Pittori Fiamminghi in tussen 1590 en 1663: een netwerkanalyse. - Een onderzoek naar de toepasbaarheid van Gephi voor Digital Art History -

1

Scriptie: Master Kunstgeschiedenis: nieuwere tijd Aantal woorden. 40.787

Begeleider: dhr. dr. M.J. Bok Vincent Martens, 5741858. Tweede lezer: dhr. dr. M.A. Weststeijn [email protected]

Frontispice: De nodes en edges, oftewel de schilders, verhuurders en onderlinge relaties, die zijn ingevoerd in Gephi 0.8.2beta. Weergegeven met ForceAtlas2 en Noverlap.

2

Inhoudsopgave 0 Overzicht van bijlagen, afbeeldingen, grafieken en tabellen 6

0.1 Bijlagen 6

0.2 Afbeeldingen van kunstwerken 6

0.3 Afbeeldingen in de scriptie 7

0.4 Grafieken 9

0.5 Tabellen 10

1 Inleiding 11

2 PAP-archief 12

2.1 Aanleiding en doel van het opzetten van het archief 12

2.2 Opzet van het archief 13

2.3 Omvang van het archief 15

2.4 Totstandkoming 16

3 Historiografie 16

3.1 Eugenio Sonnino – Romeinse geschiedschrijving 16

3.2 Antonino Bertolotti – grondlegger van Romeins archiefonderzoek 18

3.3 Godfried Hoogewerff – onderzoek naar Nederlandse en Vlaamse schilders 19

3.4 Rosella Vodret Adamo – horizontaal onderzoek 20

4 Methodologie 22

4.1 Stati delle Anime 22

4.2 Bronnenselectie 24

4.3 Digitaliseringsproces 24

4.4 Data-invoer in de pdf’s 27

4.5 Data-invoer in Timeglider 31

4.6 Lacunes van de Stati delle Anime 32

4.7 Definitieproblematiek aangaande pittori (schilders) en garzoni (leerjongens) 34

4.8 Lacunes in de gecreëerde database 35

5 Rome 1500 - 1660 36

5.1 Reis naar Rome 37 3

5.2 Stedelijke en politieke veranderingen in Rome tussen 1500 en 1630 37

5.3 Romeinse bevolkingsopbouw en immigratie 41

5.4 Hoe werd Rome door de fiamminghi ervaren? 43

6 Gephi 0.8.2beta als hulpmiddel bij de analyse van het PAP-archief 46

6.1 Keuze voor Gephi 0.8.2beta 46

6.2 Gephi verwerken van data 47

6.3 Samenwonende kunstenaars en verhuurders 48

6.4 Wiskundige formules 49

6.5 Gecreëerde variabelen 52

6.6 Tijdlijn 53

7 Analyse van het immigrantennetwerk 54

7.1 Omvang van de database 55

7.2 Vestigingsplaats van pittori fiamminghi op parochiaal niveau 60

7.3 Voordelen van de hoge concentratie pittori fiamminghi 64

7.4 Contactpersonen, Romeinse huisbezit en verhuur 66

7.5 Leeftijd 68

7.6 Afkomst 71

8 Onderzoek naar Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen 74

8.1 Onderzoek naar werkplaatsen tussen 1590 en 1600 75

8.2 Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1600 en 1610 77

8.3 Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1610 en 1620 84

8.4 Omvang en sociale opbouw van de werkplaatsen tussen 1600 en 1620 86

8.5 Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1620 en 1640 89

8.6 Verval en nabloei van de werkplaatsen van 1640 tot 1663 93

8.7 Invloed van de 80-jarige oorlog op de migratiestroom 96

9 Verblijfsduur in Rome 100

9.1 Groepsindeling 100

9.2 Verhouding tussen kort en langdurig verblijf 102

9.3 Uitstroom van kortdurende verblijven 104 4

9.4 Oorzaken van grote instroom aan pittori fiamminghi 107

9.5 Doel van de schilderreis 109

10 Conclusie 111

11 Discussie 114

11.1 Tekortkomingen 114

11.2 Digital humanities 115

12 Dankwoord 116

13 Bibliografie 118

14 Bijlage 126

14.1 Bijlage I 126

14.2 Bijlage II 127

14.3 Bijlage III 128

14.4 Bijlage IV 129

14.5 Bijlage V 130

14.6 Bijlage VI 131

14.7 Bijlage VII 132

14.8 Bijlage VIII 134

14.9 Bijlaeg IX 136

14.10 Bijlage X 137

14.11 Bijlage XI 138

14.12 Bijlage XII 139

14.13 Bijlage XIII 140

15 Afbeeldingen van kunstwerken 144

15.1 Afbeeldingen van kunstwerken I 144

15.2 Afbeeldingen van kunstwerken II 145

15.3 Afbeeldingen van kunstwerken III 146

15.4 Afbeeldingen van kunstwerken IV 147

15.5 Afbeeldingen van kunstwerken V 148

15.6 Afbeeldingen van kunstwerken VI 149 5

15.7 Afbeeldingen van kunstwerken VII 150

0 Overzicht van bijlagen, afbeeldingen, grafieken en tabellen

0.1 Bijlagen Bijlage I: De 90 parochies die in het PAP-archief zijn opgenomen en zijn doorzocht op pittori fiamminghi.

Bijlage II: Overzicht van de acht parochies die niet in het PAP-archief zijn opgenomen.

Bijlage III: Overzicht van de 35 parochies zijn gescand.

Bijlage IV: De datastructuur van de gemaakte database die is gebaseerd op het PAP- archief.

Bijlage V: Een getypte en gescande Stati delle Anime uit het PAP-archief. Afgebeeld pagina 7 van de Stati delle Anime uit de parochie in 1603.

Bijlage VI: Een overzicht van de 38 parochies die voor mijn onderzoek buiten beschouwing zijn gebleven.

Bijlage VII: Tabel die de absolute en relatieve aantal gevonden schilders, verhuurders en onderlinge relaties per jaar weergeeft.

Bijlage VIII: Tabel die de absolute en relatieve aantal gevonden schilders en onderlinge relaties per jaar weergeeft.

Bijlage IX: Een overzicht van de opdeling van de clusters en modulariteitsklassen.

Bijlage X: Een overzicht van de nodes met de daar bijhorende toebedeling van de gewichtsklassen die met het programma Gephi zijn berekend.

Bijlage XI: Twee tabellen met relatieve waarden die weergeeft in welke parochies de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders woonden.

Bijlage XII: Twee tabellen met de absolute waarden die weergeeft in welke parochies de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders woonden.

Bijlage XIII: De toebedeelde persoonsnummers in Gephi. 0.2 Afbeeldingen van kunstwerken Afbeeldingen van kunstwerken I: Maarten van Heemskerck. De façade van de oude Sint-Pietersbasiliek. Circa 1533-1534. Pen en bruine inkt. 275 x 621 mm. Albertina collectie, Wenen, Oostenrijk.

Afbeeldingen van kunstwerken II: Maarten van Heemskerck. Sint Pieters Basiliek in aanbouw in 1536. Circa 1536. Tekening. Staatliche Museen Zu Berlin, Berlijn, Duitsland.

6

Afbeeldingen van kunstwerken III: Willem van Nieulandt (II). Boog van Septimius Severus en het Capitool. 1606-1628. Ets. 213 x 279 mm. Rijksprentenkabinet, , .

Afbeeldingen van kunstwerken IV: Willem van Nieulandt (II). Gezicht op Rome en de Trinità dei Monti. 1594-1635. Ets en gravure. 313 x 436 mm. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

Afbeeldingen van kunstwerken V: Gerard ter Borch (I). Gezicht op de Via Panisperna naar de , Rome. 1609. Pen en bruine inkt. 274 × 197 mm. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

Afbeeldingen van kunstwerken VI: Michelangelo Buonarotti. Het laatste oordeel. 1535-1541. Fresco. 1370 x 1200 cm. Sixtijnse Kapel, Vaticaanstad.

Afbeeldingen van kunstwerken VII: François Duquesnoy. Cenotaaf van Jacob de Hase. Circa 1634. Marmer. Santa Maria della Pietà in Campo Santo Teutonico, Rome. 0.3 Afbeeldingen in de scriptie Afbeelding 1: Een Stati delle Anime uit de parochie van de Sant’Andrea delle Fratte uit het jaar 1673, folio 16.

Afbeelding 2: Een getranscribeerde en getypte Stati delle Anime van de Santa Maria del Popolo in 1603, pagina 7 (zie Bijlage V).

Afbeelding 3: Een fiche in de kaartenbak met daarop verwijzingen naar Andrea da Bruselle (links) en Alessandro (rechts) met zijn Nederlandse naam Alexander Nieuwerveen.

Afbeelding 4: Een detailopname van de bladwijzerbalk in Adobe Reader XI met de entry van Jacob de Hase in de parochie van de Santa Maria del Popolo in 1604.

Afbeelding 5: Een pdf van een Stati delle Anime van de uit 1607, pagina 3-4 geopend in Adobe Reader XI. Links is de gemaakte bladwijzerbalk. Rechts is de gescande Stati delle Anime afgebeeld.

Afbeelding 6: De geüploade bestanden op Google drive met de bestandsnamen van de S. Andrea delle Fratte, S. Biagio dell’Anello, S. Biagio in Montecitovio en de S. Cecilia in Monte Giordano.

Afbeelding 7: Detailopname van de Stati delle Anime van de parochie Santa Maria del Popolo uit 1604, pagina. 9. Zichtbaar is het veld zichtbaar van Jacob de Hase waar de volgende bladwijzer op is gebaseerd: maestro GIACOMO DE ASE [jacob DE HASE], d'Antverpia, pittore, d'anni 30. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625.

Afbeelding 8: Een detailopname van de getypte Stati delle Anime van de Santa Maria del Popolo in 1601, pagina 1-2. Te zien zijn enkele pittori fiamminghi waaronder Jacob De Hase. Tevens zijn de annotaties e più, of e più [nella stessa casa] te lezen bij volgnummer 2 en 3.

Afbeelding 9: De tijdlijn gecreëerd in Timeglider. Onderin is er een tijdbalk met de exacte datum afgebeeld. Daarboven zijn via verschillende kleuren de verscheidene schilders uit het PAP-archief weergegeven. Rechtsonder is het vergrootglas zichtbaar 7

waarmee men op de verscheidene variabelen binnen Timeglider kan zoeken.

Afbeelding 10: Een detailopname van de Timeglider applicatie met de pop-up van Tyman Cracht.

Afbeelding 11: Een detailopname van de Timeglider applicatie met de pop-up van Stefano de Cortes.

Afbeelding 12: De eerste uitkomsten na het invoeren van de nodes in Gephi. Alleen de nodes van de schilders zijn ingevoerd. De plaatsbepalingen van de nodes zijn door Gephi willekeurig toegekend.

Afbeelding 13: De eerste uitkomsten na het invoeren van de nodes en edges van alleen de schilders. De plaatsbepalingen van de nodes zijn door Gephi willekeurig toegekend.

Afbeelding 14: Het resultaat na het invoeren van de 346 nodes in Gephi die de schilders en verhuurders representeren.

Afbeelding 15: De uitkomst van de het in kaart brengen van de 346 nodes en de daar bijhorende 447 edges van de schilders en verhuurders. De lijnen geven de onderlinge relaties weer. De nodes zijn nog niet gestructureerd op basis van clustervorming.

Afbeelding 16: De clustervorming zichbaar gemaakt met behulp van Gephi. De nodes van de verhuurders en schilders zijn aan elkaar gekoppeld door middel van lijntjes. De clusters zijn gecrëerd met het algoritme ForceAtlas2.

Afbeelding 17: De grote van de nodes is, voor elke node afzonderlijk, veranderd op basis van het aantal gevonden onderlinge relaties.

Afbeelding 18: De grootte en kleur van de nodes zijn, voor elke node afzonderlijk, veranderd op basis van het aantal gevonden onderlinge relaties.

Afbeelding 19: De nodes zijn onderverdeeld in de kleuren rood, geel en blauw. Geel geclassificeerd als verhuurders, rood zijn zowel verhuurder als schilders en blauw zijn schilders. De verhoudingen zijn als volgt: verhuurder (18,79%), verhuurder en schilder (2,6%), schilder (78,61%).

Afbeelding 20: De nodes zijn in verscheidene kleuren onderverdeeld op basis van de parochies waarin de schilders woonden. De legenda van de drie grootste parochies: paars = Santa Maria del Popolo, groen = Sant’Andrea delle Fratte, turquoise = San Lorenzo in Lucina.

Afbeelding 21: Overzicht van alle geregistreerde schilders en verhuurders in Gephi. De donkergrijze kleur staat voor de parochie Santa Maria del Popolo (58,09%), de grijze kleur staat voor Sant’Andrea delle Fratte (20,23%) en de lichtgrijze kleur voor de San Lorenzo in Lucina (10,98%). Zwart staat voor alle overige parochies (10,7%).

Afbeelding 22: Overzicht van alle geregistreerde schilders en verhuurders in Gephi. Weergave van de afkomst van de geregistreerde schilders gedurende de jaren 1620 tot 1630.

Afbeelding 23: Weergegeven zijn de schilders en verhuurders tussen 1590 tot 1600.

8

Afbeelding 24: Weergegeven is de afkomst van de schilders tussen 1590 tot 1600.

Afbeelding 25: Weergegeven zijn de parochies waar de schilders woonachtig waren tussen 1590 en 1600.

Afbeelding 26: Overzicht van de nodes die de database bevat tussen 1600 en 1610.

Afbeelding 27: Overzicht van de afkomst van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1600 en 1610.

Afbeelding 28: Overzicht van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1610 en 1620.

Afbeelding 29: Overzicht van de afkomst van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1610 en 1620.

Afbeelding 30: Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1620 en 1630.

Afbeelding 31: Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1630-1640.

Afbeelding 32: Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1640 en 1650.

Afbeelding 33: Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1650 tot en met 1663. 0.4 Grafieken Grafiek 1: De jaarlijkse absolute aantallen Noord- en Zuid-Nederlandse schilders en het absolute aantal onderlinge relaties die de database omvat.

Grafiek 2: De jaarlijkse absolute aantallen van schilders, verhuurders en het absolute aantal onderlinge relaties die de database omvat.

Grafiek 3: Weergegeven zijn de percentages schilders, verhuurders en onderlinge die per jaar zijn gevonden. De percentages zijn berekend ten opzichte van het totaal aantal gevonden nodes en edges.

Grafiek 4: Weergegeven zijn de percentages schilders en onderlinge relaties die per jaar zijn gevonden. De percentages zijn berekend ten opzichte van het totaal aantal gevonden nodes en edges.

Grafiek 5: Een staafdiagram met het absolute aantal schilders en verhuurders. Weergegeven zijn de vier parochies met het hoogste aantal pittori fiamminghi. Elke staaf staat voor een periode van 10 jaar.

Grafiek 6: Een weergave van de gemiddelde leeftijden van de schilders die zijn geregistreerd in de Stati delle Anime.

Grafiek 7: Een genormaliseerd overzicht van de gemiddelde leeftijden van de schilders die zijn geregistreerd in de Stati delle Anime.

Grafiek 8: Vergelijking van het aantal geregistreerde schilders in Antwerpen (bron: 9

ECARTICO) en het aantal geregistreerde Antwerpse schilders in Rome.

Grafiek 9: Kolomdiagram die weergeeft wanneer de schilders uit de Zuidelijke Nederlanden naar Rome zijn gekomen. Grafiek 10: Kolomdiagram die weergeeft wanneer de schilders uit de Noordelijke Nederlanden naar Rome zijn gekomen. 0.5 Tabellen Tabel 1: Een verkleinde tabel met een overzicht van de vier parochies waar de schilders en verhuurders woonachtig waren. In de tabel zijn per 10 jaar het aantal schilders en verhuurders geturfd. Het aantal gevonden verhuurders staat tussen haakjes. Doordat er per decennium geteld is, kan er overlap plaatsvinden, waardoor enkele schilders en verhuurders twee maal geteld zijn.

Tabel 2: De afkomst van de Zuid-Nederlandse schilders die in Rome woonachtig waren.

Tabel 3: De afkomst van de Noord-Nederlandse schilders die in Rome woonachtig waren.

Tabel 4: De afkomst van de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders die woonachtig waren in Rome is in deze tabel tegenover elkaar geplaatst.

Tabel 5: Weergave met het aantal schilders en hoe lang zij woonachtig waren in Rome. Per decenium is gekeken hoe lang schilder in Rome verbleven. De laatste kolom geeft het totaal aantal geregistreede schilders weer.

Tabel 6: Weergave van de percentages schilders en hoe lang zij in Rome woonachtig waren. Per decennium kan men aflezen welke groep procentueel het grootste is. De laatste kolom geeft het percentage schilders weer wat voor het desbetreffende decennium is gevonden.

Tabel 7: De tabel geeft de absolute en relatieve waarden weer. De groepen zijn ingedeeld op basis van verblijfsduur. De laatste kolom geeft de ratio’s aantal schilders per leermeester weer.

Tabel 8: De schilders met een éénjarige verblijfsduur zijn in deze tabel weergegeven. Gekeken is gedureden welk decennium het meeste korte verblijven zijn terug te vinden. De laatste kolom bevat de relatieve percentages die zijn gemeten ten opzichte van de gehele database.

10

1 Inleiding Voor mijn mastertutorial aan de Universiteit van Amsterdam, dat onder leiding stond van dr. Thijs Weststeijn, was ik in maart 2014 te gast op het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome (KNIR). In Rome attendeerde hij mij op het PAP-archief, oftewel Parochiële Archieven Project, met daarbij de toevoeging dat het nog nooit was gebruikt. Het archief bevat documentatie over Noord- en Zuid-Nederlandse inwoners van Rome. Met de nadruk op kunstenaars in de 17e eeuw. Het wekte mijn interesse en gedurende mijn verblijf in Rome heb ik de potentiële waarde geïnventariseerd en gegevens geanalyseerd. Tijdens mijn tweede verblijf in Rome, begin juni 2014, heb ik bronnen uit het PAP- archief gedigitaliseerd, zodat ik thuis in Amsterdam, mijn analyse kon afronden. Mijn scriptieproject had tot doel een bruikbare methode te ontwikkelen om het archief zodanig te digitaliseren dat het geschikt zou worden voor digitale analyse. Deze scriptie is om te testen of een digitale analyse ook daadwerkelijk nieuwe kunsthistorische- en sociaalhistorische informatie oplevert. Vragen die uit het materiaal voortkomen, zal ik in deze scriptie beantwoorden. In de Inleiding, die u nu leest, bespreek ik de opzet van mijn scriptie. In hoofdstuk twee, getiteld PAP-archief, ga ik in de sub-paragrafen in op de opzet, omvang en lacunes van het PAP-archief. Tevens bespreek ik het doel en de totstandkoming van het archief. In hoofdstuk drie, Historiografie, bespreek ik de sleutelpublicaties, zoals enkele van Eugenio Sonnino. Zijn publicaties zijn belangrijk voor de Romeinse geschiedschrijving van de onderzochte periode (1590 tot en met 1663). Tevens bespreek ik de geschiedenis van het Romeins archivalisch onderzoek, voornamelijk de protagonisten Antonino Bertolotti en de Nederlander Godfried Hoogewerff. Verder schrijf ik over de uitkomsten van Alla ricerca di “Ghiongrat”: studi sui libri parrocchiali romani (1600 - 1630), een recent en uitgebreide publicatie naar schilders en ambachtslieden die tussen 1600 en 1630 in Rome verbleven. In het vierde hoofdstuk, Methodologie, ga ik in op de ontstaansgeschiedenis van mijn primaire bron, de Stati delle, waarvan het PAP-archief uittreksels bevat. Ik beargumenteer de structuur van mijn digitale archief en hoe het, op twee verschillende wijzen, is ontsloten. Ten slotte, bespreek ik enkele cijfers en feiten over de kerkgemeentes en de onderzoeksgrenzen van de Stati delle Anime. In het vijfde hoofdstuk, Rome 1500-1660, schep ik een beeld van de stad Rome. Er wordt gekeken hoe de stad door de aanwezigheid van de paus en de curie veranderde. Vervolgens wordt ingegaan op de bevolkingsopbouw en het belang van immigratie voor de stad Rome. Afsluitend bekijk ik, aan de hand van reisverslagen, hoe de stad door de schilders werd ervaren, wanneer ze de Noordelijke toegangspoort, de in Rome eenmaal waren gepasseerd. 11

In hoofdstuk zes, Gephi o.8.2beta, leg ik het gebruik van het programma Gephi o.8.2beta uit. Gephi wordt omschreven als ‘an interactive visualization and exploration platform for all kinds of networks and complex systems, dynamic and hierarchical graphs’.1 Ik bespreek de keuzes die zijn gemaakt bij het opzetten van de digitale netwerkanalyse van pittori fiamminghi in Rome en die van belang zijn voor het onderzoek. In het zevende hoofdstuk, Analyse van het immigrantennetwerk, begint mijn eigenlijke onderzoeksverslag. Hier ga ik in op vragen die de gecreëerde database oproepen. Er wordt ingegaan op de lacunes van de database en hoe deze invloed hebben op de conclusies. Er wordt gekeken naar het huizenbezit, de leeftijd en afkomst van pittori fiamminghi. Vervolgens, wordt in hoofdstuk 8, Onderzoek naar Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen, de evolutie van de Zuid-Nederlandse ateliers besproken, waarbij de nadruk wordt gelegd op de sociale opbouw van de werkplaatsen. De invloed van de 80-jarige oorlog op de migratie van fiamminghi wordt eveeens geanalyseerd. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 9, Verblijfsduur in Rome, bespreek ik aan de hand van vijf gecreëerde groepen, de in- en uitstroom van de pittori fiamminghi. De verhouding tussen kort en langdurig verlijf wordt geanalyseerd om beter te begrijpen waarom de fiamminghi zo kort in Rome verbleven. Daarnaast bespreek ik de voordelen die schilders met hun verblijf in Rome bewerkstelligden teneinde hun sociale, artistieke en concurrentiepositie ten opzichte van de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders te verbeteren. Daaropvolgend, in hoofdstuk 10, de conclusies van het onderzoeksdeel. In het hoofdstuk 11, Discussie, ga ik in op de tekortkomingen van het onderzoek, de werkbaarheid van Gephi en de ter beschikkingstelling van de database en Gephi-file. Tot slot, volgen het dankwoord, de bibliografie, de bijlagen en de afbeeldingen van de aangehaalde kunstwerken.

2 PAP-archief In dit derde hoofdstuk wordt het PAP-archief in detail besproken. Paragraaf 3.1 besteed ik aandacht aan de aanleiding en het doel van het opzetten van het archief. In paragraaf 3.2 bespreek ik de opzet van het archief en de bronnen die het bevat. Vervolgens, in paragraaf 3.3, analyseer ik de omvang en lacunes van het archief te Rome en in paragraaf 3.4 vertel ik meer over de ontstaansgeschiedenis van het archief.

2.1 Aanleiding en doel van het opzetten van het archief In het KNIR is door mevrouw Elisja Schulte-van Kessel een archief gecreëerd met gegevens over fiamminghi die eind 16e en 17e eeuw in Rome woonachtig waren. De gegevens komen

1 Gephi.org: 03-01-2013, website. The Open Graph Viz Platform. 12

uit de Romeinse archieven van het Vicariaat.2 Met fiamminghi worden de Nederlanders, Vlamingen en enkele Noord-Fransen en Duitsers bedoeld. De term omvat vele nationaliteiten, omdat er voor het jaar 1648 vrijwel geen onderscheid werd gemaakt tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Pas toen de opstand tegen Spanje blijvende gevolgen leek te hebben, werd er een onderscheid gemaakt tussen fiamminghi en olandesi. Met de laatsten werden de ketters en rebellen aangeduid die zich hadden afgescheiden van de ‘ware’ kerk en het ‘ware’ geloof en in opstand waren gekomen tegen de wettige vorst.3 Het beoogde doel van het opzetten van het PAP-archief, oftewel Parochiële Archieven Project, was om doop-, trouw-, en overlijdensregisters en de Stati delle Anime te doorzoeken op fiamminghi. Het doel was om kennis omtrent de omvang en verloop van de migratie uit de Nederlanden naar Rome te vergaren. De opgedane kennis zou het mogelijk maken om het identiteitsbesef van de Nederlandse immigranten, de culturele en interculturele relaties bloot te leggen om vervolgens inzichten te verwerven in het migratie- en identiteitsbesef van de Nederlanders.4 De aanleiding voor het onderzoek was de overweging om Hoogewerffs publicatie Nederlandsche Kunstenaars te Rome: Uittreksels van de parochiale archieven (1942) vanwege het weinig voor handen zijn, te laten herdrukken. Uiteindelijk werd er gekozen om het onderzoek van Hoogewerff uit te breiden met de gegevens die uit het Parochiële Archieven Project naar voren zouden komen. Mevrouw Schulte-van Kessel wilde het verticaal zoeken van Hoogewerf, een klein aantal parochies over een uitgestrekte periode, omzetten naar een horizontaal onderzoek waarin alle Romeinse parochies over de periode 1600 tot 1625 zouden worden ontsloten.5 Welke parochies er aanvankelijk werden geselecteerd is niet vermeld in het beleidsplan. Voor de 90 parochies die uiteindelijk zijn opgenomen in het PAP-archief en de acht parochies die buiten beschouwing zijn gebleven, verwijs ik naar Bijlage I en Bijlage II.

2.2 Opzet van het archief Voor het samenstellen van het archief zijn de volgende bronnen gebruikt:

1. Listae Status Animarum Almae Urbis Romae (een demografische verzamelstaat van de bevolking binnen een Romeinse parochie) 2. Atti alla comunione en non atti alla comunione (communieregisters die weergegeven hoe veel kinderen onder de 13 jaar binnen een parochie geregistreerd waren en hoe veel kinderen van boven de 13 er ter communie gingen)

2 Schulte-van Kessel: 1993, p. 57. 3 Van Kessel: 2006, p. 21. 4 Schulte-van Kessel: 1993, p. 56-58. 5 Schulte-van Kessel: 1993, p. 56-57. 13

3. Battesimi (doopregisters) 4. Matrimoni (huwelijksregisters) 5. Morti (overlijdensregisters) 6. Stati delle Anime (de geregistreerde parochianen in diverse Romeinse kerkgemeentes)

Het archief is opgezet in drie verschillende delen. Het eerste deel heeft de naam fiamminghi en het tweede deel artisti. Alleen het deel fiamminghi wordt gedeeltelijk ontsloten door het derde deel, de kaartenbak. De kaartenbak is een bak met fiches die via kruisverwijzingen het eerste deel, fiamminghi, deels ontsluit. Eerst bespreek ik de opzet van de fiamminghi en daarna bespreek ik kort de artisti. Het derde deel, de kaartenbak, komt aan bod in paragraaf 5.3 digitaliseringsproces. Het eerste deel, fiamminghi, begint in 1580 en eindigt in 1725. De meest gebruikte bron is de Stati delle Anime. Gedurende deze periode zijn er naar schatting bijna 3850 persoonsnamen in het archief opgenomen.6 Kwantitatief ligt het hoogtepunt van het aantal entries tussen 1600 en 1625.7 In de paragraaf 5.6 Lacunes van de Stati delle Anime wordt het hoogtepunt verder toegelicht. De fiamminghi hebben zeer diverse beroepen beoefend, want de 3850 entries betreffen niet minder dan 138 verschillende beroepen zoals barbiere, dipintore, notaio, architetto, stampatore, violinista tot scrittore apostolico, fruttarollo (fruitverkoper) en sensale (koppelaarster).8 Naast het onderzoek waarbij de focus lag op de herkomst van de immigranten, heeft Schulte-van Kessel een archief samengesteld, de artisti, met een geschat aantal van 385 personen die werkzaam zijn geweest in de culturele industrieën.9 Dit archief artisti blijft in deze scriptie buiten beschouwing, omdat het uitsluitend niet-Nederlandse schilders betreft. De fiches in de kaartenbak ontsluiten dit deel niet.

6 Schulte-van Kessel: 1993, p. 38. Schatting gemaakt op basis van de namenindex over een gemiddelde van negen pagina’s. De negen pagina’s met het aantal fiamminghi: 28 + 28 + 17 + 16 + 23 + 17 + 22 + 25 + 10 / 9 = 19.5. Aantal pagina’s namenindex fiamminghi deel I, II en III: 84 + 60 + 67 = 207. Afgerond levert dat de som op van 207 x 19.5 = 4048 namen. Hier bouw ik een geschatte foutmarge van 5% in aan dubbeltellingen (203 fiamminghi). Het archief zal 4048 - 203 = 3845 namen van fiamminghi herbergen. 7 Schulte-van Kessel: 1993, p. 38. 8 Schulte-van Kessel: LIJST VAN BEROEPEN EN HUN AFKORTINGEN. 9 De fiches van het archief artisti heeft een omvang van 0,33 strekkende meter papier. Het archief behelst 24 centimeter met een voor- en achternaam en wanneer de personen met enkel een voornaam zijn meegerekend is er een totaal van 33 centimeter. Tijdens twee afzonderlijke metingen zijn er 25 schilders per 3 centimeter en 45 Artisti per 3 centimeter gevonden. Hieruit komt een totaal van 70 Artisti en een gemiddelde van 35 Artisti per drie centimeter. Formule (aantal schilders per 3 centimeter * aantal centimeters / 3 = aantal Artisti. 35 * 8 = 280 Artisti met voor en achternaam. 35 * 11 = 385 totaal aantal Artisti. 14

2.3 Omvang van het archief Schiavoni die enkele malen over de Romeinse parochies heeft gepubliceerd, stelt dat in 1621 de stad Rome 95 parochies telde. Gedurende de eeuw veranderde het aantal kerspels en aanverwante kapellen en daardoor kan het zijn dat Schulte-van Kessel in eerste instantie 98 parochies wilde doorzoeken.10 Uiteindelijk zijn er 90 parochies doorzocht en opgenomen in het archief (zie Bijlage I). Acht kleinere kerkgemeentes zijn buiten beschouwing gelaten om onbekende redenen (zie Bijlage II). De aantallen personen, in de vier primaire bronnen waaruit de fiamminghi voortkomen, zijn groot. De meest informatieve bron, de Stati delle Anime, bevat de bijna volledige bevolking van Rome. Op grond van deze relatief betrouwbare bron is door Cerasoli berekend dat Rome in 1600 een inwoneraantal van 109.729 had. In 1621 bleek een aantal van 118.356 Romeinen geregistreerd te staan.11 Sonnino komt overigens met iets lagere cijfers. Hij heeft betoogd dat er tijdens de periode 1598-1602 gemiddeld 98.226 Romeinen waren terwijl er in de periode 1618-1622 er gemiddeld 112.765 personen in Rome woonden.12 Voor zijn berekening gebruikt hij, net zoals eerder Cerasoli, de Stati delle Anime. Voor ons onderzoek is vooral van belang dat de gehele bevolking tussen 1600 en 1630 is doorzocht op fiamminghi. Ondanks de grote aantallen personen die het PAP-archief bevat, kent het archief wel degelijk desiderata en lacunes. Ten eerste is het archief niet systematisch ontsloten en zijn kruisverwijzingen naar persoonsnamen inconsistent.13 Ten tweede is van één op de zeven personen de voor en/of achternaam het enige wat over hen bekend is. Het aantal onbruikbare namen wordt meer wanneer in ogenschouw wordt genomen dat vele entries geen beroepsverwijzingen, leeftijden en andere aanvullende gegevens bevatten. Een derde eigenschap die de doelmatigheid van het onderzoek bemoeilijkt, is de beperkte hoeveelheid getypte bronnen.14 Desalniettemin, valt het archief in potentie te vergelijken met een modern bevolkingsonderzoek naar een specifieke deelpopulatie. De vele demografische gegevens zijn met elkaar te combineren en hieruit kunnen conclusies worden getrokken.

10 Passigli: 1993, p. 2-5. Passigli somt in haar essay 269 Romeinse parochies op die hebben bestaan in de 15e en 16e eeuw. “In 1569 there were a 132 parishes. In 1595 there were 106 parishes, in 1598 98, in 1623 88, in 1630 90, and at the end of the century there were about 85 or 86”. Sonnino: 1993, p. 4; Schiavoni: 1997, p. 26-27; Schulte-van Kessel: 2011, INVENTARIS. 11 Cerasoli: 1891, p. 8, 23-29. 12 Sonnino: 1997, p. 56. 13 Naamsverwijzingen zijn in de persoonsindex af en toe inconsistent. Een voorbeeld: wanneer de naam Nicolo Mostarda Peccicaro wordt opgezocht in de kaartenbak en de personenindex wordt er soms wel en soms niet verwezen naar Nicolo Mostarda Fiamminghi. 14 Ongeveer 35% tot ongeveer 40% van de bronnen zijn getypt. De overige 65% is handgeschreven. 15

2.4 Totstandkoming Het gecreëerde archief kwam in drie fasen tot stand. De eerste fase vond plaats van 1974 tot 1978 toen aan het eind ongeveer 50% van alle parochies waren bewerkt. Midden jaren negentig van de vorige eeuw wilde het Nederlands Instituut Rome het project voltooien, maar in 1996 werd er voortijdig gestopt, zoals in het activiteitenplan van het toenmalige Nederlands Instituut Rome valt te lezen.15 De derde fase is pas zeer recentelijk voltooid, in de winter van 2012, met het volbrengen van de initiële doelstelling: het transcriberen van de Stati delle Anime waarin Noord- en Zuid-Nederlanders voorkomen. Vervolgens is het archief naar Rome gebracht waar het nu in het KNIR is gehuisvest. Het PAP-archief is sinds het ontstaan niet voor onderzoek gebruikt.16 De drie periodes zijn terug te zien in de documentatie. Lange tijd zijn de gegevens met de hand over geschreven en in een later stadium werd de typemachine gebruikt.17 Een vierde fase kan aan de ontstaansgeschiedenis van het archief worden toegevoegd, omdat een deel ervan is gedigitaliseerd ten behoeve van deze scriptie.

3 Historiografie In dit hoofdstuk bespreek ik de geschiedenis van het archivalisch onderzoek, voornamelijk de protagonisten Antonino Bertolotti en Godfried Hoogewerff. Laatstgenoemde is de geestelijk vader van Nederlands archiefonderzoek in Rome. Verder bespreek ik de uitkomsten van Alla ricerca di “Ghiongrat”: studi sui libri parrocchiali romani (1600 - 1630), een recent onderzoek door Vodret Adamo en haar onderzoeksteam naar schilders en ambachtslieden die tussen 1600 en 1630 in Rome woonden. De demografische geschiedenis van Rome vanaf de vroege 15e tot en met de 17e eeuw is, in de bestaande literatuur, grotendeels geschreven op basis van de bronnen waarmee ook Schulte-van Kessel haar archief heeft aangelegd. Voor gedetailleerde informatie aangaande de stedelijke ontwikkeling van Rome verwijs ik naar paragraaf 6.3 Romeinse bevolkingsopbouw en immigratie en de volgende paragraaf 4.1 Eugenio Sonnino - Romeinse geschiedschrijving.

3.1 Eugenio Sonnino – Romeinse geschiedschrijving Sonnino (* 1938 - † 2012) heeft via dezelfde archivalische bronnen als Schulte-van Kessel, de sociale demografie, immigratiestromen en de verstedelijking van de stad Rome in zijn getal onderzocht. Gedurende de 17e eeuw fluctueerde het aantal inwoners tussen de 100.000 en 120.000. De groei van de stad was onderhevig aan economische cycli, epidemieën en

15 Schulte-van Kessel: 1993, p. 57; Nederlands Instituut Rome: 1996, p. 14-15. In de publicatie uit 1996 werden geen redenen genoemd waarom het PAP-project voortijdig is beëindigd. 16 Schulte-van Kessel: 2011, INVENTARIS. 17 Naar schatting is ongeveer 35% tot 40% procent getypt. Het overige deel is handgeschreven. 16

schaarste aan voedsel.18 Een ziekte als de pest kon de groei van het aantal inwoners een halt toeroepen, maar kon eveneens zorgen voor een immigratiestroom van verpleegsters en dienstboden.19 De stroom nam zulke grote vormen aan dat de geslachtsverhouding van 170 à 180 mannen per 100 vrouwen in 1620 werd teruggebracht tot 140 aan het einde van 17e eeuw.20 De sekseongelijkheid kan volgens Sonnino niet worden verklaard uit religieuze omstandigheden, omdat de pauselijke curie uit hoogstens 5000 mannen bestond, wat zich verhoudt tot 7,4% van de mannelijke populatie. Bovendien woonden er 2500 nonnen in de stad, die samen 5,3% van de totale vrouwelijke Romeinse populatie uitmaakten.21 Volgens Sonnino drukte de grote aantallen nonnen het verschil in seksratio. De tegenwerping die gemaakt dient te worden, is dat Sonnino niet de mannelijke kloosterlingen, de parochiegeestelijken en de priesteropleiding in zijn berekening meeneemt. Hierdoor zou het totaal aantal mannen in de Romeinse samenleving toch hoger dienen uit te vallen. Sonnino onderzocht de Stati delle Anime en kon daarmee de bevolkingsgroei van Rome nauwkeurig bereken.22 Van 1601 tot 1649 groeide het aantal inwoners van 101.546 tot 120.681, een toename van 18.8%. Tussen 1657, het laatste jaar waarin de Zwarte Dood Rome in haar greep hield, en 1699 groeide de bevolking, nu met 36.4% van 99.000 tot 135.000.23 De groei wordt verklaard door de aanwas van de Romeinse curie, de daar bijhorende florerende bouwsector en de liefdadigheidsinstellingen.24 Voor dezelfde publicatie is de structuur van de huishoudens onderzocht en deze verhoudt zich als volgt: huishoudens op basis van familieverwantschappen (66%), huishoudens gevormd met medebewoners (24%) en een niet definieerbare groep (10%).25 De huishoudens leefden overigens in een samenleving waarin sociale opwaartse mobiliteit aanwezig was. Toch kon men arm sterven.26 Zoals de stad door de eeuwen heen veranderde, veranderde ook het aantal parochies en de demografische samenstelling ervan. In 1569 waren er 136 parochies met 112 zusterparochies. Het aantal is teruggelopen van 107 gemeentes voor 1621 naar 95 parochies gedurende de verdere 17e eeuw.27 De grootste parochies waren de San Lorenzo in Lucina en .28 De parochie waar veel fiamminghi stonden ingeschreven was de

18 Sonnino: 1997, p. 57-58; Reinhardt: 1997, p. 209. 19 Sonnino: 1997, p. 60, 62. 20 Sonnino: 1997, p. 62. 21 Sonnino: 1997, p. 65. 22 Corsini: 2012, p. 107. 23 Sonnino: 1997, p. 54. 24 Sonnino: 1997, p. 54-55. 25 Sonnino: 1997, p. 65. 26 Sonnino: 1997, p. 56. 27 Schiavoni: 1997, p. 25-26. 28 Schiavoni: 1997, p. 30. 17

Santa Maria del Popolo, omdat de meeste fiamminghi in de huizen rondom de Noordelijke toegang tot de stad, de Porta del Popolo, woonden.29

3.2 Antonino Bertolotti – grondlegger van Romeins archiefonderzoek Het parochiaal archiefonderzoek waarop Sonnino en later Schulte-van Kessel zich baseerden, vindt voor wat betreft de Nederlandse kunstenaars, zijn geestelijk vader in de Italiaanse onderzoeker Antonino Bertolotti (* 1834 - † 1893) en de in Amersfoort geboren kunsthistoricus G.J. Hoogewerff (* 1884 - † 1963).30 Bertolotti heeft in 1880 de schilders uit de Nederlanden bestudeerd in zijn Artisti Belgi ed Olandesi a Roma en in 1885 voor zijn supplement Giunte agli artisti Belgi ed Olandesi in Roma nei secoli XVI e XVII : notizie e documenti raccolti negli archivi romani. Innovatief was het onderzoek om door middel van notariële en justitiële documenten namen en biografische gegevens van kunstenaars te vinden.31 Met deze gegevens wilde hij onder meer opdrachten en contracten vinden die direct naar schilders verwezen om zodoende kunstwerken daadwerkelijk toe te kunnen schrijven.32 Bertolottis publicaties zijn onbetrouwbaar. Hij maakte, mede door de slechte leesbaarheid en incompleetheid van de originele documenten, transcriptiefouten. Een tweede oorzaak waardoor de gegevens moeilijk zijn te ontcijferen, is dat achternamen in Rome geheel willekeurig gebruikt werden. In de bronnen kunnen achternamen volledig veranderen en schilders kiezen, menig maal, voor de achternaam van de moeder of de mecenas.33 Bovendien, komen er verschillende spellingen van eenzelfde achternaam voor. In het kort, er bestond nog geen vast omlijnd idee aangaande een uniform gebruik van familienamen. Een derde eigenschap die de identificatie van de inwoners van Rome bemoeilijkt, is de veritalianisering van Nederlandse en Vlaamse namen en het gebruik van bijnamen, zoals gebruikelijk bij de schildersgroep de .34 Ten vierde zijn de originele bronnen niet consequent opgesteld en toegankelijk gemaakt met een index. Het laatstgenoemde kan eveneens gezegd worden voor Bertolottis eigen publicatie uit 1880. Zijn index is lastig te hanteren mede door de veritalianiseerde namen en de niet gangbare spellingvormen van persoonsnamen van schilders. De chronologisch geordende bronnen, hebben weinig tot geen onderlinge samenhang en dit geeft het boek een ietwat lukrake ordening.35

29 Hoogewerff: 1942, p. X, 3-4, 79; Schulte-van Kessel: 1997, p. 242. 30 Schulte-van Kessel: 1993, p. 37; Brown: 1997, p. 65; Huygens Instituut: 2014, website. Hoogewerff, Godefridus Johannes (1884-1963). 31 Bertolotti: 1880, p. 4. 32 Bertolotti: 1880, p. 3. 33 Cavazzini: 2008, p. 14-16. 34 Hoogewerff: 1952, p. 147; Cavazzini: 2008, p. 17. Hoogewerff identificeerde veelvuldig personen aan de hand van veritalianisering van buitenlandse namen. Cavazzini stelt haar twijfels bij de verschillende identificaties van schilders. 35 Brown: 1997, p. 65. 18

De auteur, Antonino Bertolotti, was gemakkelijk met het verbinden van de gevonden documenten aan kunstwerken en persoonsnamen, en zijn aantekeningen zijn niet consequent gehanteerd. Een publicatie uit 2007 bracht aan het licht, dat hij persoonsnamen verwisselde, dan wel ze erg losjes heeft gehanteerd.36 Het maakt Artisti Belgi ed Olandesi a Roma en het supplement uit 1885 een wat lastig te hanteren bron.

