82

Tsch.Gesch.Cink.N;itiiurw.Wisk.Ti;i.hn. 6(1983) 2 Thcmanummer

M.J. van Lichurg*

DE MICROSCOPIE IN HET ONDERWIJS VAN DE KLINISCHE SCHOLEN IN NEDERI.AND (1824-1865)

Bezien vanuit de geschiedenis van de onderwijsinstellingen op medisch en farmaceutisch gebied heeft de ontwikkeling van de genecskiinde en natuur- wetenschappen zich in de jaren 1824-1865 op twee niveaus voltrokkcn: op academisch niveau binncn de universitaire instellingen te . LItrecht en Groningen en op niet-academisch niveau binnen de zogenaamde genees- kundige of klinische scholen. Tussen beide niveaus in staan de semi- academische instituten. i.e. de athcnea te .. Franeker.Devenler en Maastricht. Of deze instellingen een afzonderlijk niveau vertegenwoordigen dan wel gerekend mogen worden tot hetzij het academische hetzii het niet academische niveau laat zich vooralsnog niet duidelijk bepalen. Voor geen van genoemde niveaus zijn historische studies beschikbaar waarin de ont­ wikkeling van de genoemde vakgebieden gedurende de I9de eeuw op degelijke wijze aan de orde is gesteld. Dit overzicht van de ontwikkeling van het microscopisch onderwijs aan de klinische scholen kan dan ook niet meer zijn dan een voorlopige bijdraee tot een geschiedschrijving waarvan de voltooiing nog op zich wachten laat.

I. De klinische .scholen Voorbijgaand aan de klinische scholen in de Zuidelijke Nederlanden die daar in sommige steden na het decreet van 1806 waren opgericht,' waren de geneeskundige scholen op het huidige Nederlandse grondgebied direkt het gevolg van een Koninklijk Besluit van 1823. waarbij steden met "geschikte openbare gasthuizen" in de gelegenheid werden gesteld een school op te richten "ter aankweeking van heelmeesters en vroedvrouwen". In een vierjarige cursus zou op deze scholen onderwijs worden gegeven in "de ontleedkunde en physiologie, de kruidkunde, de chemie, de artsenijmeng-

•Medisch Eneyclopcdisch Inslitiiiit. Vrije Univcrsiicit. Van iler Bocchorststraat 7. Amsterdam. I. Dergcliike scholen waren er te Antwcrpen. Brugge. Gent en Briisscl. Vgl. G.Ph.F, Groshans, Hi.slori.^ch Ver.slas; over

kunde. (...) de natuurlijke historic, materics medica, pathologie, therapie, heelkunde en vroedkunde".' Nadere uitwerking van deze bepalingen vond plaats in provincial'' of stedelijke'' reglementen omtrent op te richten scholen. Voor de examens blcven de Provinciale Commissien voor Genees- kundig Onderzoek en Toevoorzigt verantwoordelijk, die bij het examen voor de verschillende bevoegdheden (stedelijk of plattelands heelmeester en vroedmeester, scheepsheelmeester. oogmeester en tandmeester) gebruik maakten van de uitvoerige examenreglementen die in 1818 opnieuw waren opgesteld. In geen van de reglementen, noch in de verschillende "Plan en Regelmaat"-bepalingen' is sprake van leerstof die bekendheid met de microscopic veronderstelt. In een zestal steden zijn tenslotte geneeskundige of klinische scholen opgericht: Middelburg (1824), Haarlem (1825), Hoorn (1825), Alkmaar (1827). Amsterdam (1828) en Rotterdam (1828). Bij de bestudering van deze scholen doet zich de moeilijkheid voordat van een eenheid in het schooltype van de klinische scholen geen sprake is. De uitwerking die aan de eerder genoemde reglementen gegeven werd, leidde tot onderling zeer aanzienlijke verschillen wat betreft accommodatie (gasthuis. theatrum anatomicum. laboratorium, instrumenten, enz.) en verdeling van de vakken over de verschillende lectoren. De geschiedenis van de geneeskundige school te Amsterdam is in het vervolg verder buitcn beschouwing gebleven. om reden dat hier het geneeskundig onderwijs van de klinische school in de praktijk dooreenliep met het onderwijs aan het athenaeum illustre. een situatie die overigens door de wetgever duidelijk was gewild.' Daardoor ontstond te Amsterdam een nogal complexe situatie, waarover tot op heden weinig onderzoek is verricht.' zodat voor een beschouwing van het microscopie-onderwijs nauwelijks op secundaire literatuur kan worden teruggevallen, terwiji het archiefonder- zoek nog als niet voltooid moet worden beschouwd. Een afzonderlijke beschouwing van de microscopic binnen het onderwijs van de vier athenaea moet, gelet op de verwijzingcn in de literatuur'* in dit verband als wenselijk worden beschouwd.

2. Zie Verzamelin;.; van Wetien. Besluilen en Replemenien. heirekkelijk de Biiraerlijke Oenee.skiindifie Diensi in hel Koninkrijk der Nederlanden ('s-Gravenhage, 1836) 245-253, 3. Ibid.. 254-260 (Zeekind) en 265-272 (Noord-Brabant), 4. Zo voor Rouerdam. Haarlem, Hoorn. Alkmaar. 5. i'erzamelin^ van Wetien. 231-244. 6. Ibid.. 246-247 (art. 5). 7. G. Hellinga's sliidie over "De Geneeskundige School te Amsterdam". Ncdcrlands Tijdse/irifi voor Gcneeskunde 72(1928) 4220-4269. is geheel gcschreven \anuit de geschie­ denis van het Binnengasthuis. 8. Zie \'oor Amsterdam: Van Aibeneum lot Vniver.siieit. (iesehiedenis van het Athenaeum Illustre in de negenliende eemv (Amsterdam. 1927) en \ooral Gedenkboek van het 84

