Faculteit Letteren en wijsbegeerte Vakgroep Archeologie en oude geschiedenis van Europa

Christelijke architectuur in Tunesië van de Late Oudheid tot en met de Byzantijnse periode

Deel A: Tekst

Door Agnetha Van den Reeck

Promotor: Prof. Dr. R. Docter

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad Master in de archeologie

Academiejaar 2008-2009 Voor- en dankwoord

Deze scriptie vormt het sluitstuk van de opleiding archeologie aan de Universiteit van Gent. Het onderwerp van deze masterproef, namelijk christelijke architectuur in laatantiek en vroegmiddeleeuws Tunesië, werd naar voren geschoven door Prof. Dr. Johnny De Meulemeester. Het schrijven van deze scriptie heeft heel wat voeten in de aarde gehad, maar toch ben ik tevreden met de opgedane kennis. Ik hoop om met deze masterproef bij te dragen tot het schetsen van een algemeen kader van christelijke architectuur in Tunesië. Eveneens hoop ik dat mensen zich er bewuster van worden dat Noord-Afrika ook een bloeiend christelijk verleden heeft gehad dat niet verloren mag gaan.

Graag wil ik mijn promotor Prof. Dr. Roald Docter bedanken voor het promotorschap op zich te hebben willen nemen na het overlijden van Prof. Dr. Johnny De Meulemeester. Prof. Dr. Roald Docter begeleidde mij verder bij het onderwerp en was steeds meteen bereid om mij nieuwe bronnen te verschaffen en mijn vragen te beantwoorden. Ook wil ik hem nog bedanken voor het regelen van toegangen in Tunesië. Ook wil ik Kaatje De Langhe bedanken voor het overnemen van het medelezerschap. Een dankwoord wil ik ook richten tot mijn familie en vrienden voor hun steun en hulp, in het bijzonder mijn ouders. Zij gaven mij de kans om naar de universiteit te gaan en om te studeren wat mij interesseerde. Als laatste, maar niet minst belangrijke zou ik Kristof Keppens willen bedanken voor zijn opbouwende kritiek, steun en hulp.

i

Abstracts

This paper studies Christian architecture in from late Antiquity until the Byzantine period. The research can be divided into four major parts. The first part gives an introduction to various forms of Christian architecture and Christianization. The next part gives an overview of various sites in the provinces Zeugitana and Byzacena. The third part consists of the study of evolution of Christian architecture. The last part concentrates upon the influence of Christianization in the cities as well upon the overall development of the cities. Distinguishing between late Antique, Vandal and Byzantine phases is difficult. Many variations existed, for example the number of aisles (three, five or seven) and in orientation. In the Byzantine period certain elements become more common like three-aisled basilicas, an east-west orientation, the creation of two opposite apses and the placing of the baptistery behind the apse. A new element was the dome. The Christianization of the city began as early as fourth or fifth century whereby churches were placed in cemeteries, in the peripheries or in the city. From Late Antiquity onwards temples, baths and civil basilicas were converted next to the creation of chapels and churches. During the reign of the Vandals churches were abandoned, created or reoccupied and restored. Under Byzantine domination new churches were constructed or older ones were monumentalized. Some churches were fortified and the presence of olive oil presses next to churches may be related to the increasing power of the clergy.

Keywords: Christian architecture, Tunisia, Late Antiquity until Byzantine period, Christianization, evolution

*** *** ***

Ce mémoire a étudié l’architecture chrétienne de l’Antiquité tardive à l’époque byzantine en Tunisie. La recherche est divisée en quatre parties. La première partie donne une introduction de certaines formes de l’architecture chrétienne et la christianisation. La deuxième partie donne une idée générale des sites différents dans les provinces Zeugitana et Byzacena. La troisième partie contient d’un aperçu de l’évolution de l’architecture chrétienne. La dernière partie se concentre à l’influence de la christianisation au le paysage urbaine et aussi l’urbanisation générale. Il est difficile de délimiter entres les époques Antiquité tardive, vandale et byzantine. Ils y sont beaucoup de variations, par exemple le nombre de nefs (trois, cinq ou sept) et l’orientation. A la période byzantine quelques éléments se généralisent comme les basiliques à trois nefs, l’orientation est-ouest, l’existence de deux absides et l’emplacement du baptistère derrière l’abside. Un nouveau élément est la coupole. La christianisation du paysage urbaine commence depuis le 4e ou 5e siècle. Les édifices chrétiennes sont placés dans les cimetières, dans la périphérie ou dans la cité. Depuis l’ Antiquité tardive les temples, les thermes et les basiliques civiles sont converties et des chapelles et nouvelles églises sont construites. Durant la période vandale les églises sont abandonnées, créées ou réutilisées et restaurées. A l’époque byzantine des nouveaux monuments sont crées ou des monuments antérieurs sont restaurés. Un certain nombre d’églises sont fortifiées et la présence des huileries est peut-être liée à la montée en puissance du clergé.

Mots-clés: l’architecture chrétienne, Tunisie, de l’Antiquité tardive à l’époque byzantine, christianisation, évolution

ii

Inhoudstafel

Deel A: Tekst

Voor- en dankwoord...... i

Abstracts ...... ii

Inhoudstafel ...... iii

I. Inleiding ...... 1 1. Probleemstelling...... 1 2. Doelstelling...... 1 3. Keuze van onderwerp en methodologie...... 2 4. Opbouw...... 3 5. Noten...... 4 II. Achtergrondkader ...... 6 1. Geografische situering...... 6 2. Het Romeinse Rijk en Noord-Afrika ...... 6 3. Overheersing van Vandalen ...... 7 4. Onder Byzantijns gezag ...... 9 5. Autochtone bevolking ...... 10 6. Economisch kader ...... 11 7. Het Christendom ...... 13 7.1 Het Romeinse veelgodendom...... 13 7.2 Intrede en behoud van het christendom...... 14 7.3 Romeinen en christenen ...... 14 7.4 Constantijn en de donatisten...... 16 7.5 Vandalen en het arianisme in Noord-Afrika ...... 17 7.6 Byzantijnen...... 18 III. Organisatie en uiting van het christelijke geloof ...... 19 1. Organisatie van de kerk en kerkelijke regio’s in Carthago ...... 19 2. Onderzoek naar christelijke architectuur...... 20 3. Christelijke architectuur doorheen de periodes...... 22 3.1 Huiskerken...... 23 3.2 Baptisteria...... 24 3.3 Schrijnen, kapellen en crypten ...... 24 3.4 Basilica’s ...... 25 3.5 Rurale kerken...... 29 3.6 Christelijke begraving ...... 29 4. Christianisatie: een introductie...... 30

iii

IV. Christelijke architectuur in Zeugitana...... 33 1. Ammaedara ...... 33 1.1 Geschiedenis van het onderzoek ...... 33 1.2 Christelijke topografie van Ammaedara...... 34 a) Oosten van de stad binnen en buiten de woonkern ...... 34 b) Centrum...... 34 c) Citadel...... 34 d) Aan de rivieroevers ...... 34 2. Carthago...... 35 2.1 Geschiedenis van het onderzoek ...... 35 2.2 Christelijke topografie...... 35 2.2.1 Carthago intra muros...... 36 a) Dermech-kwartier en Douïmes...... 36 b) Havenkwartier (Carthagennakwartier)...... 37 c) Borj Jedid- en Saydaheuvel ...... 37 d) Odeonheuvel en theater...... 38 e) Junoheuvel...... 38 f) Byrsa heuvel...... 38 2.2.2 Carthago extra muros ...... 39 a) La Marsa en Gamarth in het noorden ...... 39 b) Funeraire gebied in het noordoosten ...... 39 c) De regio van het amfitheater in het westen ...... 39 d) Bir el Knissia regio in het zuidoosten ...... 40 e) Kramregio en het zuiden ...... 40 3. Andere sites in Zeugitana...... 40 V. Christelijke architectuur in Byzacena ...... 41 1. Sufetula...... 41 1.1 Geschiedenis van het onderzoek ...... 41 1.2 Christelijke topografie...... 41 a) Noordwesten van de stad...... 41 b) Centrum...... 41 c) zuidwesten van de stad ...... 42 d) buiten de stad...... 42 2. Andere sites in Byzacena ...... 42 VI. Evolutie christelijke architectuur ...... 43 1. Kerken ...... 43 1.1 Datering ...... 43 1.2 Opbouw ...... 44 1.3 Oriëntatie ...... 45 1.4 Apsis...... 46 1.5 Altaar ...... 47 1.6 Voorkomen van een tweede apsis en/of contra-atltaar ...... 48 2. ‘Edifices à auges’ ...... 49 3. Kloosters...... 50 4. Baptisterium ...... 51 4.1 Opbouw ...... 51 4.2 Doopvont ...... 52

iv

4.3 Alleenstaande baptisteria...... 53 4.4 Voorkomen van tweede baptisteria ...... 53 5. Begravingen in een kerk...... 54 5.1 Plaats...... 54 5.2 Verschuivingen in de Byzantijnse periode? ...... 56 5.3 Typologie...... 56 6. Kapellen, mausolea en ondergrondse vertrekken...... 57 7. Martelarencultus...... 58 7.1 Overzicht van martelaren, heiligen en cultussen...... 58 7.2 Memoria en martyria...... 61 7.3 Bedevaartskerken ...... 62 8. Katholieken, donatisten en arianen ...... 63 8.1 Katholieken en donatisten ...... 63 8.2 Katholieken en arianen...... 65 9. Bouwmaterialen, versiering en mozaïek ...... 66 9.1 Bouwmaterialen en versiering andere dan mozaïek...... 66 9.2 Ateliers ...... 67 9.3 Mozaïekversiering ...... 67 9.4 Nieuwe motieven in de Byzantijnse periode...... 69 9.5. Beschilderingen ...... 69 9.6 Symboliek...... 70 VII. Christelijke architectuur en stadsontwikkeling ...... 72 1. Stadsontwikkeling in de late Oudheid...... 72 1.1 Publieke architectuur...... 72 1.2 Private architectuur...... 72 1.3 Christelijke architectuur ...... 73. 2. Stadsontwikkeling ten tijde van de Vandalen ...... 74 2.1 Continuïteit...... 74 2.2 Verschuivingen...... 75 2.3 Christelijke architectuur ...... 76 3. Byzantijnse stadsontwikkeling...... 77 3.1 Militaire architectuur...... 77 3.2 Publieke en private architectuur ...... 78 3.3 Christelijke architectuur ...... 78 4. Arabische occupatie ...... 79 Besluit...... 80

Bibliografie...... 82

Deel B: Dossiers

I. Zeugitana...... 91 1. Ammaedara ...... 91 a) Oosten van de stad binnen en buiten de woonkern ...... 91 b) Centrum...... 95 c) Citadel...... 98 d) Aan de rivieroevers ...... 100

v

2. Carthago...... 102 2.1 Carthago intra muros...... 102 a) Dermech-kwartier en Douïmes...... 102 b) Havenkwartier (Carthagennakwartier)...... 114 c) Borj Jedid- en Saydaheuvel ...... 117 d) Odeonheuvel en theater...... 120 e) Junoheuvel...... 124 f) Byrsa heuvel...... 126 2.2 Carthago extra muros ...... 129 a) La Marsa en Gamarth in het noorden ...... 129 b) Funeraire gebied in het noordoosten ...... 136 c) De regio van het amfitheater in het westen ...... 145 d) Bir el Knissia regio in het zuidoosten ...... 150 e) Kramregio en het zuiden ...... 150 3. Abbir cella...... 151 4. Ad Aquas...... 151 5. Asadi...... 152 6. Belalis Major...... 152 7. Ben Saidane...... 154 8. Bit el Assa ...... 155 9. Borj el Djerbi...... 156 10. ...... 156 11. Chatt Menzel Yahia...... 158 12. Regio Clypea...... 159 13. Demna ...... 161 14. Furnos Minus...... 162 15. Hamman Lif ...... 163 16. Henchir al Baroud ...... 164 17. Henchir Fraxine...... 165 18. Henchir Redde...... 165 19. Jebel Oust ...... 166 20. Ksar Hellal...... 166 21. Mahrine ...... 167 22. Mustis...... 167 23. Numluli...... 168 24. Saadat Mornissa ...... 168 25. Sicca Veneria...... 169 26. Sidi Ahmed Bou Fares ...... 170 27. Sidi Daoud...... 171 28. Simitthus () ...... 172 29. Thabbora Municipium Felix Thabbora ...... 173 30. Thabraca...... 174 31. Thibiuca...... 176 32. Thuburbo Majus (Henchir Kasbat) ...... 177 33. Thuburnica ...... 180 34. Thugga...... 181 35. Uchi Majus ...... 183 36. Uthina...... 184 37. Utica ...... 185 38. Uzali Sar...... 187

vi

39. Ziqua...... 188 II. Byzacena...... 189 1. Sufetula...... 189 a) Noordwesten van de stad...... 189 b) Centrum...... 191 c) zuidwesten van de stad ...... 196 d) buiten de stad...... 197 2. Acholla (huidige Henchir Boutria)...... 198 3. Aggar...... 200 4. Aradi (Sidi Jdidi)...... 201 5. Batten Zamour...... 206 6. Bekalta...... 207 7. Bir el Hfay...... 207 8. Bou Achir ...... 208 9. Boudries ...... 209 10. Cellium (Kasserine)...... 209 11. Demma ...... 210 12. Djebeniana...... 210 13. El Gousset ...... 211 14. El Moua(a)ssat...... 212 15. Hadrumentum (huidige Sousse)...... 214 16. Henchir Bent el Arian ...... 215 17. Henchir Dhraa Essayem...... 216 18. H. El Khmira ...... 216 19. Henchir Foundouk...... 217 20. Henchir Goraat ez Zid ...... 217 21. Henchir Goussa ...... 218 22. Henchir Hakaïma...... 218 23. Henchir Messaouda...... 219 24. Henchir Oued Nebhana ...... 220 25. Horrea Coelia (Hergla)...... 220 26. Kneis-eilanden...... 221 27. Ksar el Ahmar (regio Djilma?)...... 221 28. Ksar Graouch...... 221 29. Ksar Maïzhra ...... 222 30. La Hencha ...... 223 31. Lariscus ...... 223 32. Leptiminus (Lamta/Lemta) ...... 225 33. Henchir So(u)krine...... 227 34. Limaya...... 229 35. Macomades Minores (Iunca)...... 230 36. Mactaris (Mactar)...... 231 37. Mididi...... 240 38. Oued Ramel (St. Marie du zit) ...... 240 39. Ousseltia...... 242 40. Pheradi Majus...... 242 41. Pupput (Sidi djedidi) ...... 243 42. Sbiba...... 245 43. Segermes ...... 245

vii

44. Siagu (Bir Bou Rekba of Ksar es Zit) ...... 246 45. Sidi Abiche...... 247 46. Sidi Habich...... 248 47. Sidi Mansour ...... 248 48. Sidi Mohammed el Geboui/Guebiou...... 249 49. Taparura (Sfax) ...... 250 50. Thala...... 251 51. Thugga Therebentina...... 256 52. Ulisipirra (Ulixibura)...... 256 53. Upenna ...... 257 54. Vazi Sarra...... 259

III. Termen...... 260

Deel C: Afbeeldingen

Lijst van afbeeldingen ...... 261 Afbeeldingen ...... 264

viii

I. Inleiding

1. Probleemstelling Als we kijken naar het archeologische onderzoek in Noord-Afrika, zien we dat vooral de laatste twintig jaar een grotere interesse is ontstaan voor de late Oudheid en de middeleeuwen. Vele opgravingen tussen het einde van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw waren erop gericht om de Punische en de Romeinse fases te bestuderen, om zodoende de glorie en grandeur van vroegere rijken te reconstrueren (Leone 2007, p. 20). Daarbij komt dat Tunesië zich kon identificeren met de Punische periode daar de Romeinen het land koloniseerden, net zoals de Fransen dat hebben gedaan in de 19e en de 1e helft van de 20e eeuw. Voorts zorgen de Punische en Romeinse sites voor toerisme, wat een bron van inkomsten betekent (Hurst 2007, p. 24). Alhoewel ook aandacht wordt gevestigd op christelijke monumenten, zien we toch een verschil in behoud tussen deze Punische en Romeinse sites en de ‘christelijke’ sites.

Algemeen gesteld is archeologie van de middeleeuwen een relatief jonge discipline binnen de archeologische wereld, en zeker wat betreft het mediterrane gebied. Het zou onjuist zijn om hier niet te vermelden dat er wel verscheidene auteurs doorheen de jaren belangrijke werken hebben gepubliceerd, zowel over vroegchristelijke architectuur als over stadsontwikkeling in de late Oudheid en de Vandaalse en Byzantijnse periode. Auteurs zoals N. Duval, L. Ennabli , A. Leone en G. Sears hebben bijgedragen tot een breder begrip van christelijke architectuur en stadsontwikkeling in de late Oudheid en vroege middeleeuwen. Toch blijven verscheidene vragen onbeantwoord en we trachten hier om zowel elementen uit de christelijke architectuur als uit de stadsontwikkeling in de late Oudheid en vroege middeleeuwen samen te brengen.

2. Doelstelling De doelstelling van deze masterproef is om na te gaan wat voor handen is aan christelijke architectuur in Tunesië en of we een evolutie kunnen zien in deze architectuur, samen met de stadsontwikkeling. De doelstelling wordt driedelig weergegeven en uitgewerkt. Een eerste doelstelling is om een overzicht te maken van christelijke architectuur in Tunesië Dit is nodig indien men evoluties binnen de christelijke architectuur wil weergeven, ten einde

1 tot een voller begrip te kunnen komen. Hierbij worden enkele sites breder besproken en het zullen deze sites zijn die voornamelijk zullen worden gebruikt in de verdere bespreking. Dit overzicht wordt bijgestaan door het schetsen van een algemeen kader van Tunesië doorheen de periodes. Een tweede doelstelling is het schetsen van de evolutie van de christelijke architectuur. Hierbij wordt getracht om graduele verschillen tussen de fases te onderscheiden op het vlak van het voorkomen van bepaalde monumenten, hun grondplan, hun versiering en bouwmaterialen. Tevens wordt hier aandacht geschonken aan enkele christelijke stromingen die hebben bestaan in de besproken periodes. Een derde en laatste doelstelling is het weergeven van het samengaan van christianisatie en stadsontwikkeling. Het christendom heeft een zekere invloed gehad op het uitzicht van de stad. Eveneens hebben de politieke, sociale en militaire organisatie een invloed uitgeoefend op de christelijke architectuur en het voorkomen van christelijke monumenten.

3. Keuze van onderwerp en methodologie De keuze van het onderwerp is tot stand gekomen door enerzijds een interesse voor religie, de middeleeuwen en het mediterrane gebied en anderzijds door toevallige omstandigheden; het onderwerp van Kristof Keppens handelde over de stadsontwikkeling in de laatantieke en vroegmiddeleeuwse periode in Tunesië. Hij vertrok hierbij vanuit de studie van de steden en incorporeerde hierbij de invloed van het christendom, terwijl ik specifiek zou handelen over de evolutie van kerken en daarbij de stadsontwikkeling zou betrekken. Beide onderwerpen zijn op bepaalde momenten zozeer met elkaar vervlochten dat beide thema’s moeten worden besproken, willen we een kader kunnen schetsen van de christelijke gemeenschap in Tunesië.

Na een keuze te hebben gemaakt in onderwerp werd begonnen met het zoeken van bronnen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de online zoekmachines van de universiteit van Gent en van de universiteit van Leuven. Eerst werden bronnen gezocht die een algemeen beeld schetsen van de regio en haar geschiedenis, om zodoende een achtergrond te verkrijgen. Ook bronnen die over West-Europa handelen zijn bruikbaar daar zij ook vermeldingen geven over Noord-Afrika en/of het mediterrane gebied. Enkele van dergelijke bronnen, voor het schetsen van een achtergrondkader, zijn Raven 1993 en Blockmans & Hoppenbrouwers 2004.

2 Om een achtergrond van het christelijke geloof te verkrijgen werd literatuur doorgenomen die vertelt over de geschiedenis van de religie en haar inhoudelijke aspecten zoals Gough 1961 en Salisbury 1997. Een tweede stap was het verzamelen van literatuur die direct of indirect handelt over christelijke architectuur. Elk van deze groepen kan een periode, een regio of een stad beslaan. De eerste groep kan bijvoorbeeld urbanisme als onderwerp hebben waarbij ook kerkelijke architectuur wordt besproken. Voorbeelden zijn: Leone 2007, Berndt 2007 en Ammar 2005. De tweede groep, zij die christelijke architectuur bespreken, bestaat onder meer uit Duval 1972, Ennabli 1997 en Miles 2006. Uit deze selectie aan bronnen werden onder meer de verscheidene sites met kerken uit gehaald en besproken. Rekening moet worden gehouden met het feit dat sommige bronnen een zekere ouderdom hebben. Andere bronnen zijn dan weer weinig toegankelijk, hetzij doordat ze moeilijk te verkrijgen zijn, hetzij doordat zij in een taal geschreven zijn die ik niet machtig ben. Het literaire onderzoek werd aangevuld met een reis naar Tunesië. Het primaire doel was om verscheidene sites gezien te hebben en eigen fotomateriaal te maken. Gedurende een week bezochten ik en Kristof Keppens verscheidene steden en sites waaronder Carthago, Uthina, Thuburbo Majus en Pupput.

4. Opbouw Deze scriptie bestaat uit drie delen, met als eerste een deel A, het tekstgedeelte. Het eerste hoofdstuk wordt gevormd door deze inleiding. Het tweede hoofdstuk omvat een bondig historisch kader waarbij naast een geografische situering ook een weergave wordt gegeven van de verscheidene ontwikkelingen per periode, de economie, de Romeinse religie en het christendom. Het derde hoofdstuk bespreekt de organisatie van het christendom en de verscheidene vormen van christelijke architectuur die voorkomen. Het vierde en het vijfde hoofdstuk handelen over de sites in respectievelijk Zeugitana en Byzacena. Om het overzichtelijk te houden werd geopteerd om enkel drie sites, mijn case studies, in deel A weer te geven. Andere sites, die ons eveneens mooie voorbeelden van ontwikkelingen kunnen verschaffen, worden besproken in deel B. In het geval van de case studies wordt per case study een geschiedenis van het onderzoek weergegeven en de christelijke topografie. De drie case studies zijn Carthago, Ammaedara en Sufetula. Voor Carthago, gelegen in de provincie Zeugitana, werd geopteerd omwille van haar rijkdom aan christelijke monumenten en haar belang in de geschiedenis van Noord-Afrika. De christelijke monumenten werden bij deze

3 stad ook onderverdeeld in Carthago intra muros en Carthago extra muros, door de hoeveelheid aan monumenten. Sufetula was een binnenlandse stad in de provincie Byzacena en werd gekozen op basis van bepaalde kenmerken die in de christelijke monumenten voorkomen. Ammaedara was gelegen in de provincie Zeugitana en lag grosso modo aan de grens met de provincie Byzacena. Op basis van haar geografische ligging en enkele kerken te dateren in de Vandaalse periode werd zij ook gekozen om iets dieper te bespreken. Voor deze drie sites wordt voor een bespreking van de kerken en andere christelijke monumenten doorverwezen naar deel B waar zij uitgebreider worden besproken. In hoofdstuk zes wordt de interne evolutie van de christelijke architectuur in Noord-Afrika besproken. Ook wordt hier een beeld weergegeven van enkele christelijke stromingen die we niet kunnen weren uit een bespreking rond christelijk Noord-Afrika. In hoofdstuk zeven wordt gekeken naar de relatie tussen het christendom en de stad. Het laatste hoofdstuk is het besluit waarin een samenvatting wordt gegeven van de evoluties en ontwikkelingen. Deel B is het gedeelte waarin de christelijke architectuur per provincie en per site wordt besproken. Dit deel kan als een bijlage gezien worden en vormt enkel een weergave van wat geweten is over de structuren. De sites staan in alfabetische volgorde en zijn genummerd. Deel C omvat alle afbeeldingen waarnaar wordt verwezen in deel A en deel B. De foto’s zijn zowel afkomstig uit de doorgenomen literatuur als van eigen hand.

5. Noten Enkele noten moeten hier nog worden vermeld. Alle data worden na Christus weergegeven, tenzij anders vermeld. Bij de opdeling in periodes wordt volgende chronologie gebruikt: de late Oudheid vangt aan rond 238 en eindigt met de inname van Carthago door de Vandalen in 439. De periode van de Vandalen laten wij duren van 439 tot 533, het begin van de Byzantijnse overheersing. De Byzantijnse periode loopt door tot grosso modo de inname van Carthago door de Arabieren aan het einde van de 7e eeuw. Met het begin van de Arabische occupatie wordt deze scriptie beëindigd, hoewel nog enige opmerkingen gemaakt zullen worden met betrekking tot de christelijke monumenten. Daar hier het huidige Tunesië behandelt wordt, worden enkel de sites en de ontwikkelingen besproken die zich binnen de grenzen van het land bevinden. Sites uit Algerije die tot Zeugitana hebben behoord, worden hier niet besproken.

4 Een andere opmerking moet worden gemaakt over de gebruikte termen. Hoewel “Vandaalse” geen algemeen Nederlands woord is, gebruiken wij het hier toch om de benaming van de desbetreffende periode te vergemakkelijken en om ze in te korten. In deze scriptie worden soms de woorden ‘antieke grafstenen’ of ‘antieke grafvelden’ gebruikt waarmee wij de pagane gemeenschap bedoelen die het polytheïsme aanhing. Latijnse woorden en andere benamingen in een andere taal dan het Nederlands worden in het cursief weergegeven of met aanhalingstekens, met uitzondering van de sites en de provincies zoals Zeugitana en Byzacena. Zowel het christendom, als het katholicisme en de islam worden met kleine letter geschreven. Een laatste woord dient gezegd te worden over het gebruikte fotomateriaal en de inventaris. Omwillen van verscheidene, oude opgravingen is informatie soms schaars en zijn ook geen afbeeldingen aanwezig. Ik heb toch geopteerd voor deze sites te behouden omwille van het feit dat het hier ook gaat om te tonen wat aan christelijke architectuur voor handen is of is geweest.

5 II. Achtergrondkader

1. Geografische situering (figuur 1) Tunesië bevindt zich in Noord-Afrika, ten oosten van Algerije en ten westen van Libië, aan de kust van de Mediterrane Zee. De Dorsaal is een niet-aaneengesloten bergketen die Tunesië in zuidwest-noordoostelijke lengte doorsnijdt (Van der Werff 1982, p. 7). De bergketen is, naast een regengrens, ook een scheidingslijn voor de bodem, die samen met het klimaat belangrijk is voor de vegetatie. Het huidige klimaat verschilt echter niet veel van het antieke klimaat (Van der Werff 1982, pp. 8-9). Klimatologisch gezien kan Tunesië worden onderverdeeld in drie streken. Een eerste is de noordelijke streek dichtbij de zee met een mediterraan klimaat. Een tweede is de zuidelijke streek met een droog klimaat door invloed van de Sahara en de zuidwestenwind. Een derde streek bevindt zich tussen beide regio’s (Pentz 2002, p. 19). Het landschap is veranderd doorheen de tijd onder meer door menselijke activiteit en erosie (Pentz 2002, pp. 20-21). Omwille van de ligging aan de Straat van Sicilië en omwille van de toegankelijkheid van het gebied heeft Tunesië vele invloeden ondergaan van verscheidene ontwikkelingen die plaatsvonden in de rest van het Mediterrane gebied (Van der Werff 1982, pp. 9-10).

2. Het Romeinse Rijk en Noord-Afrika (figuur 2) De Romeinse provincie Africa ontstond nadat Carthago in 146 v.C. verwoest werd tijdens de Derde Punische Oorlog (Van der Werff 1982, pp. 9-10). Julius Caesar (100 v.C.-44 v.C.) liet het Numidische Rijk onder de naam Africa Nova deel uitmaken van het Romeinse Rijk. Keizer Augustus (27 v.C.-14 n.C.) voegde de provincies Africa en Africa Nova samen tot de provincie Africa Proconsularis. Met Diocletianus (284- 305) werd een nieuwe indeling gemaakt (Van der Werff 1982, p. 11). In de late 3e eeuw werden Africa Proconsularis, Mauretania Caesariensis en Numidia gegroepeerd onder de Diocees van Afrika. Africa Proconsularis werd opgesplitst in enerzijds de noordelijke provincie Zeugitana en anderzijds de zuidelijke provincie Byzacena (figuur 3). De grens tussen beide provinces viel waarschijnlijk samen met de waterscheiding van de Dorsaal (Van der Werff 1982, p. 13). Carthago viel onder Zeugitana, dat nog enige tijd bekend stond als Africa Proconsularis omdat het nog werd bestuurd door een proconsul. werd het administratieve centrum van Byzacena. Een derde regio waarin Africa Proconsularis werd

6 onderverdeeld was Tripolitana (huidig Noordwest-Libië) met Lepcis Magna als hoofdstad (Leone 2007, p. 23).

Na 146 v.C. nam het aantal Italische inwoners in Carthago en elders in Afrika toe (Van der Werff 1982, p. 11). De Romeinse legioenen surveilleerden doorheen Afrika. Ze hadden nood aan wegen en havens, aan kampen en versterkingen en aan een goede watervoorziening (Raven 1993, pp. 65-66). Door de goede economie (graan en olijfolie) werden er vele gebouwen gesticht en kende Noord-Afrika een materiële rijkdom tussen de late 1e en het eerste kwart van de 3e eeuw (Van der Werff 1982, p. 12). Dit werd betaald door de rijke burgers of door de keizer en zijn vertegenwoordigers. Tegen de 3e eeuw waren er zo’n 200 steden in de rijke regio’s van Proconsularis (Raven 1993, pp. 101, 103).

Het Romeinse Rijk had met een crisis te maken in de 3e eeuw die ook een weerklank had in Noord-Afrika. Zo was er een afname van bouwactiviteit zoals af te leiden uit het gebrek aan epigrafische documenten. Keizer Maximinus (?- 238) legde hoge belastingseisen op en een oproer brak uit waarbij Gordianus, de proconsul van Proconsularis, op de troon kwam te zitten (Van der Werff 1982, p. 12). In 238, het jaar waarin sommige auteurs de late Oudheid laten aanvangen in Noord-Afrika, stopte Capellianus, gouverneur van Numidia en volgeling van keizer Maximinus, de Gordiaanse opstand (Sears 2007, p. 6). Noord-Afrika kwam de crisis te boven en in de 4e eeuw kwam er militaire rust in Noord-Afrika (Van der Werff 1982, p. 13).

3. Overheersing van Vandalen (figuur 4) In de periode 400-600 vonden volksverhuizingen plaats. Een negatief beeld ontstond hierbij van woeste barbaren die het Romeinse Rijk ten val brachten (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 44). Enkel Noordwest-Afrika had tegen het begin van de 5e eeuw nog geen aanvallen ondergaan (Raven 1993, p. 196).

In 406 stak een confederatie van Vandalen, Sueben en Alanen de bevroren Rijn over en trok langzaamaan richting Zuiden waarbij een grote groep in 409 de Pyreneeën overstak. De Visigoten sloten een foederati-contract met de keizer (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 49). Zij moesten de Vandalen, Sueben en Alanen uit Spanje verdrijven (Carr 2002, p. 27). Na een periode van strijd besloten de Vandalen om in 429 uit te wijken naar Noord-Afrika

7 met zo’n 80000 mannen, vrouwen en kinderen (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 49). De militaire en administratieve desorganisatie omwille van de revoltes aldaar vormden een grote stimulatie (Briand-Ponsart & Hugoniot 2005, pp. 479-480). In 439 namen ze Carthago in (Bourgeois 1980, p. 216). Dit vormde het begin van de Vandaalse overheersing in Noord- Afrika. Het totale aantal Vandalen vormde slechts vijf percent van de totale bevolking. Ze confisqueerden de goederen van de Kerk en de landheren en leefden als rijke Romeinen. Zij waren echter het enige ‘barbaarse’ volk dat brak met het Romeinse Rijk (Raven 1993, pp. 196-198). Met de inname van Noord-Afrika en haar landbouwgronden slaagden de Vandalen erin om met transportschepen hun macht uit te breiden over het westelijke gebied van de Middellandse Zee (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 55). Onder koning Geiseric (390-477) werden verscheidene raids uitgevoerd op Sicilië (Briand- Ponsart & Hugoniot 2005, p. 481). Ook nam hij Sardinië in (Wickham 2005, p. 87). Het zwakke punt van het Vandaalse Rijk was de interne situatie. Verscheidene grootgrondbezitters werden verdreven of vermoord waardoor een slechte relatie ontstond met de producerende onderlaag. De Vandalen vormden in de belangrijkste kuststeden een kleine elite die weinig contact had met het maatschappelijke en economische leven (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 55). Toch lieten ze vele grootgrondbezitters in leven omdat de domeinen te groot waren (hoewel ze reeds gereduceerd waren) of om organisatorische redenen (Pentz 2002, p. 24). Verder was er de dreiging van de Berberkoninkrijkjes die meer macht kregen. Toen de Byzantijnen aankwamen in Noord-Afrika was het van oorsprong Baltische volk niet meer de sterke militaire elite die ze eens was geweest (Raven 1993, pp. 205, 208).

De Vandalen werden in oudere bronnen als barbaren geschetst die plunderden voor het plezier. Ze verwoesten echter niet Noord-Afrika (Bourgeois 1980, pp. 213, 227). De Vandalen kwamen naar Noord-Afrika om zich te vestigen, niet om te plunderen (Raven 1993, p. 196). Hun periode was er één van bloei, zoals bewezen is door archeologisch onderzoek. Zo blijkt het circus van Carthago, dat volgens Victor van Vita (circa 440-na 484) werd verwoest, nog steeds in gebruik te zijn geweest in de 5e eeuw (Innes 2007, p. 160).

8 4. Onder Byzantijns gezag (figuur 5) Verscheidene Oost-Romeinse keizers hebben geprobeerd om de Vandalen te verdrijven uit Noord-Afrika, maar zonder enig succes (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 55). In de 6e eeuw zou één keizer hier wel in slagen. Keizer Justinianus (527-565) wilde, net zoals alle Oost-Romeinse keizers na 476 een renovatio imperii, het herstel van het Romeinse Rijk. Hiervoor moesten alle verloren gegane gebieden heroverd worden. Hij zorgde voor een bestand met het Perzische Rijk, de grootste tegenstander van het Oost-Romeinse Rijk, en vermeed zo een twee-frontenoorlog. Daarna kon hij zijn aandacht richten op andere gebieden (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 32). Justinianus richtte zich onder meer tot het Vandaalse Rijk in Noord-Afrika. De Vandalen brachten nog steeds graan en olijfolie naar Italië maar zagen dit als een commerciële en niet als een fiscale transactie (Wickham 2005, p. 88). De dominantie van Noordwest-Afrika over Sicilië vormde een andere motivatie (Raven 1993, p. 210). Ook de interne politiek gaf reden voor interventie. De Vandaalse koning Hilderic (523-530) was van de troon gestoten door Gelimer (530-534). De aanhangers van Hilderic verzochten om hulp van Constantinopel voor een correcte opvolging (Innes 2007, p. 160). Wat Justinianus ook niet aanstond was het arianisme dat de Vandalen aanhingen, wat als een ketterij werd beschouwd. De Oost-Romeinse keizer zag zichzelf als leider en beschermer van de Kerk. Vandaar dat Justinianus een ‘heilige oorlog’ startte onder meer tegen de ariaansgezinde Vandalen in Noord-Afrika (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 33). Zo kwam het dat in 533 een vloot, bestaande uit 500 schepen, 16000 man en 6000 paarden, onder leiding van commandant Belisarius naar Noord-Afrika vertrok. Toen zij in Noord- Afrika voet aan wal zetten had de toenmalige koning Gelimer zijn vloot op expeditie gestuurd naar Sardinië. Hijzelf was voor vier dagen in het binnenland, wat hun inname vergemakkelijkte (Raven 1993, p. 210). Koning Gelimer voerde nog wel enkele aanvallen uit op Carthago maar moest zich toch overgeven. De Vandalen vluchtten of naar Spanje of vermengden zich met de Noord-Afrikaanse bevolking (Raven 1993, pp. 211-212). De Armeense generaal Solomon werd benoemd tot magister militum Africae. Justinianus wilde dat de limites ten tijde van Hadrianus (117-138) hersteld werden. Door de dreiging van de Moren en nomaden startte Solomon een intensieve bouwactiviteit van verdedigingswerken (Raven 1993, pp. 213-214). De politiek van Justinianus maakte het alledaagse leven erg zwaar. De bevolking moest opdraaien voor de kosten van het leger en de verdedigingswerken (Raven 1993, p. 216).

9 Toen de Arabische stammen zich in 630 verspreidden vanuit het Arabische Schiereiland deden ze er een halve eeuw over om Noord-Afrika in te palmen (Raven 1993, p. 224). In 698 veroverden ze Carthago en maakten een einde aan de Byzantijnse overheersing aldaar (Wickham 2005, p. 21).

5. Autochtone bevolking “Wij zijn Berbers. We hebben de Feniciërs, de Romeinen, de Byzantijnen, de Vandalen, de Arabieren en de Turken over ons heen gehad en toch zijn we altijd onszelf gebleven.”(Leyers 2007, p. 112).

In het mediterrane gebied was over het algemeen geen culturele of etnische homogeniteit aanwezig. Noord-Afrika bestond uit verscheidene etnische groepen, elk met hun eigen taal en levenswijze. De autochtone bevolking van Noord-Afrika waren de Berbers. De Phoeniciërs, die uit het oosten kwamen, beschouwden zichzelf na lange tijd ook als de autochtone bevolking. Doorheen de eeuwen bleven beide groepen hun levenswijze en taal behouden (Pentz 2002, pp. 24-25).

Achter de vruchtbare grenzen aan de kust bevonden zich de pastorale en nomadische Berbers die door de Romeinen als bandieten werden beschouwd (Innes 2007, p. 118). Mogelijk werden na de verovering stammen verdeeld over verscheidene gebieden zodat er geen revoltes konden ontstaan. Toch verloren de Romeinse autoriteiten op het einde van hun heerschappij enigszins de controle. Sommige stammen pleegden raids en maakten het platteland onveilig.

Lokale stammen zagen de Vandalen waarschijnlijk eerder als gewone, andere overheersers (Leone 2007, pp. 31-32). Gedurende de Vandaalse overheersing werden de Berberkoninkrijkjes machtiger door de kleinere domeinen die de Vandalen beheerden (Raven 1993, p. 205). De Vandalen kregen ook te maken met een revolte die werd gewonnen door de stammen. In de Byzantijnse periode was er nog steeds een dreiging doordat de Byzantijnen zich meer concentreerden in de kustgebieden. Zo konden de Berberrijkjes het platteland onveilig maken en de kustgebieden bedreigen (Leone 2007, p. 32).

10 Arabische geschiedkundigen onderscheidden volgende ‘volkeren’: de Byzantijnen (Rūm), de Romeinen (Afranj), de Berbers en de Afāriqa. Gautier zag de Afāriqa als nakomelingen van de Punische kolonisten die in de loop der tijd een lagere klasse werden. Ze kunnen ook beschouwd worden als het geheel van alle minderheden in Noord-Afrika met een Berberse of andere origine (Pentz 2002, pp. 26-27).

6. Economisch kader Handel werd gedreven zowel in Zeugitana en Byzacena zelf, als tussen de Noord-Afrikaanse provincies onderling en met het mediterrane gebied. Op het vlak van binnenlandse handel produceerde elk gebied zijn eigen aardewerk (Pentz 2002, pp. 143-144). De handel tussen de Noord-Afrikaanse provincies ging voornamelijk via zee en kende dezelfde hoogtes en laagtes als de handel in het mediterrane gebied (Pentz 2002, p. 145).

De Feniciërs steunden aanvankelijk op handel voor het voortbestaan van hun samenleving en de Romeinen zetten die trend voort. Noord-Afrika was heel zelfvoorzienend en de omvang van geïmporteerde goederen was gering. Deze import geeft de vraag weer naar luxegoederen. De export bestond hoofdzakelijk uit olijfolie, graan en wijn maar ook uit lampen (Pentz 2002, pp. 140,147). Het noordelijke gebied was, net zoals de Sahel (een landstreek binnen de Oost- Tunesische laagvlakte), ideaal voor een intensieve graanteelt. Ten zuiden van de Dorsaal (tussen Sufetula en Tebessa) werd aan olijfteelt gedaan (Van der Werff 1982, p. 8). De rurale bevolking teelde waarschijnlijk eerder gerst dan tarwe (dat was goedkoper) en hield dieren zoals schapen of geiten (Raven 1993, p. 86). Een eeuw na Caesar voorzag Noordwest-Afrika in tweederde van de tarwe nodig voor Rome en de imperiale politiek werd dan ook beslist op basis van de agriculturele situatie in Italië (Raven 1993, p. 79). Het gebied stond dan ook bekend als de graanschuur van Rome (Van der Werff 1982, p. 8). Italië was de handelspartner van Noord-Afrika voordat de Vandalen er binnenvielen. De Monte Testaccio te Rome blijkt dan ook voor een groot deel uit Noord- Afrikaanse scherven te bestaan (Pentz 2002, p. 151). In de 4e eeuw verhoogde de aardewerkproductie, meer bepaald in Byzacena en het Carthaagse hinterland om aan de vraag te voldoen. Ostia werd hierbij mogelijk gebruikt als een distributiecentrum voor de ‘African Red Slip’ aardewerk (ARS) (Pentz 2002, pp. 152,154). Ook de stichting van Constantinopel deed de vraag stijgen (Pentz 2002, p. 155).

11 Noord-Afrika was ook voor verscheidene andere producten gekend zoals roze en gele marmer uit Simmithus (Chemtou); steen- en marmergroeves en koper-, ijzer- en loodmijnen. Ook textiel draaide mee in de handel (Raven 1993, pp. 96-97).

Toen de Vandalen in 439 Carthago innamen, was er geen duidelijke breuk te bespeuren in de handel met Italië en Rome. Ook lijkt er geen wet of restrictie te hebben bestaan die handel met Vandalen verbood. Sicilië fungeerde als tussenstation in de handel en werd dan ook geïncorporeerd in het Vandaalse Rijk (Pentz 2002, pp. 152-153). In de 5e eeuw is er een toename van ‘African Red Slip’ waar te bespeuren in Rome dat zich verspreidde tot in het Italiaanse binnenland (Pentz 2002, p. 154). De Vandalen hadden hiernaast ook contacten met Visigotisch Spanje hoewel historische bronnen een zekere vijandschap tussen de twee groepen vermelden (Geiseric zou Attila de Hun gestimuleerd hebben om de Visigoten aan te vallen). Deze vijandschap uitte zich echter niet op handelsvlak (Pentz 2002, pp. 146,150). Ook in het oostelijk mediterrane gebied verliep een grote export parallel met de Vandaalse veroveringen. Door sommige auteurs wordt echter gesteld dat de Afrikaanse import daalde na de komst van de Vandalen (Pentz 2002, pp. 154,156).

Na de Byzantijnse veroveringen is een verhoogde import van bouwmateriaal (zoals marmer), nodig voor basilica’s, te bemerken (Pentz 2002, p. 140). De handel was toen zeer extensief en de waren werden in grote aantallen geëxporteerd (Pentz 2002, p. 157). Graan en olijfolie werden nu geëxporteerd naar het oosten (Raven 1993, p. 216). Omwille van de bedreiging van Moren en nomaden werden forten, fortificaties en citadellen opgericht en werden de muren van Carthago hersteld. Vaak werd hiervoor materiaal van oudere monumenten gebruikt. Sommige Romeinse gebouwen maakten deel uit van de fortificatie zelf zoals een Romeinse kerk te Ammaedara (Haïdra) (Raven 1993, pp. 213-215). Met de komst van de Arabieren moet de Pirenne–these aangehaald worden. Pirenne formuleerde dat de Arabische veroveringen in de 7e eeuw de handel in het Mediterrane gebied hebben verstoord waardoor West en Oost van elkaar werden gescheiden. Het zwaartepunt van de handel verschoof van het Middellandse Zeegebied naar het Noordzeebekken, tussen Seine en Rijn (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 112). Sommige auteurs verdedigen de these, anderen verwerpen het (Pentz 2002, p. 139).

12 7. Het christendom 7.1 Het Romeinse veelgodendom Vroeger werd gedacht dat het Romeinse veelgodendom een rigide systeem was waardoor andere religies zich hebben kunnen inbedden en het zo verdwenen is. Tegenwoordig wordt het echter opgevat als een dynamisch netwerk van voortdurende verandering (Smith 2007, p. 278).

De Romeinse religie omvatte een veelgodendom of polytheïsme waarbij er voor elke plaats en situatie een godheid voor handen was. De 4e eeuwse bisschop Augustinus gaf hierdoor de opmerking dat de Romeinen geen godheid hadden die voor alle situaties verantwoording opnam (Salisbury 1997, p. 9) (figuur 6). De Romeinen hadden bijgevolg veel goden, elk met hun eigen plaats om offers te laten brengen (Salisbury 1997, p. 12).

Door de uitbreiding van het Romeinse Rijk werd in contact gekomen met zovele andere volkeren dat er een godheid nodig was die boven alle andere culturen en volkeren zou staan. Sinds keizer Augustus was die god de keizer die als een vergoddelijkt persoon werd aanzien en aan wie werd geofferd. Zodoende werd hij een bindmiddel tussen de volkeren (Salisbury 1997, pp. 14-16). Een voorbeeld van zo een vergoddelijkt keizer was Lucius Septimius Severus (197-211), geboren in Leptis Magna, in de provincie Tripolitana (Salisbury 1997, p. 17). Hij vereenzelvigde zich met Serapis, de eigenlijke Egyptische god Osiris en zorgde zo voor een éénmaking van het Rijk.

Het probleem waarmee de heidense religie in de late Oudheid mee te kampen kreeg was een groeiende onzekerheid, zoals is af te leiden uit toenmalige teksten (Salisbury 1997, pp. 20- 22). Velen hadden het gevoel dat een kloof was ontstaan tussen de goddelijke en de menselijke wereld. Sommigen trachtten de kloof weer te dichten door middel van astrologie en magie (Salisbury 1997, pp. 23-25). Filosofische stromingen die geloofden in één goddelijke kracht of mystieke culten die contact met de godheid aanboden kregen veel aansluiting evenals religies die spraken over wedergeboorte na de dood en individuele redding (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 66). Mysteriecultussen zoals deze van Mithras en Isis waren ook populair. Hun individualistische aspect stond haaks tegenover het publieke aspect van de keizercultus (Salisbury 1997, pp. 26-28).

13 7.2 Intrede en inhoud van het christendom Net zoals het Mithraïsme werd het christendom meegenomen door soldaten die in het Oosten hadden gediend. Vanuit Rome werd het nieuwe geloof in West-Europa verspreid (Gough 1961, p. 22). Reizigers uit het oosten van het mediterrane gebied brachten het christendom naar Noord-Afrika. Hiernaast konden ook, tijdens de 1e en 2e eeuwse oorlogen in Judea, naast joden ook christenen zijn meegevlucht naar Carthago (Salisbury 1997, p. 59).

Sommige auteurs zien het christendom als een van in oorsprong joodse sekte (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 66). Vermoedelijk werden de eerste christenen door de Romeinse autoriteiten wel als een subcultus van het jodendom gezien (Raven 1993, p. 150). Het christendom was niet zo uitzonderlijk of uniek. Wel onderscheidde het zich door zijn universele appèl (iedereen was welkom, ongeacht zijn etnische of politieke identiteit) en ethiek (naastenliefde zonder iets terug te verwachten) (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 66). Eigenschappen waren het broederlijk delen, de zieken- en armenzorg en de zorg voor de pasgeborenen. Opmerkelijk was de perceptie dat men zowel van zijn vrienden als van zijn vijanden moest houden (Salisbury 1997, pp. 71,73). Zowel het jodendom als het christendom verboden de keizerverering. Het christendom droeg ook missies en bekeringen hoog in het vaandel (Raven 1993, p. 150). Voor 311 was de missionering echter gering (Blockmans & Hoppenbrouwers, p. 87). Wie zich wilde aansluiten bij het geloof moest de oude gewoonten veranderen. Vooraleer men gedoopt werd, was men een katechumen. Zij mochten aan alle diensten deelnemen, behalve de eucharistie (Salisbury 1997, pp. 72,74).

De christenen zouden al snel in contact komen met de Romeinse autoriteiten. Tot op zeker niveau was de Romeinse religie tolerant zolang men offers bracht aan de keizer. Verder mocht men geloven wat men maar wilde en lokale cultussen werden op die manier aanvaard. Toch kwamen beide groepen wel eens met elkaar in botsing (Raven 1993, p. 149).

7.3 Romeinen en christenen De Romeinen hadden verscheidene redenen om de christenen af te wijzen. Door het creëren van een eigen gemeenschap werden ze als asociaal beschouwd (Salisbury 1997, p. 79). Een doorn in het oog van de Romeinen was dat de christenen weigerden deel te nemen aan de imperiale cultus. Zij vereerden de vergoddelijkte keizer niet omdat dat als blasfemie werd beschouwd (Gough 1961, p. 38). Ze verstoorden hiermee de pax deorum, de vrede die de

14 goden aan het Rijk gaven (Salisbury 1997, p. 79). Verder was het een internationale religie door de bekeringsmissies en een bedreiging voor de publieke financiering en publieke dienst. Wat betreft de vervolgingen zijn enkele nuances vereist. Vervolgingen waren sporadisch en hingen af van het karakter van de gouverneur en de omstandigheden zoals bij periodes van ziekte of ongelukken waarbij de pagane bevolking een schuldige wilde hebben (Raven 1993, p. 150).

Wat betreft de vervolgingen zijn het voornamelijk de passiones en acta die dienst doen als bron. De passiones zijn onofficiële verslagen, geschreven door ooggetuigen of martelaren alvorens te worden geëxecuteerd. Acta zijn verslagen van processen, voornamelijk vraag- en antwoordgeschriften, waarvan deze van de Scilitaanse martelaren in 180 de oudst gekende verslagen van Noord-Afrika zijn (Raven 1993, pp. 151-152). Het ging om twaalf personen uit een dorpje in Proconsularis (Ennabli 1997, p. 147).

De executies konden gebeuren in een amfitheater waar ook gladiatorengevechten werden gehouden en executies van criminelen werden uitgevoerd (Salisbury 1997, pp. 122-123). Het martelaarschap werd door christenen echter als een geschenk beschouwd (Salisbury 1997, p. 80). Zij zagen het als een manier om de hemel te bereiken. Het martelaarschap was en bleef een belangrijk onderdeel van het Afrikaanse christendom (Raven 1993, p. 154). Martelaren werden vereerd als heiligen en jaarlijks herdacht (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 82).

De Romeinse keizers reageerden doorheen de eeuwen verschillend op de christenen: onverschillig, vijandig of tolerant. Met keizer Decius (249-251) waren vervolgingen het gevolg van keizerlijke edicten en waren ze niet meer afhankelijk van pogroms of lokale autoriteiten (Salisbury 1997, pp. 152-153). Van 303 tot 305 vonden er nog grote vervolgingen plaats onder keizer Diocletianus. In Afrika werd eenieder die weigerde zijn bijbelteksten af te geven of zich te bekeren, gedood (Raven 1993, p. 171). Galerius (305-311) vaardigde in 311 een edict van tolerantie uit waarbij er vrijheid was van publieke verering en men het recht had als christen te leven (Gough 1961, p. 55).

15 7.4 Constantijn en de donatisten In 313 werd het edict van Milaan uitgeschreven door keizer Constantijn (308-337) en keizer Licinius (308-324) (Raven 1993, p. 169). Andere auteurs poneren de datum 311, maar dit is het jaar waarin Galerius zijn tolerantie-edict uitvaardigde. Het edict hield in dat het christendom officieel werd getolereerd (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 67). Christenen verkregen alle rechten en de geconfisqueerde goederen werden teruggegeven (Gough 1961, p. 57). Constantijn zorgde voor een syncretisme tussen het oude geloof, met een verering van de zonnegod (Sol Invictus), en het nieuwe geloof. Het polytheïsme werd door Theodosius I (379-395) in 392 officieel afgeschaft (Watkin 2001, p. 92). Hij verhief het christendom tot staatsgodsdienst. Het christendom werd na verloop van tijd agressief en intolerant, gaande van verbale agressie tot het vernietigen van tempels en het doden van mensen die het polytheïsme aanhingen (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, pp. 67-68).

Naast de vervolgingen rezen er ook interne problemen, met name over het wel of niet sluiten van compromissen met de Romeinse autoriteiten en rond het (her)dopen. Tertullianus (150/170-220) was een compromisloze apologist die vond dat overspeligen zich niet meer bij de Kerk mochten aansluiten (Raven 1993, pp. 155-156). Cyprianus (200-258) was de bisschop van Carthago en de eerste Afrikaanse bisschoppelijke martelaar (figuur 7). Tijdens zijn carrière was er een nakende splitsing van de Kerk in enerzijds een strengere, evangelische beweging en anderzijds een gematigde beweging. Immers, vele bekeerde rijke mensen wilden niet alles opgeven. In tegenstelling tot Tertullianus vond hij dat zondaars zich terug mochten aansluiten bij de Kerk. Hij vond echter, net als Tertullianus dat een doopsel door ketters niets waard was en dat de personen moesten worden herdoopt (Raven 1993, pp. 157-158). De bisschop van Rome was het daar echter niet mee eens. Voor het probleem kon worden opgelost werd Cyprianus onder keizer Valeriaan naar Curubis (Korba) aan de haven van Hammamet gezonden waar hij in 258 werd onthoofd. Het probleem rond het herdopen en de afvalligen bleef wel bestaan (Raven 1993, pp. 160- 161).

Dergelijke problemen zorgden voor een schisma in de Noord-Afrikaanse Kerk. Centraal stond Caecilianus die werd verkozen tot bisschop van Carthago in 312. De Numidische bisschoppen protesteerden hiertegen omdat Caecilianus was gewijd door een bisschop, Felix van Apthungi, die ervan werd verdacht een traditores (iemand die een compromis had gesloten met de autoriteiten of zich had overgegeven ten tijde van vervolgingen) te zijn. Oorspronkelijk

16 moesten de Numidische bisschoppen Caecelianus wijden, maar dat werd niet opgevolgd. Het conflict leidde tot de verkiezing van twee bisschoppen van Carthago waarbij elke partij beweerde de ‘ware’ Kerk te zijn. Donatus was de leider van de anti-katholieke christenen, de donatisten (Raven 1993, pp. 173- 174). Bij hen stond het idee van zuiverheid centraal (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 80). De sacramenten, uitgevoerd door afvalligen, waren niets waard en men moest eerst herdoopt worden alvorens in hun Kerk te worden opgenomen. Een doorn in hun oog was dat de katholieken de hulp inriepen van de Staat. Donatisten vonden dat de Kerk niets te maken had met de Keizer en de Staat (Sears 2007, pp. 10-11). Ook het martelaarschap speelde bij hen een belangrijke rol (Sears 2007, p. 12). Constantijn mengde zich in het dispuut en hield een concilie te Arles in 314 (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 69). Hij wilde niet dat de import van graan en olijfolie zou worden verstoord en steunde Caecilianus. Het conflict werd groter toen de polytheïstische keizer Julianus (361-363) beslissingen nam in het voordeel van de donatisten. Een nieuwe groep van fanatieke christenen op het platteland ontstond, de Circumcelliones (Raven 1993, pp. 175,180). Het concilie van Carthago in 411 werd besloten in het voordeel van de katholieken. Toch zou het schisma tot in de Vandaalse en Byzantijnse periode voortzinderen (Sears 2007, p. 10). De katholieken hadden met Augustinus van Hippo (354-430) echter een sterke man achter zich geschaard (Raven 1993, p. 185). Hij zorgde voor de organisatie van het concilie in 411 waarbij het donatisme werd veroordeeld (Bejaoui 2004, p. 9).

7.5 Vandalen en het arianisme in Noord-Afrika Toen de Vandalen voet aan wal zetten in Noord-Afrika brachten ze het arianisme met zich mee. Het arianisme, afkomstig van de Alexandrische priester Areios (begin 4e eeuw), stelt dat Christus een goddelijke natuur heeft, maar niet gelijk is aan God. God is immers de vader van Christus en moest dus meer bevatten. Deze opvatting werd door de katholieken als ketters beschouwd, omdat het arianisme de Heilige Drievuldigheid in vraag stelde (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 80). Arianen sloten zich niet aan bij het getrapte systeem dat de katholieken kenden (Ennabli 2000a, p. 25). Victor van Vita vermeldde dat de Vandalen alle belangrijke kerken confisqueerden, met name de Ædes Memoria, de Basilica Majorum en de basilica van Celerina en Scilitani (Leone 2007, p. 155). Hun houding jegens de katholieken varieerde van gewelddadig tot tolerant. De periode tussen 439 en 484 was er één van intolerant gedrag ten opzichte van de katholieken, met als hoogtepunt de grote vervolgingen van 483-484. Hierna ontstond een meer gematigde houding.

17 Verscheidene katholieke bezittingen werden geconfisqueerd. In Zeugitana, waar de vervolgingen ook het hardst waren, was de confiscatie het grootst. Geiseric (428-477) was zeer vijandig tegenover katholieken en donatisten. Hij wilde de vestiging van een ariaanse Kerk die sterker was dan de katholieke Kerk. Hiervoor ageerde hij tegen kerken, basilica’s van heiligen, kloosters en kerkhoven van martelaren. Huneric (477- 484) zette deze intolerantie verder. Gunthamund (484-496) trad zachter op, maar de vervolgingen flakkerden weer op tussen 495 en 496. Hilderic (460-533) was veel toleranter dan zijn voorgangers. Hij zorgde voor de terugkeer van verbannen katholieke bisschoppen en voor de opbouw van verscheidene katholieke kerken (Leone 2007, pp. 148-149).

7.6 Byzantijnen Gezien de situatie was het dus niet verwonderlijk dat de katholieken het Byzantijnse leger maar al te graag verwelkomden. Dankzij Belisarius en zijn manschappen kreeg de katholieke Kerk weer de overmacht (Leone 2007, p. 149). Onder het strenge religieuze bewind van de Byzantijnen werden het donatisme, het polytheïsme en het arianisme verboden (Raven 1993, p. 216). In het Byzantijnse Rijk heeft het iconoclasme (het vernietigen van of het zich verzetten tegen beelden) voor heel wat discussies en problemen gezorgd, wat tegen het midden van de 9e eeuw werd afgeschaft (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 81).

18 III. Organisatie en uiting van het christelijke geloof

1. Organisatie van de kerk en kerkelijke regio’s in Carthago De Kerk, en meer bepaald de paus, had een zekere verhouding met de Keizer die niet altijd even soepel verliep. Constantijn en Theodosius zagen zich niet enkel als keizer van het Byzantijnse Rijk maar ook als leiders van de Kerk (de caesaropapistische opvatting) en mengden zich in de kerkelijke disputen, zoals met het donatisme. De Kerk vergaarde samen met macht ook rijkdom. Dit mede dankzij confiscaties en schenkingen van de Keizer en de rijkeren (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, pp. 69-70).

De Kerk had al sinds de late Oudheid een goede organisatie, mede door de clerus. Oorspronkelijk hadden de bisschoppen het leergezag en deelden zij samen met de priesters de sacramenten uit (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 72). Hun ambtsdomein werd een ‘parochie’ of ‘diocees’ genoemd, waarvan de grenzen overeenkwamen met deze van de civitas, een stedelijke kern met district eromheen uit de late Oudheid. In sommige steden werden de bisdommen onderverdeeld in deelgemeentes of parochies met een eigen kerk en priesters. De Kerk hield verder regelmatig vergaderingen waar kwesties omtrent het geloof en de organisatie werden besproken. Een concilie of synode was een vergadering waar alle bisschoppen op regionaal vlak bijeen kwamen. Een oecumenisch concilie was een vergadering met bisschoppen uit het gehele Rijk (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, pp. 74, 77). Noord-Afrika had een goed conciliair systeem, ontstaan door de problemen met het donatisme. Het systeem zorgde voor eenheid in de Kerk en hielp hen om sterk te staan tegen krachten van buitenaf zoals Rome. De Kerk had tegen het einde van de 4e eeuw zes provincies gesticht die ongeveer dezelfde grenzen volgden als de provincies die Diocletianus had ingesteld (Beaver 1936, p. 168). Noord-Afrika had verreweg de meeste bisdommen van het gehele Rijk. Het aantal aanvragen liep zo hoog op dat het Concilie van Afrika uiteindelijk besloot dat enkel nog diocesen mochten worden opgericht daar waar het echt nodig was. De grote vraag had te maken met een onafhankelijkheids- of ambitiedrang en het schisma tussen katholieken en donatisten. Bisschopszetels van zowel donatisten als katholieken bevonden zich vaak in eenzelfde stad.

19 In Noord-Afrika bekleedden Carthago en haar bisschop een belangrijke positie (Beaver 1936, pp. 169, 171). Hier situeerde zich de moederkerk. De verkiezingen voor het primaatschap werden aan de bisschop van Carthago bekend gemaakt en conflicten werden door hem beslist. Volgens Augustinus zou de positie van Carthago bepaald zijn door haar plaats in het leven van Afrika (ze was de grootste stad en de hoofdstad) en haar communicatieve mogelijkheden (Beaver 1936, pp. 174-175).

Epigrafische (allemaal daterend van de Byzantijnse periode) en historische bronnen geven ons informatie over de kerkelijke organisatie van Carthago. Verscheidene onderzoekers hebben ze bestudeerd en vaak wordt ze vergeleken met de kerkelijke organisatie van Rome, waar meer over geweten is. Rome bestond uit zeven kerkelijke regio’s, welke beheerd werden door een archidiaken, bijgestaan door zeven diakens (administrateurs). De aanwezigheid van een archidiaken in Carthago is dan wel bevestigd door een funeraire inscriptie, maar vergelijkingen moeten voorzichtig benaderd worden, omdat van de vroegste organisatie niets geweten is. De vroegste regio’s zouden zijn ontstaan tussen de 4e en het begin van de 5e eeuw. Een reconstructie ten tijde van de Vandalen is moeilijk te maken, maar mogelijk weken ze af van de traditionele indeling. We kunnen enkel met zekerheid zeggen dat een regionale onderverdeling bestond in Africa Proconsularis en dat Carthago was onderverdeeld in zes kerkelijke regio’s, hoewel sommige auteurs een zevende regio opperen (Leone 2007, pp. 97- 98).

Een probleem is de moeilijk reconstructie omdat de Romeinse stad Carthago anders was ingedeeld dan nu. Daarnaast kan voor haast alle regio’s geen archeologische bewijs voor een kerk worden gedateerd tussen het einde van de 4e en het begin van de 5e eeuw (Leone 2007, pp. 106-107). Zo worden er ook geen kerken aangetroffen in de regio van Douar el Chott en het gebied rond het circus. Dit zijn enkele van de redenen die door A. Leone naar voren worden geschoven en waardoor de auteur twijfelt aan de reconstructies van L. Ennabli, hoewel de theorie niet word uitgesloten (Leone 2007, p. 108).

2. Onderzoek naar christelijke architectuur Als we kijken naar het algemene onderzoek (steden, architectuur etc.) in Noord-Afrika, zien we dat vooral de laatste twintig jaar een grotere interesse is ontstaan voor de late Oudheid en de middeleeuwen. Vele opgravingen tussen het einde van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw waren erop gericht om de Punische en de Romeinse fases te bestuderen, om zodoende

20 de glorie en grandeur van vroegere rijken te reconstrueren. Hoewel de opgravingstechnieken en onderzoeksmethodes nu verbeterd zijn ten opzichte van vroeger, hebben de oudere opgravingen gezorgd voor een vernietiging van de jongere fases, door hun focus op oudere periodes (Leone 2007, p. 20).

Indien we ons richten op christelijke monumenten dan kunnen we zeggen dat het onderzoek langzaamaan begon vanaf het moment dat Frankrijk Tunesië bezette in de 19e eeuw (Luiks 1975, pp. 25-26). Dit omvatte, voor het laatste kwart van de 19e eeuw, hoofdzakelijk verkenningen en lokale studies. Hierna werd begonnen met werkelijke opgravingen. De Witte Paters, onder leiding van Pater A.-L. Delattre, startten het onderzoek naar christelijke monumenten in Carthago. Het klooster St. Louis met het ‘Musée de Lavigerie’ bevond zich op de Byrsa heuvel. De regering richtte verder de ‘Service des Antiquités’ op. Vanaf de overgang naar de 20e eeuw werden belangrijke standaardwerken uitgegeven, onder meer van P. Gauckler, Ch. Diehl, S. Gsell, H. Leclercq, R. Cagnat, A. Merlin, J. Ferron en G. Lapeyre. A. Khatchatrian en J.G. Davues schreven belangrijke werken over baptisteria (Luiks 1975, pp. 26-27).

De meeste kerken zijn aldus opgegraven tussen de 19e en het begin van de 20e eeuw. Zij werden echter vaak niet stratigrafisch opgegraven. Hierdoor zijn vroegere fasen moeilijk te dateren. Verder heeft dit geleid tot verkeerde conclusies. Zo werd gedacht dat de Byzantijnen vele kerken restaureerden waardoor gerenoveerde kerken vaak haast meteen werden gedateerd in de 6e eeuw. Recente stratigrafische opgravingen bewijzen dat dit niet altijd het geval is. De focus van oudere opgravingen was ook eerder gericht op onder meer de liturgische functies dan op de topografische distributie en de omliggende structuren. Door dit laatste is het moeilijk om nederzettingstypes te lokaliseren. Een ander probleem is dat het niet mogelijk is om een onderscheid te maken tussen urbane en rurale kerken (Leone 2007, p. 37).

