het politieke landschap. Een van de factoren die hiertoe leidde was het ontbreken van een kiesdrempel. Aangezien de DCR niet wou samenwerken met het DFNR zag het DFNR zich genoodzaakt de steun van deze rechtse partijen te zoeken. Dit heeft in grote mate het karakter van de DAHR bepaald. In Bulgarije was er aanvankelijk een vergelijkbare situatie: twee grote partijen waartussen samenwerking niet waarschijnlijk is

157 BUGAJSKI, Political parties of eastern europe. pp. 835-836 158 RISTEI, “Democratic Stability and Minority Representation”, p. 15 159 Het Front voor Nationale Redding viel uiteen in het Democratisch Front voor Nationale Redding van Iliescu en het Front voor Nationale Redding van de meer gematigde Roman, die de oorspronkelijke benaming van de partij behield 160 “1992 Parliamentary elections”, Internet, 2 april 2007 Beschikbaar via: http://www2.essex.ac.uk/elect/database/indexElections.asp?country=ROMANIA&election=ro92cd

81 (UDK en BSP). Het verschil met Roemenië is echter dat in Bulgarije wel een kiesdrempel gebruikt werd, waardoor de BRV als enige mogelijke partner overbleef.

De DAHR beschuldigde de autoriteiten er nu van een campagne begonnen te hebben om mensen die loyaal waren aan de DNFR systematisch leidinggevende functies te geven in verscheidene nationale instellingen, waaronder de onderwijssector en het rechtswezen, en om systematisch etnische Hongaren op invloedrijke plaatsen te vervangen door Roemenen. Bovendien bleek de regering de etnische spanningen in Transylvanië te gebruiken als bliksemgeleider voor de slechter wordende economische situatie. De beslissing om twee etnisch Roemeense gouverneurs aan te duiden in twee provincies met een grote Hongaarse bevolking, namelijk Harghita en Covasna, werd als een provocatie gezien door de DAHR. Vlad Adrian Cắşuneanu, gouverneur van Covasna, gaf toe lid te zijn van de nationalistische organisatie Vatra Romắneascắ (Roemeense haard).161 Rond deze periode zien we ook een verandering in de relaties met Hongarije. Wanneer Hongarije vroeger niet intervenieerde of zich beperkte tot het veroordelen van het nationale chauvinisme van Roemenië, nam Hongarije nu een agressievere houding aan ten opzichte van Roemenië. Bewijs daarvan zijn de woorden van toenmalig minster van Defensie Lajos Für dat “Hongarije er alles aan zou moeten doen, middels legale en diplomatieke maatregelen, om het gevaar voor de minderheden te beëindigen en hun overleven te garanderen”. Hongarije dat toen reeds lid was van de Raad van Europa, dreigde ermee de toetreding van Roemenië tot de Raad tegen te werken indien Roemenië geen werkt maakte van deze problematiek. Deze combinatie (Hongarije dat zich agressiever opstelt en de nationalistische oriëntatie van de politiek in Roemenië) zorgde ervoor dat de DAHR’s meer radicale factie het voortouw nam binnen de partij, wat resulteerde op meer radicale eisen. De Declaratie van Cluj werd voorgesteld, waarin de DAHR zelfbeschikking voor de Hongaarse minderheid vraagt en gemeentelijke autonomie voor Hongaarse regio’s. Deze radicalisering werd ook gereflecteerd in de keuze voor de nieuwe partijvoorzitter. Voor die functie werd Béla Markó gekozen, die radicaler was dan de vorige voorzitter Domokos, maar meer gematigd dan László Tőkes. Markó maakte slim gebruik van de onderhandelingen van Hongarije met Roemenië om territoriale autonomie te vragen voor regio’s waar een compacte Hongaarse bevolking leefde. Toen de bilaterale onderhandelingen startten in 1995 vroeg Markó aan de eerste minister van Hongarije om steun om de eis voor autonomie van de Hongaarse minderheid kracht bij te zetten. De DAHR

161 BUGAJSKI, Political Parties of Eastern Europe. pp. 837-839

82 kreeg die steun ook. We stellen vast dat de DAHR handig gebruik maakte van de onderhandelingen tussen Roemenië en Hongarije.162

Voorlopige conclusie Een volgend verschil met het Bulgaarse etnische model is de positie die Hongarije innam t.o.v. de Hongaarse minderheid in Roemenië. Wanneer Turkije haar afstand behield t.ov. deze minderheid, heeft Hongarije de DAHR steeds gesteund in het stellen van meer radicale eisen.. Ankara heeft tijdens ontmoetingen met leden van de BRV steeds de partij aangemoedigd gematigd en realistisch te zijn in haar eisen.