2. De microscopic te Middelburg, Haarlem, Hoorn en Alkmaar De geschiedenis van de geneeskundige school te Middelburg valt in twee tijdvakken uiteen: die van de provinciale school (1824-1856) en die van de stedelijke school (1856-1865). Voor de eerstgenoemde instelling laat zich de situatie kort weergeven met de mededeling van de oud-lector van de school, Jan Cornells de Man (1818-1909), die in zijn geschiedschrijving van de school bericht dat zijn vader, die lector was in de anatomic en fysiologie, niets ter beschikking had wat bij anatomische of fysiologische demonstraties dienstig kon zijn, "zelfs niet een microscoop, dat men trouwens ook niet had weten te gebruiken". Een vergoelijking meende de berichtgever te vinden in het feit. dat hijzelf bij zijn studie onder de Leidse hoogleraar Sandifort in 1838 nooit een microscoop had gezien." Wat de periode na 1856 betreft bericht De Man over de lessen van Gijsberl van Hennekeler (1825-1884), die de fysica en botanic doceerde en bij zijn onderwijs veel gebruik maakte van de werktuigen van het natuurkundig gezelschap tc Middelburg. waarbij 66k van de microscoop. Kostbare preparaten zouden door Van Hennekeler voor zijn microscopie-onderwijs zijn aangeschaft.'" Daarnaast toonde de lector in de chemie en botanie, Pieter Marinus de Ligny (overl. 1892) belangstelling, getuige de inrichting op eigen kosten van een laboratorium waarin "fijnere balanzen, een goed microscoop, spectros- copen en zoo meer" waren te vinden." Hoe deze belangstelling zich in het geneeskundig onderwijs heeft gemanifesteerd laat zich uit de gedrukte bescheiden niet opmaken. Over de geneeskundige school van Haarlem berichtte in 1865 de lector in de anatomic Douwe Lubach (1815-1902) dat voor het anatomisch onderwijs goede hulpmiddelen beschikbaar waren, waaronder "een zeer goed mikros- koop en (...) eene kleine verzameling mikroskopische praeparaten".'^ Ongetwijfeld heeft ook Marinus Nicolaas Beets (1780-1869). de centrale figuur binnen de Haarlemse medische en farmaceutische gemeenschap en geneeskundige school de microscopic niet ongemerkt aan zich voorbij laten gaan," al was het alleen al vanwege de status die het bezit en gebruik van een

Athenaeum en de i'niver.titeit van .Amsterdam 1632-I9J2 (Amsterdam. 1932), Voor Deventer. 7ie: .I.C, van Slee. De Ilhistre School te Dcventer 16J0-I878. Hare ge.sehiedeni.s. hoogleeraren en .sludenten. met bijvoeging van het .Album Studiosorum (Den Haag, 1916), 9. J,C. de Man. De geneeskundige school te Middelburg 1825-1866. dl. 1 (Middelburg, 1902) 47. 10. Ibid.. 69 en D, Schoute, De Geschiedenis van het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. (Mi(ide\bm^. 1923). 11. De Man. Geschiedenis. 69. 12. D. Luhach. De Genee.s-. Heel-. >• er/os- en Artsenijmengkundige School te Haarlem 1824-1865 (Haarlem, 1865) 10. 13. W. Stoeder. Marinus Nicolaas Beets. Fen nuttig en wel besteed /even (Amsterdam, 1889). 85 microscoop met zich bracht. Bronnen betreffende de Haarlemse school leveren daarvoor echter geen bevestiging. De geneeskundige school te Hoorn maakte met de microscopic voor het eerste kennis door de aktiviteiten van het Genootschap Vis Unita Fortior, dat sinds 1848 over een eigen microscoop beschikte. De leidinggevende rol van de lectoren van de school binnen dit genootschap, evenals de nauwe historische banden tussen beide instellingen.''* docn met rccht vermoeden dat daarmee de microscopic ook in het onderwijs ter sprake is gebracht. In 1859 werd zelfs op verzoek van de lectoren een assistent-lector, P. Verkade aangesteld om de "physiologie in verband met microscopic" te doceren." Een jaar later volgde zijn benoeming tot lector in de materics medica, pathologie en therapie, in welk Icctoraat hij twee jaar later al werd opgevolgd door G.H. de Feyfer. Ook hier laat zich bij gemis aan bronnen de situatie niet nauwkeuriger beschrijven. Wat de Alkmaarse geneeskundige school betreft kan slechts het vermoeden worden geuit dat de lector Josephus van Dam (1766-1843), die een aanzienlijke prive-collectie van preparaten, boeken en instrumenten bezat, belangstelling had voor de microscopie, maar van enige invloed daarvan op het onderwijs is nergens sprake.'*

3. De microscopie en de klinische school te Rotterdam De geneeskundige school van Rotterdam is zonder twijfel kwalitatief de beste klinische school geweest.'^ De wetenschappelijke verdiensten van de hier werkzame lectoren (Mulder. Oudemans, Rauwenhoff, Molewater, De Vrij etc.),'* de volledigheid van de onderwijsvoorzieningen (theatrum ana­ tomicum, laboratorium. hortus botanicus, ziekenhuis, kraamzaal) gaven haar uitstekende kansen om de ontwikkelingen binnen de wetenschap, ook op het terrein van de microscopie, op de voet te volgen. Dat de microscopie hinnen het onderwijs van de Rotterdamse school daadwerkelijk een rol heeft gespeeld. laat zich direkt al vermoeden uit de opgave in de catalogus van de schoolboekerij, waarin men niet alleen de

14. ,1, Steendijk-Kuypers. "De Hoornse geneeskundige genoolschappen en hun ijver ten aanzien van de vaccinatie in de 19de eeuw", Tijdschrifl voor de Geschiedenis der Geneeskunde. Natuurwetenschappen. W'iskundecn Techniek [hierna: rC/C/VHy) 5( 1982) 105- 114 en Arch, Genootschap VUF (S,A. West-Friesland), notulen, d.d. 2.3-3-1848. 15. J, Stecndijk-Kuypcrs "De geneeskundige school te Hoorn (1825-1865)", TGGNWT3 (1980)49-73. 16. .I,G, Frantz. De opvoeaing van den geneesheer als mensch en als geleerde: beschouwd in betrekking tot de familie. den staat en de maatsehappij: opgedragen aan de Nederlandsche volksvertegcnwoordiging (Amslerdam. 1861) 242. 17. J. Bruinvis. De Geneeskundige School te Alkmaar (7, pi,, 1915) 11, 18. M..1, van Lieburg. Hel medisch onderwijs te Rotterdam 1467-1967. Een kort historiseh overzicht (Amslerdam. 1978) 58-88. 86 beide standaardwerken van Louis Mandl (1812-1881) aantreft,''* maar ook Vogels Erlduterungstafeln zur pathologischen Histologic (1843), het Handbuch der allgemeinen und spcciellen Gewebelehre van Joseph Gerlach (1820-1896), Gottlieb Glubcs (1812-1898) Pathologische Histologic (1855) en Hartings bekende werk over de microscoop,'"

