programma woensdag 27 maart, 20.15 uur

Ian Bostridge (tenor) & Saskia Giorgini (piano) Programma

Franz Liszt (1811 - 1886) uit Sonetti di Petrarca voor piano S. 158 (1836) 2. Sonetto nr. 104 in E: Pace non trovo

Robert Schumann (1810 - 1856) Liederkreis op. 39 (1840) 1. In der Fremde 2. Intermezzo 3. Waldesgespräch 4. Die Stille 5. Mondnacht 6. Schöne Fremde 7. Auf einer Burg 8. In der Fremde 9. Wehmut 10. Zwielicht 11. Im Walde 12. Frühlingsnacht

pauze

Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door: Franz Liszt Ihr Glocken von Marling S.328 (1874) Es muss ein Wunderbares sein S.314 (1852) Rhein, im schönen Strome S.272 (1840 of 1854)

Pianotransscriptie van Isoldes Liebestod (1867) uit Tristan und Isolde van Richard Wagner

Robert Schumann Dichterliebe op. 48 (1840) 1. Im wunderschönen Monat Mai 2. Aus meinen Tränen sprießen 3. Die Rose, die Lilie 4. Wenn ich in deine Augen seh’ 5. Ich will meine Seele tauchen 6. Im Rhein, im heiligen Strome 7. Ich grolle nicht 8. Und wüssten’s die Blumen 9. Das ist ein Flöten und Geigen 10. Hör’ ich das Liedchen klingen 11. Ein Jüngling liebt ein Mädchen 12. Am leuchtenden Sommermorgen 13. Ich hab’ im Traum geweinet 14. Allnächtlich im Träume 15. Aus alten Märchen winkt es 16. Die alten, bösen Lieder