Het Roemeense politieke landschap veranderde sterk na de verkiezingen van 1996 en dat jaar zou van grote betekenis worden voor de DAHR. De coalitie tussen de socialisten en de nationalisten begon reeds in 1995 scheuren te vertonen. De socialisten verbraken hun alliantie met de ultranationalistische Partij voor Groot Roemenië. In september 1995 werd de coalitie verbroken met de extremistische, anti-Hongaarse Roemeense Nationale Eenheidspartij. Des te slechter het de regering verging, des te beter de oppositie zich in deze periode wist te organiseren. De oppositie wist haar invloed en populariteit te vergroten, een handje geholpen door de slechter wordende economische toestand in het land gedurende de socialistisch- nationalistische regering. De verkiezingen van 1996 werden gewonnen door de Democratische Conventie van Roemenië, die 122 zetels won in de Kamer en 53 zetels in Senaat. Hierdoor kon de DCR een centrumrechtse regering maken door een coalitie aan te gaan met DAHR, de Democratische Partij van Petre Roman (het vroegere FNR) en nog enkele kleinere politieke formaties. 163 De deelname van de DAHR was echter niet zo vanzelfsprekend aangezien de leiding van de Alliantie bepaalde afwegingen diende te maken vooraleer ze de uitnodiging tot regeringsdeelname accepteerde. Tot deze beslissing hebben naar alle waarschijnlijkheid twee gebeurtenissen in positieve zin bijgedragen. Ten eerste werd in september 1996 door Roemenië en Hongarije het Verdrag voor Vriendschap, Samenwerking en Goed Nabuurschap ondertekend, nog tijdens de vorige regering. Na het tekenen van dit verdrag, en met de NAVO-top in Madrid in het vooruitzicht, kon Roemenië het zich niet veroorloven nationalistische retoriek naar boven te laten komen tijdens de verkiezingscampagnes. Een tweede factor was mogelijk de nominatie van een kandidaat van de DAHR voor de positie van

162 JENNE, Ethnic Bargaining. p. 114 163 BUGAJSKI, Political Parties of Eastern Europe. pp. 837-839

83 staatshoofd. Het is in deze context dat door de meer gematigde retoriek van György Frunda die het radicale aspect van het autonomieprogramma van de DAHR achterwege liet de DAHR meer acceptabel werd als potentiële coalitiepartner voor de andere Roemeense partijen. De DAHR had reeds in 1995 gepoogd zich als een meer gematigde partij voor te stellen en ging op dit elan voort tijdens haar regeringsdeelname. De Alliantie beweerde geen separatisme of autonomie na te streven maar zich louter te willen inzetten voor de rechten van de Hongaren door interne zelfbeschikking na te streven. Vanzelfsprekend was het programma van de DAHR een punt van de discussie bij de gesprekken over het al dan niet aangaan van een coalitie met de DAHR, om twee duidelijke redenen. Enerzijds steunde geen enkele van de partijen die in aanmerking kwamen voor het vormen van een coalitie de eisen van de DAHR inzake autonomie. Anderzijds moest de DAHR haar programma afzwakken opdat de coalitie niet bloot zou staan aan aanvallen van de oppositie. Men wou de nationalisten geen extra voer tot aanvallen geven. De DAHR werd zelfs een van grootste voorstanders van deze coalitie, en wou ten allen koste de samenwerking in stand houden omdat ze vreesde dat een vroeg einde van deze regering de zaak van de Hongaarse minderheid zou schaden. Gedurende deze periode draaide de politiek van de DAHR hoofdzakelijk om twee onderwerpen, namelijk onderwijs en administratieve autonomie. De DAHR trachtte te verkrijgen dat op alle niveaus, en vooral in Transylvanië, de mogelijkheid zou bestaan voor leerlingen en studenten van Hongaarse afkomst om onderwezen te worden in hun moedertaal. Ook ijverde de alliantie voor decentralisatie van de administratie en voor territoriale of lokale autonomie, hierdoor zouden de etnische Hongaren hun moedertaal kunnen gebruiken wanneer ze met de administratieve diensten te maken krijgen. Deze twee zaken (met betrekking tot onderwijs en autonomie) werden echter in het parlement niet geratificeerd. De DAHR ijverde ook voor een eigen Hongaarse universiteit in Transylvanië. Uiteindelijk werd een compromis bereikt en het parlement keurde het voorstel goed om een Hongaars-Duitse universiteit te stichten. Een volgend punt op de agenda van de DAHR was het gebruik van tekens in beide talen in regio’s met een groot aantal Hongaarse inwoners. Dit voorstel werd goedgekeurd door de regering maar de implementatie liet op zich wachten door tegenstand vanwege de Roemeense bevolking in die regio’s. De DAHR maakte dit probleem aanhangig bij de Raad van Europa. Uiteindelijk werd overeengekomen dat de tekens enkel gebruikt zouden worden in regio’s met een meerderheid van Hongaarse inwoners.