3.3 Godfried Hoogewerff – onderzoek naar Nederlandse en Vlaamse schilders De eerder aangehaalde onleesbaarheid van het bronmateriaal is wat de latere navolger van Bertolotti, G. J. Hoogewerff, eveneens aanstipt in zijn Nederlandsche Kunstenaars te Rome; Uittreksels van de parochiale archieven (1942).37 De auteur maakte voor deze publicatie gebruik van de volgende bronnen in de archieven van het Vicariaat in Rome: Status Animarum (bevolkingslijsten), Libri Matrimoniurum (trouwregisters), Libri Baptesimorum (doopboeken), Libri Mortuorum (overlijdensregisters).38 Hoogewerff erkende tijdens zijn periode als directeur van het Nederlands Historisch Instituut het belang van de archivalische bronnen om de schildergemeenschap in Rome te bestuderen.39 Hoogewerffs publicatie uit 1942 is beperkt, omdat hij maar van 14 parochies de kerkelijke bronnen heeft geanalyseerd, terwijl Rome 107 geloofsgemeentes had in 1600.40 Hoogewerff is zo selectief te werk gegaan, omdat vele handwerklieden zich bij voorkeur in de Via del vestigden en werden geregistreerd door de parochie Santa Maria del Popolo. Bij het zien van de archieven van de Santa Maria del Popolo en de San Lorenzo in Lucina merkt Hoogewerff het verschil op in kwaliteit van de verschillende Stati delle Anime.41 De laatstgenoemde parochie laat leeftijden en de ‘moeilijke’ achternamen veelal achterwege.42 Een andere beperkende factor in zijn onderzoek is dat de Hoogewerff in de eerste plaats de canonieke kunstenaars, geleerden en leden van de pauselijke curie wilde traceren. Zijn focus lag op het lokaliseren van werk- en woonplaatsen van de grote kunstenaars in de afgebakende zone van 14 parochies. Bovendien was Hoogewerffs onderzoek gericht op het blootleggen en reconstrueren van de stilistische ontwikkeling van de barokke schilderkunst in

36 Brown: 1997, p. 65. ‘All too frequently his [Antonino Bertolotti] assertions tum out to be either only partially correct or even completely contrary to the facts. Bertolotti made two grave errors of transcription. Firstly, Bertolotti incorrecly claimed that the contract revealed the true name of Caradosso Foppa. Secondly, Bertolotti maintained that the diamond setter, Francesco de Beneditti, was responsible for the design as well as the execution of the Saint George brooch.’ 37 Hoogewerff: 1942, p. XII; RKD.nl: 2014, website. Godefridus Johannes Hoogewerff. 38 Hoogewerff: 1942, p. X; Schulte-van Kessel: 1993, p. 37. 39 Van Kessel; 1989, p. 44. Hoogewerff was directeur van het Nederlands Historisch Instituut van 1924 tot 1950. 40 Hoogewerff: 1942, p. XI. Het onderzoek eindigt in 1725; Schiavone: 1997, p. 26. 41 Hoogewerff: 1942, p. X. 42 Hoogewerff: 1942, p. 79-80. 19

Noord-Nederland.43 Daarnaast focuste hij zich op de Bentvueghels als groep, maar niet op de sociaal-economische geschiedenis van deze groep. De focus van Hoogewerffs onderzoek was dus niet om alle Noord- en Zuid- Nederlandse schilders in een grotere Romeinse context te plaatsen. Eén van de uitkomsten van zijn onderzoek is dat het aantal Nederlandse schilders dat naar Rome ging pas vanaf 1605 en 1610 toeneemt, terwijl er al voor 1600 schilders in Rome werkzaam waren.44 Hierdoor bleven de vele fiamminghi die een andere beroep hadden buiten beschouwing. Daarom concludeerde Schulte-van Kessel later, dat er nog nooit onderzoek is gedaan naar immigranten en hun plaats binnen de Romeinse samenleving.45 Dit is de reden waarom Schulte-van Kessel het PAP-archief heeft aangelegd. Hoogewerffs magnum opus De Bengtvueghels (1952) beschrijft op basis van zijn eerdere archivalisch onderzoek over de Romeinse schilderbroederschap, waarbij vele Nederlandse en Vlaamse kunstschilders, tekenaars, graveurs, beeldhouwers, edelsmeden en dichters aangesloten waren.46 De schilders van de Lage Landen kwamen aan het begin van de 17e eeuw samen ten huize van de apotheker Hendrik de Raeff (Henricus Corvinus), voordat in 1623 de Schildersbent was gesticht.47 De Bentvueghels waren gesticht om op velerlei vlakken bescherming aan elkaar te bieden. Zij kan eveneens als een migratiegemeenschap gezien worden.48 De schilders trokken naar Italië om de Italiaanse meesters te bestuderen en naar hen te schilderen.49

3.4 Rosella Vodret Adamo – horizontaal onderzoek Recentelijk, in 2011, is door Vodret Adamo Alla ricerca di “Ghiongrat”: studi sui libri parrocchiali romani (1600 - 1630) gepubliceerd. Zij doorzocht, samen met een onderzoeksteam, meer dan 6600 documenten in de parochiale archieven van het Vicariaat.50 Tot op heden is het haar meest uitgebreide publicatie aangaande het onderwerp. Al sinds het begin van de 16e eeuw neemt het aantal immigranten in Rome toe door de goede kans op banen mede door de opdrachten gerelateerd aan de Santa Sede.51 Haar onderzoek heeft 1710 schilders, 177 beeldhouwers, 61 architecten, 41 graveurs en 9 stukadoors naar boven gebracht. Van het totaal aantal gevonden personen zijn er 1353 van Italiaanse herkomst en waren er 604 vreemdelingen in Rome. Van deze 604 vreemdelingen, allen ambachtslieden en

43 Schulte-van Kessel: 1993, p. 39. 44 Hoogewerff: 1942, p. XI. 45 Schulte-van Kessel: 1997, p. 239. 46 Verberne: 2001, p. 23. 47 Hoogewerff: 1952, p. 159. 48 Hoogewerff: 1952, p. 160-161. 49 Hoogewerff: 1952, p. 158. 50 Vodret Adamo: 2011, p. 107. 51 Vodret Adamo: 2011, p. 169. 20

kunstenaars, kwam meer dan 50% uit Nederland of Vlaanderen. Er zijn 310 fiamminghi die als artisti worden betiteld. Wanneer de beroepsgroep schilders apart wordt genomen, vormden de schilders uit de Nederlanden 52,1% van het totaal aantal buitenlandse schilders dat in Rome werkzaam was.52 Er waren 298 fiamminghi als schilder geregistreerd.53 Het is een hoog aantal en eveneens een hoog percentage. Samen met Franse schilders maken ze 86.8% uit van het totaal aantal gevonden schilders. In de multiculturele stad die Rome was, woonden de schilders bovenal in de tridento, de drietand.54 Het zijn de straten die behoren tot de parochie van de Santa Maria del Popolo (Via del Babuino, en de Via di Ripetta), en de dwarsstraten (Strada Paolina, Strada Ferratina, Via della Croce, Via Gregoriana, Via Vittoria, Via Margutta en de Via dei Condotti). Tevens woonden veel pittori fiamminghi in de Trinità dei Monti die onder gedeelde jurisdictie viel van de Santa Maria del Popolo, San Lorenzo in Lucina, Sant’Andrea delle Fratte, San Nicola in Arcione e .55 Hoe de schilders in Rome woonden kon nogal verschillen. Leerlingen konden in de leer bij een Vlaamse leermeester.56 Sommige schilders waren huiseigenaar, anderen woonden buiten de stadsmuren, weer anderen hadden de mogelijkheid om bij hun mecenas in de palazzi te wonen. Enkele schilders woonden samen met hun volledige gezin of familie en anderen huurden met een groep een huis of ze logeerden in een herberg.57 Uit deze gegevens kan worden afgeleid, dat de schilders uit alle lagen van de bevolking kwamen, zowel arm als rijk en alles er tussenin. Men kwam naar Rome voor een verbetering in leef- en werkomstandigheden, maar veelal met het idee om, na drie of vier jaar, weer huiswaarts te keren.58 Sommige waren succesvol, klommen hoog op de Romeinse sociale ladder en bleven de rest van hun leven in Rome woonachtig, zoals de schilder Baldassare Lauro.59 Anderen verarmden dusdanig dat zij niet naar de Nederlanden konden terugkeren.

52 Vodret Adamo: 2011, p. 169. 53 Vodret Adamo: 2011, p. 144. 54 Vodret Adamo: 2011, p. 128, 141. 55 Vodret Adamo: 2011, p. 128. 56 Vodret Adamo: 2011, p. 138-140. 57 Vodret Adamo: 2011, p. 129-132, 135, 140. Een minimum van twee schilders en maximaal aantal van zeven schilders logeerden gezamenlijk in een herberg. 58 Vodret Adamo: 2011, p. 125, 137, 140. 59 Vodret Adamo: 2011, p. 141, p. 172. BALDESSARE [balthasar LAUWERS], fiamengo. - see Baldassare Lauro; SLiL: 1607, 1615, 1619, 1621, SAdF: 1609-1613, SSiP: 1624, SMP: 1635-1645.

21

4 Methodologie In dit hoofdstuk wordt de methodologie en opzet van mijn onderzoek besproken. Allereerst focus ik mij in paragraaf 5.1 op de ontstaansgeschiedenis van mijn primaire bron, de Stati delle Anime. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2 verduidelijkt waarom voor mijn onderzoek de focus is gelegd op deze bron. In paragraaf 5.3 Digitaliseringsproces, wordt door middel van een datastructuur, de keuzes verduidelijkt die zijn gemaakt tijdens het digitalisering van het PAP-archief. Vervolgens ga ik in de paragrafen 5.4 Data-invoer in de pdf’s en 5.5 Data-invoer in Timeglider in op het gebruik van beide applicaties. Ik bespreek het gebruik van de bladwijzers in Acrobat Reader en de gemaakte tijdlijn in Timeglider. Ik leg uit hoe zo consequent mogelijk de data zijn het PAP-archief is ingevoerd in beide programma’s, zodat de database op twee verschillende wijzen is ontsloten. In de daaropvolgende paragraaf 5.6 Lacunes van de Stati delle Anime beschrijf ik de inconsequente opzet en hiaten van de primaire bron. Dan stip ik in paragraaf 5.7 de definitieproblematiek aangaande pittori (schilders) en garzoni (leerjongens) aan om in paragraaf 5.8 af te sluiten met een analyse van de alomvattendheid van het PAP-archief.

4.1 Stati delle Anime De eerste Romeinse volkstelling, de Descriptio Urbis, dateert uit laat 1526 of vroeg 1527 en hierin worden 9.352 huishoudens bij naam en toenaam genoemd.60 De volkstellingen werden na het Concilie van Trente in 1563 een verplichte voorbereiding op het paasfeest. Het Concilie beoogde met de Stati delle Anime, op parochiaal niveau de priesters te laten controleren of de burgers van Rome de verplichtingen aan de katholieke kerk hadden voldaan.61 De priester ging kort voor Pasen langs de huizen van de parochianen om persoonlijke informatie te noteren zoals geslacht, leeftijd, beroep, geboorteplaats, eventuele medebewoners en verwantschappen.62 Als bewijs kregen de parochianen cebola of bolletino die zij bij de Paasmis moesten inleveren. Joden en de leden van de rijke elite die veelal woonden in de geornamenteerde palazzi, waren uitgezonderd van de verplichting zich te laten registreren.63 De door de priester gemaakte Stati delle Anime (zie Afbeelding 1), met onder meer straatnamen, zijn vaak zo nauwkeurig dat de route van de priester vandaag de dag nog te herleiden is.64 Wanneer de priester zijn taak had volbracht en zijn parochianen met Pasen tijdens de

60 Lee: 1985, p. 10, 17. 61 Vodret Adamo: 2011, p. 112, 123. 62 Sonnino: 1997, p. 51; Vodret Adamo: 2011, p. 112. 63 Sonnino: 1997, p. 51; Hoogewerff: 1952, p. XIII. Wellicht was de elite uitgezonderd van de registratie voor Pasen, omdat zij een priester aan huis hadden. 64 Vodret Adamo: 2011, p. 112. 22

mis de cedola of bolletino door de Romeinen hadden geretourneerd, was via de coupon duidelijk geworden, dat de parochiaan aan zijn verplichtingen voldeed.65 Hierna werd door de priester van elke wijkgemeente de rubricelle opgesteld, waarin de parochianen via statistische tabellen en vastgestelde beroepscategorieën werden onderverdeeld.66 De vaste categorieën waren: het aantal huizen en families, bisschoppen, priesters, broeders, nonnen, hovelingen, armen, gevangenen, mannen, vrouwen, het aantal mensen dat communie had gedaan of nog diende te doen en prostituees. Buitenechtelijke relaties werden eveneens genoteerd.67 Al deze gegevens werden verzameld door de kardinaal-vicaris die het hoogste orgaan en de eindverantwoordelijke voor de volkstellingen was.68 De bewaard gebleven rubricelle bevinden zich in het Archivio Storico van het bisdom Rome, waar de tegenwoordige kardinaal-vicaris nog altijd voor verantwoordelijk is.69

Afbeelding 1. Een Stati delle Anime uit de parochie van de Sant’Andrea delle Fratte uit het jaar 1673, folio 16.70 Afbeelding 2. Een getranscribeerde en getypte Stati delle Anime van de Santa Maria del Popolo in 1603, pagina 7 (zie Bijlage V).71

65 Vodret Adamo: 2011, p.123. 66 Van Nierop: 1997, p. 51; Vodret Adamo: 2011, p.123. 67 Van Nierop: 1997, p. 51; Vodret Adamo: 2011, p. 113. 68 Vodret Adamo: 2011, p. 113. 69 Vodret Adamo: 2011, p. 112. 70 Bartoni: 2012, p. 83. 71 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1603, p. 7. 23

4.2 Bronnenselectie Voor het onderzoek heb ik gekeken naar de Stati delle Anime van 73 Romeinse parochies die zijn opgenomen in het PAP-archief (zie Afbeelding 2). Voor 35 parochies heeft Elisja Schulte- Van Kessel de documenten, voor zover het om fiamminghi gaat, getranscribeerd (zie Bijlage III). Het archief heeft, zoals eerder aangehaald, naast de Stati delle Anime, eveneens de documentatie opgenomen aangaande de battesimi, matrimoni en morti van vele kerkelijke gemeentes (zie Bijlage IV voor de uiteindelijke datastructuur). De laatstgenoemde bronnen zijn voor mijn onderzoek niet meegenomen om een verscheidenheid aan redenen. De eerste bron, de doopakten, is bij de overgrote meerderheid van de geraadpleegde gegevens alleen een voornaam van de ouders en peetouders genoemd en werden de beroepen buiten beschouwing gelaten. Dit bemoeilijkte de identificatie. De twee overige bronnen de matrimoni en morti bevatten evenmin veel beroepen. De morti bevatten gegevens over de overleden personen: hier komen de schilders een enkele keer voor al dan niet met een persoonstitel. Resumerend, bevatten deze bronnen wel veel biografische informatie over mogelijke persoonlijke case-studies naar schilders in zich, maar bieden ze weinig aanknopingspunten om als primair onderzoeksmateriaal gebruikt te worden om de hele groep fiamminghi te beschrijven. Het werd lastig om met deze informatie kruisverwijzingen en onderlinge relaties vast te stellen. De Stati delle Anime bevatten daarentegen een grotere rijkdom aan informatie, zoals eerder besproken in de paragraaf Stati delle Anime. Uit deze bron komen het hoogste aantal fiamminghi tevoorschijn, wat de keuze om juist deze informatie te scannen vergemakkelijkte, aangezien ik zo het grootste percentage fiamminghi zou ontsluiten en bruikbaar zou maken voor mijn onderzoek. Een ander bijkomend voordeel is dat gegevens uit deze bron, in tegenstelling tot de drie andere bronnen, voor het merendeel met een typemachine waren ingevoerd.72 Het vergemakkelijkte het digitaliseringsproces, dat ik voor ogen had, enorm. Samenvattend, voor de Stati delle Anime is gekozen om de volgende redenen: de bron bevat de hoogste informatiedichtheid, bevat de meest bruikbare informatie om onderzoek mee te doen en was het meest geschikt om te digitaliseren.

4.3 Digitaliseringsproces De database is digitaal ontsloten en daarvoor is een datastructuur ontworpen (zie bijlage IV). In deze paragraaf bespreek ik de gemaakte stappen die nodig waren om de database te creëren. De datastructuur geeft deze stappen schematisch weer. In het Archivo Storico di Roma bevinden zich de volgende bronnen: doop-, trouw-, overlijdensregisters en de Stati delle Anime. Mevrouw Schulte-van Kessel heeft deze bronnen gedurende vele jaren

72 Ongeveer 35% van de bronnen zijn met getypt. De overige 65% is handgeschreven. 24

doorzocht op de Noord- en Zuid-Nederlandse ambachtslieden die in Rome woonachtig waren. De resultaten zijn samengevoegd in het PAP-archief. In het PAP-archief zijn de bronnen in drie verschillende delen opgedeeld. Er is een deel genaamd primaire bronnen (zie Afbeelding 2), de kaartenbak (zie Afbeelding 3) en artisti. Het deel artisti is op zichzelf staand. Het omvat de op alfabet geordende schilders die niet als fiamminghi betiteld waren en zijn gevonden gedurende de zoektocht van mevrouw Schulte-van Kessel. Deze gegevens blijven voor mijn onderzoek buiten beschouwing. Het deel primaire bronnen is opgedeeld in de doop-, trouw-, overlijdensregisters en de Stati delle Anime. Hierbij heeft mevrouw Schulte-van Kessel de nadruk gelegd op de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders in Stati delle Anime. In deze scriptie concentreer ik mij dan ook op de Stati delle Anime. Voor elke parochie heeft zij apart de Stati delle Anime genoteerd en per jaar onderverdeeld. Over de schilders heeft zij de volgende gegevens genoteerd: persoonstitel, voornaam + achternaam [Nederlandse naam], stad, nationaliteit + beroep, leeftijd + c.r + c + verwijzingen naar de kaartenbak opgenomen.73 Dit veld omschrijf ik als veld 1. Deze afzonderlijke velden, indien de gegevens bekend waren, zijn inconsequent doorgevoerd. Mede daardoor zijn er verwijzingen opgenomen naar fiches in de kaartenbak; het derde deel van het PAP-archief. De fiches in de kaartenbak zouden het PAP-archief en elke parochie moeten ontsluiten op Noord- en Zuid-Nederlandse schilders, maar in werkelijkheid is alleen de parochie van de Santa Maria del Popolo ontsloten, zij het incompleet. Per fiche is één schilder opgenomen met daarop per jaar delen van veld 1 vermeld (zie Afbeelding 3 en de datastructuur zie Bijlage IV).

Afbeelding 3. Een fiche in de kaartenbak met daarop verwijzingen naar Andrea da Bruselle (links) en Alessandro (rechts) met zijn Nederlandse naam Alexander Nieuwerveen. Naast het probleem dat de kaartenbak zorgt voor een niet volledig ontsloten archief, verwijzen de fiches in de kaartenbak naar ontbrekende delen van veld 1 in de Stati delle Anime en visa versa. De uitkomst is dat veld 1, met alle informatie over de schilders, in vele gevallen niet volledig in het archief terug te vinden is. Feitelijk moet men in twee archieven tegelijk zoeken om tot de volledige informatie over één schilder te komen. Gedurende het digitaliseringsproces is het deel de kaartenbak en het deel Stati delle

73 C.R. staat voor cresima, oftewel vormsel en C staat voor comunione, oftewel de Heilige communie. 25

Anime in afzonderlijke pdf’s gescand. Er zijn scans gemaakt van de Stati delle Anime en Optical Character Recognition software (OCR) is toegepast.74 Het resultaat is dat de tekst van de gescande bronnen digitaal te doorzoeken is. De scans zijn samengebonden, zodat één pdf gelijkstaat aan één parochie. Elke pdf is met behulp van de bladwijzerbalk ontsloten, doordat ze zijn onderverdeeld in de jaartallen die de parochie bevat (zie Afbeelding 4). Onder de jaartallen zijn de gevonden schilders opgenomen (zie Afbeelding 5). De bronnen zijn doorzocht op nieuwe Noord- en Zuid-Nederlandse schilders en kruisverwijzingen en die zijn eveneens opgenomen in de bladwijzerbalk. Tegelijkertijd zijn veld 1, waar mogelijk, uitgebreid en gecompleteerd en opgenomen in de bladwijzerbalk (zie Afbeelding 4 en 5). Hoe veld 1 en de kruisverwijzingen consequent zijn toegepast kom ik in de volgende paragraaf op terug.

Afbeelding 4. Een detailopname van de bladwijzerbalk in Adobe Reader XI met de entry van Jacob de Hase in de parochie van de Santa Maria del Popolo in 1604. Het ontsluiten van de primaire bron, via bladwijzers, schiet die te kort. De schilders zijn niet op alle variabelen (naam, parochie, jaar etc.) te doorzoeken. Men moet voorkennis hebben in welke parochie een schilder heeft gewoond, voordat hij de schilder kan terug vinden in de pdf’s. Na het overzicht te hebben gecreëerd binnen een pdf van een parochie, zijn alle schilders en parochies samengevoegd in Timeglider.75 Timeglider is een online programma waarmee een tijdlijn kan worden gemaakt. Via de tijdlijn kan de database op basis van verscheidene variabelen gezocht worden. Onder de zoekfunctie title kan op persoonsnaam worden gezocht, onder de zoekfunctie tags kunnen één of meerdere parochies worden geselecteerd en onder het kopje discription kan alle ingevoerde informatie van veld 1 worden doorzocht. Doordat het een tijdlijn betreft, valt er natuurlijk ook per jaartal door de database te scrollen. Door het ontsluiten via vier variabelen ontstaat er een effectieve manier van zoeken in de database.

74 PC Magazine: 2005, website. Omnipage Professional 15; PC Advisor: 2011, website. Nuance OmniPage Professional 18 review. Ik heb voor deze taak Nuance Omnipage 18 gebruikt. Het is professionele tekstherkenningssoftware met hoge accuratesse aangaande OCR. 75 Timeglider.com: 2014, website. FLEMISH PAINTERS IN THE STATI DELLE ANIME 1600-1660. 26

Afbeelding 5. Een pdf van een Stati delle Anime van de San Lorenzo in Lucina uit 1607, pagina 3-4 geopend in Adobe Reader XI. Links is de gemaakte bladwijzerbalk. Rechts is de gescande Stati delle Anime afgebeeld. 4.4 Data-invoer in de pdf’s In Rome ben ik begonnen met het scannen van de bronnen, zodat ik niet gebonden was aan het fysieke archief. De database is na completering volledig ontsloten. Bovendien, kan de database door geïnteresseerden worden geraadpleegd, doordat het bronmateriaal is geüpload naar Google Drive. De cloud is voor iedereen toegankelijk die over de URL beschikt.76 In de cloud staan zeven parochies waarbij geen Optical Character Recognition software (OCR) mogelijk was en 28 parochies waarbij dat wel mogelijk was. De geüploade database omvat 356 gescande pagina’s, waarvan er 311 met (OCR) software zijn gescand. Het aantal van 356 pagina’s is exclusief de scans van de kaartenbak die 46 pagina’s beslaat. De kaartenbak is

76 De cloud is online raadpleegbaar via de volgende link: https://drive.google.com/folderview?id=0B1N45CSvYROeYkxSY3gtU2hOX00&usp=sharing 27

eveneens digitaal te doorzoeken en toegevoegd aan de cloud.

Afbeelding 6. De geüploade bestanden op Google drive met de bestandsnamen van de S. Andrea delle Fratte, S. Biagio dell’Anello, S. Biagio in Montecitovio en de S. Cecilia in Monte Giordano. Zoals eerder vermeld zijn de scans uit het archief op twee manieren ontsloten, namelijk in elke pdf afzonderlijk en via Timeglider. Allereerst bespreek ik de pdf’s alvorens ik de data- invoer in Timeglider toelicht. Ik heb voor elke parochie een afzonderlijke pdf gemaakt en dit is terug te zien in de bestandsnaam (zie Afbeelding 6). Elke bestandsnaam begint met de parochie waarvoor de Stati delle Anime waren opgesteld. Sommige Stati delle Anime zijn zo klein, doordat het een kleine parochie betreft of er weinig Noord- en Zuid-Nederlandse schilders woonachtig waren, dat de doop-, trouw-, en overlijdensregisters in het PAP-archief waren samengevoegd met de Stati delle Anime. Dit valt te zien bij de S. Biagio in Montecitovio (zie Afbeelding 6). Hier zijn, naast de code SA voor Stati delle Anime, ook de codes MO en MA toegevoegd. Het betekent dat de pdf tevens de matrimoni en morti bevat. Bovendien is de code BA in enkele gevallen toegevoegd aan de bestandsnaam en deze staat voor battesimi. Na de afkortingen volgt de periode die de desbetreffende registers omvatten. De bestandsnaam eindigt met één van de volgende lettercombinaties: s+i+f, s+i+n.f, p.s.+i+f, u+i+f of u+i+n.f. Hierbij staat de S voor searchable de U voor unsearchable. Een enkele keer staat er een P, partially, voor de S om aan te geven dat niet de gehele pdf te doorzoeken is. De I staat voor het feit of de pdf een index heeft en de F of er fiamminghi zijn gevonden die het beroep van schilder uitoefenden. Is dat niet het geval dan staat er N.F, oftewel no fiamminghi. Kortom, de bestandsnaam van de Sant’Andrea delle Fratte is: s. andrea delle fratte - s.a. - 1600-1625 - s+i+f.pdf. Het betekent dat voor deze parochie alleen de status animarum is opgenomen tussen de periode 1600 tot en met 1625, de gehele pdf te doorzoeken is, de bron Noord- en Zuid-Nederlandse schilders bevat en geïndexeerd is. Zoals aangegeven zijn de digitale bronnen onderverdeeld in jaartallen (zie Afbeelding 5). Wanneer een jaartal in de Stati delle Anime ontbreekt, geef ik de jaartallen weer met daarachter het woord missing. Onder elk jaartal heb ik verwijzingen naar de Noord- en Zuid- Nederlandse schilders toegevoegd. Hiervoor is een gestandaardiseerde vorm van annoteren gebruikt in de bladwijzers (zie Afbeelding 4). De schilders in de pdf worden als volgt weergegeven: Maestro GIACOMO DE ASE [jacob DE HASE], d'Antverpia, pittore, d'anni 30. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625. Afbeelding 7 geeft het exacte veld weer waar de bladwijzers op zijn gebaseerd.

28

Afbeelding 7. Detailopname van de Stati delle Anime van de parochie Santa Maria del Popolo uit 1604, pagina. 9. Zichtbaar is het veld van Jacob de Hase waar de volgende bladwijzer op is gebaseerd: maestro GIACOMO DE ASE [jacob DE HASE], d'Antverpia, pittore, d'anni 30. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625.

Wanneer een schilder een persoonlijke titel heeft, zoals signore of maestro dan is deze als eerste opgenomen in de bladwijzer. De aanspreektitel is opgenomen, omdat deze de sociale status kan aanduiden. Het is een indicatie voor de sociale positie van de schilder binnen de Romeinse samenleving.77 Daarna volgt in hoofdletters de persoonsnaam zoals deze in het document is te vinden, waarna er tussen [ ] de Nederlandse naam of tegenwoordige geaccepteerde spelling van de naam volgt, indien de naam in bestaande literatuur bekend is. De voornaam is weergegeven in kleine letters en er is gekozen om de achternaam in hoofdletters weer te geven omwille van de leesbaarheid. Voor de spelling van de persoonsnamen heb ik de website van het ECARTICO-project als leidraad genomen.78 Indien de schilder niet in de ECARTICO-database is opgenomen is, heb ik via de database RKDartist& op de RKD-website de Nederlandse naam overgenomen.79 Tevens heb ik de suggesties van persoonsnamen overgenomen uit de publicatie Alla ricerca di “Ghiongrat”: studi sui libri parrocchiali romani (1600 1630) van Vodret Adamo. Na de persoonsnamen volgt er een komma met daarachter het beroep de en/of de herkomst. Dus pittore, pittore fiamengo, pittore da Bruxelles en pittore Antverpiensis. Er zijn geen stadsnamen vertaald om de integriteit van de oorspronkelijke gegevens zo veel mogelijk te waarborgen. Indien er meerdere schilders in de primaire bron onder dezelfde meervoudsnoemer vallen, zoals pittori fiamminghi, heb ik het meervoud voor de enkele schilders in de bladwijzers behouden, zodat het duidelijk is dat ze met meerdere mensen tezamen genoemd worden en er sprake is van een onderlinge relatie. Daarna volgt de leeftijd van de schilder indien die genoteerd is. Dit is overigens een toevoeging die maar weinig voorkomt. Vervolgens geef ik een punt, een streep (-) en see om aan te geven dat daar de kruisverwijzingen beginnen.

77 Vodret Adamo: 2011, p. 126-127. 78 ECARTICO: 2014, website. Linking cultural industries in the early modern Low Countries, ca. 1475 - ca. 1725. 79 RKDartist&: 2014, website. RKDartists&: explore. 29

Afbeelding 8. Een detailopname van de getypte Stati delle Anime van de Santa Maria del Popolo in 1601, pagina 1-2. Te zien zijn enkele pittori fiamminghi waaronder Jacob De Hase. Tevens zijn de annotaties e più, of e più [nella stessa casa] te lezen bij volgnummer 2 en 3. Binnen de Stati delle Anime heb ik gezocht naar onderlinge relaties en kruisverwijzingen. Ik heb de volgende selectiecriteria gebruikt. Indien twee of meer schilders in eenzelfde huis woonachtig waren, heb ik ze opgenomen in Gephi als zijnde schilders met een onderlinge relatie. Indien er de annotatie e più, of e più [nella stessa casa] was genoteerd, heb ik ondanks het feit dat schilders onder een ander volgnummer vielen, ze een onderlinge relatie gegeven, omdat ze wel bij elkaar in het zelfde huis hebben gewoond (zie Afbeelding 8).80 De verwijzingen binnen eenzelfde pdf-bestand worden genoteerd door alleen het jaar weer te geven. Komt een schilder meerdere jaren achter elkaar voor dan wordt dat weergeven met een streepje, bijvoorbeeld 1611-1617. Mocht de schilder in latere jaren nogmaals voorkomen dan wordt er gebruik gemaakt van een komma, dus bijvoorbeeld 1611-1617, 1619, 1621-1625. Met afkortingen verwijs ik naar bladwijzers in andere parochies. De Santa Maria del Popolo wordt afgekort tot SMP en de Sant’Andrea delle Fratte tot SAdF. Hierbij wordt elk zelfstandig naamwoord afgekort tot de beginletter en de voorzetsels krijgen een kleine letter. Dus de San Lorenzo in Lucino wordt afgekort tot SLiL waarna een dubbele punt en het jaartal volgt waaronder de schilder genoemd wordt. Daarnaast verwijs ik enkele keren met – see entry naar de kaartenbak. Mede door de getoonde interesse van docenten voor de database, heb ik besloten om de bronnen in de Engelse taal te ontsluiten om het archief internationaal toegankelijk te maken. Dit heb ik eveneens voor de tijdlijn in Timeglider gedaan, waar ik het gebruik nu van zal toelichten.

80 E più is vertaald met ‘en verder’ en e più nella stessa casa is vertaald met ‘en verder in dit huis’. Het voorzetsel nella dient te worden vertaald met in. 30

4.5 Data-invoer in Timeglider In Timeglider zijn de persoonsnamen uit de Stati delle Anime getranscribeerd. De voornaam is dit maal zonder hoofdletters en de achternaam is volledig met hoofdletters geschreven. Er is via de symbolen [] weer gekozen om de Nederlandse namen weer te geven en hiervoor zijn, de eerder genoemde bronnen, ECARTICO, RKDartist& en Ghiongrat gebruikt. De personen zijn elk opgenomen in de tijdlijn met een eigen kleur die voor een parochie staan (zie Afbeelding 9).81

Afbeelding 9. De tijdlijn gecreëerd in Timeglider. Onderin is er een tijdbalk met de exacte datum afgebeeld. Daarboven zijn via verschillende kleuren de verscheidene schilders uit het PAP-archief weergegeven. Rechtsonder is het vergrootglas zichtbaar waarmee men op de verscheidene variabelen binnen Timeglider kan zoeken. In negen van de 35 parochies zijn alles bij elkaar 281 Nederlandse en Vlaamse schilders getraceerd. Zestien personen zijn in meerdere parochies terug te vinden en het totaal aantal records is 297 en verhoudt zich als volgt: Santa Maria del Popolo (185), Sant’Andrea delle Fratte (56), San Lorenzo in Lucina (36), Santa Cecilia in Monte Giordano (6), Santo Stefano in Piscinula (5), Santa Maria in Vallicella (5), San Nicola in Arcione (2), Santi Celso in Giuliano (1) en de Santa Spirito in Sassia (1).82

81 Grijs: S. Maria del Popolo; Rood: S. Andrea dell Fratte; Donkergroen: S. Lorenzo in Lucina; Geel: S. Cecilia in Monte Giordano; Lichtgroen: S. Maria in Vallicella; Turkoois: S. Stefano in Piscinula; Lichtblauw: S. Nicola in Arcione; Donkerblauw: S. Spirito in Sassia; Bruin: S. Celso e Giuliano; Paars: schilders die van de hadrianus.it-website afkomstig zijn en in de initiële fase zijn opgenomen ter vergelijking. De paarse schilders zijn niet opgenomen in mijn database. 82 In het begin van mijn onderzoek heb ik de schilders die op hadrianus.it stonden ook aan de Timeglider toegevoegd om een idee te krijgen van de omvang van mijn database. De hadrianus.it bronnen zijn paars gekleurd bronnen. Het gaat om 79 records. 31

Wanneer op de schilder in de tijdlijn wordt geklikt, komt er een pop-up met daarin de jaartallen en met de informatie die eveneens in een bladwijzer in de pdf’s staan (zie Afbeelding 10 en 11). Erachter wordt verwezen naar de desbetreffende parochie. Een enkele keer wordt er verwezen naar de Hadrianus-website en Bertolotti.83 De pop-ups zijn te doorzoeken zonder ze daadwerkelijk te hoeven openen. Naast het doorzoeken van de pop-ups kan men, zoals eerder aangehaald, zoeken op naam, jaartal en parochie.

Afbeelding 10. Een detailopname van de Timeglider applicatie met de pop-up van Tyman Cracht. Afbeelding 11. Een detailopname van de Timeglider applicatie met de pop-up van Stefano de Cortes. De tijdlijn fungeerde tijdens het onderzoek niet alleen om de database te ontsluiten, maar tevens om de overzichtelijkheid te vergroten. Zo konden kruisverbanden tussen de verscheidene parochies gemakkelijker worden gelegd. Een tweede bijkomstigheid is dat er gezocht kon worden op voornamen, zodat de identificatieproblematiek met de vele gelijkende namen effectief kon worden ontrafeld en records konden worden gesplist of samengevoegd. Recapitulerend, door het gebruik van OCR software, Acrobat Reader Pro en Timeglider zijn er zoekfuncties toegevoegd die de efficiëntie van mijn en wellicht toekomstig onderzoek verhoogt, is één van de vier gebruikte bronnen in het archief volledig ontsloten, wordt een deel van het potentieel van het archief benut, zijn er meer schilders in de Stati delle Anime gevonden en is deze voor iedereen raadpleegbaar in de cloud van Google Drive. Het laatste verhoogt de transparantie van wetenschappelijk onderzoek en de reikwijdte van de database. Een bijkomend voordeel van cloud computing is dat wanneer ik aanpassingen in de documenten maak, deze direct doorgevoerd worden in de online versie. Hierdoor heb ik altijd een back-up en heeft de toekomstig gebruiker een up-to-date versie.

4.6 Lacunes van de Stati delle Anime Het hoogtepunt van het aantal gevonden schilders in het PAP-archief ligt tussen de periode 1600 en 1630. Ik leg daarop eveneens de focus van mijn onderzoek, al loopt mijn gebruikte dataset door tot en met 1660, teneinde een completer beeld van de Fiammingi als

83 Naar Bertolotti en hadrianus.it is verwezen, omdat ik aan het begin van mijn onderzoek het idee had dat ik die twee bronnen zou gaan gebruiken voor mijn onderzoek, maar de genoemde bronnen zijn niet gehanteerd. 32

immigrantennetwerk te kunnen schetsen. Dit was noodzakelijk omdat tijdens het onderzoek de werkhypothese is opgesteld, dat het verloop van de 80-jarige oorlog invloed heeft gehad op de migratiebewegingen. Door de focus op de Stati delle Anime valt één van de drie grootste parochies, de San Lorenzo in Damaso, buiten beschouwing aangezien de primaire bronnen voor de onderzochte periode ontbreken. De geloofsgemeente was één van de grootste parochies van Rome. Samen met de San Lorenzo in Lucina en de Santa Maria del Popolo omvatten zij 44% van het totaal aantal Romeinse inwoners.84 Doordat de San Lorenzo in Damaso kwantitatief de grootste groep armen huisvestte, mag worden verwacht dat potentieel ook nog enkele Noord- en Zuid- Nederlandse schilders resideerden in deze parochie.85 Ondanks deze lacune blijven er nog vele parochies over met een kleiner aantal parochianen die onderzocht zijn.86 Vanaf het opstellen van de eerste volkstelling, de Descriptio Urbis, in 1527 tot en met de persoonsregistratie van de Santa Maria del Popolo in 1660 kent elke parochie zijn eigen problematiek voor wat betreft het wetenschappelijk onderzoek van de primaire bronnen. De problemen worden hier kort uiteen gezet en geanalyseerd. Het eerste probleem betreft het feit dat de Stati delle Anime niet altijd volledig zijn. Enkele Stati delle Anime bevatten geen jaartallen, zodat zij minder bruikbaar zijn om veranderingen in de tijd vast te stellen.87 Ten tweede heeft de priester in vele gevallen zijn eigen zwaartepunt in de persoonsregistratie aangebracht en ontbreken veelvuldig de variabelen die genoteerd dienden te worden, zoals het beroep, leeftijd, gasten etc.88 Ten derde zijn verscheidene Stati delle Anime moeilijk leesbaar. Priesters met verschillende handschriften, nationaliteiten en met een wisselende Italiaanse taalvaardigheid hebben aan de Stati delle Anime gewerkt, waardoor ze niet uniform zijn.89 Naar gelang de nationaliteit van de priester werden persoonsnamen veranderd naar het Frans, Spaans of Latijn en veritalianiseerde men de Nederlandse namen naar eigen inzicht en taalgevoel.90 Het veritalianiseren van namen voor identificatieproblemen. Ten vierde heeft niet elke persoon een tweede naam, patronymicum of achternaam. De persoonsnamen worden inconsequent toegepast en daardoor zijn er veel schilders in de documentatie met alleen een generieke voornaam zoals Andrea, Giovanni en Giacomo. Het bemoeilijkt het onderzoek om onderscheid te maken tussen eenzelfde of verschillende

84 Hoogewerff: 1942, p. X, 3-4, 79; Schulte-van Kessel: 1997, p. 242. 85 Vodret Adamo: 2011, p. 125-126, 175. In de kerkgemeente San Lorenzo in Damaso woonden veel van de 38 Spaanse schilders. 86 Schiavoni: 1997, p. 30. 87 Vodret Adamo: 2011, p. 109. 88 Lee: 1985, p. 21. 89 Vodret Adamo: 2011, p. 109. 90 Vodret Adamo: 2011, p. 109. 33

schilders, te meer wanneer er verscheidene naamgenoten tegelijkertijd in de stad verbleven. Ten vijfde zijn schilders jaarlijks inconsequent genoteerd en spellingswijze van namen verandert door de jaren heen. Soms is een schilder een jaar niet geregistreerd en duikt de schilder enkele jaren later in de Romeinse archieven weer op. Een complicerende factor is, dat via steekproeven in andere bronnen duidelijk is geworden, dat mensen die wel in Rome woonachtig waren toch niet in de parochies voorkomen.91 Zij kunnen bij prelaten of edellieden in huis hebben ingewoond, of zijn zij in de archieven onder de namen van de patroon genoteerd. Om kort te gaan, de parochies hebben lang niet altijd de volkstellingen op een consequente manier uitgevoerd, waardoor de primaire bron niet allesomvattend is. Om met de bovenstaande problematiek de database te ontsluiten, is er gekeken naar de opgenomen variabelen zoals een gelijkend adres, co-abitanti en verhuurders van woonruimte. Wanneer deze aanvullende gegevens in twee afzonderlijke jaartallen gelijkend of sterk gelijkend zijn dan wordt de betreffende schilder als dezelfde schilder geïdentificeerd. De identificatie vindt, naast het gebruik van aanvullende gegevens, plaats op basis van persoonsnaam, waarbij de biografische gegevens en naam van de schilder sterk overeenkomstig dienen te zijn met de eerder aangehaalde databases van ECARTICO, RKD en de publicatie Ghiongrat. Een laatste limiterende factor is het feit dat ik maar één bron gebruik heb. De battesimi, matrimoni en de morti zijn niet gescand en niet gebruikt. Deze bronnen zullen nog veel kunnen toevoegen aan mijn onderzoek en vele relaties blootleggen. Deze relaties zijn van significant belang bij het interpreteren van mijn gestelde onderzoeksvraag. Resumerend, is het gebruik van alleen de Stati delle Anime een tekortkoming aan mijn onderzoek, hebben de volkstellingen flinke lacunes, werd de informatie inconsequent opgeschreven en zijn er vele identificatieproblemen omtrent schilders, waardoor niet meer dan een voornaam van de schilder rest. Ondanks de tekortkomingen kunnen de verzamelde data wel degelijk als indicator gebruikt worden voor de veranderingen die in dit onderzoek bestudeert.

4.7 Definitieproblematiek aangaande pittori (schilders) en garzoni (leerjongens) Een probleem dat reeds is aangestipt door Cavazzini is het definitieprobleem omtrent Romeinse schilders. Het woord pittore was op meerdere beroepsgroepen van toepassing, doordat er geen restricties waren om zichzelf schilder te noemen. Personen die papieren slingers dan wel een kapperszaak beschilderden werden allemaal pittori genoemd. Daarnaast kon men parttime schilder zijn en naast het beroep van schilder kunsthandelaar of soldaat

91 Lee: 1985, p. 21; Vodret Adamo: 2011, p. 109. 34

zijn.92 In de archieven wordt geen onderscheid gemaakt, tussen de in onze ogen verschillende ambachten, en daarom is het onmogelijk onderscheid te maken tussen de verschillende typen pittori. Er is voor gekozen om de garzoni (leerjongens) en pittori in de bladwijzers op te nemen. Voor pittore zijn er meerdere spellingsvormen gevonden: pictore, pictor, pitor en dipintore. Aanverwante beroepsgroepen zoals miniatore (miniatuurschilders) en intagliatore (graveerders) zijn niet opgenomen in mijn database.93 Uit de Stati delle Anime komt naar voren dat de beroepsaanduiding garzone als schildersleerling geïnterpreteerd dient te worden, mede doordat ze bijna allemaal een leeftijd hebben van jonge adolescenten tot volwassen jonge mannen.94 De leeftijd komt overeen met de Romeinse schilderpraktijken, waar een garzone op twaalfjarige leeftijd begint en zijn leertraject eindigt op ongeveer 25-jarige leeftijd.95 Een uitzondering hierop is Antonio Antverpiensis die met 30 jaar als garzone wordt betiteld en de Franse Pietro die tegelijkertijd servitore en schilder is.96 De servitori die in eenzelfde huis als de schilder woonachtig waren, zijn buiten beschouwing gelaten, omdat dezen zowel vaak man als vrouw konden zijn, terwijl schilders, op een enkele uitzondering na, veelal een mannenberoep was.97 Bovendien, schrijft Vodret Adamo dat servitori veelal huishoudelijke klussen deden.98

4.8 Lacunes in de gecreëerde database Voor de database zijn 35 parochies met Stati delle Anime onderzocht (zie Bijlage III).99 38 parochies uit het PAP-archief ontbreken, omdat er geen Stati delle Anime zijn overgeleverd (zie Bijlage VI). Dit houdt in dat 36,8% van het totaal aantal parochies, dat de stad Rome rond 1620 rijk was, is onderzocht op Noord- en Zuid-Nederlandse schilders.100 In het bronnenmateriaal zijn in negen parochies Noord- en Zuid-Nederlandse schilders gevonden. Zo kan op voorhand met enige zekerheid geconstateerd worden dat de Nederlanders en Vlamingen in Rome in elkaars nabijheid verbleven. In deze negen bronnen bevinden zich lacunes. De Stati delle Anime van de Santa Maria del Popolo ontbreekt voor de jaren 1608, 1609, 1618 en 1641, maar de persoonsregistratie gaat lang door, tot en met 1701. De Sant’Andrea delle Fratte mist de jaren 1602 tot 1606, 1614 tot 1616, maar vanaf 1625 zijn er geen gegevens meer bekend. De San Lorenzo in Lucina mist de jaren 1610 tot 1614, 1616

92 Cavazzini: 2008, p. 18-19. Zelfs borduursters konden schilder genoemd worden. 93 Schulte-van Kessel: LIJST VAN BEROEPEN EN HUN AFKORTINGEN. 94 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1603, GILIO DE DESELE; Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1603, GIOVANNI CANDIS. 95 Vodret Adamo: 2011, p. 133. 96 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1604, ANTONIO Antverpiensis, pittore, garzone, d'anni 30; Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1650, PIETRO, francese pittore, servitore, anni 25. 97 Vodret Adamo: 2011, p. 143. 98 Vodret Adamo: 2011, p. 133. 99 Timeglider: 2014, website. PARISHES OVERVIEW – stati delle anime. 100 Schiavoni: 1997, p. 25-26. Rome telde in 1621 95 parochies. (Totaal aantal parochies / 100 = 1%) 95 / 100 = 1,05. (Aantal onderzochte parochies * 1% = percentage onderzochte parochies) 35*1.05 = 36,8 35

tot 1618 en vanaf 1622 zijn er geen gegevens opgenomen in de documentatie op het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome.101 De Santa Cecilia in Monte Giordano heeft lacunes van 1592 tot 1594, 1619 tot 1620 en na 1623 zijn er geen gegevens overgeleverd. De Santa Maria in Vallicella begint in 1610 en eindigt zonder hiaten in 1630. De Santo Stefano in Piscinula kent een groot gat tussen 1597 en 1622, maar de eerste notities van deze parochie dateren al uit 1589 en de laatste volkstelling is opgesteld in 1625. Van de San Nicola in Arcione is maar een hele kleine periode bekend, namelijk de jaren 1625 tot 1630 zonder verdere noemenswaardigheden. Van de negende en laatste parochie, de Santi Celso in Giuliano, zijn de jaren 1610 tot 1618 en het jaar 1624 geregistreerd en hier missen eveneens vele jaren. Over de periode 1600 tot 1630 missen de 9 parochies gezamenlijk 130 jaar. Dit is een gemiddelde van 14.4 jaar per parochie. Dit resulteert, ondanks de focus tijdens het aanleggen van het archief op de berekende periode en het grote aantal Stati delle Anime die deze periode rijk is, dat er voor bijna 50% van de gemeten jaren geen gegevens zijn.102 Zoals gebleken uit de eerder beschreven data, kan worden geconcludeerd dat de gescande transcripties elk hun eigen lacunes en daardoor grenzen hebben. Het feit dat 35 kerkgemeentes gescand zijn, betekent eveneens dat er 38 geloofsgemeentes buiten beschouwing zijn gebleven. In de negen parochies waar de Noord- en Zuid-Nederlands zijn gevonden is 50% van de informatie verloren gegaan. Ofschoon de Stati delle Anime een fragmentarische bron is, is de database toch relatief groot om de uitkomsten te kunnen gebruiken als een indicatie van het Nederlandse immigratienetwerk in Rome ook al is het geen daadwerkelijke bevolkingsreconstructie.