Volgens G.M. Berndt verschaft Noord-Afrika als enige ‘westerse’ regio een compleet overzicht van de architectuur in de steden en op het platteland (Berndt 2007, p. 296). Hij vermeldt dat kerken en seculaire nederzettingen uit de late Oudheid, de periode van de Vandalen en de Byzantijnse periode moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn op basis van de architectuur. In regio’s waar het christendom lange tijd aanwezig was, werden kerken vaak verwoest en heropgebouwd. Dit fenomeen zien we ook bij andere monumenten. De contexten van oudere constructies zijn dan ook vaak verwoest. De nomadische Arabieren daarentegen

21 zorgden ervoor dat, door hun levensstijl, vele monumenten onaangeraakt bleven na het verlaten van de nederzetting. Vandaar dat in regio’s die werden bevolkt door de Arabieren, vele monumenten worden gevonden die te dateren zijn voor hun komst (Berndt 2007, p. 298). Soms gebruikten de Arabieren het materiaal van kerken wel voor nieuwe gebouwen of werd een enkele keer een kerk geconverteerd tot moskee (Luiks 1975, p. 25). Vele kerken kunnen worden gereconstrueerd ondanks een mogelijk slechte bewaringstoestand. Echter, als na de reconstructie dieper wil worden ingegaan op de preciezere functie of aard van de kerk kunnen moeilijkheden voorkomen. Dit kan gebeuren wanneer slechts enkel het grondplan gekend is met mogelijk enkele vondsten, maar er geen inscripties aanwezig zijn. Wel zijn kunnen sommige kerken herkend worden aan de hand van hun locatie en de structuren in de omgeving. Zo kan een funeraire kerk herkend worden aan de verscheidene graven die er zich bevinden (Berndt 2007, p. 298). Bij baptisteria bestaat het probleem dat historische bronnen schaars zijn of dat ze maar weinig informatie verschaffen. Omwille van verscheidene aanpassingen doorheen de tijd kan enkel archeologisch onderzoek hier de oorspronkelijke situatie schetsen (Luiks 1975, p. 21).

Aldus zien we een opeenvolging van positieve en negatieve punten in het onderzoek van Noord-Afrika en haar kerken. Positief zijn de toegenomen aandacht voor jongere periodes, de betere onderzoeksmethodes, het architecturale overzicht dat Noord-Afrika biedt en de mogelijke reconstructie van kerken. Daartegenover staan enerzijds de verstoring van jongere fasen (door oudere opgravingen) en anderzijds de verwoesting van oudere contexten door de bouwwoede in het verleden. Verder is het moeilijk om een onderscheid in periodes te maken , om te dateren en de preciezere aard van kerken te achterhalen.

3. Christelijke architectuur doorheen de periodes Vroegchristelijke architectuur draait niet alleen rond basilica’s. In de periode voor en na Constantijn de Grote komen verscheidene architecturale vormen voor. Zo hebben we huiskerken, baptisteria, crypten, schrijnen en kapellen. Vroegchristelijke architectuur kan een complex gegeven zijn gezien de talloze variaties op grondplannen, de voorzichtige erkenning van huiskerken, de functionele opdelingen van basilica’s en hoe die in elkaar kunnen overlopen. Ze worden hier beknopt besproken, waarbij we eerst zullen ingaan op een architecturale vorm die reeds bestond voor de basilica: de huiskerk.

22 3.1 Huiskerken De huiskerk (domus ecclesiae) dient in een tijd te worden gesitueerd toen het geloof nog verboden was en het risico bestond om vervolgd te worden. Indien we met de benaming ‘kerk’ een verzamelplaats voor christenen om de eucharistie te vieren bedoelen, kunnen we de huiskerken aanduiden als de vroegste kerken binnen het christendom. Door middel van Acta’s is duidelijk geworden dat de apostelen en hun volgelingen in private huizen van de volgelingen samen kwamen. Dit betekent dat de huiskerken niet veel verschilden van de gewone woonruimtes. Het waren alledaagse kamers die werden gebruikt voor speciale gelegenheden met religieuze doeleinden. Een verdere ontwikkeling van zo een ruimte was een kamer die gereserveerd werd in het huis en die versierd werd met christelijke motieven. De decoratie was echter nog sober, om niet de aandacht te trekken van de autoriteiten (Gough 1961, pp. 58-59). Tijdens de campagne van oktober 1930-maart 1931 werd zo een huiskerk gevonden te Dura-Europos die in de daaropvolgende campagne verder werd onderzocht (figuur 8). De huiskerk heeft eenzelfde grondplan als de andere private huizen (Hopkins 1934, p. 238). Het huis behoorde tot een sectie met een residentieel karakter, vlakbij de westelijke verdedigingsmuur. De ingang bevond zich aan de straatkant. Aan de zuidelijke kant van het binnenplein (kamer 1) lag de toegang naar de grootste kamer (kamer 4) die een oost-west oriëntatie had (Kraeling 1967, p. 3). Dit zou de verzamelhal kunnen geweest zijn. Vanuit deze kamer kan men naar kamer 6 gaan. Hier bevinden zich geschilderde afbeeldingen met Bijbelse motieven en een installatie in het westen (Kraeling 1967, pp. 4-5). Het zou om een baptisterium of om een martyrium kunnen gaan. Om van het huis een huiskerk te maken, moest de diwan vergroot worden om dergelijk grote verzamelhal te verkrijgen (Kraeling 1967, pp. 141, 145).

Hoogstwaarschijnlijk bestonden meer van zulk ingerichte huiskerken en sommigen worden vermeld in bronnen uit de 2e eeuw. Primitieve huiskerken zijn echter moeilijk te herkennen (Gough 1961, pp. 59-60). Ook mogen geen te snelle conclusies worden getrokken inzake de erkenning van een huiskerk; in de late Oudheid komt een trend van monumentalisatie op waarbij onder meer nieuwe ontvangst- en eetkamers het huis vergroten. Deze kamers kunnen een apsisvorm of een kruisvorm met apsis hebben. Het ‘Maison de la Chasse’ in Bulla Regia is hier een voorbeeld van, maar apsisvormige kamers zijn niet algemeen in Noord-Afrika (Leone 2007, pp. 51-53) (figuur 9). Het ‘Maison de la Rotonde’ op de Odeon heuvel te Carthago verschafte voor het eerst huiselijke architectuur en mozaïeken die te dateren zijn in de periode van de Vandalen op basis van stratigrafisch onderzoek (figuur 10). In het huis

23 bevond zich reeds een rechthoekige kamer met apsis, ten zuiden van de rotonde die ook een apsis heeft (Balmelle et al. 2003, pp. 155,165). Dit laatste wordt hoofdzakelijk gevonden bij nymphea of christelijke monumenten (Balmelle et al. 2003, p. 164). Een nymphaeum is een monumentale fontein met colonnades, een tuin en beelden (Bejaoui 2004, p. 45). Het huis kan, met uitzondering van de rotonde met apsis, worden toegeschreven aan de elite (Balmelle et al. 2003, p. 164). Het is verder moeilijk om archeologisch bewijs te vinden voor het bestaan van monumentale architectuur voor het tolerantie-edict en Constantijn de Grote. Sommige bronnen verwijzen echter toch naar kerken, andere dan huiskerken, gebouwd voor 311, maar deze kunnen worden opgevat als tijdelijke structuren (Gough 1961, pp. 63-64). De huiskerk heeft geen invloed uitgeoefend op de latere basilicale architectuur die zou worden aangewend voor het christendom (Gough 1961, p. 61).

3.2 Baptisteria Het belang van doopvonten voor de vroege christenen hing samen met het feit dat christenen de doop niet alleen zagen als een ritueel om de zonden weg te wassen, maar ook als een rituele herinnering aan dood en verrijzenis van Christus (McClendon 2005, p. 14). Het baptisterium of de doopvont kon, volgens M. Gough, onafhankelijk staan van andere gebouwen, gezien er geen echte uitgewerkte structuur aanwezig moest zijn voor het doopritueel. Volgens dezelfde auteur zouden ze ook kunnen voorkomen bij huiskerken (Gough 1961, pp. 71-72). Sommige auteurs stellen dat in de catacomben ook baptisteria aanwezig zouden zijn geweest. De oorspronkelijke situatie kan echter niet meer worden gereconstrueerd door eeuwen van aanpassingen en veranderingen. Het baptisterium sluit, net zoals de basilica, ook aan bij de antieke bouwkunst. Zowel de constructie, als de ronde vorm herinneren aan de thermen (Luiks 1975, pp. 10-11). Via pijpleidingen kon het water aan- of afgevoerd worden. In het Westen hebben de baptisteria vooral een cirkelvormig of een achthoekig grondplan (Luiks 1975, p. 11). Het octagonale baptisterium was een uitvinding van Milaan die veel invloed heeft uitgeoefend (McClendon 2005, p. 13).

3.3 Schrijnen, kapellen en crypten Het vereren en het memoriseren van de doden, in het bijzonder van de martelaren, zorgde onder andere voor het optrekken van funeraire schrijnen en kapellen (Gough 1961, p. 72). Crypten (van het woord cripta of crypta) zijn grafkamers die zich ondergronds bevinden, ongeacht welke vorm ze hebben. Hiertoe worden ook de kamers en gangen van de catacomben gerekend. Zij werden soms toegevoegd aan vroegchristelijke kerken. In Noord-

24 Afrika zijn, mede door extensief archeologische onderzoek, verscheidene crypten gevonden in kapellen en martyria waar ze zich bevonden aan de apsis van de kerk (McClendon 2005, pp. 25-26).

3.4 Basilica’s Constantijn de Grote was een spilfiguur in de ontwikkeling van een nieuwe architecturale vorm binnen het christendom. Met zijn toelating van het christelijke geloof werd op zoek gegaan naar een passende monumentale uitdrukking van de nieuwe religie. De optie voor de Romeinse tempel om over te nemen was uitgesloten omwille van zowel religieuze als functionele redenen. Romeinse tempels waren de uitdrukking van het polytheïsme en christenen wilden daar niet mee geassocieerd worden. Aan de andere kant leefden er nog steeds veel mensen die het veelgodendom aanhingen en die deze keuze eveneens aanstootgevend zouden hebben gevonden. De Romeinse tempel heeft ook beperkingen op functioneel vlak; in een heidense tempel werd enkel het cultusbeeld van de god gehouden. Het altaar stond buiten en de gelovigen hielden hun rituelen en gebeden in open lucht. Christenen hadden daarentegen een grote plaats nodig binnen een gebouw om de gelovigen te verzamelen, om de geschriften te kunnen voorlezen en om de eucharistie te vieren (McClendon 2005, p. 4). De keuze viel daardoor op de basilica, een gebouw dat ideaal was om grote aantallen gelovigen te ontvangen. Sommigen menen dat de christelijke basilica het eindresultaat is van een architecturale evolutie, waartoe verscheidene gebouwen en de Romeinse basilica hun bijdrage leverden. Anderen halen de publieke zalen van de koninklijke paleizen aan als inspiratiebron. Vraag is ook of het Constantijn zelf was die besloot de basilica als standaardvorm over te nemen. Volgens M. Gough moet de ware reden voor de keuze van de basilica liggen tussen beide meningen, enerzijds de architecturale evolutie en anderzijds de publieke zalen (Gough 1961, p. 125).

De christelijke basilica steunt op de Romeinse basilica op het vlak van de architecturale kenmerken. In de Romeinse periode bestond echter geen ‘de’ Romeinse basilica. Het woord ‘basilica’ verwees sinds de 4e eeuw naar elk publiek gebouw dat als verzamelplaats fungeerde. Van twee soorten basilica’s wordt gedacht dat ze een invloed hebben uitgeoefend op de christelijke basilica: de Italiaanse en de Oost-Mediterrane basilica. Laatstgenoemde is de meest waarschijnlijke omdat deze wel de nadruk legt op het longitudinale aspect dat zo dominant voorkomt in de vroegchristelijke basilica’s (Gough 1961, pp. 126, 128).

25 Vanaf het begin van de 4e eeuw werden de nieuwe christelijke verzamelplaatsen gebouwd die volgende kenmerken deelden met de Romeinse basilica: een rechthoekig grondplan, zijbeuken soms voorkomend met zuilenrijen, een tribunaal waar de zetel voor de bisschop zich bevond (vroeger de zetel van de rechter), een houten dak met of zichtbare spanten of spanten die zich achter een vlak plafond bevonden en een hoge lichtbeuk. Het tribunaal stond meestal in de apsis (Watkin 2001, p. 89).

Nu de oorsprong van de basilica en de reden voor het gebruiken ervan als nieuwe architecturale vorm zijn besproken kunnen we ingaan op het grondplan en de verscheidene soorten basilica die zijn gebruikt doorheen de eeuwen. Daarom wordt hier een opdeling gebruikt, enerzijds een architecturale opdeling en anderzijds een functionele opdeling. Een architecturale opdeling bestaat uit de longitudinale basilica en de koepelarchitectuur (McClendon 2005, p. 3). De longitudinale basilica legt zijn nadruk op de hoofdas en de apsis waarboven zich een halve koepel bevond (Gough 1961, p. 126). De koepelbasilica heeft een circulair plan met daarboven een koepel, hoewel dat laatste niet noodzakelijk zo hoeft te zijn. De nadruk ligt hier op de verticale as. Deze monumenten worden hoofdzakelijk geassocieerd met verering en herinnering. Ze werden gebruikt als martyria en behuisden de rustplaatsen van heiligen of hun relieken (Gough 1961, pp. 145- 146).

De breuk tussen beide types kan worden gevormd met keizer Justinianus en zijn grootschalig bouwprogramma. In het Westen zou men het type blijven volgen van de vroegchristelijke basilica, terwijl in het Oosten zou worden gekozen voor de centraal overkoepelende basilica of koepelarchitectuur, afgeleid van de experimentele Romeinse architectuur (Watkin 2001, p. 94). Het grondplan van beide basilica kon rond, polygonaal of kruisvormig zijn (McClendon 2005, p. 3). De apsis herbergde het presbyterium, en was de plaats waar de clerus zich bevond. In de kerk zaten de mannelijke gelovigen aan de zuidelijke zijbeuken en vrouwelijke gelovigen aan de noordelijke zijbeuken. Catechisten en boetedoeners zaten in de vestibule of, zoals in het Oosten, in de narthex (Gough 1961, pp. 138-139). Achter het altaar bevond zich ook de bisschopszetel of cathedra, waarvan de benaming ‘kathedraal’ of een residentiële kerk is afgeleid (McClendon 2005, p. 5). Het altaar dat zich voor de apsis bevindt wordt omgeven door een koorhek of een bank (Ennabli 2000a, p. 38).

26 Nog voor het middenschip kon zich een atrium of binnenplaats bevinden met eventueel een fontein of cantharos, voor het rituele wassen. Dit was een vast kenmerk in de vroege basilica’s in Rome. Mettertijd verloor het atrium zijn populariteit en werd het vervangen door een portiek die als vestibule kon worden gebruikt. De fontein werd een wasplaats die zich bevond in de vestibule of in de narthex van oosterse kerken (Gough 1961, p. 137). Verder vermelden we hier de geringe aanwezigheid van ramen in de basilica. Het meeste licht kwam van ramen die zich bevonden boven het middenschip. Volgens M. Gough werd hierdoor de westerse oriëntatie bekomen, een algemeen kenmerk bij de Constantijnse basilica’s. Het licht viel daarbij op de gelovige die achter het altaar stond (Gough 1961, pp. 126,134). Variaties op dit grondplan bestaan uiteraard. We bespreken hier enkel deze van Noord- Afrika. De verschillen konden afhangen van de geografische factoren en het aanwezige bouwmateriaal (Gough 1961, p. 139). In Syrië en Cilicia was het tripartite-heiligdom populair. Hier werd de apsis omgeven door symmetrische kamers met vierkante of apsidiale uiteinden. Ze waren toegankelijk vanuit de zijbeuken en zijn verbonden met het heiligdom door een deur. Ze werden gebruikt om kerkelijke benodigdheden in op te slaan, en voor de kledij van de clerus. Ze konden ook dienen als pastophoria, opslagplaatsen voor publieke giften van brood en wijn voor de eucharistie. In Noord-Afrika werd dit plan overgenomen. Sommige kerken in Zeugitana hadden een apsis aan elk uiteinde, de contra-apsis. Verder werd in Noord- Afrika vaak geopteerd voor meerdere zijbeuken (Gough 1961, pp. 142-143). De Damous el Karita, eveneens te Carthago, is de enige kerk totnogtoe gekend met negen zijbeuken. Buiten Noord-Afrika werden (nog) geen kerken gevonden met zeven tot negen zijbeuken (Berndt 2007, pp. 297-298).

Na een architecturale opdeling kan ook een functionele opdeling worden gemaakt, namelijk: een funeraire kerk, een monastieke kerk, een bedevaartskerk of een parochiekerk (Berndt 2007, p. 298). Hun functie kan ook architecturale gevolgen hebben. Hier zal enkel worden ingegaan op de funeraire kerken en de bedevaartskerken, de martelaarscultus in Noord-Afrika in het achterhoofd houdend.

Een memoria of een martyrium (ofwel martelaarskerken of monumenten ter nagedachtenis van iemand) kon als een onafhankelijk gebouw optreden, vooral in het Oosten (Gough 1961, p. 136). Hiernaast bestonden funeraire basilica’s waar het funeraire banket (refrigeria) werd gehouden voor de gestorvene. Ze kunnen echter ook een reliek of crypte bewaren.

27 Vele vroege basilica’s werden gebouwd om de rustplaats van een zekere heilige te herinneren en te eren. Ze werden opgericht in grafvelden rond de steden, aangezien in de late Oudheid er een restrictie bestond op het begraven van de doden in de stad (McClendon 2005, p. 23). Het waren vaak minder uitgewerkte basilica’s in die zin dat ze bijvoorbeeld geen transepten hadden of gemetselde pijlers hadden in plaats van zuilen (McClendon 2005, p. 6). Kerken die voor dit doel werden opgebouwd bestonden uit twee types. Het eerste type was verbonden met het graf dat zich in een catacombe ondergronds bevond en dat onder meer een U-vormige kooromgang had. Het tweede type bestond uit dubbele zijbeuken, een apsis en een transept dat een marmeren schrijn met het graf van de heilige bevatte. Het graf van de heilige bevond zich hier op grondniveau in een grafveld. Zulke basilica’s werden dan ook basilicae ad corpus genoemd ofwel basilica’s die zich bovenop het graf bevonden.

Deze basilica’s waren de ideale plaats om zich ad sanctos (‘nabij de heiligen’) te begraven. Deze kerken zouden geen permanente clerus hebben gehad, noch werden er regelmatig feesten gehouden. Enkel de verjaardag van de heilige en de refrigeria werden gehouden. Dit laatste werd gevierd op de geboortedag (dies natalis) van de gestorvene door vrienden en familie. De geboortedag verwijst echter naar de sterfdag. Christenen interpreteerden de dag waarop men stierf als de dag waarop men een nieuw leven begon. De graven van heiligen speelden dus een belangrijke rol in het christelijke leven. In de 5e en 6e eeuw werden geen refrigeria meer gehouden. In de 4e eeuw hadden bisschoppen zoals Augustinus van Hippo ze afgekeurd omwille van de drukte die bij dergelijke evenementen gepaard ging. Basilica’s die het graf van een heilige bevatten bleven drukbezochte en belangrijke centra, maar funeraire basilica’s die geen heiligengraf hadden werden mettertijd verlaten (McClendon 2005, p. 23). Het toenemende belang van relieken ging hand in hand met het opkomende pelgrimage in de 6e en 7e eeuw (McClendon 2005, p. 20). Zo kunnen we toekomen tot de bedevaartskerken.

Een gekende bedevaartskerk was de oude Sint Pieter te Rome. Het feit dat het een bedevaartskerk was, verklaart het brede dwarsschip tussen de apsis en het middenschip, nodig voor de vele pelgrims te kunnen ontvangen (Watkin 2001, pp. 89-90).

Algemeen kunnen we stellen dat zowel een longitudinale basilica (vooral in het Westen) als een koepelbasilica kan voorkomen (vooral in het Oosten). Daarnaast hebben we, afgaande op de functie een martelaarskerk die een heilige herinnert en een reliek of crypte bevat. Een funeraire kerk diende meer om onder andere het funeraire banket te houden

28 3.5 Rurale kerken Er dient ook een woordje gezegd te worden over kerken op het platteland. Ook in de rurale gebieden bestonden kerken doorheen de Romeinse periode, de periode van de Vandalen en Byzantijnse periode. Een verschil bestaat tussen Noord- en Zuid-Afrika. In het Noorden, met name Zeugitana en Byzacena, was een grotere populatie aanwezig. De kerken die hier bestonden, behoorden dan ook meer tot de steden dan tot de kleinere nederzettingen van het platteland. Regio’s waar minder mensen leefden, en waar een geringere communicatie bestond, bevatten dan weer wel meer rurale kerken. De Vandalen hadden een voorkeur voor het platteland. Aldus zouden er gedurende de overheersing van de Vandalen een groter aantal rurale kerken hebben moeten bestaan. Het is echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen orthodoxe en ariaanse kerken. Onderzoekers gaan er evenwel vanuit dat ze rurale kerken zullen hebben gebouwd om te voldoen aan de nodige rites. Weinig stedelijke kerken kunnen worden toegeschreven aan de Vandalen, met een uitzondering van de kapel te Haïdra. Met het Segermes-Valleiproject werden geen kerken gevonden op het platteland. De St. Marie de Zid, wordt geassocieerd met het landgoed “Ksar Soudane”, een mogelijk latifundium (Pentz 2002, pp. 97-98). Latifundia waren grote agrarische domeinen die een oppervlakte van honderden hectares besloegen. Zij werden het zwaartepunt van de samenleving in de 5e eeuw (Blockmans & Hoppenbrouwers 2004, p. 29). De kerk en het baptisterium zouden hier dan privaat zijn (Pentz 2002, p. 98).

3.6 Christelijke begraving Vaak werd op een grafveld een stukje apart gehouden om de gestorven familieleden te begraven. Zo worden verscheidene inscripties gevonden op grafvelden en in funeraire kerken (Ennabli 2000a, p. 20). De inscripties bevatten zelden de familienamen van de ouders of het beroep van de gestorvene (Ennabli 2000a, pp. 21-22). Het meest voorkomende type graf is een kuil onder de vloer van de kerk of op een grafveld. Vaak werd met een kruis in mozaïek het hoofd van de overledene aangeduid (Ennabli 2000a, p. 38). Te Carthago bestaan de graftegels vaak uit marmer. In de graven worden vooral lampen en geld aangetroffen. De lampen zijn versierd met afbeeldingen van dieren of thema’s uit de Bijbel (Ennabli 2000a, pp. 21-22). In de grafvelden werd geen onderscheid gemaakt tussen christelijke en heidense graven. Gedurende de 4e eeuw verschijnen wel christelijke afbeeldingen op de bedekking van het graf (Ennabli 2000a, pp. 37-38).

29 De graven worden gemerkt met funeraire mozaïeken zoals het graf van Vilimut en het graf van Marina. De eerst genoemde is te dateren in de Vandaalse periode en laatst genoemde in de Byzantijnse periode. De graven worden ook aangeduid door middel van epitaven en gegraveerde tegels met inscriptie zoals Redemptus (Ennabli 2000a, pp. 71-72). De doden werden in een uitgegraven kuil neergelegd of de lichamen werden opgeborgen in een houten kist of, in het geval van rijkere families, in stenen of marmeren sarcofagen. Sommigen van deze sarcofagen vertonen ook versiering zoals het geval is bij één van de graven in de Mcidfa. Hier werd een sarcofaag gevonden die een scène vertoont van spelende kinderen die schrikken van het masker van een oude man (Ennabli 2000a, p. 72). Ook kisten met mozaïek bedekt bestaan zoals het geval is bij Theodora. Het graf lag onder de grond (Ennabli 2000a, p. 72). Sommige inscripties in mozaïek of steen verwijzen vaak naar de graven of de relieken van martelaren (geval bij Mcidfa en de monniken van ) (Ennabli 2000a, p. 72).

In het antieke Afrika werden vaak Bijbelse motieven afgebeeld in kerken en op alledaagse objecten zoals mozaïeken, terracotta tegels, lampen etc (Bejaoui 2004, pp. 52-53).

4. Christianisatie: een introductie Hier wordt met christianisatie het proces bedoeld waarbij de dominantie van christelijke structuren de urbane topografie bepaalde en waarbij er een geleidelijke conversie optrad van de stedelijke bevolking. In associatie hiermee trad ook de christianisatie van tijd en festivals op. Christianisatie wordt als een belangrijk proces beschouwd in de late Oudheid. Vanaf de 4e en 5e werden gebouwen en tempels verwoest of geconverteerd. Ook werden nieuwe, christelijke gebouwen opgericht. We moeten hierbij wel in het achterhoofd houden dat er nog steeds een aanzienlijk deel van de bevolking polytheïstisch was zodat het proces zich niet altijd en overal met eenzelfde snelheid kon doorzetten. De verwoesting van tempels begon met de regering van Constantijn de Grote. Dit had echter vaak te maken met prostitutie of andere praktijken die plaatsvonden aan bepaalde tempels. Er bestonden wel wetten in de 4e eeuw die pagane rituelen verboden, met name het brengen van offers. Op het vlak van verwoesting zien we een verschil tussen het Oosten en het Westen. In het Oosten werd veel meer verwoest. Dit kan te wijten zijn aan een groter aantal christenen onder de bevolking. Een andere mogelijk verklaring is dat er meer nadruk wordt gelegd op verwoestingen in de oosterse bronnen, dan in de westerse waardoor een vertekend beeld kan ontstaan (Sears 2007, pp. 17-18) .

30 Conversie kon zowel gebeuren van religieuze gebouwen als van publieke gebouwen. Voor de conversie van religieuze gebouwen waren er zowel religieuze als functionele redenen. Ten tijde van keizer Constantijn werd het belang en de macht van het christendom aangetoond door de tempels te verwoesten en een rituele reiniging vond ook plaats waarbij de funderingen werden weggehaald en soms zelfs de aarde. Dit werd echter zeker niet overal opgevolgd.

Vanaf de 5e eeuw werden tempels geconverteerd misschien om de overwinning van het christendom te laten blijken door de tempels over te nemen of om het belang van het nieuwe geloof in het stadsleven aan te tonen. De conversies kunnen ook te maken hebben met het feit dat er niet altijd voldoende plaats was om nieuwe kerken te bouwen. De conversie van antieke religieuze gebouwen zorgde dan voor een pragmatische, plaatsbesparende handeling. Ook hier is weer een verschil tussen het Oosten en het Westen te bemerken. In het Oosten vonden meer conversies plaats dan in het Westen, hoewel we het aantal conversies sowieso niet te veel mogen opdrijven. Het groter aantal conversies in het Oosten kan worden gelieerd aan de macht van of aan het aantal christenen, maar ook aan de urbane bloei die toen heerste. Mogelijk kan het ook te maken hebben gehad met de wetten omtrent het sluiten van tempels, waardoor zij geconverteerd konden worden (Sears 2007, pp. 18-19).

Dat het niet enkel religieuze gebouwen waren die werden geconverteerd wordt aangetoond door de conversie van publieke gebouwen. We kunnen hieruit ook besluiten dat christenen het niet altijd tot doel hadden om alle religieuze gebouwen weg te krijgen. We moeten hier wederom rekening houden met de invloed van de polytheïstische bevolking. Juridische basilica’s werden ook vaak omgevormd tot een christelijke basilica. Ook werden sommige delen van thermen gebruikt, maar thermen hadden een negatieve connotatie, dus zou dit meer gedaan zijn uit opportunistische overwegingen, volgens G. Sears.

Nieuwe christelijke gebouwen werden eerst opgericht in de periferie, het deel met een mindere status. Waarom kerken hier eerst werden geplaatst had zowel praktische als religieuze overwegingen. Een eerste praktische reden was de vereiste ruimte, maar mogelijk ook omwille van de niet-christelijke bevolking. Polytheïstische en seculiere gebouwen waren zeker nog in gebruik tot de 4e eeuw en later, en deze situeerden zich in het centrum van de stad. Enige tijd daarvoor bestond ook nog een hoofdzakelijk polytheïstische autoriteit. Ideologisch gezien is het mogelijk om te overwegen dat christenen hun eigen stad met een eigen topografie wilden stichten.

31 Na de 5e eeuw komt er meer plaats vrij in het centrum van de stad en was de polytheïstische bevolking in macht afgenomen. Christenen konden hun dominantie nu wel aantonen of wilden ze ten minste symboliseren. Het oprichten van kerken in het centrum van de stad was ook praktischer en veiliger gezien de aanwezigheid van stadsmuren en administratieve gebouwen. Ook andere veranderingen vonden plaats. De verschuiving van doden te begraven buiten de stad naar binnen de stad is zowel een verandering als een gevolg van toenemende christianisatie. Romeinse wetten omtrent het begraven van doden buiten de stad bleven bestaan tot de late 4e eeuw. Met het begraven van heiligen in kerken intra muros werden deze kerken een zeer gegeerde plaats om zich te laten begraven. Aldus werd met het verplaatsen van het lichaam van de heilige naar een kerk in het centrum ook een toenemend aantal doden binnen de stad begraven. De verschillen tussen regio’s kunnen afhankelijk zijn van het aantal christenen maar ook van de aanwezigheid van monniken. Monniken speelden immers een rol binnen de destructie van gebouwen (Sears 2007, pp. 20-21).

Nu we een achtergrondkader hebben opgebouwd keren we ons tot de sites in Zeugitana en Byzacena en zullen we kijken wat daar juist verandert.

32 IV. Christelijke architectuur in Zeugitana

In dit hoofdstuk worden Ammaedara en Carthago besproken en wordt een overzicht gegeven van de christelijke monumenten. De andere sites die met christelijke architectuur zijn geattesteerd worden besproken in deel B, waar zij op alfabetisch zijn gerangschikt volgens hun antieke namen. Indien de antieke naam niet gekend is, word de hedendaagse naam gebruikt. De volgorde van kerken of andere christelijke structuren binnen een site wordt ofwel besproken in chronologische volgorde (van ontdekking) of volgens hun situering binnen de site (grosso modo van noord naar zuid gaand).

1. Ammaedara (figuur 11) 1.1 Geschiedenis van het onderzoek De antieke stad Ammaedara wordt door Procopius in de provincie Byzacene gesitueerd (Baratte & Duval 1974, p. 9). Ze wordt onder meer door A. Leone tot de provincie Zeugitana gerekend, een situering die wij ook hier volgen (Leone 2007, p. 240). De stad bevindt zich ten westen van Thala, aan de grens met het huidige Algerije, in de regio van het huidige Haïdra (Pentz 2002, p. 31 (fig. 16)).

De site van Ammaedara werd opgegraven aan het begin van de 20e eeuw. De site kent enkele minpunten; de oude opgravingen door verscheidene onderzoekers houden in dat onderzoeksmethodes en registratie niet dezelfde zijn als nu. De site heeft verder een Byzantijns fort dat zich uitstrekt over het centrum wat interpretatie van de oudere periodes bemoeilijkt. Verder is niet veel geweten over de evolutie van de stad en haar publieke gebouwen als we de stad vergelijken met Carthago en Thuburbo Majus, aangezien zij niet zo grondig als de twee andere steden is onderzocht (Sears 2007, p. 45). Veel van Ammaedara moet nog worden opgegraven, met name het centrum van de stad (Sears 2007, p. 47). De kerken zijn wel zorgvuldig en grondig geregistreerd door onder meer N. Duval (Sears 2007, p. 45).

33 1.2 Christelijke topografie van Ammaedara a) Oosten van de stad binnen en buiten de woonkern In het oosten van de stad bevond zich de triomfboog van Septimius Severus (Baratte & Duval 1974, p. 9). Het theater bevond zich op een 150 m ten noordwesten hiervan. Ook in het oosten, buiten de woonkern, situeerde zich het heiligdom van Saturnus (Baratte & Duval 1974, pp. 16, 36). Verder lagen aan de grens met de woonkern verscheidene grafvelden en mausolea met onder meer een zeshoekig en een vierkant grondplan (Sears 2007, p. 46). • Basilica IV-“kapel van de Vandalen” (figuur 12) • Klooster? (figuur 13) • Basilica van Candidus (basilica II, aan de grens van de woonkern) (figuur 14)

b) Centrum Het forum vormde het politieke centrum van de stad. Hier bevond zich het Capitool met een tempel voor de triade Jupiter, Juno en Minerva en het marktplein dat van het Capitool werd gescheiden door een muur. Het Capitool werd van het marktplein gescheiden door een muur. De resten zijn echter moeilijk te identificeren (Baratte & Duval 1974, pp. 15, 46). Een tempel bevindt zich langs de weg die hier liep (Sears 2007, p. 45). Hier situeerde zich één kerk: • Basilica van Melleus (basilica I) (figuur 15)

c) Citadel In het centrum van de stad, naar het zuiden toe, bevond zich de Byzantijnse citadel. De citadel lag tegen de flank van één van de heuvels en was noord-zuid georiënteerd (Baratte & Duval 1974, p. 58). De citadel bevond zich mogelijk bovenop het Romeinse forum. De citadel controleerde de hoofdwegen, ook deze van de basilica III (Leone 2007, p. 240). Binnen de citadel bevond zich een christelijke structuur: • Basilica III-“kapel van de citadel” (figuur 16) • Basilica V

d) Aan de rivieroevers: In het zuiden, tegenover de citadel, stond een kleine boog aan de rechteroever van het rivierdal (wadi of oued in het Arabisch) Ammaedara (Baratte & Duval 1974, p. 66). • Kapel St. Isidorus en St. Sebastiaan

34 • Basilica VI?

2. Carthago (figuur 17) 2.1 Geschiedenis van het onderzoek De stad ligt in het noordoosten van huidig Tunesië vlak aan de kust. Verscheidene onderzoeken en opgravingen hebben plaatsgevonden in Carthago waardoor veel informatie over de stad beschikbaar is.

Vanaf de 19e eeuw waren al opgravingen aan de gang in Carthago maar de onderzoeksmethode was uiteraard niet dezelfde als de hedendaagse en het ging veeleer om persoonlijke interesses (Sears 2007, p. 37). Zo hebben de Witte Paters, Pater Delattre (tot 1928), Pater Châles en Pater Lapeyre, vele opgravingen geleid van christelijke grafvelden en funeraire kerken (Ennabli 1997, p. 57). A.-L. Delattre was vooral geïnteresseerd in inscripties en onderzocht in 1878 een christelijk grafveld waar hij ook de eerste kerk opgroef in Carthago, de kerk Damous el Karita. Hierna volgden opgravingen van de kerken Mcidfa, Bir Ftouah en Bir el Knissia onder zijn leiding (Ennabli 1997, p. 56). P. Gauckler, directeur van ‘Antiquités de Tunisie’ van 1894 tot 1905, groef de kerk Dermech I op en onderzocht het christelijke grafveld nabij de kerk (Ennabli 1997, p. 58). Na WO II werd het onderzoek van de Antonijnse thermen hervat door G. Picard (Duval 1972, p. 1073).

In 1973 begon de internationale campagne ‘Pour Sauver ’, een project onder leiding van van Unesco toen René Maheu aan het hoofd stond. Het initiatief kwam van de Tunesische overheid en de campagne stond onder toezicht van het ‘Institut National d'Archéologie et d'Art’, Tunis. De reden voor de campagne was de oprukkende urbanisatie tussen La Goulette en La Marsa (Ennabli 1987, p. 291). Twaalf teams voerden achttien opgravingen en onderzoeken uit die de gehele historische periode van Carthago besloegen: de Punische, de Romeinse, de Vandaalse en de Byzantijnse periode (Rakob 1997, p. 83). Hoewel nu veel is geweten over de geschiedenis van Carthago wijst G. Sears erop dat het centrum nog niet volledig gekend is en dat vele gebouwen nog niet met zekerheid kunnen worden gelokaliseerd (Sears 2007, p. 37).

2.2 Christelijke topografie Afgaande op de literatuur zijn voor Carthago in totaal 48 basilica’s gekend. We moeten hier wel rekening houden met het feit dat allen niet op hetzelfde moment hebben bestaan en dat

35 kerken van naam konden veranderen in de loop der tijd. Dit laatste kwam bijvoorbeeld voor toen de katholieken weer de dominante strekking werden na een periode van donatisme (Ennabli 1997, p. 44). De katholieken confisqueerden de bezittingen van de donatisten aan het begin van de 5e eeuw, meer bepaald na het concilie van 411 (Ennabli 2000a, p. 35). Beide stromingen hadden een kathedraal te Carthago: deze van de katholieken was de Restituta, van de donatisten de Theoprepia. Voor Carthago werd in deze thesis een opdeling gekozen in enerzijds Carthago intra muros en anderzijds Carthago extra muros. De stadsmuur van Carthago, de muur Theodosius, werd pas in 420-425 gebouwd. Zij omsloot in het westen de cisternes van La Malga, het circus en het amfitheater (Ennabli 2000a, pp. 36-37). Voordat de stadsmuur werd gebouwd, waren het de grafvelden die de begrenzing met de woonkern vormden (Ennabli 1997, p. 7). Binnen deze opdeling worden de verschillende kwartieren en heuvels opgesomd, waarbij grosso modo van noord naar zuid wordt gegaan.

2.2.1 Carthago intra muros a) Dermech–kwartier en de Douïmes De Dermechregio ligt ten zuiden van de Antonijnse thermen en iets ten noorden van de decumanus II zuid (Ennabli 1997, p. 70). De regio van Douïmes omvat de Antonijnse thermen en het stuk ten westen hiervan (Ennabli 1997, p. 73). In het zuiden van dit kwartier bevindt zich het paleis van Si Mustapha dat gebouwd is bovenop een antieke structuur. Deze bestond uit drie grote zalen, mogelijk thermen. Indien het gaat om thermen zijn het misschien de thermen van Gargilius waar het Concilie tussen katholieken en donatisten in 411 werd gehouden, op basis van haar ligging in het centrum en vlakbij twee kerken (Ennabli 1997, pp. 71-72). Een inscriptie is in de regio gevonden die een gebed van Salomon aan de tempel van Jeruzalem weergeeft (Ennabli 1997, p. 69). Dr. Carton vond aan het begin van de 20e eeuw een gebouw met apsis dat christelijke lampen en mozaïeken herbergde. Het is echter niet duidelijk over welk christelijk monument hij het had (Ennabli 1997, p. 73). • Klooster van St. Etienne • Kapel van Gauckler (figuur 18) • Kerk Dermech I- III (figuur 19, 20, 21) • Basilica Bir Messaouda (figuur 22) Ten noorden en ten westen van de Dermech I bevond zich een christelijk grafveld, door P. Gauckler onderzocht. Vele graven hadden geen epitaaf (Ennabli 1997, p. 79). G.-Ch. Picard

36 vond in de thermen een glazen beker of bokaal met een gegraveerde afbeelding van de apostelen Petrus en Johannes (Ennabli 1997, p. 82).

b) Havenkwartier (Carthagenna-kwartier): In dit kwartier bevindt zich het ‘House of the Greek Charioteers’. Het zuidelijke deel wordt Salammbô of ‘Les Salines’ genoemd (Ennabli 1997, pp. 59, 61). De inscriptie die in het Dermech-kwartier wordt vermeld werd op een 150 m ten noorden van de kerk Carthagenna gevonden in een cisterne (Ennabli 1997, p. 69). Vlakbij de kerk bevindt zich het paleo- christelijk museum, dat werd opgericht door een Amerikaanse team in het kader van de Campagne ‘Pour Sauver Carthage’. Hier kan het ontwerp en grondplan van het gebouw worden bezichtigd. Ook de mozaïek uit de kapel wordt hier tentoongesteld en verscheidene andere vondsten zoals deze van het ‘House of the Greek Charioteers’ (Ennabli 2000a, pp. 41, 43). • Basilica Carthagenna (figuur 23)

c) Borj Jedid- en Saydaheuvel Het gaat hier om twee plateaus die van elkaar worden gescheiden door een hoogteverschil en zich ten noordoosten van de Odeonheuvel bevinden. Op de Borj Jedidheuvel zijn zowel Byzantijnse als Romeinse graven uit de 1e eeuw gevonden. Onder het fort liggen cisternes waar christelijke inscripties zijn ontdekt. Op de Saydaheuvel bevindt zich een lyceum en een Byzantijns grafveld. De Byzantijnse area wordt deels omgeven door een muur waar zich ondergrondse kapellen en graven situeren (Ennabli 1997, pp. 102-103). De huizen in dit kwartier bevatten verscheidene mozaïeken. Zo is er het huis met de afbeelding van “Dame van Carthago” (Ennabli 1997, p. 109). Op het paneel staat een figuur afgebeeld met aureool en met het gebaar van zegening. Mogelijk zien we hier de personificatie van de stad (Ennabli 2000a, pp. 74-75). • Kapellen van Asterius en Redemptus (figuur 24) • Ondergronds baptisterium (figuur 25) • Byzantijnse huis van de vicus castrorum

We vermelden hier nog dat in het grafveld waar de kapellen zich bevinden ook iets minder uitgewerkte en oudere graven voorkomen (Ennabli 1997, p. 104). Ten westen van het ondergrondse baptisterium is een mozaïeken paneel met inscriptie gevonden. Hierop staat een

37 Latijns kruis afgebeeld met aan weerszijden twee lammeren en twee duiven. De inscriptie wordt onderbroken door het kruis en loopt verder door aan de andere kant van de afbeelding: “De Dei Fortun/atus fecit” (Ennabli 1997, p. 108).

d) Odeonheuvel en theater Verschillende fragmenten van christelijke inscripties zijn gevonden op deze heuvel. Rechts van het theater, aan de flank van de heuvel bevindt zich een kleine kapel met Byzantijnse graven er rondom. Het ‘Maison de Tellus’ situeert zich hier met het tweede gekende klooster in Carthago. Het klooster laat toe om de lokalisatie te bepalen van de basilica van Celerina, ook wel gekend als de basilica van de Scillitanen. Het klooster op de Odeonheuvel wordt verbonden met de Dermech I door een Byzantijns grafveld dat zich ten westen van de Dermech I bevindt (Ennabli 1997, pp. 89, 92). • Klooster Bigua (figuur 26) • Circulaire monument (mogelijk met kerk) (figuur 27)

e) Junoheuvel Hier impliceren verscheidene inscripties een cultusplaats met een klein grafveld. In dezelfde insula als waar de kapel werd gevonden situeert zich het ‘Maison de la Chasse aux Sanglier’ (Ennabli 1997, pp. 88-89). • Junokapel • Christelijk monument

f) Byrsaheuvel Deze heuvel wordt ook wel de St. Louisheuvel genoemd, een naam die zij kreeg onder het Franse protectoraat. Op deze heuvel bevonden zich een juridische basilica en verschillende tempels en monumenten die nog niet geheel geïdentificeerd zijn. Met de toelating van het christelijke geloof werden christelijke monumenten rond de top gebouwd. Het Proconsularispaleis van de Vandalen werd opgericht op de Byrsa heuvel en ten tijde van de Arabieren zou de heuvel worden gebruikt als vestigingsplaats waar voedselreserves werden gehouden, afgaande op de vondsten van grote silo’s. In 1893 werd onder het Franse protectoraat op de top de kathedraal gebouwd en daarna het “Grand Séminaire” van de Witte Paters (Ennabli 1997, pp. 82-83). Een paleo-christelijk depot situeert zich hier, hoewel dergelijke identificatie van het depot voor enige discussie zorgt.

38 • Kapel van de Maagd Theotokos ? • St. Louiskapel • Byzantijnse basilica (figuur 28)

Twee regio’s bevatten geen christelijke structuren, met name deze ten westen van de Byrsaheuvel en de Douar ech Chott. Deze laatste is steeds bewoond geweest, wat een mogelijke verklaring voor afwezigheid geeft. Wel zijn christelijke lampen en fragmenten van christelijke inscripties geregistreerd (Ennabli 1997, p. 59).

2.2.2 Carthago extra muros a) La Marsa en Gamarth in het noorden Naar La Marsa en Gamarth toe bevinden zich het complex Bir Ftouah en de plaatsen Dar Bou Kris, Koudiat Zâteur en Saniet Khoja. In het noordwesten ligt Dar Bou Kris vlakbij de basilica Mcidfa waar graven zijn gevonden uit de 4e eeuw. Koudiat Zâteur is gesitueerd in het noordoosten en herbergt enkele graven waarvan één juwelen bevat en tot de Vandaalse periode behoort (Ennabli 1997, p. 135). • Complex Bir Ftouah (figuur 29)

b) Funeraire gebied in het noordoosten Nabij de kerk van St. Monique situeert zich een antiek grafveld (Ennabli 1997, p. 129). De grond rondom de Mcidfakerk behoort tot het grafveld van de eerste martelaren ofwel de areae Maiorum. Dit was oorspronkelijk een antiek grafveld waarvan de graven dateren uit de 1e en 2e eeuw zoals antieke epitaven aantonen (Ennabli 1997, p. 132). • Complex Damous el Karita (figuur 30) • Basilica Mcidfa (of Basilica maiorum) (figuur 31) • Basilica St. Monique (of memoria St. Cyprianus) (figuur 32)

c) De regio van het amfitheater in het westen Hier zijn verscheidene christelijke grafvelden gelegen, maar geen enkele kerk is opgemerkt. Dit is mogelijk te wijten aan de stadsontwikkeling ten westen van het amfitheater (Ennabli 1997, pp. 120-121). Het amfitheater werd gebouwd ongeveer aan het einde van de 1e eeuw v.C. en heropgericht rond de tweede helft van de 2e eeuw n.C. Het amfitheater werd door de Witte Paters

39 gerestaureerd rond het begin van de 20e eeuw. Verscheidene aanpassingen werden aangebracht. De zuidelijke tak van de ondergrondse galerij is ook veranderd door de oprichting van een moderne kapel voor St. Perpetua en St. Felicitas (Bomgardner 1989, p. 95). Zij werd opgericht ter ere van de 1700e verjaardag van de martelaars (Bomgardner 2000, p. 141).

d) Bir el Knissia regio in het zuidoosten Tussen Douar ech Chott en Salammbô bevindt zich de kerk Bir el Knissia waar ook verscheidene christelijke inscripties zijn gevonden. De Bir el Knissia bevindt zich op een antiek grafveld terwijl de Bir el Knissia 2 zich situeert aan een grafveld waar inscripties Germaanse namen vermelden. Wanneer we in de volgende hoofdstukken de Bir el Knissia vermelden, dan gaat het om de Bir el Knissia 1. Het gebied vlakbij Douar ech Chott herbergt een constructie met afmetingen van 25 op 45 m. Het kan gaan om baden of om een basilica maar een identificatie kan niet met zekerheid worden verschaft (Ennabli 1997, pp. 113-114). • Basilica Bir el Knissia 1 (figuur 33) • Basilica Bir el Knissia 2

e) Kramregio in het zuiden Nu situeert zich hier de moderne stad Kram. Deze regio bevat grafvelden die een periode beslaan van de Punische tot de Byzantijnse periode. Ten noordwesten van Koudiat el Hobsia bevinden zich huizen, aan de muur van Theodosius, waar graven uit de 7e eeuw zijn gevonden en die werden geplaatst na het verlaten van de huizen (Ennabli 1997, pp. 111, 113). • Christelijk monument met necropool

3. Andere sites in Zeugitana Zie deel B.

40 V. Christelijke architectuur in Byzacena

In dit hoofdstuk wordt hetzelfde te werk gegaan als in hoofdstuk IV. De stad Sufetula wordt hier wat breder besproken. De andere sites in Byzacena met christelijke architectuur worden besproken in deel B.

1. Sufetula (figuur 34) 1.1 Geschiedenis van het onderzoek: Sufetula ligt ten zuidwesten van Kairouan, op een 100-tal km (Bejaoui 2004, p. 5). De site situeert zich zo in het centrale gedeelte van het huidige Tunesië (Bejaoui 1996, p. 1173). Een rivier loopt in het noorden en noordoosten. Het antieke Sufetula was groter dan het moderne Sbeïtla nu (50 ha tegenover 20 ha) (Bejaoui 2004, p. 12).

Vanaf het begin van de 18e eeuw werd het Capitool opgemerkt door Europese reizigers. Grote opgravingen vonden plaats aan het begin van de 20e eeuw. In de jaren 1950 en 1960 begonnen de wetenschappelijke opgravingen van de christelijke structuren op de site, samen met deze van Ammaedara (Bejaoui 2004, pp. 10-11). Sufetula kent maar weinig inscripties en epigrafieën, in tegenstelling tot andere vergelijkbare steden in Noord-Afrika (Bejaoui 2004, p. 7).

1.2 Christelijke topografie a) Noordwesten van de stad Hier bevond zich een episcopale groep bestaande uit twee kerken en een kapel. • Kerk van Bellator (basilica I) (figuur 35) • Kerk van Vitalis (basilica II) en kapel van Jucundus (figuur 36)

b) Centrum Aan het forum bevonden zich twee kerken, een andere kerk was vlakbij gesitueerd. F. Béjaoui vermeldt ook de kerk van Petrus en Paulus nabij het forum. A. Leone maakt geen melding van deze kerk. Mogelijk zijn basilica IV en de kerk van Petrus en Paulus één en hetzelfde gebouw, maar we bespreken hen, om verwarring te voorkomen, apart van elkaar. • Basilica IV • Kerk van Petrus en Paulus (figuur 37)

41 • Basilica Pompeianus (figuur 38) • Kerk van Servus (basilica III) (figuur 39)

c) Zuidwesten van de stad • Basilica van de St. Gervasius, Protasius en Tryphon (Basilica V) (figuur 40)

d) Buiten de stad • Basilica VII of “kapel van bisschop Honorius” • Basilica van St. Sylvanus en St. Fortunatus (basilica VI)

2. Andere sites in Byzacena Zie deel B.

42 VI. Evolutie christelijke architectuur

1. Kerken 1.1 Datering Met de toelating van het christendom onder keizer Constantijn de Grote werd het startsein gegeven voor het bouwen van meer monumentale structuren die de gelovigen konden ontvangen. De oudste kerk van Noord-Afrika is de kerk van Chlef (Orléansville/El Asnam, huidig Algerije) te dateren in 324 (Duval 2006, p. 143). Binnen ons onderzoeksgebied, in Zeugitana en Byzacena zien we in de loop van de 4e eeuw de eerste kerken verschijnen. Zo zijn er in Carthago structuren die gedateerd kunnen worden in de 4e en het begin van de 5e eeuw (figuur 41): de kerk Dermech I, het klooster van Bigua, het circulaire monument en een kerk op de Odeon heuvel, de kerk Mcidfa, de St. Monique basilica en de Damous el Karita. Deze drie laatste kerken situeren zich in de funeraire gebieden, buiten de stadsmuren. Zij kennen een occupatie vanaf het einde van de 4e eeuw tot in de 7e eeuw. De drie eerst vernoemde structuren situeren zich binnen de stadsmuren. De kerk Dermech I en het klooster van Bigua worden gedateerd vanaf het einde van de 4e/begin van de 5e eeuw. Het circulaire monument op de Odeonheuvel wordt gedateerd vanaf de 4e eeuw, de kerk die eraan verbonden was, vanaf de 2e helft van de 4e eeuw. Te Ammaedara is de basilica van Candidus met zekerheid te dateren aan het einde van de 4e/begin van de 5e eeuw. In de provincie Byzacena zien we dat in Sufetula de oudste kerken die van Bellator en van Servus zijn. Beide kerken zijn te dateren aan het einde van de 4e eeuw. De stad Mactaris kent aan het begin van de 4e eeuw reeds de conversie van een tempel tot kerk. De basilica Juvenum, te situeren in dezelfde stad, kende een christelijke occupatie vanaf het einde van de 4e eeuw.

Toch moet er, volgens N. Duval, meerdere kerken geweest zijn in het Noord-Afrika van de 4e eeuw, zeker in Mauretanië (het noordwesten van Afrika). Het kleinere aantal kerken kan te wijten zijn aan de verscheidene aanpassingen en herinrichtingen die de kerken gekend hebben doorheen de eeuwen. Hun mogelijke 4e eeuwse fases zijn dientengevolge moeilijker te identificeren (Duval 2006, p. 143).

43 We moeten echter ook rekening houden met het feit dat het bouwen van kerken en monumentale structuren tijd, geld, organisatie, mankracht en overleg kostte. Overleg zal zeker nodig geweest zijn daar een aanzienlijk deel van de bevolking nog het veelgodendom aanhing. Volgens mij hebben verder mogelijk niet alle gemeenschappen meteen nood gehad aan het bouwen van grote en monumentale kerken. Ook G. Sears vermeldt dat mogelijk in sommige plaatsen pre-basilicale ontmoetingsplaatsen nog een tijdje werden gebruikt (Sears 2007, p. 45). Een voorbeeld van een ontmoetingsplaats zou het Maison du Cratère geweest kunnen zijn te Carthago (Leone 2007, pp. 250-251).

In de loop van de 5e eeuw en aan het begin van de 6e eeuw, onder Vandaals bewind (figuur 42) werden nieuwe kerken opgericht of bleven oudere monumenten in gebruik. Zo werd de kerk Bir el Knissia opgericht te Carthago (figuur 42) (Berndt 2007, p. 297).

In de Byzantijnse periode worden wederom nieuwe kerken gesticht of gerestaureerd (Duval 2006, p. 144). Voorbeelden van Byzantijnse kerken zijn de basilica’s III, V en VI te Ammaedara; de basilica Bir Messaouda te Carthago en de kerk van Pompeianus en de basilica van St. Gervasius, Protasius en Tryphon te Sufetula. Andere christelijke structuren verkregen een monumentaal karakter zoals de kerk Damous el Karita te Carthago (figuur 43-44).

1.2 Opbouw We bespreken hier kort de opbouw van de kerk en zullen dan verder ingaan op enkele onderverdelingen. Het grondplan van een kerk kon rechthoekig, vierkant of kruisvormig zijn. Een voorbeeld van dit laatste is de kerk Bir el Knissia te Carthago (Stevens et al. 2005, p. 32).

Een algemeen plan bestaat onder meer uit een atrium of vestibule die toegang verschafte tot de kerk. In de kerk bevond de apsis zich aan het uiteinde en werd ze begrensd door annexen. Aan één van de zijden of achter de apsis bevond zich mogelijk een baptisterium. De kerk kon verdeeld zijn over drie, vijf, zeven of negen beuken. Kerken met drie beuken komen het meeste voor. De kerken met vijf beuken behoren vaak tot een pre-Byzantijnse fase (Duval 2006, p. 145). Een voorbeeld van een pre-Byzantijnse kerk met vijf beuken is de kerk Dermech I (Leone 2007, p. 106). De Byzantijnse kerk van Pompeianus had echter ook vijf beuken (Leone 2007, p. 268). In Carthago zijn het de basilica Mcidfa en de basilica St. Monique die uit zeven beuken bestaan (Ennabli 2000a, pp. 64-65, 67-68). De kerk Damous el

44 Karita te Carthago bestond in eerste fase uit negen beuken, maar in haar laatste fase nog maar uit drie beuken (Ennabli 2000a, pp. 58, 61). De drie opgenoemde kerken zijn wel pre- Byzantijns. Buiten Noord-Afrika worden (nog) geen kerken opgemerkt met zeven of negen beuken en ook binnen Noord-Afrika is dit uitzonderlijk (Berndt 2007, pp. 297-298).

In de Byzantijnse periode wordt de koepelarchitectuur geïntroduceerd. We zien dit in de Byzantijnse fase van de basilica Mcidfa en de basilica Damous el Karita te Carthago, maar ook in de basilica III te Macomades Minores. Bij de twee laatstgenoemde structuren werd een koepel opgericht boven het altaar (Duval 2006, p. 146)

1.3 Oriëntatie Voor de oriëntatie van kerken lijkt geen vaststaande richtlijn te hebben bestaan. De oriëntatie zal volgens N. Duval niet afhankelijk geweest zijn van de plaats waar de priester stond daar dit ook vaak kon verschillen (Duval 2006, p. 143). De structuren konden noord-zuid, oost-west, noordwest-zuidoost of noordoost-zuidwest georiënteerd zijn. Veel hing samen met de oriëntatie van de insula of het urbane en rurale kadaster waarin de kerk zich bevond. In het geval van conversie of het herbruiken van oudere monumenten kan de oriëntatie van de oudere structuren ook bepalend zijn geweest voor de oriëntatie van het christelijke monument (Duval 2006, p. 143). We zien bijvoorbeeld dat de kerk Damous el Karita noordoost-zuidwest georiënteerd was, waarbij zij het rurale kadaster volgde (Ennabli 2000a, pp. 59-60). Te Mactaris was basilica IV gebouwd in het frigidarium van de Kleine Thermen (figuur 45) en was ze noord/noordwest- zuid/zuidoost georiënteerd (Prévot & Duval 1984, p. 59).

Vanaf de Byzantijnse periode wordt de oost-west oriëntatie veralgemeend (Duval 2006, p. 143). Dit zien we onder meer bij de nieuwe Byzantijnse kerk Bir Ftouah te Carthago waarbij de apsis in het oosten was gelegen (Stevens et al. 2005, p. 32). De oost-west georiënteerde basilica Bir Messaouda te Carthago werd opgericht in de 6e eeuw en integreerde een oudere noord-zuid structuur (Miles 2006, p. 202). Toch zijn kerken aanwezig die in de 6e eeuw een noord-zuid oriëntatie kennen zoals de kerk van El Mouassat (Duval 1974, p. 158). Eveneens in de Byzantijnse periode kenden verscheidene, oudere kerken een heroriëntatie waarbij een nieuwe hoofdapsis in het oosten werd opgericht (Duval 2006, p. 143). Een voorbeeld hiervan zien we in de basilica van Candidus te Ammaedara die van een westelijke naar een oostelijke oriëntatie overging (Baratte & Duval 1974, p. 35). In samenhang met het

45 voorkomen van dit element zien we dat in de Byzantijnse periode verscheidene kerken voorkomen met twee apsissen, waar we nog op zullen ingaan.

1.4 Apsis De apsis bevond zich aan het uiteinde van de kerk en was halfcirkelvormig maar vaak vervat in een rechthoekige omkadering. De apsis was overdekt met een halve koepel, om akoestische redenen en werd afgeschermd door middel van een omheining of koorhek. In Noord-Afrika was de apsis meestal verhoogd (ongeveer één meter of meer) en werd ze bereikt via een trap aan de voorkant of twee zijtrappen (Duval 2006, p. 143). Niveauverschillen verdeelden de gedeeltes naargelang hun functie (Stevens et al. 2005, p. 561). De kerk te El Mouassat (6e eeuw) is een voorbeeld waarbij de apsis niet was verhoogd (Duval 1974, pp. 159-160). Ook de Byzantijnse basilica Bir Ftouah kende geen verhoging van de apsis of dergelijke, een Byzantijns kenmerk volgens S.T. Stevens (Stevens et al. 2005, pp. 539, 561). Meestal bevonden zich aan weerszijden van de apsis vertrekken zoals heiligdommen zoals we onder meer zien in de kerk van Pompeianus te Sufetula (vier vertrekken, twee aan elke zijde) of te Henchir Sokrine (figuur 46) nabij Leptiminus (twee heiligdommen). Volgens S.T. Stevens is het gebruik van het plaatsen van annexen op deze plaats een Noord-Afrikaanse traditie. De annexen dienden als sacristieën of als kamers voor de clerus. Ze konden met de apsis of met elkaar verbonden zijn (Stevens et al. 2005, p. 562). Sommige kerken hadden een rondgang achter de apsis, zoals de kerk Bir Ftouah. Ook te Siagu werd een kloostergang opgemerkt (Duval 2006, p. 147).

De apsis vormde het koor of het presbyterium. Hier bevonden zich de zitplaatsen of de synthronos voor de clerus, of althans zeker in de belangrijkere kerken (Duval 2006, p. 144). Dit gebruik komt zeker voor vanaf de periode van Cyprianus. De zitbanken voor de clerus werden opgetrokken uit licht materiaal en hadden een kern van behouwen natuursteen. In sommige gevallen zijn het metselwerk en de mortel- of pleisterbedekking gevonden zoals in in de kerk van Candidus te Ammaedara en te Macomades Minores waar zelfs resten van de beschildering werden geregistreerd. De zitplaatsen zijn vaak verdeeld over twee tot drie verdiepingen, mogelijk hiërarchisch gerangschikt (Duval 2006, p. 148).

De zitbanken werden in een halve cirkel opgetrokken rond de zitplaats voor de bisschop of leider van de gemeenschap, de cathedra genaamd (Duval 2006, p. 144). In enkele gevallen,

46 zoals in de basilica III van Macomades Minores (figuur 47) (achteraan de apsis), werd de cathedra gescheiden en geïsoleerd van de andere zitbanken. De zitplaatsen konden ook worden ingewerkt in niches zoals het geval was in basilica III te Ammaedara (‘kapel van de citadel’) (Duval 2006, p. 148). Hier was de wand van de apsis ingedeeld in zeven niches. Een synthronos werd niet opgemerkt, maar mogelijk wel de zitplaats van de bisschop (Baratte & Duval 1974, pp. 63, 65). Soms omringden banken het altaar voor de apsis, zoals in de basilica van St. Sylvanus en St. Fortunatus te Sufetula, wat mogelijk een Byzantijnse invloed is daar dit gebruik niet wordt opgemerkt voor de Byzantijnse periode (Duval 2006, p. 148). De meeste van deze zitplaatsen dateren uit de Byzantijnse periode (Duval 2006, p. 148).

1.5 Altaar Het altaar situeerde zich aan het einde van de 4e eeuw in het middenschip, voor de apsis. Dergelijke situering is een ander kenmerk van Noord-Afrikaanse kerken, naast het veralgemenen van een oost-west oriëntatie. In het Oosten en het Iberische Schiereiland werden altaren daarentegen meestal in de apsis geplaatst. De basis van het altaar was rechthoekig en het altaar steunde meestal op vier poten. Soms worden ook zes poten geregistreerd, in het geval van grote altaren (Duval 2006, pp. 148-149). De basis bestond uit metselwerk of uit steen. Het kon gaan om één en dezelfde soort steen maar soms werd het ook opgebouwd uit verscheidene materialen (Duval 2006, pp. 148-149). Ook werden antieke grafstenen herbruikt, zoals te Mactaris waar in de basilica van de Kleine Thermen (meer bepaald in de kapel) en in de basilica Juvenum antieke grafstenen werden gebruikt als voetstuk voor het altaar (Prévot & Duval 1984, pp. 21, 60).

De meeste altaren werden beschermd door een ciborium of baldakijn dat op vier zuilen rustte. Verscheidene van deze overdekkingen zorgden waarschijnlijk voor een extra omheining en bescherming van het altaar (Duval 2006, p. 149).

Relieken werden onder een altaar geplaatst (in de kerk of in een kapel) in een stenen koffertje of in een loculus in de basis. Soms werden de relieken in mooi versierde doosjes geplaatst zoals de ivoren pyxis gevonden te Macomades Minores (Duval 2006, p. 149). Om de relieken te kunnen zien (of aan te raken) werden stenen roostertjes aangebracht, de fenestellae confessionis. Sommige van deze roostertjes zijn sober versierd (Duval 2006, p. 149).

47

Het altaar bevond zich ook vaak op een verhoogd platform en was omheind. Deze omheining diende om de doorgang te creëren tussen bijvoorbeeld twee koren of twee apsissen en om het middenschip te behouden voor de clerus (in het geval van twee koren). Rond het einde van de 4e eeuw werd het altaar verbonden met de apsis door middel van een gang of omheining. De (verhoogde) gang vergemakkelijkte de doorgang voor de gelovige tussen apsis en altaar en diende ook als bescherming. Te Demna kon de evolutie gevolgd worden waarbij, in de Byzantijnse periode, het altaar op een platform werd geplaatst zodat ze op dezelfde hoogte stond als de apsis en ermee werd verbonden. Zuilen of palen van de omheiningen zijn geregistreerd en bestonden vaak uit kalksteen of marmer in een simpel ontwerp. Geïmporteerde marmerplaten (zoals Proconnesus marmer) voor de omheining zijn zeldzaam. Fragmenten hiervan zijn gevonden in Carthago zoals in de kerk Bir Ftouah (Duval 2006, pp. 143, 148).

1.6 Voorkomen van een tweede apsis en/of contra-altaar. In vele kerken in Noord-Afrika komen twee apsissen of twee koren voor met of zonder een tweede altaar. De tweede apsis bevond zich vaak recht tegenover de oude apsis (Duval 2006, p. 144). Vaak bevonden zich hier relikwieën in een kastje of kalkstenen kistje (Bejaoui 2004, p. 47). We zien in sommige gevallen dat met de oprichting van een nieuwe apsis, de oude apsis wordt gebruikt als funeraire kapel of als martyrium, zoals te Henchir Goraat ez Zid (Leone 2007, p. 260). Soms plaatste de clerus zich in deze nieuwe apsis, in het kader van een heroriëntering (Duval 2006, p. 144).