84 Belangrijk om op te merken is dat naast deze successen de eenheid van de DAHR in de periode van 1996 tot 2000 in het gedrang kwam. Er vormden zich namelijk verschillende facties en de verschillen in mening inzake de te volgen koers werden groter. Om verdere fragmentatie binnen de partij te vermijden deed de meer gematigde factie toegevingen aan de meer radicale factie door in het programma van de partij het autonomieprincipe terug op te nemen. De verkiezingen van 2000 werden gewonnen door Iliescu en zijn Sociaal- Democratische Partij van Roemenië (SDPR)164, met 47,4% van de stemmen. De DAHR bewees dat ze over een stabiel electoraat beschikte en haalde 6,8% van de stemmen. Voor de tweede maal op rij werd de DAHR uitgenodigd in coalitie te gaan, ditmaal door de SDPR. Deze uitnodiging lijkt eerder onlogisch omdat de DAHR een minder goed resultaat behaalde dan de eerder extremistische Partij voor Groot Roemenië, die de tweede grootste partij werd. Mogelijk wilde de SDPR haar internationale aanzien verhogen door in coalitie te gaan met een minderheidspartij. Een van de grootste successen in deze periode was de Wet op de Lokale Publieke Administratie, waardoor minderheden hun moedertaal kunnen gebruiken in territoriaal afgebakende administratieve eenheden waar die minderheid minstens 20% van de totale bevolking bedraagt. Ook werd een wet gestemd over de restitutie van onroerend goed aan Hongaren wiens eigendom was genationaliseerd tijdens het communisme. Hierbij ging het vooral om kerkelijke eigendommen. Deze werden echter met veel vertraging in uitvoering gebracht, wat de samenwerking tussen de coalitiepartners er niet makkelijker op maakte. Wat de relaties tussen beide partijen ook op de proef stelde was het feit dat Hongarije op 19 juni 2001 de Statuswet goedkeurde. Die wet voorziet dat Hongaren die in het buitenland leven bepaalde voorrechten krijgen. Roemenië was fel gekant tegen de implementatie van wetten die waren goedgekeurd in andere landen. In december ging Roemenië dan toch akkoord. Desondanks bemoeilijkte deze gebeurtenis alweer eens de relaties tussen de DAHR en de SDP. Voor de verkiezingen van 2004 maakte de DAHR campagne met haar nieuwe programma “Dialoog voor Autonomie”. In dit programma lag de nadruk op het behouden van de nationale identiteit van de Hongaren, lokale autonomie, de uitbreiding van het onderwijs in de Hongaarse taal, de ontwikkeling van de Hongaarse cultuur, de ontwikkeling van de economie in Transylvanië, maar ook het bestrijden van de corruptie, de hervorming van

164 Op 10 juli 1993 veranderde de naam van de DFNR in Sociaal-democratische Partij van Roemenië (SDPR)

85 justitie, en de integratie in de EU. De DAHR behaalde 6,2% van de stemmen. Opnieuw werd de DAHR uitgenodigd tot regeringsdeelname door de Nationale Liberale Partij, de Democratische Partij en de Conservatieve Partij. Het idee van het opnieuw bekijken van de politieke status van minderheden in het land maakte een belangrijk deel uit van het politieke programma van de DAHR voor deze legislatuur. In die context kunnen we het ontwerp situeren van de Wet op de Status van Nationale minderheden in Roemenië dat door experts van de DAHR werd uitgewerkt in samenwerking met vertegenwoordigers van andere minderheden. De wet bakent duidelijk het concept ‘nationale gemeenschap’ af, en is erop gericht de status van nationale minderheden als vastliggende gemeenschappen van de Roemeense natie te reguleren. Deze wet voorzag ook het wettelijk kader voor het uitoefenen van culturele autonomie. Dit wetsvoorstel werd dan ook gezien als instrument om de weg vrij te maken voor andere vormen van autonomie en werd het onderwerp van verhitte debatten die de coalitie op wankele poten zetten. 165

5.4. De DAHR onder de loep

5.4.1. De Hongaarse minderheid kende geen exodus zoals in Bulgarije

In zowel Roemenië als Bulgarije heeft de Communistische Partij op verschillende manieren getracht controle te krijgen over de respectievelijke nationale minderheden in hun land. In Hongarije was dit ook het geval, maar niet in dezelfde mate als in Bulgarije. In Roemenië trachtte de Communistische Partij bijvoorbeeld controle te krijgen over de Hongaren door grote groepen Hongaren te verplaatsen en te vestigen in streken waar de Roemenen de meerderheid vormden, met als doel hen te assimileren. Daarnaast werd het uitgeven van Hongaarse publicatie zo goed als onmogelijk, net zoals de activiteiten van de Hongaarse intelligentsia. Desondanks heeft de Hongaarse minderheid in hogere mate haar infrastructuur en organisatie kunnen behouden dan de Turken in Bulgarije. De CP is er niet in geslaagd de Hongaren onder controle te krijgen, en dit heeft ertoe bijgedragen dat de DAHR reeds in de beginjaren van de transitie een sterke politieke macht is geworden 166

165 RISTEI, “Democratic Stability and Minority Representation”, pp. 18-19 166 C. JOHNSON, “Democratic Transition in the Balkans: Romania’s Hungarian and Bulgaria’s Turkish Minority (1989-99)”, Nationalism and Ethnic Politics, 8 (2002), pp. 6-7

86

5.4.2. Het Roemeense kiessysteem

Als we het Roemeense kiessysteem analyseren zijn er twee belangrijke factoren die onze aandacht verdienen, namelijk de kiesdrempel en het systeem van proportionele vertegenwoordiging. Het systeem in Roemenië bestond uit proportionele representatie, een kiesdrempel bestond er in de eerste jaren van de transitie nog niet. De DAHR behaalde bij de eerste verkiezingen 7,5% van de stemmen. Aanvankelijk had dit weinig invloed op de Roemeense politiek omdat de overgangsregering NSF de absolute meerderheid behaalde, maar desalniettemin had de DAHR zich door deze uitslag gevestigd in het Roemeense politieke landschap. Het feit dat er geen kiesdrempel werd gebruikt had echter een niet te onderschatten neveneffect, dat een grote invloed zou hebben op de aard van de jonge DAHR. De afwezigheid van een kiesdrempel had namelijk tot gevolg dat 15 partijen vertegenwoordigd werden in het parlement, waaronder enkele extreemnationalistische die zich door representatie in het parlement konden versterken tot invloedrijke partijen. Deze partijen werden al snel invloedrijk in het politieke leven. Toen in 1992 de nieuwe partij DNSF van Iliescu de verkiezingen won, maar niet over een meerderheid beschikte, koos deze voor samenwerking met de nationalistische partijen. In 1996 veranderde de situatie met de overwinning van de anticommunistische alliantie DCR, die in coalitie ging met de DAHR. Onze mening is echter dat het nationalistische klimaat in de eerste delicate jaren van de transitie het meeste invloed heeft gehad op de aard va de DAHR, en dat dit heeft bijgedragen tot de meer radicale eisen van de partij en de interne druk van een factie die op korte tijd haar eisen voor autonomie ingewilligd wilde zien. 167