5 Rome 1500 - 1660 In dit hoofdstuk wordt getracht om een treffende schets te geven van het dagelijks leven in Rome door het gebruik van eigentijdse bronnen zoals reisverslagen. In paragraaf 6.1 bespreek ik de reis naar Rome en vervolgens in paragraaf 6.2 hoe de stad door de aanwezigheid van de katholieke kerk en de verscheidene pausen veranderde en welke invloeden dit had op de schilders. In paragraaf 6.3 Romeinse bevolkingsopbouw en immigratie ga ik in op de rol van de pelgrims en immigranten die zich in Rome vestigen en die de stad haar culturele en

101 Er is niet bekend of de Romeinse stadsarchieven wel over deze jaren beschikt. 102 (Aantal parochies * keer 30 jaar = totaal aantal jaren) 9 * 30 = 270. (Totaal aantal jaren / 100 = 1%) 270/100=2,7. (Ontbrekend aantal jaren / 1% = percentage ontbrekende jaren) 130 / 2,7 = 48,14%. 36

kosmopolitische aanblik gaven. Afsluitend bekijk ik, aan de hand van reisverslagen, hoe de stad door de schilders en immigranten werd ervaren.

5.1 Reis naar Rome De reis naar Rome, die werd ondernomen door vele ambachtslieden, diende nauwkeurig gepland te worden. Een paspoort en een gezondheidscertificaat waren de eerste vereisten.103 De migranten dienden een zorgvuldige risicoanalyse te maken aangaande epidemieën en oorlogen.104 Hierna kon de reis naar Rome aanvangen. Al reizende zocht men veelal de bescherming van reisgezellen. Men trok van stad tot stad, zodat men beter beschermd was tegen de externe dreigingen die zich onderweg konden voordoen.105 Eenmaal bij de havens en stadsgrenzen aangekomen, kon de reiziger strenge controles verwachten.106 Er waren drie veel gebruikte reisroutes die naar Rome leiden. Enerzijds trok men door Duitsland en via Basel over de Alpen naar Milaan, anderzijds ging men via Oostenrijk en Venetië naar Rome. Een derde veelgebruikte mogelijkheid was de route die door Frankrijk over liep. Aldaar scheepten de immigranten zich in voor een reis naar Genoa en Livorno of dichterbij Rome, de stad Civitavecchia.107 Vanaf Civitavecchia konden de laatste 70 kilometer naar de Porta del Popolo eventueel te voet worden afgelegd. Behoudens de verschillende routes waren er verschillende reismogelijkheden. Men kon kiezen om zich via de postroutes per paard te verplaatsen of per procaccio (bodes), waarbij men in een groep all-inclusive reisde met koets en koetsier inbegrepen. Een derde optie was per vetturino, een eigen koets met koetsier.108 Ongeacht welk vervoersmiddel en de mate van luxe die de vetturino kon bieden, voor alle Romereizigers zal het een lange uitputtingsslag zijn geweest en zullen de schilders zich veelal per voet naar Rome afreizen.

5.2 Stedelijke en politieke veranderingen in Rome tussen 1500 en 1630 De eerste fiamminghi die naar Rome afreisden, waren Jan Gossaert en Jan van Scorel. Van Scorel verbleef in Rome van 1522 tot 1524. Van Scorels jongere leerling Maarten van Heemskerck verbleef er van 1532 tot 1536.109 Ten tijde van Van Scorel zijn verblijf, was de stad nog altijd herstellende van het machtsvacuüm dat het Westers Schisma had achtergelaten.110 Rome was vervallen en verlaten. Zo erg zelfs dat het niet eens meer op een stad leek, aldus de 15e-eeuwse schrijver Bartolomeo Platina.111

103 Schatborn: 2001, p. 20. 104 Frank-Van Westrienen: 1983, p. 52. 105 Sliggers: 1979, p. 42-162, 206. 106 Schatborn: 2001, p. 20. 107 Schatborn: 2001, p. 20-21. 108 Frank-Van Westrienen: 1983, p. 99, 108-110; Vautier: 2007, p. 51. 109 Schatborn: 2001, p. 11. Jan van Scorel was de eerste Nederlander die in Rome verbleef. 110 Het Westers Schisma speelde zich af van 1378 tot 1417. 111 Partridge: 1996, p. 19. 37

Toen Van Heemskerck in 1532 arriveerde, had il Sacco di Roma zich nog maar vijf jaar eerder voltrokken. De stad werd volledig geplunderd door onderbetaalde Duitse en Spaanse soldaten en raakte in economisch verval.112 Het aantal daklozen, armen en bedelaars zal zijn toegenomen en de eeuwige stad veel onveiliger hebben gemaakt.113 Het pontificaat van Martinus V probeerde dit, midden 16e eeuw, terug te dringen. Hij probeerde tegelijkertijd de machtspositie in Rome voor zich op te eisen.114 De stad was onderhevig aan vele interne en externe strubbelingen en veranderingen. Daardoor zag Van Heemskerck Rome anders dan de schilder Willem van Nieulandt II, die in het jaar 1602 en 1603 met zijn oom, Willem van Nieulandt I, in Rome woonde en werkte.115 De vele Romeinse vedute (stadsgezichten) die zijn geschilderd door Van Heemskerck en tijdgenoten, geven een impressie van hoe het stedelijk leven er toen uit zag. Het laat een Rome zien van ruïnes overwoekerd door een dikke laag zand en gras. Het doet herinneren aan de, eerder aangehaalde, uitspraak van Bartolomeo Platina. Van Heemskerck heeft tijdens zijn verblijf in Rome nog de oude Sint-Pietersbasiliek gezien (zie Afbeelding van kunstwerken I) en de aanbouw van de nieuwe basilica in 1536 getekend (zie Afbeelding van kunstwerken II). In de tekening Sint-Pietersbasiliek in aanbouw in 1536 ziet men alleen enkele muren van de basiliek staan en is er een grote zandvlakte voor de basiliek zichtbaar. Een ets gemaakt door Willem van Nieulandt II (Afbeelding van kunstwerken III) toont de Boog van Septimius Severus en het Capitool. De twee kleinere triomfbogen, die de grote boog flankeren, zijn maar voor een kwart zichtbaar. Het overige deel is verdwenen in het zand. Hoewel de indruk wordt gewekt, dat Rome in één grote ruïneuze staat is, blijkt dit niet te kloppen. Een tweede prent van de hand van Willem van Nieulandt II laat Rome in een eigentijdse staat zien. Op de ets gezicht op Rome en de Trinità dei Monti (zie Afbeelding van kunstwerken IV) steekt de kerk de Trinità dei Monti, ver boven de stad uit. Tegen de heuvel zijn tegenwoordig de Spaanse trappen gebouwd. We zien de stad met de vele gebouwen, die allemaal netjes overeind staan en geen scheuren in de muren hebben. De dakpannen en schoorstenen zitten keurig op de daken en in de verte torent de Zuil van Trajanus kaarsrecht boven de stad uit. Wanneer we kijken naar Gezicht op de Via Panisperna naar de Santa Maria Maggiore, Rome (zie Afbeelding van kunstwerken V) getekend in 1609 door Gerard ter Borch, zien we eenzelfde beeld. Stevig gebouwde woonhuizen en open kavels wisselen elkaar

112 Langdon: 1999, p. 33; Gouwens: 1998, p. XVII. 113 Langdon: 1999, p. 33; Gouwens: 1998, p. XVII. 114 Partridge: 1996, p. 20. 115 Schatborn: 2001, p. 13; Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; GUILELMO [guilliam VAN NIEULANDT II], suo nipote, anni 18. - see 1603, SMP: entry cards. 38

af. De stad begint, met een beetje op het huidige Rome te lijken. Er is geen sprake meer van woekerend onkruid en overgroeiende struiken, hoewel de zanderige en niet geëgaliseerde of geplaveide ondergrond een stabiele factor in alle besproken prenten is. Toen Van Heemskerck in 1536 zijn tekening van de Sint-Pietersbasiliek in aanbouw tekende, wist hij niet dat het nog 50 jaar zou duren, voordat de kerk zijn kenmerkende koepel kreeg en nog bijna honderd jaar, alvorens Carlo Maderno de nieuwe Sint-Pieter van een façade had voorzien. Gedurende de bouw van de Sint-Pietersbasiliek, is het politieke landschap flink veranderd. De Romeinse elite die in de 15e eeuw en begin 16e eeuw de tegenpartij van de paus was, gaat een verbond aan met het Vaticaan. Met het tekenen van de Pax Romana werd de macht van de puissant rijke en adellijke Orsini en Colonna families ingeperkt.116 Het is een grote verandering in de hiërarchische structuur van Rome. Door het verbond wordt, in de loop van de 16e eeuw, de kerk de plaats waar de rijke elite wil zijn en krijgt de curie een verhoogde sociale status. De paus kan direct zijn invloed aanwenden in de straten van Rome. De hernieuwde sociale status van het pauselijke apparaat zorgde voor enkele problemen. Elke kardinaal diende zijn status te onderstrepen met een hofhouding en dat kostte een klein fortuin. Menig kardinaal had het moeilijk om de waardigheid te behouden.117 Rome werd het centrum van de Katholieke kerk en doordat deze meer macht had, kon de stad door middel van de pauselijke grondonteigeningen, bouwplannen en bouwactiviteiten zich verder ontwikkelen.118 Toen Sixtus V in 1585 aan zijn pontificaat begon, had hij grote plannen. Hij wilde de pauselijke macht met de alsmaar voortdurende bouw van de Sint- Pietersbasiliek benadrukken. Onder zijn pausschap verandert hij van residentie. Men verblijft niet langer in het Lateraans Paleis, maar het Vaticaans Paleis is waar de paus en hofhouding huizen, naast het graf van Petrus. Hierdoor werd de pauselijke soevereiniteit benadrukt en kreeg Rome nieuwe symbolische waarden.119 Tevens werden de pelgrimsroutes onder het pontificaat van Sixtus vernieuwd en verbeterd, zodat meer bedevaartgangers in Rome konden verblijven en de doorstroom beter verliep. Langzaam transformeerde Rome, onder Sixtus V, in de stad van de barok en tot de Caput Mundi.120 De financiering van al zijn plannen deed hij, onder meer, door belasting te heffen op dobbelspelen.121 Al was dit natuurlijk een druppel op de gloeiende plaat.

116 Temple: 2011, p. 123-125. De Pax Romana die in 1511 werd getekend betekende een einde aan tijden van onrust en een strijd om de macht tussen de meest invloedrijke adellijke families, namelijk tussen de Orsini en de Colonna familie. 117 Fragnito: 1993, p. 27, 37. 118 Partridge: 1996, p. 20-21, 40, 173. 119 Fragnito: 1993, p. 38. 120 Partridge: 1996, p. 21, 36, 173; Langdon: 1999, p. 35, 36. 121 Partridge: 1996, p. 21. Langdon: 1999, p. 89. 39

Zoals de stad door de heersende politieke macht veranderde en bovendien zichzelf van binnenuit veranderde, zo veranderde de omgang met de schilderkunst door de contrareformatie die was geïnitieerd door de katholieke kerk. In 1592 werd Clemens VIII tot paus verkozen en zijn pontificaat duurde 13 jaar en 32 dagen. Hij was vroom, verklaarde de oorlog aan de prostitutie en sodomie. De religieuze overtuiging was geen keuze meer, maar men werd gecontroleerd of men met Pasen ter communie ging.122 Ten tijde van zijn ambtsperiode werd de lijn ingezet om met kunst de macht van de katholieke kerk tot uitdrukking te brengen, aldus Romeganger en schilder Karel van Mander.123 Dit resulteerde erin dat paus Clemens geen naakte mannen en vrouwen tolereerde in schilderijen.124 Eenzelfde lijn werd doorgezet door zijn opvolger Paulus V. Deze paus, die uit de vooraanstaande en kunstminnende Borghese familie kwam, deed dat evenwel met meer grandeur en pracht.125 Samenvattend, de stad Rome verandert zowel door de politieke en bestuurlijke wijzigingen. De macht van de katholieke kerk werd alomvattend en veranderde het uiterlijk van de stad. Door de pauselijke visie veranderde de omgang met kunst. Onder invloed hiervan zullen de motieven waarvoor de schilders naar Rome togen ook zijn veranderd. De eerste schilders reisden naar Rome om de klassieke beelden, de ruïnes en de bloei van de Renaissance schilderkunst te bestuderen. Eén van de plekken om de eigentijdse interpretatie van de kunst van de klassieken te bestuderen, was de Sixtijnse kapel, die grotendeels is geschilderd door Michelangelo. De kapel, in het Vaticaan, grossiert in ontblote torso’s en halfnaakte mannen. Op één van de muren bevindt zich het Laatste Oordeel (zie Afbeelding van kunstwerken VI), waarin Christus halfnaakt is afgebeeld. Michelangelo kreeg kritiek te verduren, maar deze fresco laat zien dat paus Clemens VII die de opdracht had gegeven, wel een andere omgang met naakten had dan paus Clemens VIII. Hij zorgde immers voor het verbod op naakten in de schilderkunst.126 Ten tijde van het verbod, eind 16e eeuw, kwam Michelangelo Merisi da naar Rome en introduceerde het in de schilderkunst. Toen in 1610 Caravaggio overleed, had hij hoogstwaarschijnlijk tegen zijn zin

122 Graham-Dixon: 2010, p. 70-71. 123 Miedema: 1994, vol. I, 271v; Di Sivo: 1997, p. 285; Langdon: 1999, 290-291; Graham-Dixon: 2010, p. 245. 124 Langdon: 1999, p. 40-41, 144. 125 Langdon: 1999, 290; Graham-Dixon: 2010, p. 309. 126 Langdon: 1999, p. 40-41, 144. 40

in, een grote groep navolgers geïnspireerd.127 De opkomst van het Caravaggisme was voor veel schilders een extra aanleiding om naar de eeuwige stad af te reizen.128

5.3 Romeinse bevolkingsopbouw en immigratie Voor het jaar 1526, toen Rome ongeveer 55.000 inwoners telde, wordt er geschat dat 55% van de inwoners uit Rome zelf afkomstig waren, 20% kwam uit andere Italiaanse regio’s en nog eens 20% is buiten de huidige Italiaanse landsgrenzen geboren.129 Uit de percentages blijkt dat Rome al vroeg een immigrantenstad is. Een open stad zonder gilderestricties en daardoor een aantrekkelijke vestigingsplaats voor ambachtslieden zoals de schilders.130 Deze openheid van samenleven is terug te zien in de kunstnijverheid. De pittori grossi, de grof- en decoratieschilders, woonden veelal niet gescheiden van de valenthuomini, oftewel de grote meesters.131 Rome had vroeg in de 16e eeuw een bloeiende economie. Na de sacco di Roma in 1527 raakte de stad, zoals eerder vermeld, in verval.132 Rome bleef gedurende de 16e eeuw onderhevig aan de economische op- en neergang, zoals zovele Europese steden. Zo werd aan het eind van de 16e eeuw de economische voorspoed voor een periode van neergang ingewisseld. Door de economische neergang waren er niet afdoende bronnen om de bevolking van voedsel te voorzien en de groei van de stad stagneerde. De recessie had tot gevolg dat de eeuwige stad, einde 16e eeuw met ongeveer 98.300 Romeinen, een kleiner aantal inwoners had dan steden als Napels, Palermo, Venetië en Milaan.133 Kwam men in 1575 naar Rome voor het jubeljaar van 1575, dan zorgde de Katholieke kerk voor een enorme intocht aan bezoekers en immigranten. Het organiseren van het jubeljaar betekende dat Rome de gastheer was van 400.000 pelgrims op een geschat inwoneraantal van 80.000.134 Indien maar één procent van de pelgrims enkele jaren in Rome bleef, zou de Romeinse bevolkingssamenstelling met 5% aan voormalige pelgrims

127 Langdon: 1999, p. 259-265. Van Michelangelo Merisi da Caravaggio is bekend dat hij zijn imitators niet wist te waarderen. In 1602 schreef hij waarschijnlijk met zijn compagnons Onorio Longhi en de heetgebakerde schertsende, ongepaste en seksueel getinte gedichten over de navolging van Caravaggio door . Baglione geeft aan dat ze jaloers zijn op de felbegeerde opdracht voor de Il Gesù die Baglione kreeg toebedeeld. Cavazzini: 2008, p. 43. 128 Cavazzini: 2008, p. 44. 129 Lee: 1983, p. 139. 130 Lee: 1983, p. 135; Cavazzini: 2008, p. 19. 131 Cavazzini: 2008, p, 26, 154. 132 Langdon: 1999, p. 33. 133 Sonnino: 1997, p. 52-53. Napels 280.000 inwoners, Palermo 200.000 inwoners, Venetië 149.000 inwoners en Milaan tussen de 120.000 en 109.000 inwoners. 134 Partridge: 1996, p. 174. 41

toenemen.135 Er zijn zelfs schattingen dat door de pelgrimages die plaatsvonden tijdens één van de jubeljaren, het inwoneraantal zou kunnen toenemen met 11%.136 De geboorte- en sterftecijfers onderstrepen het belang van de immigranten voor de groei van Rome. Gedurende de eerste helft van de 17e eeuw was, op drie uitzonderlijke jaren na, het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer.137 De groei van de stad kwam dus niet door natuurlijke aanwas, maar door de toevloed aan pelgrims en migranten. De bevolkingssamenstelling van Rome moet, door de opeenvolgende jubeljaren van 1600 en 1625 verder zijn veranderd, want gedurende deze jaren trokken naar schatting respectievelijk een half miljoen en 580.000 pelgrims naar de stad. Opmerkelijk is dat het jubeljaar van 1625 meer Franse dan Italiaanse pelgrims naar de stad trok.138 Naast de pelgrimages gedurende de jubeljaren, zorgden de jaarlijkse pelgrimages voor een enorme toevloed van mensen. In 1650 is het inwoneraantal gegroeid tot 122.000 en jaarlijks zijn er 15.000 immigranten die Rome als nieuwe woonplaats zullen opgeven. De groep immigranten vertegenwoordigt ongeveer 12.5% van de bevolking.139 Door de massa-immigratie zal het inwoneraantal gedurende de tweede helft van de 17e eeuw niet onder de 100.000 zakken.140 De stad dient dan ook gezien te worden als een mozaïek van nationaliteiten.141 Een nieuwe paus zorgde voor een gunstig vestigingsklimaat en sociale opwaartse mobiliteit. Met elke nieuwe paus kwam er een nieuwe huishouding, die nieuwe curiali, dienaren en andere immigranten met zich mee bracht.142 Het schiep nieuwe kansen voor de Romeinse bevolking, mede doordat de aanstelling van de paus een impuls gaf aan de bouw- en de kunstnijverheidsopdrachten.143 Overigens bestond het grootste deel van de Romeinse bevolking uit de lagere klasse: seizoenswerkers, ongeschoolden, arme pelgrims en immigranten. Zij konden opwaartse mobiliteit alleen bewerkstelligen door gebruik te maken van hun aantal en deel te nemen aan volksopstanden tijdens de Sede Vacante. De onvrede aangaande nepotisme was veelal de aanleiding. zoals bij de paus Gregorius XV.144 Uit alle lagen van de bevolking en in allerlei samenstellingen kwam men naar Rome.

135 Pelgrims: (aantal pelgrims / 100 = 1% pelgrims) 400.000 / 100 = 4000. Romeinen: (Romeinse bevolking / 100 = 1% Romeinse bevolking) 80.000 / 100 = 800. (1% pelgrims / 1% Romeinse bevolking = totaal aantal pelgrims van de Romeinse bevolking) 4.000 / 800 = 5%. 136 Sonnino: 1997, p. 54. 137 Sonnino: 1997, p. 66. 138 O’Gorman: 1988, p. 59; McCormack: 2013, p. 2. Er waren naar schatting 200.000 Franse bedevaartgangers. 139 Compendium voor leefomgeving: 2013, website. Allochtonen, 2013. Ter vergelijking; in Amsterdam werd in 2013 een percentage gemeten van 15 tot 20% westerse allochtonen. 140 Sonnino: 1997, p. 57, p. 60. 141 Lee: 1983, p. 140; Langdon: 1999, p. 50; Vodret Adamo: 2011, p. 141. 142 Schulte-van Kessel, 1997, p. 235. 143 Sonnino: 1997, p. 55-56. 144 Nussdorfer, 1997, 154; Hunt: 2009, p. 275-278. 42

Men kon arm of rijk zijn, individueel reizen of met de gehele familie.145 De instroom van verpleegsters, doordat liefdadigheidsinstellingen meer zusters nodig hadden ten tijde van uitbraak van ziekten en epidemieën, is al eerder aangehaald.146 Voor de beroepsgroep schilders was er naast de curie die veel werk verschafte, de anonieme open markt die emplooi kon bieden.147 Ondanks deze mogelijkheden op werk, besloeg het aandeel artisti stranieri, de buitenlandse ambachtslieden, tussen 1600 en 1630 0.52% van de totale bevolkingssamenstelling.148

5.4 Hoe werd Rome door de fiamminghi ervaren? Michel Eyquem de Montaigne was een beroemde Franse filosoof en schrijver die samen met zijn secretaris in 1581 naar Rome ging.149 Trekkende door de Romeinse ommelanden noteerde hij dat ze er arm zijn en het platteland ongecultiveerd is. Alvorens hij de stad betreedt, schrijft hij over de vele reizigers die naar Rome gaan. Herbergiers ontvangen de reizigers ver buiten de stadspoorten vechtend om de klanten.150 Eenmaal via de stadspoorten binnengekomen, valt hem het kosmopolitische karakter op en de vele ruïnes die Rome rijk is. Hij schrijft verder: “Rome is een stad waar de culturele verschillen door afkomst niet opvallen, doordat de stad wordt bewoond door de vele immigranten”.151 François Vinchant, was een 27-jarige priester uit het Belgische Henegouwen die eveneens enkele kronieken schreef. In zijn reisverslag schrijft hoe hij in 1609 de Tiber oversteekt en via de Via Flaminia en de noordelijk gelegen Porta del Popolo de stad Rome binnenwandelt.152 Het zal hoogstwaarschijnlijk dezelfde route zijn die De Montaigne af heeft gelegd. De stadspoort, de Porta del Popolo, fungeerde al eeuwen als de Romeinse

145 Sonnino: 1997, p. 56. 146 Sonnino: 1997, p. 59, 61-63. De zusters deden het seksratio flink veranderen. Voor uitgebreidere verslag aangaande de sekseongelijkheid verwijs ik naar paragraaf 4.1 Eugenio Sonnino – Romeinse geschiedschrijving. 147 Cavazzini: 2008, p. 44. 148 Vodret Adamo: 2011, p. 143-144. Gedurende de periode 1600-1630 zijn er 604 artisti stranieri, buitenlandse ambachtslieden, gevonden. Tijdens de periode 1613-1617 had Rome een gemiddeld aantal inwoners van 117.086. Ik heb gekozen om met deze periode te rekenen, omdat het aantal kwantitatief het grootste aantal is tussen 1600 en 1630. Daardoor wordt mijn argument niet onderstreept door met een lager aantal inwoners te rekenen. Tevens valt deze periode binnen de periode waar Vodret Adamo haar gegevens op heeft gebaseerd. Een kanttekening dient gemaakt te worden. De uitkomst is een indicatie, want hoe veel artisti er vande 604 daadwerkelijk gedurende de periode 1613-1617 in Rome waren is niet gepubliceerd in Vodret Adamo haar publicatie. De volgende rekensom is gemaakt: gemiddeld aantal inwoners 1613-1617 / 100 = is één procent van de Romeinse bevolking. 117.086 / 100 = 1170.86. Aantal artisti stranieri / één procent van de Romeinse bevolking = percentage buitenlandse ambachtslieden. 604 / 1170.86 = 0.515%. 149 Vautier: 2007, 233. 150 Vautier: 2007, 149. 151 Graham-Dixon: 2010, p. 65-66. Michel Eyquem de Montaigne (* 28 februari 1533 – † 13 september 1592) was in Rome in het jaar 1581. 152 Vinchant: 1897, p. 90. 43

toegangspoort.153 De poortwachters en de burgers in de stad waren er op hun hoede, want het kon er gevaarlijk zijn. Er waren strenge controles en meegebrachte bagage werd gecontroleerd op boeken geschreven door ketters.154 De poortwachters leidden de reiziger in de richting van de juiste herberg. Aldaar noteerde hij zijn nationaliteit, religie, leeftijd en sociale status.155 Eenmaal in de stad aangekomen, schrijft Vinchant eveneens over het kosmopolitische karakter van de stad wat hij tot uiting ziet komen in de talloze courtisanes die hun diensten aanbieden.156 Hij waarschuwt de lezer van zijn kronieken voor de aanlokkelijkheid van de courtisanes.157 Er waren meerdere gevaren waar Vinchant voor had kunnen waarschuwen. Men moest te allen tijde op de hoede zijn voor bandieten.158 Om zichzelf te beschermen tegen de 10.000 bedelaars en 6.000 mensen die regelmatig in de cel zaten, mochten de Romeinse burgers een wapen dragen wanneer ze een Pauselijke vergunning hadden.159 Veel veiliger maakte dit de stad niet, want gevechten tussen jeugdige bendes in de straten van Rome waren er veelvuldig. De in zwarte gehulde sbirri, het Romeinse equivalent van de politie, hadden moeite om de gevechten in de herberg, tussen de prostituees en klanten, de Joden en de zigeuners in bedwang te houden.160 Een bijkomende problematiserende factor waren de hongersnoden. Ten tijde van voedseltekorten braken er vaak rellen uit.161 Eigentijdse en aandikte bronnen verhalen over de Romeinen die op de straten van Rome zwerven met het doel om de courtisanes te aanschouwen, voor ze te buigen en te groeten. De Montaigne beschrijft deze gebeurtenis uitvoerig en geeft het volgende commentaar: “I wonder at how much more they appeared to be than they really were… .”162 De cortigiane werden op pauselijk bevel gedoogd in een aangewezen zone bij de Tiber, mits ze ’s nachts niet naar buiten gingen.163 In de gebieden waar de prostituees werkzaam waren, vierde criminaliteit hoogtij en de politie was in constante oorlogvoering in deze buurten.164 Tijdens het dwalen door de straten zag men het groeiende aantal armen en bedelaars die op de pleinen vertoefden.165 Op de Piazze waren zo veel bedelaars dat ze in verschillende

153 Partridge: 1996, p. 24. 154 Graham-Dixon: 2010, p. 66; Vautier: 2007, p. 71. Zowel Maximilien Misson (*circa 1650 – † 12 januari 1722)en Michel Eyquem de Montaigne werden genoodzaakt om hun bagage te openen. 155 Schatborn: 2001, p. 20. 156 Wind: 1835, p. 417-418; Vinchant: 1897, p. 2, 91; Vautier: 2007, p. 237. Wind vermeld dat Vinchant geboren is in het jaar 1580. Vautier en Hachez vermelden dat hij in 1582 geboren is. Vinchant is geboren in Mons (Bergen) dat tegenwoordig in de provincie Hainaut (Henegouwen) in Wallonië ligt. 157 Vinchant: 1897, p. 2, 91; Delumeau: 1975, p. 406. 158 Delumeau: 1975, p. 149; Langdon: 1999, p. 39. 159 Vinchant: 1897, p. 92. 160 Hoogstraten: 1969, p. 39; Langdon: 1999, p. 45-46, 136; Graham-Dixon: 2010, p. 70. 161 Nussdorfer: 1997, p. 148. 162 Langdon: 1999, p. 140; Graham-Dixon: 2010, p. 74. 163 Graham-Dixon: 2010, p. 74; Langdon: 1999, p. 143. 164 Langdon: 1999, p. 143-144. 165 Langdon: 1999, p. 45-46, 140. 44

groepen ingedeeld konden worden. Een 15-jarige jongen die op het was opgepakt, kon wel 19 verschillende groepen bedelaars opnoemen met elk hun eigen gebied en technieken. Zo waren er de Grancetti, zij sneden beurzen open, de Sbasti die ziek op de grond liggen en om aalmoezen vragen en de Brisci zij hangen naakt of halfnaakt op de pleinen.166 Op de Piazze werd ook vee verhandeld.167 Vinchant, zou hier, net als de latere reiziger Maximilien Misson, ook de vele knechten zien die samen drommen om hun diensten als gids aan te bieden, waarvan de één betrouwbaarder is dan de andere. Misson geeft de raad om een Romein als gids te nemen.168 Het duidt erop dat het plein waarschijnlijk bevolkt werd met door buitenlandse knechten. Het internationale karakter van de Romeinse pleinen is iets wat Vinchant op het Piazza Navona eveneens ondervond. Hij typeerde het Piazza Navona als een promenade voor de buitenlanders.169 Ook Vinchant beschrijft de bedrieglijkheid van de inwoners van Rome.170 Hij noemt de mensen op het Piazza Navona zelfs charlatans die komedies opvoeren. De Romeinen spelen in tragedies en bieden allerlei huismiddelen aan. Ze hebben een bel in de hand om mensen te lokken en geld in het laatje te krijgen.171 Het zal een levendig spektakel zijn geweest op de Romeinse pleinen.172 Tevens waren er vele winkeltjes in Rome. Een schatting wordt gemaakt van 5.635 winkels en werkplaatsen, waarvan er 1.785 zich bezig hielden met bouwwerkzaamheden.173 De Leidse hoogleraar Justus Lipsius, die tussen 1568 en 1570 in Rome verbleef, had gelijk: “Italië was een poel van verderf voor jonge borsten ontvankelijk voor vrouwelijk schoon.”174 Van Mander, die eveneens in Rome is geweest, zegt over Rome dat het bij uitstek de plaats is waar verkwisters en verloren zonen hun goed naar toe brengen.175 Deze adviezen dienden niet in de wind geslagen te worden, aangezien rondom de buurt waar de pittori fiamminghi bivakkeerden, de pugnello, oftewel de dolk, en de vuist veelvuldig werden gebruikt.176 In het volgende hoofdstuk wordt besproken hoe het immigrantennetwerk van Noord- en Zuid-Nederlandse schilders fungeerde. Waar ging men naar toe als men als schilder net de stadspoort was gepasseerd? Bij welke schilders gingen de Noord- en Zuid-Nederlandse

166 Delumeau: 1957, p. 405-406. 167 Langdon: 1999, p. 38. 168 Vautier: 2007, p 154. Maximilien Misson (circa 1650 – 12 januari 1722) reisde door Italië in 1687- 1688 en publiceerde zijn boek Nouveau voyage d'ltalie in 1691. 169 Vinchant: 1897, p. 104-105. 170 Vinchant: 1897, p. 104. 171 Vinchant: 1897, p. 104-105, 108. 172 Langdon: 1999, p. 134. 173 Caravale: 1978, p. 381. 174 Frank-Van Westrienen: 1983, 42, 56. 175 Miedema: 1994, vol. I, 6v. 176 Graham-Dixon: 2010, p. 74. 45

schilders in de leer? Hoe ontwikkelde het netwerk van schilders zich? Hoe oud was men? Hoe lang bleef men in Rome? Tevens wordt er biografische informatie van schilders geanalyseerd.

6 Gephi 0.8.2beta als hulpmiddel bij de analyse van het PAP- archief Met behulp van software genaamd Gephi 0.8.2beta, dat wordt omschreven als ‘an interactive visualization and exploration platform for all kinds of networks and complex systems, dynamic and hierarchical graphs’, zal ik in dit hoofdstuk de opzet van het onderzoek naar het migratienetwerk van fiamminghi in Rome bespreken.177 In paragraaf 7.1 stip ik kort de voor- en nadelen van het gebruik van Gephi aan. In de paragrafen 7.2 tot en met 7.4 bespreek ik de keuzes die zijn gemaakt bij het creëren van de netwerkanalyse en voor welke werkwijze is gekozen. In paragraaf 7.5 en 7.6 vertel ik over de gecreëerde variabelen en het creëren van een tijdlijn. De volgende hoofdstukken 8 Analyse van het immigrantennetwerk en 9 Onderzoek naar Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen bevatten het eigenlijke onderzoek. Daar probeer ik met het gebruik van Gephi 0.8.2beta de onderlinge relaties met tabellen, grafieken, secundaire literatuur en het gebruik van Gephi te duiden.

6.1 Keuze voor Gephi 0.8.2beta Gephi 0.8.2beta is open-source software die is ontwikkeld door de Université de Technologie de Compiègne in Compiègne in Frankrijk.178 Het programma is vijf jaar doorontwikkeld met het door Google gefinancierde project Google Summer of Code, waarbinnen studenten gedurende de zomermaanden een stipendium kregen om te programmeren.179 Zoals eerder is vermeld kunnen met Gephi netwerkstructuren grafisch worden weergegeven, zodat de analyse van complexe structuren, organisaties, en netwerken kan worden geduid. Met de 281 schilders, die uit de Stati delle Anime naar voren kwamen, was het erg moeilijk om de dwarsverbanden in kaart te brengen. Ter vergelijking het alomvattende onderzoek naar de Stati delle Anime van Vodret Adamo uit 2011 heeft 298 Noord- en Zuid- Nederlandse schilders naar voren gebracht.180 Om het probleem van de onoverzichtelijke hoeveelheid data op te lossen, heb ik naar digitale mogelijkheden gezocht die de hoeveelheid gegevens konden ordenen. Er is uiteindelijk gekozen voor Gephi, omdat het, ten eerste, erg geschikt is om in grote hoeveelheden gegevens onderlinge relaties te traceren, weer te geven en te analyseren.

177 Gephi.org: 03-01-2013, website. The Open Graph Viz Platform. 178 L’usine Nouvelle: 2011, website. Prix Des Ingénieurs De L'année 2011. 179 Gephi.org: 2014, website. Google Summer of Code. 180 Vodret Adamo: 2011, p. 169. 46

Ten tweede, zal ik met een betere en diep gaande analyse kunnen komen, doordat ik niet afhankelijk ben van de onoverzichtelijke Stati delle Anime. Het is namelijk moeilijk om de sociale dynamiek te doorgronden met behulp van de Stati delle Anime. Persoonlijke relaties zijn moeilijk in kaart te brengen, doordat schilders verhuizen en werkzaam waren in een sterk wisselende sociale omgeving. Gephi biedt hier een oplossing voor. Ten derde, vergemakkelijkt Gephi het om grotere werkplaatsen te traceren waar jaar na jaar nieuwe jonge schilders in de leer gaan of als knecht te werk worden gesteld. Deze grote werkplaatsen kunnen een indicatie zijn voor de aanwezigheid van een meesterschilder die in redelijk tot goed sociaal aanzien stond en goed geïntegreerd was in de Romeinse samenleving. Ten vierde, wordt mijn onderzoek inzichtelijker, doordat ik met Gephi illustraties kan maken, waardoor de lezer een beter overzicht krijgt en zelf kritischer kan meedenken. Ten vijfde, indien het gebruik van de software weinig nieuwe resultaten oplevert, is dat een indicatie dat vanuit de Stati delle Anime weinig vragen beantwoord kunnen worden. Hierbij neem ik in ogenschouw dat de primaire bron digitaal afdoende is ontsloten. Resumerend, het gebruik van Gephi zal mijn onderzoek verdiepen en verbeteren en met bovenstaande argumentatie ben ik begonnen met het invoeren van alle gegevens. Hoe dat traject er uit ziet, wordt verduidelijkt in de volgende paragraaf.

6.2 Gephi verwerken van data

Afbeelding 12. De eerste uitkomsten na het invoeren van de nodes in Gephi. Alleen de nodes van de schilders zijn ingevoerd. De plaatsbepalingen van de nodes zijn door Gephi willekeurig toegekend. Afbeelding 13. De eerste uitkomsten na het invoeren van de nodes en edges van alleen de schilders. De plaatsbepalingen van de nodes zijn door Gephi willekeurig toegekend. Gephi werkt op basis van een spreadsheet. In een spreadsheet is de naam van een schilder ingevoerd en gekoppeld aan een persoonsnummer (zie Bijlage XIII). Uitgaande van de

47

persoonsnummers worden er stippen, oftewel nodes, gecreëerd (zie Afbeelding 12). Door de persoonsnummers te koppelen aan die van andere schilders worden de geconstateerde relaties in het databestand vastgesteld. Er ontstaan onderlinge relaties, oftewel edges (zie Afbeelding 13). De onderlinge relaties zijn weergegeven door middel van lijnen. De edges kunnen directed of undirected zijn. Met directed kan de hiërarchische relatie van leermeester-leerling worden aangeven, maar deze optie is niet gebruikt, aangezien in vele gevallen het niet zeker was wie het hoofd van een schildersgroep was. Men zou kunnen aannemen, dat in de Stati delle Anime, de eerstgenoemde persoon op een adres de hoofdbewoner is, echter is dit lang niet altijd consequent doorgevoerd, waardoor ik de functie achterwege heb gelaten.181 Alle edges zijn in Gephi ingevoerd als undirected. Het resultaat wat nu is bewerkstelligd is dat in Afbeelding 12 alle pittori fiamminghi die zijn gevonden in de Stati delle Anime een persoonsnummers hebben gekregen. In Afbeelding 13 zijn de onderlinge relaties daar aan toegevoegd. Het resulteert in 281 schilders met 294 onderlinge relaties die zijn opgenomen in de netwerkanalyse. Het illustreert, gezien het hogere aantal onderlinge relaties dan nodes, dat verscheidene schilders meerdere relaties hadden. Het aantal gevonden onderlinge relaties was niet afdoende om dusdanige clustervorming zichtbaar te laten worden, dat daaruit conclusies konden voortkomen.182 Er is gekozen voor een andere aanpak die ik in de volgende paragraaf bespreek.

6.3 Samenwonende kunstenaars en verhuurders

181 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1624, CORNELIO [cornelis SCHUT I]. - see 1624, 1625, 1626. Het is een enkel voorbeeld, maar er zijn er meerdere te noemen. 182 Het toevoegen van secundaire bronnen: Vodret Adamos publicatie Ghiongrat en verscheidene publicaties van Bertolotti zouden veel meer schilders, onderlinge relaties en clusters voortbrengen. 48

Afbeelding 14. Het resultaat na het invoeren van de 346 nodes in Gephi die de schilders en verhuurders representeren. Afbeelding 15. De uitkomst van de het in kaart brengen van de 346 nodes en de daar bijhorende 447 edges van de schilders en verhuurders. De lijnen geven de onderlinge relaties weer. De nodes zijn nog niet gestructureerd op basis van clustervorming (zie Afbeelding 16). Om tot resultaten te komen zijn er extra nodes gecreëerd door eigenaars en verhuurders van huizen waar fiamminghi hebben gewoond op te nemen in de netwerkanalyse. In totaal zijn er 61 verhuurders toegevoegd met 167 onderlinge relaties binnen eenzelfde huis. Het totaal aantal nodes bedraagt nu 346 en het totaal aantal edges bedraagt 447 (zie Afbeelding 14, 15 en Bijlage VII, VIII). Aan de randen in Afbeelding 15 valt al te zien dat voor lang niet elke node een onderlinge relatie is gevonden. Het zijn de schilders die niet aan andere kunstenaars of verhuurders zijn te correleren. Ik heb er voor gekozen om de informatie uit het PAP-archief te halen en geen gegevens uit secundaire literatuur te gebruiken. Ik wilde graag weten wat er met de database gebaseerd op de Stati delle Anime mogelijk was. Daarom is er gekozen om de verhuurders toe te voegen. Indien ik al eerder secundaire literatuur zou gaan gebruiken, kon dat in het geval van Bertolotti bovendien erg tijdrovend en onbetrouwbaar zijn, zoals vermeld is in paragraaf 4.2 Antonino Bertolotti – grondlegger van Romeins archiefonderzoeker. De recentelijke publicatie Ghiongrat is beter geschikt, want uit de 6600 getranscribeerde Stati delle Anime zullen vele dwarsverbanden getrokken kunnen worden die nu in dit onderzoek onderbelicht zullen moeten blijven.183 Ik heb voor de verhuurders gekozen, omdat deze bij de fiamminghi inwoonden en daardoor in contact stonden met de schilders. Een tweede reden is dat de verhuurders alle schilders overkoepelen en zij veelal meerdere schilders in huis hadden. Hierdoor staan de verhuurders hiërarchisch een trapje hoger in de gemaakte netwerkanalyse en brengen zij meer onderlinge relaties voort. Dit verhoogt het potentieel aantal clusters. Een bijkomend effect is dat ik kan achterhalen of er voor langere tijd gebruik is gemaakt van een specifieke verhuurder. Er kan onderzocht worden of er een specifiek adres was waar fiamminghi samenkwamen en onderdak vonden. De in Afbeelding 15 weergegeven situatie brengt de verhuurders en kunstenaars met elkaar in verband die niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde tijdstip met elkaar in huis hebben gewoond. Het is vergelijkbaar met de vlottende populatie van de hedendaagse studentenflats.

6.4 Wiskundige formules Na het invoeren van de gegevens in Gephi heb ik twee statistische formules toegepast. Er wordt met behulp van de functie modulariteit gekeken naar de nodes en edges en of deze zijn op te delen in hanteerbare eenheden, waarbij elke eenheid een deel van de totale taak op zich

183 Vodret Adamo: 2011, p. 107. 49

neemt (zie Bijlage IX).184 In het geval van deze netwerkanalyse wordt er berekend hoe een cluster of netwerk op te delen is in kleinere clusters en subnetwerken. Het resultaat is dat er 104 van dergelijke clusters zijn gevonden (zie Afbeelding 16).

Afbeelding 16. De clustervorming zichbaar gemaakt met behulp van Gephi. De nodes van de verhuurders en schilders zijn aan elkaar gekoppeld door middel van lijntjes. De clusters zijn gecrëerd met het algoritme ForceAtlas2. Door het berekenen van de clusters is er een overzicht gecreëerd in het grote aantal onderlinge relaties van de nodes. Clusters zijn gevormd aan de hand van de gekozen lay-out en algoritme ForceAtlas2. Het betekent dat de ruimtelijke weergave zich rangschikt op basis van de clusters en deze centreert en gegroepeerd weergeeft. De weergave is te vergelijken met het aantrekken en afstoten van geladen deeltjes, zoals bij magneten. De nodes stoten elkaar af, maar de onderlinge relaties trekken elkaar juist weer aan. De ontstane digitale krachten zorgen uiteindelijk voor een evenwichtig resultaat dat door de krachten in stand wordt gehouden.185 Deze krachten kunnen door verscheidene opties in Gephi worden beïnvloed iets

184 Universiteit van Amsterdam: 1998-1999, website. Faculteit der Natuurwetenschappen. 185 Jacomy: 10-06-2014. ForceAtlas2, a Continuous Graph Layout Algorithm for Handy Network Visualization Designed for the Gephi Software. 50

wat ik ook gedaan heb.186 Na het invoeren van de gegevens kwam de vraag naar boven: wie is de spin in het web? Voor het achterhalen welke personen de meeste onderlinge relaties hebben, is de statistische formule weighted degree toegepast (zie Bijlage X). Met de uitgevoerde formule heeft elke schilder op basis van de hoeveelheid onderlinge relaties een gewichtsklasse toebedeeld gekregen. Deze gewichtsklassen, zijn door middel van een rangschikking op basis van het weighted degree, gecorreleerd aan de grootte van de node. Kortom, hoe groter de node hoe meer onderlinge relaties (zie Afbeelding 17).187

Afbeelding 17. De grote van de nodes is, voor elke node afzonderlijk, veranderd op basis van het aantal gevonden onderlinge relaties. Afbeelding 18. De grootte en kleur van de nodes zijn, voor elke node afzonderlijk, veranderd op basis van het aantal gevonden onderlinge relaties. Voor de verduidelijking en inzichtelijkheid hebben de nodes eveneens een corresponderend kleurverloop gekregen op basis van grijswaarden (Afbeelding 18).188 Een witte node betekent dat er geen onderlinge relaties bekend zijn. Hoe donkerder de node, hoe meer relaties er bekend zijn. Langs de hierboven beschreven reeks berekeningen en algoritmes hebben we uit de onoverzichtelijke spinnenweb van Afbeelding 14 en 15 een aantal centrale figuren in het netwerk van fiamminghi naar voren kunnen halen. Alvorens ik aandacht besteed aan de betreffende personen wordt het toekennen kleur aan de nodes besproken op basis van een aantal gecreëerde variabelen.