3,1, Microscopie in het anatomisch onderwijs Dc microscoop heeft in het onderwijs van Jacobus Landt (1796-1830), de eerste lector in de anatomic, geen bijzondere plaats ingenomen. Wel Het hij bij de inrichting van het theatrum anatomicum in 1828 weten dat een viertal "loupen van verschillende sterkte" moesten worden aangeschaft,'' maar of van deze aanschaf op enigerlei wijze voor het onderwijs werd gebruik gemaakt wordt nergens vcrmeld. Landts opvolger, Adrianus Marinus Ledeboer (1797-1887) liet aanvankelijk de microscopie eveneens ongemoeid. Pas toen in het cursusjaar 1840-1841 voor zijn onderwijs een microscoop van Oberhauser, "waaraan zoo groot eene behoefte was", werd aangeschaft," was aan de materiele voorwaarde voor onderwijs in de microscopische anatomic voldaan. Waarschijnlijk heeft Ledeboer het apparaat de eerste jaren alleen gebruikt voor eigen studie en onderzoek. Pas in 1847 liet hij het schoolbe- stuur weten zich gedurende het voorgaande cursusjaar te hebben ingespan- nen om de leerlingen vertrouvvd te maken met "de nieuwste denkbeelden aangaande de cellcntheorie en epitheliumvorming".^' Een nauwkeurige weergave van deze lessen vindt men in het toevallig bewaard gebleven dictaat van de "Lessen over Algemeene Ontleedkunde door Dr. A. Lede­ boer". geschreven door Jan Frederik Schuld (1829-1874) in het cursusjaar 1846-1847.'" Daaruit blijkt dat van een moderne benadering, zoals inmid- dels door (1812-1885) in zijn Histologische aanteekeningen (1844) en door anderen was gcpropageerd,'- nauwelijks sprake was: de

19, L, Mandl, Anatomic microscopique (Parijs. 1838-1847) en Traite pratique du Microscope el de son emploi a I'etude des corps organises (Parijs. 1839), 20, Arch. Geneeskundige School (G.A, Rotterdam) [hierna: ,'\GS]. inv. nr. 46, los stuk: "Liist der boeken van de bibliotheek der Geneeskundige School te Rotterdam". Harting's werk betrof de Duilse uitgave: Das Mikroskop (Braunschweig. 1866). 21, AGS 6. biilage 7 en 12 C. Op de inventaris van het theatrum anatomicum (1830) staan ze niet vermeld. zie AGS 6. bijlage 27-10-1830. 22, AGS 8. Verslag van Ledeboer over 1840-1841. 23, AGS 9. Verslag van Ledeboer over 1846-1847, 24, Mss. in Bibliotheek Maatsehappij tot Bevordering der Geneeskunst (I'B Amster­ dam), 25, Voor de contemporaine ontwikkelingen aan de univcrsiteiten. zie H, Beukers, "De beginiaren van de microscopic aan de geneeskundige t'aculteiten te I'trecht en Leiden". TGGNWT H 1983) nr, 2 en verder G,L"E, Turner. Essays on the History of the Microscope (Oxford, 1980), 87

Q.J. Goddard (1816-1906). C.A.J.A. Oudemans (1825-1906). meeste verwijzingcn betreffen het door Ledeboer voorgeschreven leerboek van Hempel (Grondbeginselen der Ontleedkunde) en de geschriften van Bichat en Rudolphi." Een jaar later voegde Ledeboer aan de mededeling dat opnieuw de weefselleer in het bijzonder ter sprake was gebracht, de opmerking toe dat deze tak van wetenschap was opgehelderd "door praeparaten. platen, ook dikwerf zelfs door mikroskopische onderzoekin- gen".-' De feitclijke introductie van de microscopische anatomic in het curriculum van de Rotterdamse klinische school staat echter op naam van Ledeboers opvolger Quirinus Johannes Goddard (1816-1906). Afgaande op de infor- matic uit de studenten-almanak van 1852 zou Goddard al in de cursus 1852- 1853 wekelijks een afzonderlijk lesuur aan het vak "Microscopie" hebben gewijd.-'* Uit Goddards eigen verslagen aan het College van Bestuur blijkt een meer geleidelijke uitbreiding van de aandacht voor de microscopische

26, A,F, Hempel. Grondbeginselen der ontleedkunde (Haarlem. 1824-); X, Bichat. Al­ gemeene ontleedkunde. op de natuurkunde van den mensch en de geneeskunde toegepast. dl, 1,1, (Amsterdam, 1825) en C,A, Rudolplii. Entozoorum sive vermium intestinalium historia naturalis (Amsterdam. 1808-1809). Met name Bichat's chemische analogieen werkte Ledeboer breedvocrig uit. zie Mss,. genoemd in noot 24. 27, AGS 9. Verslag van Ledeboer over 1847-1848, 28, Almanak voor Sludenten in de Genees-. Heel- en Verloskunde aan de Klinische Scholen (Rotterdam. 1852) 13, 88 anatomie, in het bijzonder wat de practische beoefening daarvan betreft. In 1853 spreekt hij alleen nog over zijn lessen, gewijd aan "sommige onderwer- pen der Histologic".^' Een jaar later blijkt door Goddard "een afzonderlijk coUegie, de handeling en oefeningen met het Microscoop ten doel hebben- de", te zijn ingesteld, bestemd voor "eenige (leerlingen) die daartoe de meeste lust en aanleg toonden te bezitten"."' Met ingang van de cursus 1854- 1855 besloot hij de weefselleer als afzonderlijk vak te behandelen naast de anatomie en fysiologie, hetgeen de opzet van het onderwijs ingrijpend veranderde: de facultatieve colleges in de "praktische beoefening der histologic" werden daarnaast gecontinueerd.^' In I860, hetzelfde jaar als waarin Goddards collega in de botanie zijn microscopie-cursus opende, werden ook zijn colleges en practica opnieuw georganiseerd, zodat van een nog intensievere kennismaking door de kwekelingen met dit snel ontwikkel- de vakgebied sprake kon zijn." Gedurende het daaropvolgende verslagjaar kreeg Goddard voor dit onderdeel van zijn onderwijs de beschikking over de bekende "mikroskopische injectie praeparaten van Prof. Hyrtl". Bovendien werd de coUectie preparaten uitgebreid met "verrassend fraaije mikrosko­ pische praeparaten", die door leerlingen zelf waren vervaardigd." Dat de microscoop zich in dit jaar 1861, waarin ook Rauwenhoff en Molewater zoveel aandacht aan de microscopie besteedden, in een bijzondere belang­ stelling mocht verheugen, getuigt ook de mededeling van Goddard dat vele leerlingen zich op zijn verzoek een eigen microscoop hadden aangeschaft! In het voorlaatste cursusjaar (1864-1865) kreeg het microscopie-onderwijs van Goddard een nieuwe dimensie met de introductie van de embryologie, waarbij naar zijn eigen zeggen tevens de wording "van de weefsels der organen" aan de orde werd gesteld, "waardoor de kweekelingen van zelf op het gebied der histologie werden ingeleid"," Een jaar later sloten de deuren van de klinische school en moest Goddard zijn anatomisch onderwijs beperken tot de lessen die hij al gedurende vele jaren gaf aan de akademie voor beeldende kunsten te Rotterdam.