5.4.3. De factor van het thuisland

Een derde en naar onze mening meest belangrijke factor in de verklaring van de meer radicale politiek van de DAHR zal ik baseren op Antoine Roger’s bewerking van de theorie van Stein Rokkan. In Rokkan’s theorie wordt de politieke vertegenwoordiging van een etnische

167 JOHNSON, “Democratic Transition in the Balkans” pp. 12-13

87 minderheid uitgelegd als een accomodatieproces. Etnische minderheden richten partijen op om het natuurlijke homogenisatieproces van de meerderheid tegen te gaan en op te komen voor dat wat hen onderscheidt van de meerderheid. Roger was geïntrigeerd door het verschil tussen de DAHR en de BRV, zijnde de aard en de radicaliteit van de eisen die in beide gevallen verschillen. Roger stelt dat je etnische partijen slechts kan vergelijken als je ook externe factoren in beschouwing neemt. Een van die externe factoren is de economische situatie in het ‘thuisland’ van de etnische minderheid, zijnde in deze gevallen Hongarije en Turkije. 168 Deze situatie kan gelijkaardig zijn aan die van het land waar de minderheid leeft, maar kan ook beter zijn. Deze internationale dimensie zorgt ervoor dat in etnische partijen meerdere “strekkingen” ontstaan, meer bepaald een strekking die naar het buitenland gericht is en ijvert om de banden met het thuisland te versterken, en een meer naar het binnenland gerichte strekking die dialogeert met alle partijen in het land waar de minderheid verblijft en op die manier dat land als thuisland gaat beschouwen. Het is de taak van de partij die twee strekkingen in balans met elkaar te houden, en dat is niet altijd evident. Wanneer het land waarin de minderheid leeft en het ‘thuisland’ in een gelijkaardige economische situatie zitten, is het waarschijnlijk dat de naar het buitenland gerichte strekking geen radicale eisen zal stellen en dat een evenwicht binnen de partij makkelijk te behouden is. In dit geval is het waarschijnlijk dat de minderheidpartij bereid is met alle andere partijen samen te werken. Dit is in Bulgarije voor de BRV duidelijk het geval. Wanneer de vergelijking tussen beide landen niet opgaat en het ‘thuisland’ er beter voor staat, zal de naar het buitenland gerichte strekking zich meer manifesteren en trachten een aparte status voor de minderheid te verwerven. De naar het binnenland gerichte strekking zal eerder door hervormingen proberen stap voor stap een betere status te verwerven. Dit is het geval in Roemenië met de DAHR. In dit geval moeten we rekening houden met nog een bijkomende factor, namelijk de positie van het thuisland. Het thuisland kan de eisen van de minderheid aanmoedigen of kan zich afzijdig houden. Turkije bleef eerder passief op de achtergrond, terwijl Hongarije bij verschillende gelegenheden achter de meer radiale eisen van de DAHR stond. 169

168 ROGER, “Economic Development and Positioning of Ethnic Political Parties”, p.1 169 ROGER, op. cit., pp. 8-9

88

Besluit

In deze thesis hebben we onderzoek geleverd naar de betekenis van de Beweging voor Rechten en Vrijheden in de Bulgaarse politiek. De betekenis van deze partij kan echter pas goed naar waarde geschat worden als kennis hebben over de gebeurtenissen ten tijde van het communisme. In ons eerste hoofdstuk hebben we de situatie van de Turkse- en moslimminderheden ten tijde van het communisme besproken. Het regime van Todor Živkov beweerde dat de Turken in Bulgarije geen etnische Turken waren, maar dat deze bevolkingsgroep afstamde van etnische Bulgaren die tijde van het Ottomaanse rijk zich onder dwang hadden bekeerd tot de islam. De BCP besliste daarom dat een ‘heroplevingscampagne’ nodig was om dit ongedaan te maken. Om dit doel te bereiken werden moslims verplicht hun naam in te ruilen voor een christelijke, werd het onderwijs in de Turkse taal aan banden gelegd, islamitische feestdagen en tradities werden verboden. Deze politiek bereikte een hoogtepunt in 1984, wanneer de BCP alle verwijzingen naar het bestaan van etnische Turken in Bulgarije verwijderde. In de winter van 1984 werden voor het eerst hele dorpen omsingeld door politie, leger en tanks waarna etnische Turken ertoe werden verplicht hun naam te veranderen. Een reactie van de Turken bleef niet uit, maar de situatie ontspoorde niet. De meeste auteurs gaan er echter wel van uit dat in 1989 en tijdens de eerste jaren van de transitie Bulgarije een potentieel kruitvat was. Het is de verdienste van de toen pas opgerichte BRV dat ze ondanks alle pogingen van de BSP om haar te verbieden, toch de kalmte heeft weten te bewaren. Reeds vanaf haar ontstaan heeft de BRV zich opgeworpen als vertegenwoordiger van de Turken en moslims in het land, en heeft steeds openlijk verklaard tegen het principe van autonomie te zijn en hier nooit naar te zullen streven. De BRV was vanaf haar ontstaan een protectionistische partij en gebaseerd op vier pijlers, namelijk godsdienst, cultuur, taal en onderwijs. De invloed van de BRV bleek voor de eerste maal toen de partij de UDK, die in 1991 de verkiezingen had gewonnen en regeerde met de steun van de BRV, niet langer steunde. De leiders van de BRV voelden dat de partij enkel gebruikt werd als middel om de UDK aan een meerderheid te helpen en verder maar weinig invloed had. De BRV had zich er dan wel van weerhouden effectief deel te nemen aan de regering, maar verwachtte van de UDK dat deze