186 Voor het gecreëerde overzicht met ForceAtlas2 heb ik de volgende opties geselecteerd: dissuade hubs, prevent overlap, edge weight influence, approximate repulsion. Tolerance (speed) 0.1 en Appoximation 1.2. 187 De kleinste node is 10 pixels in diameter en de grootse node is 50 pixels in diameter. 188 Er is gekozen om met een gray-scale te werken, zodat de gemaakte afbeeldingen gelijkvormig blijven na het afdrukken in een zwart-witprinter. Het nadeel is dat de leesbaarheid verminderd. 51

6.5 Gecreëerde variabelen In Gephi is informatie over de schilders overgenomen uit de Stati delle Anime. Deze informatie is verzameld in een spreadsheet en onderverdeeld in de volgende variabelen: bij wie werd er gehuurd, welke straat woonden schilders, welke parochie woonden de schilders, was een schilder eveneens de verhuurder van het pand en gedurende welke periode de nodes in de Stati delle Anime terug zijn gevonden. De kleuren van de nodes kunnen worden aangepast aan de verscheidene variabelen, oftewel categorieën. Tevens kan er een kleurenlegenda worden gemaakt voor elke categorie (zie Afbeelding 19 en 20). Voor deze categorieën is gekozen, omdat ik inzicht wilde krijgen in de actieradius van de schilders en de dynamiek van de immigrantengroep als geheel. Andere vragen die de software kan beantwoorden zijn: verbleef men in dezelfde straat? Werd er veel verhuisd op parochiaal niveau en waren er daardoor contacten door de gehele stad, of speelden de contacten zich vooral binnen één parochie af? Het toevoegen van de variabele tijd wordt enkele alinea’s later besproken.

Afbeelding 19. De nodes zijn onderverdeeld in de kleuren rood, geel en blauw. Geel is geclassificeerd als verhuurders, rood zijn zowel verhuurder als schilders en blauw zijn schilders. De verhoudingen zijn als volgt: verhuurder (18,79%), verhuurder en schilder (2,6%), schilder (78,61%). Afbeelding 20. De nodes zijn in verscheidene kleuren onderverdeeld op basis van de parochies waarin de schilders woonden. De legenda van de drie grootste parochies: paars = Santa Maria del Popolo, groen = Sant’Andrea delle Fratte, turquoise = San Lorenzo in Lucina. Voor een klein aantal schilders is het mogelijk om ook de stad weer te geven waar ze zijn geboren of in de leer zijn geweest. Er is eerst gekeken naar afkomst in de primaire bron en gegevens zijn overgenomen, bijvoorbeeld bij de schilder Jacob de Hase uit Antwerpen. In 1604 werd er genoteerd maestro Giacomo de Ase, d'Antverpia, pittore, anni 30.189 Tevens is

189 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1604, maestro giacomo DE ASE [jacob DE HASE], d'Antverpia, pittore, anni 30. 52

de afkomst uit de primaire bron overgenomen, bijvoorbeeld als de naam van de schilder een stad betreft, zoals bij Filippo d’Anversa.190 Aangenomen wordt dat hij uit Antwerpen afkomstig is. Het leverde weinig bruikbare data op en daarom is er gekozen om secundaire bronnen te gebruiken. Door de ECARTICO-database te raadplegen, heb ik mijn spreadsheet kunnen aanvullen met biografische informatie over de schilders. Naast ECARTICO zijn de gegevens uit de RKDartists&-database gebruikt. Van de 281 schilders is voor ongeveer 30% van het totaal aantal schilders een plaatsnaam toe te voegen.191 De volgende methodiek is gebruikt: indien er zowel een geboorteplaats en als ook een plaats bekend is, waar de schilder in de leer is geweest, is voor de meest recente stad gekozen. Is er echter alleen een geboorteplaats bekend dan is die overgenomen in de spreadsheet. Deze waarden zijn ingevoerd in de spreadsheet, omdat de afkomst de keuze van een vestigingsplek in de host city kan beïnvloeden.192 Het kan ook inzichten verschaffen in de aanvang van de immigratie en de dynamiek van de immigratiestroom.

6.6 Tijdlijn Zoals eerder aangehaald, is het begin- en eindjaar van de nodes ingevoerd in de spreadsheets. Schilders zijn veelvuldig eenmalig in de Stati delle Anime gevonden, bijvoorbeeld de schilder Pietro. Hij is alleen met Pasen in het jaar 1615 in de parochie van de San Lorenzo in Lucina geregistreerd.193 Pietro is voor het gehele jaar 1615 in de database opgenomen. Dus van 1 januari 1615 tot en met de laatste kalenderdag 31 december 1615. Andere schilders zijn daarentegen twee of meer jaren geregistreerd. Een voorbeeld hiervan is Francesco die in 1621 en 1622 in de parochie van de Sant’Andrea delle Fratte voorkomt.194 Hij is geregistreerd van 01-01-1621 tot 31-12-1622.195 Het probleem is dat het niet bekend is of een schilder die met Pasen was geregistreerd ook in december nog in Rome woonachtig was, maar men mag in alle redelijkheid wel verwachten dat de meeste schilders enige tijd voor en enige tijd na het paasfeest in Rome woonden. De reden dat de tijdnoteringen zijn ingevoerd, is dat er op basis van de ingevoerde tijdspannen een tijdlijn in Gephi is gemaakt. Door het invoeren van de periodes is er een tijdlijn te creëren die een dynamisch inzicht geeft over de toe- en afname van het aantal

190 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1616, filippo D'ANVERSA, pittore. 191 Van 68 schilders is er een geboorteplaats gevonden of de plaats getraceerd waar de schilder in de leer was. 192 Moya: 1998, p. 394-396. Moya heeft, in zijn tien jaar durend onderzoek, onderzoek gedaan naar de Spaanse immigranten in de Argentijnse stad Buenos Aires. Moya komt tot de conclusie dat de Spaanse stad waaruit men immigreert een belangrijke variabel was voor de vestigingsplek van immigranten binnen de stad Buenos Aires. 193 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Lucina; 1615, PIETRO, fiammenghi pittori. 194 Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1621, FRANCESCO, pittore fiamengho. - see 1622. 195 De datumregistratie is: dd-mm-jjjj. 53

nodes en de ontwikkeling van het migratienetwerk. De aanleiding voor de kleine verruiming van de persoonlijke tijdspanne van schilders, is omdat het de visualisatie in Gephi vergemakkelijkt en inzichtelijker laat verlopen. Lacunes zijn er eveneens. Er is alleen gekeken naar onderlinge relaties gestoeld op primair bronmateriaal. De artistieke relaties en meester leerling relaties zijn niet in de database opgenomen. Dit is buiten beschouwing gelaten omwille van het, eerder genoemde, experiment met de primaire bron. De publicaties van Antonino Bertolotti Artisti Belgi ed Olandesi a Roma en het supplement uit 1885 getiteld Giunte agli artisti Belgi ed Olandesi in Roma nei secoli XVI e XVII: notizie e documenti raccolti negli archivi romani zouden veel informatie kunnen verschaffen. Een derde publicatie die buiten beschouwing is gebleven, is de meest recente publicatie aangaande het onderwerp: Alla ricerca di “Ghiongrat”: studi sui libri parrocchiali romani (1600 1630) (Collana di studi e ricerche della Soprintendenza speciale per il patrimonio storico, artistico ed etnoantropologico e per il Polo museale della città di Roma. De reden hiervoor was dat het invoeren van de gegevens in Gephi te tijdrovend was, gezien de initiële afstudeerdatum. Over de problematiek omtrent de primaire bron, ga ik hier niet in. Ik verwijs naar de paragraaf 5.6 Lacunes in de gecreëerde database.

7 Analyse van het immigrantennetwerk In dit hoofdstuk bespreek ik de analyse van het immigrantennetwerk van pittori fiamminghi met behulp van Gephi. Allereerst bespreek ik de omvang van mijn database in paragraaf 8.1. Ik beargumenteer hoe de belangrijkste lacunes en hoogtepunten van de Stati delle Anime bepalend zijn voor de resultaten van het onderzoek. Vervolgens bespreek ik in Vestigingsplaats van pittori fiamminghi de vestigingsplaats van de schilders. Via een rekensom toon ik aan dat de gegevens uit de Stati delle Anime vertekenend kunnen werken. Er wordt aandacht geschonken aan het feit dat schilders niet primair in de parochie van de Santa Maria del Popolo woonden. Hierna wordt in de paragraaf Voordelen van de hoge concentratie pittori fiamminghi de vestigingsredenen die in literatuur worden opgevoerd, geanalyseerd op hun waarheidsgehalte. Er wordt eveneens gekeken naar de voordelen van de hoge concentratie schilders en werkplaatsen ten opzichte van de markt. In de paragraaf Huisbezit en huur ligt de focus op de verhuurders van de kamers aan fiamminghi. Onderzocht is of verhuurders als contactpersoon fungeerden voor de pittori fiamminghi in Rome. Aansluitend wordt er gekeken naar de leeftijd van de schilders. In de laatste paragraaf van hoofdstuk 8 wordt de afkomst en het migratiepatroon geanalyseerd.

54

7.1 Omvang van de database In deze paragraaf zal de omvang van de database centraal staan die voortkomt uit de Stati delle Anime uit het PAP-archief. De database wordt gepresenteerd aan de hand van vier grafieken. De grafieken 1 tot en met 4 geven de absolute en relatieve grootte van de schilders, verhuurders en onderlinge relaties weer. Gekeken wordt of lacunes in de primaire bronnen zorgen voor de hoogte- en dieptepunten die in de grafieken af te lezen zijn.

schilders in Rome relaties

50 45 40 35 30 25 20 15

Absolute aantallen 10 5 0 1590 1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 Jaar

Grafiek 1. De jaarlijkse absolute aantallen Noord- en Zuid-Nederlandse schilders en het absolute aantal onderlinge relaties die de database omvat. Voor de gehele database geldt het volgende: het aantal geregistreerde nodes (schilders en verhuurders) en edges (onderlinge relaties) corresponderen met elkaar. Wanneer er meer schilders zijn gevonden, worden er grotere aantallen onderlinge relaties gemeten. Het tegenovergestelde is ook waar. Wanneer er minder schilders en verhuurders zijn geregistreerd, zijn er minder onderlinge relaties te herleiden. Kortom, de pieken en dalen van de edges zijn heviger dan die van de nodes. Bovendien valt op, door Grafiek 1 en 2 met elkaar te vergelijken, dat het toevoegen van de verhuurders ten opzichte van de relatieve en absolute aantallen weinig invloed op de resultaten. Dezelfde pieken blijven zichtbaar.

55

schilders en verhuurders in Rome relaties

70 60 50 40 30 20 Absolute aantallen 10 0 1590 1600 1610 1620 1629 1639 1649 1659 Jaar

Grafiek 2. De jaarlijkse absolute aantallen van schilders, verhuurders en het absolute aantal onderlinge relaties die de database omvat. De database begint in 1590 en na 1660 zijn geen nieuwe schilders meer toegevoegd uit de primaire bronnen. De data van 1590 tot en met 1600 beslaan 2,6 % van de totaal aantal geregistreerde personen en 1,34% van het totaal aantal geregistreerde onderlinge relaties (zie Grafiek 3 en 4). De uiterst kleine percentages zijn kenmerkend voor het significant tekort aan gegevens gedurende de beginjaren van mijn onderzoek.

% onderlinge relaties % schilders en verhuurders

16,00 14,00 12,00 10,00 8,00 6,00 Percentage 4,00 2,00 0,00 1590 1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 Jaar

Grafiek 3. Weergegeven zijn de percentages schilders, verhuurders en onderlinge die per jaar zijn gevonden. De percentages zijn berekend ten opzichte van het totaal aantal gevonden nodes en edges. Vanaf 1601 nemen de aantallen nodes en edges toe, doordat gegevens uit de Santa Maria del Popolo en de Sant’Andrea delle Fratte zijn opgenomen in de database. In beide parochies waren veel Noord- en Zuid-Nederlanders schilders actief.196 Wanneer men de resultaten van beide parochies samenvoegt, bevatten zij samen bijna 80 % van het totaal aantal

196 Vodret Adamo: 2011, p. 56

geregistreerde schilders en verhuurders.197 Het hoogtepunt van het aantal schilders en hun onderlinge relaties ligt tussen 1620 en 1630 met als uitschieter het jaar 1620. Wanneer we het hoogtepunt van 1620 uitlichten, zijn in dat jaar 14,74% van het totaal aantal nodes geregistreerd. Hiervan zijn 41 geclassificeerd als schilders en tien als verhuurder. Het aantal onderlinge relaties beslaat 14,77%, ofwel 66 onderlinge relaties. Wanneer we de focus verbreden, en de periode 1620 tot en met 1629 als geheel nemen, dan zijn 40,17% van het totaal aantal schilders en verhuurders geregistreerd. Het percentage onderlinge relaties is vastgesteld op 38,48%. Het vertaalt zich tot het kwantitatieve aantal van 139 nodes met 172 onderlinge relaties. Opmerkelijk is dat gedurende de periode tussen 1619 tot en met 1629 maar één nieuwe bron aan de database is toegevoegd waar één pittore Olandese uit voorkomt.198 Het doet vermoeden dat de piek van 1620 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en niet zozeer uit lacunes in de primaire bronnen voortkomt. Dit wordt nu in deze paragraaf op chronologische wijze geanalyseerd.

% schilders % onderlinge relaties

18,00 16,00 14,00 12,00 10,00 8,00

Percentages 6,00 4,00 2,00 0,00 1590 1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 Jaar

Grafiek 4. Weergegeven zijn de percentages schilders en onderlinge relaties die per jaar zijn gevonden. De percentages zijn berekend ten opzichte van het totaal aantal gevonden nodes en edges. De grote pieken buiten beschouwing gelaten, valt op dat de jaarlijkse absolute aantallen schilders, gedurende de periode 1601 tot en met 1635, schommelde tussen een bandbreedte van 8 en 12 schilders (zie Grafiek 1). De ondergrens was, te allen tijde, zes schilders per jaar. De eerste piek is zichtbaar in 1601 en kan verklaard worden door de toevoegingen van nieuwe bronnen. Een tweede piek die waarneembaar is, is de piek van 1615. Het hoogte- en het

197 De Santa Maria del Popolo zorgt voor minimaal 58% en Sant’Andrea dell Fratte voor 20,23%. Schilders die in meerdere parochies hebben gewoon zijn hier niet in meegerekend. 198 Stati delle Anime: S. Nicola in Arcione; 1625, GIOVANNI LINCENZ, olandese pittore, d'anni 22. 57

daaropvolgende dieptepunt komt voort uit de toevoeging van de San Lorenzo in Lucina. Deze parochiale bron bevat in totaal 11% van het totaal aantal geregistreerde schilders, maar heeft vele hiaten. De Stati delle Anime begint in het jaar 1607, maar mist de jaren 1608 tot en met 1614. In 1615, daarentegen, brengt de San Lorenzo in Lucina 15 van de 22 schilders voort. Die bron zorgt dus eigenhandig voor de piek van 1615. De daling die tussen 1616 en 1619 plaats vindt, hangt eveneens samen met het ontbreken van gegevens uit de San Lorenzo in Lucina. De jaren 1616 tot en met 1618 zijn niet overgeleverd. Het werkelijke aantal Noord- en Zuid- Nederlandse schilders, zoals ook uit het onderzoek van Vodret Adamo blijkt, heeft hoogstwaarschijnlijk tussen 1615 en 1619 hoger gelegen dan in de grafieken zichtbaar is, maar zal niet op het niveau van 1620 hebben gelegen.199 De buiten proportionele piek van 1620 ving in 1619 aan. Waar in 1618 maar elf schilders zijn geregisterd, zijn er in 1619 al 25 schilders bekend. In 1620 is er een totaal van 41 schilders op te maken. In de Stati delle Anime van de San Lorenzo in Lucina zijn voor de jaren 1619 en 1620 respectievelijk 14 en 13 schilders geregistreerd. Aangezien het aantal schilders in de San Lorenzo stabiel is, maar het totaal aantal schilders wel groeit, komt de groei niet door de buitensporige toename aantal schilders die woonden in de parochie van de San Lorenzo in Lucina. De aanwas dient voort te komen uit één van de twee grootste parochies. Verrassend genoeg is het niet de parochie met normaliter de grootste aantallen fiamminghi, de Santa Maria del Popolo. Deze kerk noteerde gedurende de jaren 1619 en 1620 respectievelijk slechts twee en zeven schilders. Het was de Sant’Andrea delle Fratte die zorgde voor de grote groei met 9 schilders in 1619 naar 21 schilders in 1620. Een verklaring voor de groei valt niet te geven en valt niet te correleren met de verhuurders. Wel is waarneembaar dat de schilders veelal gegroepeerd samenwonen.200 Schilders zullen elkaar dus aantrekken waardoor er een hoge concentratie van schilders ontstaat in de parochie. Iets wat nog tot ver in de 17e eeuw doorgaat.201 De neergang in 1621 valt eveneens niet te verklaren door de lacunes in de drie grootste

199 Vodret Adamo: 2011, p. 169. In Vodret Adamo haar onderzoek komen 298 Noord- en Zuid- Nederlandse schilders voor. Ter vergelijking in mijn onderzoek komen 281 schilders naar voren. De overlap bedraagt op zijn minst 103 schilders, ongeveer 34,5% van Vodret Adamo’s totaal aantal gevonden schilders. 200 Verberme: 2001, p. 28-32. Het hoogtepunt valt samen met de gevonden tekeningen van de Bentvueghels uit 1620 of 1621 in de Hamburger Kunsthallen. De tekeningen hebben geen invloed op het hoogtepunt. Ten eerste, omdat deze bron niet is gebruikt bij het creëren van de resultaten. Ten tweede, omdat de Bentnamen en persoonsnamen die op de bladen zijn gevonden niet overeenkomen met de gevonden schilders in de parochies Sant’Andrea delle Fratte, de Santa Maria del Popolo en de San Lorenzo in Lucina. 201 Bartoni: 2012, p. 52. In 1650 zijn er 42 schilders geregistreerd; 1655, 35 schilders; 1660, 28 schilders; 1665, 32 schilders; 1670, 40 schilders; 1675, 44 schilders. Na deze jaren nemen de aantallen af. 58

primaire bronnen. Evenmin kunnen de andere bronnen, waar maar enkele fiamminghi in voorkomen, de oorzaak zijn voor de piek. Ten eerste, omdat deze Stati delle Anime doorlopen tot 1623 na het hoogtepunt en ten tweede, doordat ze te weinig schilders bevatten om de pieken te beïnvloeden. Kort samengevat, het hoogtepunt van 1620 is niet veroorzaakt door parochies met grote lacunes in de Stati delle Anime, of door nieuw toegevoegde Stati delle Anime. Er is vastgesteld dat er daadwerkelijk een toename van pittori fiamminghi ten grondslag ligt aan de piek. Deze schilders vestigden zich in groepen in de Sant’Andrea delle Fratte. Een tweede conclusie is dat de jaren voor de piek van 1620 wel zijn beïnvloedt door een schaarste aan bronmateriaal, maar hoe zit het met de lacunes na de piek van 1620? De periode van 1621 tot 1623 kent een sterke afname in aantal schilders, en valt deels samen met de vermindering van het aantal Stati delle Anime. Zo zijn er geen gegevens meer bekend over de San Lorenzo in Lucina na 1621 en de Sant’Andrea delle Fratte na 1625. Vanaf het jaar 1625 neemt het aantal parochies waarvan de Stati delle Anime is overgeleverd sterk af. Zelfs zo sterk dat nog maar vier bronnen geraadpleegd kunnen worden. De aanleiding voor de schommeling in de grafiek, tussen 1621 en 1630, zijn het ontbreken van de parochies waar veel personen uit de Republiek zich vestigden, namelijk de Sant’Andrea delle Fratte en de San Lorenzo in Lucina.202 Des te opvallender is het feit dat er in 1624 en 1630 juist een piek valt te noteren. In 1624 zijn de Santa Maria del Popolo en de Sant’Andrea delle Fratte hier gezamenlijk verantwoordelijk voor. In 1630 zijn alle gegevens afkomstig van de Santa Maria del Popolo. 203 De toename van het aantal schilders zal een andere oorzakelijkheid hebben dan het ontbreken van gegevens. De vermindering in aantallen na 1630 kan verklaard worden, doordat er alleen nog gegevens uit de Santa Maria del Popolo zijn gebruikt. Binnen deze bron loopt het aantal schilders tot 1647 terug, met het absolute dieptepunt gedurende de periode 1639 tot 1641. Er zijn dan nog slechts twee schilders bekend. De periode 1647 tot 1657 laat een gestage stijging zien tot een maximum aantal van 11 schilders. Hierna zijn er geen gegevens meer bekend om de korte tweede bloei van de Noord- en Zuid-Nederlandse enclave in Rome te beschrijven. Resumerend, de fluctuaties in aantallen tussen 1620 en 1630 is bewerkstelligd door een tekort aan bronmateriaal. Toch zijn er twee piekjaren te constateren in 1624 en 1630. Eind jaren ’30 en begin jaren ’40 zijn er slechts enkele schilders geregistreerd, doordat alle

202 Timeglider: 2014, website. PARISHES OVERVIEW – stati delle anime. 203 De parochies San Nicola dei Prefeti en de San Tommaso dei Cenci huisvestte geen Noord- en Zuid- Nederlandse schilders. Na 1630 zijn rr geen gegevens meer van beide parochies overgeleverd, waardoor de Santa Maria del Popolo de enige Stati delle Anime is waar nog resultaten uit voortkomen. 59

schilders uit één bron voortkomen. Eind jaren ’40 en begin jaren ’50 is er een opleving te bespeuren.204

7.2 Vestigingsplaats van pittori fiamminghi op parochiaal niveau Met Gephi zijn de schilders en verhuurders onderzocht op de vestigingsplaats. Hierbij heb ik gekeken naar de negen parochies waar de pittori fiamminghi woonden. Dit zijn de Santa Maria del Popolo, Sant’Andrea delle Fratte, San Lorenzo in Lucina, S. Cecilia in Monte Giordano, Santa Maria in Vallicella, Santo Stefano in Piscinula, San Nicola in Arcione, San Spirito in Sassia en de Santi Celso e Giuliano. In Tabel 1 wordt de verkleinde versie weergegeven van de vestigingsplaatsen van de schilders en Grafiek 5 is een staafdiagram met de schilders en de verhuurders. Er is in beide weergaven geselecteerd op de kerkgemeentes waar kwantitatief de meeste Noord- en Zuid-Nederlandse schilders waren gehuisvest.

periode / S. Maria del S. Andrea S. Lorenzo S. Cecilia in Monte totalen parochie Popolo delle Fratte in Lucina Giordano

1590-1599 0 0 0 6 0

1600-1609 29 (10) 1 (2) 6 (1) 0 51 (13)

1610-1619 6 (2) 12 (9) 21 (7) 1 (1) 52 (21)

1620-1629 55 (8) 38 (12) 10 (2) 2 (1) 116 (23)

1630-1639 32 (4) 2 0 0 35 (4)

1640-1649 26 (5) 0 0 0 27 (5)

1650-1663 38 (11) 0 0 0 38 (11)

totalen 186 (40) 53 (23) 37 (10) 9 (2) 305 (77)

Tabel 1. Een verkleinde tabel met een overzicht van de vier parochies waar de schilders en verhuurders woonachtig waren. In de tabel zijn per 10 jaar het aantal schilders en verhuurders geturfd. Het aantal gevonden verhuurders staat tussen haakjes. Doordat er per decennium geteld is, kan er overlap plaatsvinden, waardoor enkele schilders en verhuurders twee maal geteld zijn. Voor de volledige versie zie Bijlage XI, XII. De ontwikkeling van de parochies is nader onderzocht om te kunnen analyseren of de Santa Maria del Popolo daadwerkelijk de meeste schilders huisvestte. Door de vele nulwaarden, die veelal een weergave zijn van de lacunes, kunnen de Sant’Andrea delle Fratte en de San Lorenzo in Lucina in theorie meer schilders bevatten dan de Santa Maria del Popolo. De schilders woonden zeer geconcentreerd in drie parochies (zie Tabel 1 en Afbeelding 20). De

204 Hoe deze aantallen zich door de jaren 1600 tot en met 1630 verhouden tot de publicatie Ghiongrat van Vodret Adamo valt moeilijk te peilen, omdat haar publicatie weinig inzicht geeft in de dynamiek van de groep pittori stranieri, ofwel de buitenlandse schilders. 60

Santa Maria del Popolo was de absolute koploper met 186 geregistreerde schilders, gevolgd door de Sant’Andrea delle Fratte met 53 schilders en in derde positie de San Lorenzo in Lucina met 37 schilders. De vierde parochie, de San Cecilia in Monte Giordano, bleef met negen geregistreerde schilders ver achter. Alleen aan het eind van de 16e eeuw huisvestte zij meerdere schilders en in het begin van de 17e eeuw woonden er incidenteel enkele schilders. De San Cecilia in Monte Giordano is in de tabel opgenomen om te illustreren hoe geconcentreerd de spreiding van schilders en verhuurders eigenlijk is geweest. De eerder besproken nulwaarden zijn zowel aanwezig bij de Sant’Andrea delle Fratte, San Lorenzo in Lucina, als bij de en de Santa Maria del Popolo. Voor de Sant’Andrea delle Fratte geldt dat alleen tussen 1600 en 1625 documenten met pittori zijn overgeleverd. Van de kwart eeuw aan documentatie ontbreken de jaren 1602 tot 1607 en de jaren 1614 tot 1616 ontbreken. Het resulteert in het ontbreken van negen jaargangen. Wanneer we het aantal schilders optellen en delen door het aantal jaren dat er een Stati delle Anime is overgeleverd, krijgt men een indicatie van het gemiddeld aantal schilders per jaar in één parochie. Voor de Sant’Andrea delle Fratte betekent dit dat er 53 schilders zijn geweest in 16 jaar.205 Er zijn dus 3,31 schilders per jaar geregistreerd. Voor de Santa Maria del Popolo is het aantal berekend op 3,15.206 Voor de San Lorenzo in Lucina is een gemiddelde berekend van 6,17 geregistreerde schilders.207

1590-1599 1600-1609 1610-1619 1620-1629 1630-1639 1640-1649 1650-1663

70 60 50 40 30 verhuurders 20

Aaantal schilders en 10 0 S. Maria del Popolo S. Andrea delle Fratte S. Lorenzo in Lucina S. Celso in Monte Giordano Parochie

Grafiek 5. Een staafdiagram met het absolute aantal schilders en verhuurders. Weergegeven zijn de vier parochies met het hoogste aantal pittori fiamminghi. Elke staaf staat voor een periode van 10 jaar.

205 Sant’Andrea delle Fratte: Totaal aantal schilders: 53. Omvatte aantal jaargangen: 25. Aantal ontbrekende jaren: 9. Aantal geregistreerde jaren: 16. (aantal geregistreerde jaargangen / aantal schilders en verhuurders = gemiddeld aantal schilders per jaar). 53 / 16 = 3,31. 206 Santa Maria del Popolo: Totaal aantal schilders: 186. Omvatte aantal jaargangen: 63. Aantal ontbrekende jaren: 4. Aantal geregistreerde jaren: 59. (aantal geregistreerde jaargangen / aantal schilders en verhuurders = gemiddeld aantal schilders per jaar). 186 / 59 = 3,15. 207 San Lorenzo in Lucina: Totaal aantal schilders: 37. Omvatte aantal jaargangen: 15. Aantal ontbrekende jaren: 9. Aantal geregistreerde jaren: 6. (aantal geregistreerde jaargangen / aantal schilders en verhuurders = gemiddeld aantal schilders per jaar). 37 / 6 = 6,17. 61

Wat op valt is, dat nadat de data is genormaliseerd, de Santa Maria del Popolo niet als koploper uit de resultaten naar voren komt. Schilders vestigden zich niet primair in deze kerkgemeente. Ik kan niet met zekerheid vaststellen, of er in de parochie van San Lorenzo in Lucina meer schilders woonden dan in de andere twee parochies. Daarvoor zijn de gegevens van de San Lorenzo in Lucina, waarop de berekeningen zijn gestoeld, te schaars, maar het lijkt een eerste aanwijzing dat de schilders redelijk evenredig over de drie parochies hebben gewoond.208 De analyse rechtvaardigt de conclusie dat de schilders bovenal centraal hebben gewoond, in één van de drie meest noordelijke parochies, maar dat daarbinnen wellicht een lichte vestigingsvoorkeur lijkt te zijn geweest voor de San Lorenzo in Lucina. De bevindingen van de geconcentreerde huisvesting, sluit nauw aan bij het conclusies van Vodret Adamo en zelfs al bij Hoogewerff’s onderzoek uit 1942.209 Wanneer de schilders zich in één parochie en vestigden, verhuisden ze zelden. Slechts tien verhuizingen zijn te herleiden naar een andere parochie. Het betreft schilders die langer dan vier jaar in Rome woonachtig waren. Zes schilders verhuisden van de Santa Maria del Popolo naar de Sant’Andrea delle Fratte. Drie schilders wisselden tussen Santa Maria del Popolo en de San Lorenzo in Lucina. Alleen de schilder Balthasar Lauwers woonde gedurende 38 jaar in vier verschillende parochies.210

208 Schiavoni: 1997, p. 14. De Santi Celso in Monte Giordano is tegenwoordig opgenomen in de parochie van de Santi Celso e Monte Giordano a Banchi. De kerkgemeente bevindt zich hemelsbreed zo’n 1.5 à 2 kilometer afstand. Dit feit onderstreept dat de schilders erg geconcentreerd woonden. 209 Hoogewerff: 1942, p. X; Vodret Adamo: 2011, p. 128. 210 De Santa Maria del Popolo, Sant’Andrea delle Fratte, San Lorenzo in Lucina en de Santo Stefano in Piscinula. 62

Afbeelding 21. Overzicht van alle geregistreerde schilders en verhuurders in Gephi. De lichtgrijze kleur staat voor de parochie Santa Maria del Popolo (58,09%), de grijze kleur staat voor Sant’Andrea delle Fratte (20,23%) en de donkergrijze kleur voor de San Lorenzo in Lucina (10,98%). De zwarte kleur staat voor alle overige parochies en combinaties (10,7%). De verhuispatronen kunnen op drie verschillende oorzaken duiden. De schilders woonden maar kort in Rome, waardoor hen de kans niet geboden werd om te verhuizen. Een tweede oorzaak kan zijn dat schilders precies wisten bij wie ze in de leer gingen en waar ze konden overnachten. Een derde oorzaak kan zijn dat de parochies geen grote voordelen ten opzichte van elkaar hadden. In alle drie de gevallen kan men concluderen dat er weinig mobiliteit was op parochiaal niveau. De laatstgenoemde oorzakelijkheid wordt behandeld in het volgende paragraaf. De twee overige hypotheses worden beantwoord in hoofdstuk 9 en sub-paragrafen.

63

7.3 Voordelen van de hoge concentratie pittori fiamminghi Het staat vast dat schilders bewust voor de drie noordelijkste parochies kozen. De grote hoeveelheid schilders woonden in de Trinità dei Monti en de volgende straten van de zone genaamd Il Tridente: Via del Babuino, Via del Corso en de Via di Ripetta, en onder meer de dwarsstraten Strada Paolina, Strada Ferratina, Via della Croce, Via Gregoriana, Via Vittoria, Via Margutta en de Via dei Condotti.211 Zoals eerder aangehaald zijn er tien verhuizingen geteld.212 Van negen schilders spreek ik het vermoeden uit dat ze een eigen huis bezaten.213 Het aantal schilders dat een huis bezat, was erg klein. Het kan niet als reden worden opgevoerd waarom zij zich zo statisch gedroegen. De vraag rest: waarom verhuisde men niet? Hiervoor worden enkele redenen in de literatuur genoemd. De hoeveelheid natuurlijk licht in ateliers zou de schilders naar de desbetreffende parochies hebben geleid, omdat deze parochies hoger lagen ten opzichte van andere Romeinse wijkgemeenten.214 Ik meen dat het licht niet de alomvattende reden is waarom de fiamminghi zich vestigden in de Santa Maria del Popolo, de San’t Andrea delle Fratte en in mindere mate de San Lorenzo in Lucina. Het licht was van ondergeschikt belang, omdat, ten eerste, de schaduwwerking van een huis ten opzichte van een naburige woning niet bepaald werd op wijkniveau. Ten tweede, had men in de hoger gelegen parochies eveneens last van schaduwwerking van naastgelegen panden. Ten derde, zorgden de vele nauwe steegjes, die in de gehele stad terug te vinden waren en die nog altijd kenmerkend voor Rome zijn, voor een beperkte lichtinval. Ten vierde, kon men bovenwoningen in de gehele stad huren, die eenzelfde hoeveelheid licht kregen als in de Santa Maria del Popolo of de Sant’Andrea delle Fratte. Kortom, de lichtinval in een huis is niet bepalend geweest voor de vestigingsplaats van zo veel schilders in de drie parochies. Dit wordt onderstreept door documenten die zijn gevonden die meer informatie verschaffen over de caravaggist Ribera. woonde in de Via Margutta en dus het hoger gelegen deel van de stad. Hij maakte een gat in zijn plafond om beter licht te krijgen in zijn schilderwerkplaats. Evident is dus dat er op de hoger gelegen plek geen geschikt licht was. Lo Spagnoletto had artificieel een oplossing toegepast die iedere

211 Vodret Adamo: 2011, p. 128. In de publicatie wordt geen reden genoemd waarom veel schilders juist zo geconcentreerd in de Tridente gingen wonen. 212 De tien schilders die zijn verhuisd zijn: Paulus Bor I, Bartholomeus Breenbergh, Joost de Mol, Jacob de Hase, Tyman Arentsz. Cracht, Thomas Cortiels, Giovanni Filippo Del Campo, Balthasar Lauwers, Antoon van Os en Willem van Nieulandt I. 213 In vele gevallen wordt in de Stati delle Anime niet aangegeven of de schilders eigenaar van een huis waren, maar een indicatie voor het bezitten van een huis kan wel gededuceerd worden uit het feit dat schilders een werkplaats aanstuurden en een persoonstitel droegen. De volgende negen schilders waren eigenaar van een eigen huis: Balthasar Lauwers, Bartolomeo de Santfoort, Pieter van den Hout, Frans van de Kasteele, Paul Bril, Giovanni Frapone, Jan van Balen, Giovanni Filippo Del Campo en Bartholomeus Breenbergh. 214 Bartoni: 2012, p. 58. 64

caravaggist en schilder had kunnen toepassen in bijna elke bovenwoning.215 Nogmaals, de hoeveelheid licht dat een werkplaats binnendrong, was niet de reden waarom men zich in de bovengenoemde parochies heeft gevestigd. Een tweede reden die in de literatuur wordt aangedragen, voor de geconcentreerde vestiging van schilders, is dat de lucht in de wijken waar de schilders samenschoolden schoner was.216 Dit lijkt mij een argument dat niet van doorslaggevende betekenis is geweest bij de woningkeuze. Als de schone lucht mede bepalend was geweest waarom kozen dan juist de pittori fiamminghi voor deze verbetering? Er waren duizenden Romeinen en immigranten die eveneens konden kiezen voor één van de eerder genoemde wijkgemeenten, omdat het goedkope huizen betrof.217 Overigens, indien de schone lucht een schaars goed was, zal de prijs van de huizen in de desbetreffende parochies zijn gestegen, waardoor de huurprijs voor de gemiddelde schilder niet betaalbaar was. Wat kan de reden zijn waarom schilders zich zo gecentreerd vestigden? Het heeft enerzijds te maken met de goedkope huurprijzen, anderzijds met het feit dat in de parochies van de Santa Maria del Popolo, San Lorenzo in Lucina en Andrea delle Fratte, de schilders en ambachtslieden, oftewel artisti, naast elkaar woonden.218 De lage huurprijzen verbeterde de concurrentiepositie van de leermeester en hun werkplaatsen, want de schilder hoefde minder geld te besteden aan huur en kon meer tijd besteden aan de schilderkunst. Zo werden uiteindelijk veel schilders genoodzaakt om bij elkaar in de lagere huurwoningen te gaan wonen om zo een gelijke concurrentiepositie te bewerkstelligen. Ten tweede, trad er, door de hoge gemeten concentratie schilders, clustervorming op die velerlei voordelen bood. Rasterhoff betoogt in haar publicatie dat clustervorming economische voordelen biedt, door de nabijheid van werknemers, leveranciers en een consument die wist waar hij zijn goederen moest kopen. Dit is precies wat er in Rome gebeurde. De vorming van clusters in Il Tridente en de Monte dei Trinità werkte snelle veranderingen, verbeteringen en vermeerdering van de productie in de hand door van elkaars expertise gebruik te maken.219 Eveneens zullen naast de schilders vele kunsthandelaren naar deze buurten zijn getrokken, al zijn daar geen voorbeelden van gevonden. Bovendien, waren veel schilders hun eigen kunsthandelaar.220

215 Squarzina: 2006, p. 251. “To illuminate with a single overhead light source without reflections, as if it were in a room with an [overhead] window with the walls coloured black.” De kunstgreep was wijdverspreid, want ook en Anthoon van Dyck paste deze in hun werkplaats toe. 216 Bartoni: 2012, p. 58. 217 Verberne: 2001, p. 25. 218 Vodret Adamo: 2011, p. 128. In de publicatie wordt vermeld dat schilders bij elkaar woonden in Il Tridente, maar er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de vestigingsplaatsen op basis van nationaliteit; Bartoni: 2012, p. 58, 60. 219 Rasterhoff: 2012, p. 22. 220 Cavazzini: 2008, p. 123. ‘Many painters, even the most famous, carried out paintings on speculation and kept a stock in store to sell to whoever visited their dwellings’; Cerasoli: 1891, p. 8, 65

Schilders woonden bij elkaar om hun concurrentiepositie te handhaven en in succesvolle gevallen zelfs te verbeteren door implementatie van nieuwe technieken. Door de concentratie van schilders ontstond er positieve terugkoppeling; het proces van concentratie werd versterkt, doordat er grotere winsten konden worden behaald op de schildersmarkt. Bovendien, kon onbewuste kennis (routinematig gedrag, intuïtie en handelingen) waarop het leertraject van veel jonge schilders was gestoeld, makkelijker worden overgedragen.221 De grote hoeveelheid jonge schilders die naar Rome kwam, alsmede de leermeesters, zullen er marktvoordelen mee hebben behaald. De jeugdige leeftijd van de schilders wordt in paragraaf 8.5 geanalyseerd. Resumerend, een werkplaats met goed licht en de relatief goede luchtkwaliteit spelen een ondergeschikte rol bij de vestigingskeuze van pittori fiamminghi. De rol van clustervorming en de professionalisering van de werkplaats, daarentegen, zullen een belangrijke rol hebben gespeeld en heeft de jonge schilders en leermeesters marktvoordelen geboden.

7.4 Contactpersonen, Romeinse huisbezit en verhuur In deze paragraaf wordt gekeken of de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders al wisten waar en bij wie zij in Rome gingen wonen of in de leer gingen. Een schilder kon voortbouwen op het netwerk van een leermeester. Dit kon zich verscheidene generaties achter elkaar opvolgen. Een voorbeeld hiervan is de Antwerpse schilder Abraham Janssens die in 1601 in Rome woonde en werkte bij de leermeester Willem van Nieulandt I.222 Dit is waarschijnlijk gebeurd op voorspraak van Janssens’ Antwerpse leermeester Jan Snellinck I, die ook zijn zoon Jan Snellinck II, één jaar later, naar Rome stuurde.223 Na zijn tijd leertijd in Rome, keerde Janssens terug naar Antwerpen. Aldaar werd Giovanni del Campo een leerling van Janssens, aldus de schilder en biograaf Joachim von Sandrart.224 Giovanni del Campo zou zelf, 20 jaar later, in Rome van 1621 tot 1637 een

23-29. De Listae Status Animarum Almae Urbis Romae (de demografische verzamelstaat van de bevolking binnen Romeinse parochies) is nageslagen op het feit of er bepaalde beroepsgroepen waren, die veelal samen leefden met de schilders, maar hier valt geen uitsluitsel over te geven. Ook heb ik niet kunnen achterhalen of de kunsthandelaren in dezelfde buurten als de schilders woonden. 221 Rasterhoff: 2012, p. 22. 222 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, ABRAAM JASEGNA [abraham JANSSENS], fiamengo, anni 27; RKDartist&: 2014, website. Abraham Janssens. 223Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1602-1603, GIOVANNI Dl GIOVANNI SENELINC [JAN SNELLINCK], fiandrese pitore, d'anni 22; RKDartist&: 2014, website. Jan Snellinck I; RKDartist&: 2014, website. Jan Snellinck II. Jan Snellinck II ging niet zoals Abraham Janssens in de leer bij Willem van Nieulandt I, maar bij Jacob de Hase. 224 Sandrart: 2014, website, p. 539. Teutsche Academie der Bau-, Bild- und Mahlerey-Künste, Nuremberg 1675–1680, Scholarly annotated online edition, ed. by T. Kirchner, A. Nova, C. Blüm, A. Schreurs and T. Wübbena, 2008–2012. 66

werkplaats leiden.225 Het voorbeeld laat de vervlechting van de Romereizigers zien en hoe zij voortbouwen op de ervaringen en het oude netwerk van de leermeester. Bovendien, geeft het weer dat er een informatiestroom was van Rome naar de Lage Landen en visa versa. Alvorens ik de leermeester als contactpersoon bespreek (zie paragraaf 8.8 Zuid-Nederlandse werkplaatsen (1600 tot en met 1609), ga ik in deze paragraaf in op het feit of de Romeinse verhuurders eenzelfde functie vervulden. In Gephi zijn 65 verhuurders ingevoerd die woonruimten verhuurden aan pittori fiamminghi zoals naar voren kwam uit de Stati delle Anime. Deze variabel is ingevoerd om te kunnen analyseren of er woningen waren die overgingen van schilder op schilder, maar waar de verhuurder dezelfde bleef. Tijdens het opzetten van mijn onderzoek had ik de indruk dat dit het geval was. Uit Gephi komt naar voren dat Antonio Puzzi de enige verhuurder was die vijf onafgebroken jaren onderdak bood aan Noord- en Zuid-Nederlandse schilders. In totaal woonden er bij Puzzi negen verschillende schilders gedurende de periode 1620 tot en met 1624.226 Een tweede verhuurder was de Franse herbergiersster Madonna Madalena Galanti, francese patrona. Zij verhuurde vanaf 1607 tot 1619 kamers in de Via della Croce gelegen in de parochie van de San Lorenzo in Lucina.227 Onder de betalende gasten bevond zich één fiammengo die schilderde.228 Een derde verhuurder was Giovanni Battista Cona die woonde in de Via Margutta en in een steegje bij de Via del Babuino. Hij komt als verhuurder enkele kerennvoor tussen 1620 en 1626 en wellicht in 1652 en 1653. Gedurende die periodes verhuurde Cona een deel van zijn huis aan totaal zes pittori fiamminghi.229 Na deze analyse zijn er geen verhuurders gevonden die systematisch kamers of huizen verhuurden aan fiamminghi. Antonio Puzzi zou als contactpersoon kunnen fungeren, maar voor een vrij korte periode. Madonna Maddalena Galanti was geen contactpersoon voor de fiamminghi, want zij ontving velerlei gasten en maar een zeer geringe hoeveelheid schilderende fiamminghi. Voor Giovanni Battista Cona zijn er te weinig schilders gedurende een te grote tijdspanne gevonden om van een contactpersoon te kunnen spreken. Het feit dat er geen regelmaat te ontdekken is in de verhuur van kamers en het feit dat de fiamminghi bij een verscheidenheid aan Romeinen inwoonden, de overige 62 verhuurders, duidt erop dat een significante groep schilders hun huisvesting pas regelden wanneer zij eenmaal in Rome

225 Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1622, GIOVANNI DEL CAMPO [giovanni FILIPPI DEL CAMPO]. - see SMP: 1623-1637. 226 Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1620-1624, antonio PUZZI. De plaatsaanduiding die in is opgenomen in de Stati delle Anime is casa di Antonio Puzzi. Er wordt geen straatnaam genoemd. 227 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Lucina; 1615-1616, 1619, Madonna madalena GALANTI, francesa patrona, [camera locante]. 228 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Lucina; 1619, gasparo, pitor fiamengo. 229 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo; 1622-1624, 1625. Casa del Cona; Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo: 1652-1653, giovanni DEL CONA. 67

waren gearriveerd. Resumerend, er zijn geen Romeinen geregistreerd die voor langere tijd onderdak boden aan fiamminghi. De grote verscheidenheid aan Romeinse verhuurders duidt erop dat er een relatief grote groep schilders was die op de bonnefooi naar Rome vertrok, maar zich wel sterk geconcentreerd vestigden, binnen één van de drie grote parochies. Een tweede groep zal wellicht naar Rome zijn gekomen, nadat ze contact hebben gehad met hun toekomstig leermeester of een oude medeleerling. Dit onderwerp komt in het tweede deel van mijn onderzoek naar voren over de Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen (zie Paragraaf 8.6 tot en met 8.12).