Verscheidene verklaringen werden gegeven voor het bestaan van een tweede apsis: heroriëntatie, liturgische redenen of omwille van het plaatsen van een volgeling (een bisschop of een martelaar) (Ennabli 1997, p. 68). N. Duval, die onderzoek heeft uitgevoerd naar het voorkomen van kerken met twee apsissen, besluit dat de oorzaak moet worden gezocht in de populariteit van de martelaarscultus en het oprichten van twee cultusplaatsen (Duval 2006, p. 144). F. Bejaoui duidt op het gebruik van de apsis voor het plaatsen van graven en relieken en de wijzigingen in de Afrikaanse liturgie (Bejaoui 2004, p. 47). De heroriëntering van kerken en het willen behouden van de Noord- Afrikaanse traditie waarbij het koor zich in het westen bevond geeft volgens L. Ennabli een verklaring (Ennabli 1997, p. 68).

48 De invloed van de martelaarscultus mag volgens mij zeker niet onderschat worden en mogelijk bestaat niet in alle gevallen een eenduidige verklaring, maar eerder een samengaan van verscheidene elementen. Een heroriëntering die leidt tot een tweede apsis is in enkele gevallen geen verklaring voor het bestaan van een tweede apsis of altaar. In de basilica van Melleus bestonden in de 6e eeuw één apsis en twee altaren. F. Baratte acht het mogelijk dat beide altaren dezelfde relieken bewaarden (van Cyprianus) en dat ze gelijktijdig waren met elkaar (Baratte & Duval 1974, p. 54). De basilica Carthagenna te Carthago is een ander voorbeeld. De basilica werd opgericht in de Byzantijnse periode en had twee contemporaine apsissen met de oostelijke apsis als hoofdapsis. L. Ennabli denkt eerder aan een verband tussen het baptisterium dat zich nabij de westelijke apsis situeerde. Deze apsis zou verband hebben gehouden met de dooprituelen (Ennabli 1997, pp. 67-68). Het bestaan van twee apsissen of twee altaren verklaart verder het bestaan van twee gangen in het middenschip, ten einde de clerus te beschermen (Duval 2006, p. 144).

2. ‘Edifices à auges’ (figuur 48) Deze structuren kenmerken zich door de aanwezigheid van bassins of kuipen en zijn op verscheidene sites geregistreerd. De structuren kunnen in hun opbouw verschillen. Een bepaald type is een rechthoekige zaal die door twee rijen bassins wordt opgedeeld en die wordt begrensd door een zaal met een apsis. Tegenover de apsis situeren zich meestal drie zalen. Soms wordt de zaal met bassins gescheiden van de zaal met apsis door middel van een gang. Te Noord-Afrika worden kloosters of kerken wel meer nabij deze structuren met bassins opgemerkt (Ennabli 1997, pp. 94, 96)

De gebouwen zijn opgemerkt te Carthago (klooster van Bigua), Ammaedara (het mogelijke klooster), Bulla Regia (kerk van Alexander) en te Segermes. In het klooster van Bigua situeerde zich een zaal met apsis waar verscheidene kuipen zich tegen de noordelijke en zuidelijke muur bevonden (Ennabli 1997, p. 90). Te Ammaedara werd de hoofdzaal van het gebouw verdeeld over drie delen door middel van twee rijen van telkens acht stenen kuipen of bassins (Baratte & Duval 1974, p. 40). Verscheidene verklaringen worden naar voren geschoven over wat de functie kan zijn geweest van dergelijke gebouwen zoals paardenstallen of opslagplaatsen voor graan en olijven (Ennabli 1997, p. 94). Dergelijke verklaringen werden gesuggereerd voor de structuur te Ammaedara. Een andere verklaring was dat het om een gebouw ging waar betalingen in natura werden geregeld of dat de structuur in vroegere periode een kerk was geweest maar tot

49 paardenstal werd omgevormd. Volgens F. Baratte doen de drie beuken en het dwarsliggende stuk wel denken aan kerk, maar het gebouw heeft naar zijn mening geen andere architecturale overeenkomsten. Verder werden geen aanwijzingen gevonden voor een christelijk gebruik van het gebouw (Baratte & Duval 1974, p. 42). A. Leone denkt wel aan een identificatie als klooster dat mogelijk verbonden was aan basilica IV (Leone 2007, p. 240). Ennabli sluit zich niet aan bij de identificatie als paardenstal in het geval van het klooster van Bigua, omwille van de aanwezigheid van mozaïekvloeren (Ennabli 1997, p. 95).

Een andere suggestie voor de functie van de zalen met bassins is dat van een armenhuis of opvangtehuis (voor zieken of pelgrims) zoals L. Ennabli oppert voor het klooster van Bigua (Ennabli 1997, pp. 94-95). Deze hypothese lijkt ondersteund te worden door de ontdekking van een inscriptie te Bulla Regia die een psalm weergeeft die vermeldt dat God de pelgrims zal beschermen tijdens hun tocht naar Jeruzalem

3. Kloosters In de inventaris worden enkele kloosters weergegeven, met name het klooster van St. Etienne en van Bigua te Carthago, het (mogelijke) klooster van Ammaedara en een klooster van de Kneiss-eilanden. Het klooster van St. Etienne is te dateren in de Byzantijnse periode en bestaat onder meer uit een rechthoekige zaal met een verhoogde apsis die fungeerde als kapel (Ennabli 1997, pp. 75- 76). Voor deze apsis lag een mozaïek met verscheidene medaillons die de namen vermeldde van Perpetua en haar metgezellen en van Speratus (de leider van de Scillitaanse martelaren, gestorven in 180) (Ennabli 1985, p. 192). Ook de naam van S. Etienne werd vermeld (Ennabli 1997, pp. 75-76). Een bron van Quodvultus vertelt over het klooster van St. Etienne waar een meisje een exorcisme onderging dat werd uitgevoerd door bisschop Capriolus (Ennabli 1997, pp. 75, 77). De identificatie van de structuur als zijn het klooster van St. Etienne wordt verder ondersteund door haar geografische situering. Quodvultus vermeldt dat de bisschop en zijn gevolg naar boven moesten wandelen. Dit impliceert verder dat de kathedraal zich op vlakke grond bevond (Ennabli 1997, p. 77). N. Duval ziet in het gebouw eerder een privaat huis met kapel. Hij maakt bezwaar op basis van de afwezigheid van een altaar, de afwezigheid van relieken en de datering. Het altaar kon evenzeer van hout geweest zijn en voorts werden vele relieken meegenomen naar Europa in de 9e eeuw. Verder is slechts een gedeelte van het gebouw onderzocht. Volgens L. Ennabli

50 was de rechthoekige zaal een kapel die bestemd was voor kleine groepen mensen. Indien het gaat om het klooster van St. Etienne dan lag het dichtbij het klooster van Bigua (Ennabli 1997, pp. 75-76).

Het klooster van Bigua is te dateren rond het einde van de 4e/begin van de 5e eeuw tot de 7e eeuw (Ennabli 1997, p. 89). In een zaal lag een inscriptie die naar de zeven monniken van Gafsa en naar de Maccabeën verwijst (Ennabli 1997, pp. 96-97). Relieken werden niet gevonden en mogelijk kan hier gedacht worden aan een monument dat werd opgericht ter nagedachtenis van de monniken van Gafsa (Ennabli 1997, p 91). Indien het gebouw de relieken wel bewaarde, zoals teksten vermeldden, dan hebben we hier te maken met het klooster van Bigua. Dit klooster grensde aan de basilica van de Scillitanen/van Celerina (Ennabli 1997, pp. 91-92). Zowel N. Duval als A. Leone twijfelen aan deze identificatie (Leone 2007, p. 150). Een ander punt ter discussie is de datering van het gebouw. Er zijn vermeldingen dat sommige katholieke monumenten werden hersteld of gebouwd ten tijde van de Vandalen, zoals het klooster van Bigua (Leone 2007, p. 150). L. Ennabli dateert het klooster eerder tegen het einde van de 4e eeuw of het begin van de 5e eeuw (Ennabli 1997, p. 40).

4. Baptisterium 4.1 Opbouw Baptisteria of doopvertrekken worden op verscheidene sites geregistreerd. Het grondplan kan rechthoekig, vierkant of in enkele gevallen kruisvormig zijn zoals het baptisterium te Sidi Jdidi (figuur 49). Hier moet echter niet altijd een symbolische betekenis achter te zoeken zijn, zoals de auteurs van het onderzoek benadrukken. De reden voor dergelijk grondplan kan te maken hebben met architecturale redenen. Sommige doopvertrekken worden ook onderverdeeld in ‘beuken’ (Duval 2006, p. 146). Het baptisterium werd vaak geplaatst aan de zijden van de kerk, aan de voorkant van de kerk (als annex aan een atrium) of nabij de apsis (Duval 2006, p. 150). Het baptisterium kon geïncorporeerd zijn in de kerk of apart staan maar wel met de kerk verbonden zijn. In verscheidene kerken werd het baptisterium achter de apsis geplaatst. In dit geval werd het begrensd door annexen en lag het doopvertrek in het verlengde van de kerk. Het gebruik wordt geattesteerd in Byzacena , onder meer te Mactaris, aan de kust en vanaf het noorden van Kaap Bon. Dergelijke plaatsing zou de doorgang na de doop hebben vergemakkelijkt. Mogelijk gaat het hier om een pre-Byzantijns gebruik. Een voorbeeld is het baptisterium van

51 de kerk van Vitalis te Sufetula (figuur 50), te dateren in de 6e eeuw, voor de Byzantijnse periode. Vanaf de Byzantijnse periode komt het gebruik wel vaker voor (Duval 2006, p. 146). We zien dit bijvoorbeeld in de kerk Bir Ftouah, waar het mogelijk een symbolische betekenis had met de liturgie (Stevens et al. 2005, p. 570). Het gebruik wordt wel niet in alle Byzantijnse kerken opgemerkt zoals de basilica Bir Messaouda aantoont. Het Byzantijnse doopvertrek werd hier opgericht in het westen (Miles 2006, p. 213).

Wel is een toename van baptisteria te bemerken in de rurale kerken vanaf de Byzantijnse periode (Duval 2006, p. 146).

Hoewel de afmetingen meestal bescheiden zijn, worden ook monumentale baptisteria geregistreerd die verbonden zijn met de kerk of apart staan van een kerk zoals het ronde doopvertrek van Bou Achir en het achthoekige doopvertrek van Tabarka. Dergelijke monumentale vertrekken kunnen ook worden toegeschreven aan de Byzantijnse periode (Duval 2006, p. 147).

4.2 Doopvont Het bassin of doopvont in het baptisterium kan verscheidene vormen hebben. Het grondplan kan rond of vierkant zijn. Sommige doopvonten hebben drie nissen (klaverbladvorm), vier (kruisvorm), vijf of ook zes en acht nissen (het stervormige bassin of rozettype). In het geval van een vierdelig grondplan worden vaak twee trapjes in twee van de vier armen geplaatst. Algemeen kan een evolutie worden waargenomen van een ronde of vierkante vorm naar een meerdelige, meer complexe vorm. Zo wordt het kruisvormige grondplan vooral opgemerkt in de Byzantijnse periode, bijvoorbeeld te Ulisipirra. Voornamelijk in de Sahel komt onder meer de meerlobbige of stervormige doopvont voor (vijf, zes of acht nissen). Zo zijn stervormige baptisteria opgemerkt te Sidi Mansour en Hamman Lif.

Om in het bassin af te dalen en om er weer uit te stappen werden trapjes gebruikt. Er worden doopvonten gevonden met slechts één trapje, maar ook met twee of meer trapjes. Het waterniveau in de kuipen kwam meestal tot maar een meter hoog (Duval 2006, p. 151). Doop door onderdompeling kan haast niet gebeurd zijn in dergelijke gevallen, zoals A.G. Luiks opmerkt. Volgens de auteur zou de doop door overgieting gebeurd zijn (Luiks 1975, p. 53). De doop met stromend water zal zeker niet altijd hebben kunnen plaatsvinden.

52 Onder meer te Bulla en Regia en te Thuburbo Majus werden enkele armen van kruisvormige doopvonten weggenomen, mogelijk om water te bezuinigen. Het ondergrondse baptisterium te Carthago werd ook op een bron geplaatst. Voorts wordt ook niet altijd een aan- of afvoer opgemerkt. Mogelijk werd getracht om zo zuinig mogelijk met het water om te springen, zoals voorgaande voorbeelden lijken te impliceren. Sommige doopkuipen hadden ook een ciborium. Het ciborium rustte ook hier, net zoals bij het altaar, op vier zuilen of in enkele gevallen op zes zuilen indien het om grote doopvonten ging (Duval 2006, pp. 150-151).

4.3 Alleenstaande baptisteria Naast baptisteria die samen met een kerk voorkomen, komen verscheidene baptisteria ook schijnbaar alleen voor zoals onder meer het geval is te Sidi Mansour, Hammam Lif en Acholla. Dit kan te maken hebben met het feit dat de doopvonten beter bewaren dan de muren van kerken doordat ze in de grond zijn uitgegraven of door hun herbruik door de lokale bevolking (Duval 1980, p. 334). Te Acholla komen twee doopvonten voor, met een onderlinge afstand van ongeveer een 10-tal m (Duval 1980, p. 330). Doopvont I had een kruisvormig grondplan (figuur 51), doopvont II een rozetvorm met acht lobben of nissen (figuur 52). Nabij de baptisteria werden graven opgemerkt die mogelijk deel uitmaakten van een grafveld en tot een kerk behoorden waarvan mogelijk één van de doopvonten deel uitmaakte (Duval 1980, pp. 331, 334). Een andere grafveld is mogelijk te verbinden met een andere kerk, maar weinig is geweten (Duval 1980, p. 343).

4.4 Voorkomen van twee baptisteria Het voorkomen van twee doopvertrekken of twee doopvonten op geringe afstand van elkaar komt onder meer voor te Acholla en te Aradi. Te Aradi hadden basilica II en III allebei een baptisterium tot in de Byzantijnse periode. Basilica II verkreeg later een nieuw baptisterium en basilica III werd opgegeven (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 143, 146). Het baptisterium van basilica III lijkt volgens de onderzoekers een secundaire rol te hebben gehad. Zij denken aan een scheiding volgens geslacht of leeftijd als verklaring voor beide baptisteria, en niet aan twee verschillende gemeenschappen (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 147). Volgens N. Duval bestond in de stad mogelijk een donatistische groep en de auteur wijst er verder op dat het niet zeker is of

53 basilica II wel een baptisterium had voor de Byzantijnse periode (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 148-149).

Zoals eerder vermeld waren op de site van Acholla twee doopvonten aanwezig. N. Duval heeft het echter over twee baptisteria (Duval 1980, p. 329) terwijl A. Leone melding maakt over één baptisterium met twee doopvonten (Leone 2007, p. 256). Het nadeel van de site is dat het christelijke leven slecht gekend is. Twee katholieke bisschoppen worden vernoemd op de episcopale lijsten van 484 en 546. Ook is te weinig geweten om een chronologie op te stellen voor de twee aanwezige grafvelden. Indien het zou gaan om twee kerken die allebei een doopvont hadden, dan zou het hier volgens N. Duval kunnen gaan om baptisteria die tot twee verschillende gemeenschappen behoorden, namelijk tot de katholieken en de donatisten (Duval 1980, p. 343). Deze stelling wordt niet gedeeld door A.G. Luiks omwille van de geringe afstand tussen beide doopplaatsen. De auteur oppert eerder een gebruik in verschillende periodes (Luiks 1975, p. 49). Beide doopvonten zijn te dateren in de Byzantijnse periode, maar volgens A. Leone wel tot een aparte fase (Leone 2007, p. 257).

In het geval van Acholla en van Sidi Jdidi lijkt het weinig aannemelijk dat kerken van twee verschillende gemeenschappen op dergelijke geringe afstand zich van elkaar bevonden. Een scheiding naar geslacht lijkt ons wel aannemelijk. Echter, te Sufetula kende de episcopale groep, bestaande uit de kerk van Bellator en Vitalis, maar één baptisterium (Bejaoui 2004, pp. 50-52). Alvorens een scheiding voor geslachten als een mogelijke verklaring wordt gegeven zou moeten worden gekeken of dit reeds eerder of elders voorkwam.

N. Duval vermeldt in zijn artikel uit 2006 wel dat verscheidene baptisteria in kleine steden, waarbij twee kerken een baptisterium hadden zoals het geval was te Belalis Major, niet kunnen worden toegeschreven aan verschillende gemeenschappen (Duval 2006, p. 146).

5. Begravingen in de kerk 5.1 Plaats Vanaf de 4e eeuw werden mensen begraven binnen een kerkcomplex wat een Afrikaans gebruik is maar dat wel een grote variëteit kent (Duval 2006, p. 153). Mensen werden begraven op verscheidene plaatsen binnen de kerk en haar annexen, maar bepaalde plekken hadden meer prestige dan de andere.

54

De graven in de apsis behoren meestal tot de kerkelijke leden (Duval 2006, p. 153). Een voorbeeld hiervan is de kerk van Pompeianus waar in het midden van het koor een funeraire mozaïek lag van het graf van een deken genaamd Donatiamus (Bejaoui 2004, p. 47). In de kerk van Servus, in dezelfde stad, werden dan weer in het koor vier stenen sarcofagen gevonden (Leone 2007, p. 267). Ook in de contra-apsissen komen private graven voor (Duval 2006, p. 153). Zo werd te Henchir So(u)krine het graf van Basilius gevonden, aan de voorkant van de kerk (Bejaoui 1991, pp. 332-333). Mogelijk creëerde het graf een tegenapsis (Bejaoui 1991, pp. 333-334). Ook werden mensen begraven nabij of onder het altaar. Zo zouden de verhogingen van sommige altaren opgebouwd zijn uit opeenstapelingen van graven zoals werd geregistreerd te Tabarka, Demna, La Skhira, Bir Ftouah en Bir el Knissia te Carthago (Duval 2006, p. 153). In de kerk Bir Ftouah werden ook mensen begraven in een gedeelte van de kloostergang (Stevens et al. 2005, p. 103). De vele graven die in de kerk St. Monique te Carthago worden gevonden wijzen op het verlangen om ad sanctos te worden begraven, om bescherming te verkrijgen. Zo bestond de vloer van de kapel van St. Cyprianus uit verscheidene funeraire tegels (Ennabli 2000a, p. 67). Te Henchir So(u)krine werden in de zuidoostelijke kamer aan het baptisterium de graven van Stephanus en Pascasius gevonden (Bejaoui 1991, pp. 331-332). In dezelfde kamer bevond zich een cisterne waar ook een graf in lag, dat Tribunus (Bejaoui 1991, p. 334). Tribunus was een priester (Bejaoui 1992, p. 678). Een andere kerk met een graf in een cisterne is de Bir Messaouda te Carthago. Het graf hier vormde een crypte (Miles 2006, pp. 218, 221). In basilica II te Aradi bevond zich het baptisterium een kapel met de graven van een diaken en een vrouw (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 141). Soms werden ruimtes omheind zoals te Ammaedara in basilica I waar de omheining het graf beschermde van de Vandaalse bisschop (Duval 2006, p. 153).

Graven in het middenschip worden opgemerkt onder meer te Aradi in basilica I. Het graf van Felix bevond zich hier nabij de derde rij. Nabij het graf van Felix lag nog een graf dat de mozaïekvloer niet doorsneed, een indicatie dat het graf reeds op voorhand gepland was binnen de decoratieve planning van de kerk (Stevens 2007, pp. 689, 691). Te Carthago werden in de kerk Carthagenna verscheidene graven gevonden in de binnenplaats (Leone 2007, p. 164).

55 In de Basilica van Melleus te Ammaedara werden verschillende graven gevonden in de beuken, die zowel tot clerici als tot gewone gelovigen (mannen, vrouwen en kinderen) behoorden (Baratte & Duval 1974, p. 55).

5.2 Verschuiving in de Byzantijnse periode? Enkele sites vertonen na het ophogen van de vloer geen nieuwe graven meer die de mozaïeken doorsnijden. Dit is het geval voor de kerk te Uppenna en de kerken te Sidi Jdidi waar na een restauratie in de Byzantijnse periode geen nieuwe graven werden geplaatst in de gebouwen (Stevens 2007, pp. 695-696). In de kerk Bir Ftouah te Carthago werden geen graven geregistreerd in de kern van het complex, wat vrij uitzonderlijk is. Ook de Damous el Karita kent geen nieuwe graven in het centrum van het complex in de Byzantijnse periode. Het gaat hier mogelijk om een Byzantijnse trend waarbij verscheidene funeraire kamers werden opgericht waar de graven werden geplaatst en niet meer onder de vloer (Stevens et al. 2005, p 576). In de Byzantijnse basilica Bir Messaouda wordt ook geen melding gemaakt van graven in de kerk, met uitzondering van de crypte in de cisterne (Miles 2006, pp. 218, 221).

5.3 Typologie De graven bevonden zich meestal in een kuil onder de vloer van de kerk (Ennabli 2000a, p. 38). Ze konden ook worden opgeborgen in een houten kist (Ennabli 2000a, p. 72). De graven werden aangeduid door een inscriptie in mozaïek, door stenen epitaven of door het deksel van een graf in mozaïek (Duval 2006, p. 153). Onder meer te Carthago worden funeraire tegels opgemerkt die bestaan uit marmer (Ennabli 2000a, pp. 21-22). Vaak werd met een kruis in mozaïek het hoofd van de overledene aangeduid (Ennabli 2000a, p. 38). De graven kunnen tweedelig zijn, met een symbool ter hoogte van het hoofd met een epitaaf. Ook driedelige mozaïeken zijn geregistreerd met een symbool ter hoogte van het hoofd, de epitaaf en een versierd paneel ter hoogte van de voeten, zoals de graven van het grafveld te Pupput (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 182, 186). Ook sarcofagen uit steen of marmer zijn opgemerkt. Sommige sarcofagen zijn versierd zoals te zien is in de Mcidfa waar op een sarcofaag een scène is afgebeeld van spelende kinderen die schrikken van het masker van een oude man (Ennabli 2000a, p. 72).

56 6. Kapellen, mausolea en ondergrondse vertrekken Kapellen kunnen zowel gebonden zijn aan een kerk (zoals de kapel van Jucundus te Sufetula) als op zichzelf staand voorkomen. Een voorbeeld van dit laatste is een kapel te Djebeniana waar een kistje en een inscriptie lagen en die te dateren is in de 7e eeuw (Leone 2007, p. 258).

Sommige mausolea hadden ook een apsis en kennen eveneens een liturgische functie (Duval 2006, p. 153). Sommige kapellen of mausolea zijn opgedeeld in beuken en hebben een altaar zoals de kapellen van Astérius en Redemptus te Carthago. Deze kapellen zijn mausolea in de vorm van kapellen. Allebei hadden ze een trap en bestonden ze uit een rechthoekige zaal met een apsis. De kapel van Redemptus herbergde geen altaar meer, maar wel bevonden er zich nog relieken. De sarcofaag bevond zich tegen de muur van de kapel (Duval 1972, pp. 1100- 1101). In de apsis van de kapel van Astérius stond een altaar dat relikwieën bedekte. De kapel was versierd met mozaïek (Ennabli 1997, p. 104). Soms bevat een kapel of mausoleum ook een driedelige apsis zoals we onder meer zien te Ksar Hellal. Te Numluli werd een kapel geregistreerd die vier apsissen had. A. Leone identificeert deze kapellen als zijnde martyria (Leone 2007, pp. 246-247).

Een andere vorm van begraving is de crypte. Funeraire cryptes zijn bestemd voor vereerde gelovigen of voor heiligen. Zo bevond zich in de kerk van Victoria te Thugga, de crypte (figuur 53) (van Victoria Santimoniale) mogelijk onder het koor (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 67). Volgens A. Leone situeerde ze zich onder het altaar (Leone 2007, p. 252). De ondergrondse ruimte was waarschijnlijk een oud hypogaeum of een ondergrondse zaal (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 67). De cryptes waren bereikbaar via passages zoals we ook zien te Thugga (Duval 2006, p. 152).

Andere ondergrondse, funeraire vertrekken zijn grafkelders en catacomben zoals er zijn gevonden te Hadrumetum. Verscheidene grafkelders of oratoria zijn opgemerkt te Carthago, onder meer op de flank van de Byrsaheuvel. Ze situeerden zich meestal in grafvelden of op plaatsen die een pre-christelijke occupatie kenden. In de Byzantijnse periode worden ze minder gebruikt (Duval 2006, p. 152).

In de mausolea of in de grafvelden werd vaak een funerair banket gehouden, voornamelijk rond de 4e en 5e eeuw (Duval 2006, p. 152). De resten van marmeren tafels zijn gevonden, de

57 mensa martyrum. De meeste van deze tafels zijn rechthoekig maar ook halfcirkelvormige zijn gevonden. Sommige tafels werden gebruikt voor het altaar (Duval 2006, p. 149). De tafels komen voor in monumenten ter nagedachtenis aan één of meerdere personen en in kerken in de Byzantijnse periode (Duval 2006, p. 149). Een bassin of de rand van een ronde marmeren tafel werd in de kerk van Vitalis te Sufetula gevonden. Ze was versierd met Bijbelse thema’s zoals Adam en Eva en Noah (Bejaoui 2004, p. 52). Het gebruik van het houden van funeraire banketten werd in Afrika door de kerkelijke autoriteiten en onder meer Augustinus bestreden rond 400. Het verloor zijn universaliteit met de Byzantijnse periode maar bleef doorleven in de cultus van martelaren en heiligen (Duval 2006, p. 153).

7. Martelarencultus De martelarencultus kende te Noord-Afrika een grote populariteit als we kijken naar de verscheidene kerken en andere monumenten die relieken van heiligen en martelaren bewaarden of die inscripties bevatten die naar martelaren verwijzen. Teksten en inscripties verschaffen ons informatie over welke relieken werden bewaard of welke lichamen. We geven hier eerst een kort overzicht van enkele heiligen en martelaren wiens relieken we tegenkomen in de monumenten alsook de geattesteerde cultussen.

7.1 Overzicht van martelaren, heiligen en cultussen Cyprianus werd geboren in Carthago rond 200 en was een theoloog en de bisschop van Carthago. Hij werd in 258 onder keizer Valerianus gedood (Claes 2002, p. 291). Bij een pestepidemie in Carthago verzorgde hij de organisatie van de ziekenzorg met al gevolg dat hij later ook werd aangeroepen tegen de pest (Claes 2002, p. 292). Te Carthago zouden twee monumenten zijn opgericht voor hem, met name de St. Monique basilica en mogelijk de kerk Bir Ftouah.

Gervasius, Protasius en Tryphon worden geattesteerd in een Byzantijnse basilica te Sufetula (Bejaoui 2004, p. 23).

Isidorus van Pelusium werd geboren in Alexandrië rond 350 en was een leerling van Johannes Chrysostomus. Hij werd monnik en abt van een klooster in Pelusium (nabij Port Said) waar hij brieven schreef over religieuze en kerkelijke problemen. Hij stierf rond 440 (Claes 2004,

58 p. 99). Te Ammaedara bevond zich een kapel gewijd aan Isidorus en Sebastiaan. Een inscriptie werd gevonden die de plaatsing van hun relieken vermeldt (Bejaoui 1994, p. 1387).

Liberatus was abt van het augustijnerklooster te Gafsa (Claes 2007, p. 198). Hij, de diaken Bonifatius, de onderdiakens Servus en Rusticus en de monniken Rogatus, Septimus en Maximus stierven als martelaren in 483 (onder de Vandaalse koning Hunnerik). Victor van Vita heeft over hen geschreven en ook een Passiones is gekend. Ze worden ook wel beschreven als de zeven broers, maar in het licht van religieuze broeders. De zeven monniken van Gafsa werden ook geassocieerd met de Maccabeën (Ennabli 1997, pp. 92-93). De Maccabeën werden gedood in Antiochië door Antiochus Épiphane (175- 164 v.C.). Ze zijn geassocieerd met christelijke heiligen in een latere periode. Hun relieken zijn in 551 naar Constantinopel overgebracht en in 556 naar Rome (Ennabli 1997, pp. 90-91). In het klooster van Bigua werd een inscriptie gevonden die verwijst naar de zeven monniken van Gafsa en de Maccabeën (Ennabli 1997, p. 90).

Monica (of Monique) van Thagaste werd geboren in 332 in Numidië. Zij leefde lang als weduwe na de dood van haar man en droeg bij aan de bekering van haar zoon, Augustinus van Hippo (Claes 2002, p. 285). Te Carthago werd een kerk opgericht die zich bevond op de plaats van een kapel ter ere van haar, de St. Monique basilica.

Perpetua en Felicitas werden samen met Revocatus, Saturninus en Secundulus ter dood veroordeeld onder keizer Septimius Severus (Salisbury 1997, p. 77). Perpetua behoorde tot de Romeinse familie Vibius in Carthago (Salisbury 1997, p. 5). Tijdens haar gevangenschap hield zij een dagboek bij waarin ook visioenen werden beschreven en dat later werd aangevuld door een ander persoon (Salisbury 1997, pp. 77, 92). Zij werden in het amfitheater gedood (Salisbury 1997, p. 145). De Mcidfa of de Basilica Maiorum te Carthago zou zijn opgericht op de plaats waar hun graven zich bevonden.

De priester Saturninus of de martelaar van Abitina wordt vermeld in de kerk te Uppenna (Stevens 2007, p. 695).

Sebastianus of Sebastiaan van Rome was officier van de lijfwacht van keizer Diocletianus. Hij hielp vele christenen maar eens zijn geloofsovertuiging werd ontdekt, werd hij aan een boom vastgebonden en met pijlen doorzeefd. Hij stierf niet aan zijn verwondingen en werd

59 genezen door door St. Irene. Hij werd gedood door geseling rond 288 omwille van de wandaden die hij keizer Diocletianus verweet (Claes 2002, p. 207).

Speratus was het hoofd van de Scillitanen. Te Carthago zou zich een kerk hebben bevonden gewijd aan hen en Celerina dichtbij het klooster van Bigua (Ennabli 1997, pp. 74-75).

De martelaar Stephanus wordt vermeld in de zuidelijke basilica van het kerkelijke complex te Bulla Regia (Leone 2007, p. 243).

De heiligen Sylvanus en Fotunatus worden op een inscriptie in een kerk vermeld (Bejaoui 2004, p. 23). De kerk is te dateren in de 6e eeuw (Leone 2007, p. 267).

Voorts is ook een cultus rond de apostelen Petrus en Paulus geattesteerd, onder meer te Sufetula in de kerk van Petrus en Paulus (Bejaoui 2004, p. 26). De apostelen worden ook samen met Saturninus vermeld op een inscriptie in een schrijn, in de kerk te Uppenna (Stevens 2007, p. 695).

De cultus van de Maagd Theotokos is mogelijk geregistreerd te Carthago in de vorm van een kapel in het zuidwesten van de Byrsa heuvel waar zij zich bevond in de paleiszalen (Ennabli 1997, pp. 83-84). L.L. Sebaï verwijst naar een tekst van de Arabische geograaf Abu Ubayd Allah Al- Bakri uit de 11e eeuw. Hij schrijft over een plaats in Carthago die Mu’ allaqa wordt genoemd die op een zekere hoogte moet hebben gestaan. Na de Arabische veroveringen werd de Byrsa heuvel omschreven als Mu’ allaca (Sebaï 2002, pp. 263-264). De term lijkt te verwijzen naar christelijke kerken, specifiek deze die aan de Maagd Theotokos zijn gewijd zoals blijkt uit voorbeelden in Caïro en Libanon. Hoewel de structuur hypothetisch blijft, zorgen het gebruik van de term Mu’ allaqa, de verwijzingen naar christelijke kerken gewijd aan de cultus van Maria, de situering op de Byrsa heuvel, samen met de literaire vermeldingen toch voor enige ondersteuning (Sebaï 2002, pp. 266-267). In de kerk Bir el Knissia werden resten gevonden van een zwangere vrouw in steen. Het type van een zwangere vrouw die op een rechthoekig podium staat was courant in Carthago en de overname ervan in een christelijk-Byzantijnse context kan te maken hebben met de introductie van de cultus van Maria Theotokos (de god-dragende) te Carthago (Stevens et al. 1993, pp. 299, 302).

60 We zien dat zowel lokale (Perpetua en haar metgezellen) als buitenlandse martelaren (Stephanus, Petrus en Paulus,…) worden vereerd. Wel worden vanaf de Byzantijnse periode voornamelijk relieken uit het Oosten vereerd te Carthago (Ennabli 2000a, p. 58). De Afrikaanse martelaren lijken minder te worden verdeeld in verscheidene relieken, in tegenstelling tot buitenlandse martelaren. In de basilica van Melleus te Ammaedara werden echter wel twee contemporaine altaren gevonden die de relieken van Cyprianus bewaarden (Duval & Prévot 1975, p. 22).

7.2 Memoria en martyria Verscheidene monumenten werden opgericht ter verering van martelaren of heiligen, al dan niet met aanwezigheid van hun relieken die door L. Ennabli worden omschreven als zijnde memoria (Ennabli 2000a, p. 57 of 58). Voorts bestonden naast memoria ook martyria. Deze monumenten lijken eerder te hebben samengehangen met de plaatsing van een monument bovenop het graf van een heilige of martelaar, alhoewel in de literatuur geen duidelijke consensus aanwezig lijkt te zijn. Een voorbeeld is het reeds aangehaalde klooster van Bigua met de verwijzing naar de zeven monniken van Gafsa. Het circulaire monument op de Odeon heuvel te Carthago is een ander voorbeeld van een martyrium of memoria. Verscheidene interpretaties over de functie werden in het verleden naar voren geschoven naar voren geschoven: een tempel, een heiligdom of een mausoleum voor St. Cyprianus. P. Senay dacht dat het hier om een memoria ging (Ennabli 1987, p. 294). Volgens L. Ennabli kent het monument overeenkomsten met andere memoria met centraalbouw zoals de Rotskoepel(moskee) (Ennabli 1997, p. 100).

Aansluitend op deze memoria bestonden er ook monumenten die lijsten bewaarden met de namen van martelaren (Duval 2006, pp. 149-150). In de basilica II te Ammaedara werd een lijst met martelaren gevonden in de westelijke kapel. Het is niet zeker geweten of ook de relieken of stoffelijke resten van de martelaren zich hier bevonden. Mogelijk ging het hier om een cenotaaf (Baratte & Duval 1974, p. 34). In de kerk te Uppenna bevonden zich twee martelaarsschrijnen. De oudste martelaarsschrijn had een mozaïek die dertien lokale martelaren herinnerde, terwijl de tweede schrijn een inscriptie bevatte die Petrus, Paulus en de priester Saturninus vermeldde (Stevens 2007, p. 695).

61 Nabij gebouw K van de kerk van de Kleine Thermen te Mactaris werd een tegel gevonden met een ingegraveerde lijst die de namen Abdasius, Iacobus en mogelijk Daius vermeldt. Verscheidene interpretaties werden naar voren geschoven zoals een herinneringsmonument of een cenotaaf (Prévot & Duval 1984, pp. 61, 63). Het kan hier ook gaan om een lokale kalender met de feestdagen van de martelaren (Prévot & Duval 1984, p. 63).

7.3 Bedevaartskerken Sommige kerken werden het focuspunt voor pelgrimage. We behandelen hier twee voorbeelden uit Carthago. Over de Byzantijnse ondergrondse rotonde bij de kerk Damous el Karita (figuur 54) en haar functie is reeds lang discussie gevoerd. A.-L. Delattre, die de rotonde in 1912 ontdekte, dacht dat het om een ondergronds baptisterium ging (Dolenz 2000, p. 152). Ook het Bulgaarse team dat de constructie onderzocht, ondersteunt deze stelling. Zowel A. Lézine als S. Boyadjiev merkten een pijpleiding op (Ennabli 1987, p. 296). H. Dolenz vermeldt dan weer dat er geen afvoer aanwezig is en wijst op de aanwezigheid van een bovengronds baptisterium. Volgens H. Dolenz wijst de circulatie op pelgrimage (Dolenz 2000, pp. 152-154). De ondergrondse rotonde wordt door H. Dolenz geïdentificeerd als zijnde een martyrium van het centrale type of een memoria. Het ontwerp verwijst volgens hem naar oosterse bouwcultuur omwille van de parallellen van een sigma (schelpvormige binnenplaats) en een rotonde met de 5e eeuwse paleisarchitectuur van Constantinopel. Volgens hem was ze het religieuze centrum van het complex (Dolenz 2001, p. 138). Mogelijk ging het hier om een oosterse martelaar (Dolenz 2000, p. 158). L. Ennabli denkt aan St. Julianus van Antiochië omdat geweten is dat Carthago een plek aan hem had gewijd (Ennabli 2000b, p. 163). De rotonde was mogelijk verbonden met de basilica via de driebeukige zaal en in gebruik tot het einde van de 7e eeuw (Dolenz 2000, p. 158).

Een ander mogelijk bedevaartscomplex te Carthago is de kerk Bir Ftouah, gesticht in de 6e eeuw, in de Byzantijnse periode. De aantrekking voor mogelijk pelgrimage waren onder meer de graven onder het koor en het baptisterium, dat zich achter het koor bevond (Stevens et al. 2005, p. 573). De aanwezigheid van een kloostergang en de ordening van de graven in de vorm van een kruis tonen aan dat zij de focus van het complex vormden (Stevens et al. 2005, p. 561). De kerk lijkt gebouwd te zijn rond de graven terwijl de situatie meestal tegenovergesteld; na het bouwen van de kerk werden mensen met status begraven. Mogelijk

62 ging het hier om een lokale martelaren, misschien slachtoffers gestorven ten tijde van de Vandalen (Stevens et al. 2005, pp. 560, 573). Het complex mist twee elementen die verwijzen naar pelgrimage: structuren die onderdak verschaffen en vermeldingen in historische bronnen. A.-L. Delattre heeft echter structuren gevonden die mogelijk wel als onderdak hebben gefungeerd. Voorts is geweten dat Carthago verscheidene kerken had om pelgrims aan te trekken.

Het bouwen van een memoria aan de Damous el Karita en het oprichten van het complex Bir Ftouah impliceren een heropflakkering van pelgrimage in de 6e en 7e eeuw (Stevens et al. 2005, p. 571). Ze tonen aan dat de martelaarscultus populair bleef. Andere kerken die buiten de stadsmuren van Carthago waren gevestigd, met name de basilica van St. Monique en de Mcidfa blijven geoccupeerd worden tot in de 7e eeuw (Stevens et al. 1993, pp. 304-306).

8. Katholieken, donatisten en arianen 8.1 Katholieken en donatisten Eén van de gevolgen van het schisma tussen katholieken en donatisten in Noord- Afrika was een toename van het aantal kerken (Leone 2007, p. 38). Afgaande op enkele bronnen zou een dominantie van het katholicisme hebben bestaan in Byzacena en Proconsularis en een dominante aanwezigheid van het donatisme in Numidië en Mauretanië. Voorts zou het donatisme zich voornamelijk op de rurale gebieden hebben geconcentreerd, waar het katholicisme zich op de steden richtte. Dit beeld klopt niet (Sears 2007, p. 13). Lijsten van concilies vermelden eveneens aanwezigheid van een bisschop van de donatisten in de steden, zoals de vermelding van Cyprianus (bisschop van de katholieken) en Rufinus (bisschop van de donatisten) op het concilie van 411. Beide bisschoppen zijn afkomstig van Thuburbo Majus, een stad in Zeugitana. De aanwezigheid van de twee strekkingen zal zich hebben geuit in het oprichten van eigen kerken en verscheidene auteurs hebben getracht om een bepaalde kerk of kathedraal toe te wijzen aan één van beide stromingen die niet altijd vruchtbaar zijn gebleken. De plaatsing van ‘hun’ kerken zal volgens G. Sears onder meer hebben afgehangen van de beschikbare plaats, de activiteiten van de andere sekten en ideologie (Sears 2007, p. 30). De identificatie van stromingen wiens kerken eenzelfde organisatie en zelfde opbouw hebben is moeilijk (Leone 2007, p. 38). We moeten er ook rekening mee houden dat kerken vaak van

63 ‘eigenaar’ wisselden tijdens de 4e en 5e eeuw tot aan het concilie van 411 te Carthago waar het donatisme verboden werd (Sears 2007, p. 34). In het verleden spitsten onderzoekers zich toe op bepaalde elementen en criteria om zodoende kerken aan de ene of andere stroming toe te wijzen. Zo werd, indien één kerk van een bepaalde stroming werd gevonden, gekeken naar een andere kerk met een baptisterium die van de andere stroming zou zijn. Een ander criteria was de epigrafie en het toeschrijven van bepaalde martelarencultussen aan de ene of andere stromingen (Sears 2007, pp. 34-35). Een ander element waar werd naar gekeken was de plaatsing van de kerk zoals te Ammaedara is gebeurd en dat we zo meteen zullen bespreken. Andere pogingen om de kerken te kunnen onderscheiden is om het verschil in kunst te bestuderen en het samenbrengen van historische met archeologische bronnen (Sears 2007, p. 36).

Te Ammaedara waren ook twee bisschoppen aanwezig met name Speratus (katholiek) en Crescentianus (donatist) (Sears 2007, p 47). N. Duval en F. Baratte suggereren dat Basilica I de kathedraal van de katholieken was daar Melleus werd geïdentificeerd als een katholieke bisschop (Baratte & Duval 1974, p. 56). Dit kan met geen zekere bewijzen worden ondersteund maar G. Sears acht het wel mogelijk, gezien de grootte, haar situering nabij seculiere macht en het feit dat het Katholicisme de dominante stroming was in Zeugitana. Echter, het blijft mogelijk dat het Donatisme in Ammaedara de overhand heeft genomen en zulk een kerk kan hebben neergezet (Sears 2007, pp. 46-47).

Te Carthago situeerden zich, afgaande op de historische bronnen, twee kathedralen in het centrum. De katholieke kathedraal was de Restituta, de kathedraal van de donatisten de Theoprepia (Sears 2007, p. 42). De basilica Carthagenna wordt door L. Ennabli geïdentificeerd als zijnde de Restituta, afgaande op een vondst (Ennabli 2000a, pp. 40-41). Een inscriptie werd gevonden met een passage van het gebed van koning Salomon tijdens de toewijding van de Tempel van Jeruzalem die op het belang zou wijzen van het gebouw. Vraag is of de inscriptie toebehoorde tot de donatisten of de katholieken. De Carthagenna kan volgens dezelfde auteur niet hebben behoord tot een schismatische of ketterse beweging aangezien zij niet de financiële middelen kunnen hebben gehad om deze kerk te bouwen (Ennabli 1987, p. 303).

64 8.2 Katholieken en arianen Een onderscheid maken tussen katholieke en ariaanse kerken is eveneens haast onmogelijk, zoals G.M. Berndt vermeldt, evenals het toewijzen van gebouwen die specifiek Vandaals zijn (Berndt 2007, pp. 297-298). Evenals bij de donatisten, zal de ariaanse stroming zich niet hebben onderscheiden in de opbouw of materialen van een kerk (Berndt 2007, p. 297). Voor de christelijke monumenten kunnen we wel enkele elementen onderscheiden ten tijde van de Vandalen, namelijk dat sommige kerken werden opgegeven of juist gerestaureerd werden. Ook werden nieuwe monumenten gesticht.

Voorbeelden van restauratie of een continuïteit in occupatie zien we onder meer bij de kerk van Bir el Knissia (Berndt 2007, p. 297). Te Henchir el Gousset werd een inscriptie gevonden die het regeringsjaar van Thrasamund (450-523) vermeldt (Berndt 2007, p. 296). In Ammaedara lag in de basilica van Melleus het graf van de Vandaalse bisschop Victorinus. Volgens N. Duval kwam de kerk in Vandaalse handen in de 6e eeuw. Na de Byzantijnse veroveringen werden bepaalde aanpassingen gedaan in de kerk om deze katholieke overname te benadrukken zoals het toevoegen van het woord Unitatis aan de titel van bisschop van Melleus en het Vandalorum aan de inscriptie van Vandaalse bisschop (Duval & Prévot 1975, p. 19).

De oprichting van nieuwe kerken ten tijde van de Vandalen zien we onder meer te Ammaedara en Mactaris. In het middenschip van Basilica IV of de kapel van de Vandalen te Ammaedara lagen verscheidene graven met epitaven. Een aantal kan gedateerd worden in de regeerperiodes van Thrasamund (450-523) en Ildirix (526). Twee epitaven vermelden de titel van levenslange flamines. G. Sears ziet in dit gebruik een behoud van bepaalde titels die vooral status moeten hebben ingehouden. De oorspronkelijk religieuze betekenis en functie verwaterde (Sears 2007, p. 46). F. Baratte denkt meer aan het voortleven van een traditionele Romeinse elite en cultus (Baratte & Duval 1974, p. 45).

In Mactaris werd het graf van Hildeguns in de gelijknamige basilica gevonden. Het graf bevond zich aan het oude drainagekanaal. Het gaat hier zeker om een Germaanse naam, mogelijk Vandaals (Leone 2007, p. 263). De epitaaf is te dateren in de Vandaalse periode (Prévot & Duval 1984, p. 58). In de Byzantijnse periode werd een podium bovenop het graf geplaatst en dit vormde waarschijnlijk een nieuw cultcentrum (Prévot & Duval 1984, p. 42).

65

Onder meer G.M. Berndt vindt het gevaarlijk om een persoon te identificeren op basis van zijn of haar naam als zijnde een Vandaal (Berndt 2007, p. 297). Ook wij sluiten ons hierbij aan en willen nog een stap verdergaan. Zelfs indien het om een Vandaal gaat, wilt dit niet zeggen dat de persoon in kwestie vanzelfsprekend een ariaan was.

9. Bouwmaterialen, versiering en mozaïek 9.1 Bouwmaterialen en versiering andere dan mozaïek Vele kerken bestaan uit opus africanum (Duval 2006, p. 145). Hierbij zijn de muren opgebouwd uit verticale stenen met daartussen kleinere horizontale stenen (Duval 2006, p. 138). Voorbeelden hiervan zijn de kerk Damous el Karita te Carthago (Ennabli 1997, p. 124). In de Byzantijnse periode werd vaak met spolia gewerkt, materiaal afkomstig van andere gebouwen. Dit gebruik kwam ook al vroeger voor zoals is aangetoond in de basilica van Rutilius (Prévot & Duval 1984, p. 11). Vergankelijk materiaal zoals hout kon gebruikt worden voor het dak zoals in de kerk van St. Monique te Carthago (Ennabli 2000a, pp.67-68). In de Byzantijnse periode worden ook versierde daktegels gebruikt in African Red Slip waar. We zien dit onder meer in de kerk Bir Ftouah te Carthago (Stevens 2006, p. 12). De afbeeldingen bestaan onder meer uit een tribunaal met toeschouwers die kijken naar de spelen in een amfitheater met het opschrift ‘MVNERE TRIBVS’, nereïden, dieren etc. (Fentress 2006, pp. 727-728).

Decoratief materiaal kon bestaan uit bewerkte steen zoals graniet, kalksteen, porfier en leisteen zoals in de kerk Bir Ftouah (Stevens et al. 2005, p. 379). Intarsia, zeer fijn gesneden marmer, werd ook gebruikt in de kerk Bir Ftouah en in de kerk Carthagenna (Stevens et al. 2005, p. 410). In verscheidene kerken werd marmer van Simitthus gebruikt. Ook marmer uit Numidië werd gebruikt, onder meer in de kerk Damous el Karita (Dolenz 2001 et al., p. 138). Voornamelijk aan de kuststeden werd marmer uit het oosten geïmporteerd. Dit is ook geattesteerd in de Vandaalse periode Het gaat voornamelijk om kapitelen (Duval 2006, p. 154). Zo is het materiaal van de ondergrondse rotonde van de kerk Damous el Karita afkomstig uit Constantinopel. De kapitelen vertoonden hoofden van leeuwen, rammen en adelaars (Dolenz 2001 et al., p. 138). In de kerk Bir el Knissia werden marmeren stukken gevonden die tot een type behoorden dat voorkomt in de Balkan in de 6e eeuw en die waarschijnlijk naar Carthago

66 zijn geïmporteerd (Stevens et al. 2005, p. 560). In de kerk Bir Ftouah zijn kapitelen met griffioenen (figuur 55) geregistreerd (Stevens 2006, p. 12). Soms werd ook lokaal materiaal gebruikt zoals ‘kaddel’ of ‘keddel’ in de kerk Bir el Knissia (Stevens et al. 1993, pp. 253). Andere vormen van versieringen waren stucco en fresco zoals in de kerk Bir Ftouah te Carthago en in de kerken te Lariscus en Iunca is geattesteerd (Stevens et al. 2005, p 418).

Ciboria bestond meestal uit lokaal materiaal, maar ook importmateriaal is geregistreerd zoals Proconnesus marmer te Macomades Minores. De zuilen konden ook gedraaid zijn zoals te Bir Ftouah in Carthago. Lokale producties zijn meestal min of meer eenvoudig met uitzondering van de kerk van St. Sylvanus en St. Fortunatus te Sufetula waar de kapitelen imitaties van vlechtwerk vertoonden. Het bovenste gedeelte van het ciborium kon ook bestaan uit hout (Duval 2006, p. 149).

9.2 Ateliers Lokale ateliers waren aanwezig onder meer te Sufetula waar een lokaal atelier mogelijk het oude ovale doopbassin heeft geproduceerd (Bejaoui 2004, p. 51). Zo wordt ook gedacht aan eenzelfde groep architecten voor basilica III, de basilica van Candidus en de kerk Dar el Kous te Kef op basis van de architecturale overeenkomsten tussen de apsissen (Baratte & Duval 1974, p. 65). Mogelijk werd ook samengewerkt met buitenlandse ontwerpers zoals mogelijk het geval was bij de kerk Carthagenna te Carthago. De mozaïek met geometrische motieven wijst op lokale mozaïekleggers die werden bijgestaan door mozaïekontwerpers uit Constantinopel (Ennabli 2000a, p. 41).

9.3 Mozaïekversiering Veel decoratie bestaat uit mozaïek. Mozaïeken konden een belangrijke of speciale plaats aanwijzen binnen de kerk. De kerk Bir Messaouda te Carthago had in de noordelijke zijbeuk een mozaïek met vogels die in de richting keken van de plaats waar de crypte zich bevond (Miles 2006, p. 221). In dezelfde kerk is ook een onderscheid in kwaliteit op te merken naargelang de locatie binnen de kerk (Miles 2006, pp. 205-206). In de kerk te El Mouassat lag voor de apsis een medaillon in mozaïek. In het midden van het medaillon waren twee pauwen afgebeeld die drinken uit een kantharos (figuur 56). Rondom bevonden zich verscheidene zeedieren zoals dolfijnen en inktvissen. De ene helft kijkt in de richting van de apsis en de

67 andere in de richting van het altaar (Duval 1974, p. 162). In de kerk te Lariscus waren dicht bij de deur van het baptisterium waren twee herten afgebeeld die met hoofd naar de doopkuip waren gericht (Février 1961, pp. 307-308).

De gebruikten motieven kennen een grote variatie en we sommen hier enkele op. In verscheidene kerken worden geometrische motieven gebruikt zoals de kerk te Ben Saidane (Leone 2007, p. 242). Andere vaak voorkomende motieven zijn florale motieven en dieren. In het middenschip van de kerk van Candidus te Ammaedara lagen verscheidene medaillons waarin dieren en planten werden afgebeeld (Baratte & Duval 1974, pp. 32, 34). In de kerk Bir el Knissia werden mozaïeken gevonden met een netwerk van druivenblaadjes die swastika’s vormen. Druivenblaadjes waren populair in de 6e eeuw en mogelijk de 7e eeuw (Stevens et al. 1993, pp. 135, 138). In de basilica II te Aradi lag voor de apsis van het baptisterium een mozaïek met afbeeldingen van twee vogels aan weerskanten van een kantharos en rozen. In het centrale gedeelte waren florale motieven en rozen afgebeeld. In dezelfde basilica werden drie motieven op het doopbassin geregistreerd: een kaars, vierkanten en een paard. Het paard keek in de richting waar mogelijk de clerus zat (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 138-139). In de basilica I te Aradi zijn ook vissen afgebeeld (Stevens 2007, pp. 690-691). Andere dieren zoals een lam zijn afgebeeld op de doopkuip van het baptisterium te Sidi Mansour (Leone 2007, p. 265). Volgens A.G. Luiks was ook een duif afgebeeld aan de toegang tot het baptisterium (Luiks 1975, pp. 90-91). Een vaak voorkomende afbeelding in Noord-Afrika is dat van herten aan weerskanten van een kantharos zoals werd opgemerkt in de kerk te Bir el Hfay (Bejaoui 1990, p. 303). Een andere voorstelling die meermaals voorkomt zijn herten en hinden die drinken van de vier Paradijsstromen. Zulk een voorstelling werd opgemerkt in de kerk Bir Ftouah te Carthago waarbij ook een berg werd afgebeeld. Volgens S.T. Stevens worden zulke voorstellingen vaak geplaatst tussen het baptisterium en de apsis. Dit omwille van hun associatie met de doop en de eucharistie (Stevens et al. 2005, pp. 566-567).

Thema’s uit de Bijbel zijn ook opgemerkt zoals in basilica I te Furnos Minus met het thema van Jonas en de walvis (Leone 2007, p. 245).

68 In het huis van de Vicus Castrorum had één van de zalen een vloermozaïek met christelijk motief. In een medaillon lag een kruis met twee vogels zittend op de armen. Twee lammeren zijn ook afgebeeld. Vier personen bevinden zich aan de hoeken rond het medaillon met korte, omgorde tunieken. De personen worden gezien als zijnde de vier evangelisten Marcus, Lucas, Johannes en Mattheus en de mozaïek staat dan ook gekend als ‘de mozaïek van de vier evangelisten’. De zaal met de mozaïek van de evangelisten was mogelijk een privékapel (Ennabli 1997, pp. 109-110).

Andere vaak voorkomende afbeeldingen zijn kruisen: kruisen met een alpha en omega aan de armen of vogels op de armen, kruisen versierd met edelstenen, Latijnse kruisen en Griekse kruisen. In de kerk te El Mouassat lagen in het middenschip verscheidene panelen. Het onderste paneel, naar de voorkant van de kerk toe, bestond uit een kruis versierd met edelstenen. Ook twee Latijnse kruisen zijn afgebeeld met een alpha en een omega aan de armen. Het bovenste paneel, in de richting van de apsis, bestond uit een medaillon met vier lammeren. In het midden bevond zich een klein Grieks kruis (Duval 1974, p. 167). Een kruis met edelstenen en vogels is opgemerkt in de basilica I te Aradi (Stevens 2007, pp. 690-691).

9.4 Nieuwe motieven in de Byzantijnse periode De Byzantijnse mozaïekversiering gaf sommige kerken een zeker monumentaal karakter zoals de basilica I te Aradi (figuur 57)(Stevens 2007, pp. 690-691). De florale en geometrische motieven kenden een nieuwe invloed in de Byzantijnse periode. op sommige sites werden gestileerde wijnbladeren geregistreerd die mogelijk een italiaanse invloed kennen. Ook rozen en rozenknoppen waren mogelijk in de mode. Ook variaties zoals guirlandes komen voor (Duval 2006, p. 156). Het acanthusblad is een typisch Byzantijns motief (Miles 2006, p. 211).

9.5 Beschilderingen Enkele structuren te Carthago hebben beschilderingen. Het ondergrondse baptisterium kende verscheidene versieringen. De muren van de ondergrondse zalen waren versierd met monogramkruisen (Ennabli 1997, p. 105). Het monogramkruis kwam in Noord-Afrika ongeveer vanaf de 5e eeuw voor (Luiks 1975, p. 40). In het noordoostelijke deel waar de doopvont stond, zijn drie figuren geschilderd op de noordwestelijke muur. De middelste figuur droeg een apostelkleed. Zowel deze figuur als zij die aan weerskanten van hem stonden, hadden een stralenkrans. Inscripties onthulden de

69 namen van deze figuren; de rechtse figuur was Saturus, de metgezel van St. Perpetua. De anderen hun naam is verdwenen (Ennabli 1997, pp. 107-108).

In de westelijke cisterne van de kerk Bir Messaouda zijn muurschilderingen aangebracht op de zuidelijke en de noordelijke muur (figuur 58). Het gaat om een Grieks kruis op de zuidelijke muur. Rondom staan rode rozen met groene stengels. Op de noordelijke muur was ook een gouden kruis met rozen en een rode band afgebeeld (Miles 2006, pp. 217-218).

In de St. Louiskapel was op de muur tegenover de toegang van de kapel een baardloze figuur geschilderd in een witte tuniek en een roodbruine mantel. Boven de figuur was een stralenkrans afgebeeld. De persoon maakt het teken van de zegen. Naast hem stonden nog andere figuren, maar zijn slecht zichtbaar (Ennabli 1997, pp. 84-85). Ze worden geïdentificeerd als Jezus en twee engelen (Leone 2007, p. 102).

9.6 Symboliek In dit kleine stukje geven we een weergave van de symboliek die we zien in de versieringen. Toch moet altijd een beetje worden opgepast met de betekenis van verscheidene symbolen en zo ook op architecturaal niveau zoals bij grondplannen. Zo zou het negenhoekige gebouw van de basilica Bir Ftouah ook een betekenis hebben volgens S.T. Stevens. Het is het getal van het aantal niveaus in de hemel en het getal van het aantal koren van engelen (Stevens et al. 2005, p. 537). Een andere symboliek zou liggen in de kruisvormige grondplannen. Kruisvormige basilica’s uit de 4e eeuw hadden als symbolische betekenis de overwinning van het kruis en de triomf van het christendom. De kerk Bir Ftouah toonde mogelijk de overwinning van de orthodoxie over het arianisme (Stevens et al. 2005, p 574).

De duif stond symbool voor de gezuiverde ziel en de eenvoud en was verbonden met de doop (Lauvrijs 2007, pp. 205-206). De zoektocht van het hert naar bronnen zou het verlangen symboliseren naar zuiver doopwater (Lauvrijs 2007, pp. 199-200). Een schaap of een lam symboliseerde in de christelijke traditie de onschuld en de waarden van christus (Lauvrijs 2007, p. 187). De vis was in het vroege christendom het symbool van de gelovigen (Heinz 2005, p. 101). In de 4e eeuw zou het kruis het dominante symbool worden van de dood en wederopstanding (Lauvrijs 2007, pp. 195-196).

70 De pauw was het symbool van de wederopstanding omwille van het vernieuwen van de pluimage (Lauvrijs 2007, p. 221). Op slechts één site, deze van de basilica II te Aradi is een paard afgebeeld. Het dier kent een dubieuze betekenis. Enerzijds stond het symbool voor de zegevierende martelaren en hun overwinning op de wereld, anderzijds was het paard het symbool voor wellust en hoogmoed (Lauvrijs 2007, p. 180).

71 VII. Christelijke architectuur en stadsontwikkeling

1. Stadsontwikkeling in de late Oudheid In de late Oudheid zien we enkele verschuivingen optreden op het vlak van publieke en private architectuur.

1.1 Publieke architectuur In de 4e eeuw werd getracht om de publieke architectuur te bewaren door middel van wetten (Leone 2007, p. 82). Te Zeugitana en Byzacena werden nieuwe publieke gebouwen opgericht of hersteld zoals de herstellingen aan het forum te Bulla Regia. De juridische gebouwen bleven eveneens behouden of werden hersteld. Toch moet dit met enige voorzichtigheid benaderd worden, daar de restauratie van gebouwen niet noodzakelijk impliceert dat de gebouwen hun oorspronkelijke functie nog hadden (Leone 2007, pp. 84-85). Hiertegenover staat het feit dat in sommige steden de fora reeds werden verlaten tussen het einde van de 4e/begin van de 5e eeuw zoals het geval was te Uchi Maius (Leone 2007, p. 89).

Structuren zoals theaters, circussen en amfitheaters kenden nog steeds een grote populariteit in de late Oudheid en dat zou nog een tijdje blijven duren. Zo zien we dat de theaters van Carthago en Bulla Regia worden hersteld (Leone 2007, pp. 85-86). Net zoals de vorige beschreven structuren bleven ook de thermen populair. We zien echter wel een verschuiving naar kleinere baden omwille van de nood aan een zekere graad van privacy. Zo werden kleinere badhuizen opgericht, bestemd voor een woonkwartier of een groep mensen (Leone 2007, p. 59). De thermen bleven dus behouden maar ze werden vanaf de late Oudheid ook populaire ontmoetingsplaatsen (Leone 2007, p. 86). Een karakteristiek gebouw uit de late Oudheid is die van de collegia of van verenigingen. Meestal was het een ontmoetingsplaats met een receptiezaal. In Carthago bevond mogelijk de kerk Carthagenna zich op de plaats van een gebouw dat een gilde heeft toebehoord (Leone 2007, p. 66).

1.2 Private architectuur Op het vlak van private architectuur wordt opgemerkt dat de huizen binnen de woonkern langer in gebruik bleven (Leone 2007, p. 51). Verscheidene huizen werden heringericht of uitgebreid waarbij ze vaak een gedeelte van de straat in beslag namen. Hiervoor zal zeker

72 toestemming moeten zijn gevraagd, maar mogelijk ging deze uitbreiding gepaard met de renovaties van de straten. Ook het bouwen van nieuwe huizen is geregistreerd (Leone 2007, p. 46). In de huizen werden soms private baden opgericht maar dit werd geen algemeen kenmerk in de private architectuur ten tijde van deze periode. Water was kostbaar en niet iedereen zal zich dit hebben kunnen veroorloven (Leone 2007, p. 57).

In de laatantieke periode breidden sommige steden nog uit tot de 4e eeuw, maar andere steden zoals te Zeugitana namen in omvang af reeds in de 4e eeuw. Hier werd een woonkwartier opgericht in een funerair gebied dat tussen de 4e en 5e eeuw weer werd opgegeven en het gebied kreeg wederom een funerair karakter (Leone 2007, p. 49).

Naast publieke en private architectuur is ook enig bewijs aanwezig voor militaire architectuur. Tegen het einde van de 4e/begin van de 5e eeuw werden in sommige steden stadsmuren opgetrokken en versterkingen gebouwd. Tussen 420 en 425 werd te Carthago de muur van Theodosius opgericht (Leone 2007, p. 118).

1.3 Christelijke architectuur Vanaf de 4e en 5e eeuw werd de christelijke architectuur zichtbaar in het stedelijke landschap. Christelijke monumenten werden opgetrokken in de funeraire gebieden en in de stedelijke periferie. Te Thuburbo Majus worden echter geen kerken opgemerkt in de grafvelden, maar dit is waarschijnlijk te wijten aan de kwaliteit van oude, archeologische opgravingen (Sears 2007, pp. 104-105).

Vanaf de 4e eeuw werden de grafvelden ontmoetingsplaatsen voor christenen en werden funeraire banketten gehouden nabij de graven (Leone 2007, p. 95). Het is ook hier dat de funeraire kapellen werden gebouwd voor de martelaren die bepalend werden voor het oprichten van kerken. Zo zijn de funeraire kerken te Carthago mogelijk allen gesitueerd aan of op de plaats waar eens zo een martelaarskapel stond. Het is moeilijk te achterhalen wie de gebieden bezat maar confiscatie van land dat aan de Kerk werd gegeven is mogelijk hier nog niet het geval geweest (Leone 2007, p. 95). Een verschuiving trad op onder invloed van het christendom in de relatie tussen status en graven. In de antieke gemeenschap hing de status samen met de grootte van het grafmonument dat zich vaak nabij een weg bevond. Bij christenen daarentegen was de status afhankelijk van de situering nabij een martelaarsgraf of

73 een kerk. Deze verschuiving zou zijn invloed uitoefenen op de organisatie van het urbane landschap (Leone 2007, pp. 94-95).

In sommige steden werden reeds kerken opgericht aan de fora en in de woonkernen sinds de 4e en 5e eeuw (Sears 2007, pp. 100, 102). Nog voor de komst van de Vandalen kan gezien worden dat conversies van tempels en andere monumenten reeds voorkomen evenals de oprichting van kerken in de woonkernen (Berndt 2007, p. 292).

Hoewel te Carthago een sterke polytheïstische gemeenschap aanwezig was in 421 komen toch in deze periode reeds kerken voor in de stad. De kerk Dermech I en het ondergrondse baptisterium verschijnen in de woonkern rond het einde van de 4e eeuw (Leone 2007, p. 109). Ook bevond zich een belangrijke ontmoetingsplaats in de regio die de theaters omringde, mogelijk de ǽdes memoria (Leone 2007, p. 113).

In een stad als Carthago wordt opgemerkt dat, hoewel de structuur van de stad werd behouden in de laatantieke periode, het urbane landschap en de urbane organisatie begonnen te veranderen. Verscheidene gebouwen waren verbonden met de collegia en productiecentra werden heropgericht net zoals publieke gebouwen werden heropgericht zoals het paleis op de Byrsa heuvel. Ook in Carthago wordt een uitbreiding van de huizen opgemerkt (Leone 2007, p. 125).

2. Stadsontwikkeling ten tijde van de Vandalen De periode van de Vandalen brengt verscheidene moeilijkheden met zich mee net als de Byzantijnse periode. Bij opgravingen is het moeilijk om de lagen te onderscheiden van elkaar (Leone 2007, p. 127). Daarnaast is het eveneens lastig om specifieke kenmerken in de architectuur, zowel voor publieke en private als voor religieuze, aan de Vandalen toe te schrijven (Berndt 2007, p. 292).