89 minstens oog zou hebben voor het electoraat van de BRV, dat zwaar te lijden had onder de hervormingen van de UDK. De daarop volgende technocratenregering van Berov regeerde onder het mandaat van de BRV. Dat impliceerde dat de BRV grotendeels samenwerkte met de BSP, wat de kiezers van de BRV niet gelukkig stemde. Zij waren immers nog niet vergeten wat de voorganger van de BSP, de BCP, hun had aangedaan. Van de kant van de UDK werd de BRV dan weer verweten een onbetrouwbare politieke partner te zijn. We kunnen dit echter ook van de positieve kant bekijken. Door samen te werken met de BSP werd de BSP verplicht hun nationalistische retoriek te laten vallen om samen te kunnen blijven werken et de BRV, wat bijdroeg tot de normalisering van de relaties tussen de drie grootste partijen toen. Anderzijds bewees de BRV ook een partij te zijn die zich openstelde voor samenwerking met eender welke politieke partij dan ook, om de rechten van haar electoraat te verdedigen. De overwinning van de BSP in de verkiezingen van 1994 betekende geen goed nieuws voor de Bulgaarse transitie. Concreet betekende dit dat de broodnodige hervormingen van de politiek en economie gedurende deze periode in de koelkast werden gestoken waardoor het land in nog een diepere put zonk. Uiteindelijk werd deze regering onder druk van straatprotesten gedwongen af te treden en werden nieuwe verkiezingen gepland voor 1997. De verkiezingen van 1997 werd gewonnen door de UDK die beloofde werk te maken van de strijd tegen de misdaad, economische hervormingen en Euro-Atlantische integratie. Een voor de BRV belangrijk document werd gedurende deze legislatuur getekend, namelijk de Raamconventie voor de Bescherming van Nationale Minderheden. Ook belangrijk voor de BRV in deze legislatuur was de stichting van de Liberale Democratische Unie, waar de BRV als belangrijkste partij deel van ging uitmaken. Hierdoor ging de BRV deel uitmaken van de Liberale Internationale en had ze toegang tot internationale liberale fora, wat de BRV hielp om te bewijzen dat ze niet enkel een partij voor de Turken wilde zijn, maar een partij die zich inzet voor de mensenrechten in het algemeen en zich als centrumpartij wilde opwerpen. Tot 2001 heeft de Bulgaarse politiek te maken gehad met een bipolair model, met de BSP en de UDK in de hoofdrol, en een kleinere maar niet minder belangrijke rol voor de BRV. Doordat de twee grote partijen het niet zagen zitten samen te werken zagen ze zich genoodzaakt met de BRV samen te werken. Dit heeft ervoor gezorgd dat de BRV zich reeds vanaf de eerste verkiezingen heeft kunnen bewijzen. De BRV bewees een protectionistische partij te zijn die de belangen van haar eigen electoraat niet stelde boven de algemene nationale belangen en weerde steeds radicale invloeden uit haar partij. De angst van een groot deel van de Bulgaarse bevolking dat de BRV in se een separatistische partij zou zijn die autonomie