7.5 Leeftijd Er zijn maar enkele Stati delle Anime die informatie bevatten omtrent de leeftijden. De Santa Maria del Popolo bevat de meeste informatie. De periodes 1601 tot en met 1607, het jaar 1611, de periode 1635 tot en met 1645 en van 1649 tot en met 1660 bevat informatie over de leeftijden. De Santa Maria in Vallicella noteerde de leeftijden gedurende de periode 1610 tot en met 1613. De Santa Spirito in Sassia deed dat alleen voor het jaar 1597, de San Celso in Monte Giordano bevat de leeftijden van de parochianen voor het jaar 1595 en de San Nicola in Arcione voor het jaar 1625. Er zijn hierdoor vele nulwaarden in de database die af zijn te lezen in Grafiek 7.

gemiddelde leeftijd

70 60 50 40 30 Leeftijd 20 10 0 1590 1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 Jaar

Grafiek 6. Een weergave van de gemiddelde leeftijden van de schilders die zijn geregistreerd in de Stati delle Anime. De leeftijden zijn geanalyseerd om de vraag te beantwoorden met welk doel schilders naar Rome kwamen. De leeftijd, indien deze te relateren valt aan het Romeinse leertraject van schilders, zal inzichten verschaffen waarom de fiamminghi zo snel na de reis naar Rome de stad weer verlieten, zoals wordt betoogd in paragraaf 8.14 Verblijfsduur in Rome. Bij voldoende beschikbare gegevens over de leeftijd van de fiamminghi kan de volgende hypothese worden getoetst: wanneer de gemiddelde leeftijd van schilders blijft toenemen, dan bleven schilders langer in Rome en waren zij succesvoller op de Romeinse markt. In Grafiek 6 zijn op de x-as de jaartallen weergegeven en op de y-as de leeftijden. De 68

leeftijden die uit de verscheidene Stati delle Anime zijn ingevoerd in de grafiek zijn gemiddelden. Wat opvalt, is dat de schilders jong waren, zo tussen de 25 en 35, alhoewel de gemiddelde leeftijd 36,7 jaar bedraagt. Er zijn twee leeftijdsgroepen te onderscheiden. De oudere schilders van boven de dertig, die een werkplaats onder hun hoede hadden en de jongere schilders die in het atelier van de ervaren schilder kwamen werken. Gedurende de periode 1601 tot en met 1607 en van 1611 tot en met 1613 waren er tussen de vier en tien schilders met leeftijd genoteerd. Voor de jaren 1637 tot 1645 is er één schilder met leeftijd genoteerd. In Grafiek 6 is het gebrek aan gegevens gedurende periode 1637 tot en met 1645 duidelijk zichtbaar, doordat de leeftijd lineair toeneemt. De jaren ’50 bevat één grote piek, doordat er in het jaar 1658 maar één schilder is geregistreerd. De pieken zijn veelal te verklaren door een schaarste aan informatie. Resumerend, de stelregel is hoe groter het aantal leeftijden dat is ingevoerd, hoe lager de daadwerkelijke leeftijd. Het is voor mij de reden om de grafiek te normaliseren en de jaartallen met minder dan twee bekende leeftijden er uit te filteren.

gemiddelde leeftijd

45 40 35 30 25 20 Leeftijd 15 10 5 0 1590 1600 1610 1620 1630 1640 1650 1660 Jaar

Grafiek 7. Een genormaliseerd overzicht van de gemiddelde leeftijden van de schilders die zijn geregistreerd in de Stati delle Anime. Door de genormaliseerde data is de gemiddelde leeftijd afgenomen van 36,7 naar 29,5. In de genormaliseerde grafiek (Grafiek 7) valt nogmaals de schaarste van de gegevens op. Er is een grote lacune tussen 1613 en eind jaren ’40, die door het jaar 1625 en 1635 onderbroken wordt. De laatste piek, die van het jaar 1658, valt eveneens te verklaren, doordat er niet meer dan drie personen met leeftijd zijn ingevoerd. De leeftijden vallen daardoor dus hoger uit.230 De werkelijke gemiddelde leeftijd van de schilders die in Rome woonachtig waren, zal nog een flink aantal jaren lager hebben gelegen dan de gemiddelde leeftijd van 29,5 jaar. Een reden hiervoor is, dat met de gegevens waarmee de gemiddelde leeftijd is berekend, er

230 Google Drive, website, 2014. Spreadsheets. 69

dubbeltellingen van leeftijden zijn.231 Zij verhogen de gemiddelde leeftijd, omdat de schilders die langer blijven ouder zijn. Een tweede reden waarom de leeftijd lager dient uit te vallen is, omdat de leerjongens, oftewel garzoni, een sociaal lage positie bekleedden.232 Mijn indruk is dat door de hiërarchische positionering van de leerjongens in een Romeinse werkplaats, de priesters niet de meeste informatie over deze personen hebben genoteerd. Indien de leeftijden van leerjongens waren opgenomen, zou de leeftijd flink naar beneden bijgesteld dienen te worden, omdat schilders op hun 12e aan het leertraject tot schilder begonnen en dat traject eindigde op hun 25 of 26ste levensjaar. Het leertraject werd afgesloten wanneer de garzone de titel mastro toebedeeld kreeg.233 De titel mastro komt in de Stati delle Anime maar heel zelden voor, namelijk zeven keer.234 De oorzaak van de weinige persoonstitels dient gevonden te worden in het feit dat de leerjongen Rome al had verlaten, voordat de leerjongen het curriculum had voltooid. Het ontbreken van deze titels is een derde indicatie dat men jong naar Rome reisde en snel uit Rome vertrok. De meeste schilders die naar Rome kwamen, waren dus waarschijnlijk begin twintig. Ze waren nog niet volleerd schilder, maar naderden de laatste fase van het traject van leerjongen gezien de gemiddelde leeftijd van 29,5 jaar. Concluderend, de gemiddelde gemeten leeftijd van de schilders was 29,5, maar de werkelijke leeftijd zal enkele jaren lager hebben gelegen. De genormaliseerde data scheppen een beeld dat vooral jongvolwassen schilders naar Rome reisden, die de laatste fase van het curriculum als leerjongen naderden. Door het tekort aan informatie is er niet gekeken naar het verschil in leeftijden tussen schilders afkomstig uit Noord- en Zuid-Nederland. Tevens, heb ik niet kunnen testen of de gemiddelde leeftijd fluctueerde gedurende de gemeten periodes en of de leeftijd van schilders toenam, doordat schilders beter waren geïntegreerd in de Romeinse samenleving.

231 In de database zijn, indien er een leeftijd in de Stati delle Anime voor een specifieke schilders is opgenomen, deze doorberekend voor de jaren dat er geen leeftijd was opgeschreven. 232 Vodret Adamo: 2011, p. 133. 233 Vodret Adamo: 2011, p. 126-127, 133. Aantallen persoonstitels worden niet besproken in deze publicatie. Er worden alleen enkele exceptionele voorbeelden besproken. 234 Google Drive, website, 2014. Spreadsheets; Groupings. Naast de titel Mastro en aanverwante spellingsvormen, zijn er 9 in totaal negen andere persoonstitels geregistreerd. 70

7.6 Afkomst Luik/ periode / Antwerpen Brussel Cambrai Mechelen/ afkomst Gent

1590-1599 1 3 1 0

1600-1609 13 1 0 0

1610-1619 3 3 0 1

1620-1629 7 0 2 1

1630-1639 2 0 0 1

1640-1649 0 0 0 0

1650-1663 0 0 0 0

totalen 26 7 3 3

Tabel 2. De afkomst van de Zuid-Nederlandse schilders die in Rome woonachtig waren. Van 30% van het totale aantal schilders is een stedelijke afkomst bekend (zie Tabel 2, 3, 4). Afbeelding 22 laat het aantal schilders zien dat tussen 1620 tot en met 1629 is ingevoerd in Gephi. In deze afbeelding staan de rode nodes voor de schilders waar geen afkomst van bekend is. De rode nodes hebben overduidelijk de overhand, waardoor de conclusies die in deze paragraaf volgen hoogstens indicaties zijn. De gegevens die zijn ingevoerd, zijn ofwel de geboorteplaats, ofwel de plaats waar de schilders in de leer gingen. Te allen tijde is er gekozen voor de meest recente plaats. Bij het invoeren van de gegevens is de datum van aankomst in Rome gehanteerd. Schilders worden maar één maal ingevoerd, zelfs als zij meerdere decennia in Rome woonachtig waren. Dit met het doel om een duidelijker beeld te scheppen omtrent de instroom van de Noord- en Zuid- Nederlandse schilders in Rome. Na het invoeren van de gegevens komt naar voren dat de Zuid-Nederlandse schilders zich eerder in Rome vestigden. Gedurende het eerste decennium van de 17e eeuw is het hoogste aantal Zuid-Nederlandse schilders geregistreerd (zie Tabel 4). Het aantal Zuid- Nederlandse schilders liep gedurende de eeuw langzaam terug. Vanaf 1620 is te constateren dat de Noord-Nederlandse schilders de overhand hebben gekregen. Deze immigratie- ontwikkeling wordt onderschreven in Ghiongrat, de publicatie van Vodret Adamo. 235 Wanneer we alle schilders optellen dan waren verreweg de meeste schilders afkomstig uit de

235 Vodret Adamo: 2011, p. 170. 71

stad Antwerpen, gevolgd door Utrecht en Brussel. Na deze top drie zijn de onderlinge verschillen tussen de overige steden verwaarloosbaar (zie Tabel 2 en 3).

Afbeelding 22. Weergave van de afkomst van de geregistreerde schilders gedurende de jaren 1620 tot 1630. De rode nodes geven de schilders weer waar geen afkomst van bekend is. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII.

72

periode / Amster Amers Rotter Gorin Den Overig Utrecht Totaal afkomst dam foort dam chem Haag 236

1590- 1599 0 0 0 0 0 0 1 1

1600- 1609 0 0 0 0 0 0 0 0

1610- 1619 0 0 0 2 0 0 1 3

1620- 1629 7 2 1 0 2 2 8 22

1630- 1639 0 0 0 0 0 0 0 0

1640- 1649 0 1 0 0 0 0 1 2

1650- 1663 0 0 1 0 0 0 0 1

totalen 7 3 2 2 2 2 11 29

Tabel 3. De afkomst van de Noord-Nederlandse schilders die in Rome woonachtig waren.

Uit mijn gegevens blijkt dat de migratie in de Zuidelijke Nederlanden aanving en zich pas laat naar de Noordelijke Nederlanden overwaaide. Er is geen sprake van een informatie- en migratieverspreiding via de grote naar de kleinere steden. Dit houdt in dat de migratie zich niet van Antwerpen naar Amsterdam verspreidde en aldaar uitwaaierde naar de kleinere omliggende dorpen en steden. Er is een ander patroon waarneembaar. De Noord- Nederlandse schilders en leerjongens uit de steden die dichterbij Antwerpen zijn gelokaliseerd zoals Rotterdam, Wijk bij Duurstede en de provincies Zeeland lijken eerder de weg naar Rome te hebben gevonden. Kortom, informatie over de Romeinse leefomstandigheden verspreidde zich langzaam in noordelijke richting.

236 De 11 overige schilders, op chronologische volgorde, kwamen uit: Hulst (Zeeland), Wijk bij Duurstede, Deventer, provincie Brabant, Wormer, Gouda, Delft, Zeeland, Hoorn, Haarlem en Beverwijk. 73

periode/afkomst Zuid- Nederland Noord- Nederland Totaal

1590-1599 5 1 6

1600-1609 14 0 14

1610-1619 7 3 10

1620-1629 10 22 32

1630-1639 3 0 3

1640-1649 0 2 2

1650-1663 0 1 1

totalen 39 29 68

Tabel 4. De afkomst van de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders die woonachtig waren in Rome is in deze tabel tegenover elkaar geplaatst. De zeer voorzichtige conclusie, op basis van te weinig data, is dat de Zuid-Nederlandse schilders, die naar het Noorden immigreerden, informatie over Rome met zich meebrachten en verspreidden, waardoor ze schilders onderweg beïnvloedden. Hoe de afkomst de vestigingsplek bepaalt kan men lezen in het volgende hoofdstuk.

8 Onderzoek naar Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen In dit hoofdstuk bespreek ik op chronologische wijze de ontstaansgeschiedenis van de Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen gedurende de periode 1590 tot en met 1663. Met behulp van Gephi analyseer ik in de paragrafen 8.1 tot en met 8.6 de sociale opbouw en evolutie van de werkplaatsen. Voor het verduidelijken van de analyse zijn er vier perioden gecreëerd. De eerste periode loopt van 1590 tot en met 1599. De daaropvolgende periodes zijn opgedeeld in 20 jaar. De laatste periode loopt van 1640 tot en met 1663. Deze laatstgenoemde periode wordt kort behandeld. Ik heb besloten om alleen de gegevens te presenteren zonder diepgaande analyse. De analyse, met behulp van Gephi, is gedurende deze periode niet heel bruikbaar, omdat de getoonde resultaten uit één bron voortkomen. Hierdoor zijn de resultaten niet representatief. In paragraaf 8.7 Invloed van de 80-jarige oorlog op de migratiestroom wordt bekeken in hoeverre de 80-jarige oorlog invloed had op het migratiepatroon van de Zuid-Nederlandse schilders.

74

8.1 Onderzoek naar werkplaatsen tussen 1590 en 1600

Afbeelding 23. Weergegeven zijn de schilders en verhuurders tussen 1590 tot 1600. Donkergrijs: schilders. Afbeelding 24. Weergegeven is de afkomst van de schilders tussen 1590 tot 1600. Rood: onbekend. Wit: Antwerpen. Donkergrijs: Cambrai (Kamerrijk). Afbeelding 25. Weergegeven zijn de parochies waar de schilders woonachtig waren tussen 1590 en 1600. Wit: de Santa Cecilia in Monte Giordano. Donkergrijs: de Santo Stefano in Piscinula. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. In deze paragraaf bespreek ik de ontstaansgeschiedenis van de Zuid-Nederlandse ateliers in Rome. De focus is hierbij gelegd op de periode van 1590 tot en met 1599. Er zijn vijf schilders en vier verhuurders geregistreerd met zeer weinig onderlinge relaties. De aantallen verhouden zich tot 2,6% van de totale aantal nodes en 1,34% van het totaal aantal edges. Wanneer het aantal gevonden schilders tussen 1590 en 1599 (zie Afbeelding 23) wordt vergeleken met het totaal aan schilders (zie Afbeelding 20) ziet men de schaarste van de gegevens. Van de vijf schilders waren er drie woonachtig in de parochie Santa Cecilia in Monte Giordano en de overige twee woonden in de parochie van de Santo Stefano in Piscinula. Beide parochies bestaan al lang niet meer. De Santa Cecilia in Monte Giordano is opgenomen in de parochie Santa Maria in Vallicella en de wijkgemeente Santo Stefano in Piscinula valt tegenwoordig onder de jurisdictie van de San Lorenzo in Damaso.237 De eerste pittore fiamengo die in de Stati delle Anime voorkomt, is maestro Antonio. Hij was in 1590, gedurende één jaar, als schilder geregistreerd in de parochie Santa Cecilia in Monte Giordano. Maestro Antonio woonde in bij signor Pompeo Antonino.238 We stuiten hier op het gebruik van persoonstitels, zowel bij de schilder als bij de verhuurder Pompeo Antonio. De titels kwamen bij verhuurders veelvuldig voor, omdat zij veelal een hogere sociale positie bekleedden, maar bij schilders vormden zij een grote uitzondering. Er zijn slechts 17 persoonstitels in de database geregistreerd.239 Indien een schilder een persoonstitel

237 Marangoni: 1712, p. 370. 238 Stati delle Anime: S. Cecilia e Monte Giordano: 1590, mastro ANTONIO, fiamengo pittore. 239 Google Drive, website, 2014. Spreadsheets; Groupings. Maestro, Mastro, MS. M. komen tezamen 8 keer voor. De term Signor, Signore, Sig. Sr. komt zeven keer voor. De term Signor, Signore, Sig. Sr. komt zeven keer voor. De term monsù (wellicht een afgeleide van monsigneur) komt twee keer voor. De term signore komt 1 keer voor. Er zijn geen titels geregistreerd als Cavalieri, respectievelijk Cav. en Eques. 75

had, is het een indicatie van een hogere sociale positie.240 Het is eveneens een aanwijzing dat maestro Antonio al geruime tijd voor 1590 in Rome woonachtig was, want het kostte tijd om naam en faam te verwerven. De fiamengo Carlo Oldrago zal eveneens al een geruime periode in het huidige Italië actief zijn geweest, voordat hij zich vestigde in de Romeinse parochie Santo Stefano in Piscinula. In de parochiale archieven valt te lezen, dat Oldrago zich daar vestigde met zijn Florentijnse vrouw.241 Hij had, in 1597, een klein atelier dat mede werd gevormd door de leerling Luigi uit Cambrai.242 De jaren voor 1597 heeft Oldrago waarschijnlijk samengewoond met zijn Florentijnse vrouw en schoonouders.243 Het feit dat de schoonfamilie van Carlo Oldrago uit Florence afkomstig was, geeft aan dat hij het sociaal kapitaal bezat, dat nodig was om te kunnen trouwen met een anderstalige vrouw. Men diende voor het opbouwen van dit sociaal kapitaal al een tijdje in Italië te zijn gevestigd. Veel schilders vestigden zich niet hun gehele leven in Rome. In de paragraaf 9.8 Verblijfsduur in Rome zal naar voren komen, dat schilders qua verblijfsduur in drie groepen kunnen worden opgedeeld. Een goed voorbeeld van de middellange-verblijfsduur, gedurende de periode 1590 tot en met 1599, was de uit Antwerpen afkomstige Rinaldo.244 De Belg Rinaldo, zoals hij in de Stati delle Anime werd aangeduid, was vanaf 1595 in Rome woonachtig en was in 1599 alweer uit de kerkelijke registers verdwenen.245 Naast de Antwerpse Rinaldo was er nog één schilder afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden genaamd Gherardo.246 Concluderend, er waren 13 parochies met documentatie die de jaren ‘90 van de 16e eeuw omvatten, maar het aantal schilders waar conclusies uit kunnen worden getrokken, is erg beperkt. Ondanks deze schaarste aan gegevens, valt op te maken dat de migratie van schilders uit de Zuidelijke Nederlanden eerder dan het jaar 1590 aanvangt. Uit de gegevens komt naar voren dat er een Zuid-Nederlandse werkplaats was waar een meester met een leerling actief waren. Of gedurende deze periode of al eerder het fundament is gelegd van werkplaatsen waar verscheidene Zuid-Nederlandse schilders in de leer konden gaan is

240 Vodret Adamo: 2011, p. 126-127. 241 Stati delle Anime: S. Stefano in Piscinula, 1597, CARLO OLDRAGO [karel OLDRAGO], pittore fiammingo, genero, anni 30; 242 Stati delle Anime: S. Stefano in Piscinula, 1597, LUIGIO DA CAMBRAI, fiammingo, garzone, anni 20. 243 Achter Carlo Oldrago zijn naam staat genero (schoonzoon). In de Stati delle Anime is de naam van Fabio Landi fiorentino en zijn vrouw en dochter doorgestreept. Dit kan er op duiden dat Oldrago eerst met zijn schoonfamilie samenwoonde, maar dat die zijn vertrokken of overleden. 244 Stati delle Anime: S. Cecilia in Monte Giordano; 1595, RINALDO, d'Anversa, pittore, anni 45. - see 1599. 245 Stati delle Anime: S. Cecilia in Monte Giordano; 1599, RINALDO, belgio. - see rinaldo 1595. 246 Stati delle Anime: S. Cecilia in Monte Giordano; 1598-1599, GHERARDO, fiammingo pittore. partito. 76

onbekend. De Zuid-Nederlandse werkplaatsen kwamen in de periode 1600 tot en met 1630 veelvuldig voor en zullen in de volgende paragrafen worden geanalyseerd.

8.2 Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1600 en 1610 In de volgende twee paragrafen bespreek ik de ontwikkeling van de grotere werkplaatsen van fiamminghi in Rome. De periode is in twee decennia opgedeeld. Allereerst bespreek ik de periode van 1600 tot en met 1609. Met behulp van afbeeldingen gemaakt in Gephi analyseer ik de hoeveelheid aangegane onderlinge relaties. Dit met het doel om te zien welke schilder een grote speler op de Romeinse schildersmarkt was en wie hoog op de sociale ladder stond. De clustervorming die nog niet was opgetreden gedurende de jaren 1590 tot en met 1599, is duidelijk waarneembaar in de daaropvolgende periode (zie Afbeelding 26). Er is een grote onderlinge samenhang te constateren, die wordt gevormd door verscheidene werkplaatsen. De twee grootste werkplaatsen staan onder leiding van Jacob de Hase (226) en Willem van Nieulandt I (231). Beide schilders zijn een belangrijke spil in deze netwerkanalyse. Zo verbindt De Hase vijf subgroepen.247 Elke subgroep kan opgevat worden als een kleine werkplaats. Bovendien worden enkele kleine subgroep indirect aan het cluster van De Hase verbonden. Een voorbeeld hiervan is de schilder Giovanni VanPotelo (116). Hij ging in 1601 samen met Giacomo Francart II (93) bij Giacomo Francart I (96) in de leer. Hierdoor ontstaat er een grote hoeveelheid verbindingen die in deze paragraaf zoveel mogelijk op chronologische wijze worden behandeld. Bij het lezen van de volgende zin: ‘Bartolomeo de Santfoort, d'Anversa, herede di maestro ANTONIO, pitore, d'anni 35’ leren we dat Anthonie Santfoort was overleden en Bartolomeo de Santfoort (91) uit Antwerpen de taken in de werkplaats overnam.248 Hij was waarschijnlijk de zoon van de overleden leermeester Anthonie. Bartolomeo had vier schilders onder zijn hoedde, waaronder Jacob de Hase (226).249 De overige drie schilders waren Bernardo Vanzumero (97), Rinaldo Mittens (94) en Valerio Aps (95).250 Opvallend is dat De Santfoort en de laatste drie genoemde schilders niet meer zijn te traceren na dat ene jaar.

247 Groep 1: 91, 94, 95, 97, 345. Groep 2: 101, 112, 111, 4036. Groep 3: 57, 99, 100, 105, 107, 4063. Groep 4: 90, 92, 93, 96, 103, 106, 4015. Groep 5: 116, 117, 4060. 248 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, maestro BARTOLOMEO DE SANTFOORT [bartholomeus VAN SANTVOORT], d'Anversa, pittore, d'anni 35; RKDartists&, 2014, website. Anthonie Santvoort. 249 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, JACOMO DE ASE [jacob DE HASE], fiandrese pitore, d'anni 26. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625. 250 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, BERNARDO VANZUMERO [bernard SOMER], fiandrese; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, RINALDO MITTENS [aert MIJTENS], di Bruseles, pitore, d'anni 44; VALERIO APS [wouter or valerius ABTS], fiandrese pitore, d'anni 23. 77

Afbeelding 26. Overzicht van de nodes die de database bevat tussen 1600 en 1610. Wit: verhuurder. Lichtgrijs: verhuurder/schilder. Donkergrijs: schilder. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIX. Gelijktijdig met de werkplaats van De Santfoort waren er verscheidene andere Zuid- Nederlandse ateliers in de eerste jaren van de 17e eeuw. De werkplaatsen van Willem van Nieulandt I (231) en maestro Giacomo Francart I (96) zijn hier voorbeelden van.251 Maestro Giacomo Francart I leidde de werkplaats waar onder meer zijn eigen neef, Francart II (93), de uomo universale Wenceslas Coebergher (90) en de Vlaamse garzone Guilelmo Ruter (92) werkzaam waren.252 De leermeester zelf, Giacomo Francart I, kwam in september 1601 te overlijden. De werkplaats werd voortgezet onder leiding van Coebergher.253 Dezelfde schilders bleven actief onder Coebergher en zij verwelkomden enkele nieuwe Zuid- Nederlandse schilders. In 1603 kwamen er twee garzoni bij genaamd Gilio de Desel uit

251 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo, 1601-1606, San Lorenzo in Lucina: 1609, 1615, 1619, 1620; GUILELMO TERRANOVA [guilliam VAN NIEULANDT I], anni 41/42; Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo, 1601, maestro JACOMO FRANCART [jacques FRANCKAERT (I)], fiamengo pitore, d'anni 50. 252 Vodret Adamo: 2011, p. 138. 253 RKDartists&, 2014, website. Jacques Franckaert (I). 78

Brussel (106) en Giovanni de Candis uit Mechelen (103).254 In 1604 vond er nogmaals een uitbreiding plaats met de komst van de schilder Giovanni Carreder (266).255 Opvallend is dat na deze toevoegingen van nieuw bloed het atelier met een nog onbekende reden was opgedoekt, want in 1605 woonde Wenceslas Coebergher in Brussel. 256 Hoogstwaarschijnlijk zijn, op een enkeling na, alle schilders uit de werkplaats uit Rome vertrokken. De enige schilder die uit het atelier van Francart/Coebergher actief was en in Rome als schilder was terug te vinden, is Giacomo Frankaert II (96). Hij woonde in de Via Paulina samen met twee andere pittori genaamd Francesco Cambara (117) en Giacomo Vanpotelo (116). Deze kleine werkplaats maakt eveneens onderdeel uit van de het eerder benoemde en uitgedijde cluster van De Hase (226) (zie Afbeelding 25). De drie schilders waren één jaar in Rome actief. Hierna is er geen spoor meer te ontdekken van Jacques Frankaert II en zijn kompanen.257 Opvallend is de grote dynamiek die is te ontdekken in de verscheidene Zuid- Nederlandse werkplaatsen. De ateliers bestonden naast elkaar, maar werden binnen enkele jaren steeds weer opgeheven. In de werkplaatsen zelf vonden ook veel positionele veranderingen plaats. Het doet de vraag reizen of leermeesters zich er voor hun gehele leven vestigden en of er wel een bestaansrecht was voor de hoeveelheid ateliers. Een indicatie dat de dynamiek mede wordt bepaald door de economische omstandigheden, zien we terug bij de werkplaats van signor Gulielmo Terranova (231). Signor Gulielmo Terranova (231), oftewel de in Antwerpen geboren Willem van Nieulandt I, huurde in 1601 een huis aan de Via Paulina, de latere Via del Babuino. Van Nieulandt I was van goede afkomst en kon daardoor een huis huren van de rijke Romeinse bankier Tiberio Cevoli.258 Hij leidde in Rome, samen met zijn Parijse metgezel Stefano Peltieri, een werkplaats tot aan zijn dood in 1626.259 Gedurende de eerste jaren, valt het hierboven geschetste, hoog dynamische patroon waar te nemen. In het eerste decennium van de 17e eeuw waren er meerdere schilders actief bij Van Nieulandt I. Het waren de schilders Abraham Janssens (98), Joost de Mol (227), de leerjongens Giglio Libert (102) en Gulielmo

254 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo, 1603, GILIO DE DESEL, di Bruseles, garzone, d'anni 18. – 1604; GIOVANNI CANDIS de Malines, garzone, d'anni 20. 255 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo, 1604, GIOVANNI CARREDER, pittore fiamengo, d'anni 20. 256 RKDartists&, 2014, website. Wenzel Coebergher. 257 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo, 1607, GIACOMO FRANCARTE [Jaques FRANCKAERT (II)], fiamengo pittore, d'anni 24. - see 1601, 1604. 258 Camiz: 1991, p. 214; Cavazzini: 2008, p. 28; Santa Maria del Popolo, Stati delle Anime, 1601. 259 Vodret Adamo: 2011, p. 138; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, GULIELMO TERRANOVA [guilliam VAN NIEULANDT I], fiamengo pitore, d'anni 40. - see SMP: 1601-1606, SLiL: 1609, 1615, 1619, 1620; Ecartico: website, 2014. Guilliam van Nieulandt I, alias: Willem van Nieulandt. 79

Dongus (104) en zijn neef, Willem van Nieulandt II (216).260 De kettingmigratie die in deze werkplaats plaatsvond, is beschreven in paragraaf 8.4. Na 1606 is er een kentering op te tekenen. Van Nieulandt I werkte hoofdzakelijk alleen nog samen met Stefano Peltieri. Tot aan 1620 was er maar één leerjongen in dienst. Opmerkelijk is dat de dynamiek na 1606 niet overeenstemt met het eerder geschetste beeld van de werkplaatsen, hoewel het atelier van Van Nieulandt I gelijktijdig is gevormd. Ten eerste zijn er weinig personele wijzingen te noteren en ten tweede is Van Nieulandts werkplaats gedurende 20 jaar actief. Als reden kan hiervoor opgedragen worden dat signor Gulielmo Terranova zichzelf veel beter kon voorzien in zijn dagelijkse behoeften. Hij was van goede komaf, huurde bij een rijke Romeinse bankier en hij is één van de weinige schilders die een persoonstitel droeg. Hij opereerde op een sociaal hoger en mede daardoor op een financieel stabieler niveau dan de eerder aangehaalde schilders. In de eerder aangehaalde werkplaats van Bartolomeo de Santfoort was Jacob de Hase (226) in 1601 actief. Het daaropvolgende jaar was De Hase genoteerd in de Stati delle Anime als “Maestro Jacomo del quondam Andrea de Ase, fiandrese pitore, d'anni 27, con un servitore”. Hier lezen wij dat maestro Jacob de Hase het atelier wellicht overnam van zijn vader Andrea de Hase.261 Jacob de Hase is de persoon met de meeste connecties in Gephi en heeft gedurende 25 jaar een grote werkplaats geleid. Door de bestudering van de Stati delle Anime leren wij dat De Hase getrouwd was met een Piëmontese genaamd Caterina Marchetti. Zij kwam veelvuldig voor in de doopregisters. Uit deze documenten valt af te leiden dat zij in de sociaal hogere rangen van de Romeinse samenleving verkeerde.262 De hogere sociale status van zijn vrouw zien wij weer terug in de persoonstitel die Jacob de Hase droeg. 263 Het feit dat het cluster van Van Nieulandt I niet aan het netwerk van De Hase valt te linken (zie Afbeelding 26) komt dus niet voort uit het feit

260 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, ABRAAM JASEGNA [abraham JANSSENS], fiamengo, anni 27; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1602, GIUSTO DI MOL [joost DE MOL], fiamengo pitore, d'anni 2; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1602, GIGLIO LIBERT, lodiensis, garzone, d'anni 19; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1602, GUILELMO DONGUS (?), fiamengo, garzone, d'anni 25; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1602, GUILELMO [guilliam VAN NIEULANDT II], suo nipote, anni 19. - see SMP: 1602, and SMP: entry cards. 261 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo, 1602, JACOMO DE ASE [jacob DE HASE], fiandrese pitore, d'anni 27. Over Andrea de Hase zijn geen gegevens bekend. De indicatie dat Andrea de Ase de vader is komt voort uit de gelijkenis in naam. Reher: 2004, p. 70. Reher vermeld dat een tweede generatie schilders veelvuldig succesvoller waren dan hun vaders. Door de hoeveelheid leerjongens en schilders die Jacob de Hase gedurende de beginfase in zijn atelier werkzaam waren, heeft hij hoogstwaarschijnlijk gebruik gemaakt van het oude netwerk van zijn vader. 262 Vodret Adamo: 2011, p. 116. Stati delle Anime: S. Maria del Popolo, 1603, JACOMO DE ASE [jacob DE HASE], fiandrese pitore, d'anni 28. 263 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo. 1604, maestro giacomo DE ASE, d'Antverpia, pittore, anni 30. 80

dat de twee schilders in sociaal gezien gescheiden werelden leefden.264 Jacob de Hase zelf komt van 1601 tot en met 1625 voor in de database.265 Naast Van Nieulandt I lukte het Jacob de Hase dus ook om voor langere tijd een atelier in Rome aan te sturen. Beide schilders verkeren in de hogere sociale kringen. Er lijkt een causaal verband te zijn tussen enerzijds de integratie in de Romeinse samenleving en de economische situatie en anderzijds de langere tijdspanne van een atelier. Bij De Hase evenals bij Van Nieulandt I als bij Francart/Coebergher zien we de sociale dynamiek van een atelier weer terug. Veel jonge schilders wisten in 1602 de weg naar Jacob de Hase te vinden. Zo had De Hase in 1602 en 1603 twee jonge schilders bij hem inwonen: Jan Snellinck (99) en Antonio van Os (107).266 De caravaggist Theodoor van Loon (100) verbleef één jaar bij Jacob de Hase.267 De daaropvolgende jaren, van 1604 tot en met 1606, was het een komen en gaan van jonge schilders. Zo waren Michaele Gisberti uit Antwerpen (105), de schildersleerlingen Antonio uit Antwerpen (110), Giovanni uit Antwerpen en Giovanni Putier (112) actief in het atelier. Het verblijf van de schilders was te allen tijde van korte duur. In 1607, het laatste jaar dat De Hase woonachtig was in de parochie Santa Maria del Popolo, woonde hij alleen met zijn familie en een Italiaanse leerjongen genaamd Giovanni Battista Todi. Het is interessant op te merken dat de uit Antwerpen afkomstige Jacob de Hase (226) leerjongens aantrok uit dezelfde streek (zie Afbeelding 26). Er kwam één schilder uit Brussel en één uit Zeeland, maar veruit de meeste schilders, die voor een korte tijd bij De Hase in de leer gingen, kwamen uit Antwerpen. Het betekent dat de Antwerpse schilders de leermeester Jacob de Hase wisten te vinden. Hij zal een contactpersoon zijn geweest voor de Antwerpse leerjongens en schilders. De vraag doet zich voor of men in Antwerpen al wist dat men in de leer ging bij Jacob de Hase, of dat men dat pas besliste wanneer men in Rome was gearriveerd. Hoe het ook zij, Jacob de Hase had een snel wisselende bezetting in zijn werkplaats.

264 Ook De Hase begaf zich in de hogere sociale kringen. Het is goed mogelijk dat wanneer er meer nodes worden ingevoerd zij als cluster veel dichter bij elkaar zullen komen te staan. 265 JACOMO DE ASE [jacob DE HASE], fiandrese pitore, d'anni 26. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613- 1625. 266 Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo, 1602, GIOVANNI SNELINGH [JAN SNELLINCK], fiamengo, garzone, d'anni 24. - see 1603; Stati delle Anime: Santa Maria del Popolo, ANTONIO VANOS/VENOSA, fiamengo, garzone, d'anni 25. - see 1602, SLiL: 1607. 267 Oxford Art Online, 2014 website. Theodoor van Loon. Van Loon ging verscheidene keren naar Rome. “He employed the idiom throughout his career, apparently feeling no need to adapt stylistically.” Hij zal niet alleen naar Rome zijn getogen om zijn stijl aan te passen of te veranderen aan de laatste schildertrends. 81

Afbeelding 27. Overzicht van de afkomst van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1600 en 1610. Rood: onbekend. Wit: Antwerpen – 90, 95, 96, 99, 108, 110, 111, 216, 230, 231, 346. Lichtgrijs: Brussel - 60, 93, 100. Donkergrijs: Hulst (Zeeland) - 107. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. De schilders die tot nu zijn besproken woonden allemaal in de parochie van de Santa Maria del Popolo. Natuurlijk woonden er schilders in de Sant’Andrea delle Fratte en de San Lorenzo in Lucina. Deze schilders worden nu besproken. In Afbeelding 26 is Francesco da Castelli (60) weergegeven, die beter bekend is onder de naam Frans van de Kasteele.268 Hij woonde in eerste instantie alleen met zijn vrouw en kinderen in Rome.269 Gedurende de jaren 1600 tot 1609 zijn er geen onderlinge relaties van hem bekend, toch is het één van de grotere nodes. Dit komt omdat hij de volgende decennia enkele relaties aanging, die nu buiten beeld blijven. Gezien het feit dat hij in 1615 met een titel werd aangesproken en zijn zoon het beroep van medicus uitoefende, kan men veronderstellen dat Van De Kasteele goede inkomsten uit zijn schilderopdrachten behaalde. De schilder had geen atelier nodig om zijn

268 Stati delle Anime: San Lorenzo in Lucina; 1607, FRANCESCO DE CASTELLI, [frans VAN DE KASTEELE], pictore. - see 1609, 1615, 1619, 1620. 269 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Lucina; 1607, FRANCESCO DE CASTELLI, [frans VAN DE KASTEELE], pictore. - see 1607, 1609, 1615, 1619, 1620. 82

familie te kunnen onderhouden. Ook van Paul Bril (346) zijn weinig onderlinge relaties bekend. Paul Bril, alias Paul Brilli, woonde in de parochie San Lorenzo in Lucina en met zijn hele gezin, waaronder Ciriaco, anni 4, die later in de voetsporen van zijn vader zal treden.270 Hij was één van de meest invloedrijke vedute-schilders, maar dat is niet terug te zien in de netwerkanalyse.271 Een uitzondering in de database is de schilder Baldassare Lauro (230) of Balthasar Lauwers. Lauwers woonde zijn gehele leven in Rome en is de enige schilder die vier keer verhuisde naar vier verschillende parochies. Aldaar was hij een navolger van Paul Bril en schilderde landschappen op koper.272 Lauwers trouwde op stand met Elena Cugina. Zij was de dochter van een rijke Parijse juwelier.273 Alhoewel er uit secundaire literatuur naar voren komt dat hij met Paul Bril omging, zijn er in de netwerkanalyse weinig contacten te traceren.274 Balthasar Lauwers stond met vier mensen in contact, allen huurders die als mecenassen gezien kunnen worden (zie Afbeelding 27).275 Doordat er geen leerlingen van Lauwers zijn teruggevonden in de documenten, kan het zijn dat hij geen grote werkplaats onderhield. Wellicht had hij de inkomsten van een werkplaats niet nodig, want Balthasar Lauwers woonde namelijk bij rijke mecenassen en zijn vrouw Elena Cugina was van goede komaf. Resumerend, tussen 1600 en 1609 zijn er veel clusters gevonden en deze duiden op grote werkplaatsen. De Romeinse werkplaatsen kenden een ongekende sociale dynamiek onder meer door kettingmigratie. Schilders die begin 16e eeuw naar Rome gingen, stuurden hun eigen leerlingen vele jaren later eveneens voor een korte tijd naar Rome. Wanneer na verloop van tijd de leerjongens uit Rome waren terug gekomen, waren de leerjongens leermeester geworden. Zij stuurden op hun beurt weer leerjongens naar Rome. Het verklaart waarom de werkplaatsen die geleid werden door Zuid-Nederlandse schilders veelal leerjongens in dienst namen uit eenzelfde regio. De werkplaatsen komen op en verdwijnen net zo snel weer. Een enkele keer valt er opwaartse mobiliteit waar te nemen en groeien schilders als Jacob de Hase en Bartolomeo de Santfoort door tot leermeester. De tijdspanne van een werkplaats lijkt te worden bepaald door de sociale integratie van de leermeester in de Romeinse samenleving en de economische

270 Stati delle Anime: San Lorenzo in Lucina; 1607, CIRICAO [cyriacus BRIL], figlio. - see 1609, 1615, 1619. 271 Stati delle Anime: San Lorenzo in Lucina; 1607, PAULO BRILLI [paul BRIL], pittore. - see 1609, 1615, 1619. 272 Cavazzini: 2008, p. 27. 273 Bertolotti: 1880, p. 380. 274 Vodret Adamo: 2011, p. 172. 275 De toevoegingen Palazzo en Isola komen niet vaak voor en tesamen met de persoonstitels vermoed ik dat hij inwoonde bij de volgende mecenassen: Isola di Signore Ratilio Olggiati, Casa di Mastro Matteo di Casstello, Isola del Palazzo der Zuccaro, sig. Giovanni Fiandri. 83

situatie van de leermeester. De leermeesters die hoger in aanzien stonden, hadden meer geld waardoor ze makkelijker konden overleven. Anderzijds konden ze meer geld verdienen, doordat ze in een hoger segment hun netwerk opbouwden. Het is een reden waarom Jacob de Hase wel in Rome bleef wonen en waarom Bartolomeo de Santfoort niet meer in de documenten is terug te vinden.

8.3 Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1610 en 1620

Afbeelding 28. Overzicht van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1600 en 1610. Lichtgrijs: verhuurder/schilder. Donkergrijs: schilder. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. In deze paragraaf worden kort de werkplaatsen besproken, die gedurende de periode 1610 tot en met 1619, zijn te onderscheiden. De sociale opbouw van de ateliers wordt in het volgende paragraaf besproken getiteld Omvang en opbouw van atelier tussen 1600 en 1620. In Afbeelding 27 valt op dat er meerdere clusters zijn ontstaan ten opzichte van het vorige decennium. Het aantal nodes is toegenomen van 54 naar 73 nodes, maar het aantal onderlinge relaties is teruggelopen van 84 naar 63. Naast de grotere clusters zoals gevormd door de verhuurder signor Girolamo Scanardi (4054) en de Italiaanse verhuurder Cesari Massari (348) zijn er veel kleinere clusters waar te nemen van twee à drie schilders. Eveneens 84

valt op dat er schilders in Rome woonachtig waren zonder enige connecties of die alleen bij een verhuurder woonden. De registratie van kleinere clusters is opvallend, omdat er meer gegevens beschikbaar zijn, waaruit schilders voort kunnen komen. Gedurende de jaren 1613 tot en met 1619 bleef de werkplaats van de De Hase (226) een belangrijke speler op de Romeinse kunstmarkt. De Hase verhuisde tussen de jaren 1608 tot en met 1612 naar de parochie Sant’Andrea delle Fratte.276 Schilders die bij hem in het atelier hebben gewerkt zijn: (44) en David de Haen (46), Enrigho di Bos (2), Andrea (3) Goglemo (5) en Pietro (6).277 De uit Utrecht afkomstige Antonio, oftewel Antoni Ambrosius Schouten (85) woonde van 1615 tot 1620 samen met enkele schilders in de parochie San Lorenzo in Lucina.278 Waar de co-abitanti vandaan kwamen is onbekend, maar Schouten staat wel voor de eerste Noord- Nederlandse schilder die naar Rome is gekomen (zie Afbeelding 28). Andere Noord- Nederlandse plaatsen van schilders die gedurende deze periode zijn teruggevonden zijn:

• twee keer Rotterdam: David d’Haen (46) en Frans Viruly (217). • één keer Deventer: Bartolomeus Breenbergh (87). • één keer Wijk bij Duurstede: Dirck van Baburen (44).

Tevens, is er gekeken of kleine clustervorming zich voordoet, doordat de Noord-Nederlanders veelal in herbergen woonden. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de Noord-Nederlandse schilders verbleven in herbergen.

276 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo, 1607, GIACOMO HASE [jacob DE HASE], d'Anversa, pittore, d'anni 33. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625. 277 Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1613, ENRIGHO d'anversa DI BOS, pittore; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1618, GOGLEMO, ANDREA, PIETRO fiamenghi pittori; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1619, DAVID d'HAEN, fiamengo pittore.- see 1620; ; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1619, TEODORO BABURO [dirck VAN BABUREN], ditrego fiamengo pittore. - see 1620. 278 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Lucina; 1615, ANTONIO [anthoni AMBROSIUS SCHOUTEN], fiammenghi pittori. - see 1620. 85

Afbeelding 29. Overzicht van de afkomst van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1610 en 1620. Lichtgrijs: Brussel. Donkergrijs: Deventer (87), Rotterdam (46, 217), Utrecht (85) en Wijk bij Duurstede (44). De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. 8.4 Omvang en sociale opbouw van de werkplaatsen tussen 1600 en 1620 In deze paragraaf bespreek ik de overeenkomstige patronen die zijn waar te nemen in de sociale opbouw van de Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1600 en 1620. Aan de hand van enkele voorbeelden bespreek ik de vrij eenduidige structuur. Een eerste voorbeeld is Bartolomeo de Santfoort (91) (zie Afbeelding 25). In 1601 woonde hij met drie familieleden, vier schilders, twee huishoudelijke hulpen en een notaris in één huis in de Via di Ripetta.279 Behoudens de inwoning van een notaris en de grootte van het huishouden, ziet men eenzelfde structuur terug bij Jacob de Hase (226) tijdens zijn eerste jaren als leermeester in Rome. Van 1602 tot en met 1607 woonde De Hase samen met zijn vrouw, kind en de drie leerjongens.280 De daaropvolgende jaren, 1613 tot en met 1617, waren

279 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, maestro BARTOLOMEO DE SANTFOORT [bartholomeus VAN SANTVOORT], d'Anversa, pittore, d'anni 35. 280 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, JACOMO DE ASE [jacob DE HASE], fiandrese pitore, d'anni 26. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625. 86

de leerjongens niet meer actief in Rome en namen twee pittori hun plaatsen in. Vanaf 1618 tot 1625 had Jacob de Hase geen leerlingen meer in dienst. Het aantal schilders dat in zijn werkplaats werkzaam was beperkte zich tot één. Zijn naam was Giovanni Battista Todi afkomstig uit de Spaanse stad Orvieto. De Spanjaard was al verscheidene keren werkzaam in het atelier van De Hase. In 1607 was hij een garzone en in 1613 had hij zich opgewerkt tot pittore.281 In 1625 woonde de schilder uit Orvieto nog steeds bij Jacob de Hase, zijn vrouw en de twee huishoudelijke hulpen, oftewel servitori. We kunnen via deze voorbeelden vaststellen dat de beginfase van een werkplaats wordt getypeerd door de vele leerjongens. Na deze opstartfase nam het aantal leerjongens af en het aantal schilders toe. Uiteindelijk ging de schilders steeds zelfstandiger te werk al dan niet met een metgezel. Bij Gulielmo Terranova, wat de veritalianiseerde naam is van Willem van Nieulandt I (231) (zie Afbeelding 25), is eenzelfde beeld met betrekking tot de atelierontwikkeling zichtbaar. De eerste zes jaar had hij minimaal twee schilders en één garzone in dienst. De bezetting wisselde geregeld, maar vanaf 1604 ging van Nieulandt I samenwerken met Stefano Pellicier. Vanaf hoogstwaarschijnlijk 1606, maar zeker vanaf 1609 komen er geen leerjongens meer voor. Terranova werkt tot aan zijn dood in 1620 uitsluitend nog samen met Pellicier.282 De ontwikkeling van veel leerjongens naar een veel kleiner en zelfstandiger atelier duidelijk zichtbaar. In de werkplaats van Giacomo Francart I (96) en Wenceslas Coebergher (90) (zie Afbeelding 25) schommelde het aantal werklieden.283 Francart I woonde samen met drie familieleden, de schilder en architect Wenceslas Coebergher en één servitore. In 1602 nam Wenceslas Coebergher de werkplaats over van de overleden Francart I. Er is een schaalverkleining waar te nemen. Naast Coeberghers vrouw waren er namelijk maar twee garzoni en één servitore werkzaam. Het daaropvolgende jaar bestierde Coebergher juist een groot atelier. In 1603, woonde er naast de weduwe van Francart, drie leerjongens en drie servitori en een vrouw zonder beroepsaanduiding. De drie servitori zijn uitzonderlijk te noemen. Gedurende het laatste jaar dat Coebergher in Rome woonachtig was, woonde hij samen drie familieleden, één schilder, één servitore en een vrouw genaamd Innocentia di Baldassare zonder verdere beroepsaanduiding. Ook hier zien we, naast de aanwezigheid van de familieleden, een werkplaats die bovenal is gestoeld op garzoni met de hulp van servitori.