2.1 Continuïteit Op verscheidene vlakken bestond een zekere continuïteit zoals op te merken is op het vlak van de handel (Berndt 2007, p. 292-293). Zo zijn er geen verschillen te merken aan de hand van verscheidene ateliers van lampen, mozaïek en aardewerk (Berndt 2007, pp. 295-296). Een hernieuwde bloei wordt bij sommige ateliers opgemerkt, maar bij andere was dit reeds begonnen nog voor de komst van de Vandalen (Leone 2007, p. 129).

74

Op het vlak van de private en publieke architectuur kan ook enige continuïteit bemerkt worden. Zo worden ook in deze periode huizen gebouwd, verlaten of vernieuwd. De huizen die werden verlaten werden verder gebruikt als begraafplaats of als dumpplaats. Te Byzacena komt het gebruik waarbij graven worden geplaatst op de plek van verlaten woningen meer voor dan in Zeugitana. Dit is misschien te wijten aan de dateringsproblemen voor Zeugitana, maar het is ook mogelijk dat de economie in Byzacena sneller een verval kenden door de dreiging van lokale stammen met als gevolg dat de klassieke stad veranderde (Leone 2007, p. 148). Te Carthago werd het Maison de la Rotonde opgericht op de Odeonheuvel ten tijde van de Vandalen, evenals het Huis van de Griekse Wagenmenners (Berndt 2007, pp. 295-296).

De publieke baden werden, indien ze reeds vervallen waren bij de komst van de Vandalen, opgegeven maar ook een blijvende occupatie wordt opgemerkt (Leone 2007, p. 142). De amfitheaters en circussen bleven nog in gebruik, maar rond de 5e eeuw werden de theaters verlaten en het materiaal werd herbruikt voor onder meer renovaties elders in de stad (Leone 2007, p. 138).

2.2 Verschuivingen Ten tijde van de Vandalen is er een verhoging van de woondensiteit in de rurale gebieden. In Zeugitana werd het meeste land geconfisqueerd terwijl Byzacena relatief stabiel bleef voor een groot deel (Leone 2007, pp. 132-133).

Voorts lijkt er ook geen duidelijk onderscheid meer te zijn tussen private en publieke structuren. Aan verscheidene private huizen worden kleine productiecentra ingericht, een kenmerk dat zich zal voortzetten in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 147). Te Belalis Maior werden huizen opgericht aan het forum, een teken dat publieke ruimtes in omvang afnamen. Ook werden verlaten of verwoeste gebouwen gebruikt voor productie, graven of private huizen. Soms werden ook tempels verwoest zoals te Mustis (Leone 2007, p. 136). Dit proces was wel reeds eerder aan de gang. Te Carthago was de tempel van Caelestis, de patrones van Carthago, reeds verwoest nog voor de komst van de Vandalen. De verwoesting gebeurde mogelijk in 417 of in 421 (Ben Abdallah & Ennabli 1998, p. 179). Het gebruikte gebied in de stad werd kleiner en sommige randgebieden werden verlaten of er werden graven geplaatst (Leone 2007, p. 160).

75

Volgens Procopius werden alle stadsmuren van de andere steden door de Vandalen afgebroken, met uitzondering van de stadsmuur van Carthago. Op die manier wilden zij mogelijke dreigingen en aanvallen verhinderen. De stadsmuur van Carthago bleek echter snel in verval te zijn geraakt onder het Vandaalse bewind (Berndt 2007, p. 294). Algemeen beschouwd behield de stad toch haar rijkdom (Leone 2007, p. 164).

2.3 Christelijke architectuur De verhouding tussen Vandalen en katholieken verschilde naargelang de regeerperiodes. Twee periodes van vervolging zijn geattesteerd, namelijk tussen 439 en 484 en tussen 495 en 496. In Zeugitana zouden de vervolgingen het hardst zijn geweest (Leone 2007, pp. 148-149).

Victor van Vita vermeldde dat de Vandalen alle belangrijke kerken te Carthago confisqueerden, met name de Ædes Memoria, de Basilica Majorum en de basilica van de Scillitanen/Celerina (Leone 2007, p. 155). De reliek van Perpetua en haar metgezellen zouden volgens L. Ennabli zijn overgebracht naar het ondergrondse baptisterium. Later werden ze overgebracht naar het klooster van St. Etienne (Ennabli 1985, p. 191). Ook zijn er verwijzingen naar verwoestingen van ontmoetingsplaatsen (Leone 2007, p. 157).

Wel werden kerken en kloosters vernieuwd of opgericht, ook te Carthago zoals de kerk Bir el Knissia (Leone 2007, p. 157). L. Ennabli suggereert dat vanaf het begin van de 5e eeuw zowel mannen als vrouwen samenkomen om een kloosterleven te leiden. De verscheidene grote huizen die verlaten waren door de komst van de Vandalen werden door de christenen gebruikt. Pas vanaf de Byzantijnse periode worden de huizen aangepast zoals we zien in het klooster van St. Etienne (Ennabli 1997, p. 75). In het klooster van Bigua werd een zaal met kuipen ingericht en een kapel (Ennabli 1997, p. 98). Volgens dezelfde auteur richtten de monniken van Bigua een opvangtehuis op, net voor of ten tijde van de Byzantijnse veroveringen.

Verscheidene kerken werden ook opgericht te Byzacena zoals de basilica IV en de kerk van Servus te Sufetula. Hier werd ook de kapel van Jucundus opgericht tegen het einde van de 5e eeuw, wanneer de Vandalen iets milder gestemd waren.

76 Indien de vervolgingen harder waren in Zeugitana dan in Byzacena dan zouden we verschillen moeten kunnen zien tussen beide provincies, maar data staan dit helaas niet toe (Leone 2007, pp. 150, 154).

3. Byzantijnse stadsontwikkeling 3.1 Militaire architectuur De Byzantijnen wilden teruggrijpen naar het klassieke model van de stad, maar ook in deze periode zijn bepaalde evoluties op te merken (Leone 2007, p. 167). Eén van de kenmerken in de Byzantijnse stadsontwikkeling is het oprichten van verscheidene versterkingen en verdedigingssystemen. Verscheidene steden verkregen stadsmuren en de fora werden versterkt, evenals sommige kerken en kloosters (Leone 2007, pp. 41-42). Een voorbeeld van een versterking is het fort te Henchir Sguidan, gelegen ten westen van Enfida. Het fort heeft een rechthoekig grondplan, met acht torens. Materiaal van andere gebouwen werd gebruikt voor de oprichting (Pringle 2002, p. 282). Garnizoenskerken worden ook geattesteerd in deze periode. Zo werd de basilica III of de ‘kapel van de Vandalen’ te Ammaedara opgericht tegen de oostelijke vestigingsmuur, ter hoogte van de derde toren (Baratte & Duval 1974, p. 60).

De redenen voor het oprichten van kapellen binnen versterkingen kunnen divers zijn. Afgaande op hun grootte waren ze voor een kleine groep mensen bedoeld. De 6e eeuwse garnizoen- of paleiskapellen hadden mogelijk te maken met de cultus van de Maagd Maria. Schrijnen werden opgericht aan de heilige beschermster van het Rijk. Zo richtte keizer Justinianus kapellen voor de Maagd Maria op in onder meer Carthago en Lepcis Magna. Mogelijk werden ze ook gebruikt om de standaarden van de garnizoenen in op te slaan. Goodchild suggereert dat eden werden afgelegd in het bijzijn van relieken. Te Mactar kan het graf in het fort mogelijk een kapel zijn geweest die voor deze doeleinden werd gebruikt. De kapellen hadden op deze manier zowel een religieuze functie (onder meer de schrijnen voor Maagd Maria) als een administratieve functie (eden) (Pringle 1981, p. 164).

De stad Sufetula was niet geheel versterkt en clusters ontstonden in het stadsbeeld waarbij de gebouwen die zich nabij (versterkte) kerken en versterkingen bevonden, langer bleven bestaan (Leone 2007, p. 237).

77 Algemeen beschouwd waren meer versterkingen aanwezig in Byzacena, dan in de provincie Zeugitana. Mogelijk heeft de lange onveiligheid in Byzacena hiertoe bijgedragen. Sommige steden reduceerden tot versterkingen waarin toevlucht kon worden gezocht. Andere steden bestonden uit versterkte kernen. In de steden die een stadsmuur hadden zoals Carthago bleef het regelmatige stadsplan langer behouden (Leone 2007, p. 237).

3.2 Publieke en private architectuur Op het vlak van de publieke architectuur zijn verscheidene veranderingen op te merken. De baden werden herbruikt maar waren meestal kleiner zoals te Carthago waar enkel het centrale gedeelte van de Antonijnse baden werd hersteld. Te Bulla Regia en Mactaris werden zij ook versterkt met een omheining en torens (Leone 2007, p. 42). In de 6e eeuw bleven de productiecentra te Carthago bestaan (Leone 2007, p. 168). Ook woonkwartieren bleven in gebruik. De Odeonheuvel bleef fungeren als funerair gebied en dumpplaats wat de aanwezigheid van een woonkwartier impliceert (Leone 2007, p. 171).

3.3 Christelijke architectuur Kerken werden gerestaureerd en een monumentaal karakter gegeven of nieuwe kerken werden opgericht. Tempels en publieke gebouwen (juridische basilica’s, thermen) werden geconverteerd. Te Jebel Oust werd de kerk opgericht in het binnenhof en baptisterium in de cella. Te Carthago werd mogelijk in het theater een oratorium opgericht en graven werden er geplaatst (Leone 2007, pp. 208-209). De tempels waren in de 6e eeuw reeds verlaten. De civiele basilica’s en de thermen hadden reeds versieringen en waren makkelijk om te vormen tot christelijke gebruik. Veeleer ging het om de beschikbaarheid van plaats en omwille van de goede opbouw die de structuren boden (Leone 2007, pp. 209, 211).

Kerken kwamen nu prominent voor in de stadskern zoals de kerk Bir Messaouda te Carthago en een toename is te zien in het aantal begravingen in de stad. Het is moeilijk te zien of de vroegste begravingen in een stad (vanaf de late 3e eeuw) direct te linken zijn aan het christendom. Het eveneens kan te maken hebben met de verschuivende grenzen van steden (Leone 2007, p. 199). Om zich nabij een kerk of suburbaan grafveld te laten begraven was duur en mogelijk zien we daarom een toename in urbane begravingen. Maar de graven in stad zijn wel rijke graven en S.T. Stevens denkt eerder dat urbane graven voor de rijkeren waren (Leone 2007, p. 207).

78 Voorts zien we in de Byzantijnse periode een bloei in de bedevaarten met de oprichting van monumentale kerken en structuren zoals de kerk Bir Ftouah en de ondergrondse rotonde van de kerk Damous el Karita (Leone 2007, pp. 198-199).

3.4 Olijfolieproductie nabij kerken Een kenmerkend gebouw dat voorkomt in de Byzantijnse periode is het ‘édifice à auges’. De structuren komen meestal voor nabij kerken en olijfoliepersen. Mogelijk werden zij gebruikt voor de opslag en distributie van graan en olijven of fungeerden zij als marktplaatsen (Leone 2007, pp. 41-42). In sommige gevallen kan zij als opvangtehuis hebben gefungeerd (Ennabli 1997, pp. 94-95).

In de Byzantijnse periode wordt de aanwezigheid van olijfoliepersen geattesteerd nabij de kerken. Te Sufetula werden olijfoliepersen opgericht tegen de Byzantijnse kerk en in de straten die naar het forum toeliepen. De functie van dit deel van de stad veranderde, daar het verkeer werd belemmerd door de olijfpersen (Stirling et al. 2001, p. 70). Mogelijk was de plaats reeds niet meer bewoond (Leone 2007, p. 184). Het voorkomen van olijfoliepersen bij kerken wil niet impliceren dat de kerk de productie in handen had. Toch is het mogelijk dat de productie werd beheerd door de bisschoppen (Leone 2007, pp. 228-230) . In het mediterrane gebied is reeds opgemerkt dat kerken vaak in verband staan met metaalbewerking en andere producties (Leone 2007, p. 236).

4. Arabische occupatie Onze onderzochte periode stopt met de inname van Carthago in 697 en 699 door de Arabieren (Ammar 2005, p. 72). We zien in verscheidene kerken de plaatsing van kalkovens zoals in de kerk van Alexander te Bulla Regia en de kerk van Pompeianus te Sufetula. Sommige kerken worden verlaten of verwoest zoals mogelijk met de kerk Bir el Knissia gebeurde (Stevens et al. 1993, p. 308). Andere kerken werden ingericht tot woonstructuren zoals de basilica Juvenum die tot in de 11e eeuw werd bewoond (Leone 2007, p. 261). In enkele gevallen zien we dat een islamitische structuur wordt opgericht op de plaats van een kerk zoals in het geval van de ribat te Hadrumetum (Leone 2007, p. 153).

79 Besluit

Wat betreft de evolutie van christelijke architectuur kan besloten worden dat het opdelen van christelijke architectuur in vakjes van wat typisch laatantiek, typisch Vandaals en typisch Byzantijns is, haast niet mogelijk is. Wat wel gedaan kan worden, is kijken naar wat algemener wordt vanaf een bepaalde periode. Kerken verdeeld over zeven of negen beuken zijn pre-Byzantijns, terwijl kerken met drie beuken algemener worden in de Byzantijnse periode. Mogelijk was met het bouwen van nieuwe kerken en het vernieuwen van oudere kerken minder nood om grootse monumenten neer te planten. De oriëntatie is vanaf de Byzantijnse periode oost-west gericht en vaak werden kerken geheroriënteerd waarbij een tegenapsis of een tegenkoor wordt opgericht. Ook het plaatsen van het baptisterium achter de apsis werd veralgemeend. Het monumentaliseren van kerken wordt ook voornamelijk opgemerkt in de Byzantijnse periode. Een nieuw element in Noord-Afrika is de introductie van de koepelarchitectuur. Ook de versierde daktegels werden vooral in deze periode gebruikt. Op het vlak van versiering en symbolen kunnen we zeggen dat het acanthusblad een typisch Byzantijns motief is. Voorts zijn ook typisch karakteristieke Noord-Afrikaanse elementen aanwezig zoals het plaatsen van het altaar in het middenschip, de oost-west oriëntatie, de begrenzing van de apsis aan weerskanten door annexen en het afbeelden van herten aan weerskanten van een kantharos. De invloed van de martelaarscultus mag eveneens niet onderschat worden. Verscheidene kerken plaatsten zich aan graven van martelaren en gaven zichzelf daarmee prestige, zonder twijfel. Het veelvuldig voorkomen van relieken verwijst ook naar deze invloed. Pelgrimage zal zeker gefloreerd hebben in bepaalde periodes waar de clerus zeker van zal geprofiteerd hebben.

In de relatie tot de stad valt niet te ontkennen dat de opkomst van het christendom invloed heeft uitgeoefend op het stadsuitzicht. Reeds vanaf de 4e en de 5e worden kerken geattesteerd aan de fora en in andere delen van de stad, naast hun situeringen in de periferie en in de grafvelden. Het opgeven en verlaten van publieke monumenten verschafte hen zeker de kans om zich dichter naar het centrum te begeven waarbij kerken en kapellen worden opgericht in tempels, thermen en civiele basilica’s.

80

De ondersteuning van de religie onder de Byzantijnen zal de clerus ongetwijfeld goed zijn uitgekomen en we zien dat kerken de focuspunten worden binnen de stad. De christelijke monumenten werden ook versterkt of geïncorporeerd in de versterkingen waardoor in sommige steden het ontstaan van kleine kernen rond deze versterkte kerken opkomt. Een laatste element waar wij op willen wijzen is het plaatsen van olijfoliepersen nabij of aan kerken. Of dit in verband moet worden gezien met een groeiende macht van de clerus is niet zeker geweten maar in de Byzantijnse periode wordt het ‘édifice à auges’ een kenmerkende structuur waarvan gedacht wordt dat het in verband zou staan met de opslag van olijven en graan . Zulke structuren komen vaak voor nabij kerken en kloosters en het is dus niet geheel onmogelijk om een zeker verband te zien tussen deze structuren, de olijfoliepersen en de nabijheid van kerken.

Een laatste woord dient gezegd te worden over het voorkomen van een katholieke, een ariaanse en een donatistische gemeenschap. Dat op het vlak van de monumenten geen onderscheid kan worden gemaakt is niet zo opmerkelijk daar men zijn standpunten niet duidelijk zal gemaakt hebben door een andere opbouw van monumenten. Dat er gediscussieerd en vervolgd zal zijn, willen we hier niet ontkennen , maar evenzeer mag niet gedacht worden aan een homogene katholieke, ariaanse en donatistische gemeenschap.

81 Bibliografie

Ammar L. 2005, Histoire de l’architecture en Tunisie, de l’antiquité à nos jours, s.l.

Balmelle C., Ben Abed –Ben Khader A., Bourgeois A., Brenot Cl., Broise H., Darmon J.- P., Ennaïfer M., Raynaud M.-P. 2003, Vitalité de l’architecture domestique à Carthage au Ve siècle: l’exemple de la Maison dite de la Rotonde, sur la Colline de l’Odeon, An Tard 11, pp. 151-166.

Barbery J.& Delhoume J.-P. 1982, La Voie Romaine de Piedmont Sufetula-Masclianae (Djebel Mrhila, Tunisie Centrale), Antiquités africaines Vol. 18, pp. 27-43.

Baratte F. & Duval N. 1974, Les ruines d’Ammaedara. Haïdra, Tunis (Société Tunisienne de Diffusion).

Beaver R.P. 1936, The Organization of the Church of Africa on the Eve of the Vandal Invasion, Church History Vol.5, No.2, pp. 168-181, Retrieved January 9 at http://www.jstor.org.

Bejaoui F. 1990, Une nouvelle découverte d’époque chrétienne en Tunisie, L’Africa Romana 8, Atti dell’ VIII convegno di studio Cagliari, 14-16 dicembre 1990, pp. 299-303.

Bejaoui F. 1991, A propos des mosaïques funéraires d’Henchir Sokrine (environ de Lepti minus, en Byzacène), L’ Africa Romana 9, Atti del IX convegno di Studio Nuoro, 13-15 dicembre 1991, pp. 329-336.

Bejaoui F. 1992, Quelques nouveautés de l’épigraphie chrétienne de Tunisie, L’Africa Romana 10, Atti del X convegno di studio Oristano, 11-13 dicembre 1992, pp. 677-684.

Bejaoui F. 1994, Une nouvelle découverte d’époque byzantine à Haïdra, L’Africa Romana 11, Atti del XI convegno di studio Cartagine, 15-18 dicembre 1994, pp. 1385-1390.

82 Bejaoui F. 1996, Une nouvelle église d’époque byzantine à Sbeïtla, L’Africa Romana 12, Atti del XII convegno di studio Olbia, 12-15 dicembre 1996, pp. 1174-1183.

Bejaoui F. 2004, Sbeïtla. Ancient Sufetula, Tunis.

Ben Abed Ben Khader A. & Duval N. 1997, Les mosaïques funéraires d’une église de Pupput (Hammamet, Tunisie) Etudes d’ archéologie chrétienne Nord-Africaine XXVI, Antiquités africaines Vol. 33, pp. 165-190.

Ben Abed Ben Khader A. & Bonifay M. & Fixot M. et al. 2003, Les deux Baptistères de Sidi Jdidi (Tunisie), An Tard 11, pp. 129-149.

Ben Abdallah Z. & Ennabli L. 1998, Caelestis et Carthage, Antiquités africaines Vol. 34, pp. 175- 183 (Paris).

Ben Hassen H. & Maurin L. & Barraud D. & Batardy C. & Ben Abdallah Z. & Berdoy A. & Beschaouch A. & Bonifay M. & Bourgou M. & Brun C. & Chouchane A. & Dridi F. & Golvin J.-C. & Gragueb Chatti S. & Jacob J.-P. & Jacquest H. & Labiadh N. & Lemaire G. & Massy J.-C. & Olive M. & Peyras J. & Sow D. & Texier P. & Zarrouk M. 2004, Oudhna (Uthina), colonie de vétérans de la XIIIe légion. Histoire, urbanisme, fouilles et mise en valeur des monuments, Bordeaux-Paris-Tunis.

Ben Lazreg N. & Mattingly D.J. & Caciagli R. & Davidson D. & Di Vita A. & Dodge H. & Dore J.N. & Osborne C. & Schinke R. & Stirling L. & Metcalf W.E. 1992, Leptiminus (Lamta): a Roman port city in Tunisia. Report No. 1, Journal of Roman Archaeology Supplementary Series Number 4, Institut National d’ Archéologie et d’ Art, Tunis, Kelsey Museum of the University of Michigan.

Berndt G.M. 2007, Architecture and the Vandal elite in Africa, Hortus Artium Medievalis 13/2, pp. 291- 300.

Blockmans W. & Hoppenbrouwers P. 2004, Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa, Amsterdam.

83 Bomgardner D.L. 1989, The Carthage Amphitheater: A Reappraisal, American Journal of Archaeology Vol. 93, No. 1, pp 85- 103, Retrieved February 28 from at http:// www.jstor.org.

Bomgardner D.L. 2000, The Story of the Roman Amphitheatre, London & New York.

Briand- Ponsart C. & Hugoniot C. 2005, L’Afrique romaine de l’Atlantique à la Tripolitaine 146 av.J.-C. – 533 ap.J.-C., Paris.

Caron B. & Lavoie C. 2002, Les recherches canadiennes dans la quartier de la ‘rotonde de l’odéon’ à Carthage. Un ensemble paléochrétien des Ive- Ve siècles ou une phase d’occupation et de construction du VIIIe siècle ?, An Tard 10, pp. 249-261.

Carr K. E. 2002, Vandals to Visigoths. Rural Settlement Patterns in Early Medieval Spain, Michigan.

Claes J. & Claes A. & Vincke K. 2002, Sanctus. Meer dan 500 heiligen herkennen, Leuven.

Claes J. & Claes A. & Vincke K. 2004, Sancti. Nog meer heiligen herkennen, Leuven.

Claes J. & Claes A. & Vincke K. 2007, Sanctorum. Heiligen herkennen, Leuven.

Deneauve J. 1974, Un dépotoir paléochrétien sur la colline de Byrsa a Carthage, Antiquités africaines Vol. 8, pp. 133-156.

Dolenz H. 1996, Objets en bronze trouvés dans une citerne sur le site de la basilique dite de “Carthagenna” à Carthage, CEDAC Carthage 15, pp. 29-31.

Dolenz H. 2000, Two annex buildings to the basilica Damous-el-Karita in Carthage, A summary of the excavations in 1996 and 1997, Antiquités africaines Vol. 36, pp. 147- 159.

Dolenz H. & Baldus H.R. & Feichtinger D. & Koser E. & Kunze C. & Schmidt K. & Schütz N. & Tindle A.G. & Williams-Thorpe O. 2001, Damous-el-Karita. Die österreichisch-tunesischen Ausgrabungen der Jahre 1996 und 1997 im Saalbau und der

84 Memoria des Pilgerheiligtumes Damous-el-Karita in Karthago, Österreichisches Archäologisches Institut, Sonderschriften Band 35, Wien.

Duval N. 1972, Etudes d’architecture chrétienne nord-africaine, Mélanges de l’Ecole française de Rome. Antiquité Vol. 84, No. 2, pp. 1071-1172, Retrieved January 28 at http://www.persee.fr.

Duval N. 1974, Le dossier de l’église d’el mouassat (au sud- ouest de Sfax, Tunisie), Antiquités africaines Vol. 8, pp. 157-173.

Duval N. & Prévot F. 1975, Recherches archéologiques à Haïdra. 1. Les inscriptions chrétiennes, Recherches d’ archéologie africaine publiées par l’Institut national d’archéologie et d’arts Tunis. Collection de l’Ecole française de Rome 18.1, Rome (Collection de l’ Ecole française).

Duval N. 1980, Les baptistères d’ Acholla (Tunisie) et l’origine des baptistères polylobés en Afrique du Nord. Etudes d’ archéologie chrétienne Nord- Africaine-IX, Antiquités africaines Vol. 15, pp. 329-343.

Duval N. 2001, Recherches à Haïdra, Journal of Roman Archaeology Vol. 14, pp. 697-703.

Duval N. 2006, L’Afrique dans l’ Antiquité Tardive et la période Byzantine. L’évolution de l’ architecture et de l’art dans leur environnement, An Tard 14, pp. 119-164.

Ennabli L. 1985, Les inscriptions chrétiennes de Carthage et leur apport pour la connaissance de la Carthage chrétienne, L’Africa Romana 3, Atti del convegno di Studio Sassari, 13-15 dicembre 1985, pp. 190-203 .

Ennabli L. 1987, Results of the International Save Carthage Campaign : The Christian Monuments , World Archaeology Vol.18, No.3, pp. 291-311, Retrieved October 31 at http://www.jstor.org.

Ennabli L. 1997, Carthage. Une métropole chrétienne du IVe à la fin du VIIe siècle, Etudes d’Antiquités africaines, Paris.

85

Ennabli L. 2000a, Carthage Chrétienne, Tunis.

Ennabli L. 2000b, Carthage : Actualités des fouilles dans le domaine paléochrétien, Antiquités africaines Vol. 36, pp. 161-183, Paris.

Fentress E. 2006, Basilica perfecta: the Justinianic Bir Ftouah, Journal of Roman Archaeology Vol. 19, pp. 725-731.

Ferchiou N. 1992, A propos d’un inventaire des sites et des monuments: deux notices de villes, L’Africa Romana 10, Atti del X convegno di studio Oristano, 11-13 dicembre 1992, pp. 463-497.

Février P.-A. 1961, A propos de la Basilique de La Skhira. Rivista di Archeologia Cristiana 37 , Città del Vaticano, pp. 305-309.

Gelichi S. & Milanese M. 1996, Problems in the Transition towards the Medieval in the Ifriqya: First Results from the Archaeological Excavations at Uchi Majus (Teboursouk, Béja), L’ Africa Romana 12, Atti del convegno di studio Olbia, 12-15 dicembre 1996, pp. 457-484.

Gough M. 1961,The Early Christians, Ancient Peoples and Places 19, London.

Hallier G. 1995, Le monument circulaire du plateau de l’odéon à Carthage : précisions sur la conception et la géométrie d’un parti original, Antiquités africaines Vol. 31, pp. 201- 230.

Heinz W. 2005, Der Aufstieg des Christentums, Geschichte und Archäologie einer Weltreligion, Stuttgart.

Hopkins C. 1934, The Christian Church, In : Rostovtzeff M.I.(ed.), The Excavations at Dura- Europos. Conducted by Yale University and the French Academy of Inscriptions and Letters. Preliminary Report of Fifth Season of Work, October 1931- March 1932, New Haven, pp. 238- 253.

86 Hurst H.R. 2007, Doing archaeology in the classical lands: the Roman world, In: Alcock S.E. & Osborne R. (eds.) 2007, Classical archaeology, Oxford, Blackwell publishing Ltd, pp. 69- 88.

Innes M. 2007, Introduction to early medieval western Europe 300-900; the sword, the plough and the book, Oxon.

Kasper R. & Schwarzrock G. & Warnatsch S. 2001, Putzger: Historischer Weltatlas, Berlin: Cornelsen Verslag, Berlin.

Kraeling C.H. 1967, The Christian Building, In: Welles C.B.(ed.), The Excavations at Dura- Europos. Conducted by Yale University and the French Academy of Inscriptions and Letters. Final Report VIII, Part II, The Christian Building, New Haven, pp. 1-227.

Lauvrijs B. 2007, Een wereld vol bijgeloof, Antwerpen.

Leone A. & Mattingly D. 2004, Vandal, Byzantine, and Arab Rural Landscapes in North Africa, In : Christie N.(ed.), Landscapes of Change. Rural Evolutions in Late Antiquity and the Early Middle Ages 2004, Hants, pp. 153-163.

Leone A. 2007, Changing townscapes in North Africa from late Antiquity to the Arab conquest, Edipuglia.

Leyers J. 2007, De weg naar Mekka, Leuven.

Luiks A.G. 1975, Baptisterium. De bediening van de doop in de Oud- Christelijke kerk, J.H. Kok-Kampen.

McClendon C.B. 2005, The Origins of Medieval Architecture, s.l.

Miles R. 1999, Rescue excavations of ancient structures between Cardines IX and X at the “Bir Messaouda” site, Avenue Bourguiba, Carthage- Dermech, CEDAC Carthage 19, pp. 41- 44.

87 Miles R. 2006, British excavations at Bir Messaouda, Carthage 2000- 2004: the Byzantine Basilica, BABesch 81, pp. 199-225.

Pentz P. 2002, From Roman Proconsularis to Islamic Ifrīqiyah, Denmark.

Poinssot C. & Abdul-Wahab H.H. 1983, Les ruines de , Tunis (Ministère des affaires culturelles Institut National d’Archéologie et d’Arts).

Prévot F. & Duval N. 1984, Recherches archéologiques Franco-Tunisiennes à Mactar. V. Les inscriptions chrétiennes, Recherches d’archéologie africaine publiées par l’ Institut national d’archéologie et d’arts Tunis. Collection de l’ Ecole française de Rome, 34.5, Rome (Collection de l’Ecole française).

Pringle D. 1981, The Defence of Byzantine Africa from Justinian to the Arab Conquest. An account of the military history and archaeology of the African provinces in the sixth and seventh century, British Archaeological Reports International Series 99, Vol.1, Oxford.

Pringle D. 2002, Two fortified sites in Byzantine Africa : Aïn Djelloula and Henchir Sguidan, An Tard 10, pp. 269-290.

Rakob F. 1997, Recherches dans le centre de la ville de Carthage. Second rapport préliminaire (1). Forschungen im Stadtzentrum von Karthago. Zweiter Vorbericht 1, 102, 1995, p.413-461, taf. 109-124, CEDAC Carthage 16-17, pp. 83- 110.

Raven S. 1993, Rome in Africa (third edition), London & New York.

Salisbury J.E. 1997, Perpetua’s Passion. The Death and Memory of a Young Roman Woman, New York & London.

Sears G. 2007, Late Roman African Urbanism. Continuity and transformation in the city, British Archaeological Reports International Series 1693, Oxford.

Sebaï L.L. 2002, Byrsa au Moyen- Age : de la « basilique Sainte – Marie » des rois vandales à la Mu’Allaqa d’al-Bakri, An Tard 10, pp. 263-267.

88

Senay P. 2002, Rapport préliminaire de fouilles 1994-1999 au site de la basilique dite “Triconque” de l’ædes memoriæ de Carthage, CEDAC Carthage 21, pp. 18-28.

Smith C. 2007, Cult and Ritual. The Roman World, In: Alcock S.E.& Osborne R.(eds.) 2007, Classical Archaeology, Malden & Oxford, pp. 263-280.

Stevens S.T. & Alexander M. & Allen M.L. & Ennabli L. & Ferchiou N. & Freed J. & Hayes J.W. & Kalinowski A. & Miller L. & Rossiter J.J. & Visonà P. & Walth C. 1993, Bir el Knissia at Carthage : a rediscovered cemetery church Report No.1., Journal of Roman Archaeology Supplementary Series Number 7, Institut National du Patrimoine, Tunis; Kelsey Museum of the University of Michigan.

Stevens S.T. 1996, A New Christian Structure on the Outskirts of Carthage : A Preliminary Report on the 1994 Excavations at Bir Ftouah, Dumbarton Oak Papers Vol.50, pp. 375-378, Retrieved February 28 at http://www.jstor.org.

Stevens S.T. 1998, Fouilles. Excavations at Bir Ftouah in 1994 and 1996. Preliminary Report, CEDAC Carthage 18, pp. 7-12.

Stevens S.T. 2004, A great basilica and memoria at Carthage: Damous el Karita redux, Journal of Roman Archaeology Vol. 17, pp. 750-755.

Stevens S.T. & Kalinowski A.V. & vanderLeest H. & Allen T. & Bessière F. & Brown K.M. & Dayhoff B. & Ennabli L. & Graham M. & Goldstein S. & Houghtalin L. & Lindgren S. & MacIsaac J.D. & Mackensen M. & Maguire H. & Pringle S. & Schneider G. & Sodini J.-P. & Walker A. & Walth C.K. & Zitrides C. 2005, Bir Ftouah : A Pilgrimage Church Complex At Carthage, Journal of Roman Archaeology Supplementary Series No. 59, Portsmouth, Rode Island.

Stevens S.T. 2006, Etats Unis. The Bir Ftouah basilica complex. Summary of excavation results (1994-99), CEDAC Carthage 22, pp. 10-13.

89 Stevens S.T. 2007, Of martyrs and mosaics: two Early Christian churches at Sidi Jdidi (Aradi) and Henchir Chigarnia (Uppenna), Journal of Roman Archaeology Vol. 20, pp. 689- 697.

Stirling L.M. & Mattingly D.J. & Ben Lazreg N. 2001, Leptiminus (Lamta). Report no.2. The East Baths, Cemeteries, Kilns, Venus Mosaic, Site Museum and other studies, Journal of Roman Archaeology, Supplementary Series No. 41, Institut National du Patrimoine, Tunis, Kelsey Museum of the University of Michigan, University of Manitoba.

Van der Werff J.H. 1982, Uzita deel 1, Utrecht (doctoraatsproefschrift).

Watkin D. 2001, De westerse architectuur. Een geschiedenis, Nijmegen.

Wickham C. 2005, Framing the Early Middle Ages. Europe and the Mediterranean. 400- 800, Oxford.

90

Faculteit Letteren en wijsbegeerte Vakgroep Archeologie en oude geschiedenis van Europa

Christelijke architectuur in Tunesië van de Late Oudheid tot en met de Byzantijnse periode

Deel B: Dossiers

Door Agnetha Van den Reeck

Promotor: Prof. Dr. R. Docter

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad Master in de archeologie

Academiejaar 2008-2009 I. Christelijke architectuur in Zeugitana

1. Ammaedara a) Oosten van de stad binnen en buiten de woonkern • Basilica IV-“kapel van de Vandalen” Geografische situering: In een gebied dat minder uitgebreid onderzocht is (Sears 2007, p. 47). Het lag ten noorden van het ‘édifice à auges’ (Baratte & Duval 1974, p. 42).

Datering: Vandaalse periode (Sears 2007, p. 46). Afgaande op vermelding van herstellingen tot in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240).

Geschiedenis van het onderzoek: Sinds de 19e eeuw werd het gebouw beschadigd en stortte de westelijke muur geheel in. Het gebouw werd later gerenoveerd. De kerk verkreeg de naam “kapel van de Vandalen” door de verscheidene funeraire inscripties die in de kerk werden gevonden waarvan een groot deel tot de Vandaalse periode zijn te dateren (Baratte & Duval 1974, pp. 42, 44).

Kenmerken en evolutie: Het ging hier om een rechthoekige basilica die zuidoost-noordwest was georiënteerd met de apsis in het noordwesten. Ze was verdeeld over drie beuken en zes rijen. Haar afmetingen waren 9 m op 21 m. Toegang werd verkregen in het zuiden via drie deuren. De halfcirkelvormige apsis lag binnenin een rechthoekig gedeelte waarvan de uiterste muren in het verlengende lagen van de zijbeuken. Aan weerskanten van de apsis bevonden zich mogelijk heiligdommen. Een ingegraveerde tegel impliceert de plaats van het altaar waar de relieken lagen van de heiligen Pantaleon, Julianus en hun metgezellen. De omheining rond het altaar besloeg de twee laatste rijen (Baratte & Duval 1974, p. 44). Het gebouw werd hersteld in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240).

91

Vondsten: In het middenschip bedekte een betegeld gedeelte graven waarvan verscheidene epitaven hadden. Een aantal kan gedateerd worden in de regeerperiodes van Thrasamund (450-523) en Ildirix (526). Eén epitaaf droeg de titel ‘priester van de Provincie van Afrika’ (Baratte & Duval 1974, pp. 44-45). Het gaat om de benaming ‘sacerdotalis provinciae Africae’. Verder werden twee epitaven gevonden die de titel van levenslange flamines vermelden. Deze antieke benoeming komt op de epitaven samen voor met christelijke symboliek. De titels werden omringd door een alfa, een omega en een monogramkruis (Sears 2007, p. 46).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Klooster ? Geografische situering: Nabij en ten zuiden van basilica IV (Baratte & Duval 1974, p. 38).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240).

Kenmerken en evolutie: Op de plaats bevond zich een ‘édifice à auges’ (Leone 2007, p. 240). Het gebouw bestond uit een rechthoekige zaal met in het oosten een apsis die door twee kleine vertrekken werd geflankeerd. De afmetingen bedroegen 17 m op 22 m. Het gebouw omvatte een overwelfde en betegelde hoofdzaal die was verdeeld in drie delen die van elkaar werden gescheiden door twee rijen van acht stenen kuipen. Elke kuip werd overbrugd door een boog. In het zuiden/zuidoosten bevond zich de toegang via een kleine vestibule. In het zuiden bevond zich tevens een portiek die uitkwam op een peristylium met bassins. Hier werden verscheidene fragmenten gevonden van Korinthische zuilen waarvan sommigen gedraaid waren. In het westen bevonden zich drie andere vertrekken die werden gescheiden van de hoofdzaal door een transversaal vertrek. Het middenste en linkse vertrek hadden een vierkant grondplan, het rechste een rechthoekig grondplan. Het dwarsliggende vertrek was 15 m lang en kwam uit op de hoofdzaal. Zij was met de zijbeuken verbonden via twee deuren. Aan haar oostelijke muur bevond zich een raam.

92

Het gebouw kende ook een verdieping. Aan de uiteinden van de transversale gang, bevonden zich de resten van trappen. Aan de rechterzijbeuk bevond zich een deur (Baratte & Duval 1974, pp. 40, 42).

Het ‘édifice à auges’ fungeerde mogelijk als klooster in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica Candidus (Basilica II) Geografische situering: In het midden van het oostelijke grafveld. Ze lag op een 150-tal m van de boog van Septimius Severus (Baratte & Duval 1974, p. 29).

Datering: 4e/ 5e eeuw tot de Byzantijnse periode (Sears 2007, p. 47).

Geschiedenis van het onderzoek: De kerk werd in de 19e eeuw door verscheidene reizigers opgemerkt. Ze werd pas kort voor WO II opgegraven. Later onderzoek bracht het gehele grondplan aan het licht.

Kenmerken: De kerk was noordoost-zuidwest georiënteerd met een oudere apsis in het westen en een jongere apsis in het oosten gelegen. De kerk had een min of meer rechthoekig grondplan en was verdeeld over drie beuken en zes rijen. Ze was 37 m lang, 16 m breed en had dubbele muren waarvan één uit opus africanum bestond. Via twee zijdeuren, één in het noorden en één in het zuiden, daalde men enkele treden af en verkreeg men toegang tot de kerk (Baratte & Duval 1974, pp. 29, 31). Voor de oostelijke apsis bevond zich het altaar met een overdekking en vierkant grondplan. De omheining van het altaar, waar de lijst of rand nog zichtbaar van was, strekte zich uit over de laatste drie rijen (Baratte & Duval 1974, p. 32). De basilica bevatte twee apsissen. De jongste, verhoogde apsis bevond zich in het oosten. Aan weerskanten van de ingang tot het koor hebben twee zuilen een boog ondersteund. Een trapje

93 leidde naar het koor waar zich de synthronos bevond. Aan weerskanten van de apsis bevonden zich heiligdommen (Baratte & Duval 1974, pp. 29, 31).

De oudste apsis bevond zich in het westen en was oorspronkelijk overwelfd. Ze werd voorafgegaan door drie vertrekken. Het middenste vertrek was verhoogd en fungeerde als een martyrium of een kapel gewijd aan martelaren. Ze had een min of meer vierkant grondplan en bevond zich recht voor de westelijke apsis. Aan weerskanten van de toegang lagen twee funerair antieke grafstenen die de bases vormden van een triomfboog. In het centrum van het vertrek bevond zich een vierkant dat niet bedekt was met vloertegels en een mozaïek omringde. Oorspronkelijk was het overkoepeld. De zijden van het vierkant waren elk 2, 40 m lang. De inscriptie hier gaf de namen weer van verscheidene martelaren. De zijvertrekken zijn allebei lang en nauw. Het zuidelijke vertrek was in twee delen onderverdeeld en had een toegang aan de voorkant. Hun functie is niet zeker geweten (Baratte & Duval 1974, pp. 32, 34).

Evolutie: Volgens G. Sears bevond de kerk zich op de plaats van een oudere kerk. Het ging om een funeraire kerk, te dateren in de 4e of 5e eeuw. Ze diende om de gestorvenen te ontvangen en te begraven (Sears 2007, p. 47). F. Baratte dateert de oudste vorm eveneens in de 4e eeuw. De apsis bevond zich in het westen en de toegang met een vestibule situeerde zich in het oosten, op de plaats van de jongste apsis. Een tweede fase startte in de 6e eeuw waarbij een nieuwe apsis werd opgericht in het oosten in het kader van een heroriëntering. Voor de westelijke apsis werd een kapel opgericht. Deze apsis werd later afgesloten met een muur. Latere aanpassingen omvatten onder meer de versteviging van de muren en de tegelvloer in de kapel (Baratte & Duval 1974, pp. 34-35). In het zuidoostelijke heiligdommen getuigen drie begravingen, die zich gedeeltelijk onder de buitenste muur bevonden, van een aanpassing van dit gedeelte (Baratte & Duval 1974, p. 31). De meest recente vorm van de kerk dateert uit de Byzantijnse periode (Sears 2007, p. 47).

Versiering en vondsten: Het middenschip was versierd met medaillons in mozaïek waarin verscheidene planten en dieren voorkwamen. In het westen van het middenschip bevond zich een paneel met een

94 inscriptie in mozaïek die Candidus en Adeodata vermeldt. Ook de zijbeuken waren met mozaïek belegd. De meest voorkomende motieven waren geometrisch.

De kapel in het westen was oorspronkelijk met mozaïek versierd. Hier werd een inscriptie gevonden die twee lijsten met namen van martelaren weergeeft. De martelaren stierven ten tijde van de vervolgingen onder Diocletianus (304-305). Hun namen komen niet voor in de beschikbare teksten en mogelijk ging het hier om lokale martelaren. Ook de westelijke apsis kende oorspronkelijk een mozaïekversiering (Baratte & Duval 1974, pp. 32, 34).

Graven: In het zuidoostelijke heiligdom bevonden zich drie graven, gedeeltelijk onder de buitenste muur gelegen (Baratte & Duval 1974, p. 31). De westelijke apsis bevatte in het centrum een kuip in metselwerk, bedekt met een epitaaf, te dateren in een oudere periode (Baratte & Duval 1974, pp. 34-35).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

b) Centrum • Basilica van Melleus (basilica I) Geografische situering: De kerk bevond zich in het centrum van de stad, nabij de grote tempel en het marktplein (Baratte & Duval 1974, p. 49).

Datering: Mogelijk vanaf einde van de 4e eeuw tot in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240). De stichtingsdatum is niet zeker geweten (Sears 2007, p. 46).

Geschiedenis van het onderzoek: De kerk werd opgemerkt door verscheidene reizigers en trok de aandacht van archeologen waaronder S. Gsell en Sadoux aan het einde van de 19e eeuw en Dr. Dolcemascolo die onderzoek uitvoerde in 1934. In 1969 werden renovatiewerken uitgevoerd (Baratte & Duval 1974, pp. 49-50).

95

Kenmerken: De kerk volgde de funderingen van oudere gebouwen en de weg aan haar voorkant (Sears 2007, p. 46). Deze oudere, betegelde weg liep in het oosten langs de kerk en helde over naar het zuiden (Baratte & Duval 1974, p. 50).

De kerk had een rechthoekig grondplan en was oost-west georiënteerd met de apsis in het westen. De basilica was verdeeld over drie beuken en elf rijen. Het complex, met annexen erbij, was haast 60 m lang en meer dan 30 m breed. De kerk zelf was 40 à 50 m lang en 15 m breed (Baratte & Duval 1974, pp. 49, 52). Twee deuren aan de straatkant leidden tot vestibules. Deze vestibules waren verbonden met een trapezoïdale binnenhof die in het oosten was gelegen en door een balustrade werd omringd. Via drie deuren werd toegang verkregen tot de kerk (Baratte & Duval 1974, pp. 50- 52). De halfcirkelvormige apsis was verhoogd en vier treden gaven toegang. De apsis droeg een gewelf en was vervat in een metselwerkmassief met trapezoïdaal grondplan. In de apsis werden geen resten van een synthronos gevonden. Achteraan liep een gang die verbonden was met de beide heiligdommen die aan weerskanten lagen. Het heiligdom in het zuiden bestond uit een bordes dat toegang verschafte tot een vertrek waarvan de functie niet geweten is. Het heiligdom in het noorden had een rechthoekig grondplan en bevatte graven (Baratte & Duval 1974, p. 55). Het middenschip omvatte twee altaren. Beide altaren waren verhoogd en werden beschermd door een ciborium. Het hoofdaltaar bevond zich voor de apsis waarvan de omheining de laatste drie rijen besloeg. Een holte die was afgedekt met een tegel, bevatte de relieken van St. Cyprianus (Baratte & Duval 1974, p. 54). De reliekenhouder bestond uit een antiek Romeinse grafsteen (Duval & Prévot 1975, p. 20). Het tweede altaar bevond zich op een vierkant podium aan het andere uiteinde van de kerk. De omheining besloeg hier de eerste drie rijen. Onder dit altaar bevond zich een kubusvormige stenen koffer versierd met het monogram van St. Cyprianus. F. Baratte acht het mogelijk dat beide altaren dezelfde relieken droegen en ook gelijktijdig waren (Baratte & Duval 1974, p. 54). Het complex omvatte verder annexen in het noorden en het zuiden (Baratte & Duval 1974, p. 56).

96

Soms werd ouder materiaal gebruikt voor de kerk. Zo werd aan de buitenste noordelijke muur een inscriptie gevonden, gewijd aan Jupiter Dolichenus. De zuilen van de beuken bestonden uit Korinthische zuilen en bestonden onder meer uit roze kalksteen of geeloranje marmer uit Simitthus (Baratte & Duval 1974, p. 52).

Evolutie: De kerk bevond zich op de funderingen van oudere gebouwen waarvan één zeker een publiek gebouw geweest is (Sears 2007, p. 46). De conversie van publiek tot religieus gebouw gebeurde mogelijk aan het einde van de 4e eeuw (Leone 2007, p. 240). Verscheidene mozaïeken, te dateren in deze periode, werden gevonden onder de kerk. Het tweede altaar, in het oosten, situeerde zich op een oudere constructie met een afsluiting. Deze constructie is mogelijk te dateren in de Vandaalse periode (Baratte & Duval 1974, p. 54). Beide altaren beantwoorden mogelijk aan veranderingen binnen de kerk of een liturgische herstructurering en zijn volgens L. Poinssot niet gelijktijdig met de oprichting van de kerk (Duval & Prévot 1975, pp. 17, 22). De meeste inscripties worden gedateerd tussen de 6e en 7e eeuw, waardoor gedacht wordt dat de kerk ten minste in gebruik bleef tot het begin van de 6e eeuw (Baratte & Duval 1974, p. 56). A. Leone maakt melding van herstellingen in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240).

Versiering en vondsten: Verscheidene mozaïeken werden gevonden. Een tegel met inscriptie sloot de holte van het oostelijke altaar af (Baratte & Duval 1974, pp. 54, 56). Ze vermeldt de handeling van het plaatsen van de relieken van St. Cyprianus. Hier wordt het regeringsjaar vermeldt van keizer Justianus II (Béjaoui 1994, p. 1388). Het gaat om het vierde regeringsjaar, namelijk 568/569. Dit altaar werd gewijd door bisschop Melleus, naar wie de kerk genoemd is en wiens epitaaf ook gevonden werd. Hij stierf aan het einde van de 6e eeuw (Baratte & Duval 1974, pp. 54-55). De epitaaf van een Vandaalse bisschop, Victorinus, is gevonden. Zijn graf werd behouden in de Byzantijnse periode (Baratte & Duval 1974, pp. 55-56).

97

Verschillende graven bevonden zich in de beuken waarvan de vloer voor een groot deel bestond uit epitaven, ingegraveerd in de tegels. Zowel clerici als gewone gelovigen (mannen, vrouwen en kinderen) komen voor (Baratte & Duval 1974, p. 55). Ook de binnenhof bevatte graven en werd mogelijk als begraafplaats gebruikt. Enkele graven zijn in een latere periode te dateren (Baratte & Duval 1974, p. 52). De portiek kende verscheidene kindergraven (Duval & Prévot 1975, pp. 329-330). In de straat aan de kerk werd ook een graf gevonden (Baratte & Duval 1974, p. 50). Afgaande op de graven van bisschoppen wordt gedacht dat de het complex de kathedraal was van Ammaedara (Leone 2007, p. 240).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

c) Citadel • Basilica III- “kapel van de citadel” Geografische situering: Binnen de citadel, tegen de oostelijke vestigingsmuur, ter hoogte van de derde toren (Baratte & Duval 1974, p. 60).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 240).

Geschiedenis van het onderzoek: Europese reizigers merkten reeds in de 18e eeuw een triomfboog op in het zuiden van het gebouw. Een eerste onderzoek gebeurde in 1883 door Cagnat en Saladin waarna ze in 1899 onderzocht werd door Sadoux en S. Gsell (Duval 2001, p. 698).

Kenmerken en evolutie: De kerk werd gebouwd na de bouw van de citadel (Leone 2007, p. 240). De kerk was oost-west georiënteerd met de apsis in het westen. Ze was verdeeld over drie beuken en vijf rijen. Haar afmetingen bedroegen 23, 50 m op 13 m (Baratte & Duval 1974, pp. 60, 65).

98

De toegang in het oosten ging via een vestibule en bestond uit drie deuren. Rechts van de vestibule bevond zich een deur die toegang gaf tot een toren. Hier was een trap aanwezig en enkele vensters. Twee kleinere toegangen situeerden zich aan de noordelijke muur. De gewelfde apsis was lichtjes verhoogd met vier treden. De wand van de apsis werd opgedeeld in zeven niches. Binnen de apsis werd geen synthronos opgemerkt maar mogelijk wel de zitplaats van de bisschop (Baratte & Duval 1974, pp. 63, 65). Via deuren was de apsis verbonden met de vertrekken aan haar weerskanten, mogelijk heiligdommen, die ook verbonden waren met de zijbeuken. Het is moeilijk te zien of de kapel van de kerk deels in de muur was ingebouwd (Baratte & Duval 1974, pp. 60, 66). Het altaar was verhoogd en had een ciborium. Afgaande op een holte bevatte het altaar relieken. De omheining besloeg de twee laatste rijen. De kerk had ook een verdieping. In het vertrek links van de apsis, zijn de resten van een trap opgemerkt en verscheidene vensters (Baratte & Duval 1974, pp. 65-66).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica V Geografische situering: Nabij de zuidwestelijke hoek van de citadel (Baratte & Duval 1974, p. 66).

Datering: Byzantijnse periode (Sears 2007, p. 47).

Kenmerken: De basilica had een trapezoïdaal grondplan en was oost-west georiënteerd met de apsis in het oosten. De kerk was verdeeld over drie beuken en had afmetingen van 11 m op 15 m. De ingang liep langs de noordelijke zijde van de apsis via een vestibule. De apsis was opgehoogd en werd geflankeerd door een heiligdom in het zuiden en door de vestibule in het noorden. Het omheinde altaar bevond zich op de plaats van een herbruikte Romeinse grafsteen en herbergde relieken.

Evolutie:

99

Volgens F. Baratte werd het gebouw door de Byzantijnen aangepast en versterkt. De oorspronkelijke hoofdingang in het oosten werd afgesloten en een nieuwe ingang werd opgericht in het noorden (Baratte & Duval 1974, p. 66).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

d) Aan de rivieroevers • Kapel St. Isodorus en St. Sebastiaan Geografische situering: Het gebouw bevond zich aan de rand van de wadi, dichtbij de kleine boog en op 200 m ten zuidoosten van het fort. Ze lag op de weg naar Thelepte en was verbonden met het fort door een brug die over de twee rivieren van de wadi liep.

Datering: Mogelijk 6e eeuw (Bejaoui 1994, p. 1386).

Geschiedenis van het onderzoek: In de jaren 1980 werd onderzoek naar de citadel verricht door het ‘Institut National du Patrimoine de Tunis’ en later door een Frans-Tunesisch team dat ook andere delen van de stad onderzocht. Enkel vijf of zes delen van het gebouw zijn geregistreerd. De westelijke kant ligt momenteel onder een asfaltweg (Bejaoui 1994, pp. 1385-1386).

Kenmerken en evolutie: Alle onderdelen van het gebouw zijn naar het zuidoosten georiënteerd. Het gebouw was 30 m lang en tussen 6 en 7, 50 m breed. Twee delen, allebei bestaande uit enkele kamers, werden gescheiden door een muur. De noordwestelijke kamer van het eerste deel deed waarschijnlijk dienst als vestibule of portiek die toegang verleende. Enkele stenen tegels lijken op deze van fonteinen. De tweede kamer van dit deel was 8 m lang, en heeft zo de grootste afmetingen. Ze was waarschijnlijk de belangrijkste kamer waar ook twee inscripties zijn gevonden. In het tweede gedeelte was de eerste zaal verbonden met een andere zaal afgaande op twee drempels die zijn gevonden (Bejaoui 1994, pp. 1386- 1387). In het oosten bevond zich de

100 toegang naar de andere kamer. De laatste kamer van het tweede gedeelte werd gescheiden van de voorgaande door een muurtje. Ze lag in het uiterste zuidoosten (Bejaoui 1994, p. 1388).

Versiering en vondsten: In de tweede (grootste) kamer van het eerste gedeelte werden twee inscripties gevonden. Een eerste inscriptie bestond uit twee tegels en vermeldde de gebeurtenis van de plaatsing van de relieken van St. Isidorus en St. Sebastiaan. Deze tekst werd herhaald op een andere stenen tegel maar verschilt op het vlak van presentatie en formulering. Bisschop Laquinto leidde de ceremonie van de plaatsing. Een precieze datum wordt niet vermeld Een tweede inscriptie is een epitaaf van T(h)eodosius, een clericus. In een kamer van het tweede gedeelte werden nog twee epitaven gevonden waarvan één tot een zekere Cresconius behoorde en dat het veertiende regeringsjaar van keizer Justinianus II, te dateren in 568-569, vermeldt. Drie graven zijn geregistreerd in de laatste kamer van het tweede gedeelte (Bejaoui 1994, pp. 1387-1388).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten. Wel werd in de laatste kamer van het tweede gedeelte een bakstenen oven gevonden, te dateren in een latere periode (Bejaoui 1994, p. 1388).

• Basilica VI? Geografische situering: 300 m ten oosten van de citadel.

Datering: Niet zeker geweten. Een Byzantijnse epitaaf werd gevonden, maar de vraag is of de epitaaf gelijktijdig was met het gebouw.

Geschiedenis van het onderzoek: F. Bejaoui onderzocht de resten van de mogelijke kerk.

Kenmerken en evolutie:

101

Het gebouw was oost-west georiënteerd met een apsis in het westen. Ze was verdeeld over drie beuken en was was 14, 60 m lang. De apsis was lichtjes verhoogd en had mozaïekversiering. Mogelijk bevond zich hier het graf met een Byzantijnse epitaaf. Meer naar het oosten werd nog een epitaaf gevonden (Duval 2001, pp. 701-702).

Het gebouw kende verscheidene aanpassingen en fases waardoor de identificatie wordt bemoeilijkt (Leone 2007, p. 240). N. Duval dacht oorspronkelijk aan domestieke structuren Vraag is of de epitaaf gelijktijdig is met het gebouw en of de mozaïek in de apsis dat ook is. (Duval 2001, p. 702).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

2. Carthago 2.1 Carthago intra muros a) Dermech-kwartier en de Douïmes • Klooster van St. Etienne Geografische situering: Ten zuidwesten van de cisternes van Borj Jedid op de flank van de heuvel (Ennabli 1997, p. 75).

Datering: Byzantijnse periode, afgaande op de mozaïeken, ten vroegste vanaf 533 (Ennabli 1997, p. 75).

Historische bron: Het klooster van St. Etienne wordt vermeld door Quodvultdeus (…- 450). Hij vertelt over een meisje dat werd betoverd door de godin Venus en haar doen en laten imiteerde. Zij werd naar het klooster van St. Etienne gebracht en onderging er een exorcisme door bisschop Capriolus (Ennabli 1997, pp. 75, 77).

Geschiedenis van het onderzoek: P. Gauckler vond op de plaats een huis waar een inscriptie in mozaïek St. Etienne, St. Perpetua, Felicitas en Speratus (het hoofd van de Scillitanen) vermeldt. De Byzantijnse

102 mozaïek deed P. Gauckler besluiten dat het hier ging om het klooster van St. Etienne (Ennabli 1997, p. 75). Wel bestaat nog enige discussie over dit gebouw.

Kenmerken: Het ging hier om een rechthoekige zaal met afmetingen van 12 m op 5 m met een apsis. Waar de ingang zich bevond wordt niet vermeld. Een betegelde binnenhof werd omringd door een galerij met mozaïek. De apsis was verhoogd, afgaande op de aanwezigheid van een trede. Aan weerszijden van de apsis bevonden zich rechthoekige nissen, mogelijk sacristieën. De rechthoekige zaal zou een kapel zijn. Voorts liep er ook een kloostergang (Ennabli 1997, pp. 75-76).

Vondsten en versiering: Terracotta tegels zijn gevonden, waarvan één met de afbeelding van een leeuw, typisch voor de Byzantijnse periode. In het noordelijke deel van de rechthoekige zaal lag een mozaïek met afbeeldingen van vogels en met een geometrische opbouw. Voor de apsis, in het zuidelijke deel van de mozaïek situeerden zich twee lagen mozaïek (Ennabli 1997, pp. 75-76). Verscheidene medaillons waren afgebeeld die de namen vermeldden van van Perpetua en haar metgezellen (de martelaren van Thuburbo Minus), van Speratus (de leider van de Scillitaanse martelaren, gestorven in 180) (Ennabli 1985, p. 192). Ook de naam van St. Etienne werd vermeld. De onderliggende mozaïek beeldde een medaillon uit met twee pauwen en de vermelding ‘baeatissimi martyres’. Op basis van deze mozaïeken werd de structuur gedateerd in de Byzantijnse periode (Ennabli 1997, pp. 75-76).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kapel van Gauckler Geografische situering: Tussen de TGM (Tunis- La Goulette- La Marsa) spoorweg en de zee. Ze ligt vlakbij de basilica Dermech I en het klooster van Bigua.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

103

Historische bron: De tekst Passio Beatissimorum Martyrum vermeldt de nabijheid van de kerk van Celerina/ van de Scillitanen nabij het klooster van Bigua.

Geschiedenis van het onderzoek: De kapel werd opgegraven door P. Gauckler in 1899 maar werd daarbij wel vernietigd. Hij identificeerde het gebouw als zijnde een kerk. Het gebouw is niet meer zichtbaar.

Kenmerken: Het gebouw was noordwest-zuidoost georiënteerd en volgde niet het urbane kadaster. Ze was verdeeld over drie beuken en had een apsis. Het gebouw was 12,50 m lang en 10 m breed. In het kwartier zijn verscheidene graven gevonden uit de 1e helft van de 2e eeuw (Ennabli 1997, pp. 74-75).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/ is niet geweten.

• Basilica Dermech I Geografische situering: Gelegen in het noorden van het park van de Antonijnse thermen (Ennabli 2000, p. 46). Het ligt meer bepaald op 150 m ten westen van de thermen (Ennabli 1997, p. 77). Ten noorden en oosten van de kerk bevond zich een christelijk grafveld (Ennabli 2000a, p. 50).

Datering: Vanaf de 5e eeuw tot in de Byzantijnse periode, volgens L. Ennabli (Ennabli 1997, p. 79). A. Leone dateert de oudste fase aan het einde van de 4e eeuw/begin 5e eeuw (Leone 2007, p. 106).

Geschiedenis van het onderzoek: De kerk, oorspronkelijk gekend als de basilica van Douïmes, werd door P. Gauckler ontdekt in 1899. Op oude kadasters wordt het perceel “het terrein van Ben Attar” genoemd waar zich een Punisch grafveld bevond. Een Tunesisch-Amerikaans team onderzocht de mozaïeken van de kerk (Ennabli 1997, p. 77).

104

Kenmerken: De basilica was oost-west georiënteerd met de apsis naar het oosten gericht. De basilica was verdeeld over vijf beuken en negen rijen. Ze was 35,50 m lang en 21 m breed (Ennabli 2000a, p. 46). Mogelijk was de hoofdingang in het oosten gelegen (Ennabli 1997, p. 79). In het zuiden bevond zich een andere toegang (Ennabli 2000a, p. 47). De apsis was verhoogd (Ennabli 1997, p. 79). Rondom bevond zich een stenen bank. Het koor werd begrensd door marmeren hekken/ banken (Ennabli 2000a, p 48). In het midden van het middenschip situeerde zich het altaar met een ciborium dat een marmeren reliekenkistje bedekte (Ennabli 2000a, p. 48). In het noorden gaven twee deuren toegang tot het baptisterium dat 10,25 m lang en 12,50 m breed was. De doopvont had een hexagonale vorm, lichtjes cirkelvormig en werd overdekt door een baldakijn. Twee trapjes van elk drie treden bevonden zich in het noord- en zuidoosten. Cisternes voerden water aan via een reservoir dat zich onder de kuip bevond (Ennabli 1997, p. 79). Vanuit het baptisterium bereikte men een kleine kapel via een driedubbele deur (Ennabli 2000a, p. 50). De kapel bevond zich ten zuidoosten van het baptisterium (Ennabli 2000b, p. 179). De kapel had een lengte van 12,50 m en een breedte van 8,25 m (Ennabli 1997, p. 79). Ze had een apsis in het oosten en was verdeeld over drie beuken. De apsis werd begrensd door twee heiligdommen en bevatte resten van een bisschopszetel in marmer. Een ciborium overdekte de relieken. Door de kapel liep een gang(pad) die de doorgang verschafte naar de kerk en de westelijke zalen (Ennabli 2000a, p. 50).

De muren van de kerk waren bepleisterd of met marmer en porfier bedekt en mogelijk dikker gemaakt met opus africanum. Het dak bestond mogelijk uit dakpannen of tegels. De zuilen waren van wit, zwart, rood of roos marmer, of graniet en basalt (Ennabli 2000a, p. 47). Voor het reliekenkistje van het altaar werd marmer uit Simitthus gebruikt evenals voor de zuilen van de baldakijn in het baptisterium. De muren hier waren bepleisterd en beschilderd (Ennabli 2000a, pp. 48-49).

Evolutie: Op basis van onder meer mozaïekonderzoek onderscheidt L. Ennabli vier fases voor de kerk.

105

Op het einde van de 4e eeuw of het begin van de 5e eeuw bestond een basilica verdeeld over drie beuken met een apsis in het westen. Het altaar bevond zich ter hoogte van de derde rij. Gedurende de Vandaalse overheersing werd zij niet verlaten of verwoest. Met de Byzantijnse periode werd de basilica aangepast, de noordoostelijke en zuidwestelijke muren bleven bewaard. Een nieuwe apsis werd opgericht in het oosten met een nieuw altaar ter hoogte van de vijfde rij. De oude apsis bleef wel behouden. Tegen het midden van de 6e eeuw werd de kerk opnieuw aangepast. De westelijke apsis werd weggehaald en het baptisterium werd opgericht. Het dak werd deels hersteld (Ennabli 2000b, p. 176). De laatste fase loopt door tot de 2e helft van de 7e eeuw, tot wanneer de kerk mogelijk verwoest werd. Annexen werden geplaatst naast de oostelijke apsis tegen het einde van de 6e eeuw (Ennabli 2000b, p. 179). De kapel is de jongste structuur (Ennabli 1997, p. 79). Er aanwijzingen dat de Dermech I werd verwoest door een brand waardoor gelovigen misschien zijn uitgeweken naar Dermech II (Ennabli 1997, pp. 82, 79).

Vondsten en versiering: Het middenschip had een mozaïek met geometrische motieven, vogels en kruisen. De apsis was ook bedekt met mozaïek met een afbeelding van twee fazanten (Ennabli 2000a, p. 50). Het quadratum populi had een mozaïek met geometrische ontwerpen: kwadranten/vierkanten met opgelegde stervormige afbeeldingen. Ook op het marmeren reliekenkistje lag een mozaïek (Ennabli 2000a, pp. 47-48). De muren van het baptisterium zijn beschilderd geweest met motieven zoals Byzantijnse kruisen en acanthustwijgjes, rozetten en loofwerk. De vloer bestond uit mozaïek met zeshoekige sterren. De zuilenrij droeg geometrische motieven en afbeeldingen van vogels en bloemen. In de kapel had de mozaïek van de zijbeuken een schelpenmotief (Ennabli 2000a, pp. 49-50).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica Dermech II Geografische situering:

106

In het zuidoosten, op ongeveer 25 m afstand van Dermech I. Ze wordt in het zuiden begrensd door de decumanus III noord, één van de voornaamste oost-west wegen in Carthago (Ennabli 2000a, pp. 50-51).