90 voor de Turkse minderheid nastreefde, werd hiermee bekoeld. Doordat de BRV zo snel deel kon uitmaken van de Bulgaarse politiek, kon de BRV tijdens de cruciale eerste jaren van de transitie, toen de etnische spanning terug dreigden op te laaien, als kanalisator werken voor de Turkse minderheid, die zich dankzij deze partij wellicht minder aan hun lot overgelaten zagen aangezien ze hun zeg hadden in het parlement. De regeringsdeelname zorgde tevens voor een normalisering in de relaties tussen de BRV en de BSP. In 2001 veranderde het politieke landschap echter door de komst van de nieuwe partij NBSII, die direct de verkiezingen won. De BRV behaalde ook een goed resultaat dankzij het benutten van stemmen van uitgeweken Bulgaarse Turken in Turkije. De uit Spanje teruggekomen Simeon zou ervoor zorgen dat de BRV andermaal kans kreeg op regeren. De verdiensten van deze regering liggen vooral op het vlak integratie in zwel de NAVO als in de EU. Men kan dus stellen dat de BRV een regering heeft mogelijk gemaakt die Bulgarije op de juiste koers richting de EU heeft gezet. De uitslag van de verkiezingen van 2005 was mogelijk een nog grotere verrassing dan die van 2001. De BRV zag met bijna 15% van de stemmen haar electoraat verdubbeld. Een bijkomende verrassing was de parlementaire representatie van Ataka, een extreemrechtse partij die sterk tegen de BRV gericht was. Het succes van de BRV viel te verklaren enerzijds door het voeren van kiescampagnes in Turkije, en anderzijds door de groeiende populariteit van Ataka. Het ziet er wel naar uit dat door deze verkiezingen de BRV haar strategische rol van balancerende kracht, die ze in de voorbij jaren heeft kunnen spelen, definitief kwijt is. Het ziet er echter meer naar uit dat de coalitie tussen de BRV, BSP en NBSII eerder de vorm van een schijnhuwelijk aannam, met als doel de toetreding van Bulgarije in januari 2007 te halen. Bewijs daarvan was voor ons het ‘njet’ van Simeon om samen met de BRV naar de verkiezingen te gaan. Nog een bijkomend bewijs daarvan is de huidige poging om Bulgaarse Turken die in Turkije wonen niet meer te laten stemmen voor de nationale verkiezingen. Indien dit voorstel wordt doorgevoerd zou de BRV wel eens in slechte papieren kunnen terechtkomen, aangezien steeds meer etnische Turken zich in Turkije gaan vestigen. In een vierde hoofdstuk onderzochten we de factoren die ertoe hebben bijgedragen dat de BRV is kunnen evolueren van een illegale etnische partij tot een partij die in verscheidene regeringen mee regeerde en in vele opzichten een bepalende invloed had op de transitie. Als we Bulgarije vergelijken met de rest van de Balkan zien we inderdaad dat we met een uniek etnisch model temaken hebben. In dit hoofdstuk zijn we dieper ingaan op de factoren waardoor dit mogelijk was. We kwamen tot de conclusie dat het Bulgaarse etnische model tot stand is kunnen komen dankzij vijf elementen. De kieswetgeving heeft ertoe geleid dat in een

91 eerste fase van de transitie slechts drie partijen parlementair vertegenwoordigd waren, wat de BRV in een strategisch interessante positie plaatste. Ook leidde deze kieswetgeving ertoe dat voor een lange tijd geen extreemrechtse partijen in het politieke landschap voorkwamen waardoor de BRV er niet toe werd gedwongen een hardere koers te varen. Een derde factor is het monopolie dat de BRV heeft op de vertegenwoordiging van de Turkse- en moslimminderheid. In andere landen is reeds gebleken dat concurrentie tussen twee minderheidspartijen nefast kan zijn voor de vertegenwoordiging van die minderheid, aangezien minderheidspartijen per definitie over een beperkt electoraat beschikken. Als dit electoraat voor twee of meer partijen stemt bestaat het gevaar dat geen enkele van die partijen de kiesdrempel haalt. Dit was bijna het geval in Bulgarije, door het ontstaan van de Turkse Democratische Partij, die radicaler was dan de BRV, maar de BRV heeft deze kans bent om nog maar eens te bewijzen dat ze zich niet laat verleiden een hardere koers te varen. Een vierden factor is de voorganger van de BRV, namelijk de TNBB. Deze illegale organisatie trachtte tijdens het communisme het verzet van de Turken en moslims te centraliseren. Wat deze organisatie echter zo speciaal maakte was het feit dat ze de ‘strijd zonder wapens’ voorop stelde. Bovendien had deze organisatie een goed opgebouwde structuur, waarin we de hand van Dogan herkennen. De aard van deze partij was voor mij tekenend voor de aard van de toekomstige BRV. Een laatste factor is de positie die Turkije gedurende de Bulgaarse transitie heeft ingenomen. Turkije heeft er namelijk nooit op aangedrongen dat de BRV radicalere eisen zou stellen, en problemen steeds aangekaart door bilaterale contacten. Om aan te tonen dat het Bulgaarse etnische model wel degelijk uniek is hebben we in hoofdstuk vijf kort een partij besproken die op het eerste zicht vergelijkbaar is, namelijk de Democratische Alliantie der Hongaren in Roemenië (DAHR). Deze casus leerde ons dat de factoren die we besproken in het vorige hoofdstuk wel degelijk bepalend kunnen zijn voor de aard en evolutie van een etnische partij. Het feit dat er tijdens de eerste jaren van de transitie geen kiesdrempel was zorgde ervoor dat extreemrechtse partijen deel konden uitmaken van het Roemeense politieke landschap, wat er ook voor zorgde dat de DAHR radicaler werd. Ook zagen we dat de economische positie van het ‘thuisland’ invloed kan hebben op de partij in kwestie. De Beweging voor Rechten en Vrijheden is vanaf haar ontstaan een veelbesproken partij geweest. De partij wordt door sommigen gezien als een instrument van Turkije om invloed te verwerven in de Bulgaarse politiek. Door sommige partijen wordt de partij BRV gezien als onbetrouwbare coalitiepartner, door sommige Turken wordt ze beschouwd als verrader van de Turken wegens haar samenwerking met de BSP. Het kan echter niet ontkend

92 worden dat de invloed van de BRV op de Bulgaarse politiek groot is geweest. In onze ogen moet deze partij vooral geprezen worden voor de manier waarop ze gedurende de eerste (en kritieke) jaren van de transitie erin er is geslaagd de kalmte onder de Turkse minderheid in het land te bewaren. Ik zou graag deze thesis afsluiten met de woorden van Georgi Parvanov, president van Bulgarije: “De Bulgaarse etnische ervaring blijft één van de grootste exportproducten van de Bulgaarse transitie”.