De Stichting Marthe-Havinga-fonds erfde in 1989 de nalatenschap van de bekende Groninger huisarts Matheus Büchli Fest, die was getrouwd met Harmina Gerdina Meijer. Volgens zijn testament moet genoemde stichting zijn nalatenschap afzonderlijk beheren onder de naam Büchli Fest-Meijer-fonds, met de verplichting tenminste eenmaal per jaar financiële medewerking te verlenen aan een concert in de gemeente Groningen en aan dit concert de naam van hem en zijn vrouw te verbinden. Deze verplichting heeft haar vorm gevonden in de concerten in het Hinckaertshuis en de subsidiëring van enkele concerten per jaar in De Oosterpoort. De Stichting Marthe Havinga-fonds, opgericht in 1974, heeft als doel het bevorderen van de instandhouding van waardevolle orgels en van de belangstelling voor de orgelkunst in de provincie Groningen. Ian Bostridge In alles wat hij uitvoert komt zijn heel De Engelse Ian Bostridge (1964) zong als eigen stemgeluid en zijn theatrale jongetje in het kerkkoor. Later bracht zijn begaafdheid tot uiting. Grote indruk leraar Duits hem in contact met de Duitse maakte hij in opera’s van Britten, liedkunst en de opnamen van Fischer- interpretaties van Schuberts liedcycli, Dieskau. Hij ging echter in Cambridge de opera The tempest van Thomas geschiedenis en filosofie studeren en Adès, rollen in Mozart-opera’s, en vele promoveerde in 1990 in Oxford op het liederenprogramma’s en cd-opnamen. onderwerp ‘hekserij’. In 1992 trouwde hij Hierbij waakte Bostridge altijd voor de met de schrijfster Lucasta Miller, met samenhang van de programma’s want wie hij twee kinderen heeft. Vervolgens van losstaande ‘nummers’ moet hij niets switchte hij naar de muziek, en toen het hebben. Bostridge houdt van experiment leven als academicus niet te combineren en nieuwe impulsen. Zo onderneemt bleek met het leven als musicus werd hij hij in het komende seizoen een tournee in 1995 fulltime zanger. Sindsdien is hij samen met jazzpianist Brad Mehldau. over de hele wereld op de grote podia Verder treedt hij op in een opdrachtwerk te horen in liedprogramma’s, opera- en van James MacMillan, geschreven als concertuitvoeringen. Zijn repertoire omvat gedenkteken voor de doden uit de Eerste de barok, de klassieke en romantische Wereldoorlog, en zal hij een geregisseerde periode, als ook de twintigste en versie uitvoeren van de Winterreise eenentwintigste eeuw. gecomponeerd door Hans Zender. Saskia Giorgini Kamermuziek Festival in Utrecht (2016). De Italiaans-Nederlandse Saskia Giorgini Daarnaast voerde zij met o.a. Helmut begon op haar vijftiende haar pianostudie Deutsch werken van Brahms uit tijdens aan de Accademia Pianistica bij Franco het Grafenegg Festival 2018. Scala, Louis Lortie en Michel Dalberto Saskia geeft veel recitals, maar treedt ook in Imola, Italië. Waarna zij haar studie regelmatig op met kamermuziekens- vervolgde aan het Mozarteum in Salzburg embles en orkesten. Zo heeft Saskia als bij Enrico Pace en Pavel Gililov. Ook solist opgetreden met grote orkesten over nam zij deel aan de Lockenhaus Festival de hele wereld zoals Lodz Philarmonic Summer Academy. Orchesta Poland, CBC Radio Orchestra Canada, Symphonieorchester Varalber, In juli 2012 won Saskia Giorgini de Liepaja Symphony Orchestra Latvia, Tweede Prijs, de Mozart-prijs én de Wuhan Philharmonoic Ochestra, Publieksprijs van de Prix d’Amadèo de L’Orchestra Archi di Sono en L’Orchestra Piano. In 2014 was zij finaliste tijdens Giovanile Italiana. het Internationaal Franz Liszt Concours en begin 2016 was zij de winnares van Recente en aankomende engagementen de Internationale Mozartcompetitie omvatten recitals met Ian Bostridge in in Salzburg. Saskia is zeer actief in de Wenen, Nederland, Schotland, Italië en kamermuziekwereld en werkt samen met Japan. Solorecitals in Konzerthaus Wien musici als Gilles Apap, Mario Brunello, en Wigmore Hall London, en zij soleert Thomas Demenga, Friedemann Eichhornn in Rachmaninov’s Rhapsody on a theme en Dora Schwarzberg. Ook trad zij op by Paganini met het Tokio Metropolitan met o.a. Ian Bostridge, Janine Janssen en Symphony Orchestra onder leding van Martin Fröst tijdens het Internationaal Eliahu Inbal. Toelichting