3.2. Microscopie in het botanisch onderwijs Voor de eerste lector in de botanie, Gerrit Jan Mulder (I802-I880) was al in 1828 het ontbreken van "een bruikbaar microscoop en een paar loupen" aanleiding het schoolbestuur de aanschaf hiervan te verzoeken, met aanbe-

29. AGS 10, Verslag van Goddard over 1852-1853. ,30. AGS 10, Verslag van Goddard over 185.^1854. 31. AGS 10. Verslag van Goddard over 1854-1855. 32. Verslag (van de Commissie van Bestuur over de Geneeskundige School te Rotterdam), in: Verslag van de Gemeenie Rotterdam [hierna: Verslag] 1860, 6, 33. Verslag 1861, 4 en 8. 34. Verslag 1865. 16, 89 veling van de Engelse merken, die Mulder goed en goedkoop oordeelde: voor minder dan f 50 was al een goede microscoop te krijgen.'' Aan dit verzoek werd eehoor gegeven door de aankoop voor f 31 van "de Dubbelde Loupen van Magnus Moritz".^* Deze loupen moesten. indien nodig, tevens dienst doen bij het anatomisch onderwijs. De ontwikkelingen rond Mulder's lectoraat voor de botanie zal er mede de oorzaak van zijn geweest dat van de aangekochte vergrotingsinstrumenten bij het botanisch onderwijs althans geen gebruik is gemaakt. Evenmin zijn er berichten over gebruik van de microscoop in de onderwijsverslagen van Willem Hendrik de Vriese (1806- 1862) en Friedrich Anton Wilhclm Miquel (1811-1871)." Deze situatie veranderde tijdens het korte lectoraat van Nicolaas Hendrik van Charante (1820-1848). Zelf was hij in 1844 te Leiden gepromoveerd bij Jan van der Hoeven (1802-1868) op een proefschrift over de verdiensten van Van Leeuwenhoek voor de microscopische anatomic.^' In zijn verslag over het cursusjaar 1847 liet hij het schoolbestuur weten tweemaal per week college te hebben gegeven aan de hand van het leerboek van De Jussieu," waarbij vooral aandacht was besteed aan "plantcnanatomie en voortplan- ting, de eerste vooral toegelicht door beschouwingen door de micro­ scoop".'"' In dit voetspoor zette Charantcs opvolger, Corneille A.J,A, Oudemans (1825-1906) het botanisch onderwijs voort, Al in zijn eerste onderwijsverslag berichtte hij bij het onderwijs. waar nodig. gebruik te hebben gemaakt van "het aan de clinische School behoorende microscoop"."' Probleem was echter dat de microscoop van de school zich op het theatrum anatomicum bevond. waar de lector Ledeboer het als een onmisbaar instrument be- schouwde, dat eigendom was van de anatomie."-^ De discussie over deze onbevredigende situatie (de hortus en het theatrum anatomicum lagen ver van elkaar verwijderd) was nog hetzelfde jaar aanleiding tot een regeling "omtrent de bewaring en het gebruik der aan de Geneeskundige School te Rotterdam toebehoorende instrumenten en praeparaten", waarin de bepa- ting werd opgenomen dat "het mikroskoop, het welk geacht wordt bestemd te zijn voor alle takken van onderwijs aan de geneeskundige School, zal

35, AGS 6. brief d.d. 14-7-1828 van Mulder aan Cie Bestuur, 36, AGS 6. brief d.d, 28-11-1828. 37, Vgl, voor Miquel: F,A, Slatleu. "F,A,W, Miquel. botanist". Wentia 16 (1966) 1-95. 38, N.H. van Charante. Disseriatio Hislorieo-Medica inauguralis de Anionii Leeuwen- hoeckii meritis in quasdam partes Anatomice mieroscopiae (Rotterdam, 1844). 39, A, de Jussieu. Cours elementaire de botanique (Parijs. 1843). 40, AGS 9. Verslag van Charante over 1846-1847. 41, AGS 9. Verslag van Oudemans over 1848-1849, 42, AGS 9. bijlage nr. 92. brief d.d. 6-11-1849 van Ledeboer aan Oudemans, 90