93

Bibliografie

BACHVAROV, M., “The current ethnic panorama in Bulgaria”, Geojournal, 43 (1997), pp. 215-224.

BEICHELT, T., “Minorities in New European Democracies: a Source of Destabilization?”, ECMI, The European Yearbook of Minority Issues, 3 (2003), pp. 53-71

BELL, J.D. “The Revival Process: The Turkish and Pomak Minorities in Bulgarian Politics”, in: T.D. SFIKAS en C. WILIAMS (eds.), Ethnicity and Nationalism in East Central Europe and The Balkans. Brookfield, 1999, pp. 237-268.

BOJKOV, V. D., “Bulgaria’s Turks in the 1980s: a minority endangered”, Journal of Genocide Research, 6 (2004), pp. 343-370.

BÜCHSENSCHÜTZ, U., Malcinstvenata Politika v Balgaria. Politikata na BKP kam Evrei, Romi, Pomatsi i Turtsi (1944-1989). Sofia, 2000

BUGAJSKI, J., Political Parties of Eastern Europe: A Guide to Politics in the Post- Communist Era. London, 2002

DETREZ, R., De Balkan: Van Burenruzie tot Burgeroorlog. Antwerpen, 1992

DIMITROV, V.,Bulgaria: The Uneven Transition. London, 2001

DROBIZHEVA, L.M. (ed), Ethnic Conflict in the Post-Sovjet World: Case Studies and Analysis. New York, 1996

EMINOV, A., Turkish and other Muslim Minorities of Bulgaria. London, 1997

94 GANEV, V.I., “History, Politics and the Constitution: Ethnic Conflict and Constitutional Adjudication in Postcommunist Bulgaria”, Slavic Review, 63 (2004), pp. 66-89.

GOČEVA, P., DPS v Sjanka i na Svetlina. Sofia, 1991

ILCHEV, I., “Emigration and the Politics of Identity: The Turkish Minority in Bulgaria” , in: J.P. STEIN (ed), The Politics of National Minority Participation in Post-Communist Europe, State Building, Democracy and Ethnic Mobilization. New York, 2000, pp. 237-268

ISHIYAMA, J.T. en BREUNING, M., Ethnopolitics in the New Europe. London, 1998

JENNE, E.K., Ethnic Bargaining: The Paradox of Minority Empowerment. New York, 2007

JOHNSON, C., “Democratic Transition in the Balkans: Romania’s Hungarian and Bulgaria’s Turkish Minority (1989-99)”, Nationalism and Ethnic Politics, 8 (2002), pp. 1-28

JUBERIAS, C.F., “Post-Communist Electoral Systems and National Minorities: A Dilemma in five Paradigms”, in: J.P STEIN (ed.), The Politics of National Minority Participation in Post-Communist Europe. New York, 2000, pp. 31-64

KALINOVA, E., BAEVA, I., Balgarskite Prechodi 1939-2002. Sofia, 2002

KARPAT, K.H., Studies on Turkish Politics and Society: Selected Articles and Essays. Boston, 2004

KRASTEVA, A., “La Politique Ethnique Bulgare”, Transitions, 42 (2001), pp. 153-172.

KÜÇÜKCAN, T., “Re-claimng Idenity: Ethnicity, Religion and Politics among Turkish- Muslims in Bulgaria and Greece”, Journal of Muslim Minority Affairs, 19 (1999), pp. 49-68.

MILLARD, F., Elections, parties and representation in Eastern Europe. New York, 2004

NEUBURGER, M., The Orient Within: Muslim Minorities and the Negotiation of Nationhood in Modern Bulgaria. New York, 2004

95

ÖZGÜR-BAKLACIOGLU, N. “Dual Citizenship, Extraterritorial Elections and National Policies”, in: O. IEDA (ed.), Beyond Sovereignty: From Status Law to Transnational Citizenship? Sapporo, 2006, pp. 319-358

PALČEV, I., Achmed Dogan: Opit za Političeski Portret. Sofia, 2001

PALČEV, I., Ahmed Dogan and the Bulgarian Ethnic Model. Sofia, 2002

PETKOVA, L., “The Ethnic Turks in Bulgaria: Social Integration and Impact on Bulgarian- Turkish Relations, 1947-2000”, The Global Review of Ethnopolitics, 1 (2002), pp. 42-59.

RISTEI, M., “Democratic Stability and Ethnic Minority Representation in Bulgaria and Romania”, The Electronic Graduate Annals of Political Science, 1 (2005), pp. 1-30 Beschikbaar via http://www.wmich.edu/politics/grad/egaps/e-gaps20063.pdf

ROGER, A., “Economic Development and Positioning of Ethnic Political Parties: Comparing Post-Communist Bulgaria and Romania”, Southeast European Politics, 3 (2002), pp. 20-42.

RUSANOV, V. (ed.), Aspekti na Etnokulturnata Situacija: Osem Godini po-kasno. Sofia, 2000

SCHRAMEYER, K., “Ahmed Dogan – hat der Königsmacher überreizt? Die Partei der Türkischen Minderheit in Bulgarien (DPS) und die Parlementswahlen vom 25. Juni 2005”, Südosteuropa, 53 (2005), pp. 356-375.