Franz Liszt Zijn sociaal leven speelde zich hoofdzakelijk Franz Liszt werd geboren op 22 oktober af in de hoogste kringen van Europa. Liszt 1811 te Raiding in het Burgenland, het componeerde in deze tijd hoofdzakelijk tegenwoordige grensgebied tussen pianomuziek waaronder zijn beroemde Hongarije en Oostenrijk. Hij is overleden ‘Études d’exécution transcendante’. op 31 juli 1886 te Bayreuth. Op zesjarige Uit die periode stammen ook zijn leeftijd kreeg hij pianoles van zijn vader pianotranscripties van Schubert-liederen. Adam Liszt. Drie jaar later gaf hij als Hij werd door zijn tijdgenoten gezien wonderkind, met een grote gave voor als de grootste pianist van zijn tijd met improvisatie, zijn eerste concert in Baden een magische uitstraling. Ook nu nog bij Wenen. wordt hij door velen beschouwd als de Door het enorme succes kreeg zijn vader grootste pianist aller tijden. Franz Liszt een jaargeld voor een verdere muzikale bracht de techniek van het pianospel tot opleiding van zijn zeer begaafde zoon. De ongeëvenaarde hoogte. familie Liszt verhuisde naar Wenen, waar In 1848 accepteerde Liszt de functie de jonge Franz drie jaar lang pianolessen van Hofkapellmeister te Weimar, nadat kreeg van Carl Czerny, die zelf leerling hij een jaar eerder al besloten had zijn was geweest van Ludwig van Beethoven. concertreizen als pianovirtuoos stop te Bij Antonio Salieri, die zelf een van zetten. Weimar werd het Mekka van de de leermeesters was van Ludwig von avant-garde muziek. Met Richard Wagner Beethoven, studeerde hij compositie. In vertegenwoordigde Liszt de ‘Neu-Deutsche die periode ontmoette hij Ludwig van Schule’. Beethoven en vermoedelijk ook Franz In zijn derde en laatste levensfase - van Schubert. 1861 tot 1886 – speelde zijn leven zich In 1832 verhuisde de familie Liszt naar Parijs, hoofdzakelijk af tussen de steden Weimar, waar de jonge Liszt al spoedig op handen Rome en Boedapest. Hij zette zich in werd gedragen door de aristocratische voor de uitvoering van werken van vele kringen vanwege zijn virtuoos pianospel en andere componisten zoals Richard Wagner, zijn enorme improvisatiekunst. Franz Liszt Hector Berlioz en Camille Saint-Saëns. raakte bevriend met componisten zoals Daarnaast had hij een grote schare van Frédéric Chopin en Hector Berlioz, met leerlingen waarvan enkele ook beroemd dichters en schrijvers zoals Victor Hugo, geworden zijn als concertpianist. Als Alphonse de Lamartine, Heinrich Heine en componist was hij met zijn harmonie en met de schilder Eugène Delacroix. compositietechniek zijn tijd ver vooruit. In de periode van 1839 tot 1847 veroverde Zijn werken waren een brug naar de hij Europa als pianovirtuoos, en doorkruiste impressionistische muziek van de Franse hij haar van Ierland tot Turkije en van componisten onder wie Claude Debussy Portugal tot Rusland. de belangrijkste vertegenwoordiger was. Zijn latere werken waren baanbrekend In een brief aan Clara (mei 1940) schreef voor de twintigste-eeuwse muziek. Schumann: …Vaak droom ik ook weer Zijn totale oeuvre bedraagt circa 1500 over jou, ik denk voortdurend aan je, lief werken, naast pianomuziek onder andere meisje van mijn hart – van jou toch komen ook 13 Symfonische Gedichten voor al die klanken, de smachtende en goede, orkest, liederen, twee pianoconcerten, en überhaupt alle. Die van Eichendorff orgelwerken en geestelijke muziek, [liederen op. 39] zijn er twaalf geworden. waaronder enkele missen en oratoria. Maar die ben ik alweer vergeten en ik ben Doordat Liszt in de hoogste kringen van aan iets nieuws begonnen… Europa vertoefde en volledig op de hoogte In 1842 verscheen een tweede Liederkreis was van de muzikale ontwikkeling van zijn (opus 39) nu op gedichten van Joseph tijd - vele belangrijke componisten zonden von Eichendorff (1788 – 1857). Deze hun pas gecomponeerd werk op naar Liszt liederencyclus komt eveneens uit 1840 ter beoordeling - werd hij de spil van de maar werd uitgegeven in 1842. Genoemde negentiende-eeuwse muziek. liederencycli zitten boordevol romantiek: de natuur, eenzaamheid en zijn liefde voor Schumann – Liederkreis Clara. In der Fremde, het eerste lied uit de Robert Schumann (1810 – 1856) was Liederkreis opus 39 is zeer geliefd. de zoon van een boekhandelaar en literatuurliefhebber uit de Duitse stad Schumann - Dichterliebe Zwickau. Als kind kreeg Robert de literatuur De zestien liederen uit Dichterliebe zijn met de paplepel ingegoten. Later werd pure romantiek. Met een snik en een traan hij een groot fan van de dichters Heinrich wordt de liefde en de natuur bezongen. Heine (1797 – 1856) en Jean Paul (1763 – De gedichten zijn afkomstig uit Heinrich 1825). Drie liederencycli maakte Schumann Heine’s ‘Das Buch der Lieder’ en vertellen op gedichten van Heine. Dichterliebe over een ongelukkige liefdesgeschiedenis. uit 1840, bestaande uit 16 liederen voor Het is wonderbaarlijk te noemen dat mannenstem en piano is wel de bekendste. Schumann de zestien liederen van In hetzelfde jaar schreef hij de Liederkreis deze cyclus in slechts enkele dagen (opus 24) eveneens op gedichten van componeerde. Bovendien schreef hij in Heine. dezelfde maand de twaalf liederen van zijn De inspiratie kwam mede door zijn andere cyclus, Liederkreis. Opvallend is de verliefdheid op de pianiste Clara Wieck aard van de pianopartij; deze is allerminst (1819 – 1896). Aan haar droeg hij het ondergeschikt aan het geheel. Bijvoorbeeld merendeel van zijn liederen op. Men het negende lied Das ist ein Flöten und noemt het jaar 1940 wel het Schumann- Geigen waarin de piano meezingt door de Liederenjaar. Van de 250 liederen komen er geluiden van een bruidsdans te spelen. 138 uit 1840. TEKSTEN