bewaard worden op het Theatrum anatomicum en alleen daar ter plaatse en uitsluitend door H.H. Lectoren mogen gebruikt worden"."^ Of er vervolgens een microscoop is aangekocht ter plaatsing op de Meerzaal' van de hortus botanicus, of dat Oudemans voor zijn lessen gebruik heeft gemaakt van zijn prive-microscoop is onduidelijk: zeker is dat zijn belang­ stelling voor de microscopie onverminderd naar voren kwam. In de onderwijsverslagen uit de jaren 1852-1854 blijkt duidelijk dat "microsco­ pische praeparaten" hulpmiddel bleven bij het planten-anatomisch onder­ wijs en dat in de lessen over de pharmacognosie de voornaamste doelstelling bleef de leerlingen bekend te maken "met de anatomische structuur dier geneesmiddelen"."" Algemene lofoogstte Oudemans in 1854 met depublika- tie van zijn Aanteekeningen op het Botanische, Zoologische en Pharmacognos- tische gedeelte der Pharmacopoea Neerlandica, welk boek voorzien was van een aantal prachtige lithografische afbeeldingen."' Daarin gaf hij als zijn overtuiging dat men door gebruikmaking van de microscoop "veel meer zal winnen, dan bij het chemische ontleden der geneesmiddelen, hoe noodzake- lijk dat ook in sommige opzigten wezen moge"."' Wegens Oudemans' verdienste voor "het vestigen eener nieuwe rigting in het beoefenen der Pharmacognosie" werd zijn hiervoorgenoemdc publikatie in 1855 bekroond op de wereldtentoonstelling te Parijs."' Bij de aanvaarding in 1859 van zijn nieuwe werkkring aan het athenaeum illustre te Amsterdam verklaarde Oudemans opnieuw de (her-)introductie van de micro­ scoop tot een der belangrijk.ste keerpunten in de "trapswijze ontwik­ keling" van de plantkunde."* Na de benoeming van Nicolaas Willem Pieter Rauwenhoff (1826-1909) tot opvolger van Oudemans werd de beoefening van de microscopie aan de klinische school verder geintensiveerd. Reeds in zijn eerste onderwijsverslag (1859-1860) berichtte Rauwenhoff de Commissie van Bestuur bij de behan- deling van de ontleedkunde en fysiologie der planten geregeld van de microscoop gebruik te hebben gemaakt: "de Lector meende later met vrucht eenige bepaalde uren tot oefening in de aanwending van dit werktuig te

43, AGS 9. bijlage nr, 96. Reglement d.d. 18-12-1849, art. 6, 44, AGS 9, Verslagen van Oudemans over 1852-1853 en 1853-1854, 45, C,A.J,A, Oudemans, .Aanteekeningen op de Botanische, Zoologische en Pharmacog- nostische gedeelte der Pharmacopoea Neerlandica (Rotterdam, 1854), Zie verder J.W. Moll, "Levcnsbericht van C.A.J.A. Oudemans". .laarboek Koninklijke Akademie van Wetenschappen (Amsterdam. 1909) i.h.b, 8, 46, Zie T,D, Vrijdag Zijnen. recensie in: Medisch Weekhlad voor Geneeskundigen 4 (1854) 275-277, 47, Bericht in: Medisch Weekblad voor Geneeskundigen i(\%55)'Sl'i. 48, C.A..t..'\, Oudemans. Inwijdingsrede over de plantkunde. beschouwd in hare traps­ wijze ontwikkeling van de vroegste tijden tot op heden (Utrecht enz,. 1859) 32 e.v. 91 kunnen afzonderen, waartoe hem door de Commissie van Bestuur de vereischte hulpmiddelen verschaft zijn, en waarvoor, bij sommige der meergevorderde leerlingen, zoo het schijnt, genoegzame belangstelling wordt aangetroffen om op den ingeslagen weg te kunnen blijven voort- gaan"."' Met deze "vereischte hulpmiddelen" doelde Rauwenhoff op de door hem voorgestelde verbetering van de leerzaal in de hortus botanicus. waar door hem tafels volgens eigen ontwerp waren geplaatst ten behoeve van het microscopisch onderzoek.^" Deze lessen van Rauwenhoff bleken zo'n succes dat in het volgende leerjaar "ook buiten deze lessen door den Lector aan zijne toehoorders de gelegenheid werd verschaft, om zich praktisch in het anatomisch onderzoek der planten en de daartoe onontbeer- lijke microscopie te oefenen, waarbij de opzettelijk tot dat einde ingerigte werktafels uitstekend aan de vereischten bleken te voldoen, en veel bijdroe- gen om de resultaten dier gezamenlijke oefeningen vruchtbaarder te maken voor de theoretische en praktische vorming der kweekelingen"." In de jaren nadien werd regelmatig met enthousiasme over deze, overigens niet verplich- te lessen voor meergevorderden en de "aangeboden gelegenheid, om zich eenmaal 's weeks den geheelen voormiddag door eigen praktisch onderzoek te oefenen" bericht." Zelfs heeft het plan bestaan de gemoderniseerde leerzaal in de hortus uit te bouwen tot een "Anatomisch-Physiologisch Laboratorium"." Toen in 1865 de mogelijkheden werden onderzocht om de klinische school onder de nieuwe geneeskundige wetten toch te laten voortbestaan bood het plan om deze onderwijsvoorziening in de hortus uit te bouwen tot een voorbereidingsschool voor het natuurkundige examen dat vereist werd bij de toelating tot de medische faculteit de meeste kans van slagen; alleen de toee beurs-politiek'" van de stad Rotterdam verijdelde de uitvoering van dit plan." Terzijde dient er tenslotte op gewezen hoe in dezelfde jaren als Rauwenhoffs lectoraat de lector in de chemie, Johan Eliza de Vrij (1813-1898) de microscopie tot hulpmiddel maakte van zijn kinologische onderzoekingen.'' In het kader van dit onderzoek kreeg de school in de jaren zestig de

49. Verslag 1860. 5 en ibid 1861. 4. 50. AGS 3, notulen d.d, 20-11-1860 en ook C, Witte, "Verslag en aantekeningen van den Hortus Botanicus". afgedrukt in: Rotterdamsch Jaarboekje 10 (1932) 21-30, i.h.b. 28. 51. Verslag 1861. 6, 52. Verslag 1862, 10: ibid 1863. \y.ibid 1864. 10en//)/(/, 1865.14. 53. AGS 10. brief van Rauwenhoff, d.d. juli 1861 (met bouwtekeningen). 54. De uitdrukking is van J,Ph, Elias. Overzicht van de geschiedenis der geneeskunde in Rotterdam (Rotterdam. 1912) 8. 55. AGS 3, notulen d.d, 25-7-1865 en 29-7-1865. 56. F,A, Fliickiger. "Dr, .Tohan Eliza de Vrij". In: B, Reber. Gallerie hervorragender Therapeutiker und Pharmakognosten der Gegenwart (Geneve. 1897) 195-212. 92 beschikking over "mikroskopische China-praeparaten", toegezonden door Philipp Phoebus (1804-1880), hoogleraar te Giessen."