281 Stati delle Anime: S. Maria de Popolo; 1607, fiovanni Battista TODI, garzone; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1613; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1625. 282 S. Maria del Popolo; 1601, GULIELMO TERRANOVA [guilliam VAN NIEULANDT I], fiamengo pitore, d'anni 40. - see SMP: 1601-1606, SLiL: 1609, 1615, 1619, 1620; Ecartico: website, 2014. Guilliam van Nieulandt I, alias: Willem van Nieulandt. 283 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, Maestro JACOMO FRANCART [jacques FRANCKAERT (I)], fiamengo pitore, d'anni 50. 87

De familiestructuur van de schilder Balthasar Lauwers (230) zag er anders uit dan de al beschreven schilders. In 1607 woonde hij met negen andere personen samen in de Via Condotti in de werkplaats van Lorenzo Gensales.284 Hierna verhuisde hij naar de Sant’Andrea delle Fratte waar Lauwers samenwoonde met zijn vrouw, drie kinderen en een servitore. Toen hij in 1615 naar de San Lorenzo in Lucina verhuisde, is er tot 1643 geen servitore meer waar te nemen. Ondertussen breidde de familie Lauwers zich wel uit tot acht kinderen. De reden dat hij geen huishoudelijke hulp had, komt hoogstwaarschijnlijk, doordat hij bij rijke mecenassen inwoonde.285 Mijns inziens vertegenwoordigt hij de buitencategorie van rijke schilders in Rome. Hij staat hiërarchisch nog een stapje hoger binnen de Romeinse ssamenleving dan Jacob de Hase. Samenvattend, de schilders die vanaf 1600 zijn geanalyseerd en die langere tijd in Rome woonden, laten zich als volgt kenmerken: in den beginne had de meester, naast enkele familieleden, meerdere garzoni in dienst. Deze fase werd beëindigd, doordat het aantal leerjongens terug liep. Leermeesters werkten vaker met één en soms twee volleerde collega’s, oftewel een pittore. De derde fase wordt gekenmerkt door een verzelfstandig en verkleining van het atelier, waarbij de leermeester een enkele keer samenwerkt met een metgezel. Gedurende de eerste twee fases hadden werkplaatsen, exclusief de leermeester, familie en servitori, een gemiddelde groote van drie schilders.286 De gemiddelde groote van een werkplaats komt redelijk overeen met de resultaten van Vodret Adamo.287 Daarbij gaat Vodret Adamo niet in op de ontwikkeling van de werkplaatsen, laat staan dat zij er een verklaring voor geeft. De eerste fase kan worden verklaard, doordat de opstartkosten van een werkplaats hoog waren. Deze opstartkosten bestonden voor een leermeester uit het produceren van een voorraad schilderijen. Tevens, diende hij te investeren in het creëren van een sociaal netwerk. Dit was noodzakelijk om een afzetmarkt te bewerkstelligen. Gedurende deze fase waren de inkomsten laag en daardoor wendde de leermeester zich tot de goedkope leerjongens. De garzoni zullen in veel gevallen weinig hebben verdiend en het werk zal repeterend zijn geweest. Zij dienden Heiligen te kopiëren. De leermeester kon, gedurende deze fase, door de garzoni als zeer negatief worden

284 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Luciana; 1607, BALDESSARE [balthasar LAUWERS], [] fiamengo. - see Baldassare Lauro; San Lorenzo in Lucina: 1607, 1615, 1619, 1621, Sant’Andrea delle Fratte: 1609- 1613, Santo Stefano in Piscinula: 1624, Santa Maria del Popolo: 1635-1645. 285 Bij Balthasar Lauwers zien we dat er bij de huurders titels worden gebruikt en de woningen waar hij inwoont aanduidingen hebben als Palazzo en Isola. Daarnaast heeft Lauwers geen hulpen in dienst en een grote familie, wat duidt dat er vast en zeker een hulp geweest dient te zijn, maar deze niet inwoonde en betaald werd door Lauwers. 286 Google Drive, website, 2014. Spreadsheets; statistics for parishes. 287 Vodret Adamo: 2011, p. 135. Zij geeft aan dat een gemiddelde werkplaats uit twee tot zeven personen bestond. 88

ervaren.288 Vodret Adamo beargumenteert dat oudere schilders, door afname in kracht en productiviteit, meer leerjongens en schilders in dienst hadden om de hoeveelheid opdrachten te kunnen opvangen.289 Ik neem het tegenovergestelde waar. Hoe ouder de schilder, hoe minder hulp hij had. Zo nam het aantal schilders in de werkplaats van De Hase rond 1624 af, maar heeft hij wel zijn sociale status kunnen behouden. Na zijn dood in 1634 was er voor Jacob de Hase zelfs een cenotaaf opgericht in één van de twee Germaanse broederschappen, de kerk de Santa Maria della Pietà op het Campo Santo Teutonico, die tegen de Sint- Pietersbasiliek aanligt.290 De cenotaaf is gemaakt door de van origine en veelgevraagde Brusselse beeldhouwer François Duquesnoy (zie Afbeeldingen van kunstwerken XII). Opmerkelijk hierbij is dat De Hase nimmer zijn afkomst vergeet.

8.5 Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1620 en 1640 De periode 1620 tot en met 1639 bevat het absolute hoogtepunt van de database (zie Afbeelding 29 en 30). Er waren veel meer schilders in Rome actief dan de decennia ervoor. Vooral de periode 1620 tot en met 1629 bevat veel schilders. Gedurende deze periode zijn er 139 nodes geregistreerd met 172 edges. Kenmerkend zijn het aantal grote clusters, die werden gevormd door de verhuurders Antonio Puzzi (4005) en Giovanni Battista Cona (4024) en de schilders Giovanni del Campo (229), Thomas Cortiels (228), Guglielmo (23), Cornelis Schut I (139) en de inmiddels bekende naam Jacob de Hase (226). In deze paragraaf wordt de opbouw van de genoemde clusters besproken. Jacob de Hase blijft buiten beschouwing, omdat hij in de vorige paragrafen al uitgebreid is besproken. Ook het cluster van Guglielmo (23) wordt niet verder geanalyseerd. Hij is van ondergeschikt belang, doordat hij maar één jaar in Rome heeft gewoond en geen atelier heeft geleid.

288 Langdon: 1999, p. 56-57; Verberne, 2001, p. 26-27. Caravaggio noemde zijn leermeester Monsigneur Insalata en beweerde dat hij de hele dag Heiligen diende te schilderen en sla voor ontbijt, lunch en diner kreeg. Verberne noemt het woord bloodsuckers voor leermeesters. 289 Vodret Adamo: 2011, p. 133. 290 Oxford Art Dictionary: 2014, website. François Duquesnoy; Ecartico: website, 2014. Jacob de Hase; Bibliotheca Hertziana, website, 2014. Jacob de Hase. 89

Afbeelding 30. Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1620 en 1630. Wit: verhuurder. Lichtgrijs: verhuurder/schilder. Donkergrijs: schilder. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. De schilders die vanaf 1620 in Rome actief waren, werden gekenmerkt door een andere sociale structuur, dan die zichtbaar was voor de periode 1600 tot en met 1620. Een werkplaats waar meerdere familieleden bij de leermeester inwoonden, kwam bijna niet meer voor. Het aantal leerjongens per werkplaats is eveneens ver gedaald. Kortom, er werd binnen één atelier hoofdzakelijk samengewerkt met schilders, waardoor ik een trend waarneem die ik beschrijf als professionalisering door samenwerking. Een voorbeeld van deze samenwerking, zien wij terug bij de Antwerpse schilder Cornelis Schut I (139).291 Het verblijf van Schut in Rome werd gekenmerkt door een grote

291 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1624, CORNELIO SCHOIT [cornelis SCHUT I], fiamingo pittore. - see 1625-1626. 90

hoeveelheid schilders die kortstondig met hem werkten. Zij werkten in het Casa di pittori fiamenghi, oftewel het huis met Vlaamse schilders, dat zich bevond in een steegje grenzend aan de Via del Babuino. In dit huis waren vier schilders actief, waaronder Cornelis Schut I.292 Hoewel de vier schilders apart waren genoteerd, is het interessant dat ze door de buitenwacht als één entiteit werden omschreven op basis van hun afkomst. Het is voor het eerst dat de schilders als één groep worden omschreven in de Stati delle Anime. Dit kan duiden op vergaande samenwerking van de fiamminghi, waar de schilders ondergeschikt waren aan het eindproduct. Namelijk de schilderkunst die geproduceerd werd door schilders uit de Republiek.

Afbeelding 31. Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1630- 1640. Lichtgrijs: verhuurder/schilder. Donkergrijs: schilder. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. Een tweede voorbeeld van de samenwerking tussen schilders is zichtbaar in de werkplaats van de Antwerpse caravaggist en genreschilder Giovanni del Campo (229). Bij Del Campo waren te allen tijde veel schilders geregistreerd (zie Afbeelding 30).293 Hij had plek voor kortdurende verblijven, maar hij ging ook werkrelaties aan voor de lange termijn. De uit Antwerpen afkomstige Thomas Cortiels (228) woonde in 1622 met Del Campo in. Samen

292 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1625, Vicolo attacato [sic] al Babuino. Casa de pittori fiamenghi. 293 RKDartist&: 2014, website. Giovanni di Filippo del Campo. 91

verhuisden zij naar de Strada Margutta en tot en met 1628 werkten zij in dezelfde werkplaats, waarna Cortiels zijn eigen geluk ging beproeven.294 De daaropvolgende jaren waren de uit Utrecht afkomstige Gerard van Kuijl (166) en de Haarlemse genreschilder (220) bij Del Campo (229) actief.295 Van Der Kuijl vond voor drie jaar onderdak bij Del Campo en Van Laer verbleef er zes jaar. Het is voor het eerst dat er een Noord-Nederlands cluster valt waar te nemen die intensief samenwerkt met Zuid-Nederlandse schilders. De eerdere clusters waren vooral gebaseerd op de Antwerpse regio. Ten tijde van de jaren ’30 vormde de samenwerking tussen Del Campo en Van Laer het grootste cluster op de Romeinse markt (zie Afbeelding 30). Na het vertrek van Van Laer was de werkplaats van Del Campo nog maar één jaar in Rome gevestigd.296 In de schildersbiografieën, opgesteld door Sandrart, valt een verklaring te lezen. Giovanni del Campo was naar Madrid vertrokken, omdat hij in Rome financiële moeilijkheden ondervond.297 Het lijkt er sterk op dat Van Laers ontwikkelde genre , wat gretig aftrek vond bij de Romeinse kunstverzamelaars, het atelier van Del Campo financieel ondersteunde.298 Het onderstreept de verstrengeling van schilders en hun specialismen. De eerdergenoemde Thomas Cortiels (228), vestigde zich na het vertrek uit de werkplaats van Del Campo in 1629 in de Strada Laurina. Hij werkte en woonde met een Spanjaard en een fiamengo die het beroep van schilder uitoefenden. De daaropvolgende jaren woont hij samen met twee andere schilders uit de Republiek genaamd Salomon Backereel (174) en Cornelis Schut II (359) (zie Afbeelding 30).299 Of deze groep ook gebaseerd werd op basis van specialismen valt niet met zekerheid vast te stellen.300 Naast de werkplaatsen van Del Campo (229) en Cortiels (228) is het cluster van Cornelis Schut II (359) zichtbaar.301 Gedurende deze periode is er veel onduidelijk over de

294 Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1622, GIOVANNI DEL CAMPO, da Cambrai, France. - see SMP: 1623-1637; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1622, TOMASO COTELLI [thomas CORTIELS], di Anversa, pigionanti. - see SMP: 1623-1636. 295 RKDartist&: 2014, website. Pieter van Laer en Gerard van der Kuyl; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1628, PIETRO [pieter VAN LAER], pittore fiamengo. - see 1629-1636; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1629 GHERARDO [gerard VAN DER KUYL], pittore. - see 1629-1631. 296 RKDartist&: 2014, website. Giovanni di Filippo del Campo. 297 Sandrart: 2014, website, p. 539 298 Verberne: 2001, p. 24. 299 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1630, CORNELIO SCUT [cornelis SCHUT II], pittore fiamingo. - see 1630-1637; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1630, CORNELIO SCUT [cornelis SCHUT II], pittore fiamingo. - see 1630-1637; Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1630, SALOMONE [salomon BACKEREEL], fiamingo pittore. - see 1631-1637. 300 ECARTICO: website, 2014. Salomon Backereel. Backereel was schilder van Italiaanse landschappen. RKDartist&: 2014, website. Cornelis Schut II. Schut was portret- en miniatuurschilder. Over de werkzaamheden van Thomas Cortiels is niets bekend. 301 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1630, CORNELIO SCUT [cornelis SCHUT II], pittore fiamingo. - see 1630-1637. 92

schilders mede doordat de schilder van het ene atelier naar het andere atelier ging. Zo werkte Cornelis Schut II van 1630 tot en met 1632 in de werkplaats van Cortiels. In het jaar 1633 is Schut II terug te vinden in de werkplaats van Del Campo. Vanaf 1634 lijkt hij een eigen werkplaats te hebben met vier andere schilders onder hen een vrouw, Sarra (169), om uiteindelijk in 1637 uit Rome te vertrekken.302 Resumerend, de periode van 1620 tot en met 1639, wordt gekenmerkt door een vermeerdering van schilders en onderlinge relaties. Er trad professionalisering op binnen de werkplaatsen, want het aantal servitori, garzoni en familieleden nam af en het aantal schilders nam toe. Door de afname van het personeel en familieleden konden schilders meer geld verdienen aan de schilderopdrachten. Tevens is er een indicatie dat schilders samenwerkten op basis van schilders-specialismen. Door samenwerking van schilders kon schaalvergroting worden bewerkstelligd en nieuwe markten worden aangeboord. De meester zal gedurende deze fase hebben gezocht naar een nauwkeurige balans tussen het aantal leerlingen, schilders en huiselijk hulpen. Verder onderzoek moet uitwijzen of clusters werden gevormd op basis van specialisaties van de schilder in ateliers. Om deze hypothese nu te onderzoeken, zijn er te weinig gegevens beschikbaar.

8.6 Verval en nabloei van de werkplaatsen van 1640 tot 1663 Vanaf de jaren ’40 komen alle gegevens voort uit de parochie van de Santa Maria del Popolo. Er waren minder schilders actief in deze laatste periode. Dit resulteert in een vermindering aan kruisverwijzingen en clusters. Het gebruik van Gephi zal dus niet veel nieuwe resultaten opleveren. Er zijn 32 nodes met 20 edges geregistreerd (zie Afbeelding 31). Het aantal vertaalt zich respectievelijk tot een percentage van 9,25% en 4,47% van de totale database. De weinige werkplaatsen die zijn gevonden, bestonden veelal uit één meester en vaak één medeschilder Kleine werkplaatsen verdwenen net zo snel als ze opkwamen. Het grootste cluster is gecreëerd door Michiel Sweerts (224). Hij was van 1646 tot 1651 in Rome actief.303 In het huis met de naam Capo di Ferro woonden acht schilders die onder leiding stonden van Michiel Sweerts (224) (zie Afbeelding 31). Gedurende de eerste jaren woonde hij samen met twee of wellicht drie schilders. Het atelier op basis van fiamenghi bleef voortbestaan. Vanaf 1650 kan gesproken worden van een grote werkplaats (zie Afbeelding 32). Hij had vijf schilders in dienst onder wie één Fransman die naast schilder, servitore is. Het is de

302 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1629, SARRA, colarara, fiamenga. - see 1630, 1634. 303 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1646, MICHELE SUARSI [michiel SWEERTS], pittore, anni 22. - see 1647-1651. 93

eerste keer dat er sprake is van een werkplaats die niet volledig was gebaseerd op fiamminghi. Het is tevens de eerste keer dat er een combinatie schilder en servitore voorkomt.

Afbeelding 32. Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1640 en 1650. Wit: verhuurder. Lichtgrijs: verhuurder/schilder. Donkergrijs: schilder. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII. In de jaren ’50 valt een opleving te constateren in het aantal schilders uit de Nederlanden. De periode vanaf 1550 tot en met 1663 zijn er 53 nodes met 85 edges geregistreerd (zie Afbeelding 32). Het aantal is beduidend meer dan het decennium ervoor. Doordat de resultaten uit één parochie voortkomen, lijkt er daadwerkelijk sprake te zijn van nabloei. Veel schilders verbleven maar één jaar in Rome en zij woonden samen met andere pittori fiamminghi bij een verhuurder. Deze conclusie verdient verder onderzoek, want het resultaat kan bewerkstelligd zijn, doordat er meer huurders met naam waren geregistreerd in de Stati delle Anime. Het kan eveneens betekenen dat er een afname was van Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen en dat men genoodzaakt was om bij verhuurders te gaan wonen. Een derde verklaring is dat de schilders de intentie hadden om maar kort in Rome te verblijven en dat men daarom tijdelijke kamers huurde. Er valt geen absolute zekerheid over te geven. Wel lijkt de laatste verklaring de meest betrouwbare, aangezien er maar twee schilders 94

zijn teruggevonden die zich voor langere tijd in Rome vestigden. Dit waren Paulus Bor II en Gerard Lelij. Paulus Bor II woonde drie jaar in Rome en Lelij woonde van 1650 tot 1658 in Rome. 304 Lelij werkte steeds enkele jaren samen met fiamminghi zoals Giovanni Ravan, Carlo de Croy en Giovanni da Bruxelles.305 Resumerend, er is een nabloei van schilders te constateren. Schilders woonden en werkten veelal kort samen met een Noord- of Zuid-Nederlandse compagnon en een verhuurder. Van vorming van clusters is dus gedurende elk decennium sprake. Ondanks de clustervorming, zijn er enkele schilders te vinden die geen onderlinge relaties zijn aangegaan, zoals de nummer 214 en 300.

Afbeelding 33. Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1650 tot en met 1663. Lichtgrijs: verhuurder/schilder. Donkergrijs: schilder. De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII.

304 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1651, PAOLO BOR [PAOLUS BOR II], pittore, anni 23. - see 1652-1653. 305 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1650, GERARDO LELIJ, olandese pittore, anni 56. - see 1651, 1654-1658. 95

8.7 Invloed van de 80-jarige oorlog op de migratiestroom In deze paragraaf onderzoek ik of de 80-jarige oorlog van invloed was op het aantal Vlaamse schilders die in Rome gingen wonen. Normaliter is situatie in het thuisland erg bepalend voor de uitstroom aan migranten. De 80-jarige oorlog had een grote invloed op de economie en het dagelijks leven in de Zuidelijke Nederlanden.306 De oorlog begon in 1568 en eindige in 1648 met de Vrede van Münster. Het begin van de oorlog werd gekenmerkt door hevig economisch verval en luidde het einde van de Gouden Eeuw in 1585 Antwerpen in.307 In de loop van de 17e eeuw herpakte de Antwerpse economie zich weer, mede door de periode van relatieve rust die het 12-jarige bestand van 1609 tot 1621 met zich meebracht.308 Het einde van het bestand kwam tot stand door de dood van Albrecht van Oostenrijk. Enkele jaren daarvoor had hij zich juist sterk gemaakt om het staakt-het-vuren te hernieuwen.309

Antwerpen Antwerpen: bron ECARTICO

120 100 80 60 40

Aantal schilders 20 0 1590-1599 1600-1609 1610-1619 1620-1629 1630-1639 1640-1649 1650-1663 Jaar

Grafiek 8. Vergelijking van het aantal geregistreerde schilders in Antwerpen (bron: ECARTICO) en het aantal geregistreerde Antwerpse schilders in Rome. De schilders die in Rome woonden, kwamen uit verschillende steden. Antwerpen is de lijstaanvoerder en voor schilders uit andere steden, zoals Brussel, is een veel kleiner aantal geregistreerd. Na 1620 komt er zelfs geen schilder meer uit Brussel voor in de Stati delle Anime. Dat is opvallend, omdat juist daarna de grootste instroom van schilders is waar te nemen. De immigratie uit Cambrai, Mechelen en Gent speelde een marginale rol. Hierdoor concentreer ik mij vooral op schilders uit de stad Antwerpen, omdat zij de grootste groep vormden. Iets wat ik met een rekensom zal bekrachtigen. In Grafiek 8 is de vergelijking gemaakt tussen de Antwerpse schilders die geregistreerd waren in de Stati delle Anime en het totaal aantal schilders die in Antwerpen in

306 Gelderblom: 2013, p. 162. 307 Winter: 1975, p. 50. 308 Winter: 1975, p. 53; Van Der Hoeven: 1997, p. 42, 50, 59. 309 Lesaffer: 2014, p. 233-235. 96

De Liggeren voorkomen.310 Dit om een indruk te geven van de marginale aantallen waarmee in deze paragraaf wordt gerekend. In de database is maar van 68 van de 281 schilders de afkomst bekend.311 Van deze 68 schilders komen er 29 uit Antwerpen. Het uiteindelijke resultaat is dat de piek, die in de eerdere grafieken (Grafiek 1, 2, 3, 4) zichtbaar was, in Grafiek 8 niet als zodanig te herleiden is. Wanneer de 29 Antwerpse schilders worden doorberekend voor de schilders met een onbekende afkomst, waren er 120 schilders uit Antwerpen in Rome actief. Dit over een periode van 70 jaar.312 Indien we het aantal geregistreerde Antwerpse schilders in De Liggeren vergelijken met het potentieel aantal Antwerpse schilders wonend Rome, dan was 18,72% van het totaal aantal Antwerpse schilders in Rome actief.313 Het zijn grote aantallen aangezien de Antwerpse schilders naar veel andere steden migreerden zoals Amsterdam, Rouen, Nantes, Hamburg, Emden en Londen.314 Het doet vermoeden dat een significante groep schilders uit de economisch hard getroffen Zuidelijke Nederlanden al in een vroeg stadium van de 80-jarige oorlog naar Rome gingen (zie Grafiek 9).

Antwerpen Brussel Cambrai / Kamerijk Luik / Mechelen / Gent

16 14 12 10 8 6 4 Aantal schilders 2 0 1590-1599 1600-1609 1610-1619 1620-1629 1630-1639 1640-1649 1650-1663 Jaar

Grafiek 9. Kolomdiagram die weergeeft wanneer de schilders uit de Zuidelijke Nederlanden naar Rome zijn gekomen. In Grafiek 9 is te zien dat er geen gegevens bekend zijn van de immigratie van fiamminghi, voordat de oorlog aanving. Toch, was er al een vroege instroom van veel Antwerpenaren in de jaren ’70 van de 16e eeuw.315 Mede daardoor ligt in de lijn der verwachting dat het aantal

310 ECARTICO: 2014, website. 311 Dit verhoudt zich tot 42,64% van de 68 schilders. 312 Totaal aantal schilders/totaal aantal geregistreerde schilders met afkomst=verhouding geregistreerde schilders. 281/68=4,132. Verhouding geregistreerde schilders*geregistreerd aantal Antwerpenaren=potentieel aantal Antwerpenaren actief in Rome. 4.132*29=119,8382. Afgerond 120 schilders. 313 Er zijn gedurende de gemeten periode 641 schilders geregistreerd. Gemaakte rekensom om de verhouding van het totaal aantal schilders weer te geven: 100/641=0,156006. 120*0,156006=18,72%. 314 Gelderblom: 2013, p. 1. 315 Gelderblom: 2013, p. 161. 97

schilders in 1590 en daarvoor op het niveau van 1600 diende te liggen.316 Zeker gezien het feit dat er gedurende de periode van 1591 tot 1601 er 201 schilders zijn geregistreerd in de Antwerpse Liggeren.317 Al deze schilders zullen niet emplooi hebben gevonden in Antwerpen en omstreken. Wat in Grafiek 9 opvalt, zijn de hoge aantallen Antwerpse schilders die naar Rome kwamen tussen 1600 tot en 1610. Het daaropvolgende decennium, ten tijde van het 12-jarig bestand, was de instroom aan schilders aanzienlijk afgezwakt.318 Het decennium werd niet gekenmerkt door beperkende reismogelijkheden in de Zuidelijke Nederlanden, maar een stagnatie of toename van schilders in Rome is niet waarneembaar tot 1620. Het is een indicatie dat de ontstane rust door het 12-jarige bestand en als gevolg de economische opleving in de stad Antwerpen zorgden dat minder schilders hun heil in Rome zochten. Enkele jaren voordat het bestand eindigde, in 1619 en 1620, zien we een toename van schilders. Het waren nu niet alleen de Zuid-Nederlandse schilders die voor de piek zorgden. Een groter aantal schilders kwam uit Amsterdam.

Utrecht Amsterdam Overig

25

20

15

10

Aantal schilders 5

0 1590-1599 1600-1609 1610-1619 1620-1629 1630-1639 1640-1649 1650-1663 Jaar

Grafiek 10. Kolomdiagram die weergeeft wanneer de schilders uit de Noordelijke Nederlanden naar Rome zijn gekomen.319 De schilders uit Amsterdam zorgden samen met de schilders uit Utrecht en die uit Antwerpen voor absolute piek (zie Grafiek 9, 10). De immigratie van Noord-Nederlanders wordt indirect geïnstigeerd door de migratie van de Zuid-Nederlanders. De ambachtslieden trokken omstreeks 1615 naar Noord-Nederland. Onder hen veel schilders die de Amsterdamse markt in een snel tempo veranderden, want de hernieuwde competitie leverde vernieuwde

316 De lacune van 1590-1599 is behandeld in de paragraaf Ontwikkeling van de parochies. 317 Voet: 1974, p. 356. 318 Winter: 1975, p. 52. Koopmannen konden in 1612 vrijelijk handel drijven met de Mediterrane landen waaronder Italië. 319 In de groep overige zijn de volgende steden en streken opgenomen die allemaal één keer voorkwamen: Beverwijk, Delft, Gorinchem, Gouda, Haarlem, Hoorn, Hulst, Wijk bij Duurstede en Zeeland. 98

technieken en genres op. Tevens verslechterde de concurrentiepositie voor veel Noord- Nederlandse schilders. De verslechterde situatie op de Noord-Nederlandse markt, bovenal de Amsterdamse schildersmarkt, was voor schilders een stimulans om naar Rome af te reizen. Dit valt terug te zien in Grafiek 10 waar vanaf 1620 veel Amsterdamse schilders in Rome kwamen wonen. Kortom, de verslechterde economische situatie die de 80-jarige oorlog met zich mee bracht, wakkerde de immigratie van schilders uit de Zuidelijke Nederlanden aan. Zij verspreiden zich over verschillende Europese steden waaronder dus Amsterdam en Rome. De Zuid-Nederlandse immigratie had op zijn beurt grote gevolgen voor de Noordelijke Nederlanden, waardoor schilders uit de gehele Republiek naar Rome emigreerden. Het verklaart waarom Noord-Nederlanders pas laat, vanaf 1615, in Rome zijn terug te vinden (zie Grafiek 10). Het verklaart eveneens de piekjaren van 1619 en 1620, doordat de emigratie van fiamminighi in zowel de Zuidelijke als de Noordelijke Nederlanden plaatsvond. Anderzijds, verklaart de 80-jarige oorlog niet de uitstroom van schilders. De Zuid- Nederlandse schilders keerden veelal weer terug naar de stad waar men eerder woonachtig was. Dit is opvallend, omdat in de Zuidelijke Nederlanden nog altijd sprake was van een relatief slecht vestigingsklimaat, doordat de oorlog nog altijd woedde en de economie herstellende was. Het is een indicatie dat de 80-jarige oorlog niet een totaal bevredigende antwoord is om de emigratiestroom te de duiden. Vanaf 1640, dus tegen het eind van de oorlog, zijn er weinig tot geen gegevens meer bekend over de afkomst van de schilders. Er kan niet meer worden gezocht naar een causaal verband tussen de immigratiestroom en de 80-jarige oorlog. Wel is waar te nemen dat het totale aantal geregistreerde schilders in het decennium na het einde van de oorlog toenam. Of de verminderde aantallen voortkwamen uit belemmeringen tijdens het reizen is discutabel. Een eerste voorzichtige conclusie, op basis van een kleine hoeveelheid data, is dat de 80-jarige oorlog de immigratiestroom naar Rome beïnvloedde. De 80-jarige oorlog zorgde hoogstwaarschijnlijk al enkele decennia voor het jaar 1600 voor een significante immigratiestroom van schilders uit de Zuidelijke-Nederlanden. Deze schilders kwamen voornamelijk uit Antwerpen. De late komst van de Noord-Nederlanders in Rome is verklaard, doordat de Zuid-Nederlandse schilders de concurrentiepositie van de Noord-Nederlanders verslechterden. Naast de Zuid-Nederlanders gingen nu ook de Noord-Nederlanders naar Rome toe. Hierdoor ontstond de extreme piek van 1620. Overigens zijn niet alle minima en maxima in de grafieken te verklaren door de 80- jarige oorlog. Zo zijn de hoogte- en dieptepunten uit Grafiek 1 tot en met 4, voornamelijk die tussen 1624 en 1630, niet te verklaren door de oorlog. Eveneens zijn de Zuid-Nederlandse schilders die gedurende de oorlog terugkeerden naar de streek van herkomst problematisch.

99

Ik verwachtte dat men niet snel terug zou keren naar een gebied vol onrusten en economische instabiliteit.

9 Verblijfsduur in Rome In dit hoofdstuk wordt de lengte van het verblijf in Rome geanalyseerd. Naar de verblijfsduur van schilders is gekeken om de in- en uitstroom beter te kunnen begrijpen. Wanneer veel schilders kort in Rome verbleven, betekent het dat schilders met een vooropgesteld doel naar Rome reisden, dat relatief snel te behalen was. Een langere verblijfsduur zou een goed vestigingsklimaat kunnen betekenen. De aanname is dat weinig schilders naar Rome reisden, zonder persoonlijk gewin te bewerkstelligen. Het persoonlijk gewin zal deels een sociale statusverhoging zijn geweest en zal deels ten behoeve van de verbetering van de schildertechnieken zijn geweest. Te allen tijde kan deze niet zichtbare kennis omgezet worden in een economische verbetering van de schilder. Mede hierdoor zal de schilder de reis naar Rome hebben ondernomen, ondanks de flinke persoonlijke investeringen. Een schilder liet zijn sociale contacten en netwerk achter en de reis kostte een grote hoeveelheid tijd en geld.320 Tel daarbij de grote risico’s en onzekerheden van het avontuur in Rome op en men begrijpt dat een schilder niet zo maar een reis naar Rome ondernam. In de eerste paragraaf bespreek ik de groepsindeling aangaande de verblijfsduur en de vertekening die uit de gekozen opzet voortkomt. In de paragraaf, Verhouding tussen kort en langdurig verblijf, bespreek ik hoe de grote instroom aan schilders de leermeesters in Rome konden overvragen. In de daaropvolgende paragraaf, Uitstroom van kortdurende verblijven, zoek ik naar de oorzaak van het grote aantal korte verblijven. In paragraaf 10.4, bespreek ik een viertal oorzaken voor de grote instroom aan schilders die in secundaire literatuur worden opgevoerd. In de laatste paragraaf bespreek ik het doel van de schilderreis.

9.1 Groepsindeling Om enkele hypotheses te testen, is de verblijfsduur opgedeeld in vijf categorieën. De eerste groep, schilders die hooguit één jaar in Rome verblefe, was veruit de grootste groep. De tweede groep, zowel kwantitatief als qua verblijfsduur, werd gevormd door de schilders die één à twee jaar in Rome verbleven. Vervolgens is er de middellange groep die drie à vier jaar in Rome heeft gewoond. De vierde en vijfde groep zijn de schilders die zich voor lange tijd in de stad vestigden. De groep is onderverdeeld in een categorie schilders die vijf tot negen jaar in Rome verbleef en een groep die 10 jaar of langer in de stad verbleef. De groepsindeling is wellicht vertekend. Vanuit twee verschillende gezichtspunten

320 Cavazzini: 2008, p. 57. 100

kan dit worden benaderd. Ten eerste is de groep niet representatief, doordat de schilder maar één jaar in Rome verbleef, de kans statistisch afneemt dat de schilder is geregistreerd in de Romeinse archieven. Het zou betekenen dat de groep met een korte verblijfsduur groter zou moeten zijn. Ten tweede kan men eveneens de andere kant op redeneren. De kansberekening dat er één bron van één schilder gevonden wordt, is vele malen groter dan dat er twee of meerdere bronnen van één schilder worden gevonden. Volgens deze zienswijze is de groep met een korte verblijfsduur te groot. Het probleem valt niet te ondervangen met een grotere database. Het fundament waarmee gewerkt wordt, blijft wankel. In Tabel 5 zijn de absolute aantallen en in Tabel 6 zijn de relatieve aantallen schilders weergegeven in verhouding tot de gehele database. Wanneer Tabel 6 nader wordt bekeken, valt op dat schilders met een korte verblijfsduur, de één- en tweejarigen, hoge percentages aannemen. Ze maken samen meer dan 77,6% van het totaal aantal schilders op. Naast de eerder genoemde bezwaren, zal deze groep groter zijn, doordat een deel van deze groep in Rome zal zijn overleden. Het wekt de indruk dat schilders uit Rome zijn vertrokken.321 Ondanks al deze bezwaren zal de groep die snel uit Rome wegtrok toch kwantitatief groot zijn geweest.

periode / 1 2 3 tot 4 5 tot 9 10+ schilders verblijfsduur

1590-1599 3 1 1 0 0 5

1600-1609 26 6 3 1 8 44

1610-1619 33 10 1 2 6 52

1620-1629 74 18 11 6 7 116

1630-1639 20 3 2 7 3 35

1640-1649 20 1 1 4 1 27

1650-1663 20 14 3 5 0 42

totalen 196 53 22 25 25 321

Tabel 5. Weergave met het aantal schilders en hoe lang zij woonachtig waren in Rome. Per decenium is gekeken hoe lang schilder in Rome verbleven. De laatste kolom geeft het totaal aantal geregistreede schilders weer.

321 Een eerste schatting is ten minste tien schilders in de eerste twee jaar na aankomst in Rome zijn overleden. 101

periode / 1 2 3 tot 4 5 tot 9 10+ schilders verblijfsduur

1590-1599 0,9 0,3 0,3 - - 1,6

1600-1609 8,1 1,9 0,9 0,3 2,5 13,7

1610-1619 10,3 3,1 0,3 0,6 1,9 16,2

1620-1629 23,1 5,6 3,4 1,9 2,2 36,1

1630-1639 6,2 0,9 0,6 2,2 0,9 10,9

1640-1649 6,2 0,3 0,3 1,2 0,3 8,4

1650-1663 6,2 4,4 0,9 1,6 - 13,1

totalen 61,1 16,5 6,9 7,8 7,8 100,0

Tabel 6. Weergave van de percentages schilders en hoe lang zij in Rome woonachtig waren. Per decennium kan men aflezen welke groep procentueel het grootste is. De laatste kolom geeft het percentage schilders weer wat voor het desbetreffende decennium is gevonden. De groep met een drie- en vierjarige verblijfsduur, is met 6,9% relatief gezien een kleine groep. Uit de cijfers is op te maken dat vele schilders uit Rome vertrokken na een verblijf van vier jaar. 15,5% verbleef langer dan vijf jaar in Rome en maar 7,8% verbleef meer dan tien jaar in Rome. Kortom, een groot percentage van de 92,2% trok gedurende de eerste negen jaar uit Rome weg.

9.2 Verhouding tussen kort en langdurig verblijf Er is gekeken naar de verhouding tussen kort en langdurig verblijf van de schilders (zie Tabel 7). Hierbij zijn de categorieën één- en tweejarig verblijf en de groepen 5 en 10+ samengevoegd om tot resultaten te komen. De periode 1590-1599 bevatte zo weinig informatie dat ik heb gekozen om die voor deze vergelijking buiten beschouwing te laten.

periode/ 1 en 2 5+ 1 en 2 5+ ratio verblijfsduur

1600-1609 10% 2,80% 32 9 3.5 : 1

1610-1619 13,40% 2,50% 43 8 5.4 : 1

1620-1629 28,70% 4,10% 92 13 7,0 : 1

1630-1639 7,10% 3,10% 23 10 2,3 : 1

1640-1649 6,50% 1,50% 21 5 4,3 : 1

1650-1663 10,60% 1,60% 34 5 6,6 : 1

Tabel 7. De tabel geeft de absolute en relatieve waarden weer. De groepen zijn ingedeeld op basis van verblijfsduur. De laatste kolom geeft de ratio’s aantal schilders per leermeester weer.

102

De schilders die langdurig in Rome verbleven, waren meesters in hun eigen werkplaats. De personen die kortstondig verbleven, waren, zoals eerder is beargumenteerd, afhankelijk van een werkplaats. Wat opvalt in Tabel 7 is dat wanneer de relatieve grootte van de één- en twee jarigen boven de 10,0% uitkomt, de verhouding tot de vijfjarigen zich verhoudt tot vijf of meer schilders op één meester. Andersom, wanneer de het aantal geregistreerde schilders onder de 10% zakt, ziet men dat het schilder versus leermeester ratio zakt naar proporties van 2,3 tot 3,5. De laatstgenoemde ratio’s zijn normale ratio’s gezien het feit dat een werkplaats, exclusief de meester, merendeels uit drie schilders bestond.322 Het duidt op een normale en handelbare situatie in het atelier. Bij de ratio’s van één leermeester op vijf schilders, werd de capaciteit van het atelier en de leermeester overvraagd. De druk op de meester kon zo groot worden dat er zeven schilders per leermeester waren te noteren. Dit gebeurde ten tijde van de grote toestroom aan schilders. De ratio’s zakken in tijden van laagconjunctuur, zoals te noteren valt gedurende periode 1630 tot 1639, onder de drie. Er is dan zelfs een klein overschot aan leermeesters waarneembaar. Men zou verwachten dat de Romeinse schilderscholen en academies een aanvullende rol hadden in het creëren van leer- en werkplekken voor de schilders. Toch organiseerden maar enkele fiamminghi zich in de zogenaamde academies, zoals de . Voor de Accademia di San Luca is er online, via de database The History of the Accademia di San Luca, c. 1590–1635: Documents from the Archivio di Stato di Roma, gekeken naar wie er ingeschreven stonden bij de desbetreffende academie.323 Maar drie schilders die uit de Stati delle Anime voortkomen, zijn terug te vinden in de documenten van de Accademia di San Luca. 324 Kortom, in de leer gaan als garzone in een werkplaats was de meest gebruikte mogelijkheid voor de fiamminghi.325 Het korte verblijf van de pittori fiamminghi is te verklaren, doordat werkplaatsen maar een bepaald aantal garzoni in dienst konden nemen. Grote aantallen waren niet te hanteren voor een meester, want elke leermeester kon maar een beperkte investering maken in het opleiden van schilders. Hij diende een balans te zoeken tussen het uitvoeren van schilderopdrachten en de opleiden van de leerlingen.

322 De omvang van de werkplaats en aantallen zijn onderocht in hoofdstuk 9. 323 The History of the Accademia di San Luca, c. 1590–1635: Documents from the Archivio di Stato di Roma: 2014, website. Search personal names. 324 Maar drie pittori fiamminghi komen voor in de documenten van de Accademia di San Lucca. Het waren Giovanni Borsma[n], Paul Bril en Frans van de Kasteele. Er waren 11 personen die met de kwalificatie fiammengo of aanverwante spellingsvormen werden aangeduid. 325 Cavazzini: 2008, p. 54. 103

9.3 Uitstroom van kortdurende verblijven In deze paragraaf analyseer zoek ik naar de oorzaak van het grote aantal korte verblijven dat uit de vorige twee paragrafen naar voren komt. De 196 schilders die maar één jaar in Rome verbleven (zie Tabel 5, 10), is niet alleen te verklaren door een vertekening in de primaire bronnen.326 Te meer omdat de biografische gegevens uit het PAP-archief zijn gecheckt met entries in ECARTICO- en de RKD-database. Het bevestigt dat veel schilders voor een kortere tijd naar Rome gingen.327

periode / 1 % verblijfsduur 1 jaar

1590-1599 3 0,9

1600-1609 26 8,1

1610-1619 33 10,3

1620-1629 74 23,1

1630-1639 20 6,2

1640-1649 20 6,2

1650-1663 20 6,2

totalen 196 -

Tabel 8. De schilders met een éénjarige verblijfsduur zijn in deze tabel weergegeven. Gekeken is gedureden welk decennium het meeste korte verblijven zijn terug te vinden. De laatste kolom bevat de relatieve percentages die zijn gemeten ten opzichte van de gehele database.

326 Er zijn maar 33 schilders bekend die één of twee jaar in Rome hebben gewoond en waar de plaats van afkomst van bekend is. Tien van hen zijn in de eerste twee jaar na aankomst overleden. Van 11 schilders is geen informatie bekend over de vestigingsplek na Rome. Van 12 schilders is wel een stad bekend na Rome. 11 schilders keren terug naar hun geboortestreek en de twaalfde schilder, , gaat naar zijn geboortestad via de Italiaanse steden Florence en Pisa. Theodoor Rombouts is een indicatie voor een groep die wel uit Rome wegtrokken, maar nog niet uit Italië. Zij zullen of in andere Italiaanse steden gaan wonen, of al werkende langzaam terugkeren naar de streek van herkomst. Tevens zal een aantal schilders, zoals eerder is benoemd, in Rome zijn overleden en daardoor lijkt het alsof ze binnen twee jaar uit de stad zijn vertrokken. Deze genoemde hypotheses heb ik geprobeerd te onderzoeken, maar hier kon ik te weinig gegevens over verzamelen om tot conclusies te komen. 327 Persoonsnamen van schilders zijn gecheckt in de databases en er is gekeken hoe mijn data zich verhouden tot die van grotere databases. Van de groep eenjarigen is Alexander Nieuwerveen, Lambert Jacobsz., Nicolaes de Latombe, Jan Snellinck II, alias: Hans Snellinck, Hieronymus van Kessel, alias: Jeroom van Kessel, Valerius Abts, alias: Valere Abts, Wouter Abts, alias: Gautier Apts, Abraham Janssens, Theodoor Rombouts en Simone Ardé gecheckt. Op twee na zijn ze allemaal kort woonachtig in Rome en mijn database lijkt zich relatief goed te verhouden tot de verblijfsduur die algemeen bekend is over de schilders. Deze cross-check is uitgevoerd om te kijken hoe mijn database zich verhoudt tot algemeen bekende gegevens. Het geeft geen uitsluitsel waarom de groep eenjarigen daadwerkelijk zo groot is, omdat de gegevens uit secundaire literatuur eveneens veelal op de Stati delle Anime gestoeld zijn. 104

Een kort verblijf was eerder regel dan uitzondering. Je behoorde namelijk tot 76,6% als je als schilder binnen twee jaar Rome verliet. Het percentage loopt zelfs op tot 84,5% als je binnen drie jaar vertrok. Er is dus sprake van een snel veranderende sociale omgeving in de Romeinse werkplaatsen. De sociale dynamiek werd gecreëerd, doordat veel nieuwe schilders in Rome onderdak vonden en niet doordat eenzelfde schilder meerdere keren verwisselde van meester, zoals uit secundaire literatuur naar voren komt.328 Het is opmerkelijk dat men zo snel uit de stad vertrok, omdat de kosten van de reis naar Rome in materiële zin hoog waren.329 De reis was, zoals eerder betoogd, een afgewogen financiële en doelbewuste persoonlijke beslissing. Een snel en ongepland vertrek uit Rome, na de grote materiële investering was niet wenselijk, omdat de schilder een financiële consequentie heeft moeten dragen. De hoge investeringskosten sluiten uit dat de grote groep van 196 schilders terug gingen naar de streek van herkomst, omdat schilder een financiële consequentie heeft moeten dragen. Doordat de uitstroom zulke grote aantallen aanneemt, kan het dus niet teleurstellend of beschamend zijn geweest om na een jaar uit Rome te vertrekken. Het vertrek dient niet te worden betiteld als falen. Het tegenovergesteld is waarschijnlijk waar. Het lag in de lijn der verwachting dat men snel terugkeerde. De vraag is waarom trokken de schilders zo snel uit Rome weg? Een antwoord kan wellicht gevonden worden door de competitieve Romeinse afzetmarkt te bestuderen. Bij aanvang van de 17e eeuw bloeide de Romeinse kunstmarkt. Schilders verkochten veel werk via handelaren en verkochten hun werk zelf vanuit een aangelegde voorraad schilderijen.330 Daarnaast werden in veel winkels, zoals kapperszaken en kleermakers schilderijen verkocht.331 Tevens werkten veel jonge en onervaren kunstenaars voor de anonieme en vrij toegankelijke markt. Daar werden schilderijen vaak voor een klein bedrag van de hand gedaan.332 Het laat zich aanzien dat men naast talent en geluk, grote investeringen diende te maken, wilde men langer in Rome kunnen verblijven. Men had flinke opstartkosten bij het produceren van schilderijen, het produceren van een verkoopvoorraad en men diende te investeren in een sociaal netwerk dat men nodig had om een afzetmarkt te creëren. Schilders konden naar de protectie van een mecenas dingen, maar men maakte weinig kans als onbewezen schilder. Met deze context in het achterhoofd kozen veel jonge schilders voor het werk in een Zuid-Nederlandse werkplaats.