Datering : 5e eeuw tot in de Byzantijnse periode (Ennabli 1997, p. 81).

Geschiedenis van het onderzoek: P. Gauckler onderzocht van 1942-1944 een zaal die de Dermech II wordt genoemd. N. Duval herbestudeerde de structuur in 1966. De plaats werd in 1992 heronderzocht door het Amerikaanse team welke ook de Dermech I had opgegraven (Ennabli 1997, p. 80).

Kenmerken: Een zaal met afmetingen van 20 m lengte en 18 m breedte en welke bestond uit drie beuken, maakte deel uit van de oorspronkelijke basilica (Ennabli 2000, p. 50). De apsis werd niet gevonden (Ennabli 2000a, pp. 50-51). N. Duval dacht eerst aan een apsis in het zuidwesten, maar dat zou niet zo zijn. In het noorden werd ook geen apsis gevonden. Wel bevond zich ten noorden van een gemetselde platform een rechthoekige exedra. Het noordelijke massief kan mogelijk wel een koor geweest zijn (Ennabli 1997, pp. 81-82). Op het gemetselde platform heeft een marmeren tafel gestaan, het altaar. De resten van een ciborium zijn ook gevonden. In het zuidelijke deel van de zaal is de Byzantijnse laag verdwenen en er bevonden zich gemetselde gootjes, mogelijk om water af te voeren (Ennabli 1997, pp. 80-81).

Evolutie: Over enige evolutie wordt haast geen melding gemaakt. De rechthoekige zaal kende wel een fase in de 5e eeuw en bestond gelijktijdig met de Byzantijnse fase van de basilica Dermech I. De zaal van de kerk Dermech II kan in een later stadium zijn gebruikt voor de Eucharistieviering. Mogelijk was de kerk Dermech I in een bepaalde periode te groot geworden voor het aantal volgelingen in het kwartier of werd ze verwoest waardoor men moest uitwijken (Ennabli 1997, pp. 81-82). De kerk Dermech II kan in het laatste geval dan gefungeerd hebben als tijdelijke vervangplaats (Ennabli 2000a, p. 51).

Vondsten en versiering:

107

Verscheidene christelijk epitafen zijn gevonden alsook fragmenten van inscripties (Ennabli 1997, p. 82). Op de vloer van de verzamelhal lag een mozaïek met verscheidene motieven: vierkanten met vogels omringd door vlechten en ineengevlochten koorden, vierkanten met knopen van Salomon (twee ineenverstrengelde kettingen) en vierkanten omringd door “peltes” (schildjes in de vorm van een croissant). (Ennabli 2000a, pp. 50-51).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kerk Dermech III? Geografische situering: Ten westen van de Antonijnse thermen (Ennabli 1997, p. 82).

Datering: Byzantijnse periode, midden 6e eeuw ?

Geschiedenis van het onderzoek: L. Poinssot en R. Lantier hebben op deze site opgravingen uitgevoerd en vermeldden een christelijk centrum. In 1952 onderzocht C. Picard deze plaats en ze werd herbestudeerd door N. Duval en A. Lézine in 1955. G. Hallier noemde de structuur “Dermech III” (Ennabli 1997, p. 82).

Kenmerken en versiering: Veel over deze structuur/structuren blijft hypothetisch. P. Gauckler vond twee kapellen met een apsis. In het centrum van de apsis is een tombe gevonden welke was bedekt met een mozaïek en een epitaaf. De tombe wordt gedateerd in het midden van de 6e eeuw. N. Duval beschrijft een basilica, met afmetingen van 46,50 m lengte en een breedte van 17 m, met twee apsissen die niet op hetzelfde ogenblik zijn gebouwd. In de westelijke apsis bevond zich een graf met mozaïekversiering. De mozaïek bestond uit drie delen. Onderaan was een vaas afgebeeld, in het midden een epitaaf (van Marina) en ter hoogte van het hoofd was een symbool weergegeven. Volgens de auteur is de basilica te dateren in de Byzantijnse periode op basis van de mozaïek (Duval 1972, pp. 1094, 1096). L. Ennabli acht het mogelijk dat op de

108 ruïnes van een oudere constructie twee kapellen werden gebouwd. De oorspronkelijke structuur is mogelijk vervallen of afgebrand (Ennabli 1997, p. 82).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica Bir Messaouda Geografische situering: Op de oostelijke helling van de Byrsa heuvel, tussen de TGM spoorweglijn en de Avenue Bourguiba, ten noorden van het cinemacomplex (Miles 1999, p. 41). Volgens de Romeinse gridstructuur lag het tussen de Cardines IX en XI en de Decumanus Maximus en de Decumanus I (Miles 2006, p. 199).

Datering: 6e eeuw tot in de 2e helft van de 7e eeuw (Miles 2006, p. 199).

Geschiedenis van het onderzoek: Verscheidene opgravingen brachten Punische, Romeinse en laat antieke structuren aan het licht. In 1997 werd het gebied rond het baptisterium vrijgemaakt door een Britse team onder leiding van R. Miles en in 1998 vond een geofysische survey plaats ten noorden, zuiden en oosten van het baptisterium. In het noorden lagen structuren die reeds eerder waren opgegraven (Miles 1999, p. 41). Rondom de site vonden ook opgravingen plaats onder meer door de universiteit van Amsterdam onder leiding van R. Docter. De meest recente opgravingen spitsten zich toe op het gebied ten noorden en oosten van het baptisterium (Miles 2006, p. 200).

Kenmerken: De jongste basilica was oost-west georiënteerd waarbij ze een vroegere noord-zuid structuur integreerde. De verhoogde apsis lag in het oosten en de kerk was verdeeld over vijf beuken. De basilica had een lengte van 34,5 m en een breedte van 22, 5 m. In het westen bevond zich de narthex die werd begrensd door de hoger gelegen Cardo IX (Miles 2006, pp. 202, 213). Op het kruispunt van het middenschip van de jongste basilica en de transepten van de oudste basilica bevond zich een overkoepelde hexagonale ruimte (Miles 2006, p. 223). Hierbinnen

109 stond het altaar met een ciborium. Ten zuiden van het altaar lag een stuk tafel van marmer (mensa) (Miles 2006, p. 211). De westelijke, zuidelijke en noordelijke muren vertonen een niveauverschil met de oudere Romeinse stratigrafie die een verticale structuur impliceert. De basilica had drie toegangen; één situeerde zich aan de westelijke muur, afgaande op een drempel. Mogelijk leidde deze verder naar het noorden van waaruit men naar het centrum kon gaan. Een tweede toegang lag ongeveer 10 m. ten zuiden van deze drempel. Een mogelijk derde ingang bevond zich in het westen van de noordelijke muur. Deze ingang gaf mogelijk toegang tot de hogere niveaus (Miles 2006, pp. 204- 205).

De rechthoekige noord-zuid structuur van de vroege 5e eeuw was verdeeld over drie beuken. Het gebouw was 17 m breed en 51 m lang (Miles 2006, p. 202). De westelijke muur lag op de oude noord-zuid terrasmuur. De apsis in het noorden had twee nevenapsissen die openden naar het middenschip.

Het zuidelijke deel was ten tijde van de publicatie nog niet geheel gedefinieerd. Of het vormde een andere toegang tot het middenschip of het had een gelijkaardig ontwerp als de apsis in het noorden om tot een eenheid te komen (Miles 2006, pp. 208-209).

Het baptisterium lag in het westen. De ruimte had afmetingen van 17,70 m oost-west en 17, 90 m noord-zuid. De doopvont zelf had afmetingen van 3,7 m op 4,1 m en had een hexagonale vorm maar de binnenste ruimte werd later halfcirkelvormig gemaakt. Een pijpleiding voerde het water af, ten zuidwesten van de doopvont, en eindigde in een laat- Punische cisterne (Miles 2006, p. 213). Water werd aangevoerd van een bron ten oosten van de doopvont in het baptisterium. Rondom de doopvont bevonden zich vier muren. Misschien dienden zij om de doopgelegenheid af te schermen. Dit past echter niet bij het idee dat de doop een belangrijk ritueel was en de ruimte zou verder vrij beperkt zijn geweest in omvang. Mogelijk verhoogden zij het niveau. Het centrale gedeelte met de doopvont zou dan boven de rest zijn verheven. De plaats werd mogelijk verder benadrukt door het plaatsen van een baldakijn. Rondom het centrale deel met de doopvont bevinden zich zuilen die allen op dezelfde as staan en een cirkelbeweging maken. Zij zorgden voor een processie (Miles 2006, pp. 214-215).

Cisternes zijn gevonden onder de oostelijke en westelijke zuilenrijen (Miles 2006, p. 205).

110

De cisternes die werden gevonden in het oosten van de terrasmuur zijn verbonden met de oude domestieke structuren (Miles 2006, p. 215). Twee cisternen bevonden zich in het noorden van de oost-west basilica en kregen een andere functie. Beiden hadden in tegenstelling tot de anderen een concaaf dak. De westelijke cisterne (5 m op 3,5 m) werd op een gegeven moment verbonden met de oostelijke cisterne (Miles 2006, pp. 216-217). Op basis van de afbeeldingen die hier zijn gevonden wordt geconcludeerd dat de cisterne dienst deed als graf voor de stichter van de basilica of als plaats voor relieken (Miles 2006, pp. 218, 221).

De noordelijke en zuidelijke muren van de oost-west basilica zijn gebouwd in opus africanum. De westelijke muur was opgebouwd uit blokken metselwerk. De westelijke en de noordelijke muren zijn waarschijnlijk versierd geweest met pilasterzuilen. De binnenste zuilenrijen bestonden uit dubbele zuilen en droegen het clerestorium of de lichtbeuk terwijl de buitenste zuilen de dakzijden ondersteunden. Voor de binnenste zuilenrijen is blauw/groene kalksteen gebruikt en roze kalksteen voor de buitenste zuilenrijen (Miles 2006, pp. 204-205). De doopvont bestond uit een combinatie van herbruikte stenen met opus caementicum en werd bedekt met marmer (Miles 2006, pp. 213, 215).

Evolutie: Het gebied waar de basilica was gesitueerd werd gebruikt vanaf de midden-Punische tot de laat-Byzantijnse periode (Miles 1999, p. 42). De aanwezigheid van een terrasmuur die noord- zuid liep onderscheidde de lagere van de hogere zones waarbinnen structuren zich ontwikkelden. De gebouwen in het noorden en in het centrale gedeelte aan de Cardo X werden verlaten rond de late 4e / vroeg 5e eeuw waarbij sommigen verbrand lijken te zijn. De huizen, gelegen in het oosten en te dateren rond het midden van de 2e eeuw, werden opgevuld en genivelleerd. De structuren in het zuiden bleven bewaard tot de 6e eeuw (Miles 2006, p. 201).

De noord- zuid structuur werd over deze huizen heen gebouwd in het midden van de 5e eeuw (fase I). Ze integreerde de Romeinse terrasmuur in het westen en de westelijke muur van de Cardo X in het oosten. Een vestibule bood toegang in het zuiden. In het noorden werd het uiteinde ingedeeld in kamers (Miles 2006, pp. 201-202).

111

In de vroege 6e eeuw werd een apsis opgericht in het noorden en werd een basis aangelegd voor het koor (fase II).

In het midden van de 6 eeuw werd de oost-west basilica opgericht. De noord-zuid basilica werd geheroriënteerd en vernieuwd (Miles 2006, p. 222-223). Het gebouw werd een 20tal m uitgebreid naar het zuiden (Miles 2006, p. 202). Twee nieuwe apsissen werden aangelegd aan de zijden van de oude apsis. De zuidelijke vestibule van de oude basilica werd verhoogd. Het baptisterium werd eveneens in deze periode opgericht. De cisterne met crypte en afbeeldingen werd in de basilica geïncorporeerd. Mogelijk werd hiervoor de oost-west uitbreiding verlaagd (Miles 2006, pp. 222-223). Aangezien een niveauverschil bestond tussen de basilica en de Cardo IX, zullen trappen zijn nodig geweest. Tussen de basilica en de Romeinse stratigrafie zijn resten opus caementicum gevonden. Deze vormden waarschijnlijk de trap voor de eerst vernoemde toegang (Miles 2006, p. 204). Ook voor het hoger gelegen baptisterium zal een trap zijn nodig geweest (Miles 2006, p. 215).

Een deel van de westelijke cisterne werd op een bepaald ogenblik opgevuld en de interne ruimte werd aangepast wat mogelijk verband hield met de bouw van de jongste basilica en het gebruik van de ruimte als crypte. Met het oprichten van een galerij over de schrijn werd een te grote drukte tegengegaan in de kerk (Miles 2006, pp. 218,221). Sporen van een kleine brand zijn opgemerkt in de noordoostelijke hoek wat het einde van menselijke activiteit impliceert. De cisterne bleef tot het einde van de 7e eeuw in gebruik en werd op hetzelfde moment als de basilica verlaten (Miles 2006, p. 219).

Vondsten en versiering: De marmeren tafel aan het altaar had was versierd met een lint en een Grieks crux immissa geplaatst in een cirkel (Miles 2006, p. 211). De mozaïeken in de oost-west basilica zijn in één fase geplaatst maar zijn op sommige plaatsen verstoord, mogelijk door andere structuren, slijtage, verwoestingen of moderne verstoringen. De mozaïeken vertonen afbeeldingen die overeenkomsten hebben met deze van de Justiniaanse periode. Verschillen in stijl zijn te bemerken tussen de mozaïeken van de narthex en van de oost-west zijbeuken. In het middenschip tussen de zuilenrijen werd een binnenste paneel en een buitenste paneel gecreëerd. Het buitenste paneel, dat zich oost-west uitstrekte had een witte achtergrond met geknoopte kruisen met onder meer witte, rode,

112 groene en blauwe kleuren. Het binnenste paneel had een circulair ontwerp met een witte achtergrond met onder meer groene, blauwe en rode kleuren. De keuze van betere materialen is hier ook afhankelijk van de locatie. Verscheidene herstellingen zijn hier uitgevoerd doorheen de periode waarbij verschillen in kwaliteit zijn opgemerkt. De stabiliteit kan beïnvloed zijn geweest door de aanwezigheid van ondergrondse cisternes (Miles 2006, pp. 205-206). In de uiterste noordelijke zijbeuk lag een mozaïek met vogels die naar een andere kant keken, afhankelijk vanwaar men stond en duidden zo de plaats van de crypte aan waarvan de toegang zich bevond in de noordwestelijke hoek (Miles 2006, p. 221).

De mozaïeken in de noord-zuid structuur zijn maar voor een klein gedeelte bewaard. De westelijke zijbeuk droeg een mozaïek bestaande uit een rechthoekig paneel met dieren, vogels, geometrische ontwerpen en planten. Het middenschip had afbeeldingen van Griekse kruisen en diagonale lijnen. De kruisen werden geplaatst in de vorm van een diamant. Ook bloemen, harten en knopen werden afgebeeld. De mozaïek kon vanuit alle richtingen bekeken worden zonder dat het motief hierdoor werd vervormd, in tegenstelling tot andere kerken in deze periode (Miles 2006, pp. 211-212). De apsis in het oosten had wellicht een betere kwaliteit van versiering aangezien zij ook een focus van het complex vormde. In het baptisterium lag mozaïek met afbeeldingen van wervelende vogels en klimopbladeren (Miles 2006, pp. 213, 215).

In de westelijke cisterne zijn muurschilderingen aangebracht op de zuidelijke en de noordelijke muur. Het gaat om een Grieks kruis op de zuidelijke muur. Rondom staan rode rozen met groene stengels. Een dikke rode band omgrensde het kruis. Op de noordelijke muur was ook een gouden kruis met rozen en een rode band afgebeeld hoewel tussen beide afbeeldingen een klein verschil bestaat. Zo zijn de motieven op het kruis anders. Ook de westelijke muur was beschilderd, hoewel de afbeelding niet kon worden gereconstrueerd. Enkel een rode band met binnenste zwarte rand en groene en gele resten zijn op te merken (Miles 2006, pp. 217-218).

Komst Arabieren: De basilica lijkt te zijn verlaten tegen het einde van de 7e eeuw. In de noord-zuid transeptbeuken werden sporen van een brand opgemerkt. Het is niet duidelijk of dat dit mede

113 de oorzaak tot het verlaten was. We zien verder dat puin werd gedumpt in de basilica en dat verscheidene bouwmaterialen werden weggenomen. Verder werd in het zuiden een kalkoven gevonden, gevuld met marmerresten (Miles 2006, p. 222).

b) Havenkwartier (Carthagenna-kwartier) • Basilica Carthagenna Geografische situering: In het havenkwartier, tussen de cardines IX en X en de decumani II en III zuid. Het zuidelijke deel droeg vroeger naam van “Les Salines” en wordt tegenwoordig “Salammbô” genoemd (Ennabli 1997, pp. 59, 61).

Datering: 6e eeuw (na de Byzantijnse veroveringen) tot in de 2e helft van de 7e eeuw (Ennabli 2000a, pp. 40, 43).

Historische bron: In de Actes van de Scillitaanse martelaren werd Carthago in het Grieks “Carthagenna” (Κάρθάγέννά) genoemd (Ennabli 1997, p. 59).

Geschiedenis van het onderzoek: Het terrein werd gedeeltelijk onderzocht met een noodopgraving in 1960-1970 door de opkomende urbanisatie (Ennabli 1997, p. 61). Het baptisterium werd onderzocht door de Universiteit van Michigan, tijdens hun opgraving van het Huis van de Griekse Wagenmenners (Ennabli 1987, pp. 300-301).

Kenmerken: De Byzantijnse basilica was oost-west georiënteerd en had twee apsissen. De kerk was verdeeld over vijf beuken en acht rijen. De kerk was 36, 25 m lang en 25,25 m breed (Ennabli 2000a, pp. 40-41). In een andere bron worden zes rijen vermeld (Ennabli 1997, p 66). Een toegang lag in het westen, een andere opening bevond zich in het oosten, maar werd later begrensd door de bouw van een kapel (Ennabli 1987, p. 302). Uitzonderlijk zijn de twee contemporaine apsissen waar van de oostelijke de hoofdapsis (Ennabli 1997, p. 66).

114

In het noorden, aangrenzend aan de oostelijke apsis, bevond zich een kapel waarvan de apsis relieken herbergde(Ennabli 2000a, p. 41). In het zuiden bevonden zich de trappen die naar het baptisterium leidden. Het vertrek had een vierkant grondplan (Ennabli 1997, p. 66). De doopvont zelf had een kruisvormig grondplan maar wel een achthoekige bodem. Boven de kuip stond een achthoekig ciborium. Rondom de doopvont liep een achthoekige rondgang. Ten oosten van het baptisterium en ten noorden van de basilica bevonden zich de zalen voor de geestelijken (Ennabli 2000a, p. 42).

De architecturale decoraties zoals de kapitelen, de kijkvensters en de balustrades zijn waarschijnlijk afkomstig uit Constantinopel (Ennabli 2000a, p. 41).

Evolutie: Verscheidene fases zijn te onderscheiden vanaf het einde van de 4e eeuw/ begin van de 5e eeuw tot de 2e helft van de 7e eeuw.

Eerst bestond een gebouw uit het einde van de 4e eeuw. Ze bestond uit een driebeukige zaal die oost–west was georiënteerd met een lengte van 19 m en een breedte van 8,50 m. De ingang van het gebouw bevond zich aan de cardo X. In het westen situeerde zich een incomplete portiek. Verder waren er drie zalen voor commercieel gebruik, gericht naar de cardo IX. Oorspronkelijk waren zij niet verbonden met de driebeukige zaal. De mozaïeken die hier worden gevonden impliceren een zekere circulatie. Een betegelde hof gaf toegang tot één of twee zalen die een vestibule vormden (Ennabli 1997, p. 61). In het begin van de 5e eeuw werden de zaal en de incomplete westelijke portiek verenigd en werd een zuil geplaatst op de oude scheidingslijn waardoor de zuilenrij doorliep en de hof werd verhoogd. Verscheidene zalen werden met elkaar verbonden (Ennabli 1997, p. 61). De identificatie van het gebouw als zijnde een kerk in deze fase wordt wel betwist. Tijdens de Vandaalse periode werd het gebouw verlaten. Het oude gebouw en de Byzantijnse basilica worden van elkaar gescheiden door een vulling van 1, 20 m dikte (Ennabli 2000a, p. 41). De nieuwe Byzantijnse basilica werd in één fase gebouwd. De nieuwe basilica nam zowel de as als de noordelijke muur over van het 4e eeuwse gebouw (Ennabli 2000a, p. 40). De twee apsissen werden ook op hetzelfde moment gebouwd (Ennabli 1997, p. 66). In de eerste helft van de 7e eeuw werd de kapel gebouwd (Ennabli 2000a, p. 41).

115

Vondsten en versiering: Leone A. vermeldt een graf in de binnenplaats, maar een datering wordt niet gegeven (Leone 2007, p. 164). In 1984 werd in een cisterne van de Carthagenna negen bronzen objecten gevonden. Het gaat onder meer om een armatuur in de vorm van een Griekse crux immissa, samengesteld uit tien stukjes (object 1). Dit komt voor vanaf de 6e eeuw en kan gebruikt zijn geweest in een processie. Ook komen enkele fragmenten van haakjes (objecten 2-4) en ringen (objecten 7-9) voor. Een pyramidale nagel is gevonden, mogelijk voor in een steen (zoals een architecturaal element) (object 5). Verder werd een ketting in verschillende stukken gevonden (object 6) (Dolenz 1996, p. 29).

De versiering van het christelijke gebouw is typisch Byzantijns. De mozaïeken worden gedateerd in de 1e helft van de 6e eeuw, overeenkomstig met de oprichting van de Byzantijnse basilica. Deze mozaïeken bevonden zich in de beuken en de westelijke apsis was belegd met stukken marmer. De vloerversiering van de oosterse apsis is niet geweten (Ennabli 1997, p. 66). De apsis had wel een geometrisch motief die iets heeft omringd, mogelijk een symbool of een inscriptie. De mozaïeken van de basilica werden weggenomen in 1970 zonder dat ze werden geregistreerd. Panelen met verscheidene motieven zoals vogels, vissen en knopen van Salomon werden vermeld (Ennabli 1987, pp. 300, 302). De mozaïek met geometrische motieven wijst op lokale mozaïekleggers wiens leermeester werd bijgestaan door mozaïekontwerpers waarschijnlijk afkomstig uit Constantinopel (Ennabli 2000a, p. 41). De kapel had een mozaïek met een pauw in het midden en rondom druiventrossen en wijnbladeren die uit vier potten oprezen, geplaatst in de hoeken (Ennabli 1987, p. 302).

Komst Arabieren: De basilica werd verlaten in de 2e helft van de 7e eeuw waarna er woningen werd opgericht (Ennabli 1997, pp. 68-69). Deze woningen van de armere bevolkingslagen, bestonden reeds in de 2e helft van de 6e eeuw en situeerden zich op de plaats van de kamers ten zuiden van de scheidingsmuur. Kleine winkeltjes zullen zijn gebouwd naar beide cardos. De occupatie bleef tot de periode van de Fatimieden waarna de site werd geplunderd. De basilica was reeds tweemaal geplunderd maar werd telkens heropgebouwd (Ennabli 1987, pp. 303-304). Een Arabische olijfoliepers werd ook gevonden (Leone 2007, p. 235).

116

c) Borj Jedid- en Saydaheuvel • Kapellen van Astérius en Redemptus Geografische situering: De kapellen zijn gelegen in de Sayda-necropool, nabij een lyceum (Duval 1972, p. 1100).

Datering: Einde van de 6e eeuw (kapel van Astérius) en 2e helft van de 6e eeuw (kapel van Redemptus) (Ennabli 1997, p. 104). A. Leone suggereert een datering in de 7e eeuw voor de kapel van Astérius (Leone 2007, p. 174).

Geschiedenis van het onderzoek: Met de bouw van een lyceum werd in 1955 een ondergrondse kapel gevonden, de kapel van Redemptus. De kapel van Astérius was reeds onderzocht in 1950 (Ennabli 1997, pp. 103- 104). Deze kapel werd gereconstrueerd in het park van de Antonijnse thermen (Ennabli 1997, p 104).

Kenmerken en versiering: De kapel van Astérius is het beste bewaard. De kapel had een rechthoekig grondplan met een apsis in het zuidoosten gelegen. De afmetingen bedroegen 2, 45 m op 4, 20 m. De ingang lag aan de voorkant. (Duval 1972, p. 1100). De kapel was in de grond gegraven en verstevigd met metselwerk. Een trap leidde naar het binnenste van de kapel. De naam “Astérius” was gegraveerd in één van de treden van de trap die naar de apsis voerde, maar de naam slaat niet op de gestorvene. De apsis, lichtjes opgehoogd, bevatte een altaar met relikwieën en werd afgeschermd door middel van een bank of hek. De wanden van de kapel waren bepleisterd en beschilderd. De vloer werd versierd met mozaïek waarop afwisselend vogels en knopen in ruiten waren afgebeeld, evenals een visrijke zee in de vestibule. De vloer van de apsis was versierd met twee pauwen en een kelk in mozaïek. Ook lag er een mozaïek die bestond uit een kruis omringd door een cirkel en edelstenen. Deze mozaïek bedekte de relikwieën onder het altaar (Ennabli 1997, p. 104). Het graf was geplaatst tegen één van de zijden (Duval 1972, p. 1101). Onder de vloer in de kapel van Astérius werden munten gevonden die een datering geven aan het einde van de 6e eeuw. Tevens zijn fragmenten van inscripties geregistreerd (Ennabli 1997, p. 104).

117

De kapel van Redemptus had ook een rechthoekig grondplan met de apsis naar het noordwesten georiënteerd. De afmetingen bedroegen 4 m op 6,50 m. De ingang bevond zich langs één van de zijden (Duval 1972, p. 1100). Ook hier gaf een trapje toegang tot de kapel. De naam van de gestorvene stond op een epitaaf van de sarcofaag. Redemptus was een arcarius, de administrateur van de vijfde kerkelijke regio (Ennabli 1997, p. 104). Het graf was geplaatst in de as van de kapel, tegen de muur. De apsis had hier geen altaar meer ten tijde van het onderzoek, maar wel nog de relikwieën (Duval 1972, p. 1101). De kapel had tevens weinig versiering (Ennabli 1997, p 104).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/ is niet geweten.

• Ondergrondse baptisterium Geografische situering: Tussen de Dermechkerk en de basilica van St. Monique (Luiks 1975, p. 40).

Datering : Van de 2e helft van de 5e eeuw tot in de Byzantijnse periode (Ennabli 1997, pp. 105, 107).

Geschiedenis van het onderzoek: Het baptisterium werd ontdekt bij de bouw van een lyceum. N. Duval en A. Lézine hebben deze ondergrondse ruimte onderzocht in 1956-1957 (Luiks 1975, p. 40).

Kenmerken: In het noordoosten van het terrein bevond zich de ingang. Het monument bestond uit vier ruimtes. Na het doorlopen van een eerste kamer, daalde men een trap af. De tweede kamer vormde het baptisterium dat men bereikte via een klein trapje. Deze kamer was verbonden met de derde kamer via een boog en nog een trapje. Zo werd één ruimte bekomen met afmetingen van 11,65 m op 2,75-2,85 m. De doopvont had een vierdelige klaverbladvorm, geplaatst in een vierkant. De doopkuip had een ciborium (Luiks 1975, p. 40). Het grondplan van de doopvont werd bepaald door de aanwezigheid van een (water)put welke in een oudere periode dienst deed als cisterne (Ennabli 1997, pp. 105-107). In het noordwestelijke blad van de doopvont was een trapje aangelegd (Luiks 1975, pp. 41- 42). De bisschop zal zich dan in het zuidoosten geplaatst hebben. De doopkuip werd van de

118 rest van de ruimte gescheiden door een hek of bank en situeerde zich zo in het noordoosten (Ennabli 1997, pp. 106-107). De vierde zaal, welke half ondergronds lag, verborg de trap die naar de gang voerde die langs de zalen van het baptisterium liep. Zij kwam uit op de derde ondergrondse zaal (Ennabli 1997, p. 105).

Evolutie: Verscheidene fasen zijn te onderscheiden, maar het is in de literatuur niet altijd even duidelijk op welk moment de aanpassingen werden uitgevoerd.

Zowel de zalen als de put gaan vooraf aan de christelijke occupatie. De oudste fase is te dateren in de 2e helft van de 5e eeuw afgaande op munten welke zijn gevonden onder de vloer van de derde zaal en de trap. Het baptisterium zelf is te dateren in de 5e eeuw. De bovengrondse zalen zijn ook ouder dan de 6e eeuw (Ennabli 1997, pp. 105, 107). Verscheidene aanpassingen zijn uitgevoerd in een latere fase zoals de plaatsing van het ciborium en de omsluiting (Ennabli 1997, p 106). Ook de vierde zaal die de trap aan het zicht onttrok is te dateren in een latere fase evenals de meer uitgebreide versiering zoals bepleistering en beschildering, de mozaïek en het plaatsen van marmer. (Ennabli 1997, pp. 105-106). In de Byzantijnse periode maakte het baptisterium deel uit van een kerk welke thans niet meer zichtbaar is (Ennabli 2000a, p. 54). De ruimten werden nog lang bezocht en veranderd, afgaande op de vondst van munten van Heraclius (610-641) (Ennabli 1997, p. 108).

Vondsten en versiering: Enkel A.G. Luiks vermeldt een tombe in het noordoosten van de ondergrondse ruimte met een monogramkruis dat in Noord-Afrika in de 5e eeuw zijn intrede maakt (Luiks 1975, p. 40).

De muren van de ondergrondse zalen waren versierd met monogramkruisen (Ennabli 1997, p. 105). De doopvont was versierd met afbeeldingen van onder meer rozen. Het plafond was versierd met veelkleurige caissons. Ook de muren waren beschilderd (Ennabli 1997, pp. 106- 107). De gebruikte motieven voor de mozaïek zijn kenmerkend voor de Byzantijnse periode (Duval 1972, p. 1102). In het noordoostelijke deel waar de doopvont stond, zijn drie figuren geschilderd op de noordwestelijke muur. De middelste figuur droeg een apostelkleed. Zowel deze figuur als zij

119 die aan weerskanten van hem stonden, hadden een stralenkrans. Inscripties onthulden de namen van deze figuren; de rechtse figuur was Saturus, de metgezel van St. Perpetua. De anderen hun naam is verdwenen. De afbeelding van deze martelaren sacraliseerde de doopruimte (Ennabli 1997, pp. 107-108).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/ is niet geweten.

• Byzantijnse huis van de vicus castrorum Geografische situering: Op de Sayda- en Borj Jedidheuvel, nabij ‘Kobbat bent el Rey’.

Datering: Byzantijnse periode, geen verdere precisering.

Kenmerken en versiering: In het huis had één van de zalen een vloermozaïek met christelijk motief. In een medaillon lag een kruis met twee vogels zittend op de armen. Twee lammeren zijn ook afgebeeld. Vier personen bevinden zich aan de hoeken rond het medaillon met korte, omgorde tunieken. De personen worden gezien als zijnde de vier evangelisten Marcus, Lucas, Johannes en Mattheus en de mozaïek staat dan ook gekend als ‘de mozaïek van de vier evangelisten’. Een andere vloermozaïek, in een rechthoekig zaaltje ten noorden van de oecus beeldde een jachtmotief uit in een bos met zwijnen, leeuwen en tijgers. De oecus had een mozaïek met geometrische motieven met in het westen een emblema in de vorm van een huis met torentjes. De zaal met de mozaïek van de evangelisten was mogelijk een privékapel waar het medaillon met kruis door een tafel werd beschermd (Ennabli 1997, pp. 109-110).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

d) Odeonheuvel en theater • Klooster Bigua Geografische situering :

120

Bij het ‘huis van Tellus’ dat zich bevond in het kwartier van de Romeinse villa’s (Ennabli 1997, p. 89).

Datering: Einde van de 4e eeuw/ begin van de 5e eeuw tot in de 7e eeuw (Ennabli 1997, p. 40).

Geschiedenis van het onderzoek: P. Gauckler onderzocht de regio in het begin van de 20e eeuw. Naar aanleiding van publieke werken werd in 1957 opnieuw onderzoek uitgevoerd. In het noordelijke deel werden drie zalen met mozaïeken gevonden. Een deel van het gebouw wordt bedekt door de weg die ten westen van de TGM spoorweg ligt (Ennabli 1997, pp. 89-90).

Kenmerken: De middelste van de drie zalen had een apsis. Tegen de noordelijke muur en zuidelijke muur hiervan zijn bakken of bassins (‘auges’) ruw vastgezet op manshoogte, vier aan elke muur. Vanuit een deuropening met drie bogen bereikte men een grote rechthoekige zaal. De zaal die in het noordoosten grensde aan de apsis had een mozaïek met in het midden een medaillon met inscriptie (Ennabli 1997, pp. 90, 94). Drie zalen situeerden zich nabij de apsis. Één zaal was verbonden met een zuidelijk vertrek maar niet met de twee andere zalen. Mogelijk was hier een scheiding van seksen aanwezig waarbij de vrouwen in het publieke deel verbleven en de mannen verbleven in een zaal die was verbonden met het klooster (Ennabli 1997, p. 96).

Evolutie: Voor het klooster en het huis zijn er fases te onderscheiden van de 4e tot en met de 7e eeuw Het ‘huis van Tellus’ lag bovenop Punische graven en werd gebouwd rond de 1e eeuw n.C. In de ontvangstzalen lagen zich mozaïeken (Ennabli 1997, p. 93). Aan het einde van de 4e eeuw of het begin van de 5e eeuw vonden er veranderingen plaats zoals het uitbreiden van de zalen, het herstellen van de vloer, het verhogen van de scheidingsmuren en het verkleinen van de woonruimtes Deze veranderingen moeten volgens L. Ennabli worden gelieerd aan de oprichting van het klooster in het aristocratische huis. In het 2e kwart van de 6e eeuw werd een ‘édifice à auges’ gebouwd (Ennabli 1997, p. 94). Zulke gebouwen zijn vaak religieus en hebben dubbele rijen met bassins (Leone 2007, p. 204). Het gaat om de zaal met apsis (Ennabli 1997, p 94).

121

Volgens L. Ennabli werd een kapel of ander monument opgericht voor de relieken (Ennabli 1997, p. 97). Aan het begin van de 7e eeuw lag een groot deel van het gebouw open met uitzondering van de apsis, het zaaltje ten noorden van de apsis en een kleine zaal ten oosten van de centrale ruimte. De zaal met apsis werd toen gebruikt als opslagplaats van schenkingen. Tegen het midden van de 7e eeuw merken we begravingen van vrouwen en kinderen ad sanctos op, wat mogelijk in verband staat met de symboliek rond de Maccabeën (zeven kinderen en hun moeder) (Ennabli 1997, p. 98).

Vondsten en versiering: De zaal ten noorden van de zaal met apsis had een mozaïek met inscriptie die naar de zeven monniken van Gafsa en naar de Maccabeën verwees. Deze inscriptie is geplaatst na de Byzantijnse veroveringen. Een tweede inscriptie is geplaatst na 610 (Ennabli 1997, pp. 96- 97).

Komst Arabieren: Met de komst van de Arabieren werd een agrarisch complex ingebouwd: de bassins werden gebruikt voor de opslag van olijven (Ennabli 1997, p. 98).

• Circulaire monument mogelijk met kerk Geografische situering: Op de top van de Odeonheuvel (Ennabli 1987, p. 293). Meer precies situeerde het monument zich nabij het theater, ten oosten van de noord-zuid weg van Carthago, de cardo maximus (Ennabli 2000, p. 52).

Datering: 4e eeuw tot in de 7e eeuw.

Korte omschrijving: Een circulair monument dat een memoria is geweest, maar het is niet geweten welke relieken het heeft bewaard. Een kerk bevond zich aan het monument (Ennabli 2000a, pp. 52-53).

Geschiedenis van het onderzoek:

122

De site werd voor het eerst onderzocht in 1837 door C. Falbe en G. Temple waarna een eerste plan werd gemaakt in 1838. Ze werd verder opgegraven in 1951 door A. Lézine en tussen 1976 en 1982 door een team van de Universiteit van Québec à Trois-Rivières (Hallier 1995, pp. 201- 202). Tussen 1994 en 2000 onderzocht P. Senay de kerk (Senay 2002, p. 18).

Kenmerken: Het monument was geplaatst in een rechthoekig grondplan met een totale lengte van 38, 60 m (oost-west) en een breedte van 31,20 m (noord-zuid). Het circulaire gebouw had een diameter van 8,40 m en is 12 m hoog en bestond uit twee concentrische ringen met elk twaalf zijden. Tussen beide ringen liep een galerij. Twaalf deuren vanuit de eerste, binnenste, ring kwamen op deze galerij uit. De voorgevel van het circulaire monument was voor een groot deel opgebouwd met opus quadratum (Ennabli 1987, p. 293).

In het westen situeerde zich een basilica met een driedelige apsis (Ennabli 1987, pp. 293-294). De middelste apsis werd aan de buitenkant omsloten door een trapezoïdaal massief (Ennabli 1997, p. 99). Enige discussie bestaat over de relatie tussen rotonde en kerk.

Evolutie: Voor de bouw van het circulaire monument in de 4e eeuw bevond zich een woonkwartier uit de 2e en 3e eeuw op deze plaats. Veranderingen werden aangebracht aan het einde van de 4e eeuw, waarschijnlijk als gevolg van de verwoestingen door de aardbevingen tussen 362-365 (Ennabli 2000, p. 52). Voor de komst van de Vandalen werd het waarschijnlijk versterkt (Ennabli 2000a, p. 52). Teksten vermelden dat bij de binnenkomst van de Vandalen verscheidene ontmoetingsplaatsen worden verlaten. Archeologisch bewijs toont dit aan voor het Odeonmonument. Het werd gebruikt als dumpplaats en funerair gebied (Leone 2007, pp. 158-159). Het gebruik als dumpplaats verwijst dat er bewoning was in de omgeving (Leone 2007, p. 171). Tegen het einde van de 5e eeuw werden de oost- en noordzijden herbruikt, gevolgd door een totale verlating tegen 500. In het midden van de 6e eeuw werd het monument onder Byzantijns gezag gerestaureerd, maar de gelijkvloers werd niet meer gebruikt (Ennabli 1987, p. 294).

De basilica werd gebouwd in de 2e helft van de 4e eeuw en had drie apsissen. De noordelijke was de oudste apsis (Ennabli 1987, pp. 293-294). De basilica werd in een tweede fase

123 waarschijnlijk gerestaureerd. In de 7e eeuw werden beide monumenten geherstructureerd zoals toen vaak gebeurde met religieuze monumenten in Carthago (Ennabli 2000a, p. 52). In dezelfde eeuw werd het complex weer verlaten en werden in de nabijheid mensen begraven (Ennabli 1997, p. 101).

Vondsten en versiering: Geen inscripties werden gevonden en niets is geweten over de versiering (Ennabli 1987, p. 294). A. Leone vermeldt graven in de portiek die de rotonde met het theater verbond. Mogelijk deed het monument reeds dienst als funerair gebied in de Vandaalse periode (Leone 2007, p. 159).

In de kerk werd wel een geometrische mozaïek en de ‘mozaïek met vogels’ gevonden. Chronologisch gezien komt de geometrische mozaïek overeen met het begin van de Byzantijnse periode en de mozaïek met vogels tegen het midden van de 7e eeuw (Senay 2002, pp. 18-19). De derde mozaïek behoorde tot de laat- Byzantijnse/Arabische periode en wordt de ‘kruismozaïek’ genoemd. De afbeeldingen bestonden uit Griekse kruisen, achthoeken met daarin afgebeeld eenden, hanen, pauwen etc. De omkadering bestond uit dolfijnen en drietanden (Senay 2002, p. 21).

Komst Arabieren Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

e) Junoheuvel • Junokapel Geografische situering: Op 300 m van het christelijke monument op de Juno- heuvel, bijna tegenover het theater,. Het situeert zich in dezelfde insula als het ‘Huis van de Jacht op de Everzwijnen’.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten

Geschiedenis van het onderzoek: De kleine kapel werd door J. Renault , bijgestaan door de “Service Antiquités”, onderzocht.

124

Kenmerken: Natuurstenen poorten verenigden vier gewelfde zalen tussen hen in en in het noordoosten een kleine rechthoekige zaal. In het oosten situeerde zich een rechthoekige kapel verdeeld over drie beuken die zuidwest-noordoost georiënteerd was. De apsis van de kapel werd begrensd door twee andere zalen met apsissen. In het oosten bevond zich een tweede rechthoekige, gewelfde zaal waaronder zich hypocaestum situeerde. In de noordelijke hoek bevond zich een hoger gelegen vierkante zaal. Beide zalen waren niet met elkaar verbonden. Mogelijk maakten de zalen deel uit van een antiek thermencomplex. De inscripties uit een latere periode verwijzen naar het bestaan van een cultusplaats die werd omringd door een kleine necropool (Ennabli 1997, pp. 88-89).

Versiering en vondsten: De mogelijke badruimtes herbergden verscheidene christelijke lampen en inscripties. De mozaïeken aan de muren vertoonden een laag met oudere afbeeldingen zoals een olifant met gebladerte. Marmerplaten uit Simitthus hadden diverse ingegraveerde afbeeldingen van mensen en dieren. Ook (beschilderde) stucco-fragmenten zijn gevonden. Afgaande op de versiering van het gebouw kan worden besloten dat het vrij luxueus was (Ennabli 1997, p. 89).

Komst Arabieren: Wordt niet in de aanwezige literatuur vermeld/is niet geweten.

• Christelijk monument Geografische situering: 100-tal meter ten westen van het lyceum ‘Colline’, het voormalige ‘Institut Lavigerie’.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Een groot monument met Korinthische zuilen is hier geregistereerd. De mozaïekvloer had geometrische motieven. Het monument werd herbruikt door christenen, afgaande op vierkante terracotta- tegels.

125

Komst Arabieren: Niet zeker geweten. Het monument is verlaten of verwoest (Ennabli 1997, p. 88).

f) Byrsaheuvel • Kapel van de Maagd Theotokos ? Geografische situering: In het zuidwesten van de Byrsa- heuvel (Ennabli 1997, p. 83)

Datering: Vandaalse periode (paleis) en Byzantijnse periode (kapel) (Ennabli 1997, p. 84).

Geschiedenis van het onderzoek: Pater Lapeyre onderzocht het paleis van de Vandaalse gouverneur. (Ennabli 1997, p. 83). Het onderzoek werd in 1954 hervat door J. Ferron en M. Pinard (Sebaï 2002, p. 267).

Historische bron: Procopius vermeldt dat de kapel voor de Maagd Theotokos werd ingebouwd in het gouverneurspaleis ten tijde van de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 102). Het paleis werd de Basilica palatii Sanctae Mariae genoemd (Sebaï 2002, p. 267).

Kenmerken: De onderzochte zalen maakten deel uit van een woning met receptiezaal en apsis of een publiek gebouw. Een zaal met apsis was verdeeld over drie beuken en had drie toegangen. Ze had een lengte van 18 m en een breedte van 11 m. In het noordwesten bevond zich een andere zaal. Deze constructie is te dateren in de 4e eeuw. Of het hier gaat om een christelijk gebouw is niet zeker geweten. De onderzoekers gaven geen kenmerken weer waardoor het te identificeren is als een christelijke structuur. Indien het de kapel van Maagd Theotokos was, dan vormden de kerk of kapel van Theotokos en het paleis van de gouverneur één en hetzelfde gebouw (Ennabli 1997, p. 84).

Komst Arabieren:

126

De plaats werd niet verwoest of verlaten met de Arabische veroveringen. Mogelijk verbleven christenen er nog een lange tijd. J. Ferron en M. Pinard vermelden wel een zekere hoeveelheid aan Arabisch aardewerk (Sebaï 2002, p. 267).

• St. Louiskapel Geografische situering: In het zuidoosten van de Byrsa- heuvel, op het terrein Teurf el jebel. Heden ten dage ligt zij tegen de steunmuur van het hotel Reine Didon (Ennabli 1997, p. 84).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten. De ondergrondse structuur waarin de kapel werd ingebouwd, werd gebruikt vanaf de 1e eeuw

Geschiedenis van het onderzoek: De structuur werd ontdekt in 1895.

Kenmerken en versiering: Via een trap kwam men uit op een gang met gewelfde toegang die naar de ondergrondse kapel leidde. De kapel 3,80 m lang en 5,50 m breed is. Links van de gang bevond zich een vestibule. Ze liep verder naar een cisterne. De muren van de gang en van de trap waren versierd met christelijke symbolen. Op de muur tegenover de toegang van de kapel was een baardloze figuur geschilderd in een witte tuniek en een roodbruine mantel. Boven de figuur was een stralenkrans afgebeeld. De persoon maakt het teken van de zegen. Naast hem stonden nog andere figuren, maar weinig zichtbaar (Ennabli 1997, pp. 84-85). Ze worden geïdentificeerd als Jezus en twee engelen (Leone 2007, p. 102). Deze afbeelding, samen met deze van het ondergrondse baptisterium en deze van Kobbat bent el Rey, is één van de uitzonderlijke christelijke schilderingen in Noord– Afrika (Ennabli 1997, p. 85). Het is niet duidelijk of het hier gaat om een gevangenis die later is gebruikt als kapel of een funeraire kapel aangezien geen resten zijn gevonden (Duval 1972, p. 1122).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

127

• Byzantijnse basilica op de Byrsa heuvel? Geografische situering: In het oosten van de Byrsa heuvel (Ennabli 1987, p. 304).

Datering: 3e kwart van de 2e eeuw (juridisch gebouw) tot in de Byzantijnse periode (religieuze gebouw) (Ennabli 1997, p. 85).

Historische bron: Procopius vermeldt het Mandracium, een versterkt klooster nabij de haven dat werd gebouwd onder keizer Justinianus (Ennabli 1997, p. 87).

Geschiedenis van het onderzoek: P. Gros en het Franse team onderzochten deze structuur in het kader van de campagne ‘Pour Sauver Carthage’ (Ennabli 1997, p. 85).

Kenmerken: De Byzantijnse basilica had twee versterkte apsissen waarvan de noordelijke een afsluiting kende door een bank of hek tussen de drie eerste zuilen. Het gebouw had een diameter van 18,50 m. Aan de buitenkant was het gebouw versterkt in de vorm van een bastion. Grijze steenblokken van Amilcar en El Haouaria werden op sommige plaatsen in het oosten en westen gebruikt. In het oosten stond verder een veelhoekige bastion die werd verbonden door een muur met de andere bastion (Ennabli 1997, p. 85).

Evolutie: De Byzantijnse basilica bevond zich op de plaats van een juridische basilica uit het derde kwart van de 2e eeuw. Ze had een breedte van 43,36 m en een interne lengte van 83, 28 m. Tegen het einde van de Vandaalse periode, de 2e helft van de 5e eeuw, werd ze deels verwoest; de interne decoratie verdween en de steunmuur van de centrale apsis werd verwoest waardoor de voorgevel ineenstortte. In de Byzantijnse periode werd de basilica heropgebouwd. De basilica was kleiner dan de oudere en de noordelijke muur werd weggenomen. Mogelijk werd de nieuwe basilica gebruikt voor christelijke doeleinden (Ennabli 1997, p. 85).

128

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

2.2 Carthago extra muros a) La Marsa en Gamarth in het noorden • Complex Bir Ftouah Geografische situering: 1 km buiten de Theodosiaanse muur, in het noorden van de buitenwijken van Carthago (Stevens et al. 2005, p. 15). Het complex ligt nu aan de weg tussen La Malga en La Marsa (Stevens 2006, p. 10).

Datering: 6e eeuw tot 7e eeuw (Stevens et al 2005, p. 37).

Historische bron: De basilica is mogelijk de mensa Cypriani, de tweede kerk van Cyprianus te Carthago (Duval 2006, p. 147).

Geschiedenis van het onderzoek: Het complex wordt aangeduid op het plan van Bordy en dankt haar naam aan de bron of waterput ‘Bir el Ftouah’ of ook wel ‘Bir el Bey’ genoemd. De site werd in 1895 ontdekt. In 1880 had A.-L. Delattre reeds christelijke structuren onderzocht in de westelijke begrenzing van het veld en groef P. Gauckler ook een gedeelte op in 1897 (Stevens 1996, p. 375). A.-L. Delattre onderzocht het gebied verder in 1895 en 1928-1929 (Stevens 1998, p. 7). Met de uitbreiding van La Marsa werd besloten om het complex verder en grondig te onderzoeken (Stevens 1996, pp. 375-376). Het Amerikaanse team werd geleid door S.T. Stevens (Ennabli 2000b , p. 166).

Kenmerken: De basilica was oost-west georiënteerd met een apsis in het oosten. Ze had een kruisvormig grondplan met een lengte van 37 m en een breedte van 18 m. Het complex had afmetingen van 80 m oost-west en 50 m noord-zuid (Stevens et al. 2005, p. 32). De basilica bestond uit drie beuken en acht rijen (Ennabli 2000b, p. 167). De basilica omvatte een heiligdom en de

129 apsis in het oosten en het quadratum populi en de westelijke galerij in het westen (Stevens et al. 2005, p. 32). De halfcirkelvormige apsis had een halve koepel. In de apsis bevonden zich graven. Er bestond geen verhoging tussen de apsis en het heiligdom. Aan de buitenkant was ze waarschijnlijk vijfhoekig. (Stevens et al. 2005, p. 539). De kerk kende verscheidene toegangen: twee vanuit de zuidelijke binnenplaats, één vanuit de noordelijke zijbeuk, vanuit het oosten via deuren aan de zijden van de apsis, de zuidelijke vestibule en de noordelijke zaal van de kloostergang (Stevens et al. 2005, p. 538).

De zuidelijke vestibule, de noordelijke hal en de gang rondom de apsis en het heiligdom vormden een driedelige kloostergang. De noordelijke hal had waarschijnlijk een L-vorm en een gewelfd dak (Stevens et al. 2005, p. 540). Deze zuilengangen vormden de noord-zuid as van het complex en lagen naar het oosten toe (Stevens et al. 2005, p. 33). Hun grondplannen zijn twee gebogen Griekse kruisen met in elk centrum een binnenplaats omringt door gekromde stylobaten van elk 12 zuilen. Zo bekwam men concave vierkanten. In elk kruis bevond zich een medaillon. Verder werden diamantvormen afgebeeld in de tussenruimtes (Stevens et al. 2005, p. 541). Beide zuilengangen werden begrensd door muren binnen een rechthoekig grondplan. Tussen deze muren en de gekromde muren van de zuilengangen bevonden zich wigvormige ruimten waarvan enkelen werden opgesplitst in kamers (Stevens et al. 2005, p. 33). Toegang tot de binnenplaatsen werd bereikt vanuit de kloostergang van de basilica via de noordelijke hal en de zuidelijke kamer 1 of via de gang rond de apsis. De toegang ging altijd gepaard met verandering van verhoging of een trede naar beneden (Stevens et al. 2005, p. 541). De noordelijke binnenplaats is beter bewaard gebleven door onder meer de lagere hoogte (Stevens et al. 2005, p. 33). De westelijke begrenzing lijkt een rechthoekige kamer te zijn geweest, een vestibule misschien, tussen de noordelijke binnenplaats en de noordelijke zaal (Stevens et al. 2005, p. 541).

Het noordelijke gebouw grensde aan de noordelijke zuilengang. Ze had een rond of polygonaal grondplan, was gecentraliseerd en had een diameter van 15 m (Stevens et al. 2005, p. 34). Verder is hier weinig over geweten. Via de noordelijke zuilengang verkreeg men toegang en in het westen bevond zich een opening naar de noordelijke hal van de gang rond de apsis (Stevens et al. 2005, p. 543).

130

Aan de zuidelijke zijbeuk lag de zuidelijke binnenplaats die 22 m lang was en 4,72 m breed. Aan haar zijden bevonden zich in het oosten kamers (zuidelijke kamers 1&2 genoemd), de zuidelijke portiek en binnenhof in het westen en de zuidelijke portiek in het zuiden (Stevens et al. 2005, p. 33). In de zuidelijke portiek bevonden zich twee cisternen. Vanuit de zuidelijke binnenhof kon men toegang tot de basilica verkrijgen (Stevens et al. 2005, p. 540).

Het baptisterium bevond zich in het oosten, op de oost-west as, naast de zuilengangen. Het baptisterium had een diameter van 15 m en bestond uit een gang en een ronde centrale kamer met doopvont. In het noordoosten lag het ondergrondse drainagesysteem voor het baptisterium (Stevens et al. 2005, p. 33). Vanuit de noordelijke zuilengang verkreeg men toegang tot deze ruimte. Het noordwestelijke deel van het baptisterium had vier toegangen met een verhoging van waarschijnlijk twee treden. Mogelijk werden sommigen gesloten of dienden twee als toegang en de anderen als uitgang. Over de doopvont stond een ciborium. De doopvont had een kruisvorm terwijl het middenniveau een ovale vorm had en de bodem een circulaire vorm. Een afvoer is geregistreerd (Stevens et al. 2005, p. 542). Recuperatie van materiaal heeft echter voor veel schade gezorgd. Ook het ophogen en het ploegen hebben voor schade gezorgd aan de doopvont met uitzondering van de lagere funderingen en lagere treden. (Stevens et al. 2005, p. 33).

De westelijke galerij had een rechthoekig grondplan, was 16,71 m breed en werd omringd door kamers in het noorden en zuiden. Hier wordt ook de driedeling bekomen. Ze was verbonden met het westelijke, negenhoekig gebouw. Recht tegenover de deur naar deze laatste, bevond zich de deur naar het middenschip. Vanuit de westelijke galerij had men toegang tot de noordelijke en zuidelijke zijbeuken en mogelijk tot het gebied ten noorden van de basilica (Stevens et al. 2005, p. 538). Ze werd van het westelijke gebouw gescheiden door een muur met een deur (Stevens et al. 2005, p. 553).

Nabij de westelijke galerij lag het westelijke gebouw, het enneagon. De structuur had een negenhoekig grondplan met een diameter van 15 m. Een zuilenrij vormde een ronde centrale kamer en een gang hier rondom. Aan dit gebouw lag ook de externe zuidwestelijke kamer (Stevens et al. 2005, p. 33).

131

Naast de structuren die het complex vormen zijn er anderen die onafhankelijk van het complex staan. Het gaat meer bepaald om oudere structuren of structuren die geen duidelijke relatie hebben met het complex: een oudere muur onder de zuidelijke portiek, een noordelijke structuur in het westelijke gebouw en een laat 6e eeuwse structuur nabij de noordelijke zaal van de gang rond de apsis. Deze laatste wordt wel gezien als onderdeel van het complex (Stevens et al. 2005, pp. 35-36).

De architect heeft de principes van de Romeinse architectuur gevolgd met het creëren van gecentraliseerde onafhankelijke structuren. De meeteenheid was een Byzantijnse voet (Stevens et al. 2005, p. 545). De noordelijke en zuidelijke muren van de basilica hadden minstens elk vijf ramen en ook de apsis had ramen (Stevens et al. 2005, p. 559). Hout of ander vergankelijk materiaal was één van de gebruikte materialen voor het complex (Stevens et al. 2005, p. 540). In de apsis werden kapitelen met griffioenen gevonden. Zij bestonden uit marmer (Stevens et al. 2005, p. 559). Ze dateren het complex in het midden van de 6e eeuw (Stevens et al. 2005, p. 545). Ook ‘kaddel’ werd gebruikt (Stevens et al. 2005, p. 573).

Evolutie: Het complex werd gedateerd op basis van munten en aardewerk in de late jaren 540, maar nog voor 550 (Stevens et al. 2005, p. 545). Voor sommige delen kon het aardewerk geen zekere datering geven (Stevens et al. 2005, p. 171).

In het noordelijke gebouw bevond zich een grafstructuur die dateerde voor de basilica Mogelijk werden deze graven geplaatst tijdens de constructie van het noordelijke gebouw en bepaalden ze mede de status (Stevens et al. 2005, p. 99). Het aardewerk dateert deze periode in de 6e eeuw, meer bepaald de Vandaalse periode (Stevens et al. 2005, p. 171).

Het complex werd ongeveer in één fase opgericht hoewel zeker in verschillende stappen. Verschillen zijn opgemerkt in de constructiemethodes welke mogelijk werden bepaald door de functie van de vertrekken (Stevens et al. 2005, p. 37). Een tweede fase van het complex bestond uit toevoegingen en veranderingen aan het complex zoals het begraven van doden, het leggen van nieuwe vloeren en het maken van nieuwe

132 opdelingen in kamers (Stevens et al. 2005, p. 103). Het aardewerk uit de tweede fase dateert deze na het midden van de 6e eeuw tot in de 7e eeuw (Stevens et al. 2005, p. 171). Het noordelijke en westelijke gebouw en de externe zuidwestelijke kamer werden mausolea. In het noordelijke en westelijke gebouw waren de graven gelimiteerd in aantal. Het westelijke gebouw werd tevens een atrium (Stevens et al. 2005, p. 575). Ook in de kern van het complex zijn weinig graven te vinden in deze periode, alleen in de noordelijke zaal. We zien hier dus een stijging van begravingen maar niet in het centrum (Stevens et al. 2005, pp. 576-577). In het drainagegebied van het baptisterium werd een kuil gegraven mogelijk door problemen met de afvoer. Deze kuil werd gebruikt voor mortel te mengen (Stevens et al. 2005, pp. 576- 577). In de vroege 7e eeuw werd deze kuil gedicht, wat het einde van de tweede fase inluidde (Stevens et al. 2005, p. 577).

Vondsten en versiering: Aardewerk werd gevonden behorende tot de pre-basilicale fase, de eerste en de tweede fase. Het aardewerk was over het algemeen van lage kwaliteit en weinig fijne waren zijn aanwezig (Stevens et al. 2005, p. 545). Lampen werden gevonden die een chronologie hebben van de Hellenistische tot de Byzantijnse periode (Stevens et al. 2005, p. 173).

De munten behoren hoofdzakelijke tot de Vandaalse en Byzantijnse periode. Ook islamitische munten werden gevonden (Stevens et al. 2005, p. 181).

De decoratie van de muren beslaat drie groepen. Een eerste is de bewerkte steen; graniet, porfier, marmer, kalksteen, albast, brecciën en leisteen (Stevens et al. 2005, p. 379). De kleur grijs domineerde het complex. De tweede meest gebruikte kleur was goud/geel. Andere kleuren zoals zwart, rood, groen, purper en wit varieerden. De apsis, net zoals de zuilengangen bevatte alle kleuren en de meeste materialen, maar minder grijze steen (Stevens et al. 2005, pp. 395- 396). Het baptisterium had rode en groene bewerkte stenen. Misschien verwijst dit naar het idee van bloed en water. De grootste hoeveelheid aan kleuren kwam samen in het centrale deel van het complex (Stevens et al. 2005, p. 396). De intarsia, zeer fijn bewerkte marmer, is een tweede groep (Stevens et al. 2005, p. 397). De fresco en stucco vormen een kleine derde groep. In het westelijk gebouw, het noordelijke gebouw, het baptisterium werden stucco en fresco gebruikt terwijl marmeren panelen en opus

133 sectile voor basilica werden gebruikt, wat mogelijk verwijst naar de primaire status van de basilica. Het westelijke en noordelijke gebouw bevatten graven en misschien bestaat een relatie tussen de functie en de decoratie. Ook een onderling verschil bestaat; het noordelijke gebouw was versierd met fresco, terwijl het westelijk gebouw en het baptisterium met stucco werden versierd. Misschien verwijst het gebruik van de stucco naar een grotere status (Stevens et al. 2005, p. 418)?

Een kleinere vondstengroep wordt gevormd door inscripties, glas, steen-, been-, terracotta- en metalen objecten en marmeren vaten. De inscripties zijn hoofdzakelijk fragmentair maar tonen wel een occupatie van de heidense tot de Arabische periode (Stevens et al. 2005, p. 421). De keramische objecten omvatten onder meer gewichtjes en gegoten maskers (Stevens et al. 2005, p. 451). Een doopvaas en andere vazen met religieuze doeleinden zijn gevonden in een (water)put te Bir Ftouah (Ennabli 2000a, pp. 69-70). Ook terracotta figurines werden gevonden waarvan enkelen zijn geïdentificeerd als Venustypes (Stevens et al. 2005, p. 453). Loden spijkers bedekt met een bronzen laag werden gevonden in het baptisterium. Lood is goed bestand tegen water en wordt vaker in hydraulische contexten aangetroffen (Stevens et al. 2005, p. 465). Een loden strookjes met twee armen die door een doorboord cirkeltje in het midden aan elkaar verbonden worden, zijn ook gevonden (Stevens et al. 2005, p. 466). Ook persoonlijke objecten werden gevonden (Stevens et al. 2005, p. 468).

Daktegels met reliëfversiering zijn gevonden (Stevens et al. 2005, p. 545). Het gaat om African Red Slip daktegels die behoorden tot het enneagon. De afbeeldingen bestaan onder meer uit een tribunaal met toeschouwers die kijken naar de spelen in een amfitheater met het opschrift ‘MVNERE TRIBVS’, nereïden, dieren etc. (Fentress 2006, pp. 727-728). Net zoals de glasmozaïeken een glinsterend effect gaven aan het interieur, zorgen de gepolijste tegels met hun reliëfversieringen mogelijk voor hetzelfde effect aan de buitenkant (Fentress 2006, p. 728).

Mozaïek werd gevonden in het westelijke gebouw, de gang tussen de zuilengangen in het oosten en de apsis. De noordelijke binnenplaats van het peristylium en haar noordoostelijke en noordwestelijke kamers bevatten ook mozaïeken (Stevens et al. 2005, p. 33). In het westelijk gebouw liep de mozaïek door het centrale gedeelte en een deel van de kloostergang.

134

Een medaillon was op een centrale plaats afgebeeld maar markeerde geen belangrijke plek (Stevens et al. 2005, pp. 537-538). Het medaillon was een witte rozet met bruine schakeringen op een grijze achtergrond (Stevens et al. 2005, pp. 549, 551). De mozaïek van de zuilengang was zeer zorgvuldig en complex ontworpen. Er werd gekozen voor een geometrisch patroon met kruispatronen typisch voor christelijke gebouwen. Ze benadrukte de kruisen van de noordelijke en zuidelijke zuilengang met pauwen in medaillons omringd door panelen die afbeeldingen droegen van een berg. Aan weerszijden van de berg dronken een hert en een hinde van de vier paradijsrivieren (Stevens et al. 2005, p. 566). Andere afbeeldingen zijn vogels, bloemen en fruit. Ze lijken een tuin te suggereren. De noordoostelijke kamers hadden minder complexe mozaïeken (Stevens et al. 2005, p. 567). Ook het centrale gedeelte van het baptisterium had mogelijk een mozaïek met geometrisch patroon (Stevens et al. 2005, pp. 567-568).

Graven: Zowel alleenstaande graven als groepen werden gevonden. De groepen bevonden zich onder meer in het westelijke en noordelijke gebouw (Stevens et al. 2005, pp. 105-109). Alleenstaande graven werden onder meer gevonden in de noordelijke hal van de kloostergang en de noordelijke zuilengang waar markeringen in mozaïek zijn aangebracht. Mogelijk werden in de gang van het baptisterium ook twee graven gevonden. Gezien hun lengte konden ze enkel kinderen hebben bevat, maar geen resten werden gevonden (Stevens et al. 2005, p. 103). Onder het koor werden vele graven gevonden en zo ook in de apsis (Stevens et al. 2005, pp. 538-539). Algemeen beschouwd, werden alleen volwassenen of jongvolwassenen gevonden (Stevens et al. 2005, p. 484). Mensen werden begraven waarschijnlijk vlak voor het complex af was en gelovigen bleven begraven worden tot in de tweede fase. Algemene datering voor de begravingen is de 2e helft van de 6e eeuw tot 2e helft van de 7e eeuw (Stevens et al. 2005, p. 103).

Komst Arabieren: Wanneer de basilica werd verlaten is niet duidelijk geweten. Ze werd mogelijk verder gebruikt als kerk of woonplaats in de 8e en 9e eeuw maar hier bestaan geen archeologische bewijzen voor (Stevens et al. 2005, pp. 578-579).

135

b) Funeraire gebied in het noordoosten • Complex Damous el Karita Geografische situering: Het complex ligt nabij de oude stadsgrenzen, ten noorden van het Odeonplateau (Duval 1972, p. 1109).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot de 7e eeuw (Ennabli 2000a, pp. 58, 61).

Historische bron: Volgens H. Dolenz zou de Damous el Karita de basilica Fausti kunnen zien die in de teksten wordt vermeld (Dolenz 2000, p. 151)

Geschiedenis van het onderzoek: Het terrein werd in 1878 onderzocht door A.-L. Delattre en was de eerste kerk die werd opgegraven in Carthago (Ennabli 1997, pp. 121-122). Van 1996-1997 werden de annexen onderzocht onder toezicht van het ‘Institut National du Patrimoine’ (Dolenz 2000, p. 147). Het Oostenrijkse team werd geleid door H. Dolenz (Ennabli 2000b, p. 163).

Kenmerken en evolutie: Het complex bestond uit een kerk, een baptisterium, een verzamelhal en een rotonde.