3.3. Microscopie in het klinisch onderwijs Met de benoeming van George Philippus Frederik Groshans (1814-1874) tot lector in de pathologie en therapie kreeg de klinische school een docent, die zich al eerder bewogen had op het terrein van de microscopie. Gedurende zijn studiejaren te Leiden had Groshans namelijk deelgenomen aan de kennelijk private practica voor de microscopie van Jan van der Hoeven. In 1837 promoveerde Groshans bij Van der Hoeven op een studie over het urinevormend apparaat bij lagere dieren, in welk onderzoek de invloed van zijn leermeester en promoter duidelijk aanwijsbaar is.'* Dat Groshans ook in zijn lessen aan de geneeskundige school de microsco­ pie ter sprake bracht bewijst zijn Schets der Algemeene Pathologie en Therapie (1846), in feite zijn dictaat, waarin de microscoop als diagnos- tisch hulpmiddel wordt aanbevolen onder verwijzing naar het werk van Alfred Donne (1801-1878) over de medische microscopie." Wilde men de microscoop echter op de juiste wijze "bedienen", dan was daartoe "eene uitgebreide oefening" noodzakelijk: "Zinbedrog immers is hierbij dikwijls zoo onvermijdelijk, dat de meest ervaren daardoor soms tot geheel afwij- kende resultaten zijn gekomen". Technische verbcteringen hadden het gevaar van zinbedrog verminderd, maar geheel weggenomen was zij zeker niet.''° Toch valt het op dat Groshans zelf in zijn uitvoerige verslagen over de "Inwendige Cliniek" van het Rotterdamse Gasthuis de toepassing van de microscoop nergens vermeldt." Groshans' collega Johannes Adrianus Boo- gaard (1823-1877), die als leerling van Rudolph Virchow vertrouwd was met de moderne pathologie, heeft echter gedurende enkele jaren de secties door Groshans in het Rotterdamse Gasthuis bijgewoond en daarbij wel degelijk van de microscoop gebruik gemaakt. In 1848 promoveerde Boogaard te

57, Verslag 1864. 6 en ibid. 1866, 19. Vgl, ook W, Schneider, "Bin Brief von .Tohan Eliza de Vrij an Philipp Phoebus". Deutsche Apotheker-Zeitung 115 (1975) 1672-1674. 58, G.Ph.F, Groshans. Specimen Anatomico-Physiologicum de Sysiemale Uropoietico, quod est Radialorum. Articulalorum el Mollusculorum acephalorum (Leiden, 1837^; i.h.b. ook het voorwoord. Zie ook: idem. "Leven.sbericht van Jan van der Hoeven". in: Levens- berichten Handelingen en Mededelingen Maal.schappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden. 1870) 52-121. 59, A. Donne, Cours de microscopie medicate (Parijs. 1844), 60, G.Ph,F, Groshans. Schets der Algemeene Therapie als leidraad bij het onderwijs (Amsterdam. 1846) 18. 61, G,Ph,F. Groshans. Verslag over de Inwendige Cliniek aer Clinische School te Rotterdam 1842-1843 (Amsterdam, 1844): ook in: Heye's Archief voor Geneeskunde. 4 (1844). le en 2e stuk. 3l.3-,373; ibid 1845-1846 (Utrecht. 1847) en ibid. 1846-1847 (Rotterdam. 1848). 93

Leiden op een dissertatie over de pathologische anatomie van de nieren bij een patient met de ziekte van Bright, afkomstig uit het Rotterdamse Gasthuis en door Groshans geobduceerd.*^ Toen in 1851 het Coolsingelziekenhuis geopend werd kwamen de klinische lessen en de pathologische anatomie onder verantwoordelijkheid van de nieuw benoemde Jan Bastiaan Molewater (1813-1864), terwiji aan Groshans de theoretische pathologie en therapie werd toevertrouwd. Laatstgenoemde verloor daardoor het thema microscopie niet geheel uit zijn lessen," maar het accent verschoof wel in dc richting van het klinisch onderwijs. DankziJ een intensief gebruik van zijn eigen microscoop en sinds 1853 ook van de microscoop in eigendom van het ziekenhuis'" wist Molewater de kwekelin­ gen van de Rotterdamse klinische school nauwkeurig op de hoogte te stellen van de vorderingen ten gevolge van de toepassing van de microscoop in de pathologie. Bij dit onderwijs was behalve Molewater ook de tweede geneesheer van het Coolsingelziekenhuis betrokken, die de leerlingen liet deelnemen aan de pathologisch-anatomische obducties van patienten.^' In de cursus 1855-1856 bijvoorbeeld behandelde Molewater aan de hand van Kuchenmeister's leerboek"" uitvoerig de "morbus verminosus, (...) [dat] vooral in onze dagen van scherper natuuronderzoek zoo belangrijke hoofd- stuk der bijzondere ziektekunde". Met behulp van de ziekenhuismicro- scoop was Molewater naar zijn zeggen in staat geweest "de meest voorko- mende ingewandswormen en zelfs sommige der minder gewone soorten in natura aan de leerlingen voor te leggen, en hun door mikroskopische onderzoekingen een beter denkbeeld van den bouw en bewerktuiging dier zonderlinge parasitaire wezens te verschaffen, dan alleen voor de beschou­ wing van afbeeldingen mogelijk zoude zijn".'' Een jaar later was het "chemisch en microscopisch onderzoek van urine" afzonderlijk onderdeel van zijn lessen,'" terwiji hij in 1858 zijn lessen begon met een uiteenzetting over "het verband tusschen de anat.-phys, kennis der weefsels en organen en de verklpi-ing der ziekelijke afwijkingen, zoowe! in bouw als verrigting".*'

62. J.A. Boogaard. Disseriatio de renum in morbo Brighlii structura penitiori (Leiden, 1847): zie ook Groshans. Verslag 1848. 112 en T. Zaaijer, "Levensschets van Dr. Johannes Adrianus Boogaard", Levensberichlen Handelingen en Mededelingen Maatsehap­ pij der Nederlandse Letterkunde (Leiden. 1878) 131-147, 63. Zie bijvoorbeeld: AGS 2. fol. 187. notulen d.d. 23-6-1851: idem. fol. 232. notulen d.d. 26-6-1854, 64. Arch. Coolsingelziekenhuis (G.A. Rotterdam), inv. nr. 1. d.d. 1853. 65. Vgl. Verslag 1865. 20. 66. G.F.H. Kiichenmeister, Die in und an dem Korper des lebenden Menschen vorkom- menden Parasiten (Leipzig, 1855-1856), 67. AGS 6. Verslag van Molewater over 1855-1856, 68. Idem over 1856-1857, 69. Verslag 1858. 4, 94