328 Cavazzini: 2008, p. 4-5. 329 Cavazzini: 2008, p. 57. 330 Cavazzini: 2008, p. 124. In de ateliers werden veel abbozzati, opgezette maar nog niet afgemaakte doeken, gemaakt om ze voor een klant te vervolmaken. 331 Cavazzini: 2008, p. 4-5. 332 Cavazzini: 2008, p. 124-125. 105

Naast het feit dat de schilders jong waren en zij nog dienden bij te leren in de werkplaats van een ervaren schilder, fungeerde de werkplaats als een veilige haven. De garzone of leerjongen was gevrijwaard van de opstartkosten en het integreren en slagen als schilder in de Romeinse samenleving. De jonge schilder hoefde niet te integreren, omdat hij veelal met streekgenoten samenwoonde zoals zichtbaar is geworden in de Gephi- afbeeldingen. Bovendien, was het bewerkstelligen van afdoende opdrachten en inkomsten de verantwoordelijkheid van de leermeester zelf. Niet onbelangrijk voor de garzone was het eten waar de leermeester veelal verantwoordelijk voor was.333 Voor de garzone bood de werkplaats dus grote voordelen, naast het zich verder bekwamen in het schildersvak. Ik vroeg mij af of de gemaakte kosten van een garzone buitensporig hoog waren en of het een reden was waarom de schilder zo snel uit Rome wegtrok. Om deze hypothese te testen heb ik naar enkele contracten gekeken, waaronder die van de Antwerpse schilder Balthasar Lauwers. Lauwers liet de fiamengo en landschapschilder Giuseppe Lei optekeken, dat hij zijn leermeester eerlijk en zo goed mogelijk zal dienen.334 Hiervoor kreeg hij 8 giulii per maand.335 Het was een erg kleine tegemoetkoming.336 Beginnend schilder Antiveduto Grammatica, en vriend van Caravaggio, verdiende een veelvoud aan een garzone, namelijk acht scudi per maand.337 De uitzondering van Grammatica daargelaten, was het hoge leergeld en de tegemoetkoming niet de standaard. Veelal deed een beginnende leerjongen klusjes in en rondom het huis en betaalde hij de leermeester jaarlijks tussen de 14 en 20 scudi. Als leerling vielen de jaarlijkse bedragen mee. In de genoemde bedragen zal genoeg speelruimte hebben gezeten om een meester naar het budget te kunnen kiezen. Eenmaal aangekomen in Rome en werkende in een atelier, was geld dus niet de voornaamste zorg. Zeker wanneer men in ogenschouw neemt dat de schilders gemiddeld begin tot midden 20 jaar oud waren en men vaak al geld kreeg voor hun deel van de productie.338 De vele voordelen die een kort verblijf in een werkplaats bood en het budgettair kunnen kiezen van een werkplaats, doen vermoeden dat een schilder binnen één of hooguit twee jaar zijn doelen in een Zuid-Nederlandse werkplaats had behaald. De vraag is wat leerden de schilders in deze korte periode van één jaar à twee jaar? Om deze vraag te beantwoorden, kijk ik naar de leeftijd van de leerjongens in combinatie met de Romeinse

333 Cavazzini: 2008, p. 59. 334 Cavazzini: 2008, p. 56. 335 Cavazzini: 2008, Glossary. Eén scudo is opgedeeld in tien giulli en honderd baiocchi. 336 Pinchera: 2006, p. 18; Deutscher: 2013, Note on Currency. Eén scudo was zes à zeven lire. Lei verdiende in één maand vijf à zes lire. Ter vergelijking: een Florentijnse metselaar verdiende in één dag twee scudi in de tweede helft van de 17e eeuw. Zelfs met een inflatiecorrectie en geeft het een indicatie dat acht giulii per maand erg laag is. 337 Cavazzini: 2008, p. 57. Uitzonderingen daargelaten met een leergeld van negen scudi per maand. 338 Cavazzini: 2008, p. 59 106

atelierpraktijken. Betoogd is, in paragraaf 8.5 Leeftijd, dat schilders de gemiddelde leeftijd hadden van begin tot midden twintig. Met deze gemiddelde leeftijd in het achterhoofd ging men niet primair naar Rome om de beginselen van het schildersvak te leren, zoals het prepareren van pigmenten. Wat waren de taken van een leerjongen in een Romeins atelier die midden twintig was? Het leertraject tot schilder kon al vroeg aanvangen. Op je 12e kon je al werkzaamheden in de werkplaats verzetten. Het leertraject werd afgesloten wanneer de garzone de titel mastro toebedeeld kreeg. Dit gebeurde als de schilders hun 25 of 26ste levensjaar bereikten.339 Gedurende het leertraject legde de garzone zich de laatste tien jaar toe op het tekenen en kopiëren naar goede voorbeelden, zoals het werk van de leermeester. Zelfs in de laatste jaren wanneer men zelfstandig mocht schilderen, was het kopiëren van motieven de meest belangrijke bezigheid. Zo kon het zijn dat Guido Reni, die in Rome tussen 1601 en 1614 zowel in het atelier van Annibale Caracci alsook zelfstandig werkte, acht jaar spendeerde aan het kopiëren van de antieke sculpturen. Dit met het doel om de schilderkunst te perfectioneren en om een beeldbank te creëren, waarop elke schilder kon terugvallen.340 Deze praktijken zullen niet verschillend zijn geweest in de Zuid-Nederlandse werkplaatsen. Ook de fiamminghi zullen veelvuldig hebben gekopieerd om de Italiaanse schilderkunst eigen te maken. De termijn van hooguit twee jaar zal afdoende zijn geweest.

9.4 Oorzaken van grote instroom aan pittori fiamminghi De reden van uitstroom is nog beter te verklaren door naar de instroom van schilders te kijken. Een oorzaak voor deze instroom die in de literatuur genoemd is: schilders reisden naar Rome, omdat de Heilige stoel voor veel werk zorgde.341 Een tweede oorzaak die veelvuldig in de literatuur wordt aangehaald, is dat er in Rome geen gilderestricties waren en er een vrije markt was. Ten derde, zorgde de kunst van Michelangelo Merisi da Caravaggio ervoor dat veel schilders naar Rome trokken. Als laatste wordt genoemd dat de schilders de Nederlanden wilden ontvluchten, omdat de 80-jarige oorlog voor een negatief vestigings- en werkklimaat zorgde.342 Niet al deze redeneringen houden stand of behoeven enige nuance, zoals in deze paragraaf wordt betoogd. Konden de paus en de curie voor zo veel werk zorgen, dat het als een alternatieve markt voor de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders was? Ja, indirect wel, want de kerk zorgde eigenhandig voor een vermogende afzetmarkt die veel geld uitgaf aan kunstnijverheidsobjecten. Het genereerde een bloeiende markt, waardoor de Zuid-

339 Vodret Adamo: 2011, p. 126-127, 133. Aantallen persoonstitels worden niet besproken in deze publicatie. Er worden alleen enkele exceptionele voorbeelden besproken. 340 Spear: 1997, p. 228, 275-276; Schatborn: 2001, p. 15; Cavazzini: 2008, p. 65-66. 341 Cavazzini: 2008, p. 43. 342 Cavazzini: 2008, p. 44. 107

Nederlandse werkplaatsen een bestaansrecht hadden. In directe zin kwamen de pittori fiamminghi niet naar Rome om via kerkelijke opdrachten persoonlijk en economisch gewin te bewerkstelligen. Zij kwamen naar Rome, omdat er veel werkplaatsen waren, waar men in de leer kon. Dit is af te lezen in de afbeeldingen gemaakt met Gephi (zie Afbeelding 19 tot en met 32). De tweede oorzaak die wordt genoemd voor de fiamminghi in Rome, is de eenvoudige integratie in de Romeinse samenleving voor ambachtslieden door het ontbreken van gilderestricties en de vrije markt. Dit is van toepassing voor de schilders die een werkplaats onder hun hoede hadden. Zij konden makkelijker integreren in de samenleving, al duurde dat vaak ook meer dan één generatie, voordat zij echt succesvol waren.343 Ten tweede is waarneembaar dat veel jonge schilders naar Rome kwamen. Zij gingen in de leer en hadden niet direct te maken met de gilderestricties, vrije markt of het binnenhalen van opdrachten. Dat was de verantwoordelijkheid van de meester, zoals bijvoorbeeld Jacob de Hase. Ten derde, vertrokken veel schilders snel uit Rome, wat niet duidt op de noodzaak tot een volledige integratie in een samenleving. Kortom, geen gilderestricties en het gemakkelijk integreren in de Romeinse samenleving waren niet de redenen waarom men naar Rome ging. Bovendien, waren de gilderestricties in de Noordelijke Nederlanden niet alles overkoepelend. Schilders konden namelijk tussen steden bewegen om hun producten te verkopen.344 Ten tweede, was er de instroom van immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden die zich vrijelijk in steden als Haarlem en Amsterdam konden vestigen.345 Ten derde, zorgden de heersende culturele normen voor religieuze vrijheden en economische mogelijkheden.346 Concluderend, kan worden gesteld dat de gilderestricties en integratie in de samenleving voor de schilders uit de Noordelijke Nederlanden niet de primaire reden was om te voet naar Rome te gaan. Hoe zat het dan met de Zuidelijke Nederlanden? In Antwerpen was in de 17e eeuw het marktmechanisme in opkomst. De economische, politieke en wettelijke macht van koopliedenassociaties liep de eeuw daarvoor al terug, evenals de rol van de mecenas en de kerk.347 Het protectionisme opgelegd door de gilden blijkt gedurende de 16e eeuw en zeker gedurende de 17e eeuw dus niet meer mogelijk. Op het gebied van sociale vrijheden blijkt er dus weinig tot geen verschil te zijn tussen Rome en de Nederlanden. Het zal niet de reden zijn geweest waarom de fiamminghi aan de reis naar het Zuiden zijn begonnen.

343 Reher: 2004, 70. 344 Sluijter: 2009. Neat concepts and messy realities: local schools, tastes and identities; Rasterhoff, 2012, p. 272-273. 345 Sluijter: 1999, p. 118. 346 Kuijpers, 2005, p. 21. 347 Bok: 1994, p. 118; Gelderblom: 2010, p. 9. 108

De derde oorzaak die wordt genoemd, is de grote instroom van schilders, doordat de schilderkunst van Michelangelo Merisi da Caravaggio hoogtij vierde in het begin van de 17e eeuw. Dit lijkt mij in zoverre juist dat het enkele schilders naar Rome heeft getrokken, zoals enkele Utrechtse , echter zorgde het niet voor een hele grote instroom aan schilders (zie Grafiek 1 tot en met 4 en Tabel 2, 3). De periode dat het Caravaggisme in zwang was, zien we geen grote toename in aantallen schilders. Toen het Caravaggisme in 1620 op zijn retour was, was er juist een grote toename van schilders waarneembaar.348 Kortom, er is geen causaal verband waarneembaar tussen het Caravaggisme en de toename van aantallen schilders. De invloed van de 80-jarige oorlog is al uitgebreider besproken in de paragraaf 9.7 Invloed van de 80-jarige oorlog op de migratiestroom. Het heeft naar mijn mening wel invloed op de immigratiestroom, maar de 80-jarige oorlog is niet een totaal bevredigend antwoord voor de immigratiestroom.

9.5 Doel van de schilderreis De reden van uitstroom is nog beter te verklaren door naar de instroom van schilders te kijken. Een oorzaak voor deze instroom die in de literatuur genoemd is: schilders reisden naar Rome, omdat de Heilige stoel voor veel werk zorgde.349 Een tweede oorzaak die veelvuldig in de literatuur wordt aangehaald, is dat er in Rome geen gilderestricties waren en er een vrije markt was. Ten derde, zorgde de kunst van Michelangelo Merisi da Caravaggio ervoor dat veel schilders naar Rome trokken. Als laatste wordt genoemd dat de schilders de Nederlanden wilden ontvluchten, omdat de 80-jarige oorlog voor een negatief vestigings- en werkklimaat zorgde.350 Niet al deze redeneringen houden stand of behoeven enige nuance, zoals in deze paragraaf wordt betoogd. Konden de paus en de curie voor zo veel werk zorgen, dat het als een alternatieve markt voor de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders was? Ja, indirect wel, want de kerk zorgde eigenhandig voor een vermogende afzetmarkt die veel geld uitgaf aan kunstnijverheidsobjecten. Het genereerde een bloeiende markt, waardoor de Zuid- Nederlandse werkplaatsen een bestaansrecht hadden. In directe zin kwamen de pittori fiamminghi niet naar Rome om via kerkelijke opdrachten persoonlijk en economisch gewin te bewerkstelligen. Zij kwamen naar Rome, omdat er veel werkplaatsen waren, waar men in de leer kon. Dit is af te lezen in de afbeeldingen gemaakt met Gephi (zie Afbeelding 19 tot en met 32). De tweede oorzaak die wordt genoemd voor de fiamminghi in Rome, is de eenvoudige

348 Vodret: 2003, p. 57. 349 Cavazzini: 2008, p. 43. 350 Cavazzini: 2008, p. 44. 109

integratie in de Romeinse samenleving voor ambachtslieden door het ontbreken van gilderestricties en de vrije markt. Dit is van toepassing voor de schilders die een werkplaats onder hun hoede hadden. Zij konden makkelijker integreren in de samenleving, al duurde dat vaak ook meer dan één generatie, voordat zij echt succesvol waren.351 Ten tweede is waarneembaar dat veel jonge schilders naar Rome kwamen. Zij gingen in de leer en hadden niet direct te maken met de gilderestricties, vrije markt of het binnenhalen van opdrachten. Dat was de verantwoordelijkheid van de meester, zoals bijvoorbeeld Jacob de Hase. Ten derde, vertrokken veel schilders snel uit Rome, wat niet duidt op de noodzaak tot een volledige integratie in een samenleving. Kortom, geen gilderestricties en het gemakkelijk integreren in de Romeinse samenleving waren niet de redenen waarom men naar Rome ging. Bovendien, waren de gilderestricties in de Noordelijke Nederlanden niet alles overkoepelend. Schilders konden namelijk tussen steden bewegen om hun producen te verkopen.352 Ten tweede, was er de instroom van immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden die zich vrijelijk in steden als Haarlem en Amsterdam konden vestigen.353 Ten derde, zorgden de heersende culturele normen voor religieuze vrijheden en economische mogelijkheden.354 Concluderend, kan worden gesteld dat de gilderestricties en integratie in de samenleving voor de schilders uit de Noordelijke Nederlanden niet de primaire reden was om te voet naar Rome te gaan. Hoe zat het dan met de Zuidelijke Nederlanden? In Antwerpen was in de 17e eeuw het marktmechanisme in opkomst. De economische, politieke en wettelijke macht van koopliedenassociaties liep de eeuw daarvoor al terug, evenals de rol van de mecenas en de kerk.355 Het protectionisme opgelegd door de gilden blijkt gedurende de 16e eeuw en zeker gedurende de 17e eeuw dus niet meer mogelijk. Op het gebied van sociale vrijheden blijkt er dus weinig tot geen verschil te zijn tussen Rome en de Nederlanden. Het zal niet de reden zijn geweest waarom de fiamminghi aan de reis naar het Zuiden zijn begonnen. De derde oorzaak die wordt genoemd, is de grote instroom van schilders, doordat de schilderkunst van Michelangelo Merisi da Caravaggio hoogtij vierde in het begin van de 17e eeuw. Dit lijkt mij in zoverre juist dat het enkele schilders naar Rome heeft getrokken, zoals enkele Utrechtse caravaggisti, echter zorgde het niet voor een hele grote instroom aan schilders (zie Grafiek 1 tot en met 4 en Tabel 2, 3). De periode dat het Caravaggisme in zwang was, zien we geen grote toename in aantallen schilders. Toen het Caravaggisme in 1620 op

351 Reher: 2004, 70. 352 Sluijter: 2009. Neat concepts and messy realities: local schools, tastes and identities; Rasterhoff, 2012, p. 272-273. 353 Sluijter: 1999, p. 118. 354 Kuijpers, 2005, p. 21. 355 Bok: 1994, p. 118; Gelderblom: 2010, p. 9. 110

zijn retour was, was er juist een grote toename van schilders waarneembaar.356 Kortom, er is geen causaal verband waarneembaar tussen het Caravaggisme en de toename van aantallen schilders. De invloed van de 80-jarige oorlog is al uitgebreider besproken in de paragraaf 9.7 Invloed van de 80-jarige oorlog op de migratiestroom. Het heeft naar mijn mening wel invloed op de immigratiestroom, maar de 8-jarige oorlog is niet een totaal bevredigend antwoord voor de immigratiestroom.

10 Conclusie In deze masterscriptie is getracht een analyse uit te voeren met gegevens uit het PAP-archief en met behulp van Gephi o.8.2beta. Er is onderzocht hoe Noord- en Zuid-Nederlandse schilders, die gedurende de periode 1590 tot en met 1663 in Rome actief waren, zich in het immigrantennetwerk hebben bewogen. Dit met het uiteindelijke doel om te verklaren waarom schilders naar Rome afreisden. Mijn onderzoek leverde enkele belangrijke meerwaarden op. Ten eerste heb ik de onderzoeksmogelijkheden die Gephi o.8.2beta biedt, kunnen testen voor het vak kunstgeschiedenis. Ten tweede, zijn voor mijn onderzoek grote hoeveelheden, nooit eerder gebruikte data uit het PAP-archief gedigitaliseerd, ontsloten en gebruikt. De gedigitaliseerde bronnen zullen binnen niet afzienbare tijd voor iedereen toegankelijk en raadpleegbaar zijn. De derde meerwaarde is dat door middel van de digitale omgeving een ingang is gecreëerd om het potentieel van de andere bronnen in het PAP-archief, de doop-, trouw-, en overlijdensregisters te ontsluiten en te benutten. Ondanks de grote kwantitieve omvang van het gedigitaliseerde PAP-archief, bevat mijn onderzoek toch grote lacunes. De uitkomsten zijn, door onder meer een tekort aan bronnen, werkhypotheses voor verder wetenschappelijk onderzoek. De immigratie van schilders uit de Republiek naar Rome begon in Antwerpen. De 80- jarige oorlog, die in 1568 begon, zorgde voor economische neergang en crisis in de Zuidelijke Nederlanden. Door de daaropvolgende val van Antwerpen in 1585, die de Antwerpse Gouden Eeuw beëindigde, trokken vele ambachtslieden uit Antwerpen en directe omgeving weg. Schilders immigreerden naar steden zoals Rouen, Nantes, Hamburg, Emden, Londen, maar veel Antwerpse schilders kozen voor Rome. Gedurende de onderzochte periode, van 1590 tot 1663, is berekend dat de mogelijkheid behoort dat 20% van de Antwerpse schilders in Rome actief kan zijn geweest. Dit komt mede doordat men spreekt van ruimtelijke homogeniteit tussen Rome en Antwerpen, wat inhoudt dat men onder meer eenzelfde geloofsovertuiging

356 Vodret: 2003, p. 57. 111

deelde. In de Noordelijke Nederlanden en voornamelijk in Amsterdam kwamen de Zuid- Nederlandse schilders vanaf 1610 veelvuldig voor. Door de toestroom ontstond er een competitieve Noord-Nederlandse schildersmarkt. Voor veel Noord-Nederlandse schilders is het een reden geweest om ook reislustig te worden en hun heil in andere steden te zoeken. Het is dan niet verrassend dat we de Noord-Nederlandse schilders, pas laat, circa 1615 in Rome waarnemen. Een tweede verklaring, voor de late toestroom van Noord-Nederlanders, kan worden gevonden in het feit dat het terugvloeien van kennis in de 17e eeuw een flinke vertraging had. Het duurde lang, voordat de kennis over Rome, via bodes, brieven en de Zuid-Nederlandse immigranten, naar steden zoals Amsterdam, Utrecht en Haarlem kwam. Dit verklaart, naast de verzwarende marktomstandigheden, waarom de schilders uit Noordelijke Nederlanden pas vanaf 1615 in Rome arriveerden. Veel schilders waren jong en gingen kortstondig naar Rome om in de leer te gaan in één van de Zuid-Nederlands werkplaatsen. Ze woonden sterk geconcentreerd in één van de drie Noordelijke parochies: de Santa Maria del Popolo, de Sant’Andrea delle Fratte en de San Lorenzo in Lucina. Er is vastgesteld dat schilders geen vestigingsvoorkeur hadden voor één van de drie parochies. Dit wordt onderschreven door de analyse van de verhuurders, die niet stelselmatig kamers aan fiamminghi verhuurden. Toch, worden in secundaire literatuur enkele pushfactoren opgesomd, waardoor de fiamminghi zo geconcentreerd woonden. De luchtkwaliteit en de hoeveelheid lichtinval was in de ateliers van de drie Noordelijke parochies beter dan in de omliggende parochies. Beargumenteerd is dat licht en lucht een ondergeschikte rol spelen en dat door clustervorming de concurrentiepositie van de pittori fiamminghi in Rome verbeterde. De schilders kwamen samen in werkplaatsen gebaseerd op hun gedeelde nationaliteit. Een gemiddelde werkplaats telde, tussen 1600 tot en met 1663, drie schilders exclusief de leermeester. De ontwikkeling van de werkplaatsen waar fiamminghi actief waren, is op te delen in drie tijdfaseringen. De eerste fase, 1600 tot 1620, werd gekenmerkt door een groot aantal garzoni (leerjongens), familieleden en servitori (huishoudelijke hulpen). De tweede fase, die loopt van 1620 tot en met 1639, werd gekenmerkt door een vermindering aan leerjongens, familieleden en huishoudelijke hulpen en langdurige samenwerking tussen schilders. Door langdurige samenwerking zal er kwaliteitsverbetering zijn bewerkstelligd en de productie van schilderijen zijn verhoogd. Binnen de werkplaats trad professionalisering op, waardoor uiteindelijke de concurrentiepositie verbeterde. Gedurende de tweede fase lijkt er op basis van specialismen te worden samengewerkt, maar dit dient verder te worden onderzocht. De derde fase, die van 1640 tot en met 1663 loopt, kent een tekort aan gegevens. De volgende conclusie dient dan ook verder onderzocht te worden. De periode werd

112

gekenmerkt door kleinere werkplaatsen en schilders woonden vaker bij verhuurders in. Het leven van de schilder was nog meer ingericht op een kortdurend verblijf. Een succesvolle werkplaats, bijvoorbeeld die van de Antwerpse Jacob de Hase, fungeerde vele jaren als een ontmoetingsplaats voor de toegestroomde pittori fiamminghi. Via de leermeesters en de leerlingen, vloeide kennis over Rome terug naar de Zuidelijke Nederlanden. De latere generatie schilders, die vaak familie of kennissen waren van de eerste generatie Romereizigers, waren beter geïnformeerd. De schilders wisten waar ze voor hulp naar toe moesten gaan en bij welk atelier ze het beste in de leer konden gaan. Uiteindelijk werd voor schilders, die plannen hadden om naar Rome te reizen, de te maken stap minder risicovol. 77,6% Van het aantal geregistreerde schilders verbleef minder dan twee jaar in Rome. Beargumenteerd is dat schilders naar Rome gingen met relatief snel te behalen doelen. Te allen tijde was het uiteindelijk doel van de schilder om terug te keren naar de streek waar men oorspronkelijk vandaan kwam. Dit is opmerkelijk, omdat de Zuid-Nederlandse schilders teruggingen naar de streek waar oorlog en economische laagconjunctuur was. De Noord- Nederlandse schilders gingen terug naar een markt die werd overspoeld met schilders. Er is gekeken of er te weinig plekken voor de schilders waren in de Zuid-Nederlandse ateliers, maar dit is weerlegd. Ten tweede is weerlegd dat de schilders te hoge leergelden betaalden, waardoor ze uit de stad dienden te vertrekken. Ten derde is aannemelijk gemaakt, dat de kunst van Michelangelo Merisi da Caravaggio en zijn navolgers niet tot een extra grote toestroom aan pittori fiamminghi heeft geleid. Ten vierde, is aangetoond dat het ontbreken van gilderestricties in Rome niet zorgde voor een toename aan schilders uit de Nederlanden. De redenen waarom schilders uit de Republiek wegtrokken is onderzocht en deze waren gevarieerd. Dat schilders naar Rome gingen, om via opdrachten van de katholieke kerk economisch gewin te bewerkstelligen, is onjuist. De pittori kozen wel voor Rome, omdat de Heilige Stoel indirect voorzag in een bloeiende Romeinse kunstmarkt. De vele Zuid- Nederlandse werkplaatsen hadden door de bloeiende kunstmarkt bestaansrecht, waar de jonge schilders veel konden leren. De invloed van de 80-jarige oorlog op de Zuid- Nederlandse immigratie is onderzocht. Die biedt geen allesomvattend antwoord voor het migratiepatroon van schilders uit de Republiek. Waarom gingen schilders naar Rome en ondernamen zij een immateriële en materiele risicovolle reis? De schilders waren in eerste instantie jong en hadden niets te verliezen. Ze bestierden nog geen atelier en hadden nog geen netwerk opgebouwd. Ten tweede ging men naar Rome om te leren schilderen naar Italiaans voorbeeld. Bovendien, werd schilders in Rome de mogelijkheid geboden, om via de bestudering van de antieke sculpturen en de schilderkunst, een interne beeldbank aan te leggen. De schilder kon zich bij terugkomst,

113

naast de interne beeldbank, beroepen op de gedegen opleiding, aangeleerde schildervaardigheden en had hij een schat aan onbewuste kennis (routinematig gedrag, intuïtie en handelingen) opgebouwd. Zodoende kon hij in de Nederlanden zijn concurrentiepositie en eveneens zijn sociale en artistieke positie verbeteren. De schilders kwamen beter beslagen ten ijs. Schilders konden de strijd aan gaan met de al gevestigde schilders op de competitieve schildermarkt in de Nederlanden. Dit was het uiteindelijke doel van de reis naar Rome.

11 Discussie In het laatste hoofdstuk van mijn masterscriptie wil ik de verbeterpunten van mijn onderzoek weergeven. Vervolgens beschrijf ik hoe Gephi van nut kan zijn bij toekomstig onderzoek. Daarnaast schrijf ik in de paragraaf Digital humanities over het openbaar maken en ter beschikking stellen van al mijn gegevens. Tot slot, pleit ik voor alternatieve en digitale vormen van mastertheses.

11.1 Tekortkomingen Er is geprobeerd om zo veel mogelijk data te gebruiken uit het PAP-archief om een zo’n representatief mogelijk beeld te scheppen. Gaandeweg de ontsluiting van het archief, kreeg ik meer inzichten in de hoeveelheid gegevens, en het ontbreken van veel gegevens in de Stati delle Anime. De lacunes in de Stati delle Anime maakten het niet mogelijk om definitieve conclusie te trekken. Tevens, zijn in de scriptie onder meer de gegevens over afkomst geanalyseerd. Deze gegevens zijn illustratief voor de gehele database. Ze zijn gestoeld op het PAP-archief en aangevuld met gegevens uit secundaire databases. De hoeveelheid gegevens waarmee is gerekend, blijft beperkt mede doordat er weinig data meer aan de variabelen is toe te voegen. Ondanks de grote hoeveelheden informatie die zijn gegenereerd, schiet de scriptie tekort in zijn representativiteit. De netwerkanalyse gemaakt met Gephi schiet eveneens te kort, maar niet om technische redenen. In de netwerkanalyse zijn geen gegevens opgenomen uit eerder archivalisch onderzoek van bijvoorbeeld Bertolotti of Vodret Adamo. De gemaakte analyse omvat niet de leermeester/leerling relaties, of de artistieke relaties tussen schilders. Deze twee variabelen zijn van groot belang bij het inzichtelijk maken en analyseren van het immigrantennetwerk. Het toevoegen van geo-locaties in Gephi is nog een derde mogelijkheid dat onbenut is gebleven. Het vierde punt wat niet geanalyseerd is, is de integratie van de pittori fiamminghi ten opzichte van alle ambachtslieden die uit de Republiek afkomstig waren. Ten vijfde, zijn de schilders niet vergeleken met bijvoorbeeld de Franse collega’s. Ten zesde, is de volledige integratie met Italiaanse schilders, academies en netwerken volledig

114

buiten beschouwing gebleven. Ten zevende, zijn de overige bronnen uit het PAP-archief niet geraadpleegd. Met Gephi kan de dynamiek van het ontstane immigrantennetwerk van schilders inzichtelijk worden gemaakt. De keuzes die een schilder in Rome maakte, kan men met een netwerkanalyse beter duiden. Ik denk hierbij aan vragen: waarom gaat men in de leer bij Jacob de Hase, of waarom verwisselde Cornelis Schut II van de werkplaats van Giovanni del Campo naar dat van Thomas Cortiels? Hierbij dient gekeken worden naar de specialismen van schilders binnen een atelier. Ik verwacht met het toevoegen van data meerdere van deze bewegingen te kunnen vatten. Via casestudies zou men de gegevens eveneens op de overgeleverde schilderijen kunnen betrekken. Iets wat in deze scriptie volledig buiten beeld is gebleven. De resultaten in Gephi geven weinig onderlinge relaties weer voor schilders die in Rome invloedrijk zijn geweest. Voor de landschapschilder Paul Bril en de rijke Balthasar Lauwers vermoed ik dat zij beter waren geïntegreerd in de Romeinse samenleving dan de netwerkanalyse weergeeft. Het doet vermoeden dat er sprake was van segregatie op de Romeinse schildermarkt, waar schilders uit het topsegment met elkaar en met de Romeinse elite omgingen. Door de toevoeging van secundaire literatuur in Gephi kan de hypothetische sociaal-hiërarchische indeling verder onderzocht worden. Afsluitend, heeft Gephi voor mij de gegevens vele malen inzichtelijker gemaakt, waardoor ik slagvaardiger te werk kon gaan en de uiteindelijke resultaten inzichtelijker zijn gemaakt.

11.2 Digital humanities Het primaire doel van wetenschap is waarheidsbevinding en men dient dit doel het beste door op elkaars onderzoek voort te bouwen. Stand on the shoulders of giants, zoals Google Scholar vermeldt.357 Doordat studenten en onderzoekers deze ideologie aanhangen, heeft dit twee consequenties voor mijn eigen onderzoek. Ten eerste, dienen de gepresenteerde gegevens in een scriptie zo transparant mogelijk te zijn. Ten tweede, dient de gebruikte informatie voor iedereen te toegankelijk te zijn. Ik wil dat laatste graag mogelijk maken door de gescande Stati delle Anime online aan te bieden. Ik wil al mijn gegevens afdragen aan het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome en ten doel stellen voor verder onderzoek. Indien er interesse is in mijn spreadsheets, kan ik deze eveneens online in een cloud uploaden. De netwerkanalyse in de vorm van een Gephi-file zal ik verder doorontwikkelen. Met behulp van Javascript heb ik een netwerkanalyse gecreëerd, die volledig online is te raadplegen.358 Ik zal de Gephi-file blijven updaten en aanbieden op mijn website

357 Google scholar: 2014, website. Startpagina. 358 Oxford Internet Institute: 2014, website. Interactive Visualizations. 115

www.paintersinrome.org. De gephi-file zal er eveneens te downloaden zijn, zodat er offline mee gewerkt kan worden. Een probleem waar ik tegen aan liep, was om een digitale en dynamische netwerkanalyse om te zetten naar een hard-copy versie. Met een scriptie in digitale vorm, bijvoorbeeld via een website of via scalar, had ik de data inzichtelijker kunnen maken.359 Grafieken en afbeeldingen zouden beter tot hun recht zijn gekomen. Datawrapper, CartoDB en de online Gephi lay-out zouden mijn scriptie nog inzichtelijker en transparanter hebben gemaakt. Ik pleit ervoor, door de gedigitaliseerde onderzoekswereld, dat de geesteswetenschappenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam, haar studenten gaat voorlichten over alternatieve vormen van een masterthesis.

12 Dankwoord De scriptie kwam tot stand met de deskundige hulp van mijn scriptiebegeleider dr. Marten Jan Bok en de tweede lezer dr. Thijs Weststeijn. Marten Jan Bok wil ik bedanken aangaande de aangeraden literatuur, de kritieken en geboden hulp tijdens het schrijven van mijn scriptie. Het heeft geresulteerd in een beter eindresultaat. Bovenal wil ik Marten Jan Bok bedanken voor de welwillendheid om de begeleidende taken door te zetten gedurende de vakantieperiode, zodat ik mijn onderzoek in Rome op een fantastische manier kon afronden. Thijs Weststeijn wil ik bedanken voor de vele ideeën omtrent het archivalisch onderzoek en hij was het die mij op het belang wees van het PAP-archief in het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome (KNIR). Daarnaast wil ik hem eveneens bedanken voor het begeleiden van mijn scriptie en het arrangeren van twee verblijven op het KNIR. Hierbij, dien ik tevens het KNIR te bedanken voor hun welwillendheid om mij een studie- en verblijfplaats aan te bieden. Ik wil Elisja Schulte-van Kessel bedanken voor haar tijd, steun en motiverende woorden om met het PAP-archief te werken. Mevrouw Schulte-van Kessel heeft mij veel informatie verschaft en context geboden en zodoende werd het PAP-archief voor mij toegankelijker. Ze gaf mij enkele publicaties die de beoogde opzet van het PAP-archief inzichtelijk maakten. Ik ben haar hier erg erkentelijk voor. Het brengt mij bij mijn ouders Herman Martens en Anne Marie Garst. Dank voor de altijd aanwezige interesse, de motiverende gesprekken en de niet aflatende steun. Samen zijn wij, gedurende mijn adolescentie, door een moeilijke periode van te weinig energie en onderwijs gekomen. Ik ben erg dankbaar voor de mogelijkheden die wij samen hebben verkend en hoe jullie lastige situaties hebben verzacht. De suggestie om mij aan te melden

359 Voor het gebruik van Scalar zie http://scalar.usc.edu/. 116

voor de Universiteit van Amsterdam is een vruchtbare gebleken. Ik ben heel erg blij en trots dit moment met jullie te kunnen delen. Ik wil Jonathan, mijn broer, bedanken voor de hulp tijdens de verkennende fase van Gephi. Dankzij jou kon ik slagvaardiger te werk gaan. Zonder mijn goede vriend Arend Jonkman was ik nooit op de Universiteit van Amsterdam terecht gekomen. Arend heeft mij de onmisbare steun en plezier gegeven en ik ben blij dat wij elkaar na al die jaren nog steeds weten te vinden. Zowel in Kampen, Utrecht, Amsterdam en in Boston, Massachusetts. Een tweede goede vriend die ik wil bedanken is Doede Veltman. Doedes schaterlach, Eurokok Martin en de grote mate van plezier die wij tijdens onze studententijd heb mogen beleven, zal ik niet vergeten. Toch, blijft het een beetje jammer dat je naar Groningen bent verhuisd. Finally, I would like to thank Asha Congdon, and the opportunities we have created to live life together. You are a great addition to my life, and you keep my life fun and exciting. I want to thank you for your unwavering support, the offered help when I was writing my thesis, and above all your listening qualities. Asha, bedankt! Kortom, aan iedereen die mij plezier heeft geboden tijdens mijn studententijd en mij heeft bijgestaan tijdens het schrijven van mijn scriptie. Hartelijk dank!

117

13 Bibliografie Enkele bronnen die zijn gebruikt bevinden zich in de map basismateriaal die zich bevindt in de map Parochiale Archieven in het Koninklijk Nederlands Instituut Rome (KNIR) in Rome.

De gescande Stati delle Anime zijn te raadplegen op de volgende URL: .

De gephi-file is te raadplegen met de volgende URL: .

De gemaakte spreadsheets zijn te raadplegen met de volgende URL’s: .

De website die de netwerkanalyse weergeeft en wordt geüpdatet: www.fiamminghiaroma.org

Bartoni, L. Le Vie Degli Artisti. Residenze e Botteghe nella Roma Barocca dai Registri di Sant'andrea della Fratte (1650-1699). Rome: Nuova Cultura, 2012.

Bertolotti, A. Artisti Belgi ed Olandesi a Roma. Florence: Tip. Editrice della Gazzetta d'Italia, 1880.

Bertolotti, A. Giunte agli artisti Belgi ed Olandesi in Roma nei secoli XVI e XVII: notizie e documenti raccolti negli archivi romani. Roma: Tip. delle scienze matematiche e fisiche, 1885.

Bibliotheca Hertziana. ‘Jacob de Hase’ Katalog der Fotothek. 02-08-2014. Bibliotheca Hertziana. 02-08-2014. .

Bok, M. J. Vraag en aanbod op de Nederlandse kunstmarkt, 1580-1700. Diss. Utrecht: Universiteit Utrecht, 1994.

Brown, C.M. ‘The Archival Scholarship of Antonino Bertolotti. A Cautionary Tale: The Galeazzo Mondella (Moderno) Model for a Diamond "Saint George" Brooch’, in: Artibus et Historiae, Vol. 18, No. 35 (1997), p. 65-71.

Camiz, F.T. ‘Music and Painting in Cardinal del Monte's Household’, in: Metropolitan Museum journal, Vol. 26 (1991), p. 213-226.

Caravale, M, Caracciolo, A. Lo Stato pontificio da Martino V a Pio IX. Torino: UTET, 1978.

Cavazzini, P. Painting as business in early seventeenth-century Rome. Philadelphia: The

118

Pennsylvania, State University Press, 2008.

Cerasoli, F. Censimento della popolazione di Roma dall'anno 1600 al 1739. Rome: Tipografia Vaticana, 1891.

Compendium voor leefomgeving. ‘Allochtonen, 2013/Ontwikkelingen in de maatschappij/ Bevolking en huishoudens/Allochtonen’. Compendium voor leefomgeving. 2013. Centraal Bureau voor Statistiek. 25-05- 2014..

Corsini, C.A. ‘Eugenio Sonnino, 1938-2012’, in: Genus: Journal of Population Sciences, Vol. 68, No. 2, (2012), p. 107-114.

Delumeau, J. Vie économique et sociale de Rome dans la seconde moitié du XVIe siècle. Paris: De Boccard, 1957-1959.

Delumeau, J. Rome au XVIe siècle. Paris: Hachette Littératures, 1975.

Di Sivo, M. ‘Roman Criminal Justice between State and City: the Reform of Paul V’, in: Van Kessel, P. J. van, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 279-288.

Deutscher, T. B. Punishment and Penance: Two Phases in the Histroy of the Bishop's Tribunal of Novara. Toronto: University of Toronto Press, 2013.

ECARTICO. ‘Linking cultural industries in the early modern Low Countries, ca. 1475 - ca. 1725’. Universiteit van Amsterdam. 17-07-2014. .

Florida, R. L. The Flight of the Creative Class: The New Global Competition for Talent. New York: Harper Business, 2007.

Fragnito, G. ‘Cardinals’ Courts in Sixteenth-Century Rome’, in: The Journal of Modern History, vol. 65, no. 1, p. 26-56.

Frank-van Westrienen, A. De Groote Tour: tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij BV, 1983.

Gelderblom, O, Grafe, R. ‘The Rise and Fall of the Merchant Guilds: Re-thinking the Comparative Study of Commercial Institutions in Premodern Europe’, in: Journal of Interdisciplinary History, Vol. 40, No. 4 (2010), p. 477–511.

Gelderblom, O. Cities of Commerce: the Institutional Foundations of International Trade in the Low Countries 1250-1650. New Jersey: Princeton University Press, 2013.

Gephi.org. ‘The Open Graph Viz Platform’ Gephi makes graphs handy. 03-01-2013. 119

Gephi.org. 21-07-2104. .

Gephi.org, Google Summer of Code. ‘Google Summer Of Code 2013’ Gephi.org.wiki. 29-03- 2013. Gephi.org. 28-07-2014. .

Google Scholar. ‘Startpagina’ Google.com. 22-08-2014. .

Gouwens, K. Remembering the Renaissance: Humanists Narratives of the Sack of Rome. Leiden: Koninklijke Brill NV, 1998.

Graham-Dixon, A. Caravaggio: A Life Sacred and Profane. Londen: Penguin Group, 2010.

Groppi. A. ‘Roman Alms and Poor Relief in the Seventeenth Century’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 180-191.

Haks, D. ‘The Family in Rome; Structure and Relationships’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 85-91.

Hartje, N. ‘Michelangelo Merisi da Caravaggio – die Biografie’, in: Harten, J [et al.]. Caravaggio: Originale und Kopien im Spiegel der Forschung. [tent. cat.]. Düsseldorf: Kunstpalast (2006): p. 200-201.

Haskell, F. Patrons and Painters: A Study in the Relations Between Italian Art and Society in the Age of the . Londen: Chatto & Windus, 1963.

Hersey, L. H. High Renaissance Art in St. Peter's and the Vatican: An Interpretive Guide. Chicago: University of Chicago Press, 1993.

History of the Accademia di San Luca, c. 1590–1635, The. ‘Documents from the Archivio di Stato di Roma’ , Washington D.C. National Gallery of Art, Washington D.C. 06-08-2014. .

Hoeven, M. van der. History of Warfare: Exercise of Arms: Warfare in the Netherlands (1568-1648). Leiden: Koninklijke Brill, 1997.

Hoogewerff, G.J. Nederlandsche Kunstenaars te Rome; Uittreksels van de parochiale archieven. The Hague: Algemene Landsdrukkerij, 1942.

Hoogewerff, G.J. De Bentvueghels. Den Haag: Martinus Nijhoff, 1952.

Houbraken, A. De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen. 3 Vols. Amsterdam: B.M. Israël, 1976.

Hunt, J. M. Violence and Disorder in the Sede Vacante of Early Modern Rome, 1559-1655. 120

Diss. Columbus: Ohio State University, 2009.

Huygens Instituut/Kessel, P.J. van. ‘Hoogewerff, Godefridus Johannes (1884- 1963)/Resources’ Huygens Ing. 12-11-2013. Huygens Instituut. 14-05-2014. .

Jacomy, M, Veturini, T [et al.]. ‘ForceAtlas2, a Continuous Graph Layout Algorithm for Handy Network Visualization Designed for the Gephi Software’ Plosene.org. 10-06-2014. 25-10-2014. .

Kuijpers, E. Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam. Hilversum: Verloren, 2005.

Kessel, P.J. van, red. Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome: Historical Studies: Papers of the Netherlands Institute in Rome. Assen: Van Gorcum, 1989.

Kessel, P. J. van. ‘Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië. Reflecties van een correspondent terug in Nederland’, in: Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 69, No. 2 (2006), p. 5-35.

Langdon, H. Caravaggio. A Life. Londen: Chatto & Windus Ltd, 1999.

Lee, E. ‘Foreigners in Quattrocento Rome*’, in: Renaissance in Rome 19 (1983), p. 135-146.

Lee, E. Descriptio Urbis; the Roman Census of 1527. Rome: Bulzoni editori s.r.l., 1985.

Lesaffer, R., Broers, E.J., Waelkens, J. ‘From Antwerp to Munster (1609/1649): Truce and Peace under the Law of Nations’, in: Randall, C., Lesaffer, R. The Twelve Years Truce (1609): Peace, Truce, War and Law in the Low Countries at the Turn of the 17th Century. Leiden: Koninklijke Brill Nijhoff (2014) p.233-256.

Marangoni, G. Vita del servo di Dio il P. Buonsignore Cacciaguerra, compagno di S. Filippo Neri nella Casa di S. Girolamo della Carità di Roma. Rome: Per Gio. Francesco Buagni in S. Michele a Ripa, 1712.

Marnef, G. Antwerpen in de tijd van de Reformatie. Amsterdam: Meulenhoff, 1996.

McCormack, C. ‘Filthy Feet in Seicento Rome: Dirt as Relic and Text’, in: Dandelion; Postgraduate Arts Journal & Research Network, Vol. 4 (2013). p. 1-11.