De kerk zelf kent vier fases. In de pre-basilicale fase bevond zich op de plaats een privaat grafveld dat een familie toebehoorde (Ennabli 1997, p. 122). De eerste kerkelijke fase startte op het einde van de 4e eeuw/begin van de 5e eeuw wanneer de kerk werd opgericht. De kerk was noordoost-zuidwest georiënteerd met de apsis in het zuidwesten. Ze volgde hierbij het rurale kadaster (de oriëntatie van de antieke percelen). De kerk bestond uit negen beuken en elf rijen die het quadratum populi vormden. De zevende rij was zeer breed wat mogelijk wijst op een koepel ter hoogte van het kruispunt van het middenschip en de zevende rij. De kerk was 70 m lang en 45 m breed (zonder de apsis) (Ennabli 2000a, pp. 59-60). Vanuit het halfcirkelvormige atrium met portiek betrad men de kerk (Ennabli 2000a, pp. 59- 60). In het midden stond een achthoekige fontein (Ennabli 1997, p. 124).

136

Tegenover de ingang in het noordoosten bevonden zich drie kleine apsissen of lobben die samen één ruimte vormden. Hier lagen verscheidene sarcofagen (Ennabli 2000a, p. 60).

De tweede kerkelijke fase ving aan met de Byzantijnse veroveringen (Ennabli 2000a, p. 60). De kerk werd zuidoost-noordwest georiënteerd met de apsis in het zuidoosten. Met de heroriëntatie van de apsis werd de zevende rij het middenschip en werd de ingang in het noordwesten geplaatst (Ennabli 2000a, pp. 60-61). Hierdoor wordt de indruk gegeven dat ze uit elf beuken en negen rijen bestond (Ennabli 1997, p. 126). Een balustrade van wit marmer schermde de apsis af van het middenschip. Het altaar had een ciborium en bevond zich voor de apsis (Ennabli 2000a, pp. 60-61). Ook de verzamelhal werd verkleind door de aanleg van een atrium in het noordoosten. In het zuidoosten en het noordoosten werden kleine kamers opgericht. De kamers ten zuidoosten van de zuidoostelijke zijbeuk werden grafkapellen. Hierboven lag mogelijk een vloer. Ook de noordwestelijke zijbeuk werd geflankeerd door graven. Mogelijk bestond een drielobbige kamer. De laatste bouwactiviteiten die hier werden geregistreerd zijn te dateren in de 6e en 7e eeuw (Dolenz 2000, pp. 151-152).

De derde kerkelijke fase startte in de late 6e/vroege 7e eeuw (Stevens 2004, p. 750). De kerk werd verkleind en bestond vanaf dan uit drie beuken en vijf rijen (Ennabli 2000a, p. 61). De apsis in het zuidoosten verschoof wel meer naar het noordwesten. Volgens A.-L. Delattre vernietigde de apsis hierbij een crypte van 8 m lang en 6, 40 m breed die achter de apsis was gelegen. Het middenschip werd hierdoor in de lengte vernauwd en vier grote zuilen belemmerden de circulatie in het oude middenschip. De circulatie ging dan van het noordwesten naar het zuidoosten of andersom (Ennabli 1997, p. 126).

Het baptisterium bevond zich in het zuidwesten, achter de apsis, in een zuilenzaal (Ennabli 2000a, p. 60). Het baptisterium is mogelijk in een tweede fase van de zaal ingebouwd die oorspronkelijk als verzamelhal fungeerde. In de zuidwestelijke hoek van deze zaal stond een kleine kapel met een halfronde apsis die mogelijk gebruikt werd voor rituelen die plaatsvonden na de doop zoals de handoplegging. De niches hier konden worden gebruikt als kasten voor bijvoorbeeld de olie (Ennabli 1997, pp. 124- 125). Het baptisterium was verbonden met de kerk. De doopkuip, met een ciborium, had een hexagonale vorm en twee trapjes met elk drie treden. Het baptisterium dateert van de 4e of het begin van de 5e eeuw (Luiks 1975, pp. 35-36).

137

Tussen de rotonde en de basilica bevond zich een driebeukige zaal die toegang verschafte tot de zijkamers. Deze waren waarschijnlijk bestemd voor de monniken of kerkelijke leden (Ennabli 2000a, p. 58). Deze zaal kende ook drie fases. Een eerste fase is te dateren in de late 4e/begin 5e eeuw, afgaande op de vondst van een munt en aardewerk (Dolenz 2000, p. 149). De zaal had toen geen apsis en aan de zuidoostelijke zijden bevonden zich kamers waarvan sommigen graven herbergden. De zaal had twee verdiepingen (Stevens 2004, p. 751). In de tweede fase werd de vloer verhoogd en werden de zuidoostelijke kamers herbouwd en nieuwe kamers werden opgericht aan de noordwestelijke zijde. De zuidoostelijke kamers werden mogelijk meer individuele grafkamers. Een atrium werd opgericht, aangrenzend aan de zuidwestelijke apsis van de kerk. Ze werd omringd door zes kamers, drie aan de noordoostelijke zijde en drie aan de zuidoostelijke zijde. Deze fase wordt in de vroeg- Byzantijnse periode gedateerd op basis van aardewerk van de vroege tot het midden van de 6e eeuw en twee munten. De derde fase is te dateren aan het einde van de 6e eeuw/begin 7e eeuw. Drainagekanalen werden geplaatst en het atrium breidde in noordwestelijke richting uit. Ook de resten van een ciborium werden ontdekt. Onder meer H. Dolenz denkt dat de zaal in deze fase een memoratieve of funeraire functie vervulde waarbij diensten werden gehouden (Stevens 2004, p. 751).

De rotonde situeerde zich ten zuidoosten van de kerk (Ennabli 1987, p. 296). De structuur bestond uit een sigma (halfcirkelvormige binnenplaats met omringende portiek), een martyrium (mogelijk een oratorium) en een circulaire hal-crypte, het heiligdom. De rotonde bestond uit twee verdiepingen en besloeg twee fases. Ze was met de basilica verbonden via de driebeukige zaal (Dolenz et al. 2001, p. 137). Een vroege fase, nog voor de oprichting, werd gekenmerkt door onder meer een grafveld, zes inhumaties en een hypogaeum ten zuiden van de rotonde en onder haar funderingen. Het hypogaeum is te dateren in de 2e helft van de 4e eeuw/begin 5e eeuw. De inhumaties behoorden tot de late 5e/vroege 6e eeuw en situeerden zich parallel aan het hypogaeum (Stevens 2004, p. 753). De sigma was een halfcirkelvormige structuur met een portiek en bestaat ook uit twee fases. Haar eerste fase komt overeen met de tweede fase van de driebeukige zaal, namelijk de vroeg- Byzantijnse periode. In deze fase lag zij ter hoogte van de memoria en deed zij dienst als

138 portiek. Vanaf het terras nabij de cardo maximus bereikte men via trappen een tweede semi- circulaire binnenplaats vanwaaruit men via andere trappen de sigma kon bereiken. De eerste fase van de ondergrondse rotonde is te dateren in de 1e helft van de 6e eeuw afgaande op de Justiniaanse stijl. In deze fase, ook van de vroege tot de midden 6e eeuw (datering op basis van aardewerk), diende het gelijkvloerse gebouw voor circulatie. Het ondergrondse gedeelte had een onregelmatig rechthoekig grondplan met twee trappen (Stevens 2004, p. 753). Een tweede fase, zowel voor de sigma als voor de rotonde is te dateren in de 2e helft van de 6e eeuw, op basis van aardewerk. De lager gelegen semi-circulaire binnenplaats werd op het hetzelfde niveau geplaatst als de sigma. Mortelresten vertoonden sporen van een rode kleur die een cirkel vormden, mogelijk duidden deze het centrum aan van de sigma. In dezelfde fase werden de ondergrondse muren versterkt om zo ook een bovengrondse rotonde op te richten. Een kloostergang werd opgericht om naar het ondergrondse gedeelte te gaan (Stevens 2004, pp. 753-754). Het grondvertrek werd door oprichting van deze rondgang vergroot (Dolenz 2001 et al., p. 138). Ten oosten van de memoria werd een binnenplaats gebouwd met onregelmatig grondplan en aan de zuidzijde van de kloostergang werd een bijgebouw opgericht dat onder andere mogelijk diende voor begravingen (Stevens 2004, p. 753). De rotonde bleef mogelijk in gebruikt tot het einde van de 7e eeuw (Dolenz 2001 et al., p. 138).

De rotonde had verder een binnenste en een buitenste muur met niches, 16 zuilen en ramen De buitenste niches werden later opgevuld zodat een egale muur werd bekomen. Twee trappen stonden tegenover elkaar wat wijst op een doorgang van mensen (Ennabli 1987, p. 297). Het grondvertrek had een koepel en misschien een opaion in de vloer waardoor men in de crypte kon kijken. De crypte volgde de oriëntatie van de driebeukige zaal (Dolenz 2000, pp. 156-157). Hier stond tevens een ciborium van geel Numidisch marmer. Mogelijk had ook de ondergrondse rotonde een koepel versierd met mozaïek (Dolenz 2001 et al., p. 138).

We kunnen hieruit samenvatten dat; De kerk, het baptisterium en de driebeukige zaal in dezelfde periode werden opgericht, namelijk in de late 4e/begin 5e eeuw. De eerste fase van de rotonde en sigma overeenkomt met de tweede fase van de kerk en de verzamelhal, namelijk de vroeg-Byzantijnse periode.

139

De tweede fase van de rotonde overeenkomt met de derde fase van de kerk, de 2e helft van de 6e eeuw.

De gebruikte materialen voor de muren van de kerk zijn opus africanum: ze zijn of beschilderd of bepleisterd. De schachten van de zuilen in het quadratum populi bestonden uit “kaddel” (Ennabli 1997, p. 124). Het materiaal in de ondergrondse rotonde is afkomstig uit Constantinopel. De kapitelen vertoonden hoofden van leeuwen, rammen en adelaars (Dolenz 2001 et al., p. 138).

Vondsten en versiering: De apsis was in de eerste fase met mozaïek versierd, maar deze is verdwenen na de opgravingen (Ennabli 2000a, p. 59). De ontwerpen bestonden uit bloemen (Ennabli 1997, p. 124). Ook het middenschip was met mozaïek bezet bestaande uit geometrische patronen (Ennabli 2000a, p. 60). De balustrade had twee panelen met daarop afgebeeld een Grieks kruis en christelijke monogrammen die een rozet vormden (Ennabli 1997, p. 125). Fragmenten van mozaïek zijn gevonden. In de ondergrondse rotonde lag een mozaïekvloer met geometrische motieven (Dolenz 2000, pp. 149, 155).

Ook twee bas-reliëfs zijn gevonden, hoewel L. Ennabli niet vermeldt waar juist. De ene toont de Maagd Maria die het kindje Jezus toont aan de Drie Magiërs. Rond haar staan Jozef en een engel. Een andere beeldt de aankondiging van de geboorte van Jezus aan de herders uit (Ennabli 2000a, p. 76).

Graven: Graven bevonden zich onder meer in het atrium, bedekt met funeraire vloertegels. De sarcofagen die zich bevonden in de drie apsissen zijn graven van mensen met een status: martelaren, rijke schenkers of mensen met privileges. In de zijbeuken bevonden zich ook graven onder de vloer (Ennabli 2000a, p. 60).

Komst Arabieren: De basilica kende vlak voor haar einde een grote afname in omvang. Dit was het gevolg van een dalend aantal gelovigen in de 7e eeuw, vlak voor de komst van de Arabieren (Ennabli 2000a, p. 61).

140

• Basilica Mcidfa (of Basilica Maiorum) Geografische situering: De kerk is geplaatst in een antiek grafveld. In de regio bevinden zich de eerste christelijke grafvelden en martelaren. Deze regio wordt ook wel de Areae Maiorum genoemd waar de naam van de kerk (Basilica Maiorum) naar verwijst (Ennabli 2000a, pp. 62, 64).

Datering: Begin van de 4e eeuw tot het begin van de 7e eeuw (Ennabli 1997, pp. 134-135).

Historische bron: Victor van Vita schreef tegen het einde van de 5e eeuw dat de resten van Perpetua en haar metgezellen begraven zijn in de Basilica Maiorum.

Geschiedenis van het onderzoek: Vanaf 1903 werden christelijke inscripties gevonden nabij Dar Bou Khris. A.-L. Delattre onderzocht het gebied van 1906 tot 1909 waarbij in 1907 de inscriptie met martelaarsnamen werd gevonden. A.-L. Delattre publiceerde wel de epitaven die in de kerk werden gevonden, maar geen opgravingsverslagen (Ennabli 1997, pp. 132-133).

Kenmerken: De basilica was noordwest-zuidoost georiënteerd (Ennabli 1997, p. 132). De oude apsis was naar het noordwesten georiënteerd. De jongste apsis lag in het zuidoosten. De basilica werd verdeeld over zeven beuken en dertien rijen die het quadratum populi vormden. De basilica had een lengte van 70,50 m (zonder apsis), een breedte van 45 m (Ennabli 2000a, pp. 64-65). In oudere publicaties wordt een lengte gegeven van 61 m (Ennabli 1997, p 133 & Duval 1972, p. 1116). De toegang bevond zich in het zuidoosten samen met het atrium. In het zuidoosten bevond zich eveneens een kleine kapel met een apsis in het zuidoosten die een tegenkoor creëerde. In deze kapel lagen de resten van de martelaren. Er was een ciborium geplaatst en een niche versierd met mozaïek. Een stuk marmer van Simitthus bedekte de relieken (Ennabli 1997, pp. 133-134). N. Duval vermeldt een grafkelder in het midden van het middenschip dat werd bereikt via twee trappen. De afmetingen bedroegen 3, 70m op 3, 60 m. De publicaties over deze grafkelder zijn niet duidelijk: gaat het om een crypte waar de kerk op is geplaatst of is de kerk opgericht en de relieken daar later geplaatst (Duval 1972, p. 1118)?

141

Evolutie: Eerst bestond op de plaats het antieke grafveld waarvan de oudste lagen dateren uit de 1e en de 2e eeuw (Ennabli 1997, p. 132). Mogelijk was dit een funeraire omheinde ruimte van de familie Vibii (Ennabli 2000a, p. 62). In het zuidoosten werd een area omheind door een muur. De zuidoostelijke apsis in deze periode bevatte verscheidene rijke graven. De ruimte ten zuidoosten van de apsis is later aangebouwd en was waarschijnlijk een plaats om zich ad sanctos te laten begraven (Ennabli 1997, p. 134). In dit deel van het gebied werd de inscriptie met martelaarsnamen gevonden (Ennabli 2000a, p. 64). In het begin van de 4e eeuw werd de Mcidfa gebouwd nabij de martelaarsgraven (Ennabli 2000a, p. 64). Het atrium werd ingericht aan de ingang in het zuidoosten die fungeerde als ontvangstruimte. Wat met de kerk gebeurde ten tijde van de Vandalen is niet zeker geweten. Wel worden weinig inscripties uit deze periode gevonden (Ennabli 1997, p. 134). In het begin van de 6e eeuw worden weer nieuwe martelaren vermeldt op de inscripties (Ennabli 2000a, p. 65). Een tweede fase startte met de Byzantijnse periode. De kapel werd opgericht en het dak werd hersteld. De kapel met een apsis in het zuidoosten lijkt een heroriëntatie te impliceren van de kerk hoewel A.-L. Delattre deze apsis niet vermeldt. Veel blijft nog hypothetisch over deze apsis (Ennabli 1997, pp. 133-134). De kerk bleef in gebruik tot aan het begin van de 7e eeuw, afgaande op de epitaven. De afname van het urbane centrum heeft mogelijk bijgedragen tot het verlaten van de kerk (Ennabli 1997, pp. 134- 135).

Vondsten en versiering: In 1907 werd de inscriptie gevonden met vermelding van de lichamen van Perpetua en haar metgezellen die stierven op 7 maart 203 en op de plaats begraven werden (Ennabli 2000a, pp. 62-63). Een andere inscriptie vermeldt enkel de naam van Perpetua en valt te dateren in de 3e eeuw (Duval 1972 p. 1118). De niche in het ciborium is bedekt met een mozaïek waarop pauwen en sierkoorden staan afgebeeld (Ennabli 1997, p. 133).

Graven: De vloer van de basilica bestond uit funeraire vloertegels met epitaven welke gepubliceerd zijn door A.-L. Delattre (Ennabli 1997, p. 132). De hoeveelheid aan graven wijst op het verlangen om nabij de heiligen te worden begraven en hun zegening te ontvangen. In de apsis in het zuidoosten uit de vroegste periode lagen

142 verscheidene graven. Twee werden bedekt door een massief. Een kind in een sarcofaag werd gevonden. Het was bedekt met een doodskleed met gouddraad geborduurd. De sarcofaag was versierd met een voorstelling van spelende kinderen die schrikken van het masker van een oude man. Twee andere sarcofagen bevatten de resten van volwassenen. Één hiervan is ook gewikkeld in een kleed met gouddraad geborduurd. De graven in de kapel zijn bedekt met mozaïek (Ennabli 2000a, pp. 63- 65). Achter de apsis van de kapel werd ook nog een graf gevonden. Ten zuiden van de kapel bevonden zich nog graven (Ennabli 1997, pp. 133-134).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica St. Monique (of memoria St. Cyprianus) Geografische situering: Op het Saydaplateau vlakbij een klif en naast het “Institut des Hautes-Études Commerciales” (Ennabli 2000a, p. 67).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot het begin van de 7e eeuw (Ennabli 2000a, pp. 67-68).

Historische bron: Het is geweten dat een kapel werd opgericht voor St. Monique, de moeder van St. Augustinus wanneer deze naar Italië vertrok. De teksten vermelden ook dat deze kerk een memoria was voor St. Cyprianus. (Ennabli 2000a, p. 67). St. Augustinus verwijst naar een kapel ter herinnering van St. Cyprianus dat nabij de zee lag en dat werd gebouwd aan het einde van de 4e eeuw in zijn Confessiones. Ook Procopius schrijft in 533 dat een kerk is gewijd aan St. Cyprianus en dat deze gelegen is nabij de zee. Victor van Vita vermeldt twee kerken die buiten de muren zijn gesitueerd, maar aan één en dezelfde persoon zijn gewijd (Ennabli 1997, p. 131).

Geschiedenis van het onderzoek: Sinds de 19e eeuw heeft men gezocht naar dit gebouw. A.-L. Delattre onderzocht in 1915- 1916 de zijmuur in het noordoosten waar verscheidene sarcofagen lagen die tot het grafveld nabij de kerk behoorden (Ennabli 1997, p. 129).

143

Kenmerken: De kerk was zuidoost–noordwest georiënteerd (Ennabli 2000a, p. 67). De apsis was naar het noordwesten gericht (Ennabli 1997, p. 129). De kerk bestond uit zeven beuken en veertien rijen. De afmetingen bedroegen 81 m op 35, 55 m. Een rechthoekig atrium, langs drie zijden omringd door portieken, bevond zich voor de ingang. Onder het atrium bevonden zich twee cisternes (Ennabli 2000a, pp. 67-68). De grootste van de twee werd bewoond (Ennabli 1997, p. 130). Men betrad de kerk via een deur bestaande uit drie delen. Drie ingangen aan de zijden verbonden de kerk met haar annexen (Ennabli 2000a, p. 67). Één ingang bevond zich ter hoogte van de zevende en een andere ter hoogte van de vijfde rij (Ennabli 1997, p. 130). In het middenschip was een altaar geplaatst tussen de negende en tiende rij. Het altaar werd beschermd door een ciborium. De apsis werd van het middenschip gescheiden door een iconostas bestaande uit drie bogen. Aan beide zijden van de apsis bevonden zich heiligdommen (Ennabli 2000a, pp. 67-68). Ze waren verbonden met onder meer het quadratum populi (Ennabli 1997, p. 129). De kerk had verscheidene annexen. In het noordoosten bevond zich een zaal waar de vloer was bedekt met funeraire vloertegels. Deze annex diende of als kapel of als verzamelkamer. In het noordwesten liep een galerij waar zich graven bevonden (Ennabli 2000a, p. 67). Het dak van de kerk was betimmerd (Ennabli 2000a, pp.67-68).

Evolutie: Eerst bevond zich op de plaats een gebouw voor de godin Securitas. Later werd de kapel van St. Monique gebouwd die niet meer zichtbaar was ten tijde van de opgravingen maar die wel de oriëntatie heeft bepaald voor enkele muren van de latere kerk. De kerk werd gebouwd in het begin van de 4e eeuw en situeerde zich niet alleen op de plaats van de kapel van St. Monique maar ook op de plaats van het graf van St. Cyprianus (Ennabli 2000a, p. 67). De apsis van de kerk werd op een gegeven moment geherstructureerd en kreeg een dubbele muur. Zij werd verhoogd met betrekking tot het quadratum populi en werd van het middenschip gescheiden. Mogelijk was er een doorlopende occupatie ten tijde van de Vandalen, afgaande op een munt van Gunthamund die in een graf ontdekt werd (Ennabli 1997, pp. 129,131). Op basis van funeraire inscripties bekomt met een occupatie tot het begin van de 7e eeuw (Ennabli 2000a, p. 68).

144

Vondsten: Een inscriptie werd gevonden met de vermelding van Securitas. Dit impliceert mogelijk een heidens cultusgebouw voor de verering van de Romeinse godin en dat de plaats altijd al religieus geladen is geweest voor de zeelieden die hier aan wal kwamen om zich te bevoorraden (Ennabli 2000a, p. 68). De helft van de inscripties valt te dateren aan het einde van de 4e eeuw en de andere helft in de Byzantijnse periode. De epitaven impliceren een einde van de inhumaties aan het begin van de 7e eeuw (Ennabli 1997, p. 129).

Graven: Graven bevond zich in de noordoostelijke en noordwestelijke annex graven aangetroffen. De vloer van de kapel van St. Cyprianus was bezet met funeraire tegels (Ennabli 2000a, p. 67).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

c) Bir el Knissia regio in het zuidoosten • Basilica Bir el Knissia 1 Geografische situering: Tussen Douar ech Chott en Salammbô, op 100 m ten zuiden van muur van Theodosius en ten oosten van de TGM spoorweg (Ennabli 1997, p. 113).

Datering: Einde van de 5e eeuw tot het midden van de 7e eeuw (Ennabli 1997, pp. 117-118).

Geschiedenis van het onderzoek: Bir el Knissia wordt vermeld op het plan ‘Carte archéologique et topographique des ruines de Carthage’ van Bordy van 1898 onder de naam “Bir el Kenissia”. De naam verwijst naar een ongebruikte bron of waterput (Stevens et al. 1993, p. 1). A.-L. Delattre voerde opgravingen uit vanaf 1880 door de ontdekking van verscheidene christelijke inscripties, maar de exacte locatie verdween na zijn dood (Ennabli 1997, p. 113). Van 1977 tot 1984 werd de regio door verscheidene teams onderzocht in het kader van de campagne ‘Pour Sauver Carthage’. Een samenwerking tussen Eartwatch en de Universiteit van Michigan onder leiding van S.T.

145

Stevens begon in 1990 met het plaatsen van sondages (Stevens et al. 1993, pp. 11, 13). De slechte staat van de kerk liet echter niet toe om een totaalbeeld te verkrijgen (Stevens et al 1993, p. 61).

Kenmerken: De kerk had een noord/noordwest-zuid/zuidoost oriëntatie met de (verdwenen) apsis naar het zuidoosten gericht. De kerk bestond uit drie beuken en elf rijen. De kerk was 46,60 m lang en 25,60 m breed. In het noordwesten bevond zich een voorhal die naar het atrium leidde van waaruit men het quadratum populi kon bereiken. Nabij de apsis bevond zich een altaar met een ciborium (Stevens et al. 1993, p. 255). In het zuidwesten liep een galerij met een zuidelijk/zuidoostelijke apsis (Ennabli 1997, p. 117). In de noordoostelijke hoek, aangrenzend aan de basilica bevond zich een symmetrisch gebouw. Ze was opgedeeld in drie kamers, met mozaïeken, waarvan de centrale kamer verscheidene graven herbergde (Stevens et al. 1993, p. 119). Aangrenzend aan de apsis, in de zuidoostelijke hoek, lag een grafgebied dat later ook een drainagegebied zou worden. Anders dan deze van de kerk, volgde het vloeroppervlak hier wel de natuurlijke hellingen (Stevens et al. 1993, p. 141).

De gebruikte materialen verdelen zich in twee groepen: in ‘kaddel’ (een lokaal product) en in wit, blauwachtig marmer. De kaddel behoort samen met andere inheemse producten tot de oudere fase. De geïmporteerde materialen en vormen, zoals marmer uit Constantinopel behoren tot de Byzantijnse periode (Stevens et al. 1993, pp. 253, 255).

Evolutie: In de late 5e en vroege 6e eeuw (pre-Byzantijnse periode) bestond reeds een driebeukige basilica met een portiek of atrium in het noorden. De hoofdingang lag in het westen en had een monumentale portiek met een zuidelijke apsis en een bassin voor rituele reiniging. De apsis van de basilica lag in het zuidoosten. Het gebruikte lokale materiaal ‘kaddel’ maakte waarschijnlijk deel uit van de oorspronkelijke decoratie, behalve in de annexen. Mogelijk was het gebouw relatief nieuw ten tijde van de Byzantijnse periode en in goede staat (Stevens et al. 1993, pp. 303-304).

146

Tussen 540 en 565 (Justiniaanse periode) werden continu doden begraven. In het midden van deze subperiode werd het grafgebied ook een drainagegebied. De portiek in het westen werd een grafgebied van zekere status gezien de dichte groepering van de graven, de mozaïeken en de onafhankelijke grafstructuren. De doorgang tussen de apsis en het grafgebied werd vergroot. De kamers van de noordoostelijke annex (het symmetrische gebouw) verkregen mozaïeken (Stevens et al. 1993, pp. 304-305). Vanaf 570/575 (post- Justiniaanse periode) gebeurden grote verbouwingen en uitbreidingen. De westelijke annex breidde uit in noordelijke richting omwille van mogelijk topografische redenen. Hier werd een noordelijke binnenplaats gebouwd met een nieuw en groter bassin. Het gebied buiten de oostelijke muur werd mogelijk verbonden met de basilica. Verder werd een nieuwe mozaïek in de oostelijke zijbeuk geplaatst nodig voor herstellingen waarvoor de vloer moest worden verhoogd. Mogelijk werden nieuwe liturgische elementen aangelegd in het middenschip. Uit de vergrotingen kan men afleiden dat de basilica een groot belang kende en ook meer volgelingen ontving. Tussen de late 6e en de vroege 7e eeuw ( midden van de Byzantijnse periode) werd haast geen bouwactiviteit geregistreerd. Hoofdzakelijk werden mensen begraven zoals onder meer af te leiden is uit de oostelijke zijbeuk waar ze de mozaïekvloer doorsnijden. De meeste doden lagen oost-west, een andere oriëntatie dan in de pre-Byzantijnse en Justiniaanse periode (noord-zuid). In het graf- en drainagegebied werden in de zuidoostelijke kamer vele graven die geplaatst wat verwijst naar een speciale status van de kamer om zich dicht te laten begraven nabij de apsis of juist het tegenovergestelde, dat de kamer was bedoeld voor mensen met een mindere status en die buiten de basilica werden begraven (Stevens et al. 1993, pp. 305-306).

Vanaf de Late Byzantijnse periode (vanaf 660 ?) zien we dat de basilica nog steeds een hoge bloei kende. In de oostelijke zijbeuk werd een nieuwe mozaïek geplaatst. In kamer 2 van de noordoostelijke annex werden nieuwe graven geplaatst. Aangezien de meeste inscripties afkomstig zijn uit het symmetrische gebouw wordt hier een speciale status aan toe gekend. Een nieuwe toegang vanuit het westen werd opgericht en nam de functie over van de noordelijke binnenplaats. De oude ingang kon mogelijk de grote toestroom van volgelingen niet meer aan. De nieuwe toegang kan worden geplaatst in de evolutie naar een noordelijke uitbreiding. Een andere stap was noordelijke uitbreiding van de portiek. Mogelijk werd ook een toegang voorzien vanuit het zuiden. Een nieuwe grafannex werd opgericht in de

147 zuidwestelijke hoek van de basilica (westelijke portiek en zuidelijke binnenplaats) (Stevens et al. 1993, pp. 306- 308).

Vondsten en versiering: Tot de vondsten behoren aardewerk, glas, inscripties, lampen, munten, terracotta figurines en mozaïek. Het gevonden aardewerk omvatte fijne waar, kookwaar, algemene waar en amfora’s. Het aardewerk toont een occupatie aan vanaf de Vandalen wat onder meer wordt aangetoond door de aanwezigheid van Oudna-materiaal in de fijne waar (Stevens et al. 1993, pp. 73, 89).

Het materiaal nodig voor de inscripties bestond onder meer uit marmer, mozaïek of kalksteen. De meesten werden gevonden buiten de kerk, in de westelijke galerij en in de noordoostelijke annex. In deze annex werd een inscriptie gevonden met de vermelding (area) majorum (Stevens et al. 1993, p. 288). De meeste inscripties dateren van het begin van de 5e en de 6e eeuw. De funeraire mozaïeken buiten de kerk, zijn te dateren in de late 5e eeuw en vroege 6e eeuw (Stevens et al. 1993, p. 288).

De lampen behoren tot de Vandaalse en Byzantijnse periode. Er werd onder meer een halve lamp met een standaard christogram ontwerp gevonden (Stevens et al. 1993, p 90).

Twee terracotta figurines werden gevonden binnen de basilica. Het gaat om het hoofd van een vrouw met een diadeem, zijnde Venus en een stuk muur waarop een zwangere figuur (een moedergodinfiguur of symbool voor vruchtbaarheid) te zien is. Beiden verschillen in stijl, techniek en periode. Ze zijn gevonden in een sectie die door Delattre was opgegraven. Het Venushoofd behoort tot de laat Hadriaans/ vroege Antonijnse periode, met name de 2e eeuw (Stevens et al. 1993, pp. 295,297). De zwangere vrouw is te dateren in het midden van de 6e eeuw of iets later (Stevens et al. 1993, pp. 299, 302).

In de oostelijke beuk van de basilica lag een mozaïek met oversnijdende cirkels die werd doorsneden door ten minste acht graven (Stevens et al. 1993, pp. 100, 102). Ook lag er een mozaïek met oversnijdende cirkels en acanthussen. Deze mozaïek bestond uit marmeren tesserae met verschillende kleuren zoals roos, geel, oranje, groen, wit, zwart, donkerrood, beige en donkergrijs (Stevens et al 1993, p. 107). Beide behoren tot de post-Justiniaanse fase (570/575) (Stevens et al. 1993, pp. 100, 108). Kamer 1 en 3 van de noordoostelijke annex

148 bevatten mozaïeken met een netwerk van druivenblaadjes die swastika’s vormen waarbij gebruik werd gemaakt van onder meer witte, gele en olijfgroene tesserae (Stevens et al. 1993, pp. 135, 138). Ook in kamer 2 werd een oversnijdende achthoekige mozaïek gevonden met een terminus post quem van 649-659 (Stevens et al. 1993, pp. 138, 140).

Graven: Menselijke resten werden gevonden in de oostelijke beuk van de basilica, in de noordoostelijke annex en buiten de basilica. De meesten zijn verstoord onder meer plundering (Stevens et al. 1993, p. 186). Binnen de basilica zijn de graven gemarkeerd door middel van inscripties of mozaïek (Stevens et al. 1993, pp. 191, 193). De mozaïeken hadden vaak florale motieven (Ennabli 1997, pp. 116- 117). In het graf- en drainagegebied werden verstoorde graven gevonden met uitzondering van een amforabegraving (kind). Het feit dat een hoger aantal volwassenen is begraven kan verklaard worden door te stellen dat het hoofdzakelijk volwassenen waren die in en nabij de kerk werden begraven of door de betere bewaring van volwassen beenderen (Stevens et al. 1993, pp. 193-194).

Komst Arabieren: Weinig 7e eeuws materiaal werd gevonden door onder meer plunderingen. De basilica kende nog een hoogtepunt in het midden van de 7e eeuw, afgaande op een mozaïek te dateren in deze periode. Het verlaten of de verwoesting van de basilica kan te maken hebben met de val van Carthago ten tijde van de Arabieren (Stevens et al. 1993, p. 308).

• Basilica Bir el Knissia 2 Geografische situering: Ongeveer 150 m ten zuidwesten van Bir el Knissia 1 (Ennabli 1997, p. 113).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek: L. Drappier verrichtte onderzoek in 1912 en 1921 naar een gebouw dat gekend staat als Bir el Knissia 2 en het rapport werd gepubliceerd door L. Poinssot.

Kenmerken:

149

Op de plaats vond L. Drappier christelijk funeraire inscripties en vier funeraire mozaïeken die namen van Vandalen vermeldden: Vilimut, Hostrildus en Tanca. (Stevens et al. 1993, pp. 1,3). Drappier’s tekeningen tonen ook graven aan. Het gebied is gekend voor verscheidene suburbane villa’s. Mogelijk doorsnijden de graven de oudere fasen van een suburbane villa in de Vandaalse periode, zoals bij de ‘Villa van Scorpianus’ het geval was. In deze villa werden verscheidene christelijke graven en funeraire mozaïeken gevonden zonder dat ze konden worden geassocieerd met een kerk. De tekeningen van L. Drappier zijn niet voldoende om het gebouw als kerk te identificeren hoewel het nog steeds als kerk beschouwd wordt (Stevens et al. 1993, pp. 3, 6).

d) Kramregio in het zuiden • Christelijk monument met necropool Geografische situering: In de regio van Kram (Ennabli 1997, p 111).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek: Dr. Carton registreerde het monument en het grafveld (Ennabli 1997, p. 111). Hij voltooide echter nooit het onderzoek naar dit monument.

Kenmerken: Het ging om een elliptische constructie met twee apsissen. De twee apsissen determineerden een zaal met een lengte van 11 m en een breedte van 6 m. Eén trap vanuit deze zaal leidde naar de zee, een andere opening naar een andere zaal. De muren van deze laatste zaal waren bedekt met marmer en de vloer was belegd met opus sectile. De vloer van de hoofdzaal was met mozaïek versierd. Hier bevond zich een christelijk graf en achter een muurtje bevonden zich twee kruiken met de resten van een volwassene en een kind. In het eerste graf lagen verscheidene christelijke lampen waarvan één de afbeelding droeg van een Latijns kruis, en beschilderde vazen. De graven dateren uit verschillende periodes. Eén graf is wel te dateren in de Byzantijnse periode (Ennabli 1997, p 111).

Komst Arabieren:

150

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

3. Abbir Cella • Basilica? Geografische situering: De site Abbir Cella bevond zich in de regio van Henchir En Naâm (Ferchiou 1992, p. 487). In de satellietkwartieren, buiten de stedelijke zone in het westen. Ze bevond zich nabij een boerderij (nr 47).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Een kapiteel werd gevonden die een longitudinale serie van bogen op zuilen impliceert. Dit zou dan deel hebben uitgemaakt van een gebouw met basilicaal plan, mogelijk een kerk (nr 46). Ook verscheidene fragmenten van tegels met ingegraveerde teksten zijn teruggevonden zoals 'CONFESSOR IN; LVCIANVS; IN PACE’. N. Ferchiou wijst erop dat de gemeenschap toch minstens één kerk moet hebben gehad maar de mogelijkheid bestaat dat het hier om thermen gaat (Ferchiou 1992, p. 490). De inscriptie heeft een vrij christelijke inhoud, de identificatie van de structuur als zijnde thermen lijkt ons niet zeker.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

4. Ad Aquas • Kerk Geografische situering: De site is gelegen nabij Naro (Duval 2006, p. 145).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken:

151

Op de site bevond zich een kerk met baptisterium. Voorheen situeerde zich op de plaats een nymphaeum of een tempel gelieerd aan water. Het baptisterium bevond zich achter de apsis (Duval 2006, pp. 145-146).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

5. Asadi • Kerk Geografische situering: In het oosten van de stad.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: De kerk die zich op deze site bevond had een bijgebouw waar een olijfoliepers werd gevonden. De olijfoliepers is mogelijk gelijktijdig met de kerk, namelijk het 2e kwart van de 6e eeuw. Het gebouw werd vergroot maar de auteur vermeldt niet wanneer. In een latere fase, mogelijk in de 7e eeuw, werd het bijgebouw niet meer gebruikt en werd de vestibule gesloten.

Komst Arabieren: In de Arabische periode werd het gebouw opgedeeld in verscheidene kamers en werd ze mogelijk als een huis gebruikt (Leone 2007, p. 240).

6. Belalis Maior • Basilica I Geografische situering: In het noorden van de stad (Leone 2007, p. 152).

Datering: 5e eeuw tot in het midden van de 7e eeuw (Leone 2007, pp. 152, 241).

Geschiedenis van het onderzoek: 152

Een groot gedeelte van de basilica werd opgegraven maar zonder enige registratie van archeologische bewijzen.

Kenmerken en evolutie: Het gaat hier om een grote basilica met twee apsissen, een baptisterium en verscheidene annexen. De vroegste fase is te dateren in de 5e eeuw. In deze fase werd ook de oostelijke apsis verhoogd en de zuidwestelijke muur herbouwd. De kerk verkreeg verder een andere oriëntatie (Leone 2007, p. 152).

De kerk werd op een gegeven moment verlaten, mogelijk omwille van een aardbeving. In deze tweede fase werden ook mensen op de plaats begraven.

Een derde fase situeerde zich in de Byzantijnse periode wanneer de kerk werd herbouwd. De lagen uit deze fase liggen 1, 20 m boven de oudere lagen. De westelijke apsis en de tweedelige annex moesten plaats ruimen voor een nieuwe hoofdingang. Ook in deze periode werden mensen begraven. A. Leone dateert het complex rond het midden van de 7e eeuw (Leone 2007, p. 241).

Vondsten en versiering: In de westelijke apsis situeerde zich een graf, te dateren in de vroegste periode (Leone 2007, p. 152). Verscheidene grafinscripties zijn gevonden, evenals versierde tegels die te dateren zijn aan het einde van de 6e/7e eeuw.

Komst Arabieren: In de Zyride-Fatimieden periode werd een fort gebouwd waarbij de kerk werd geïncorporeerd (Leone 2007, p. 241).

• Basilica II Geografische situering: In het oosten van de stad, ten noordoosten van het forum.

Datering: Midden van de 4e eeuw tot zeker midden 7e eeuw.

153

Kenmerken en evolutie: Basilica II was een kleine basilica die noordwest-zuidoost was georiënteerd met de apsis in het noordwesten. Verscheidene aanpassingen en toevoegingen zijn gebeurd, mogelijk in de Byzantijnse periode. Zo werd het quadratum populi vergroot, evenals een kamer ten zuidwesten van de westelijke apsis. Een nieuwe apsis werd geplaatst in het oosten. Ook werd een baptisterium opgericht. In het midden van de 7e eeuw werd de centrale zuilenrij versterkt (Leone 2007, pp. 241-242).

Komst Arabieren: Is niet geweten/wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

• Basilica III Geografische situering: In het westen van de stad.

Datering: 6e eeuw.

Kenmerken en evolutie: In de 6e eeuw werd een kleine kerk met een productiecentrum bovenop een verwoest gebouw opgericht. In een latere fase werd de westelijke muur verdubbeld. Het complex werd op een gegeven moment verlaten. Resten van olijfoliepersen zijn gevonden (Leone 2007, p. 242). Auteur is niet duidelijk of deze resten te dateren zijn vanaf de Arabische occupatie (zie verder) of dat bepaalde olijfoliepersen toch ouder zijn.

Komst Arabieren: In de Arabische periode werd het complex herbruikt. Een olijfoliepers werd in de apsis geplaatst (Leone 2007, p. 242).

7. Ben Saidane (Zaghouan) • Basilica 154

Geografische situering: In het Bir Ennasara gebied, nabij de thermen.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: Zowel de basilica als het baptisterium zijn mogelijk te dateren in de Byzantijnse periode. De doopvont had drie apsissen en was versierd met mozaïek. De mozaïek van de basilica had voornamelijk geometrische motieven (Leone 2007, p. 242).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

8. Bit el Assa • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Kenmerken: Volgens A.G. Luiks had de doopvont een klaverbladvorm met drie delen. Een trapje bestaande uit drie treden bevond zich aan de vierde zijde (Luiks 1975, p. 33). Een mogelijke kerk die verbonden zou zijn geweest met het baptisterium werd niet gevonden (Duval 1980, p. 334).

Versiering: Afgaande op A.G. Luiks was het trapje bedekt met gele mozaïek. De opstaande wanden van de nissen waren versierd met een witte mozaïek met rozenknoppen. De vloer van de doopvont bestond uit een mozaïek met een geometrisch patroon, omlijst door een ovale rand. Ten oosten van de doopvont lag een mozaïek met geometrisch ontwerp (Luiks 1975, pp. 33-34).

155

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

9. Borj el Djerbi • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Kenmerken: Op de site bevond zich een baptisterium zonder aanwezige kerk (Duval 1980, p. 334).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

10. Bulla Regia • Basilica I (Basilica van Carton) Geografische situering: Op de plaats van de noordoostelijke thermen.

Datering: Is niet geweten.

Kenmerken: Carton vermeldde een kerk die was opgericht in het frigidarium (koudwaterbaden) van de noordoostelijke thermen. De huidige staat van de resten laat geen verder onderzoek toe.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten (Leone 2007, p. 243).

• Basilica II en III (kerkelijk complex) Geografische situering: 156

Bij de noordwestelijke thermen (Leone 2007, p. 243).

Geschiedenis van het onderzoek: Volgens A.G. Luiks ontdekte M.P. Quoniam de zuidelijke basilica (Luiks 1975, p. 44).

Datering: Zeker 6e eeuw (Leone 2007, p. 243).

Kenmerken en evolutie: Zowel een noordelijke als een zuidelijke basilica waren mogelijk verbonden met de thermen in het noordwesten van de stad. In de 6e eeuw verkreeg de zuidelijke basilica een tweede apsis en werd de kerk vergroot. De noordelijke basilica werd in dezelfde periode gebouwd maar had enkel één apsis. In de aanwezige literatuur wordt niet meer vermeld over de noordelijke basilica. Mogelijk nog in de 6e eeuw werden zowel het quadratum populi van de zuidelijke basilica als de oostelijke apsis herbouwd met de oprichting van een baptisterium. De doopvont had een kruisvorm. Voorts werden enkele graven geplaatst (Leone 2007, p. 243).

A.G. Luiks laat de occupatie van de zuidelijke basilica doorlopen tot mogelijk de 8e eeuw, omwille van munten die te dateren zijn in de Ummayadenperiode (Luiks 1975, p. 44). Wij vermelden hierbij dat de aanwezigheid van de munten niet impliceert dat het gebouw nog door christenen werd gebruikt. Mogelijk was de functie van de basilica in deze periode reeds veranderd.

Vondsten en versiering: In de zuidelijke basilica werd een inscriptie gevonden die naar de cultus van St. Stephanus verwijst (Leone 2007, p. 243).

Komst Arabieren: In de laatste fase werd een islamitisch graf gelegd in de zuidelijke basilica en werd hier een Ummayadische munthaard gevonden (Leone 2007, p. 243).

• Kerk van Alexander (‘Eglise du Prêtre Alexandre’) Geografische situering:

157

Nabij de zuidelijke thermen.

Datering: Mogelijk 4e eeuw, zeker 6e eeuw tot het einde van de 7e eeuw (Leone 2007, p. 244).

Geschiedenis van het onderzoek: De zuidelijke baden zijn beschreven maar niet bewaard. Het complex werd omschreven als Punisch fort met torens. Mogelijk ging het hier eerder om een Byzantijnse fort. Deze incorporeerde mogelijk de kerk van Priester Alexander (Leone 2007, p. 243).

Kenmerken en evolutie: De kerk van Alexander was een ‘édifice à auges’. De basilica bestond uit drie beuken en een gedeelte met apsis. Het middenschip en de twee zijbeuken werden gescheiden door twee rijen bassins. Naast het gedeelte met de apsis situeerden zich kamers. De dikke muren impliceren een versterking, mogelijk samen met de zuidelijke baden. Het complex is maar voor een gedeelte gekend en mogelijk was het veel complexer.

Vondsten en versiering: Een kruis werd gevonden, evenals een gegraveerd kruis en een zin die naar een psalm verwijst. De inscriptie stond op een architraaf. Deze vondsten leidden tot de identificatie van het gebouw als zijnde een kerk.

Komst Arabieren: In de Arabische periode werd in het middenschip een kalkoven opgericht (Leone 2007, p. 244).

11. Chatt Menzel Yahia • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Zeker 7e eeuw. Mogelijk een occupatie vanaf het einde van de 4e eeuw/begin van de 5e eeuw.

158

Kenmerken en evolutie: Op de site werd een driebeukige kerk gevonden met een doopvont. De vloeren waren versierd met mozaïek. De funeraire mozaïeken zijn te dateren aan het einde van de 4e/begin van de 5e eeuw, terwijl de mozaïeken van de kerk te dateren zijn in de laat- Byzantijnse periode, met name de 7e eeuw.

Op de plaats van de kerk staat nu een boerderij (Leone 2007, p. 244).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

12. Regio Clypea • Basilica I Geografische situering: Regio van huidige Kélibia, geen verdere specificatie.

Datering: Einde van de 4e eeuw tot in de 6e eeuw.

Kenmerken en evolutie: De basilica had een baptisterium en een heiligdom dat in het zuiden was gelegen. In het middenschip en de apsis bevonden zich graven, te dateren aan het einde van de 4e eeuw. Meerdere graven werden geplaatst in de loop van de 5e eeuw. De apsis, het baptisterium en het heiligdom werden verwoest tussen het einde van de 5e en het begin van de 6e eeuw, maar het complex werd terug hersteld in de loop van de 6e eeuw. De verwoestingen hielden mogelijk verband met de vervolgingen onder de Vandalen (Leone 2007, p. 152).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II Geografische situering: Nabij het huidige Kélibia, geen verdere specificatie. 159

Datering: Vroege 6e eeuw tot mogelijk laat-Byzantijnse of vroeg-Arabische periode.

Kenmerken en evolutie: De basilica had een baptisterium en beiden zijn te dateren in de 6e eeuw. De apsis werd mogelijk in de vroege 6e eeuw heropgebouwd, terwijl aan het einde van de 6e eeuw het baptisterium werd heropgebouwd. Na het verval van het complex, werd het noordelijke gedeelte heropgebouwd samen met de kapellen VI en VII en werd het mogelijk een klein heiligdom in de laat-Byzantijnse of vroeg- Arabische periode.

Komst Arabieren: Mogelijk werd in de vroeg-Arabische periode een gedeelte van de structuur als heiligdom gebruikt (Leone 2007, p. 244).

• Basilica? (onzekere identificatie op basis van A.G. Luiks) Geografische situering: Op 5 km ten noorden van Kélibia en ten zuiden van Kaap Bon aan de noordoostkust van Zeugitana.

Datering: Van de 4e eeuw tot de 1e helft van de 5e eeuw. Terug in gebruik rond mogelijk de 6e eeuw.

Geschiedenis van het onderzoek: In 1952 werd een baptisterium ontdekt en de basilica waar zij toe behoort werd in 1955 onderzocht door J. Cintas en later door C. Courteois. Het baptisterium werd in 1953 overgebracht naar het Bardomuseum te Tunis (Luiks 1975, pp. 64, 67).

Kenmerken en evolutie: De driebeukige basilica was oost-west georiënteerd met de apsis in het oosten. Het baptisterium bevond zich aan het hoofduiteinde, omringd door een muur die een hof creëerde. In de eerste fase bevond de doopvont zich aan de zuidelijke zijde tegen de muur. De doopvont was cirkelvormig en had een trapje met drie treden. Op een bepaald moment werd zij niet

160 meer gebruikt. Bronzen muntjes suggereren een beginperiode in de 4e eeuw tot de 1e helft van de 5e eeuw. In een tweede fase, mogelijk in de Byzantijnse periode of de 6e eeuw, werd een nieuwe doopvont opgericht (Luiks 1975, p. 64). Ze lag nu dichter bij de apsis en was er ook mee verbonden. Het vertrek was mogelijk toegankelijk via de noordoostelijke gang die tegenover de doorgang naar de apsis lag. Het doopvertrek kreeg een vierkantig grondplan en was open naar alle zijden. De doopvont was verhoogd en had een kruisvormig grondplan (Luiks 1975, pp. 65-66). Noch trapjes, noch een aan- of afvoer was aanwezig (Luiks 1975, p. 67).

Versiering: De vloer was bedekt met mozaïek met gele ondergrond. De afbeeldingen op zowel de vloer als deze van de kuip vormden een eenheid. De vloer droeg afbeeldingen van vier drinkschalen met wijnranken en druiventrossen (Luiks 1975, p 65). De vier nissen waren versierd met verscheidene afbeeldingen zoals de ark van Noach, een duif met een olijftak, een Latijns kruis onder een baldakijn en een beker. Verder zijn ook onder meer vissen, kaarsen en een bij afgebeeld. De bodem was versierd met het Christusmonogram en een Latijns kruis (Luiks 1975, pp. 66-67).

Op de drempel van de noordoostelijke gang was een inscriptie afgebeeld met de woorden Pax, Fides en Caritas (vrede, geloof en liefde). Een andere inscriptie bevond zich aan de rand van de doopvont en was onderverdeeld in vier delen met telkens twee regels. Het gaat om volgende zinnen: S(an)c(t)o beatissimo Cypriano/ Episcopo antiste/ Cum s(an)c(t)o Adelfio presbitero/ Huiusce unitatis/ Aquinius et Iuliana (uxor) eius cum/ Villa et Deog ratias prolibus/ Tesellu(m) aequo ri peren/ Ni posu erunt (Luiks 1975, p. 65).

13. Demna • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

161

Kenmerken: Op de site bevond zich een kerk met een baptisterium waarvan de doopvont met mozaïek was versierd (Duval 2006, p. 151).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

14. Furnos Minus • Basilica I Geografische situering: Op een 120tal m van het mausoleum van Blossius Honoratus.

Datering: Tussen de 4e en de 5e eeuw tot mogelijk in de Byzantijnse periode (Leone 2007, pp. 152, 245).

Geschiedenis van het onderzoek: De basilica werd opgegraven door P. Gauckler aan het einde van de 19e eeuw. Nabij het mausoleum werd in 1953 ook een kerk opgegraven en is mogelijk dezelfde structuur afgaande op de geografische situering (Leone 2007, p. 245). De basilica is nu volledig verwoest (Leone 2007, p. 152).

Kenmerken en evolutie: Op basis van de aanwezigheid van mozaïekvloeren werd besloten dat het hier om een christelijke basilica ging. Afgaande op de mozaïekbeschrijvingen was ze over drie beuken verdeeld. De mozaïek was versierd met het thema van Jonas en de walvis. Verder zijn vogels afgebeeld. Verder zijn graven gevonden met funeraire mozaïeken.

De in 1953 opgegraven kerk had ook verscheidene graven met funeraire mozaïeken en versierde tegels. De kerk wordt gedateerd in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 245).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

162

• Basilica II Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 2e helft van de 6e eeuw.

Kenmerken: Het ging hier om een basilica met een baptisterium aan één zijde en met mogelijk twee kapellen aan haar andere zijde. De basilica herbruikte voormalige cisternes. De kerk is in slechte staat (Leone 2007, p. 245).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

15. Hamman Lif • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 245). A.G. Luiks geeft een datering in de 4e- 5e eeuw (Luiks 1975, p. 46).

Geschiedenis van het onderzoek: Volgens A.G. Luiks werd in 1901 op de site een baptisterium gevonden, maar later onderzoek registreerde niets op de desbetreffende plaats. In 1908 vermeldde Icard een ander baptisterium en een Byzantijnse basilica op het terrein ‘Coup de Sabre’. Hier werden wel graven geregistreerd (Luiks 1975, p. 47). Ook A. Leone vermeldt maar één baptisterium (Leone 2007, p. 245).

Kenmerken: De doopvont had een circulaire vorm met zes lobben of apsissen (Leone 2007, p. 245). 163

Volgens A.G. Luiks had de doopvont een diameter van 1,24 m en was het diepste gedeelte cirkelvormig met een diameter van 0,75 m. Eén van de zes nissen zou zijn aangepast tot een trede om afdaling toe te laten.

Versiering: Volgens A.G. Luiks werden de zes nissen met een vis of een boom versierd. Onder de nissen waren de levensboom, het kruis of de horens van een hert afgebeeld. De bodem was versierd met een kruis en een alfa en omega (Luiks 1975, pp. 45-46).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

16. Henchir el Baroud • Kerk (episcopaal complex) Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Het driedelige episcopaal complex bestond uit een funeraire kerk met een baptisterium, een binnenplaats en een kapel. De kerk was driebeukig. Hiervoor kende de kerk een andere indeling, maar die wordt niet vermeld of is niet geweten. (Bejaoui 1992, p. 679).

Vondsten en Versiering: Op de site zijn een vijftigtal epitaven in mozaïek gevonden. Sommige epitaven gaven verscheidene religieuze functies weer waaronder (drie) monniken (monachus), (twee) pastoors (presbiter), onderdiaken (subdiaconus) en een bisschop (episcopus). De uitdrukking “Dei famulus”/ “Dei famula” komt hier voor, wat de toewijding aan God weergeeft. (Bejaoui 1992, p. 679). Verder werden ook Griekse namen opgemerkt in volgende inscriptie: ‘Elpison et Afrodisias parente[s]/ Quiriaco, filio dulcissim[o]/ qui vixit mens(ibus) XV/ bene merenti in pace/ fecerunt./ [Pax tecum]’ (Bejaoui 1992, pp. 679-680).

164

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

17. Henchir Fraxine • Kerk? Geografische situering: Wordt niet vermeld inde aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld inde aanwezige literatuur/is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek: Het monument, mogelijk een kerk, werd vermeld door inscripties of door reizigers (Ferchiou 1992, p. 466).

Kenmerken: Mogelijk bevond zich hier een kerk, afgaande op de vermelding van een inscriptie (Ferchiou 1992, p. 479).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

18. Henchir Redde • Basilica? Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: De basilica was verdeeld over drie beuken (Leone 2007, p. 246).

Komst Arabieren: 165

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Cella trichora Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op de site bevond zich ook een kapel met drie apsissen. Mogelijk was het een martyrium of een triclinium van een huis. De structuur werd verwoest in 1938 (Leone 2007, p. 246).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

19. Jebel Oust • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: De basilica werd gebouwd over het zuidwestelijke deel van het peristylium van de tempel van Esculapius. Het baptisterium werd opgericht in de voormalige cella. De kerk was verdeeld over drie beuken en een grafveld dat was verspreid over twee plekken (Leone 2007, p. 245).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

20. Ksar Hellal • Cella trichora 166

Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op deze site bevond zich een cella trichora, bestaande uit één beuk en drie apsissen. Het ging hier om een martyrium (Leone 2007, p. 245).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

21. Mahrine • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site bevond zich een basilica. Achter het koor liep een gang (kooromgang) (Duval 2006, p. 147).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

22. Mustis • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 167

Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op de site bevond zich een Byzantijnse basilica met baptisterium. Nabij de basilica werden olijfoliepersen opgericht, mogelijk ook in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 246).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

23. Numluli • Cella trichora Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Hier bevond zich een cella trichora met vier apsissen die een functie had als martyrium (Leone 2007, p. 246).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

24. Saadat Mornissa • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 5e eeuw en later (Leone 2007, p. 152). In de aanwezige literatuur wordt geen einddatering gegeven.

Kenmerken: 168

De basilica was oost-west georiënteerd met de apsis naar het westen gericht. Mogelijk stond bisschop Rucuma aan het hoofd van deze kerk, afgaande op literaire bronnen (Leone 2007, p. 152).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

25. Sicca Veneria • Basilica I Geografische situering: In de Romeinse thermen.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 246).

Kenmerken : Op de site bevond zich in het frigidarium van de Romeinse thermen een kerk (Leone 2007, p. 246). Geen verdere uitleg in de aanwezige literatuur of niet meer is geweten over deze structuur.

• Baptisterium Dar el Djir (beschrijving op basis van A.G. Luiks) Geografische situering: Aan de zuidzijde van de stad.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Het zeshoekige gebouw wordt Dar el Djir genoemd en had een diameter van 11, 50 m. In het centrum bevond zich een zeshoekig vertrek waarvan vijf zijden waren geopend en waarvan zich in de zesde zijde dubbele zuilengang bevond. Mogelijk had het vertrek een koepel. Identificatie van het gebouw als zijnde een baptisterium is niet zeker. Sommige auteurs denken eerder aan een tempel gewijd aan keizer Augustus (Luiks 1975, p. 73).

169

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica Dar el Kous Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Kenmerken: In de aanwezige literatuur geen verdere informatie behalve dat de apsis van de kerk uit een halve koepel bestond met zuilen die tegen de muren niches vormden (Duval 1972, p. 1144).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

26. Sidi Ahmed Bou Fares • Baptisterium Geografische situering: A.G. Luiks situeert het baptisterium ten noorden van een Romeinse put (Luiks 1975, p. 86).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Geen kerk die verbonden zou zijn geweest met het baptisterium of zich in de nabijheid ervan bevond werd gevonden (Duval 1980, p. 334).

Volgens A.G. Luiks was behoorde de doopvont tot het kruisvormige type. Vier trapjes waren aanwezig waarvan het zuidwestelijke trapje drie treden in tegenstelling tot de anderen die twee treden hadden. Mogelijk was een ciborium aanwezig, afgaande op vier pilaren. De doopvont was opgebouwd uit metselwerk. Zowel de doopvont als de treden waren bedekt met wit marmer, de bodem met roze marmer (Luiks 1975, pp. 86-87). 170

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

27. Sidi Daoud • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 6e eeuw afgaande op A.G. Luiks (Luiks 1975, p. 89).

Geschiedenis van het onderzoek: In 1934 werd in het dorp Oumcetren een baptisterium gevonden tijdens bouwwerken. Volgens V. Guérin gaat het hier om het antieke dorp Aquilaria. L. Poinssot bestudeerde aan de hand van het rapport van Giocanti de doopvont. Reeds bij ontdekking was het baptisterium in slechte toestand (Luiks 1975, p. 87).

Kenmerken: Een kerk die aan het baptisterium zou zijn verbonden of zich in de nabijheid ervan bevond werd niet gevonden (Duval 1980, p. 334). A.G. Luiks vermeldt dat het baptisterium zich ongeveer een halve meter onder het recente grondniveau bevond. De doopvont had een kruisvormig grondplan waarbij de armen eenzelfde lengte en een halfcirkelvormig uiteinde hadden. Een trapje van vier treden was aanwezig. De vierde trede en de bodem vormden een cirkel. Een aan- of afvoer werd niet opgemerkt (Luiks 1975, pp. 87, 89).

Versiering: Afgaande op A.G. Luiks was de trap versierd met witte mozaïek en was de bodem bedekt met wit marmer. Acht Maltezer kruisen, vier in de uiteinden van de armen en vier tussen de armen, waren afgebeeld. Op de tweede trede van de trap was een inscriptie te lezen: ‘Victorius/ Sbdiaconus/ Donum Domino/ Redat’ (‘Moge onderdiaken Victorius aan de Here Zijn gave vergelden’). Volgens

171

A.G. Luiks is deze inscriptie, en zo ook het baptisterium, te dateren in de 6e eeuw op basis van ondermeer de vorm van de letters (Luiks 1975, pp. 87, 89).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

28. Simitthus (Chemtou) • Basilica I Geografische situering: Ten noorden van de mijn.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode of vroeger.

Kenmerken en evolutie: De basilica was verdeeld over drie beuken. Voor de toegang naar het quadratum populi bevond zich een portiek. Links van de apsis situeerde zich een kamer (Leone 2007, p. 247).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II Geografische situering: Ten zuidwesten van het theater, op het forum.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: Op het forum bevond zich een juridische basilica die werd omgevormd tot een christelijke basilica. De christelijke basilica is mogelijk te dateren in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 247).

Komst Arabieren: 172

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica III Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode en vroeger.

Kenmerken en evolutie: Voor de oprichting van de christelijke basilica in de Byzantijnse periode bevond zich op de plaats een tempel voor de god Saturnus. De christelijke basilica was waarschijnlijk kleiner dan de tempel. Ze was verdeeld over drie beuken, maar de apsis is niet bewaard. De gevonden vloermozaïeken behoren tot de eerste fase (Leone 2007, p. 247). Het is niet duidelijk of de auteur met de eerste fase, een fase van de kerk bedoeld of de fase waarin de tempel van Saturnus nog werd gebruikt.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

29. Thabbora Municipium Felix Thabbora • Basilica Geografische situering: Te Henchir Tayma.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Hier bevond zich een christelijke basilica met grafveld (Leone 2007, p. 248).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

173

30. Thabraca • Basilica I / Basilica van Ecclesia Mater Geografische situering: Ten zuiden van de oude stad.

Datering: 5e eeuw tot mogelijk de 7e eeuw.

Geschiedenis van het onderzoek: In 1882 werd door Rebora de basilica opgegraven.

Kenmerken: Basilica I, de kerk van Ecclesia Mater, bestond uit een basilica met een grafveld. Mogelijk bevond zich hier ook een baptisterium. De apsis was tegen een heuvel gebouwd. Verscheidene funeraire mozaïeken werden gevonden binnen en buiten het complex, waaronder de mozaïek van Pelagius (Leone 2007, p. 248).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II Geografische situering: Dichtbij het moderne gedeelte genaamd “Basilica”.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Hier situeerde zich een christelijke basilica waarvan zuilen en mozaïeken zijn gevonden. De mozaïeken waren doorsneden door graven (Leone 2007, p. 248).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

174

• Basilica III? Geografische situering: Op de plaats van een civiele basilica.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: In de Byzantijnse periode werd op de plaats van de apsis en de tweede kamer van een civiele basilica, een Byzantijns grafveld geplaatst. Ook een huis en zuilenrij werden ingebouwd, maar hiervoor worden geen duidelijke dateringen gegeven in de aanwezige literatuur. Misschien werd de civiele basilica geconverteerd tot een christelijke basilica met grafveld (Leone 2007, p. 248).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Geschiedenis van het onderzoek: Het baptisterium werd in 1891 gevonden nabij een moderne moskee (Leone 2007, p. 248).

Kenmerken: Het baptisterium had een zeshoekige doopvont. Een trapje was aanwezig bestaande uit drie treden (Leone 2007, p. 248).

Identificatie van Luiks: Luiks vermeldt dit baptisterium ook, maar beweert dat het zich bevond in het zuiden van de havenstad en aan de basilica was verbonden. Hij vermeldt verder dat Benet een tweede 175 baptisterium had gevonden in 1905. Ook G. Lapeyre zou zich vergist hebben in een tweede baptisterium welke hij had gevonden in 1938 (Luiks 1975, p. 93). Afgaande op zijn beschrijvingen en deze van Leone A. doelde Luiks waarschijnlijk wel op dit baptisterium (beschrijving van een zeshoekige doopvont met drie treden, nabij een moskee en ontdekt in 1891). Luiks vermeldt dat het doopvertrek een achthoekig grondplan had met acht nissen die verbonden zou zijn geweest met een kerk. Mogelijk was ook een koepel aanwezig. De treden van het baptisterium zouden van wit marmer zijn geweest. Voorts zou volgens Luiks de noordelijke zijkapel van de Romeinse basilica dienst hebben gedaan voor begravingen. Hier bevond zich de tombe van Valentia (Luiks 1975, pp. 92-93). Of Luiks nu dit baptisterium bedoelde of dat hij twee structuren met elkaar verwisseld heeft (basilica I en het baptisterium) is niet zeker.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

31. Thibiuca • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 5e en 6e eeuw (Leone 2007, pp. 152, 249).

Geschiedenis van het onderzoek: Volgens A.G. Luiks werd de basilica gevonden bij de aanleg van de weg tussen Henchir Zouitina en Tébourba (Luiks 1975, p. 58).

Kenmerken: Aan de basilica was zowel een grafveld als een baptisterium verbonden, allen te dateren in de 5e en 6e eeuw (Leone 2007, pp. 152, 249). A.G. Luiks vermeldt dat de kerk noordwest-zuidoost was georiënteerd met de apsis (die niet werd gevonden) mogelijk in het oosten/zuidoosten gelegen. De basilica was verdeeld over vijf beuken.

176

Het baptisterium bevond zich volgens A.G. Luiks in een vierkant vertrek buiten de kerk, aan de zuidelijke zijde. De doopvont, uit metselwerk, stond in het midden en was zeshoekig. Aan de oostelijke zijde bevond zich een trapje bestaande uit twee treden. Boven de doopvont bevond zich mogelijk een ciborium (Luiks 1975, pp. 58-60). Bij de muur van de kerk die aan het baptisterium grensde werd mogelijk een cisterne of waterbak gevonden. A.G. Luiks dateert het complex tussen de 4e en de 6e eeuw (Luiks 1975, p 60).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

32. Thuburbo Majus (Henchir Kasbat) • Basilica-tempel Caereris Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode meer bepaald vanaf het begin van de 6e tot waarschijnlijk de 7e eeuw.

Kenmerken en evolutie: De basilica werd opgericht in de binnenhof van de tempel van Caereris, maar de identificatie van de godheid is onzeker. De kerk was verdeeld over vijf beuken. Het baptisterium werd gebouwd in de cella van de tempel. Naar het zuidwesten toe werd een ‘édifice à auges’ gebouwd. De vloermozaïek is te dateren in het begin van de 6e eeuw. De basilica werd waarschijnlijk gebruikt tot de 7e eeuw (Leone 2007, pp. 249-250).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• “Maison du Cratère” Geografische situering: Aan de zuidwestelijke zijde van het Capitool.