Drie jaar later kreeg de belangstelling voor de microscopie in het onderwijs van Molewater een extra impuls vanuit de cellulairpathologie van Virchow, welke theorie hij in "eene kritische uiteenzetting" aan zijn leerlingen bekendmaakte in verband met de thrombose en embolic.'" Met ingang van het cursusjaar 1861-1862 bleef het niet langerbij afzonderlijke hoofdstukken in de microscopic, maar besloot Molewater in het algemeen de studie van de ziekten van elk orgaan vooraf te laten gaan "door eene anatomische, histiologische [sic]en physiologische beschouwing daarvan, met bijzondere toepassing op de vorm en weefselveranderingen die bij de lijkopeningen worden aangetroffen"." Na de dood van Molewater in 1864 werd zijn prive- microscoop aangekocht door de school, zodat dit hulpmiddel voor het praktisch geneeskundig onderwijs niet verloren zou gaan;'' Molewater's opvolger, Frans Rienderhoff (1823-1879) zou door de opheffing van de school echter nauwelijks meer in de gelegenheid zijn in de voetsporen van zijn voorganger verder te gaan.

3.4. De microscopie en het Geneeskundig Genootschap Disce Docendus Adhuc Evenals voor de klinische scholen van Middelburg, Hoorn en Haarlem kan worden aangetoond, bestond er ook te Rotterdam een nauwe relatie tussen het geneeskundig onderwijs en de aktiviteiten binnen de geneeskundige genootschappen. Met name het Geneeskundig Genootschap Disce Docen­ dus Adhuc (1838-1869) moet in dat opzicht worden vermeld.'^ In de vergaderingen ziet men de microscopie voor het eerst ter sprake gebracht op 17 oktobcr 1850, wanneer de heelmeester Pieter Johannes van Wageningen (1796-1857) zijn mede-leden "de Microscoop van Stanhope" laat bezichti- gen.'" Een paar maanden later is het de eerder genoemde geneesheer Boogaard die, aldus het verslag "een begin maakt met zijn mikroskopische Demonstratien" en die bij deze gelegenheid, na een expose over "de Zamenstelling van het Mikroscoop", de cellen vertoonde, "voorkomende in een exsudaat in de longen van eene aan Pneumonic overleden lijder (...)".'' Binnen het genootschap Disce Docendus Adhuc wist Boogaard zijn reputa-

70. Verslag 1851, 9, 71. Verslag 1862, 14. 72. AGS 3, notulen dd. 21-3-1865. 2-5-1865 en 7-6-1865. 73. Voor een uitvoeriger overzicht van de werkzaamheden van dit genootschap, zie: M.J. van Lieburg, "Geneeskunde en medische professie in het genootschapswezen van Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw". De Negenliende Eeuw. Documenta- tieblad Werkgroep I9e eeuw 1 (1983) in druk, 74. Archief geneeskundig genootschap Disce Docendus Adhuc (hierna: DDA) (G A. Rotterdam), inv, nr, 3, notulen d,d. 17-10-1850, 75. Arch, DDA. inv. nr. 3. notulen d.d. 2.3-1-1851. 95 tie als microscopist duidelijk te versterken. In het verslag over 1851 noteerde de secretaris hoe Boogaard ijverig had getracht "ons de celvorming op tc helderen, [en] ons de zoo uitmuntende praeparaten van Hyrtl [liet] bewon- deren, en onze aandacht herhaalde malen [vestigde] op de mikroscopische zamenstelling van ziekelijke producten. in welker bezit hij zich dikwijls door zijn ijverig bezoeken van het Stedelijk Gasthuis gesteld zag". Tegelijk moest de verslaggever er zijn spijt over uitdrukken dat Boogaard naar Leiden vertrokken was, en dat daarmee een einde was gekomen aan "zijne bereidwilligheid om ons de geheimen der Natuur door zijn lievelingsinstru- ment kenbaar te maken." Door Boogaards vertrek kennelijk tevens beroofd van de mogclijkheid tot microscopisch onderzoek ging het genootschap in 1852 over tot dc aanschaf van een eigen microscoop (Nachet-type)." Deze aanschaf was voor de lector Goddard aanleiding tot het geven van een aantal instructieve voordrachten over de "beginselen, waarop de inrigting van dit werktuig en de daarmede plaats hebbende waarneming berust, hierbij, ter opheldering, verschillende praeparaten van zich zelven en anderen bezigende". Deze voordrachten kregen een opvallend vervolg in de behandeling van "dat hoofdbeginsel, hetwelk in verduidelijking door vergrooting gelegen is": met behulp van een soort epidiascoop wist Goddard, aldus het jaarverslag van 1853, dit principe toe te passen bij de samenstclling "eener tot dat einde ontworpenc icono- graphia giganteo-anatomica, wier aanwending, bij het onderrigt in de ontleedkunde, bijzondere goede diensten bewijzen kan".'* De nauwe relatie tussen het genootschap en dc klinische school komt in het laatste opnieuw duidelijk tot uitdrukking. Uit de verslagen van het onderhavige genootschap blijkt tevens dat Goddard zijn ervaringen met de microscoop mede nuttig maakte voor collegae- medici. Zo is er in 1853 sprake van door Goddard uitgcvoerd sputum- onderzoek;" een goed jaar later geeft hij een demonstratie van de microsco­ pische verandering in een huidpreparaat**" en van de ontaarding die zichtbaar is in het weefsel bij pigmentkanker, "ofschoon hij daarbij aan het onbepaal- de karakter van kanker en kankerelementen hcrinnert, en het noodzakelijke der pathologische diagnosis in dezen voor de histologische onderkenning aantoont".'*' In 1862 ontstond binnen het genootschap nog een discussie tussen de prosector van de school. H. Lage en de tweede geneesheer van het Coolsingelziekenhuis F.J.I. Schmidt over de aard van een in de lever