SHAFIR, M., “The Political Party as a Holding Company: The Hungarian Democratic Federation of Romania”, in: J.P. STEIN (ed), The Politics of National Minority Participation in Post-Communist Europe. New York, 2000, pp. 101-123

STOYANOV, D., “The Impact of EU Integration on the Bulgarian Party System”, in: : P.G. LEWIS en Z. MANSFELDOVA (eds.), The European Union and Party Politics in Central and Eastern Europe. New York, 2006, pp. 190-209

96 TATARL”, I., Dviženie za Prava I Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v stranata I na Balkanite. Sofia, 2003

VASSILEV, R.V., “Post-Communist Bulgaria’s Ethnopolitics”, The Global Review of Ethnopolitics, 1 (2001), pp. 37-53.

VASSILEV, R., “Bulgaria’s Ethnic Problems”, East European Quarterly, 36 (2002), pp. 103- 125

VASSILEV, R. “Will Bulgaria Become Monarchy Again?”, Southeast European Politics, 4 (2003), pp. 157-174

Internetbronnen

BAKALOVA, M., “Nationalism and Non-Confrontation in Bulgarian Politics”, Internet, 5 februari 2007. Beschikbaar via: http://www.ceu.hu/nation/theses/bakalova9900.pdf

BULGARIAN HELSINKI COMMITTEE, “The Human rights of muslims in Bulgaria in law and politics since 1878”, Sofia, 2003. Internet, beschikbaar via: http://www.islamawareness.net/Europe/Bulgaria/bulgaria_article0004.pdf, pp. 45-47

EKICI, N., “The Diaspora of Bulgarian Turks in Turkey”, Internet, 8 augustus 2005. Beschikbaar via: http://www.emz-berlin.de/projekte_e/pj41_pdf/ekici.pdf

GRONDWET VAN DE NATIONALE REPUBLIEK BULGARIJE van 13 juli 1991, art. 36 § in: TATARL, I., Dviženie za Prava I Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v stranata I na Balkanite. Sofia, 2003

MARUSHIAKOVA, E. en POPOV, V., “Muslim Minorities in Bulgaria”, Internet, 22 oktober 2004. Beschikbaar via: http://www.emz- berlin.de/projekte_e/pj41_pdf/Marushiakova.pdf

97 MINČEV, O., “Balgarija i členstvoto na Turcija v ES”, Internet, 17 februari 2006. Beschikbaar via: http://www.evroportal.bg/article_view.php?id=730582

PETKOVA, T., “Parlamentat otrjaza izselniciteza evrovota, DPS napusna zalata”. Internet, 14 februari 2007. Beschikbaar via: http://www.mediapool.bg/show/?storyid=126033

PROJECT ON ETHNIC RELATIONS, “The Bulgarian Ethnic Experience”, Internet, 15 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.per-usa.org/reports/PER_Bulgaria_9_20_02.pdf

REYNOLDS, A., e.a., “First Past The Post (FPTP)”, Internet, 8 september 2006. Beschikbaar via: http://aceproject.org/ace-en/topics/es/esd/esd01/esd01a

REYNOLDS, A., e.a., “List PR”, Internet, 8 september 2006. beschikbaar via: http://aceproject.org/ace-en/topics/es/esd/esd02/esd02c

REYNOLDS, A., e.a., “Proportional Representation (PR)”, Internet, 17 mei 2006. Beschikbaar via: http://aceproject.org/ace-en/topics/es/esd/esd02

SAVKOVA, L., “Spoilt for Choice, Yet Hard to Get: Voters and Parties at the 2005 Bulgarian Parliamentary Elections”, Internet, 2 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.sussex.ac.uk/sei/documents/sei_working_paper88.pdf

VOLGYI, B.B., “Ethno-Nationalism during Democratic Transition in Bulgaria: Political Pluralism as an Effective Remedy for Ethnic Conflict”, Internet, 2 mei 2007. Beschikbaar via: http://www.yorku.ca/yciss/activities/documents/PCSPPaper003.pdf

98 Bijlage 1: Etnische minderheden in Bulgarije

Bron: E. GYUROVA, “Emerging multi-ethnic policies in Bulgaria: a central-local perspective”, Internet, 5 mei 2007. beschikbaar via: http://lgi.osi.hu/publications/books/Diversity_in_Action/2_1.PDF, p. 128

99

Bijlage 2: Voorbeeld van een pamflet van een illegale beweging

Bron: I . TATARL, Dviženie za Prava I Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v stranata I na Balkanite. Sofia, 2003, p. 8

100

Bijlage 3: Structuur van de TNBB

Bron: I. TATARL, Dviženie za Prava I Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v stranata I na Balkanite. Sofia, 2003, p. 13

101

Bijlage 4: Verklaring (eed) die leden van de TNBB moeten ondertekenen

Bron: I. TATARL, Dviženie za Prava I Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v stranata I na Balkanite. Sofia, 2003, p. 15

102

Bijlage 5: Declaratie van de BRV

Bron: I. TATARL, Dviženie za Prava I Svobodi: Faktor za Demokracija, Razbiratelstvo i Sigurnost v stranata I na Balkanite. Sofia, 2003, p. 22

103