Datering: 177

Terminus post quem vanaf de 5e eeuw, mogelijk ook later.

Kenmerken: Na de bouw van het huis werd een kamer ingericht met een apsis, opgebouwd uit herbruikt materiaal. In de apsis lag mozaïek. Hierop was een kantharos afgebeeld. Ook andere christelijke iconografie werd geregistreerd. Omwille van de versiering wordt gedacht dat het hier om een ontmoetingsplaats voor christenen ging (Leone 2007, pp. 250-251).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica in Porticus Petronii? Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode of vroeger.

Kenmerken: In het gebouw werd mogelijk een christelijke basilica opgericht (Leone 2007, p. 249).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica-tempel Caelestis Geografische situering: Binnen de stad (Sears 2007, p. 50).

Datering: Niet zeker geweten. Mogelijk gebeurde de conversie in de late 4e of vroege 5e eeuw.

Kenmerken:

178

Een kerk werd gebouwd op de plaats van de tempel van Caelestis, alleen is niet precies geweten wanneer dit plaatsvond. In vergelijking met de andere conversies dateert G. Sears de conversie in de late 4e of vroege 5e eeuw (Sears 2007, pp. 50-51).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica-tempel Baal-Tanit Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 251). A. Merlin dateerde de kerk in de 4e eeuw (Luiks 1975, p. 54).

Geschiedenis van het onderzoek: Thuburbo Majus werd sinds 1912 verscheidene malen onderzocht door de ‘Direction des Antiquités de Tunisie’ waarbij de basilica werd geregistreerd. Het baptisterium werd gevonden in 1915 (Luiks 1975, p. 54).

Kenmerken: De kerk en het baptisterium werden gebouwd op de plaats van de tempel van Baal-Tanit. De conversie gebeurde mogelijk in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 251).

A.G. Luiks geeft eveneens een beschrijving van de kerk, maar heeft het over de tempel van Baäl-Saturnus en Tanit-Ceres. De basilica was noordoost-zuidwest georiënteerd met de apsis gelegen in het noordoosten. De kerk was verdeeld over drie beuken en had een ingang in het zuidwesten. Het baptisterium werd opgericht in de cella en bevond zich links van de ingang. Het vertrek werd niet in de kerk geïncorporeerd. Het baptisterium had een kruisvormig grondplan, de kuip zelf een cirkelvormig grondplan. Verscheidene bogen, ondersteund door zuilen, zijn opgemerkt die een medaillon met een kruis in het midden droegen. Ook graven werden gevonden die de auteur dateert in de 6e eeuw (Luiks 1975, p. 54).

179

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kapel ? Geografische situering: In het amfitheater dat aan de zuidelijke/zuidoostelijke stadsgrens is gelegen, op een heuveltop.

Datering: Mogelijk vanaf de late 4e eeuw.

Kenmerken: In een derde fase van het amfitheater bevond zich een kamer met apsis onder de zitplaatsen. De kamer bevatte vier trapezoïdale graven waarvan één zeker een christelijk graf was. Mogelijk gaat het hier om een sacellum of martyrium (van een niet geïdentificeerde martelaar). Het kan ook om een Nemeseum gaan (Bomgardner 2000, p. 174).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

33. Thuburnica • Basilica? Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Vondst: Een reliëf van een architecturaal onderdeel met een gebogen vorm werd gevonden waarop de namen van Petrus en Paulus werden vermeld. Mogelijk behoorde het tot een apsis of een nis. De inscriptie ging als volgt: [Pe]tri et Pau[li] (Bejaoui 1992, p. 681). Geen verdere aanwijzingen van een kerk, maar lijkt alsof de inscriptie behoorde tot een nis of een apsis, dus mogelijk bevond zich hier wel een christelijke structuur. 180

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

34. Thugga • Kerk van Victoria Geografische situering: In het noordoosten van de stad, aan een Romeins grafveld (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 14). Ze bevond zich nabij het theater (Leone 2007, p. 252).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot in de 5e eeuw (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 67). A. Leone dateert de christelijke occupatie tot in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 252).

Kenmerken: De kerk was oost-west georiënteerd met de apsis naar het oosten gericht. De kerk was verdeeld over drie beuken. Drie deuren gaven toegang tot de kerk en een vestibule bevond zich voor het middenschip. Via twee trappen van elk vier treden werd het rechthoekige, verhoogde koor bereikt. In het koor bevonden zich de opgehoogde, halfcirkelvormige zitbanken voor de clerus. In het centrum van de kerk situeerde zich een rechthoekige tegel waar het altaar heeft gestaan. In het verlengde van de zijbeuken bevonden zich twee secretaria. Het rechterheiligdom was in het midden afgesloten.

Tussen de trappen die naar het koor leidden bevond zich een holte (de fenestella confessiones) waarmee men naar de ondergrondse crypte kon kijken. De crypte bevond zich volgens C. Poinssot onder het koor (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 67). Volgens A. Leone situeerde ze zich onder het altaar (Leone 2007, p. 252). De ondergrondse ruimte kon worden bereikt via de heiligdommen. Het was waarschijnlijk een oud hypogaeum zoals er zich ook één bevond buiten de kerk (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 67). De crypte herbergde het graf van Victoria Santimoniale (Leone 2007, p. 152). Vier kamers of bijgebouwen flankeren de kerk aan haar zijden.

181

Voor de bouw van de kerk zijn materialen gebruikt van het theater en de tempel van Saturnus (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, pp. 67-68).

Evolutie: Gedurende de Vandaalse periode had de kerk twee kamers aan haar zijden, in de Byzantijnse periode vier (Leone 2007, pp. 152, 252).

Vondsten en versiering: In de crypte werden verscheidene sarcofagen gevonden waarvan velen zijn opeengestapeld. Velen hadden kleine afmetingen, mogelijk bevatten ze kinderen of relieken. Het graf van Victoria had als enige een epitaaf (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, p. 67).

De vier kamers herbergden ook verscheidene graven. Één van de kamers herbergde een inscriptie die handelt over de schenking van de kamers aan de kerk voor verering zo naar een martelarencultus verwijs. De inscriptie ging als volgt: ‘Sancti ac beatissimi martyres, petimus in Mente habeatis ut donatur vobis Symposium Mammari(um) Grani(um) Elpideforum qui haec cub(icula) quattuor ap(ud) c(or)p(ora) m(artyrum) suis sum(p)tibus et suis operibus perfecerunt’. Rond kerk bevond zich verder een omheind grafveld. Volgens C. Poinssot was de kerk een martyrium of een oratorium met een grafveld (Poinssot & Abdul-Wahab 1983, pp. 67-68).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II? Geografische situering: Aan het Capitool.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie:

182

In de cella van de tempel werden verscheidene geulen aangetroffen. Mogelijk werd de cella in de Byzantijnse periode geconverteerd tot een kerk. De omliggende structuren zijn later te dateren maar mogelijk ook in de Byzantijnse periode.

Komst Arabieren: In de laat-Byzantijnse periode of later werd een Arabisch huis opgericht op het Capitool (Leone 2007, pp. 252-253).

• Basilica-tempel Caelestis Geografische situering: Op de plaats van de tempel van Caelestis, ten westen van het Capitool.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: Na het opgeven van de tempel van Caelestis werd een deel van de architecturale decoratie weggenomen. In de Byzantijnse periode werd aan de cella van de tempel een apsis toegevoegd en werd de tempel waarschijnlijk tot kerk geconverteerd. Aan de noordelijke zijde van de tempel werden andere, latere structuren opgericht.

Komst Arabieren: Arabische occupatie is geregistreerd, maar moeilijk te interpreteren (Leone 2007, p. 252).

35. Uchi Maius • Marabout-basilica Geografische situering: In het zuiden van de stad, afgaande op het stadsplan (Gelichi & Milanese 1996, p. 458).

Geschiedenis van het onderzoek: Sinds 1995 werd onderzoek verricht door een Italiaans-Tunesisch team (Gelichi & Milanese 1996, p. 457).

Datering: 183

Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Resten van muren impliceerden de aanwezigheid van een kerk (Gelichi & Milanese 1996, p. 460). De kerk werd gebouwd over een cisterne waarvoor geen dateringen aanwezig zijn (Leone 2007, p. 254).

Komst Arabieren: Op de plaats van de kerk werd een marabout opgericht. Rondom bevond zich een grafveld. De marabout behoort, samen met onder meer de citadel, tot de laatste occupatiefases van de stad (Gelichi & Milanese 1996, p. 460).

36. Uthina • Kapel? Geografische situering: Op het Capitool, ten noorden van het huis van Ducroquet (Ben Hassen et al. 2004, p. 83).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 254).

Geschiedenis van het onderzoek: De zone werd onder meer onderzocht door H. Ben Hassen en J.-C. Golvin.

Kenmerken en evolutie: Oorspronkelijk bevond zich op de plaats een Romeinse tempel. Op een gegeven moment werd de cella aangepast. Verscheidene marmeren platen vormden een soort van apsis (Ben Hassen et al. 2004, p. 83). Mogelijk werd de cella geconverteerd tot een christelijke kapel, gezien de afmetingen van het vertrek. Een kleine kerk kan het volgens de onderzoekers niet geweest zijn. Het rechthoekige grondplan van een verbonden zaaltje zou volgens hen niet overeenkomen met dit van een kerk en zou eerder gediend hebben als narthex of vestibule (Ben Hassen et al. 2004, p. 115).

Vondsten en versiering:

184

Twee marmeren platen droegen inscripties die overeenkomstig zijn met andere gekende inscripties uit de Byzantijnse periode. Het verbonden zaaltje had een Byzantijnse mozaïek met geometrische motieven (Ben Hassen et al. 2004, pp. 83, 115).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica? Geografische situering: Buiten de urbane zone, bij het oostelijke grafveld. Het grafveld zelf bevond zich op de westelijke en noordwestelijke flank van een heuvel, ten zuidoosten van het theater (Ben Hassen et al. 2004, p. 61).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek: Tijdens het onderzoek tussen 1989 en 1991 werd mogelijk een kerk opgemerkt en vermeld door L. Maurin. De kerk kon echter tijdens recente opgravingen niet meer worden onderzocht daar zij was bedekt door een weg (Ben Hassen et al. 2004, pp. 62, 83).

Kenmerken: Het gebouw, mogelijk een funeraire kerk, was noordwest-zuidoost georiënteerd (Ben Hassen et al. 2004, p. 62).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

37. Utica • Kapel I Geografische situering: In het zuiden van de stad, nabij het theater.

185

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Een Byzantijnse kapel met geometrische mozaïeken, welke verdwenen zijn (Leone 2007, p. 256).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kapel II of edicula Geografische situering: Nabij Bordj Boujemaa.

Datering: Late 5e/begin 6e eeuw.

Kenmerken: Hier bevond zich een kapel of edicula met een christelijke grafveld (Leone 2007, p. 153). De auteur is echter niet duidelijk of kapel en grafveld gelijktijdig zijn of één van beide structuren ouder is.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica I Geografische situering: Ten zuidwesten van Bordj Boujemaa.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken:

186

De basilica kende mozaïekversiering. Enkele graven bevonden zich in de kerk. De structuur is nu verwoest (Leone 2007, p. 256). Is er een verband tussen deze kerk en de kapel met grafveld?

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II? Geografische situering: Op het forum.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: Op het forum situeerde zich een structuur gekend als het Paleis van de Sultan. De structuur had een 17 m lange kamer waarvan de vloer was bedekt met marmer. Misschien was het een christelijke kerk (Leone 2007, p. 256).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

38. Uzali Sar • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 5e eeuw.

Kenmerken: De kerk had een kapel en was met mozaïek versierd. Mogelijk was het de ecclesia Restituta of de kerk waar de relieken van St. Stephanus lagen. De relieken werden naar de kerk gebracht aan het begin van de 5e eeuw (Leone 2007, p. 153). 187

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

39. Ziqua • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 256).

Geschiedenis van het onderzoek: In het begin van de 20e eeuw werd een baptisterium gevonden tijdens bouwwerken, ten noorden van de stad (Luiks 1975, p. 93).

Kenmerken: Geen kerk werd opgemerkt in de nabijheid van het baptisterium (Duval 1980, p. 334). Afgaande op A.G. Luiks bestond het baptisterium uit een cirkelvormige doopvont die tot het meerlobbige type behoorde, bestaande uit acht nissen. Een trapje van drie treden was aanwezig evenals pijpleidingen voor de aan- of afvoer van water De doopvont was gemetseld en bepleisterd. Er werd geen mozaïek geregistreerd.

Nabij het baptisterium bevond zich een andere kamer die wel met mozaïek was versierd. De afbeeldingen bestonden uit vogels en bloemen. Mogelijk was dit een bijvertrek (van een kerk ?). Geen christelijk symbolen, noch christelijke inscripties werden gevonden (Luiks 1975, p. 93).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

188

II. Christelijke architectuur in Byzacena

1. Sufetula a) Noordwesten van de stad • Kerk van Bellator (basilica I) Geografische situering: De kerk is gelegen ten noordoosten van de tempels (Leone 2007, p. 153).

Datering: Late 4e eeuw tot de late 6e eeuw en later (Sears 2007, p. 53).

Kenmerken: De kerk van Bellator vormde samen met de kerk van Vitalis een episcopale groep bestaande uit twee kerken, een kapel, een baptisterium en een thermencomplex (Bejaoui 2004, p. 50). De kerk was verdeeld over drie beuken en had twee apsissen. Ze was 34 m lang en 15 m breed. De noordoostelijke apsis fungeerde als koor en het altaar bevond zich voor deze apsis. De oudste apsis fungeerde als funeraire kapel. Verder bevonden zich er twee zijdeuren in het christelijke gebouw (Bejaoui 2004, p. 51). Het baptisterium bevond zich achter de kerk (Leone 2007, p. 267). Ten westen van de kerk van Bellator, maar verbonden met de kerk, bevond zich de kapel van Jucundus (Leone 2007, p. 153).

Evolutie: De kerk bevond zich op de plaats van oudere publieke gebouwen (Leone 2007, p. 153). Ze werd opgericht in de late 4e eeuw afgaande op muntvondsten. Ze kende verscheidene fases in de late 5e tot de vroege 6e eeuw, de late 6e eeuw en later (Sears 2007, p. 53). Deze lange geschiedenis van de kerk verwijst volgens G. Sears naar haar belang in de stad (Sears 2007, p. 53). Door middel van de oprichting van een oostelijke exedra werd de kerk breder gemaakt aan het einde van de 5e/ de 1e helft van de 6e eeuw (Leone 2007, p. 153). Het baptisterium bestond uit een vierkante kamer die tot een oudere structuur behoorde. Het bassin had een ovale vorm en werd mogelijk gemaakt door een lokaal productiecentrum.

189

Het baptisterium werd in een latere periode omgebouwd tot een kapel, de kapel van Jucundus, afgaande op de aanwezigheid van een reliekenhouder. De relieken werden mogelijk geplaatst in de 6e eeuw (Bejaoui 2004, pp. 51-52). A. Leone geeft een datering aan het begin van de 6e eeuw (Leone 2007, p. 153-154). In de kapel werd een inscriptie gevonden die bisschop Jucundus en bisschop Amacius vermeldde. De kapel bleef in gebruikt tot aan de Arabische periode (Leone 2007, p. 267). Aan het einde van de 6e eeuw werd de oudste apsis verwoest door een aardbeving. Wanneer deze apsis weer werd opgericht verkreeg zij een functie als funeraire kapel. Het nieuwe koor werd mogelijk in 7e eeuw gebouwd (Leone 2007, p. 267).

Vondsten: Een stuk van een inscriptie werd gevonden die bisschop Bellator vermeldt naar wie de kerk genoemd is (Bejaoui 2004, p. 50). In de tweede apsis bevonden zich twee sarcofagen (Bejaoui 2004, pp. 50-51).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kerk van Vitalis (basilica II) Geografische situering: Deze kerk vormt samen met de kerk van Bellator een christelijk kwartier.

Datering: Van de 5e eeuw tot het begin van de 6e eeuw (Leone 2007, p. 153).

Kenmerken: De kerk was verdeeld over drie beuken en had twee apsissen, één in het zuidoosten en één in het noordoosten. De kerk was 50 m lang en 25 m breed (Bejaoui 2004, pp. 52-53). Nabij de zuidoostelijke apsis bevond zich het altaar dat werd afgeschermd door een koorhek. De tweede apsis fungeerde als een funeraire kapel. Achter de noordoostelijke apsis bevond zich een rechthoekige kamer, het nieuwe baptisterium (Bejaoui 2004, p. 53). Volgens A. Leone was deze apsis de hoofdapsis en was zij met twee annexen verbonden (Leone 2007, p. 153). Toegang tot het baptisterium werd verleend via de zijbeuken en het heiligdom. Het nieuwe baptisterium vermeldt de namen van de schenkers:

190

Vitalis en Cardela. De doopvont is dezelfde als de oude doopvont van de kerk van Bellator (Bejaoui 2004, p. 53).

Evolutie basilica van Bellator en basilica van Vitalis: De basilica van Bellator en de basilica van Vitalis werden beiden op een ouder gebouw met een portiek opgericht. Basilica II werd opgericht ten tijde van de tweede fase van Basilica I (5e eeuw), met name in de Vandaalse periode. In de laatste, Byzantijnse fase bevatte het complex een dubbele kerk met een baptisterium. In het noorden bevonden zich enkele gebouwen en baden (Sears 2007, p. 53).

Versiering en vondsten: Een bassin of de rand van een ronde marmeren tafel werd in de kerk gevonden. Ze was versierd met Bijbelse thema’s zoals Adam en Eva, Noah en Elyseus. De kunst kwam mogelijk uit het Oosten (Bejaoui 2004, p. 52). Overeenkomsten bestaan tussen de mozaïeken uit de eerste fase van de basilica van Vitalis en de mozaïeken uit de tweede fase van de basilica van Bellator (Sears 2007, p. 53).

b) Centrum • Basilica IV Geografische situering: In het centrum van de stad, aan het forum. De kerk bevond zich meer bepaald in de westelijke hoek, tegen de noordelijke muur (Leone 2007, p. 153).

Datering: Mogelijk van de 5e eeuw tot in de 6e eeuw (Leone 2007, pp. 153, 266).

Kenmerken: De kerk had een vierkant grondplan en was verdeeld over drie beuken. Het gebouw had een apsis, maar geen melding in de aanwezige literatuur naar welke windrichting ze georiënteerd was (Leone 2007, p. 153).

Evolutie:

191

Volgens G. Sears werd de kerk op de plaats van een ouder monument geplaatst. Mogelijk was dit monument een publieke basilica uit de late 4e eeuw (Sears 2007, p. 54). De kerk werd mogelijk opgericht in de 5e eeuw en werd aangepast voor het einde van de 6e eeuw. Na een aardbeving werd ze mogelijk verlaten (Leone 2007, p. 266).

Vondsten: De kerk had verscheidene graven. Een funeraire inscriptie werd gevonden in het gebouw, wat tot de identificatie van de structuur als zijnde een kerk leidde (Leone 2007, p. 153).

Komst Arabieren: Het gebouw werd in de Arabische periode opnieuw in gebruik genomen tot de 10e, 11e eeuw (Leone 2007, p. 266). De toenmalige functie wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur of is niet geweten.

• Kerk van Petrus en Paulus Geografische situering: Nabij het forum en de kerk van Pompeianus (Bejaoui 2004, p. 46).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Kenmerken en evolutie: De kerk is over een oudere monument heen gebouwd. De resten hiervan zijn te bemerken aan de voorgevel nabij de zuidelijke ingang van de kerk. De kerk was noordwest-zuidoost georiënteerd met de apsis in het noordwesten gelegen. Ze was verdeeld over drie beuken en negen rijen. Ze was 40 m lang en 14 m breed. De ingang bevond zich in het zuiden. De apsis was verhoogd en bereikbaar via enkele treden. Één koor bevond zich voor de hoofdapsis en was oorspronkelijk afgesloten met een koorhek. Een tweede koor bevond zich aan de voorgevel.

Versiering en vondsten: De vloer was versierd met mozaïek met florale en geometrische motieven.

192

Nabij de ingang werd een fragment van een Latijnse inscriptie gevonden. Deze inscriptie verwees naar de relieken van de apostelen Petrus en Paulus. Mogelijk was de kerk dan ook aan hen gewijd (Bejaoui 2004, pp. 46-47).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica van Pompeianus Geografische situering: Nabij het forum, dichtbij de kerk van Petrus en Paulus. Het gebouw bevond zich ten zuidwesten van het Capitool, vlakbij de ommuring (Bejaoui 2004, p. 47). Nabij de kerk bevond zich één van de vier publieke fonteinen (Bejaoui 1996, p. 1173).

Geschiedenis van het onderzoek: In 1903 werden in dit gedeelte van de stad onderzoek uitgevoerd door Montalier (Bejaoui 1996, p. 1173).

Datering: Byzantijnse periode tot de 9e eeuw (Arabische occupatie) (Leone 2007, p. 268). Christelijke occupatie tot het midden van de 7e eeuw (Bejaoui 2004, p. 49).

Kenmerken: De kerk was noordwest-zuidoost georiënteerd met de apsis in het noordwesten gelegen. Een tweede koor bevond zich aan het andere uiteinde van de kerk. De basilica was verdeeld over vijf beuken en zes rijen. Ze was 30 m lang en 17 m breed (Bejaoui 2004, pp. 47-48). De toegangen tot het quadratum populi bevonden zich ter hoogte van het middenschip en de zijbeuken. Ze werden voorafgegaan door een portiek en liepen parallel met de muur van het Capitool (Bejaoui 1996, p. 1179). Voor de verhoogde apsis bevond zich een platform met een trede. Aan weerszijden van de apsis bevonden zich treden om de vier annexen te bereiken die zich twee per twee aan weerskanten van de apsis bevonden (Bejaoui 1996, p. 1174). Het altaar en de altaaromheining bezetten de drie laatste rijen. Fragmenten van de altaartafel impliceren een halfcirkelvormige tafel met lobben (Bejaoui 1996, p. 1178).

193

Een tweede koor bevond zich aan het andere uiteinde van het middenschip (Bejaoui 2004, p. 48).

Evolutie: De kerk is gebouwd over een ouder monument. Het plaveisel en een deel van de zuilenrij werden herbruikt. De apsis kende twee fases. Het eerste koor lag oorspronkelijk op gelijke hoogte met de kerk. Mogelijk werden de apsis en het koor verbreed en verhoogd in de 6e eeuw. In dezelfde eeuw werd waarschijnlijk ook het tweede koor opgericht aan het andere uiteinde van het middenschip (Bejaoui 2004, pp. 47-48). De kerk bleef in gebruik tot het midden van de 7e eeuw (Bejaoui 2004, p. 49).

Versiering en vondsten: Het eerste koor was versierd met vloermozaïeken met geometrische en florale motieven. In het midden van het koor lag een funeraire mozaïek. Hier bevond zich het graf van Donatiamus, een deken die leefde in de 6e eeuw (Bejaoui 2004, p. 47). Het tweede koor bevatte een reliekenkistje. In het kistje lagen glazen flesjes gevuld met aarde (Bejaoui 2004, p. 48).

In totaal zijn vijftien graven gevonden. In de zuidwestelijke annexen waren de resten begraven in sarcofagen. In andere delen ging het om begravingen bedekt met tegels (Bejaoui 1996, p. 1180). Zes graven bevonden zich in de westelijke zijbeuk. Allen hadden een funeraire inscriptie met kruis. Vier epitaven vermeldden dezelfde naam, namelijk Pompeianus, alleen iets anders geschreven. De naam is afkomstig van het Italiaanse Pompeii en was algemeen in de antieke epigrafie, maar zeldzaam in de christelijke epigrafie, zeker in Afrika (Bejaoui 2004, p. 48). Mogelijk was de naam een tijdelijke trend in de stad (Bejaoui 2004, p. 49). Het graf van Pompeianus, naamgever van de kerk, is te dateren in de laat-Byzantijnse periode (Bejaoui 1996, p. 1181).

Komst Arabieren: Tijdens de vroeg-Arabische periode werd de structuur bewoond. Het middenschip en de kamers aan de apsis werden bedekt. Vanaf dan kende de oorspronkelijke kerk zeker een andere functie, alleen is niet zeker geweten wat voor functie. Wel werd het gedeelte achter de

194 apsis bedekt en gebruikt voor artisanale activiteiten (Bejaoui 2004, p. 49). Verscheidene kalkovens en slakken/sintels werden gevonden. De structuur werd zeker gebruikt tot de 9e eeuw (Leone 2007, p. 268).

• Kerk van Servus (basilica III) Geografische situering: De kerk situeerde zich in centrum van de stad (Bejaoui 2004, p. 25). Ze bevond zich in de straat die naar het forum leidde, 50 m ten oosten van de Boog van Antoninus (Leone 2007, p. 267).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot in (Sears 2007, p. 54).

Kenmerken: De kerk was verdeeld over drie beuken. De apsis was verhoogd. Voor de apsis zijn groeven te bemerken die het deel bestemd voor de clerus aanwijzen, evenals het altaar (Bejaoui 2004, p. 36). Het baptisterium situeerde zich in het noordoosten. Rondom het baptisterium bevonden zich verscheidene kamers. Één van deze kamers in het zuidoosten had een apsis. Mogelijk ging het hier om een kapel (Bejaoui 2004, p. 37).

Evolutie: Voor de oprichting van de kerk bevond zich op de plaats een Romeinse tempel. Aan welke godheid ze was gewijd is niet geweten. Geen enkel beeld of inscriptie werd gevonden (Bejaoui 2004, pp. 36-37). De tempel werd omgevormd voor christelijk gebruik aan het einde van de 4e eeuw. De basilica werd geplaatst in de binnenhof (Sears 2007, p. 54). De apsis werd geplaatst in de noordwestelijke portiek (Bejaoui 2004, p. 36). In de Byzantijnse periode werd het baptisterium in de cella ingebouwd (Leone 2007, p. 267).

Versiering en vondsten: In het presbyterium bevonden zich vier stenen sarcofagen, te dateren in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 267). Hier werd een epitaaf gevonden die de priester Servus vermeldt, gestorven op 68-jarige leeftijd.

195

De graven waren versierd met mozaïek en een epitaaf waarop een christelijk teken (kruis, duif, lam,…) was afgebeeld (Bejaoui 2004, pp. 36-37).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

c) Zuidwesten van de stad • Basilica van St. Gervasius, Protasius en Tryphon (basilica V): Geografische situering : De kerk bevond zich in het Byzantijnse kwartier, tegenover de thermen (Bejaoui 2004, p. 23). Dichtbij de kerk bevonden zich ook de versterkingen (Leone 2007, p. 267).

Datering: Byzantijnse periode (Bejaoui 2004, p. 23). A. Leone dateert haar meer specifiek in de Laat- Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 268).

Kenmerken: De kerk was verdeeld over drie beuken met de apsis aan het ene uiteinde van het middenschip. Afgaande op het grondplan was zij noordwest-zuidoost georiënteerd. Het middenschip was breder dan de zijbeuken. Een ingang bevond zich in het noorden. Op de plaats waar eens het altaar stond, voor de apsis, is een grijze platte steen geregistreerd. In het midden lag een urne voor de relieken. De sporen van de altaarvoeten zijn opgemerkt. De voorgevel van de kerk was ommuurd. (Bejaoui 2004, p. 23). Tegen de kerk bevond zich een gebouw met olijfoliepersen. De structuur nam een gedeelte van de straat in beslag (Leone 2007, p. 268).

Evolutie: De datering van de kerk in de Byzantijnse periode maakt van haar de jongste kerk van Sufetula (Bejaoui 2004, p. 23). De kerk werd gedeeltelijk versterkt in de Byzantijnse periode, evenals de huizen van dezelfde sector. De drie poorten die zich eerst aan de voorgevel situeerden, werden gesloten en de gevel werd ommuurd. Een nieuwe ingang werd opgericht aan de noordelijke zijde (Bejaoui 2004, p. 23).

Vondsten:

196

In het koor werd een inscriptie gevonden. Afgaande op deze inscriptie lijkt het dat de kerk was gewijd aan St. Gervasius, Protasius en Tryphon, vanaf het einde van de 6e of het begin van de 7e eeuw (Bejaoui 2004, p. 23). Verscheidene graven bevonden zich in de kerk en doorsnijden de vloer. Ze zijn te dateren in een late fase. Verscheidene olijfoliepersen situeerden zich nabij de kerk (Leone 2007, pp. 267-268).

Komst Arabieren: Het gebouw bleef in gebruik tot in de 10e of 11e eeuw op basis van het gevonden aardewerk (Leone 2007, p. 268).

d) Buiten de stad • Basilica VII of “kapel van bisschop Honorius” Geografische situering: Op een drietal km ten oosten/zuidoosten van de stad. De kerk staat ook (Leone 2007, p. 268).

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Basilica VII, ook gekend als de kapel van bisschop Honorius, was een kleine kerk. Ze was verdeeld over drie beuken (Leone 2007, p. 268). De oriëntatie wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica van St. Sylvanus en St. Fortunatus (basilica VI) Geografische situering: De kerk lag op 500 m buiten de grens met de woonkern, in het zuidwesten (Bejaoui 2004, p. 23).

Datering: 6e eeuw (Leone 2007, p. 267). 197

Kenmerken en evolutie: De kerk bevond zich mogelijk op de plaats van een ouder martyrium. Ze had een onregelmatig rechthoekig grondplan en was onderverdeeld in vijf beuken (Leone 2007, p. 267).

Vondst: Een mozaïeken inscriptie verwijst naar de toewijding aan de martelaren Sylvianus en Fortunatus (Bejaoui 2004, p. 23).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

2. Acholla • Doopvont I Geografische situering: In het zuidoosten van de site, op een 500-tal m van de thermen van Trajanus, nabij de zee (Duval 1980, p. 330).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 257).

Geschiedenis van het onderzoek: Acholla werd bekend na de Tweede Wereldoorlog voor haar mozaïeken en inscripties. Onder M. Fendri werd de site onderzocht tussen 1947 en 1953. Over de funerair christelijke mozaïeken werden aantekeningen gemaakt, hoewel toen nog weinig geweten was van de christelijke structuren die aanwezig waren op de site (Duval 1980, p. 329). Beide baptisteria werden gevonden in 1947. Ze werden vermeld in verscheidene rapporten maar werden niet beschreven. Ze werden later onder meer onderzocht door N. Duval (Duval 1980, p. 330).

Kenmerken: De doopvont bevond zich op grondniveau. Ze had een kruisvormig grondplan met vier lobben die zich op eenzelfde as bevonden. Twee lobben waren verlengd en hadden trapjes. Van de

198 ene trap waren nog vijf treden zichtbaar, van de andere twee treden. De doopvont bevond zich op ongeveer een meter hoogte. Aan de doopvont bevond zich een rand van blokstenen die mogelijk ongeveer een 20 tot 30 cm hoog was. Aan de voet van deze rand liep een cirkelvormige groef die 7 cm breed was. mogelijk diende zij voor inmetseling van de bedekking. Het bovenste niveau was mogelijk met marmeren platen bedekt.

De resten van een blokstenen muur zijn opgemerkt en deze muur bepaalde mogelijk de begrenzing van de ruimte. Verder werd ook een vierhoekige structuur gevonden die chronologisch overeen kwam met de doopvont. Een mogelijke kerk die verbonden zou zijn geweest met het baptisterium werd niet gevonden.

Evolutie: Volgens N. Duval is het mogelijk dat de doopvont eens circulair was, afgaande op de circulaire groef maar dit blijft hypothetisch (Duval 1980, pp. 331, 334).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Doopvont II Geografische situering: Op een tiental meter van doopvont I (Duval 1980, p. 330).

Datering: Byzantijnse periode, mogelijk een andere fase dan doopvont I (Leone 2007, p. 257).

Geschiedenis van het onderzoek: Zie doopvont I.

Kenmerken: Deze doopvont lag iets hoger dan doopvont I. Ze had acht lobben en behoort tot het rozettype of meerdelige/meerlobbige type (Duval 1980, p. 331). A. Leone beschrijft deze doopvont met maar enkel drie lobben (Leone 2007, p. 256).

199

Aan de binnenkant van de nissen beschreef de doopvont een cirkelvorm met een diameter van 1,30 m. Dit cirkelvormig plan omvatte verder een vierkant gedeelte op 77 cm diepte. De bodem van de kuip was wederom cirkelvormig en bevond zich op een diepte van 95 cm. De doopvont werd omgegeven door een rand die zich op 25 cm hoogte bevond. Mogelijk was mozaïekversiering aanwezig. Het oppervlak waarop de doopvont stond bestond uit metselwerk. In de nabijheid werden resten van metselwerk opgemerkt evenals de aanwezigheid van twee cisternes. Een mogelijke kerk die verbonden zou zijn geweest met het baptisterium werd niet gevonden (Duval 1980, pp. 331, 334).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

3. Aggar • Basilica I Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Rondom de kerk werden mogelijk in de Byzantijnse periode, verscheidene olijfoliepersen en vaten geplaatst (Leone 2007, p. 257).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II en III Geografische situering:

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode. 200

Kenmerken: Op de site bevonden zich nog twee christelijke basilica’s op 12 m van elkaar. Één hiervan is nog zichtbaar (Leone 2007, p. 257).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

4. Aradi (Sidi Jdidi) • Basilica II Geografische situering: In het noorden van de stad. Ze bevond zich ten westen van basilica III (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 129).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot in de Byzantijnse periode (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 145).

Geschiedenis van het onderzoek: Het onderzoek naar de christelijke structuren van de stad en de christelijke topografie besloeg een periode van tien jaar (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 129). A. Ben Abed Khader en M. Fixot publiceerden in samenwerking met andere onderzoekers en specialisten verscheidene artikelen en boeken over de drie basilica’s van de stad (Stevens 2007, p. 690).

Kenmerken: Basilica II maakte deel uit van een episcopale groep met basilica III (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 129). Verdere uitleg over de basilica wordt niet gegeven in de aanwezige literatuur, die zich focust op de baptisteria. Aan de hand van het grondplan kunnen we besluiten dat de kerk noordwest-zuidoost georiënteerd was en verdeeld over drie beuken (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 132, (fig. 3)). Het baptisterium bevond zich rechts van de apsis en wordt gedateerd in de Byzantijnse periode. Ze had een kruisvormig grondplan en was 10 m lang en 11, 80 m breed (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 132-133). Ze had een apsis, die mogelijk diende als zitplaats voor de clerus.

201

De doopvont bevond zich in het centrale gedeelte, tussen de transepten. De doopvont behoorde tot het rozettype met zes nissen. Ze had drie treden en een ciborium. Het westelijke transept van het baptisterium nam de plaats in die oorspronkelijk bedoeld is als heiligdom, aan de zijde van de apsis. Hier bevond zich een trap bestaande uit vier treden, wat wijst op een niveauverschil (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 135, 137). Ook bevond er zich een kapel met de funeraire mozaïeken van een diaken en een vrouw (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 141). Het zuidelijke gedeelte van het baptisterium bestond uit een vertrek van 5m op 4 m, ter hoogte van de derde en vierde rij van de kerk (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 133).

Evolutie: Uit een vroegere fase bevond zich een ander baptisterium aan de kerk. De plaats van de doopvont werd behouden en mede door het behoud van de oudere structuren werd het kruisvormige grondplan verkregen. Ook de oudste funeraire mozaïeken, van een diaken en een vrouw Ceciliana, werden mee geïncorporeerd in de nieuwe structuur (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 139, 141). De verbindingen tussen het baptisterium en de kerk verschilden naargelang de fase van het complex. In een eerste fase was via de oostelijke zijbeuk een toegang voorzien voor de clerus en via een zijmuur voor de gelovigen. In een tweede, Byzantijnse fase, was voor beide groepen eenzelfde toegang voorzien. In de laatste fase waren hun toegangen terug gescheiden (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 143).

Versiering en vondsten: De doopvont kende mozaïekversiering bestaande uit drie motieven waaronder een kaars (met gele vlam) en vierkanten. Het derde motief was een paard aan de rand van de noordelijke zijde. Het paard keek naar het westelijke transept, de plaats waar de clerus zat. Mogelijk bevond zich aan de andere zijde een soortgelijke afbeelding. Voor de apsis lag een mozaïek met afbeeldingen van twee vogels aan weerskanten van een kantharos en rozen. In het centrale gedeelte waren florale motieven en rozen afgebeeld (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 138-139). Een gedeelte van de vloer van het baptisterium bestond uit aangestampte aarde waaronder het oostelijke transept (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 138).

Komst Arabieren:

202

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica III Geografische situering: 20 m ten oosten van basilica II (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 143).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot de 2e helft van de 5e eeuw (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 143, 146).

Kenmerken: Over de kerk zelf is geen verdere uitleg in de aanwezige literatuur die zich focust op het baptisterium. Afgaande op het grondplan was de kerk noordwest-zuidoost georiënteerd (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 131). Het baptisterium bevond zich tegen de apsis van de kerk, op de plaats van het oostelijke heiligdom. Het vertrek was 3, 50 m lang en 2, 35 m breed (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 143-144). De doopvont situeerde zich binnen een onregelmatig lopende omlijsting. De doopvont had twee halfcirkelvormige nissen en een ciborium (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 144- 145). De vloer van het baptisterium bestond uit aangestampte aarde (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 144).

Vondsten: Enkele funeraire mozaïeken zijn gevonden in de kerk, maar geen vermelding waar (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 144).

Evolutie van de episcopale groep: Het kerkelijke complex, bestaande uit twee kerken en twee baptisteria, werd opgericht aan het einde van de 4e eeuw. Wel is het zo dat geen enkele bisschop uit de stad wordt vermeld op het concilie van 411. Tussen beide kerken bevond zich een woongedeelte dat voor de cultus werd gebruikt. In de 2e helft van de 5e eeuw werden de kerken verwoest. In de Byzantijnse periode begon de restauratie van basilica II waarbij zij onder meer een kruisvormig baptisterium verkreeg en

203 mogelijk een toren . Basilica III werd niet heropgebouwd (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, pp. 143, 146).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica I Geografische situering: In het uiterste zuiden van de stad (Stevens 2007, p. 689).

Datering: 1e helft van de 5e eeuw tot in de late 6e, mogelijk 7e eeuw (Stevens 2007, pp. 690-691).

Geschiedenis van het onderzoek: Het probleem met de mozaïeken van deze basilica was dat sommigen onder hen reeds waren opgetild en weer teruggeplaatst waren. Mogelijk liggen niet alle mozaïeken op hun oorspronkelijke plaats (Stevens 2007, p. 690).

Kenmerken en evolutie: In een eerste fase bevond zich op de plaats waar de basilica werd opgericht een woonplaats. De insula bestond uit een huis met een binnenhof, verscheidene opslagplaatsen, een wijnpers en een schuur. De structuren kunnen worden gedateerd in de late 4e of het begin van de 5e eeuw (Stevens 2007, p. 689). In de 1e helft van de 5e eeuw werd de oude basilica opgericht op de plaats van de schuur (tweede fase) (Stevens 2007, pp. 689-690). Zij bleef in gebruikt tot de vroege 6e eeuw (Stevens 2007, p. 691). Ze was noord-zuid georiënteerd met de apsis in het noorden. De kerk was verdeeld over drie beuken en vier rijen. Een vestibule in de zuidoostelijk hoek vormde de hoofdingang (Stevens 2007, p. 689). Andere vestibules die toegang verleenden tot de kerk bevonden zich in de zuidwestelijk hoek en de noordoostelijke hoek van de kerk. Ook bestond een ingang die doorheen het westelijk heiligdom leidde (Stevens 2007, pp. 689-690). De apsis was lichtjes verhoogd en herbergde een graf met funeraire inscriptie. Aan haar zijkanten bevonden zich heiligdommen. Ter hoogte van de vierde rij bevond zich een altaaromheining. Een tweede altaar bevond zich ter hoogte van de tweede rij en bewaarde

204 relieken. Beide altaren hadden mogelijk maar tijdelijke omheiningen (Stevens 2007, p. 690- 691). Een derde fase startte in de 1e helft van de 6e eeuw met nieuwe aanpassingen aan de basilica. Zij verkreeg een nieuwe apsis in het zuiden waar ook twee rijen werden toegevoegd. De basilica werd verbreed wat ten koste ging van de oostelijke annexen en het westelijke heiligdom. Ook werd de vloer verhoogd. De nieuwe kerk behield enkele oude elementen: het altaar met relieken werd behouden. De twee ingangen die restten leidden ook naar de oostelijke zijbeuk. De kerk bleef in gebruik tot de late 6e eeuw, mogelijk tot in de 7e eeuw (Stevens 2007, p. 691). De kerk lijkt enkel bedoeld te zijn voor verering van relieken (Ben Abed Ben Khader et al. 2003, p. 129). We vermelden hier nog bij dat het oostelijke deel van de insula gevormd werd door woonstructuren. Na het opgeven van de wijnpers werden zij opslagruimtes van de Byzantijnse basilica of deden zij dienst als woonplaatsen voor de clerus of bewakers van de kerk (Stevens 2007, p. 689).

Versiering: In de tweede fase was het middenschip met mozaïek versierd. De versiering van de oude, noordelijke apsis en de vierde rij stonden in contrast met de andere versierde gedeelten. In de apsis lag een veelkleurige mozaïek met geometrisch patroon die werd doorsneden door een graf. De vierde rij was versierd met rode tesserae met witte en roze rechthoeken binnen een omkadering. Op de tweede rij waren twee mozaïeken geplaatst. De noordelijke mozaïek illustreerde een doorgang, met twee zuilen en een dak waarop twee vogels zitten en een kruis op de voorkant. In de toegang is een kantharos afgebeeld met een rozenstruik. De zuidelijke mozaïek beeldde een kruis met juwelen uit waarbij twee vogels op de armen zitten. Aan weerskanten waren twee andere vogels afgebeeld (pauwen?). Beide mozaïeken moesten vanuit het noorden worden gezien, met uitzondering van de inscriptie die vanuit het zuiden moest worden gelezen. Op de eerste rij was de vloer versierd met een afbeelding van een kantharos met vogels en vissen. De Byzantijnse versiering gaf de kerk een monumentaal karakter waarbij over de gehele vloer mozaïek werd geplaatst. De zesde rij droeg een versiering bestaande uit centraal paneel met

205 vogels onder drie palmbomen. De zijpanelen waren vierkant en groter dan het centrale paneel, binnen een geometrisch patroon (Stevens 2007, pp. 690-691).

Vondsten: In de noordelijke apsis bevond zich het graf van een priester Cyprianus (Stevens 2007, p. 690). Het graf van Felix bevond zich in het middenschip, nabij de derde rij. Het graf herbruikte een oudere inscriptie van een zekere Flavius Synesius Philo[mat]ius. Nabij het graf van Felix lag nog een graf dat de mozaïekvloer niet doorsneed, een indicatie dat het graf reeds op voorhand gepland was binnen de decoratieve planning van de kerk (Stevens 2007, pp. 689, 691).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

5. Batten Zamour • Basilica I en II (met baptisterium) Geografische situering: Ten noordwesten van de weg Jilma-Bir el Hfay-Gafsa.

Datering: Einde van de 4e eeuw (vroegste structuur) tot de Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op de site bevonden zich twee basilica’s met een baptisterium en een grafveld. Wegens de geringe informatie worden beide kerken samen besproken. De grootste kerk was verdeeld over drie beuken en had een baptisterium en een grote binnenplaats. Ten zuidwesten hiervan bevond zich een kleinere kerk. De vroegste structuur is te dateren van het einde van de 4e eeuw tot de Byzantijnse periode maar geen verdere precisering kon worden bekomen (Leone 2007, p. 257). Ook wordt in de aanwezige literatuur niet vermeldt welke kerk de oudste is.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

206

6. Bekalta • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op de site bevond zich een kleine kerk met een baptisterium. Het baptisterium bevond zich achter de apsis. De doopvont was met mozaïek versierd (Duval 2006, pp. 146, 157).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

7. Bir el Hfay • Kerk Geografische situering: De kerk werd gevonden op 5 km van Bir el Hfay. De site heet eigenlijk Henchir Sidi Ali el Kefi (Bejaoui 1990, p. 299).

Datering: Laat-Byzantijnse periode, mogelijk 7e eeuw (Leone 2007, p. 258).

Geschiedenis van het onderzoek: In 1989 werd een reliekenkistje gevonden. De vondst werd gevolgd door een onderzoek waarbij een kleine kerk werd ontdekt (Bejaoui 1990, p. 299).

Kenmerken: De kerk was noordwest-zuidoost georiënteerd met de apsis in het noordwesten gelegen. De kerk was verdeeld over drie beuken en drie rijen. Het quadratum populi was vierkant. Waar de ingang zich bevond is niet geweten.

207

De apsis was opgehoogd en werd bereikt door middel van een trapje bestaande uit twee treden. De omheinig rond het altaar nam de tweede en derde rij in beslag. Ook deze plaats was opgehoogd. Het reliekenkistje bevond zich op de eerste rij (Bejaoui 1990, p. 301).

De vloer van de kerk bestond uit aangestampte aarde, met twee uitzonderingen; de vloer van het altaar die met een mortellaag was bedekt en een kleine vierkante ruimte in één van de zijbeuk ten zuidwesten (Bejaoui 1990, p. 301).

Vondsten en Versiering: Het reliekenkistje, dat zich ter hoogte van de eerste rij bevond, was van steen. Naast het reliekenkistje werd ook een funeraire inscriptie gevonden aan de binnenste wand van de zuidwestelijke muur, ter hoogte van de derde rij. Het materiaal bestond uit een lokale, geelachtige steen. De inscriptie bestond uit zeven regels en ging als volgt: Diaconus Lucilia/ nus acceptatus/ est die XIIII kalendas/ octobres anno/ septimo dni n re/ gis gonthamun/ di. De inscriptie vertelt ons dat het hier gaat om een diaken genaamd Lucilianus. Zijn sterfdatum is gekend, namelijk 19 september 491, onder de regeerperiode van de Vandaal Gunthamund (450-496) (Bejaoui 1990, pp. 301-302).

In de kerk werd ook mozaïekversiering aangetroffen. De eerste rij was versierd met een paneel op de plaats waar de reliekenkist stond. De afbeeldingen bestonden uit een kruis met daarboven een kantharos. Aan weerszijden van de kantharos stonden herten. Rondom dezelfde kantharos bevond zich een andere kantharos. De kerk werd, op basis van deze mozaïek gedateerd in de Byzantijnse periode (Bejaoui 1990, pp. 301, 303).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

8. Bou Achir • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

208

Kenmerken: Op de site bevond zich een baptisterium met cirkelvormig grondplan (Duval 2006, p. 147). In de aanwezige literatuur wordt geen melding gemaakt van een kerk.

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

9. Boudries • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Enkel geweten is dat christelijke architectuur aanwezig was in de vorm van een kerk of kerken (Duval 1972, p. 1135).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

10. Cellium (Kasserine) • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site bevond zich een kerk waarin de resten van een ciborium zijn gevonden (Duval 1972, pp. 1135, 1157). 209

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

11. Demma • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site situeerde zich een kerk. Enkele epitaven zijn gevonden (Duval 2006, p. 157).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

12. Djebeniana • Kapel Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 7e eeuw.

Kenmerken: Op de site bevond zich een kleine kapel met een kist. Afgaande op een inscriptie is ze te dateren in de 7e eeuw. De inscriptie ging als volgt: ‘Ego sum panis vivus qui de celo descendi’ (Leone 2007, p. 258).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

210

13. El Gousset • Basilica I Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Waarschijnlijk van de 4e eeuw tot in de Byzantijnse periode.

Kenmerken en vondst: De basilica was noordoost-zuidwest georiënteerd. Verscheidene inscripties verwijzen naar de regering van Thrasamund (Leone 2007, p. 258). Één daarvan bevond zich op een onderdeel van een ark, behorende tot de kerk (Bejaoui 1990, p. 303). De inscriptie ging als volgt: ‘[Anno vicesimo (sexto) dom(i)ni regis T(r)asamundi)’ (Leone 2007, p. 258). Het gaat hier om het 22e regeringsjaar van Thrasamund (450-523) in 522. Mogelijk verwijst de datum naar de oprichting van de kerk of naar het tijdstip van bepaalde aanpassingen (Bejaoui 1990, p. 303).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Aan deze kerk bevonden zich verscheidene olijfoliepersen. Ook bassins bevonden zich rondom het gebouw (Leone 2007, p. 258).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

211

14. El Mou(a)ssat • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 6e eeuw (Leone 2007, p. 259). N. Duval dateert haar van de 6e tot de 7e eeuw (Duval 1974, p. 173).

Geschiedenis van het onderzoek: De kerk werd opgegraven voor 1924 en een rapport werd gepubliceerd door L. Poinssot en R. Lantier. Het rapport was hoofdzakelijk gewijd aan de gevonden mozaïeken en bevatte geen foto’s en geen grondplan. De opgraving was niet geheel compleet daar niets over de façade is geweten (Duval 1974, p. 157).

Kenmerken: De basilica was noord-zuid georiënteerd met de apsis in het zuiden gelegen. We vermelden hierbij dat L. Poinssot oost en west met elkaar heeft verwisseld. De kerk was verdeeld over drie beuken en zes rijen Het gebouw was 16, 75 m breed en 10, 35 m lang. Haar afmetingen zijn klein en overeenkomstig met de afmetingen van een kapel. (Duval 1974, p. 158) . De apsis was niet opgehoogd en kende een mozaïekversiering (Duval 1974, pp. 159-160). Heiligdommen waren mogelijk niet aanwezig daar de achterste muur van de oostelijke zijbeuk geen opening had. In het achterste gedeelte van het koor werden geen resten van muren en andere vloeren werden aangetroffen. De muren zijn of verwoest of herbruikt (Duval 1974, p. 161-162).

Versiering: De kerk had verscheidene mozaïeken (Leone 2007, p. 258). In het noorden, in het middenschip lag een mozaïek met een boord met acanthussen, fruit en bloemen. Het onderste paneel, naar de voorkant van de kerk toe, bestond uit een kruis versierd met edelstenen. Ook twee Latijnse kruisen zijn afgebeeld met een alpha en een omega aan de armen. Het bovenste paneel, in de richting van de apsis, bestond uit een medaillon met vier lammeren. In het midden bevond zich een klein Grieks kruis (Duval 1974, p. 167).

212

Voor de apsis was een medaillon in mozaïek, geplaatst in een rechthoek en had een diameter van 2 m. In het midden van het medaillon waren twee pauwen afgebeeld die drinken uit een kantharos. Rondom bevonden zich verscheidene zeedieren zoals dolfijnen, inktvissen, en garnalen. De ene helft kijkt in de richting van de apsis en de andere in de richting van het altaar. Verder bevonden zich twee mozaïekpanelen tegenover elkaar, in het midden onderbroken door een medaillon (Duval 1974, p. 162). Telkens zijn drie kantharoi afgebeeld met bloemvormige ornamenten. Carthaagse kippen of kraanvogels en flamingo’s komen ook voor. Op de halzen van de kantharoi zijn strepen afgebeeld die water voorstellen (Duval 1974, pp. 162-163). In de apsis lag mozaïek met afbeeldingen van twee wijnstronken. De stronken volgden een weg doorheen de mozaïek en droegen verscheidene trossen. Twee pauwen, die zich in het midden bevonden, eten van de druiven. Twee gazellen staan aan de voet van elke stronk, met het hoofd naar het fruit gericht. Ook een patrijs is afgebeeld. De gebruikte kleuren zijn onder meer donkerblauw, violet en rood (patrijs) (Duval 1974, p. 159). De mozaïek van de oostelijke zijbeuk bestond uit oversnijdende cirkels terwijl de versiering van de westelijke zijbeuk uit acanthustakken bestond waarbij ovale medaillons werden gecreëerd. In de medaillons zijn verscheidene dieren en voorwerpen afgebeeld zoals onder andere manden, bloemen (madeliefjes) en geometrische motieven (Duval 1974, pp. 169, 172).

De datering van de kerk gebeurde op basis van de mozaïekversiering. Onder meer het Latijnse kruis met de edelstenen en de motieven zoals acanthuscirkels komen overeen met de periode (Duval 1974, p. 173). L. Poinssot merkte verder op dat een contrast bestond tussen de gebruikte materialen (weinig in aantal) voor de kerk en de uitwerking en de kleuren van de versiering (Duval 1974, p. 173).

Plaats van het altaar: We bespreken dit onderdeel niet bij de kenmerken, daar wij eerst de versiering wilden bespreken omdat deze bepalend is voor de theorieën. Sommige auteurs denken dat het altaar in de apsis was geplaatst, maar N. Duval wijst erop dat dit haast niet voorkomt in Afrika. Indien de apsis een altaar had, dan zou deze niet het hoofdaltaar geweest zijn volgens N. Duval (Duval 1974, pp. 161, 173). Een synthronos lijkt niet aanwezig te zijn geweest, omwille van de rijke decoratie in de apsis. Mogelijk bevond zich een zitplaats in de apsis, maar dan voor een hogere geestelijke dan een pastoor (Duval 1974, pp. 160-161).

213

Mogelijk bevond het altaar zich op de plaats van het medaillon, voor de apsis (Duval 1974, p. 173). Een andere mogelijke plaats voor het altaar wordt gevormd door het Latijnse kruis in het middenschip, die was versierd met edelstenen. Het kruis kent enige verstoring. L. Poinssot dacht dat de relieken hier waren geplaatst, maar zij bevonden zich onder de mozaïek. Volgens N. Duval bevond het altaar zich niet op deze plaats (Duval 1974, p. 167).

De mogelijkheid bestaat dat twee altaren aanwezig zijn geweest. waarbij het tweede altaar zich mogelijk bevond op de plaats van het medaillon, in het middenschip, voor de apsis (Duval 1974, p. 173).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten

15. Hadrumetum (huidige Sousse) • Basilica I Geografische situering: In het noorden van de stad.

Datering: Occupatie van de kerk tot in de 6e eeuw en mogelijk later. Begin van de occupatie wordt niet vermeld of is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek: De christelijke basilica werd door Truillot opgegraven van 1938-1940.

Kenmerken: Aan deze kerk was een grafveld verbonden. Een groot aantal funeraire mozaïeken werd gevonden (Leone 2007, p. 259).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II 214

Geografische situering: Onder de ribat (versterkt islamitisch klooster) van de stad.

Datering: Einde van de 4e/begin van de 5e eeuw tot in de Byzantijnse periode.

Kenmerken en komst Arabieren: Op de plaats waar de ribat zich bevindt, bevond zich een basilica (Leone 2007, p. 153).

• Kapel Geografische situering: Aan het ‘Maison de Virgile et des Muses’.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Aan het huis werd een kapel gebouwd, mogelijk behorende tot de Byzantijnse periode. Hier situeerde zich ook een grafveld (Leone 2007, p. 259).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

16. Henchir Bent el Arian • Kerk-tempel Fortuna Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk vanaf de 4e eeuw tot de 7e eeuw.

Kenmerken: De kerk bevond zich op de plaats waar eens de tempel van Fortuna gesitueerd was. De tempel werd mogelijk vanaf de 4e eeuw tot kerk geconverteerd (Leone 2007, p. 260). 215

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

17. Henchir Dhrâa Essayem • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Enkel wordt vermeld dat zich hier een Byzantijns christelijke basilica bevond (Leone 2007, p. 258).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

18. H. El Khmira • Basilica? Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode, indien het om een kerk gaat.

Kenmerken: Mogelijk ging het hier om een christelijke basilica. Aanwijzingen zijn stukken marmer die mogelijk deel uitmaakten van de decoratie van de kerk (Leone 2007, p. 260).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

216

19. Henchir Foundouk • Kerk I en II? Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten. De site was op vele plaatsen verwoest. Het aardewerk dat hier werd gevonden is te dateren van de 3e tot het einde van de 4e eeuw.

Kenmerken: De site had een oppervlakte van 22 ha. Mogelijke situeerden zich hier twee oude kerken, afgaande op de architecturale elementen van twee constructies (Barbery & Delhoume 1982, p. 40).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

20. Henchir Goraat ez Zid • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: De basilica was oost-west georiënteerd en had twee apsissen. In de eerste fase bevond de apsis zich bevond in het westen. In een tweede fase werd de tweede apsis opgericht in het oosten en werd de oude apsis omgevormd tot een martyrium (Leone 2007, p. 260).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

217

21. Henchir Goussa • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Enkel is geweten dat hier christelijke architectuur voorkwam in de vorm van een kerk of kerken (Duval 1972, p. 1135).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

22. Henchir Hakaïma • Doopvont Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek: In 1889 ontdekt E. Sadoux een doopvont op het landgoed van de heer Violante. Reeds A.G. Luiks vermeldt in 1975 dat zij nog weinig zichtbaar is (Luiks 1975, pp. 52-53).

Kenmerken: Op de site bevond zich een doopvont behorende tot het rozettype (Duval 1972, pp. 1150, 1159). De kuip had acht nissen (Duval 1980, p. 335). Volgens A.G. Luiks is het bovenste gedeelte van de doopvont cirkelvormig. Op de eerste treden situeerden zich de acht nissen. Op een lagere trede heeft ze een vierkante vorm. De bodem zelf is cirkelvormig (Luiks 1975, pp. 52-53).

218

Versiering: Rondom de doopvont lag, afgaande op A.G. Luiks, een vierkant paneel in mozaïek. De doopvont zelf was versierd met relatief grof mozaïek. Deze was opgebouwd uit witte, zwarte, gele en rode kubussen. In de lobben waren Latijnse kruisen afgebeeld. De bodem van de doopvont was versierd met een Grieks kruis (Luiks 1975, pp. 52-53).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

23. Henchir Messaouda • Baptisterium Geografische situering: Volgens A.G. Luiks bevond het baptisterium zich nabij de ruïnes van een boerderij of een dorp (Luiks 1975, p. 55).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode. A.G. Luiks vermeldt dat de ruïnes te dateren zijn in de antieke periode (Luiks 1975, p. 55)

Kenmerken: Op deze site bevond zich een baptisterium. Afgaande op A.G. Luiks betrad men het baptisterium via een deur in de noordelijke muur. Het baptisterium had een min of meer vierkant grondplan (Luiks 1975, pp. 55-56). De doopvont had een kruisvormig grondplan of vierdelig grondplan (Duval 1972, pp. 1158- 1159). De doopvont had verder een ciborium (Duval 1972, p. 1160).

Versiering: Afgaande op de beschrijvingen van A.G. Luiks waren mozaïekversieringen aanwezig. Aan de noordelijke zijde van de doopvont waren twee herten en een boom afgebeeld in een centraal paneel op de vloer. De herten vechten met slangen. Boven hen vliegt een duif. Onder deze mozaïek liep een band met geometrische versiering. In het westen van het baptisterium waren vier duiven afgebeeld, per twee tegenover elkaar, omringd door een rechthoekige lijst (Luiks 1975, pp. 55-56).

219

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

24. Henchir Oued Nebhana • Basilica Geografische situering: In het oosten van de stad.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: De basilica herbergde verscheidene graven en ook versierde tegels zijn gevonden (Leone 2007, p. 260).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

25. Horrea Coelia (Hergla) • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 6e eeuw (Leone 2007, p. 260).

Kenmerken: De basilica was oost-west georiënteerd met de apsis naar het westen gericht. Het baptisterium bevond zich achter de apsis (Duval 1972, p. 1134). De doopvont had een rozetvormig grondplan (Duval 1972, p. 1159). Verscheidene mozaïeken van de kerk zijn bewaard, maar geen beschrijvingen worden gegeven in de aanwezige literatuur (Leone 2007, p. 260).

Komst Arabieren: 220

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

26. Kneis-eilanden • Klooster Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: In de aanwezige literatuur wordt enkel vermeld dat zich hier een klooster bevond waar een verwijzing is gevonden naar Fulgentius van Ruspe (5e-6e eeuw, bisschop van Ruspe) (Duval 1972, p. 1135).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

27. Ksar el Ahmar (regio Djilma?) • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Enkel wordt vermeld dat zich hier een kerk situeerde (Duval 1972, p. 1135).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

28. Ksar Graouch • Kerk 221

Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Vandaalse of Byzantijnse periode. A. Leone opteert voor de Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op deze site bevond zich mogelijk een fort met een kerk. Het ging om een rechthoekige versterking met rechthoekige hoektorens. Afgaande op twee blokken met onder meer ingegraveerde Griekse kruisen, wordt gesuggereerd dat zich een kerk binnen de versterking bevond. Zowel de versterking als de mogelijke kerk zijn te dateren in de Vandaalse of de Byzantijnse periode (Leone 2007, pp. 260-261).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

29. Ksar Maïzhra • Baptisterium Geografische situering: Ten noordoosten van de resten van Ksar Maïzhra bevindt zich een waterput waar mogelijk ook een baptisterium is gesitueerd (Luiks 1975, p. 67).

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site bevond zich een baptisterium met een vierdelig of kruisvormig grondplan (Duval 1972, pp. 1135, 1158). Volgens A.G. Luiks liep een cirkelvormige trede rondom de doopvont. De doopvont was gemetseld. A.G. Luiks twijfelt aan de identificatie van de resten als zijnde een baptisterium. Mogelijk kan het ook een bad zijn geweest, behorende tot een villa, een identificatie die naar voren werd geschoven door H. Saladin (Luiks 1975, pp. 67-68).

222

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

30. La Hencha • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Zeker een occupatie in de Byzantijnse periode.

Kenmerken en vondst: Op de site bevond zich een kerk met een baptisterium dat achter de apsis was gelegen. Nabij de kerk werd een paneel gevonden waarop het thema Daniël in de leeuwenkuil was afgebeeld (Duval 2006, pp. 146, 156).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

31. Lariscus (La Skhira) • Kerk Geografische situering: Op de site bevond zich, binnen de stadsmuur, een agglomeratie met rondom een gracht. Binnen deze omheining bevond zich een kerk op een verhoging (Février 1961, p. 305).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 265).

Geschiedenis van het onderzoek: Sinds 1958 werd op de site onderzoek uitgevoerd door M. Fendri verscheidene artikelen publiceerde over de christelijke structuren (Février 1961, p. 305).

Kenmerken en evolutie:

223

Voor de oprichting van de kerk bevond zich op de plaats een antiek grafveld. Dateringen voor de opeenvolgende fases van het grafveld, de oprichting van de kerk en de omsloten ruimte zijn moeilijk te geven. De kerk was oost-west gericht met de jongste apsis in het oosten. De oudste apsis bevond zich in het westen. De kerk was verdeeld over vijf beuken en had afmetingen van 30, 50 m op 22, 50 m. In het oosten situeerde zich een portiek met zuilenrijen van waaruit drie deuren toegang gaven tot de kerk. Een andere portiek lag in het zuiden die naar een binnenhof leidde en annexen. De bijzalen bevonden zich in het zuidwesten maar hun functie is niet duidelijk (Février 1961, p. 305). De westelijke apsis is de oudste en bevond zich in een massief van metselwerk. De apsis was verhoogd en bereikbaar via drie treden. In deze apsis werd ook een graf gevonden Twee bijgebouwen bevonden zich aan weerskanten van de apsis. (Février 1961, p. 305). De jongste apsis bevond zich in het oosten en werd in een tweede fase opgericht. Het gevolg hiervan was dat de centrale deur in het middenschip werd afgesloten. De apsis had aan weerskanten van de toegang twee muurtjes die haar zodoende vernauwden. Voor de beide apsissen bevond zich een platform. De resten van het altaar zijn gevonden in het middenschip dat zich op een platform bevond. Het middenschip van de basilica was bezet met een tegelvloer (Février 1961, pp. 306-307). Het baptisterium bevond zich ten westen van de westelijke apsis en situeerde zich op de as van de kerk. Tussen het baptisterium en de apsis liep een gang. Het baptisterium had een rechthoekig grondplan en was verdeeld over drie beuken. De doopvont was kruisvormig (Février 1961, pp. 306-307). In het middenschip werd een inscriptie gevonden. In het noorden van de doopvont bevond zich een trapje. Uitstappen deed men in het zuiden. Ten westen van de doopvont bevond zich een ander bassin op een platform dat ten tijde van de opgravingen reeds in slechte staat was (Février 1961, pp. 307-308).

Evolutie: In een eerste fase bestond een kerk met vijf beuken met een apsis in het westen en een baptisterium in het zuidwesten. In een tweede fase werd de oriëntatie van de kerk veranderd: een apsis werd opgericht in het oosten en de centrale deur van de toegang tot de basilica werd afgesloten. In de westelijke apsis werd een graf geplaatst (Février 1961, pp. 305-306). A. Leone beschrijft de westelijke apsis als een martyrium (Leone 2007, p. 265).