76. Arch DDA. inv, nr. 6. Verslag in hss, over 1851. 77. Arch, DDA, inv. nr. 6. los stuk: Rckening o\'er 1852. 78. Verslag in: Medisch Weekblad voor Geneeskundigen 4 (1854) 173, 79. Ibid.. 161. 80. Ibid. 5 (1855) 178. 81. Ibid, 6 (1856) ,309. 96 gevonden concremcnt, waarvan de eerste aannam dat het "waar been" was en de tweede de overtuiging was toegedaan dat hier sprake was van de door Rokitansky beschreven "osteoide formaties".'*' Ook de lector Oudemans leverde binnen het genootschap bijdragen betref­ fende de microscopie. Eind 1854 demonstreerde hij de leden "zijn groot mikroskoop van Nachet", vestigde hun aandacht op "de inrigting van dit werktuig" en deed hun verder kennis maken met de aan de microscoop verbonden "camera lucida", een soort polarisatietoestel."^ In later jaren leest men in dc notulen nog over zijn demonstratie van microscopische preparaten van "de ovula uit de eijerstokken, van Ascaris lumbricoides. bij 250-malige vergrooting".*" Tenslotte zij er terzijde op gewezen dat ook binnen de studentenverenigin- gen van de klinische scholen de microscoop in de belangstelling stond. Het Rotterdamse genootschap In Sociorum Salutem bijvoorbeeld, bestaande uit (oud)-leerlingen van de klinische school, hield regelmatig bijeenkomsten waar microscopie en demonstraties met de microscoop centraal stonden.*'

4. Conclusie Bij alle vragen die, vooral waar het gaat om een ruimer interpretatiekader, ter beantwoording overblijven kan na het voorafgaande in ieder geval worden geconcludeerd, dat de klinische scholen in Nederland, die van Rotterdam in het bijzonder, de microscopie een duidelijke plaats hebben gegeven binnen hun onderwijs en binnen het onderzoek door de lectoren. Vergelijkt men de geschetste ontwikkeling met die te Leiden en Utrecht,*' dan valt op dat de beoefening van de microscopie in het niet-academische onderwijs nauwelijks ondcrdoet voor de universitaire instellingen. Deze constatering is des te opvallender wanneer men bedenkt dat de lectoren van de klinische scholen hun taak deeltijds uitvoerden en zij alien de verplichtin- gen kenden van een uitgebreide medische praktijk, dat bovendien de financiele mogelijkheden beduidend minder waren dan aan de universiteit en meer nog: dat deze lectoren wcrkten aan een onderwijsinstelling die onder zware kritiek stond en voortdurend met opheffing werd bedreigd. De inzet waarmee lectoren als Goddard, Oudemans en Molewater hun onderwijs (mede als gevolg van het soms zeer kleine aantal leerlingen op zeer intensieve

82. Verslag in: Ncderlandsch Tiidschrift voor Geneeskunde 7 (1863) 22, 83. Ibid.. 5 (1855) 179. 84. Idem noot 83, 85. P,H, Kramer. "Bij hel honderiljarig bestaan van de Rotterdamsche Heelkundige Vereeniging 'In Sociorum Salutem' ". in Ncderlandsch Tijdschrifl voor Geneeskunde 84 (1940) 3891-3898. i,h,b, 3897. 86. Zie noot 25. 97

wijze) gaven en waarmee zij dat onderwijs op goed wetenschappelijk niveau wisten te brengen. laat zich vooral verklaren uit hun overtuiging dat de klinische school het ideale onderwijstype was voor de medische opleiding, namelijk een theoretische opleiding gecombineerd met een grondige prak­ tische vorming in laboratorium en kliniek. Dat laatste verklaart tevens de opvallende ruime plaats die de praktische beoefening der microscopie door leerlingen aan de Rotterdamse klinische school heeft ingenomen. Waar het tenslotte gaat over dc relatie tussen de klinische scholen en de lokale genees- en natuurkundige genootschappen heeft de voor Rotterdam uitvoerig beschreven en voor de overige steden met klinische scholen gesignaleerde situatie aangetoond dat de ontwikkeling van de microscopie in het onderwijs niet los van deze genootschappen mag worden gezien. Een vluchtige orientatie betreffende de nationale geleerde genootschappen, in het bijzonder de Hollandsche Maatsehappij der Wetenschappen te Haarlem en haar prijsvrageninstituut,*" en de lokale genootschappen elders'*'* maakt de noodzaak van een grondiger bestudering van dit onderwerp duidelijk. Daarbij zou de hypothese dat de uitgeschreven prijsvragen betreffende de microscopie, dankzij de veel algemenere verspreiding van de programma's van geleerde genootschappen een sterkere stimulans geweest zijn tot de beoefening en toepassing van de microscopie in Nederland dan de incidente- le publikaties van prive-geleerden zoals Pieter Harting, een uitdaging kunnen zijn.

87. Zie J, de Bruijn. Inventaris van de prijsvragen uitgeschreven door de Hollandsche Maatsehappij der Wetenschappen y7,^.?-/9/7 (Groningen, 1977). prijsvraagnummers 508. 525. 529. 5.30. 531. 558. 577. 599 enz,. het merendeel opgesteld door Schroeder van der Kolk. 88, Zie Algemeene Konsi- en Leiierbode 1842. 1. 109-11 1: C.T. Marius en C. Bekker. "Opmerkingen omtrent de Daguerreotype bij het Mikroskopisch gebruik (,,,)" over de aktiviteiten in het genootschap "Prodesse Conamur" te Arnhem en verder het "Genootschap ter bevordering der Genees- en Heelkunde" te Amsterdam (een semi- nationaal genootschap). waar Jean Paul Gildemecster (1825-1901) een centrale rol op het terrein der micro.scopie spcelde.

SUMMARY

Microscopy in the teaching of the medical schools in the Netherlands (1824-1865) Besides the medical faculties at Leiden. Groningen and Utrecht there have been medical schools at some smaller places in the Netherlands, This article focuses on the interest in the microscope and its application in the curriculum, research and medical clinic of these medical schools, especially of the medical school at Rotterdam, In all these schools the interest largely depended on the scientific aspirations of their teachers; in the medical schools of Middelburg, Haarlem. Hoorn and Alkmaar microscopy was only incidentally 98 paid attention to. In the medical school of Rotterdam the teachers made it part of the curriculum since about 1850: QJ, Goddard (1816-1906) for anatomy and physiology, N,H, Charante (1820-1848), CAJ.A. Oudemans (1825-1906) and N.W.P. Rauwenhoff (1826-1909) for botany and pharmacy and J,B, Molewater (1813-1865) for clinical pathology. The medical school of Amsterdam remained out of consideration in this article. It becomes clear the there has been an intimate relationship between this development in medical-school teaching and the activities of the local medical and scientific societies. This aspect is illustrated by an account of the medical society Disce Discendus Adhuc at Rotterdam, Regarding microscopy it becomes clear that there did not exist any markedly discrepancy between academic and non-academic medical teaching.