Miedema, H. The Lives of the Iillustrious Netherlandish and German Painters, from the First Edition of the Schilder-boeck (1603-1604): Preceded by the Lineage, Circumstances and Place of Birth, Life and Works of Karel van Mander . . . from the Second Edition of the Schilder-boeck (1616-1618). 6 vols. Doornspijk: Davaco, 1994-1999.

Moya, J.C. Cousins and Strangers: Spanish Immigrants in Buenos Aires, 1850-1930. 121

Berkeley/Los Angeles: University of California Press, 1998.

Nederlands Instituut Rome. Beleidsplan 1993-96. Rome: Tipografia Veneziana s.n.c., 1993.

Nederlands Instituut Rome. Activiteitenplan 1996-99. Tipografia Veneziana s.n.c., 1996.

Nussdorfer, L.‘Politics and the People of Rome’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 146-155.

O’Gorman, E. Towards the Great Millennium Jubilee. Gloucester: Action Publishing Technology Limited, 1988.

Oxfort Art Dictionary. ‘François Duquesnoy’ Biographies. The Oxford Companion to Western Art. Oxford Art Online.Oxford University Press. 02-08-2014. .

Oxfort Art Dictionary. ‘Theodoor van Loon’ Biographies. The Oxford Companion to Western Art. Oxford Art Online.Oxford University Press. 02-08-2014. .

Oxford Internet Institute. ‘Interactive Visualizations’ Visualization Demos. University of Oxford. 22-08-2014. .

Partner, P. Rome 1500-1599: A Portrait of a City. Los Angeles, CA: University of California Press, 1979.

Partridge, L. The Art of the Renaissance in Rome 1400-1600. Upper Saddle River, NJ: Pearson Prentice Hall, 1996.

Passigli, S. ‘Il territorio della parrocchie romane durante I secoli XIV, XV e XVI’, in: Sonnino, E. Popolazione e Società a Roma dal Medioevo all’età contemporanea. Rome: La Sapienza (1993), p. 63-77.

PC Advisor. ‘Nuance OmniPage Professional 18 review’ Utilities Software Reviews. 17-06- 2011. PC Advisor. 17-07-2014. .

PC Magazine. ‘Omnipage Professional 15’ PC Mag Reviews. 29-09-2005. PC Magazine. 17- 07-2014. .

Pinchera, V. ‘The art consumption in the early modern Florence. The collections of the aristocracy in the 17th and 19th centuries’ XIV International Economic History Congress, 21- 25-08-2006. University of Pisa. 06-08-2014. . 122

Rasterhoff, R. The Fabric of Creativity in the Dutch Republic: Painting and Publishing as Cultural Industries, 1500-1800. Diss. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2012.

RKD.nl. ‘Godefridus Johannes Hoogewerff’ Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. RKD. 19-07-2014. .

RKDartist&. ‘RKDartists&: explore’ Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. RKD. 17- 07-2014. .

Reher, D.S. ‘Migrant Communities and Migrant Networks in Urban Areas in the past’, in: Sonnino, E. Living in the City (14th-20th centuries): Proceedings of the International Conference held by International Commission for Historical Demography. Rome: La Università Sapienza (2004), p. 67-96.

Reinhardt, V. ‘Annona and Bread Supply in Rome’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 209-220.

Sandrart, J. von. ’Teutsche Academie der Bau-, Bild- und Mahlerey-Künste, Nuremberg 1675–1680, Scholarly annotated online edition, ed. by T. Kirchner, A. Nova, C. Blüm, A. Schreurs and T. Wübbena, 2008–2012’ sandrart.net. 03-07-2014 .

Schatborn, P. ‘Dutch Artists in ’, in: Schatborn, P. Drawn to Warmth: 17th Century Dutch Artists in Italy. [tent. cat.] Amsterdam: Rijksmuseum (2001): p. 11-19.

Schatborn, P. ‘De reis naar het zuiden’, in: Schatborn, P. Drawn to Warmth: 17th Century Dutch Artists in Italy. [tent. cat.] Amsterdam: Rijksmuseum (2001): p. 20-21.

Schiavoni, C. ‘The Parochial System in Early Modern Rome’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 24-32.

Schulte-van Kessel, E. LIJST VAN BEROEPEN EN HUN AFKORTINGEN. Koninklijk Nederlands Instituut Rome; PAP-archief; map Parochiale Archieven; basismateriaal.

Schulte-van Kessel, E. ‘Costruire la Roma Barocca. La presenza nederlandese nel primo barocco romano: storia di un progetto di ricerca’, in: Roma Moderna e Contemporaenea, 1, (1993), p. 35-44.

Schulte-van Kessel, E. ‘Netherlanders in Early Baroque Rome’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 235-247.

Schulte-van Kessel, E. INVENTARIS. Koninklijk Nederlands Instituut Rome; PAP-archief; 123

map Parochiale Archieven; basismateriaal, 2011.

Sliggers jr, B. Dagelijckse aentekeninge van Vincent Laurensz van der Venne. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck, 1979.

Sluijter, E.J. ‘Over Brabantse vodden, economische concurrentie, artistieke wedijver en de groei van de markt voor schilderijen in de eerste decennia van de zeventiende eeuw’, in: R. Falkenburg (red.), Kunst voor de markt/ Art for the Market 1500-1700 Nederlands Kunsthistorisch jaarboek, vol. 50, (1999) p. 113-143.

Spear, R. E. The “Divine” Guido: Religion, Sex, Money and Art in the World of Guido Reni. New Haven: Yale University Press, 1997.

Sonnino, E. ‘Demografia e territorie Parrocchiali a Roma dalla fine del ‘500 all’unificazione’, in: Popolazione e società a Roma dal medioevo all’età contemporanea, Rome: La Sapienza, (1993), p. 1-6.

Sonnino, E. ‘The Population in Baroque Rome’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 50-70.

Squarzina, D. ‘New documents on Ribera, 'pictor in Urbe', 1612-16’, in: The Burlington Magazine, Vol. 148, No. 1237 (2006), p. 244-251.

Temple, N. Renovatio Urbis: Architecture, Urbanism and Ceremony in the Rome of Julius II. New York: Routledge, 2011.

Timeglider.com. ‘FLEMISH PAINTERS IN THE STATI DELLE ANIME 1600-1660’ Vincent Martens. 17-07-2014. Timeglider.com. 17-07-2014. .

Timeglider.com. ‘PARISHES OVERVIEW - stati delle anime’ Vincent Martens. 17-07-2014. Timeglider.com. 17-07-2014. .

Universiteit van Amsterdam. ‘Basiscursus Informatica’ Faculteit der Natuurwetenschappen. 1998-1999. Universiteit van Amsterdam. 28-07-2014. .

L’usine Nouvelle. ‘Prix des Ingénieurs de L'année 2011/Prix "science" - Sébastien Heymann - Le cartographe des données’ usinenouvelle.com. 14-12-2011. 28-07-2014. .

Van Nierop, ‘Politics and the People of Rome’, in: Van Kessel, P, Schulte-van Kessel, E. Rome-Amsterdam: Two Growing Cities in Seventeenth-Century Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press (1997), p. 24-32.

124

Vautier, D. Alle Wegen Leiden Naar Rome. Kunstenaarsreizen In Europa (16De - 19De Eeuw). [tent. cat.] Elsene: Gemeentelijk Museum van Elsene (2007).

Verberne, J. ‘The Bentvueghels (1620/1621-1720) in Rome’, in: Schatborn, P. Drawn to Warmth: 17th Century Dutch Artists in Italy. [tent. cat.] Amsterdam: Rijksmuseum (2001): p. 22-32.

Vinchant, F, Hachez, F. Voyage de François Vinchant en France et en Italie, du 16 septembre 1609 au 18 février 1610 / texte accompagné d'une introduction par Félix Hachez. Brussel: Société générale d'imprimerie, 1897.

Vodret, R. ‘The spread of Caravaggio’s influence: Caravaggism in Italy’, in: Spike, J. T., Capon, E. Darkness and Light: Caravaggio and his world. [tent. cat.] New South Wales: Art Gallery of New South Wales / Victoria:, National Gallery of Victoria. (2004): p. 52-58.

Vodret Adamo, R. Alla ricerca di “Ghiongrat”: studi sui libri parrocchiali romani (1600 1630) (Collana di studi e ricerche della Soprintendenza speciale per il patrimonio storico, artistico ed etnoantropologico e per il Polo museale della città di Roma. Rome: L'Erma di Bretschneider, 2011.

Voet, L. De Gouden Eeuw van Antwerpen: Bloei en uitstraling van de Metropool in de zestiende eeuw. Antwerpen: Mercatorfonds, 1974.

Weststeijn, M.A. The Visible World. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2008.

Wind, S. de. Bibliotheek der Nederlandsche Geschiedschrijvers: bevattende de inlandsche geschiedschrijvers der Nederlanden, van de vroegste tijden tot op den Munsterschen vrede. (970-1648). Middelburg: De Gebroeders Abrahams, 1835.

Winter, J. M. War and Economic Development: Essays in Memory of David Joslin. Cambrdige: Cambridge University Press, 1975.

125

14 Bijlage

14.1 Bijlage I De 90 parochies die in het PAP-archief zijn opgenomen en zijn doorzocht op pittori fiamminghi.

1. S. Agnese in Agone 2. S. Agostino 51. S. Maria del Popolo 3. S. Andrea delle Fratte 52. S. Maria in Portico 4. S. Andrea die Funari 53. S. Maria Posterula 5. S. Angelo in Pescheria 54. S. Maria in Publicolis 6. S. Apollinare 55. S. Maria della Rotonda (ad Martyres) 7. SS. Apostoli 56. S. Maria in Transpontina 8. S. Barabara in Parione 57. S. Maria in Trastevere 9. S. Bartolomeo all’Isola 58. S. Maria in Vallicella 10. S. Benedetto in Clausura 59. S. Maria in Via 11. S. Benedetto in Piscinula 60. S. Martino ai Monti 12. S. Biagio dell’Anello 13. S. Biagio in Campitelli 14. S. Biagio della Fossa 61. S. Nicola in Agone 15. S. Biagio in Montecitorio 62. S. Nicola in Arcione (a Capo le Case) 16. S. Biagio della Corte 63. S. Nicola in Carcere 17. S. Carlo ai Catinari 64. S. Nicola ai Cesarini 18. S. Cecilia a Monte Giordano 65. S. Nicola dei Funari (in Campitelli 19. S. Cecilia in Trastevere 66. S. Nicola degli Incoronati 20. SS. Celso e Giuliano 67. S. Nicola dei Prefetti 21. S. Crisogono 68. S. Pantaleo ai Monti 22. S. Dorotea 69. S. Pantaleo in Parione 23. S. Eustachio 70. S. Pietro in Vaticano 24. S. Gerolamo al Quirinale 71. S. Prassede 25. S. Giacomo in Borgo 72. S. Ruffina 26. S. Giovanni in Ayno 73. S. Salvatore in Campo 27. S. Giovanni dei Fiorentini 74. S. Salvatore ai Monti 28. S. Giovanni in Laterano 75. S. Salvatore in Pedepontis 29. S. Giovanni della Malva 76. S. Salvatore in Primicerio 30. S. Giovanni della Pigna 77. S. Salvatore in Unda 78. S. Sebastiono in Valle (in Via Papae) 31. S. Gregorio a Quattro Capi 79. S. Simeone Profeta 32. S. Ivo dei Britanni 80. SS. Simone e Giuda 33. S. Lorenzo in Damaso 81. S. Spirito in Sassia 34. S. Lorenzo in Lucina 82. S. Stefano del Cacco 35. S. Lorenzo ai Monti 83. S. Stefano in Piscinula 36. S. Lorenzolo in Trastevere 84. S. Susanna 37. S. Lucia alle Botteghe Oscure 85. S. Tommaso ai Cenci 38. S. Lucia della Tinta 86. S. Tommaso in Parione 39. S. Luigi dei Francesi 87. S. Trifone 40. S. Marcello 88. S. Valentino 41. S. Maria in Aquiro 89. SS. Vincenzo ed Anastasio alla Regola 42. S. Maria in Campitelli 90. SS. Vincenzo ed Anastasio a Trevi 43. S. Maria in Campo Carleo 44. S. Maria della Corte 45. S. Maria in Cosmedin 46. S. Maria in Grottapinta 47. S. Maria sopra Minerva 48. S. Maria in Monterone 49. S. Maria in Monticelli 50. S. Maria della Pace

126

14.2 Bijlage II Overzicht van de acht parochies die niet in het PAP-archief zijn opgenomen.

1. San Biagio della Pagnotta 2. San Caterina della Rota 3. San Lazzaro 4. San Marco 5. Santa Maria del Pianto 6. 7. Chiesa dei Santi Quirico e Giulitta 8. San Salvatore alle Coppelle

127

14.3 Bijlage III Overzicht van de 35 parochies waarvan het PAP-archief materiaal is ingescand.

Weergave is als volgt: Nummer, naam van parochie, het aantal jaren dat de Stati delle Anime bevatte, het aantal pagina’s dat de Stati delle Anime bevatte, of er Optical Character Recognition software is toegepast.

1. S. Agnese in Agone 1567-1610, p. 1, OCR. 2. S. Agostino 1567-1610, p. 1, OCR. 3. S. Andrea dei Funari 1618-1625, p. 1, OCR. 4. S. Andrea delle Fratte 1600-1625, p. 13, OCR. 5. S. Bartolomeo All'isola 1596,-1625, p. 1, geen OCR mogelijk. 6. S. Biagio dell'anelo 1601-1603, p. 15, OCR. 7. S. Biagio in Montecitovio 1602-1604, p, 1, OCR. 8. S. Cecilia in Monte Giordano 1581-1623, p. 22, OCR. 9. S. Cecilia in Trastevere 1602-1607, p. 1, OCR. 10. S. Celso e Giuliano 1610-1618, 1624, p. 18, geen OCR mogelijk.

11. S. Crisogono 1596-1625, p. 3, geen OCR mogelijk. 12. S. Eustachio 1625, p. 2, OCR. 13. S. Giovanni della Malva 1610-1626, p. 4, geen OCR mogelijk. 14. S. Giovanni in Ayno 'in Agone' 1596-1607, p.1, OCR. 15. S. Ivo dei Brittani 1598-1598, p. 1, OCR. 16. S. Lorenzo ai Monti 1622-1625, p. 2, OCR. 17. S. Lorenzo in Lucina 1607-1621, p.23, OCR. 18. S. Maria del Popolo 1601-1701, p. 187, OCR. 19. S. Maria in Aquiro 1566-1606, p. 4, OCR 20. S. Maria in Campitelli 1621-1625, p. 2, OCR

21. S. Maria in Monticelli 1605-1608, p. 1, OCR. 22. S. Maria in Vallicella 1611-1623, p. 5, OCR. 23. S. Maria in Via 1581-1626, p. 4, OCR. 24. S. Nicola dei Prefeti 1605-1660, p. 14 (4), gedeeltelijk OCR mogelijk. 25. S. Nicola in Arcione 1625-1629, p. 1, OCR. 26. S. Salvatore in Campo 1595-1632, p. 2, OCR. 27. S. Salvatore in Primicerio 1594-1618, p. 1, geen OCR mogelijk. 28. S. Spirito in Sassia 1614-1615, p. 1, OCR. 29. S. Stefano del Cacco 1623-1625, p. 1, OCR.

30. S. Stefano in Piscinula 1589-1625, p. 8, OCR. 31. S. Susanna 1593-1609, p. 1, OCR. 32. S. Tommaso dei Cenci 1612-1636, p. 1, geen OCR mogelijk. 33. S.Maria sopra Minerva 1565-1602, p. 8), gedeeltelijk OCR mogelijk. 34. S.S Apostoli 1615, p. 1, geen OCR mogelijk. 35. S.S. Vincenzo e Anastasio in Arenula 1595-1599, p. 2, OCR.

128

14.4 Bijlage IV De datastructuur van de gemaakte database die is gebaseerd op het PAP-archief. In Timeglider kan je via vier variabelen zoeken: jaartal, title, discription en tags. Via de zoekfunctie van discription kan je daarbinnen afzonderlijk op de genoemde variabelen zoeken.

Archivio Storico di Roma

battesimi, matrimoni, morti, stati delle anime

selectie op basis van fiamminghi

Kaartenbak PAP-archief artisti jaartal, persoonstitel, voornaam + achternaam, battesimi, matrimoni, morti, op alfabet geordende gevonden buitenlandse ned. naam, stad, nationaliteit + beroep, leeftijd, STATI DELLE ANIME schilders familierelaties, kruisverwijzingen naar s.a.

Pittori Fiamminghi jaartal, persoonstitel, voornaam + achternaam [ned. naam], stad, nationaliteit + beroep, leeftijd, verwijzingen naar kaartenbak

Digitaliseringsproces

pdf: kaartenbak pdf: Stati delle Anime

pdf: Stati delle Anime Timeglider parochie

Discription Jaartal Title OP ALLE VARIABELEN Tags ZOEKBAAR: persoonstitel, naam, [ned. naam], stad, schilder parochies nationaliteit + beroep, leeftijd. - persoonstitel, naam, [ned. naam], parochie, kruisverwijzingen + stad, nationaliteit + beroep, verwijzingen naar kaartenbak leeftijd. - parochie, kruisverwijzingen + verwijzingen naar kaartenbak Jaartal

129

14.5 Bijlage V Een getypte en gescande Stati delle Anime uit het PAP-archief. Afgebeeld is pagina 7 van de Stati delle Anime uit de parochie Santa Maria del Popolo in 1603.

130

14.6 Bijlage VI Een overzicht van de 38 parochies die voor mijn onderzoek buiten beschouwing zijn gebleven.

1. San Angelo in Pescheria 2. San Apollinare 3. San Barbara in Parione (dei Librari) 4. San Bartolomeo all’Isola 5. San Bartolomeo in Clausura 6. San Benedetto in Clausura 7. San Benedetto in Piscinula 8. San Benedetto in Piscinula 9. San Biagio della Fossa 10. San Biagio in Campitelli

11. San Carlo ai Catinari 12. San Dorotea 13. San Giacomo in Borgo 14. San Giovanni dei Fiorentini 15. San Giovanni in Laterano 16. San Luigi dei Francesi 17. San Marcelllo 18. 19. San Nicola degli Incoronati 20.

21. San Nicola in Cesarini 22. San Pantaleo ai Monti 23. San Pantaleo in Parione 24. San Salvatore in Pedepontis a Ponte Rotto 25. San Salvatore in Unda 26. San Simone e Giuda 27. San Tommaso in Parione 28. Santa Lucia alle Botteghe Oscure 29. Santa Lucia della Tinta 30. Santa Maria dela Rotunda

31. Santa Maria della Pace 32. 33. Santa Maria in Grotta Pinta 34. Santa Maria in Monterone 35. Santa Maria in Postterula 36. Santa Maria in Traspontina 37. Santi Simeone Profeta in Monte Giordano 38. Santi Vincenzo Anastasio a Trevi

131

14.7 Bijlage VII Tabel die de absolute en relatieve aantal gevonden schilders, verhuurders en onderlinge relaties per jaar weergeeft.

schilders en % % schilders en verhuurders onderlinge jaar verhuurders in Rome relaties relaties 1590 0.58% 2 0.22% 1 1591 0.00% 0 0.00% 0 1592 0.00% 0 0.00% 0 1593 0.00% 0 0.00% 0 1594 0.00% 0 0.00% 0 1595 0.29% 1 0.00% 0 1596 0.29% 1 0.00% 0 1597 1.16% 4 0.67% 3 1598 0.87% 3 0.22% 1 1599 1.16% 4 0.45% 2 1600 0.58% 2 0.22% 1 1601 3.76% 13 4.25% 19 1602 3.47% 12 3.80% 17 1603 4.34% 15 5.82% 26 1604 4.34% 15 5.37% 24 1605 2.89% 10 1.79% 8 1606 4.34% 15 2.24% 10 1607 4.62% 16 2.24% 10 1608 2.31% 8 0.45% 2 1609 2.89% 10 0.67% 3 1610 3.47% 12 1.34% 6 1611 3.47% 12 0.89% 4 1612 3.47% 12 1.34% 6 1613 4.34% 15 2.24% 10 1614 3.18% 11 0.67% 3 1615 6.65% 23 5.59% 25 1616 4.05% 14 1.12% 5 1617 4.05% 14 1.34% 6 1618 4.34% 15 2.01% 9 1619 9.83% 34 3.58% 16 1620 14.74% 51 14.77% 66 1621 7.23% 25 4.25% 19 1622 8.38% 29 4.25% 19 1623 6.07% 21 5.37% 24 1624 8.67% 30 6.04% 27 1625 7.51% 26 4.70% 21 1626 7.23% 25 4.47% 20 1627 3.76% 13 2.46% 11

132

schilders en % % schilders en verhuurders onderlinge jaar verhuurders in Rome relaties relaties 1628 4.62% 16 2.24% 10 1629 6.07% 21 2.91% 13 1630 7.51% 26 6.26% 28 1631 4.34% 15 3.13% 14 1632 3.47% 12 2.46% 11 1633 3.76% 13 3.13% 14 1634 4.91% 17 3.58% 16 1635 4.34% 15 3.58% 16 1636 3.47% 12 2.24% 10 1637 2.89% 10 0.67% 3 1638 2.60% 9 0.67% 3 1639 1.73% 6 0.22% 1 1640 1.73% 6 0.45% 2 1641 1.45% 5 0.22% 1 1642 2.31% 8 0.67% 3 1643 2.02% 7 0.45% 2 1644 2.89% 10 0.45% 2 1645 2.60% 9 0.67% 3 1646 2.02% 7 1.12% 5 1647 1.45% 5 0.89% 4 1648 2.31% 8 1.12% 5 1649 2.89% 10 1.34% 6 1650 2.60% 9 1.34% 6 1651 4.05% 14 6.04% 27 1652 3.76% 13 2.91% 13 1653 4.05% 14 2.68% 12 1654 2.02% 7 1.34% 6 1655 1.16% 4 0.67% 3 1656 3.47% 12 4.92% 22 1657 4.62% 16 5.37% 24 1658 2.02% 7 0.89% 4 1659 2.60% 9 1.12% 5 1660 2.31% 8 1.34% 6 1661 1.45% 5 0.89% 4 1662 0.58% 2 0.22% 1 1663 0.58% 2 0.22% 1

133

14.8 Bijlage VIII Tabel die de absolute en relatieve aantal gevonden schilders en onderlinge relaties per jaar weergeeft.

% schilders en onderlinge jaar % schilders in Rome relaties relaties 1590 0.36% 1 0.00% 0 1591 0.00% 0 0.00% 0 1592 0.00% 0 0.00% 0 1593 0.00% 0 0.00% 0 1594 0.00% 0 0.00% 0 1595 0.36% 1 0.00% 0 1596 0.36% 1 0.00% 0 1597 1.07% 3 0.36% 1 1598 0.71% 2 0.00% 0 1599 0.71% 2 0.00% 0 1600 0.36% 1 0.00% 0 1601 4.27% 12 6.41% 18 1602 3.91% 11 5.34% 15 1603 4.63% 13 7.12% 20 1604 4.27% 12 5.34% 15 1605 2.85% 8 1.42% 4 1606 4.27% 12 1.78% 5 1607 4.27% 12 2.14% 6 1608 2.14% 6 0.36% 1 1609 2.49% 7 0.36% 1 1610 2.85% 8 0.71% 2 1611 2.85% 8 0.36% 1 1612 2.85% 8 0.71% 2 1613 3.56% 10 1.07% 3 1614 2.85% 8 0.36% 1 1615 6.05% 17 4.63% 13 1616 3.20% 9 0.36% 1 1617 3.20% 9 0.71% 2 1618 3.91% 11 1.42% 4 1619 8.90% 25 2.14% 6 1620 14.59% 41 16.01% 45 1621 6.05% 17 2.49% 7 1622 7.12% 20 2.14% 6 1623 5.34% 15 4.63% 13 1624 8.19% 23 5.34% 15 1625 7.12% 20 4.98% 14 1626 6.76% 19 5.34% 15 1627 3.56% 10 3.56% 10

134

schilders en % % schilders en verhuurders onderlinge jaar verhuurders in Rome relaties relaties 1628 4.27% 12 2.85% 8 1629 6.05% 17 3.91% 11 1630 7.83% 22 8.19% 23 1631 3.91% 11 3.56% 10 1632 2.85% 8 2.49% 7 1633 3.20% 9 3.56% 10 1634 4.63% 13 3.91% 11 1635 3.91% 11 3.91% 11 1636 2.85% 8 2.14% 6 1637 2.14% 6 0.36% 1 1638 2.14% 6 0.71% 2 1639 1.07% 3 0.00% 0 1640 1.07% 3 0.36% 1 1641 0.71% 2 0.00% 0 1642 1.78% 5 0.36% 1 1643 1.42% 4 0.36% 1 1644 2.49% 7 0.36% 1 1645 2.14% 6 0.71% 2 1646 1.78% 5 1.42% 4 1647 1.07% 3 1.07% 3 1648 1.78% 5 1.07% 3 1649 2.49% 7 1.07% 3 1650 1.78% 5 0.71% 2 1651 3.20% 9 6.05% 17 1652 2.49% 7 1.42% 4 1653 3.20% 9 2.14% 6 1654 1.42% 4 0.71% 2 1655 0.71% 2 0.36% 1 1656 3.20% 9 4.63% 13 1657 3.91% 11 4.63% 13 1658 1.42% 4 0.36% 1 1659 1.78% 5 0.00% 0 1660 1.78% 5 0.36% 1 1661 1.07% 3 0.36% 1 1662 0.36% 1 0.00% 0 1663 0.36% 1 0.00% 0

135

14.9 Bijlaeg IX Een overzicht van de opdeling van de clusters en modulariteitsklassen. De modulariteit bedraagt 0.920. Er zijn 104 clusters gevonden.

Op de x-as zijn de modulariteitsklassen weergegeven en op de y-as is weergegeven hoe veel nodes een bepaalde modulariteitsklasse hebben.

Algorithm: Vincent D Blondel, Jean-Loup Guillaume, Renaud Lambiotte, Etienne Lefebvre, Fast unfolding of communities in large networks, in Journal of Statistical Mechanics: Theory and Experiment 2008 (10), P1000.

Resolution: R. Lambiotte, J.-C. Delvenne, M. Barahona Laplacian Dynamics and Multiscale Modular Structure in Networks 2009.

136

14.10 Bijlage X Een overzicht van de nodes met de daar bijhorende toebedeling van de gewichtsklassen die met het programma Gephi zijn berekend. De gewichtsklassen zijn gebaseerd op het aantal onderlinge relaties. Op de x-as staat de toebedeling van de gewichtsklassen toegekend en op de y-as zijn de nodes weergegeven en hoe frequent ze voorkomen.

Het gemiddelde weighted degree is 2.584.

137

14.11 Bijlage XI Twee tabellen met relatieve waarden die weergeven in welke parochies de Noord- en Zuid- Nederlandse schilders woonden.

S. Maria S. Maria del Popolo del Popolo / periode/ S. Celso in / S. Lorenzo S. Stefano S. Maria S. Andrea S. Lorenzo Monte S. Andrea in S. Maria in in parochie del Popolo delle Fratte in Lucina Giordano delle Fratt Lucina Vallicella Piscinula

1590-1599 0.00% 0.00% 0.00% 33,33% 0.00% 0.00% 0.00% 66,67%

1600-1609 72,00% 5,56% 12,98% 0.00% 3,79% 3,79% 0.00% 0.00%

1610-1619 10,96% 28,77% 38,36% 2,74% 2,74% 2,74% 8,22% 0.00%

1620-1629 45,32% 35,97% 8,63% 0.00% 2,88% 1,44% 0.00% 1,44%

1630-1639 92,31% 5,13% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00%

1640-1649 96,88% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00%

1650-1663 100,00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0,00% 0.00% 0.00%

S. Maria del Popolo / S. Andrea S. Andrea delle Fratte / delle Fratte / S. Lorenzo in S. Nicola in Lucina / Santa Cecilia Arcione / periode/ S. Stefano in in Monte S. Nicola in S. Spirito in S. Celso e S. Maria del parochie Piscinula Giordano Arcione Sassia Giuliano Popolo totaal

1590-1599 0.00% 0,00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 100,00%

1600-1609 1,88% 0,00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 100,00%

1610-1619 1,36% 0,00% 0.00% 2,74% 1,37% 0.00% 100,00%

1620-1629 0,72% 2,16% 0,72% 0.00% 0,00% 0,72% 100,00%

1630-1639 2,56% 0,00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 100,00%

1640-1649 3,12% 0,00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 100,00%

1650-1663 0.00% 0,00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 100,00%

138

14.12 Bijlage XII Twee tabellen met de absolute waarden die weergeven in welke parochies de Noord- en Zuid- Nederlandse schilders woonden.

S. Maria S. Maria del Popolo del Popolo S. Andrea S. Celso in / / S. Stefano periode/ S. Maria delle S. Lorenzo Monte S. Andrea S. Lorenzo S. Maria in in parochie del Popolo Fratte in Lucina Giordano delle Fratt in Lucina Vallicella Piscinula

1590-1599 0 0 0 6 0 0 0 3

1600-1609 39 3 7 0 2 2 0 0

1610-1619 8 21 28 2 2 2 6 0

1620-1629 63 50 12 0 4 2 0 2

1630-1639 36 2 0 0 0 0 0 0

1640-1649 31 0 0 0 0 0 0 0

1650-1663 49 0 0 0 0 0 0 0

totalen 226 76 47 8 8 6 6 5

S. Maria del Popolo / S. Andrea S. Andrea delle Fratte delle Fratte / / S. Lorenzo Santa S. Nicola in in Lucina / Cecilia in Arcione / S. periode/ S. Stefano in Monte S. Nicola in S. Spirito in S. Celso e Maria del parochie Piscinula Giordano Arcione Sassia Giuliano Popolo totalen

1590-1599 0 0 0 0 0 0 0

1600-1609 1 0 0 0 0 0 54

1610-1619 1 0 0 2 1 0 73

1620-1629 1 3 1 0 0 1 139

1630-1639 1 0 0 0 0 0 39

1640-1649 1 0 0 0 0 0 34

1650-1663 0 0 0 0 0 0 49

totalen 5 3 1 2 1 1 386

139

14.13 Bijlage XIII De toebedeelde persoonsnummers in Gephi.

1 m. gasparo VIAVARIO 56 gasparo COSENZI 2 enrigho DI BOS 57 theodoro VALLOMI 3 andrea 59 jacomo 4 francesco PIERA [frans PIERA] 5 goglemo 60 francesco DA CASTELLI [frans VAN DE 6 pietro KASTEELE] 7 egidio D'ASI 61 jachino 8 gera?d DEL BOSCO [BOSCH (?)] 62 guglielmo GRUNIGNO (?) [wilhelm VAN 9 ghiraldo GROENINGEN] 10 francesco 63 gasparo 11 teodoro VALTIERO 64 stefano 12 carlo ULDINGO 65 pietro 13 roberto DE L'ORTEL/D'ORTEGLI [robert VAN 66 girardo ORTEIL] 67 bastiano GIORDANO [sebastiaan 14 domenico JORDAENS(?)] 15 odoardo 68 giovanni 16 lamberto SCELCO [lambert JACOBSZ.] 69 abramo 18 damiano 70 leonardo 19 giovanne 71 jacomo 73 joan baptiste COCE [COCQ] 21 GIU?TA 74 gasparo 22 nicolo [nicolaas lambertus VAN ROYEN (?)] 75 hierolamo 23 guglielmo 76 pietro 24 carlo 77 thomaso 25 francesco TORNELLI 78 agorin (?) 26 cornelio 79 joan MAROCHINO 27 guglielmo 28 jacomo 80 abramo 29 barnardo 81 giacomo 30 ludovico 82 pietro DE LINIS [pietro DE LIGNIS/pieter VAN 31 francesco DEN HOUT] 32 stefano 83 enrico BONNAT/BONNET 33 giovanni 84 leonardo 34 carlo 85 antonio [anthoni ambrosius SCHOUTEN] 35 guglielmo TENS [willem TENS] 86 simone [simon ARDE (?)] 36 stefano AIPXI 87 tolomeo PROMONTORIO [bartholomeus 37 guglielmo FANDIMASSI BREENBERGH (?)] 38 giovanne ARMANOS [jan hermansz. BIJLERT 88 leonardo DE BRAMS [leonardo (?)] BRAMER] 39 pietro ARMANES [pieter HARMENSZ.] 89 nicolo [nicolaes LATOMBE] 90 signor/maestro vincentio COBARGIAR 40 giacomo DI CORNUE [wenzel coebergher] 41 carlo filippo SPIRINZ [karel philips 91 maestro bartolomeo DA SANTFOORT SPIERINKCS] 92 guilielmo RUTER/FRUTTER [FRUYTIERS (?)] 42 federico 93 giacomo FRANCART [Jaques FRANCKAERT 43 andrea (II)] 44 teodoro BABURO [dirck VAN 94 rinaldo MITTENS [aert MIJTENS] BABUREN] 95 valerio APS [wouter ABTS or valerio ABTS] 45 theodoro ROMBADO [theodoor 96 maestro jacomo FRANCART [jacques ROMBOUTS] FRANCKAERT (I)] 46 david D'HAEN [david DE HAEN (I)] 97 bernardo VANZOMERO [bernard SOMER] 47 enrico [ (?)] 98 abraam JASEGNA [abraham JANSSENS] 48 abraham DELLA TUMBA [abraham DELLA 99 giovanni DI GIOVANNI DE SENELINC [hans TOMBA] SNELLINCK II] 49 paolo BUR [paulus BOR I] 50 mastro antonio 100 teodoro VANLO [theodoor VAN LOON] 51 rinaldo [pittore from antwerp] 102 giglio LIBERT 52 gherardo 103 giovanni CANDIS (garzone) 53 giovanni 104 guilelmo DONGUS (garzone) 54 ms. giovanni [pittore from brabanza] 105 michaele GISBERTI (garzone) 55 giusto 140

106 gilio/egidio DE DESEL/VANTDESELE 161 leonardo (garzone) 162 casa de fiamenghi pittore, no. 3 107 antonio VANOS/VENOSA (garzone) [antoon 163 luigio PRIMO [louis COUSIN] VAN OS] 164 enrico 108 hieronimo DECHESI [hiëronymus VAN 165 adriano KESSEL] 166 gerardo [gerard VAN KUIJL] 110 antonio [from antwerp garzone of jacob 167 alessandro DE HASE] 168 monsu PUSSINO [ (?)] 111 giovanni [from antwerp, pittore of jacob DE 169 sarra HASE] 170 odoardo 112 giovanni PUTIER [POTTER (?)] 171 jacomo (garzone) 114 francesco 172 andrea TRISTAN 115 3 pittori fiamenghi 173 casa con 3 pittori fiamenghi 116 giacomo VANPOTELO 174 salomon [salomon BACKAREEL] 117 francesco CAMBARA 175 enrico FANALDA 118 andrea [pittore from ] 176 marco VOTOS [marcus hendriksz. WOUTERS] 120 filippo D'ANVERSA 177 gaspar JOSCES 121 filippo LOBET [philip LOBET] 178 armanes 122 cornelio VILZO [WILS (?)] 179 giovanni GELTON 123 baldovino COLAI [boudewyn COLAI] 124 giovanni NESCER 180 giovanni DA LUANO 125 gerardo DOLFE/DOFETTO [gerard 181 pietro GIOANNI DOUFFET] 182 stefano GIANI 126 samuel SEMIT [samuel pietersz. SMIT (?)] 183 pietro 127 stefano BOLTRIJ/BELTIRIO 184 fiamengo pittore 128 cornelio BRUNI [BRUYN] 185 fiamengo pittore 129 ghilardo BRUCHESI [jan gerritsz. VAN 186 riniero [VAN KEUKELON] [reynier VAN BRONCKHORST (?)] HEUCKELOM] 130 nicolao GIANI 187 un pittore fiamengo 131 nicolo FIAMENGO 188 alessandro 132 timoteo OFO 189 pietro 133 jacopo DA BUSCIO 190 giusto 134 gian jacop DE GRA 191 un pittore fiamengo 135 guglielm 192 angelo [VAN DEN HOUTE] 136 giovanni DEL NEGRO 193 guglielmo 137 CHIOVERAT [GOVAERT (?)] 194 girolimo 138 giovanni RUGGIURO/RUGIERO [jan VAN 195 nicolo GREGORIJ, pittore, (?). BALEN] 196 egidio 139 cornelio SCHOIT [cornelis SCHUT I] 197 erigo VERBRE 198 giovanni 140 leonardo ANRIGO 199 con un compagno, pittore 141 pietro HEFT 142 antonio COLINA [anthoon VAN DEN 200 signor tomaso HEUVEL] 201 giovanni VANDANUC 143 giovanni FRAP[O?]NE 202 antonio GOBO/FOBÃ’ anton GOUBAU] 145 giorgio BHELLI [joris jorisz. BOSSAERT (?)] 203 signor nicolo 146 alessandro 204 baldassar VAMURS [balthassar VAN MEURS] 147 alessandro [alexander 205 jeremia NIEUWERVEEN (?)] 206 nella seguente casa duoi fiamenghi pittori 148 giovanni [johannes harmensz. 207 pietro BORSMAN (?)] 208 francesco 149 tomaso 209 gioanni PIETRO [jan petersz. FIJT (?)] 150 crino 210 ghirardo [HORST?] 151 ranero [reynier VAN HEUKELEM (?)] 211 nicolao 152 gulielmo 212 artus DONT/DHONT [arthus D'HONDT] 153 giovanni 213 giovanni [FANDENECH]/VANDNEN 154 gasparo/gaspar JAUNSZ. 214 simone 155 stefano DE CARTES/CORTES [steven DE 215 enrigho CORTE] 216 guilelmo [guilliam VAN NIEULANDT II] 156 guilelmo 217 francesco VIROLI/VEROLI [frans 157 giovanni VIRULY] 158 claudio ROSSELI [claudius RUSSEL] 218 diman/timoteo arentsz. CRASTA/CRACHT 159 signor Stefano [tyman arentsz. CRACHT] 219 giovanni BILARDO [] 141

289 giovanni BLANCKN [jan theunisz. 220 signor pietro DI LARA [pieter VAN LAER] BLANCKERHOF (?)] 221 francesco [franciscus DE WIT (?)] 290 carlo DE CROY [charles DE CROIJ] 222 tomaso [thomas VAN WIJCK] 291 filippo LAIDENS [philip LAIDENS] 223 enrico/henrico 292 guglielemo LAURENTIJ FORDOCHE/FERDONCHO/FERDOM 293 guglielmo GIUDINS/DODENS /VIRDUNO [hendrick VERSCHURING (?)] 294 n.n. [anonymous] 224 michele SUARSI [michiel SWEERTS] 295 n.n. [anonymous] 225 pietro [pieter de ZEELANDER (?)] 296 n.n. [anonymous] 226 maestro jacomo/giacomo DA 297 bartholomeo APLOME [bartholomeus ASE/HASE/MASI/AI [ jacob DE HASE] APPELMAN] 227 giusto DI MOL [joost DE MOL] 298 giacomo CHIVILLIER (I and/or II) 228 tomaso COTIEMPS/CORTIELZ [thomas 299 giusto FANAME [joost VAN DEN HAM] CORTIELS] 229 signor giovanni DEL CAMPO [giovanni filippi 300 giovanni HERMAN DEL CAMPO/jean DUCAMPS] 301 theodoro DI BREVEN 230 baldassare LAURO [balthasar 302 theodoro VAN DER SQUAN [theodoor LAUWERS] cornelisz. VAN DER SCHUER] 231 signor gulielmo TERRANOVA [willem VAN 303 ernesto LARESIO [ernest DE LAIRESSE] NIEULANDT I] 304 abram FANDELES [abraham marinusz. VAN 232 giovanni DER LISSE] 233 gherardo/giraldo 305 giovanni RAVAN [johannes RAVEN] 234 pietro PITAN [peeter PUTEAU] 306 pietro 235 gabriele 236 gabriele SMIT 334 jacomo 237 giovanni LINCENZ [jan LINSEN] 335 giuliano BROLIORI 238 giovanni 239 carlo OLDRAGO [karel OLDRAGO] 345 athonie SANTFOORT [anthonie SANTFOORT] 240 luigio DA CAMBRAI 346 paolo BRILLI [paul BRIL] 241 giusto 347 madonna maddalena GALANTI 242 davitte 348 cesare MASSARI - biccheraro 243 hieronimo 349 domenico SICILIANO 244 guglielmo BAVARELLI 358 ciriaco [cyriacus BRIL] 245 francesco 359 cornelio SCUT [cornelis SCHUT II]

266 giovanni CARREDER 4000 agostini MANCINI 267 giovanni 4001 alessandro GIUSTI 268 timotheo VALLONE 4002 antonio CATTI 269 guilelmo 4003 antonio MARIA 270 arrigo DE CASER [hendrick 4004 antonio PALUZZI hendricksz. DE KEYZER] 4005 antonio PUZZI 271 monsu BORROMANS 4006 bernardo - macellaio 272 gerardo LELIJ 4007 capo di ferro 273 paolo BOR [paolus BOR II] 4008 casa de pri 274 ludovico VELS [lodewijk nicolaesz. VAN 4009 casa del carraro VELSEN] 4010 casa del francesino 275 matthia VITTOSO [matthias WITHOOS] 4011 casa del pittore 276 nicolocchourabor 4012 casa del signor gabrieli 277 jacobo VINCHEN 4013 casa delli maruniti 278 nicolo LA CROCE 4014 duca ALTEMPS 279 pietro VERBECHE 4015 maestro francesco GALONZELLI - muratore 280 gironimo JOACHINI 4016 francesco RADICE - confettiere 281 giovanni francesco CHESINS 4017 gasparo CINI 282 cornelio VANENGHEN [cornelis 4018 geronimo TERRAGLINO ENGHEN] 4019 giacomo PIZZUTI – notaro 283 thomasso VAINS 284 hermanno VALTREN 4020 gioanni battista ZACCARIA 285 enrico DANGHERS 4021 giobatta FRESTCOCCHI 286 giacomo STENFORD [jacob VAN 4022 giovan battista PRESTA STEENVOORDE] 4023 giovanni antonio GRIFFI 287 giovanni 4024 giovanni battista CONA 288 filippo PETIT/LITIPICH [philips (LE) PETIT] 4025 giovanni BAZZUTTI - notaro 4026 giovanni pietro CORDIERO 142

4027 il palazzo de salviati 4028 ill.mo signor cardinal prioli 4029 ill.mo sigr. francesca DE MANTELLA 4030 in casa de confalone 4031 isola della pergolella 4032 isola delli scarpellini 4033 joan maria GAMBINO 4034 luca POGGI 4035 m. benedetto ZACHAGNI 4036 m. pipino PAGANELLI - notaro 4037 madonna madelena 4038 mandicarlo 4039 marcello ROSIS

4040 maria PURINI 4041 maria VACCINARO 4042 mario SERIMADIO 4043 mastro matteo DI CASSTELLO 4045 monsignore d'avila 4046 nel palazzo del signor pompeo ANTONINO 4047 nel principio della cantonata dell herborale 4048 nicolo MAGGIORE 4049 octaviano CUZACHE 4050 olice ACCETEZZI 4051 palazzo del sr. giuseppino 4052 palazzo der zuccaro 4053 sig. giovanni FIANDRI 4054 signor girolamo SCANARDI e delli heredi DE LUTIJ 4055 signore ratilio OLGGIATI 4056 signori altovitj 4057 sigri. Pietri 4058 sr. arnuccio 4059 tiberio CEVOLI 4060 vincenzo SELLARO

4063 jacomo MORANDI

143

15 Afbeeldingen van kunstwerken

15.1 Afbeeldingen van kunstwerken I

Maarten van Heemskerck. De façade van de oude Sint-Pietersbasiliek. Circa 1533-1534. Pen en bruine inkt. 275 x 621 mm. Albertina collectie, Wenen, Oostenrijk.

144

15.2 Afbeeldingen van kunstwerken II

Maarten van Heemskerck. Sint Pieters Basiliek in aanbouw in 1536. Circa 1536. Tekening. Staatliche Museen Zu Berlin, Berlijn, Duitsland.

145

15.3 Afbeeldingen van kunstwerken III

Willem van Nieulandt (II). Boog van Septimius Severus en het Capitool. 1606-1628. Ets. 213 x 279 mm. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

146

15.4 Afbeeldingen van kunstwerken IV

Willem van Nieulandt (II). Gezicht op Rome en de Trinità dei Monti. 1594-1635. Ets en gravure. 313 x 436 mm. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

147

15.5 Afbeeldingen van kunstwerken V

Gerard ter Borch (I). Gezicht op de Via Panisperna naar de Santa Maria Maggiore, Rome. 1609. Pen en bruine inkt. 274 × 197 mm. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

148

15.6 Afbeeldingen van kunstwerken VI

Michelangelo Buonarotti. Het laatste oordeel. 1535-1541. Fresco. 1370 x 1200 cm. Sixtijnse Kapel, Vaticaanstad.

149

15.7 Afbeeldingen van kunstwerken VII

François Duquesnoy. Cenotaaf van Jacob de Hase. Circa 1634. Marmer. Santa Maria della Pietà in Campo Santo Teutonico, Rome.

150