224

Versiering en vondsten: De apsis in het oosten was versierd met mozaïek. De afbeelding bestond onder meer uit wijnstokken rond een kelk. Dichtbij het altaar bevonden zich mozaïeken panelen. Op één waren twee herten afgebeeld aan weerskanten van een kantharos, op een andere een lam. De andere de panelen waren versierd met dieren of geometrische motieven (Février 1961, p. 306). Ook het baptisterium was versierd, maar de versiering dateert mogelijk niet van de eerste fase van de kerk. Dicht bij de deur waren twee herten afgebeeld die met hoofd naar de doopvont waren gericht. Ook geometrische motieven en kruisen met lampen aan hun armen kwamen voor. In het middenschip van het baptisterium is een inscriptie gevonden die naar het noorden toe werd gelezen (Février 1961, pp. 307-308).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kerk II Geografische situering: Nabij kerk I.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Enkel wordt vermeld dat zich hier een tweede, Byzantijnse kerk bevond (Leone 2007, p. 265).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

32. Leptiminus (Lamta/Lemta) • Kerk I? Geografische situering:

225

Het christelijke grafveld dat mogelijk was verbonden aan een intramurale kerk, bevond zich een km ten westen van het moderne Lamta en op een 200-tal m van de zee (Ben Lazreg et al. 1992, p. 17). Aan de andere kant van de weg bevond zich mogelijk een kerk (Ben Lazreg et al. 1992, p. 53).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 261).

Geschiedenis van het onderzoek: Het christelijke grafveld werd voor het eerst ontdekt door M. Irisson die enkele inscripties registreerde. R. Cagnat, Saladin en M. De La Blanchère vonden hier aan het einde van de 19e eeuw verscheidene graven bedekt met mozaïek (Ben Lazreg et al. 1992, pp. 17, 23). Tussen 1990 en 1994 voerde een Tunesisch-Amerikaans team, onder leiding van N. Ben Lazreg en D.J. Mattingly, opgravingen uit in de antieke stad (Stirling et al. 2001, p. 362). De site werd bedreigd door de toenemende urbanisatie van onder meer het moderne Lamta (Ben Lazreg et al. 1992, p. 10). Een aantal mozaïeken is overgebracht naar het Bardo Museum (Ben Lazreg et al. 1992, p. 24). Ook werd een museum opgericht waar de vondsten van het antieke Leptiminus, van de kerk Henchir Sokrine en van Beni Hassène worden tentoongesteld (Stirling et al. 2001, pp. 362, 374).

Historische bron: Volgens Arabische legendes bevond zich dichtbij het grafveld een oude christelijke kerk (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54).

Kenmerken: Mogelijk bevond zich in de stad een kerk, op een plaats die de naam ‘église’ kreeg. Saladin vermeldde resten van kapitelen en één witmarmeren kapiteel die zeer goed bewaard was. Volgens hem ging het om een Korinthisch kapiteel te dateren in de Byzantijnse periode. Verder naar het noorden/noordwesten lagen andere resten van onder meer wit marmeren Korinthische kapitelen en zuilfragmenten. Resten van een versperring, noord-zuid georiënteerd, werden opgemerkt in de richting van Lamta. Aan de rand van de weg bij de brug van Oued-Bou-Hadjar registreerde G. Hannezo grijze blokken metselwerk en marmeren zuilen (Ben Lazreg et al. 1992, pp. 53-54).

226

Grafveld: De meeste mozaïeken van het grafveld bevatten een epitaaf (Ben Lazreg et al. 1992, p. 17). Onder een laag beton van 0, 35 m dikte, werden in terracottapotten de resten van kinderen gevonden. Onder de kindergraven bevonden zich twee of drie christelijke graven die bedekt waren met mozaïek. Op een andere plaats werden verscheidene graven gevonden die noord- west gerangschikt waren en parallel lagen. Onder deze laag werden de graven met de mozaïeken van Maurusius, Asterius, Cresconius en Medden gevonden. De overledenen lagen op hun rug met het hoofd naar het noordwesten, de handen onder het lichaam en de benen gestrekt (Ben Lazreg et al. 1992, pp. 19-21). Later werd een graf gevonden waarbij het hoofd naar het noorden was gericht. In het graf van Asterius werden twee vazen gevonden, die tussen zijn benen waren geplaatst. De mozaïek van Medden had een inscriptie die omkaderd was met vlechtwerkmotief. Boven dit kader waren ook een rood Grieks kruis binnen een cirkel met takjes met bloesems afgebeeld. Op andere graven waren in mozaïek eveneens kruisen afgebeeld. Ook werd nog een epitaaf werd gevonden met vermelding van ‘Theodorus arcediaconus’.

Zeer weinig grafgiften zoals juwelen of welke een status kunnen impliceren zijn gevonden. N. Duval meent dat zij afkomstig zijn van de vloer van een kerk. Dit is mogelijk, maar de mozaïeken kunnen evengoed tot een grafveld hebben behoord (Ben Lazreg et al. 1992, pp. 23- 24).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

33. Henchir So(u)krine • Kerk Geografische situering: In het zuiden van het huidige Lamta (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54). De kerk bevond zich meer specifiek, op een tiental meters van de zee, nabij de agrarische zone (Bejaoui 1991, p. 329).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 265).

227

Geschiedenis van het onderzoek: De kerk werd voor het eerst onderzocht in 1975 en later onder meer door M. Boulouednine en F. Bejaoui (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54). De kerk wordt door N. Ben Lazreg en D.J. Mattingly beschreven als mogelijk een extramurale kerk van Lamta (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54). A. Leone bespreekt de beide sites apart van elkaar (Leone 2007, p. 265).

Kenmerken: Het gaat hier om een funeraire kerk met een baptisterium (Leone 2007, p. 265). De kerk was west/zuidwest-oost/noordoost georiënteerd met de apsis in het westen/zuidwesten gelegen. Ze was verdeeld over drie beuken en vijf rijen. Volgens F. Bejaoui was het quadratum populi 14, 15 m lang en de zijbeuken 2, 60 m breed (Bejaoui 1991, p. 329). Ben Lazreg geeft de kerk een lengte van 14, 13 m en het middenschip een breedte van 4, 5 m (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54). De apsis was verhoogd en bestond uit metselwerk. De omheining van het altaar bezette drie en een halve rij en kende enkele aanpassingen (Bejaoui 1991, p. 329). Aan weerskanten van het koor bevonden zich twee annexen. Ze waren 5, 60 m lang en 2, 90 m breed. Ze werden met elkaar verbonden door middel van een vestibule. Via de twee heiligdommen konden twee andere kamers worden bereikt.

Het baptisterium was toegangkelijk vanuit de heiligdommen en via de vestibule (Bejaoui 1991, p. 330). Het bevond zich in het zuidwesten (Leone 2007, p. 265). Het baptisterium kende een vierkant grondplan waarbij elke zijde 4, 50 m mat. De doopvont had zes nissen en situeerde zich in het midden van het vertrek. De trapjes zijn naar het noordoosten-zuidwesten georiënteerd. Nabij de kerk bevond zich nog een vertrek maar weinig wordt hierover vermeldt (Bejaoui 1991, p. 330).

Versiering en vondsten: In de kerk en haar bijgebouwen zijn meer dan dertig funeraire mozaïeken geregistreerd (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54). Alle vloeren zijn versierd met mozaïek die op sommige plaatsen wordt doorsneden door graven (Leone 2007, p. 265). De mozaïeken zijn verscheidene keren hersteld (Ben Lazreg et al. 1992, p. 54). De epitaven waren onder meer versierd met vissen, kruisen versierd met

228 edelstenen en geometrische en florale motieven (Bejaoui 1991, p. 330). De formules bestaan meestal uit de naam van de gestorvene, de woorden ‘vixit in pace’ en de leeftijd van de gestorvene (Bejaoui 1992, p. 678).

In het middenschip, aan de voorkant van de kerk, lag de epitaaf van Basilius (Bejaoui 1991, pp. 332-333). G. Hallier dacht dat zich hier een tegenapsis in de kerk bevond. Het graf is georiënteerd naar het zuidoosten (Bejaoui 1991, pp. 333-334). Bij de apsis lagen de inscripties van Pascasius (links) en Ianuarius (rechts), binnen rechthoekige kaders. De vloer was versierd met een kantharos met aan weerszijden een hert. Ook druiventrossen en vogels zijn afgebeeld (Bejaoui 1991, pp. 334-335). In de zuidoostelijke kamer aan het baptisterium, waar zich een cisterne bevond, werden twee inscripties gevonden die van elkaar werden gescheiden door vegetale motieven. Het ging om de graven van Stephanus en Pascasius (Bejaoui 1991, pp. 331-332). In de cisterne bevond zich het graf van Tribunus (Bejaoui 1991, p. 334).

In het baptisterium lag een mozaïek met afbeelding van twee lammeren en een kruis (Leone 2007, p. 265). Bovenaan de doopvont bevond zich een inscriptie. De nissen of lobben waren versierd met Latijnse kruisjes (Bejaoui 1991, p. 330). Op de wanden waren woorden te lezen die verwijzen naar de doop zoals “baptisma” en “fontes” (Bejaoui 1992, p. 678). In de kerk werden ook epitaven met geloften gevonden, zoals de epitaaf van Peregrinus. De formule ging als volgt: “Peregrinus de dona dei botum solvit” (Bejaoui 1991, p. 335).

Op basis van de epitaven konden verscheidene geestelijken worden onderscheiden van elkaar. Pascasius, Ianuarius (beiden in de apsis gelegen), Tribunus (cisterne) en Basilius (aan een mogelijke tegenapsis) waren vier priesters. Ook twee diakens zijn begraven in de kerk (Bejaoui 1992, p. 678).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

34. Limaya • Kerk Geografische situering: De kerk is gelegen nabij Limaya, geen verdere precisering.

229

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Enkel wordt vermeld dat in de nabijheid van Limaya zich een kerk bevond (Duval 1972, p. 1135).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

35. Macomades Minores (Iunca) • Basilica I Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: 5e tot de 6e eeuw.

Kenmerken: In de eerste fase van de basilica werd een apsis opgericht in het westen. In haar tweede fase werd een tweede apsis gebouwd en werd de oude apsis tot martyrium omgevormd (Leone 2007, p. 153).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica III Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Zeker 6e eeuw.

230

Kenmerken: Basilica III was noordwest-zuidoost georiënteerd en had twee apsissen. De oudste apsis bevond zich in het noordwesten. In een tweede fase werd de tweede apsis gebouwd in het zuidoosten (recht tegenover de eerste apsis) (Leone 2007, p. 260).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Identificatie volgens A.G. Luiks A.G. Luiks vermeldt ook twee kerken maar de oudste kerk zou zijn ingericht tot baptisterium wanneer de jongere kerk werd gebouwd. Volgens A.G. Luiks was de oudste kerk, te dateren in de 6e eeuw, noordwest-zuidoost georiënteerd met de apsis in het noordwesten gelegen. De kerk was verdeeld over drie beuken met de apsis naar het noordwesten. Achter de apsis bevond zich een lege ruimte. In de loop van de 6e eeuw werd een nieuwe kerk gebouwd, die zich meer naar het noorden bevond. De jongste kerk had een vierkant grondplan en was verdeeld over vijf beuken. Voor de apsis van de oudste kerk werd een rechthoekig podium gebouwd dat nog zou worden vergroot. Een baptisterium werd ingericht in de apsis van de oude kerk. De doopvont bevond zich achteraan de kerk en had een trapje in het noordwesten. In het zuidoosten en het noordwesten lagen twee vierkante putten die mogelijk hebben gediend als waterreservoirs. Afgaande op A.G. Luiks werd een tegel gevonden met een Latijns kruis in reliëf, staande op een bol (Luiks 1975, pp. 61-63).

36. Mactaris (Mactar) • Kapel? Geografische situering: In het amfitheater.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken:

231

D.L. Bomgardner vermeldt een mogelijke, kleine kapel in het amfitheater. Het sacellum bevond zich onder de zuidwestelijke cavea (zitplaatsen voor de toeschouwers) (Bomgardner 2000, p. 164).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica van Rutilius (basilica I) Geografische situering: Tussen het amfitheater en de boog van Aïn-el-Bab.

Datering: 5e tot de 7e eeuw (Leone 2007, p. 153). Oorspronkelijk werd de kerk in de Byzantijnse periode gedateerd, 6e en 7e eeuw (Prévot en Duval 1984, p. 11).

Geschiedenis van het onderzoek: Het gebouw werd door reizigers vaak opgemerkt en in 1881 werd de epitaaf van Rutilius gevonden. In 1884 werden opgravingen uitgevoerd door J. Letaille. Espérandieu vermeldde verscheidene christelijke graven en identificeerde het gebouw als zijnde een kerk. Verscheidene opgravingen werden uitgevoerd, maar enkel over de epitaven werd gepubliceerd met uitzondering van Bordier en Delherbe die de kerk ook beschreven en dateerden. Vanaf de jaren 1960 stond de kerk onder archeologisch toezicht en werd later gebruikt als bijgebouw aan het museum. Informatie over de kerk is echter schaars, door de oude opgravingen, recente aanpassingen en het feit dat geen plannen zijn gepubliceerd (Prévot & Duval 1984, p. 11).

Kenmerken en evolutie: De basilica werd opgericht bovenop de tempel van Saturnus (Leone 2007, p. 153). De kerk werd door Bordier en Delherbe beschreven als zijnde een Byzantijnse kerk daar zij was opgebouwd uit divers en herbruikt materiaal. De inscriptie van Rutilius leek deze datering te ondersteunen. Echter, de schrijfstijl van de epitaaf en de overeenkomsten met een oudere epitaaf (van Germanus), deden F. Prévot en N. Duval besluiten dat de epitaaf ouder is (Prévot en Duval 1984, pp. 11-12).

232

Vondsten: In totaal werden negen inscripties gevonden waarvan zeven zijn gepubliceerd (Prévot & Duval 1984, p. 12). De inscriptie van Rutilius, naar wie de kerk vernoemd is, werd gevonden in de basilica en ging als volgt: ‘Rutilius episcop(us), in ep(iscopatu) vix(it) ann(is) XXIII, [m(enses)] II, d(ies) X’ (Leone 2007, p. 153). Rutilius was een bisschop, hoewel hij niet wordt vermeld op de episcopale lijsten (Prévot & Duval 1984, p. 12).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica van de Kleine Thermen (basilica IV) Geografische situering: In de noordwestelijke baden (Prévot & Duval 1984, p. 59). Ze worden ook de thermen van het Capitool of de Kleine thermen genoemd (Leone 2007, p. 153).

Datering: Mogelijk 5e eeuw, staat ter discussie (Leone 2007, p. 153).

Geschiedenis van het onderzoek: Onder toezicht van G. Picard groef M. Herranz de kerk op in 1954 waarna een rapport werd gepubliceerd door G. Picard. De kerk werd sinds 1956 verscheidene malen onderzocht door N. Duval (Prévot & Duval 1984, p. 59).

Kenmerken en evolutie: De kerk werd opgericht in het frigidarium van de thermen. Het is echter niet zeker geweten wanneer de conversie plaatsvond (Leone 2007, p. 153). Het frigidarium bestond uit een zwembad en twee rechthoekige vertrekken. De opbouw van de kerk werd voor een deel bepaald door de oudere constructie. (Prévot & Duval 1984, p. 59).

De kerk is noord/noordwest-zuid/zuidoost georiënteerd met de apsis in het noorden/noordwesten. Het middenschip en de zijbeuken werden niet onderverdeeld door middel van zuilenrijen. De aanwezige zuilen behoorden tot de antieke thermen.

233

De toegang bevond zich in het zuiden/zuidoosten en werd gevormd door drie poorten. De apsis was verhoogd en werd bereikt door middel van drie treden. Ze werd begrensd door een zuilenrij. Aan weerskanten bevonden zich twee vertrekken. In het noorden/noordwesten bevond zich het altaar op een verhoging. Het middenschip was volledig omheind. Aangrenzend aan de kerk situeerden zich twee gebouwen. In het oosten/noordoosten leidde een toegang tot het gebouw M. Het gebouw was klein en rechthoekig en had een tegelvloer. In het westen was een raam. De kamer bevatte een altaar met een holte voor de plaatsing van relieken. Het vierkante gebouw K situeerde zich aan de voorkant van de kerk. De toegang werd verleend via een deur in het noorden/noordoosten. Aan de andere muren bevonden zich ramen, drie in totaal. De kamer bevatte een antieke grafsteen met een holte voor het kistje. Beide kamers worden geïdentifiiceerd als kapellen of hadden een functie als martyria (Prévot & Duval 1984, pp. 59-60).

Versiering en vondsten: Negen inscripties werden gevonden. Vier hiervan werden in situ ontdekt, met name twee binnen de omheining van het altaar, één in de westelijke zijbeuk en één in de oostelijke betegelde kamer (gedeeltelijk kapel M). Twee inscripties ten oosten van de kerk en één nabij gebouw K werden niet in situ gevonden. De inscriptie die werd gevonden nabij het gebouw K ging als volgt: ‘Hic nomina s[anctorum?]/ martirum Da […]/ Dasi, Abdasi […]/ Iacobi […] AM […]/ et puer[um…]/ rum die […]’. In het midden van de epitaaf was een monogramkruis in een cirkel met een alpha en een omega was afgebeeld (Prévot & Duval 1984, p. 61).

G. Picard vermeldde twee graven in het oostelijke bassin I en dacht dat hier een klein grafveld was gelegen (Prévot & Duval 1984, p. 60). Leone vermeldt de aanwezigheid van graven in het presbyterium (Leone 2007, p. 261).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kerk-tempel Apollo en Diana Geografische situering: Buiten de stadsmuur, ten westen van het gymnasium.

234

Datering: Begin van de 4e eeuw tot de Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: Op de plaats van de kerk bevond zich oorspronkelijk een tempel van Apollo en Diana. Zij werd tot kerk geconverteerd. In het midden van de voormalige cella werden graven geplaatst.

Vondsten: Onder de graven, in het midden van de cella, bevond zich op 1 m diepte een kuil. De kuil was onder meer gevuld met dierenbeenderen, fragmenten van African Red Slip waar, schelpen en rood poeder (Leone 2007, p. 263).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica van Hildeguns (basilica III) Geografische situering: De kerk is gelegen ten zuidoosten van het forum van Trajanus.

Datering: Vandaalse tot de Byzantijnse periode. Specifieke dateringen voor de fases zijn er niet.

Geschiedenis van het onderzoek: C. Picard en G.-L. Feuille onderzochten de kerk van 1948-1949 en publiceerden enkele korte rapporten. Sinds 1954 werd de kerk verscheidene malen onderzocht door N. Duval (Prévot & Duval 1984, p. 42).

Kenmerken: De kerk is oost-west georiënteerd met de apsis in het oosten. Zij was verdeeld over drie beuken en zeven rijen. De toegang lag in het westen waar zich ook een portiek of narthex bevond. Achter de apsis situeerde zich het baptisterium.

235

Een tegelvloer bedekt de laatste vier rijen en werd omringd door een omheining. In het westen werd het middenschip ook omsloten door een omheining en werd zij zodoende kleiner. Mogelijk was de kerk de kathedraal van Mactaris (Prévot & Duval 1984, pp. 42-43).

Evolutie: Volgens C. Picard bevond de kerk zich op een oude weg. N. Duval beschrijft drie fases voor het gebouw: In een eerste fase bestond mogelijk reeds de apsis en de zuidelijke zijapsis. In het westen bevond zich de portiek of narthex waar het graf van Hildeguns was gelegen. De narthex of portiek was met een tegelvloer bedekt (Prévot & Duval 1984, p. 42). De tweede fase omvatte het verhogen van de vloer waarbij het graf van Hildeguns verdween Leone 2007, p. 263). Een podium bedekt met tegels, werd bovenop het graf geplaatst en vormde waarschijnlijk een nieuw cultcentrum. De zijapsis werd waarschijnlijk afgebroken (Prévot & Duval 1984, p. 42). In de derde fase werd een nieuwe vloer gelegd (Leone 2007, p. 263). De laatste vier rijen van het middenschip werden bedekt door een tegelvloer. In het westen omsloot een constructie het middenschip dat zo geheel werd omheind en ingekort (Prévot & Duval 1984, p. 42).

Specifieke dateringen voor deze fases zijn niet aanwezig (Leone 2007, p. 263).

Vondsten en versiering: Het graf van Hildeguns, naar wie de kerk werd vernoemd, bevond zich aan het oude drainagekanaal (Leone 2007, p. 263). Een ronde tegel droeg de epitaaf. Bovenaan de tegel was een monogramkruis binnen een cirkel aangebracht. Aan weerskanten van de cirkel stonden een alpha en een omega (Prévot & Duval 1984, p. 43). De funeraire inscriptie gaat als volgt: ‘Hildeguns vixit in pace annos XL dies X’. Het gaat hier zeker om een Germaanse naam, mogelijk Vandaals (Leone 2007, p. 263). De epitaaf van Hildeguns is te dateren in de Vandaalse periode (Prévot & Duval 1984, p. 58). Over de identificatie van Hildeguns bestaat enige discussie welke in deel A wordt besproken.

Naast de epitaaf van Hildeguns zijn nog tien andere epitaven in situ gevonden. Zij bevonden zich in het zuidelijke heiligdom en de zijbeuken (Prévot & Duval 1984, p. 43). De meeste epitaven zijn te dateren vanaf de 6e eeuw en in de Byzantijnse periode (Prévot & Duval 1984, p. 58).

236

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica Juvenum (basilica II) Geografische situering: Aan de grenzen van de antieke stad, aan een antiek grafveld (Prévot & Duval 1984, p. 19).

Datering: Einde van de 4e eeuw tot in de Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 153).

Geschiedenis van het onderzoek: De kerk werd opgegraven door G. Picard in 1944-1945. Het gebouw werd eerst gezien als een funeraire basilica, maar daarna als de basilica Juvenes. In 1948, 1949 en van 1950-1951 werd er nieuw onderzoek uitgevoerd. N. Duval onderzocht later het gebouw opnieuw en bracht wijzingen aan in de chronologie en de identificatie omdat volgens hem de chronologie en interpretatie van G. Picard te veel gebaseerd was op epigrafie en iconografie (Prévot & Duval 1984, p. 20).

Kenmerken: De kerk was oost-west georiënteerd met de apsis in het westen gelegen. De basilica was verdeeld over drie beuken. Haar afmetingen waren 10, 80 m en 8, 25 m. De toegang bevond zich in het oosten. Drie deuren kwamen uit op een peristyle hof. In het zuiden was een zijingang. Via een sluippoort in het noorden werd een soort van narthex bereikt waar het graf van lag. De apsis was lichtjes opgehoogd en bevatte een synthronos. De vloer was bezet met tegels (Prévot & Duval 1984, pp. 19-20). Het graf van Iulius Piso vormde het contra-altaar (Prévot & Duval 1984, p. 21). Het altaar had een omheining en bezette de twee laatste rijen. Het was verhoogd door middel van een tegelvloer en had een ciborium. Het voetstuk werd gevormd door een antieke grafsteen (Prévot & Duval 1984, p. 19).

Evolutie: De christelijke basilica werd opgericht in de basilica Juvenum (Leone 2007, p. 153).

237

G. Picard en N. Duval hebben een uiteenlopende chronologie en we bespreken hun beide interpretaties : De chronologie volgens G. Picard start in de Flaviaanse periode waarin de schola Juvenum werd opgericht. In de Severiaanse periode vond een reconstructie plaats door Iulius Piso. In deze periode verkrijgen we een basilica zonder apsis, met vleugels en een peristylium. In de late 3e eeuw werd de apsis toegevoegd en werden de vleugels weggenomen. G. Picard dateert de conversie tot kerk vervolgens in de 4e eeuw, waarna zij deels verwoest werd door de Vandalen in de 5e eeuw. In de Byzantijnse periode, in de 6e eeuw, werd de kerk hersteld. Zuilenrijen werden opgericht in het middenschip en de apsis verkreeg een tegelvloer. De westelijke vleugel van het peristylium werd omgebouwd tot narthex (Prévot & Duval 1984, p. 20).

N. Duval daarentegen verdeelt de occupatie over twee periodes. In de 3e eeuw bevond zich op de plaats mogelijk een groot huis, bestaande uit een rechthoekige zaal met aan weerskanten twee gangen. In het westen bevond zich een peristyle hof met verscheidene kamers aan de zijden. De apsis werd pas gebouwd in de 4e eeuw. In een tweede fase werd de basilica geconverteerd tot een christelijke basilica. Het peristylium werd hersteld en de oude vleugels werden weggenomen. De twee zuilenrijen van het middenschip werden geplaatst op de oude mozaïek. Twee antieke grafstenen, van Iulius Piso en zijn dochter, werden herbruikt voor het altaar en het tegenaltaar (Prévot & Duval 1984, pp. 20-21). De narthex werd op een later tijdstip gevormd door de westelijke portiek te sluiten. Zo werd het contra-altaar gesloten. Het probleem bij de fasering is dat geen zekere datum kan gegeven worden voor de conversie tot kerk. Verder moet worden gesteund op de Byzantijnse epitaven voor een chronologische indeling van deze fase (Prévot & Duval 1984, pp. 19, 21).

Leone A. vermeldt dat de kerk van het collegium Juvenum werd herbouwd in de Byzantijnse periode en dat olijfoliepersen werden geplaatst in het peristylium (Leone 2007, p. 261). F. Prévot besluit dat de zone werd gebruikt door christenen voor funeraire doeleinden (Prévot & Duval 1984, p. 22).

Versiering en vondsten: Verscheidene epitaven zijn gevonden binnen de kerk en zeven daarvan werden in situ gevonden. Het gaat om vier tegels waarvan één in de apsis, één in de zuidelijke zijbeuk en

238 twee in de narthex, waaronder het graf van Iulia Benenata, dat te dateren is in de Byzantijnse periode. Twee mozaïeken werden gevonden binnen de altaaromheining en één mozaïek in de noordelijke zijbeuk. Zowel de drie mozaïeken als de epitaaf van Iulia Benenata zijn te dateren in de Byzantijnse periode. In de apsis zijn verscheidene graven gevonden zonder epitaaf. Zulke graven komen nog voor binnen of buiten het gebouw. Of ze zijn verloren gegaan of de graven droegen geen epitaaf (Prévot & Duval 1984, pp. 21, 40).

Grafveld: De kerk bevond zich aan een antiek grafveld en werd in het zuiden omsloten door funerair gebied. Het grafveld bevond zich tot aan het begin van de 2e eeuw buiten de bewoonbare kern. Het zou in gebruik zijn geweest door christenen vanaf het einde van de 3e eeuw. Vanaf de 4e eeuw schoof zij meer en meer naar het woongedeelte van de stad. Ten zuiden van de thermen bevond zich zo een christelijk grafveld welke te dateren is vanaf de 5e eeuw (Prévot & Duval 1984, pp. 19, 41).

Komst Arabieren: Waarschijnlijk werd het gebouw tot in de 11e eeuw als een huis gebruikt (Leone 2007, p. 261).

• Basilica van de Grote Thermen (garnizoenskerk?) Geografische situering: In de zuidoostelijke baden, ook de Severaanse baden of de Grote Thermen genoemd. Ze bevonden zich aan de grens van de onbewoonde kern (Leone 2007, p. 262).

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 262).

Geschiedenis van het onderzoek: Het onderzoek van de thermen begon in 1909 door L. Châtelain. Nadien groeven ook A. Lezine, M. Mongi Boulouednine en G. Ch. Picard hier op. Zo werden 74 christelijke epitaven (of fragmenten) gevonden (Prévot & Duval 1984, p. 71).

239

Kenmerken en evolutie: Geweten is dat in de Byzantijnse periode werden de Severaanse baden versterkt. Tussen het gymnasium en de exedra werden graven gevonden (Leone 2007, p. 262). F. Prévot vermeldt een christelijk graf, gelegen in het gymnasium, dat werd omringd door metselwerk en dat te bereiken was via een trap. Vraag is of we hier eenzelfde situatie hebben als in de kleine thermen. Enkel het graf in het gymnasium duidde op een conversie daar geen liturgische onderdelen werden gevonden (Prévot & Duval 1984, p. 71). Het gymnasium werd mogelijk tot kerk herbouwd en was in dat geval bestemd voor het garnizoen (Leone 2007, p. 262).

Komst Arabieren: Een gouden munt suggereert een Arabische occupatie tot in de 15e eeuw (Leone 2007, p. 262).

37. Mididi • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 264).

Kenmerken: Hier bevond zich een kerk met twee apsissen (Duval 1972, p. 1148). De kerk was noordwest- zuidoost georiënteerd. In haar eerste fase was de apsis naar het noordwesten gericht. De tweede apsis werd in de tweede fase geplaatst in het zuidoosten, tegenover de oude apsis (Leone 2007, p. 264).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

38. Oued Ramel (St. Marie du Zit) • Basilica Geografische situering: 240

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode, volgens A.G. Luiks (Luiks 1975, p. 76).

Geschiedenis van het onderzoek: Van 1897 tot 1898 werd op de site de basilica en haar bijgebouwen opgegraven onder leiding van de Direction des Antiquités de Tunisie, met P. Gauckler en Pradère. De kerk en haar bijgebouwen waren bij de opgravingen in de 19e eeuw reeds verwoest (Luiks 1975, p. 76)

Kenmerken: Volgens A.G. Luiks was de basilica oost-west georiënteerd. Ze was verdeeld over drie beuken. Nabij het hoofduiteinde en dicht aan de noordoostelijke zijde bevonden zich twee vertrekken die mogelijk het baptisterium vormden. De twee vertrekken hadden afmetingen van ongeveer 4,20 m bij 4,20 m. Via een gang werd de westelijke kamer bereikt waar de doopvont zich bevond. De doopvont had een kruisvormig grondplan. Het ging om een Grieks kruis (alle armen zijn even lang). Met uitzondering van de noordelijke arm, hadden drie armen trapjes van telkens twee treden. De bodem van het bassin was vierkant. Vier zuilen droegen een ciborium of andere overdekking. Geen afvoer werd geregistreerd (Luiks 1975, pp. 76-77).

Versiering en vondsten: A.G. Luiks vermeldt dat de noordelijke arm werd afgesloten door een wit marmeren tegel die een sarcofaag toebehoorde. Op de achterkant van de marmeren tegel zouden de vier Jaargetijden en de drie Gratiën afgebeeld zijn. Volgens A.G. Luiks waren de doopvont en het oostelijke vertrek versierd met mozaïek. op de vloer van het oostelijke vertrek waren vier klaverbladen afgebeeld. De vier bladen droegen in hun centrum telkens de afbeelding van een vogel. De vogels werden omringd door een vierkante lijst. Het ging om een haan, een pelikaan en een patrijs. De vierde vogel kon niet meer worden geïdentificeerd. In het midden van de kamer was een pauw afgebeeld binnen een stervormig medaillon (Luiks 1975, pp. 76-77). Aan de westelijke zijde van de doopvont waren een hert en een hinde afgebeeld. De bodem was versierd met een duif (Luiks 1975, pp. 77-78).

241

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

39. Ousseltia • Doopvont Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site werd een doopvont gevonden met een kruisvormig of vierdelig grondplan. De doopvont had een ciborium (Duval 1972, pp. 1158, 1160).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

40. Pheradi Majus • Kerk? Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 264).

Kenmerken: Mogelijk bevond zich op de site een kerk. Het voetstuk van een altaar werd gevonden (Duval 1972, p. 1134). De sokkel was van steen. Onder het altaar werden mogelijk relieken bewaard (Duval 1972, pp.1154-1155).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

242

41. Pupput (Sidi Djedidi) • Kerk I Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur. De kerk ligt sinds 1971 onder het hotel Paradis (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 165).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 264).

Geschiedenis van het onderzoek: De site werd ontdekt in 1965. Reeds toen was de kerk zeer aangetast. Het terrein werd onderzocht door INAA met L. Allèque als verantwoordelijke. Onder meer N. Duval onderzocht de site in 1969 en fotografeerde de mozaïeken. De gevonden funeraire mozaïeken vormen het belangrijkste onderdeel om de kerk te definiëren (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 165-166).

Kenmerken: Over de kerk is weinig geweten. Hoewel de oriëntatie niet is geweten, was zij mogelijk oost- west georiënteerd daar de meeste kerken in de regio naar het westen zijn gericht (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 165). Afgaande op de vele funeraire mozaïeken moet zich op de plaats ook een grafveld hebben bevonden (Leone 2007, p. 264). De meeste graven bevonden zich niet onder een mozaïekvloer, maar onder gewone grond (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 166).

Vondsten: Op de site werden een 18-tal epitaven gevonden (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 165). Voor een volledig overzicht van de epitaven zie Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 167-177. We vermelden hier één graf, graf 12. Het ging hier waarschijnlijk om een ongedoopt kind daar fidelis niet gebruikt wordt in de epitaaf: 'Omuncio in pace’ (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 174).

De graven hebben geen grote afmetingen, maximum één meter. Vele graven bevatten meerdere doden, tussen de twee en drie. Een voorbeeld is graf 14 waar de aanwezigheid van twee doden is aangegeven door twee kruisen (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 182,

243

184). De leeftijdscategorieën zijn op te delen in boven de 51 jaar, tussen de 20 en 55 jaar en onder de 20 jaar (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 188-189). De graven zijn meestal bipartite ingedeeld, met een symbool ter hoogte van het hoofd met een epitaaf. Twee funeraire mozaïeken behoren tot het tripartite-type met een symbool ter hoogte van het hoofd, de epitaaf en een versierd paneel ter hoogte van de voeten (graf 3 en 4). De kleinste graven hebben een korte epitaaf maar geen symbool (bijvoorbeeld graf 12). De mozaïeken zijn meestal omkaderd met een brede boord. De epitaaf is afgebeeld over de lengte van het graf. De formules van de epitaaf zijn niet eenzijdig en kunnen verschillen. Enkele namen komen niet vaak voor zoals Iader (graf 9) en Tzelica (graf 16) die mogelijk Afrikaans/Germaanse namen zijn (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 182, 186).

De versieringen zijn divers. De randen zijn meestal versierd met geometrische motieven of met guirlandes en bloemen (verstrengeld of rechtlijnig) wat elders weinig wordt gebruikt. Ook monogramkruisen worden afgebeeld in een bloemenkrans (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 184). Andere symbolen zijn een rozenstruik met een duifje (graf 4) of een afbeelding van een boeket of rozenkrans (graf 15). Deze versieringen zijn afgebeeld op de tripartite graven en komen elders minder voor. Op graf 4 (maagd van 15 jaar) is een roos binnen een krans afgebeeld. Mogelijk werd het gebruikt om de reinheid van het meisje aan te duiden (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 184, 186).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kerk II Geografische situering: Aan de oever van Temad of el Batane welke de noordelijke grens vormde in de Oudheid.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Geschiedenis van het onderzoek:

244

In 1899 werd aan de oever van Temad of el Batane een christelijk grafveld ontdekt. Hier werd een funeraire mozaïek gevonden die aan het Louvre werd geschonken (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, p. 181).

Kenmerken: De funeraire mozaïek behoort tot het tripartite-type. Glazen kubussen werden gebruikt en veel groene kleuren. Mogelijk behoorde deze mozaïek tot een andere kerk (Ben Abed Ben Khader & Duval 1997, pp. 182, 184).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

42. Sbiba • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site bevond zich een basilica (Duval 1972, p. 1135) De zitplaatsen van de clerus werden gevonden, maar zijn heden ten dage verwoest (Duval 1972, pp. 1142, 1157).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

43. Segermes • Basilica I en II Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode. 245

Kenmerken: Hier zijn twee kerken gevonden. De ene basilica had een baptisterium welke zich 10 m ten zuidoosten van deze kerk bevond. In de andere basilica werd een funeraire mozaïek gevonden die de naam Emma vermeldt. Verscheidene bassins zijn geregistreerd. Mogelijk ging het hier oorspronkelijk om een ‘édifice à auges’. Afgaande op de stijl van de kapitelen is ze te dateren in de Byzantijnse periode (Leone 2007, pp. 264-265). N. Duval vermeldt dat in een kerk de zitplaatsen van de clerus werden gevonden, maar vermeldt niet om welke kerk het gaat (Duval 1972, p. 1157).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

44. Siagu (Bir Bou Rekba of Ksar es Zit) • Basilica Geografische situering: Nabij het huidige Bir Bou Rekba (Luiks 1975, p. 31).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p.265). A.G. Luiks dateert de baptisteria tussen de 5e en de 6e eeuw (Luiks 1975, p. 33).

Geschiedenis van het onderzoek: Volgens A.G. Luiks werden tussen de resten van Ksar es Zit een kerk met baptisterium en een mogelijk tweede baptisterium gevonden. Sadoux onderzocht de basilica terwijl P. Gauckler het baptisterium opgroef (Luiks 1975, p. 31).

Kenmerken: Op de site bevond zich zeker een basilica met een baptisterium. De kerk was oost-west georiënteerd met de apsis naar het oosten gericht (Luiks 1975, p. 31). De basilica was verdeeld over drie beuken (Leone 2007, p. 265). Aan de ingang van de kerk situeerde zich een atrium (Duval 1972, p. 1142). Rond de apsis liep een ringvormige gang (Leone 2007, p. 265).

246

Het altaar werd beschermd door een tweede omheining en door een ciborium (resten van gevonden) (Duval 1972, pp. 1153, 1157). Twee kamers bevonden zich aan elke zijde van de kerk. Mogelijk waren het secretaria. (Leone 2007, p. 265). Het baptisterium lag in het verlengde van de apsis maar vormde een eigen ruimte. Ze bestond uit een achthoekig grondplan met een koepel en koorgang (Duval 1972, p. 1144). De doopvont had een achthoekige rand en een trapje met drie treden (Luiks 1975, pp. 31-32). Een reservoir voerde water aan via kanalen en ook een afvoerpijp is geregistreerd. De doopvont zelf was versierd met mozaïek met een eenvoudig patroon. De rand van de doopvont, de schelpvormige nissen en de vloer warenbedekt met wit marmer (Luiks 1975, p 33).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Baptisterium II ? Geografische situering: In het zuidwesten van het fort bij Bir Bou Rekba.

Datering: Tussen de 5e en de 6e eeuw.

Kenmerken: A.G. Luiks vermeldt een tweede baptisterium. Het mogelijke doopvertrek had een klaverbladvorm (drie delen). Voor het vertrek situeerden zich nog twee andere kamers. Links van het mogelijke baptisterium bevond zich een kamer die mogelijk werd gebruikt als reservoir (Luiks 1975, p. 33).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

45. Sidi Abiche • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur. 247

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Het ging hier om een basilica met een baptisterium waarvan mozaïeken zijn gevonden(Leone 2007, p. 265). Het baptisterium bevond zich achter de apsis (Duval 2006, p. 146).

Komst Arabieren: Rondom de kerk bevond zich een Arabisch grafveld (Leone 2007, p. 265).

46. Sidi Habich • Kerk Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: Op de site bevond zich een kerk met baptisterium (Duval 1972, pp. 1134, 1144). Resten van het ciborium boven het altaar zijn gevonden. Ook de zitplaatsen voor de clerus zijn geregistreerd maar zijn nu verwoest (Duval 1972, p. 1157). Het baptisterium bevond zich achter de apsis (Duval 1972, p. 1144). De doopvont had een kruisvormig of vierdelig grondplan en een ciborium (Duval 1972, pp. 1158, 1160).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

47. Sidi Mansour • Baptisterium Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

248

Datering: Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 265).

Geschiedenis van het onderzoek: Volgens A.G. Luiks werd het baptisterium gevonden door Novak in 1910 (Luiks, 1975, p. 89).

Kenmerken: Het baptisterium had een cirkelvormig grondplan met acht niches (Leone 2007, p. 265). N. Duval rekent haar tot het rozettype (Duval 1972, p. 1159). Afgaande op A.G. Luiks droegen de nissen afbeeldingen van rozen (Luiks 1975, p. 90). De doopvont was bedekt met mozaïek waarop een lam was afgebeeld (Leone 2007, p. 265). A.G. Luiks vermeldt twee lammeren. Het ene lam was afgebeeld op de bodem van de doopvont, het andere lam aan de toegang tot het bassin. Dit lam werd vergezeld van een duif (Luiks 1975, pp. 90-91).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

48. Sidi Mohammed el Geboui/Guebiou • Kapel Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

Kenmerken: De kapel had een driedelige apsis (Duval 1972, pp. 1135, 1150). A.G. Luiks vermeldt ook een site, genaamd Sidi Mohammed el Djebioui. Mogelijk gaat het hier om dezelfde site. Hij vermeldt een mogelijk doopvertrek dat werd gevonden in de grafkapel van Sidi Mohammed el Djebioui. Het vierkante centrale gedeelte werd omgeven door drie cirkelvormige apsissen, en werd overdekt door een ribbengewelf.

249

H. Saladin dacht dat het hier mogelijk om de apsis van een basilica ging. Identificatie van het gebouw als zijnde een baptisterium blijft echter onzeker (Luiks 1975, pp. 91-92).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

49. Taparura • Basilica Geografische situering: Buiten de muren van de stad, in het zuiden (Luiks 1975, pp. 82-83).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 269).

Geschiedenis van het onderzoek: In 1886 werden werken uitgevoerd voor de aanleg van een haven in het zuiden van de stad, nabij de Kasbah. Hier werd het eerste baptisterium gevonden die door A. Vercoutre in 1887 geregistreerd. P. Gauckler bestudeerde het doopvertrek verder in 1910 en merkte op dat het was verbonden met een basilica. Deze basilica lag ten zuidwesten van de Kasbah waarvan de resten reeds waren opgemerkt in 1886 (Luiks 1975, pp. 82-83).

Kenmerken: De basilica en het baptisterium zijn niet meer zichtbaar, evenals het tweede baptisterium (Leone 2007, pp. 268-269). Beide baptisteria zijn ook niet voldoende beschreven om veel gegevens uit te concluderen (Luiks 1975, pp. 83, 85). Volgens A.G. Luiks had de doopvont een rozetvorm en bezat het een trapje. Iets dieper bevond zich een zitplaats. De doopvont was opgebouwd uit metselwerk (Luiks 1975, p. 83).

Versiering: Volgens P. Gauckler bezaten de treden versieringen. Op de bodem was een kruis afgebeeld met armen van gelijke lengte met rondom bladeren. Zowel het kruis als de bladeren bestonden uit polychrome kubussen. Hij vermeldde tevens versieringen rondom de afbeeldingen zoals vissen (Luiks 1975, p. 83).

250

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Baptisterium II Geografische situering: In het noorden van de stad (Luiks 1975, p. 84).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode (Leone 2007, p. 269).

Geschiedenis van het onderzoek: A. Vercoutre registreerde hier een tweede baptisterium dat volgens hem ook tot een kerk behoorde. Ook dit baptisterium werd verder bestudeerd door P. Gauckler in 1910 (Luiks 1975, pp. 84-85).

Kenmerken: Afgaande op A.G. Luiks was deze doopvont opgehoogd en niet in de grond uitgegraven. Van bovenaf gezien was de doopvont cirkelvormig. Binnen deze cirkel bevonden zich zes smalle nissen met twee smalle trapjes in het noordwesten en het zuidoosten. Mogelijk bevonden zich hier ooit acht nissen. De bodem had een cirkelvormig grondplan. De doopvont bestond uit metselwerk. Nabij de doopvont situeerden zich twee waterbekkens (Luiks 1975, pp. 84-85).

Versiering: De doopvont was versierd met een mozaïek met afbeeldingen van bloemen. Op de vloer was een kruis afgebeeld met gelijke armen binnen een ring. Het kruis was ook hier opgebouwd uit polychrome kubussen (Luiks 1975, p. 84).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

50. Thala • Basilica IV Geografische situering: In het noorden van de stad. 251

Datering: Van de Vandaalse tot in de Byzantijnse periode.

Kenmerken: De kerk was verdeeld over vijf beuken. Aan de zijden van de apsis bevonden zich twee kamers. De kerk had verder een narthex (Leone 2007, p. 154).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica I Geografische situering: In het oosten van de stad.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: De kerk was verdeeld over drie beuken en had een narthex. Enkele fragmenten van de decoratie zijn gevonden, maar de decoratie wordt niet beschreven in de aanwezige literatuur (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kapel I Geografische situering: 200 m ten oosten van Basilica I.

Datering: 5e eeuw.

Kenmerken: 252

De kapel bestond uit drie beuken. Ook een inscriptie werd gevonden (Leone 2007, p. 154).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica II Geografische situering: Op een 200tal m ten zuidwesten van basilica I.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: De apsis van de kerk had aan elke zijde één kamer (Leone 2007, p. 269). Aan de ingang bevond zich een monumentaal en verhoogd koor (Duval 1972, p. 1148).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica III Geografische situering: In het centrum van de stad.

Datering: Mogelijk van de 4e eeuw tot in de Byzantijnse periode.

Kenmerken en evolutie: De kerk was zuidwest-noordoost georiënteerd en had twee apsissen. Ze was verdeeld over drie beuken. Aan de voorkant bevond zich het atrium. De eerste fase is te dateren in de 4e eeuw waarbij het presbyterium werd opgericht in het zuidwesten. De tweede fase is mogelijk Byzantijns; in deze fase werd de tweede apsis gebouwd in het noordoosten (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: 253

Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kapel III Geografische situering: 200 m ten noordoosten van de Romeinse thermen (Leone 2007, p. 269).

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Kapel III was een trichora-kapel of een kapel met drie apsissen (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica V Geografische situering: Ten westen van de Byzantijnse versterking.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Geen verdere specificatie, enkel melding van kerk V (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica VII Geografische situering: In het zuidwesten van de stad.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode en ouder. 254

Kenmerken: De kerk bevond zich in het midden van een grafveld. Geen verdere specificatie (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Kapel IV Geografische situering: Nabij basilica VII, buiten de stad.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: De kapel had een apsis (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

• Basilica VI Geografische situering: In het noordoosten, op 1500 m van de stad.

Datering: Mogelijk Byzantijnse periode.

Kenmerken: Geen verdere specificatie over de kerk, enkel de apsis is nog zichtbaar. In de nabijheid werd een christelijk grafveld gevonden (Leone 2007, p. 269).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten. 255

51. Thugga Therebentina • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Op de site bevond zich een Byzantijns christelijke basilica, geen verdere specificatie in de aanwezige literatuur (Leone 2007, p. 270).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

52. Ulisipirra (Ulixibura) • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode (basilica) (Leone 2007, p. 271).

Kenmerken: Op de site bevond zich een christelijke basilica (Leone 2007, p. 271). N. Duval vermeldt ook een baptisterium dat zich mogelijk vlakbij de kerk bevond. Misschien gaat het om de basilica die door A. Leone wordt vermeld. De doopvont had een kruisvormig of vierdelig grondplan (Duval 1972, pp. 1134, 1158).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

256

53. Uppenna • Kerk Geografische situering: De kerk bevond zich ten noorden van het Byzantijnse fort (Luiks 1975, pp. 49-50).

Datering: Vroege 4e eeuw tot in het midden van de 6e eeuw en later (Stevens 2007, p. 694).

Geschiedenis van het onderzoek: In 1881 ontdekte R. Cagnat een doopvont in de kerk en in 1904 en 1905 werd het onderzocht door I. Robin (Luiks 1975, p. 50). De mozaïeken van de kerk werden herbruikt voor de vloer van de Franse kerk van Enfida (Stevens 2007, p. 694). D. Raynal schreef een boek over de christelijke basilica en de auteur kon in de meeste gevallen een reconstructie maken van de mozaïeken en hun situering (Stevens 2007, p. 693). Helaas maakt hij geen melding van aardewerk of munten (Stevens 2007, p. 695).

Kenmerken: De kerk was oost-west georiënteerd en was verdeeld over drie beuken. De oudste apsis bevond zich in het westen, de tegenapsis in het oosten. De kerk had verder een ingang in het oosten, een toegangsportiek, heiligdommen en noordelijke en zuidelijke annexen (Stevens 2007, p. 695).

De doopvont situeerde zich in het noorden van de kerk. De doopvont was stervormig: ze had acht lobben waarvan zeven semi-cirkelvormige nissen waren en één dienst deed als toegang. Iets dieper had zij een cirkelvorm (Luiks 1975, pp. 51-52).

Evolutie: De chronologie de D. Raynal opstelde voor de kerk verschilt met de chronologie van S.T. Stevens. We bespreken hier beide faseringen. De chronologie volgens D. Raynal gaat als volgt: Een eerste fase situeerde zich rond het midden van de 3e eeuw (mogelijk). Toen werd een publiek gebouw (deels) omgevormd tot een grafveld. De structuur verkreeg een apsis in het westen en een doopvont.

257

Tussen de vroege 4e en de 1e helft van de 5e eeuw (tweede fase) verkrijgen werd een kerk opgericht die verdeeld was over drie beuken en vijf rijen. De noordelijke annex werd uitgebreid en omvatte het baptisterium. Ook een kapel met apsis werd in het noorden opgericht. Achter het oostelijke koor werd een nevenapsis of martelaarsschrijn opgericht dat door de oostelijke ingang werd omsloten. De westelijke apsis werd vergroot en verkreeg een mozaïekvloer. Het westelijke koor nam de laatste rij in beslag. Tussen het midden van/de late 5e eeuw tot de vroeg-Byzantijnse periode werden aan de zuidelijke zijde vier kamers en een kapel met apsis opgericht. De westelijke apsis kreeg aan weerskanten heiligdommen en het westelijke koor nam nu twee rijen in beslag. Een tweede vierkante vierkante martelaarsschrijn werd opgericht. De vloer van de kerk werd verhoogd en mozaïeken met geometrische motieven werden gelegd in de noordelijke annex, het baptisterium en het oostelijke koor. Vanaf het midden van de 6e eeuw en later (4e fase) werden de oostelijke apsis en de heiligdommen naast deze apsis gebouwd waardoor de kerk enerzijds verbreedde en anderzijds verkleinde. Een nieuwe rozetvormige of achtlobbige doopvont werd geplaatst ten noorden van de oude doopvont. De vloer van de kerk werd verhoogd en de basilica verkreeg extra rij en een toegangsportiek (Stevens 2007, p. 695).

De chronologie van S.T. Stevens bestaat uit drie fases, één tussen de vroege 4e en vroege 5e eeuw, een tweede van het midden van de 5e tot de vroege 6e eeuw en een laatste van de vroege 6e eeuw tot de Byzantijnse periode en later. Zij vond dat teveel elementen zijn verwerkt in elke fase, bv. de eerste fase kent zowel een grafveld als een kerk. Verder is zij niet zo zeker van zulk een vroeg-christelijke fase in de late 3e en vroege 4e eeuw. De datering van de graven is volgens haar te stilistisch gebeurd. Afwezigheid van christelijke symbolen impliceren volgens dezelfde auteur geen vroege datering. S.T. Stevens bracht vervolgens de eerste fase en de martelaarsschrijn van de tweede fase samen en ook de tweede fase met de tweede schrijn (Stevens 2007, pp. 695-696). Volgens N. Duval werd de tegenapsis vervangen door een rechthoekig stuk voor of achter de façade (Duval 1972, p. 1148). In andere artikelen werd hier geen melding over teruggevonden.

Versiering en graven: In de kerk werden verscheidene funeraire mozaïeken, martelaars- en doopmozaïeken gevonden. Ook begravingen ad sanctos zijn geregistreerd.

258

De eerste martelaarsschrijn had een mozaïek die dertien lokale martelaren herinnerde. De tweede schrijn bevatte een mozaïek met een kruis dat was versierd met edelstenen. Tevens bevatte het een inscriptie die Petrus en Paulus vermeldt alsook de priester Saturninus, de martelaar van Abitina. In het middenschip bevonden zich verscheidene funeraire mozaïeken (Stevens 2007, pp. 694- 695). Volgens A.G. Luiks was de oude doopvont rondom versierd met mozaïeken waarvan één een hert en een hinde die drinken uit de vier Paradijsstromen afbeeldde. Deze mozaïek werd beschadigd door de plaatsing van het graf van Honorius met de uitbreiding van de kerk (Luiks 1975, pp. 50, 52). Honorius was een bisschop die ten tijde van de vervolgingen onder Huneric in 484 werd gedood. Zijn graf met mozaïek werd vermeld door S.T. Stevens maar zij vermeldt niet waar het graf zich bevond. Wanneer voor een laatste maal de vloer van de kerk werd verhoogd werden geen nieuwe graven geregistreerd die de mozaïeken doorsneden (Stevens 2007, pp. 695-696).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

54. Vazi Sarra • Basilica Geografische situering: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur.

Datering: Byzantijnse periode.

Kenmerken: Enkel wordt vermeld dat zich hier een Byzantijns christelijke basilica bevond (Leone 2007, p. 271).

Komst Arabieren: Wordt niet vermeld in de aanwezige literatuur/is niet geweten.

259

III. Termen

Absidiool : nevenapsis Areae : grafvelden Atrium : binnenplaats of portiek die toegang verschaft tot de kerk Baptisterium : doopvertrek Cathedra : zitplaats bisschop Cella: Dit was de plaats waar oorspronkelijk het beeld van de godheid stond in een antieke tempel. Cella trichora: kapel met drie apsissen/ driepaskapel Ciborium : overdekking of soort van baldakijn Cubiculum (mv cubicula): een enkelvoudige ondergrondse crypte of galerij bestemd voor graven. Edicula/aedicula: schrijn of sacellum in de cella van een tempel maar wel met een bedekking. Epitaaf : inscriptie op een graf Fenestellae confessionis: stenen roostertjes die zicht op de relieken verschaffen Frigidarium: koudwaterbaden Insula : woonkwartier Memoria : structuur opgericht ter nagedachtenis aan een heilige of martelaar waar zich meestal relieken bevonden of waar zich een graf bevond Mensa martyrum: oorspronkelijk een bankettafel of funeraire offertafel. De tafel komt ook voor in kerken of in monumenten ter nagedachtenis aan één of meerdere personen Narthex: vestibule Opus africanum: muren opgebouwd uit vertikale stenen met daartussen kleinere horizantaal geplaatste stenen Opus sectile : stukjes fijn uitgesneden material (meestal marmer) die werden ingelegd en een afbeelding of patroon vormden Peristylium/ peristyle hof: dakloze ruimte omgeven door zuilengalerijen Presbyterium : het koor, de plaats waar de clerus zit Quadratum populi : zitplaatsen voor de gelovigen, gelegen tussen de apsis en het atrium Sacellum : dakloze ruimte voor godheid zonder een dak)

260

Secretarium (mv secretaria) : heiligdom Synthronos : zitbanken voor de clerus Triclinium : eetkamer

261

Faculteit Letteren en wijsbegeerte Vakgroep Archeologie en oude geschiedenis van Europa

Christelijke architectuur in Tunesië van de Late Oudheid tot en met de Byzantijnse periode

Deel C: Afbeeldingen

Door Agnetha Van den Reeck

Promotor: Prof. Dr. R. Docter

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad Master in de archeologie

Academiejaar 2008-2009 Lijst figuren

Foto voorblad deel A: Tekst en deel B: Dossiers en deel C: Bijlagen: Carthago: zicht op kerk Damous el Karita, In: foto genomen door Van den Reeck Agnetha op 12/02/08.

Figuur 1: Kaart van Tunesië met vermelding van antieke steden, In: Pentz 2002, p. 31, fig. 16. Figuur 2: Het Romeinse Rijk in de late Oudheid, In: Kasper, Schwarzrock & Warnatsch 2001, p. 42, fig. I. Figuur 3: Afrikaanse provincies in de laatantieke periode, In: Berndt 2007, p. 291, fig. 1. Figuur 4: Het Vandaalse Rijk, In: Kasper, Schwarzrock & Warnatsch 2001, p.50, fig. II. Figuur 5: Het Byzantijnse Rijk, In: Kasper, Schwarzrock & Warnatsch 2001, p.50, fig. IV. Figuur 6: Augustinus van Hippo, In: Claes & Claes & Vincke 2002, p. 95 Figuur 7: Bisschop Cyprianus, In: Claes & Claes & Vincke 2002, p. 292 Figuur 8: Huiskerk Dura-Europos, In: Kraeling 1967, p. 4 Figuur 9: Maison de la Chasse te Bulla Regia, In: Leone 2007, p. 53, fig. 5a Figuur 10: Maison de la Rotonde te Carthago, In: foto genomen door Van den Reeck Agnetha op 12/02/08 Figuur 11: Stadsplan Ammaedara, In: Duval & Prévot, 1975, p.14, fig. 1 Figuur 12 : Basilica IV, In: Duval & Prévot, 1975, p.226, fig. 195 Figuur 13 : Klooster, In : Baratte & Duval 1974, p. 39, fig. 14 Figuur 14 : Basilica van Candidus, In: Duval & Prévot, 1975, p.188, fig. 180 Figuur 15 : Basilica van Melleus, In: Baratte & Duval 1974, p. 51, fig. 19 Figuur 16 : Basilica III, In: Baratte & Duval 1974, p. 62, fig. 24 Figuur 17 : Stadsplan Carthago, In: Ennabli 1997, p. 6, fig. 1 Figuur 18 : Kapel van Gauckler, In: Ennabli 1997, p. 74, fig. 29 Figuur 19 : Dermech I, In: Ennabli 1997, p. 78, fig. 32 Figuur 20 : Dermech II, In : Ennabli 1997, p. 80, fig. 33 Figuur 21 : Dermech III, In : Ennabli 1997, p. 83, fig. 36 Figuur 22 : Evolutie van basilica Bir Messaouda, In : Miles 2006, p. 203 fig 6-8 Figuur 23 : Basilica Carthagenna, In : Ennabli 1997, p. 65, fig. 18 Figuur 24 : Kapellen van Asterius en Redemptus, In: Duval 1972, p. 1101, fig. 11 Figuur 25 : Ondergronds baptisterium, In: Ennabli 1997, p. 110, fig. 61 Figuur 26 : Klooster Bigua, In: Ennabli 1997, p. 91, fig. 43

261 Figuur 27 : Circulaire monument, In: Ennabli 1997, p.101, fig. 54 Figuur 28 : Byzantijnse basilica, In: Ennabli 1987, p. 305, fig. 6 Figuur 29 : Complex Bir Ftouah, In: Fentress 2006, p. 726, fig. 1 Figuur 30 : Complex Damous el Karita, In: Dolenz 2000, p. 148, fig. 1 Figuur 31 : Basilica Mcidfa (of Basilica maiorum), In: Ennabli 1997, p.133, fig. 82 Figuur 32 : Basilica St. Monique (of memoria St. Cyprianus), In: Ennabli 1997, p.130, fig. 80 Figuur 33 : Basilica Bir el Knissia 1, In: Ennabli 1997, p.118, fig. 67 Figuur 34 : Stadsplan Sufetula, In : Duval 1986, p. 386, fig. 1 Figuur 35 : Kerk van Bellator (basilica I), In: Bejaoui 2004, p. 51 Figuur 36 : Kerk van Vitalis (basilica II) en kapel van Jucundus, In: Bejaoui 2004, p. 53a&b Figuur 37 : Kerk van Petrus en Paulus, In: Bejaoui 2004, p. 46 Figuur 38 : Basilica Pompeianus, In: Bejaoui 2004, p. 48 Figuur 39 : Kerk van Servus (basilica III), In: Bejaoui 2004, p. 36 Figuur 40 : Basilica van de St. Gervasius, Protasius en Tryphon (Basilica V), In: Bejaoui 2004, p. 24 Figuur 41 : Carthago in de 4e eeuw, Herwerkte kaart, In : Leone 2007, p. 169, fig. 45 Figuur 42 : Carthago in de 5e eeuw, Herwerkte kaart, In : Leone 2007, p. 169, fig. 45 Figuur 43 : Carthago in de 6e euuw, Herwerkte kaart, In : Leone 2007, p. 169, fig. 45 Figuur 44 : Carthago in de 7e eeuw, Herwerkte kaart, In : Leone 2007, p. 169, fig. 45 Figuur 45 : Basilica IV, In: Prévot & Duval 1984, p. 60, fig. 55 Figuur 46 : Kerk van Henchir Sokrine, In : Bejaoui 1991, Tavola I Figuur 47 : Basilica III van Macomades Minores, In: Duval 1974, p. 1141, fig. 6 Figuur 48 : ‘Edifices à auges’, In: Ennabli 1997, p. 95, fig. 47 Figuur 49 : Baptisterium te Sidi Jdidi, In: Ben Abed Ben Khader & Bonifay & Fixot 2003, p. 132, fig. 3 Figuur 50 : Doopvont van Vitalis te Sufetula, In: Bejaoui 2004, p. 53 Figuur 51 : Kruisvormige doopvont te Acholla, In: Duval 1980, p. 330-331, fig. 2 & 3 Figuur 52 : Rozetvormige doopvont te Acholla, In: Duval 1980, p. 330, fig. 4 Figuur 53 : Kerk van Victoria te Thugga, de crypte, In: Poinssot 1984, planche XX, fig. a Figuur 54 : Byzantijnse ondergrondse rotonde bij de kerk Damous el Karita, In: Dolenz 2000, p. 157, f. 10 Figuur 55 : Kapitelen met griffioenen, In: Stevens 2006, p. 258, fig. 5.22 Figuur 56 : twee pauwen drinken uit een kantharos, In: Duval 1974, p. 172, fig. 15

262 Figuur 57 : Byzantijnse mozaïekversiering in basilica I te Aradi, In: Ben Abed Ben Khader & Bonifay & Fixot 2003, p. 139, fig. 9 Figuur 58 : Muurschilderingen in kerk Bir Messaouda, Miles 2006, p. 216, fig. 27

263 Figuren

Figuur 1: Kaart van Tunesië met aanduiding antieke sites

264

Figuur 2: Het Romeinse Rijk in de late Oudheid

Figuur 3: Afrikaanse provincies in de laatantieke periode

265

Figuur 4: Het Vandaalse Rijk

Figuur 5: Het Byzantijnse Rijk

266

Figuur 6: Augustinus van Hippo

Figuur 7: Bisschop Cyprianus

267

Figuur 8: Huiskerk te Dura-Europos

268

Figuur 9: Maison de la Chasse te Bulla Regia

Figuur 10: Maison de la Rotonde te Carthago

269

Figuur 11: Stadsplan Ammaedara

270

Figuur 12: Basilica IV

271

Figuur 13: Klooster

272

Figuur 14: Basilica van Candidus

273

Figuur 15: Basilica van Melleus

274

Figuur16: Basilica III

275

Figuur 17: Stadsplan Carthago

276

Figuur 18: Kapel van Gauckler

Figuur 19: Dermech I

277

Figuur 20: Dermech II

Figuur 21: Dermech III

278

Figuur 22: Evolutie van basilica Bir Messaouda

279

Figuur 23: Basilica Carthagenna

Figuur 24: Kapellen van Asterius en Redemptus

280

Figuur 25: Ondergronds baptisterium

Figuur 26: Klooster Bigua

281

Figuur 27: Circulaire monument

Figuur 28: Byzantijnse basilica

282

Figuur 29: Complex Bir Ftouah

283

Figuur 30: Complex Damous el Karita

Figuur 31: Basilica Mcidfa (of Basilica maiorum)

Figuur 32: Basilica St. Monique (of memoria St. Cyprianus)

284

Figuur 33: Basilica Bir el Knissia 1

Figuur 34: Stadsplan Sufetula

285

Figuur 35: Kerk van Bellator (basilica I)

Figuur 36: Kerk van Vitalis (basilica II) en kapel van Jucundus

286

Figuur 37: Kerk van Petrus en Paulus

Figuur 38: Basilica Pompeianus

Figuur 39: Kerk van Servus (basilica III)

287

Figuur 40: Basilica van de St. Gervasius, Protasius en Tryphon (Basilica

288

Figuur 41: Carthago in de 4e eeuw

1) Dermech I? 2) Biguaklooster 3) Circulaire monument 4) Damous el Karita 5) Basilica Majorum 6) Basilica St.Monique

289

Figuur 42: Carthago in de 5e eeuw

1) Dermech I 2) Dermech II 3) Baptisterium 4) Biguaklooster 5) Circulaire monument 6) Kapel Maagd Theotokos 7) Damous el Karita 8) Basilica Majorum 9) Basilica St.Monique 10) Bir el Knissia

290

Figuur 43: Carthago in de 6e eeuw

1) Dermech I 2) klooster St. Etienne 3) Dermech II 4) Dermech III 5) Bir Messaouda 6) Carthagenna 7) Baptisterium 8) Biguaklooster 9) Circulaire monument 10) Kapel Maagd Theotokos 11) Basilica Byrsaheuvel 12) Kapel Asterius 13) Kapel Redemptus 14) Damous el Karita 15) Basilica Majorum 16) Basilica St.Monique 17) Bir el Knissia 18) Bir Ftouah

291

Figuur 44: Carthago in de 7e eeuw

1) Dermech I 2) Bir Messaouda 3) Carthagenna 4) Baptisterium 5) Biguaklooster 6) Circulaire monument 7) Kapel Asterius 8) Kapel Redemptus 9) Damous el Karita 10) Basilica Majorum 11) Basilica St.Monique 12) Bir el Knissia 13) Bir Ftouah

292

Figuur 45: basilica IV

293

Figuur 46: De kerk van Henchir Sokrine

294

Figuur 47: Basilica III van Macomades Minores

295

Figuur 48: ‘Edifices à auges’

Figuur 49: Baptisterium te Sidi Jdidi

Figuur 50: doopvont van Vitalis te Sufetula

296

Figuur 51: Kruisvormige doopvont te Acholla

297

Figuur 52: Rozetvormige doopvont te Acholla

Figuur 53: Kerk van Victoria te Thugga, de crypte

298

Figuur 54: Byzantijnse ondergrondse rotonde bij de kerk Damous el Karita

Figuur 55: Kapitelen met griffioenen

299

Figuur 56: twee pauwen drinken uit een kantharos

Figuur 57: Byzantijnse mozaïekversiering in basilica I te Aradi

Figuur 58: Muurschilderingen in kerk Bir Messaouda

300