Robert Schumann (1810 - 1856) Liederkreis op. 39 (1840)

1. In der Fremde 4. Die Stille Aus der Heimat hinter den Blitzen rot Es weiss und rät es doch keiner, Da kommen die Wolken her, Wie mir so wohl ist, so wohl! Aber Vater und Mutter sind lange tot, Ach, wüsst es nur einer, nur einer, Es kennt mich dort keiner mehr. Kein Mensch es sonst wissen soll. Wie bald, ach wie bald kommt die stille Zeit, So still ist’s nicht draussen im Schnee, Da ruhe ich auch, und über mir So stumm und verschwiegen sind Rauscht die schöne Waldeinsamkeit, Die Sterne nicht in der Höh, Und keiner kennt mich mehr hier. Als meine Gedanken sind. Ich wünscht, ich wär ein Vöglein 2. Intermezzo Und zöge über das Meer, Dein Bildnis wunderselig Wohl über das Meer und weiter, Hab ich im Herzensgrund, Bis dass ich im Himmel wär! Das sieht so frisch und fröhlich Mich an zu jeder Stund. 5. Mondnacht Mein Herz still in sich singet Es war, als hätt der Himmel Ein altes schönes Lied, Die Erde still geküsst, Das in die Luft sich schwinget Dass sie im Blütenschimmer Und zu dir eilig zieht. Von ihm nun träumen müsst. Die Luft ging durch die Felder, 3. Waldesgespräch Die Ähren wogten sacht, Es ist schon spät, es ist schon kalt, Es rauschten leis die Wälder, Was reitest du einsam durch den Wald, So sternklar war die Nacht. Der Wald ist lang, du bist allein, Und meine Seele spannte Du schöne Braut! Ich führ dich heim!– Weit ihre Flügel aus, “Gross ist der Männer Trug und List, Flog durch die stillen Lande, Vor Schmerz mein Herz gebrochen ist, Als flöge sie nach Haus. Wohl irrt das Waldhorn her und hin, O flieh! Du weisst nicht wer ich bin.”– So reich geschmückt ist Ross und Weib, So wunderschön das junge Leib, Jetzt kenn ich dich– Gott steh mir bei! Du bist die Hexe Lorelei.– “Du kennst mich wohl– vom hohen Stein Schaut still mein Schloss tief in den Rhein. Es ist schon spät, es ist schon kalt, Kommst nimmermehr aus diesem Wald.” 6. Schöne Fremde Als säh ich unter mir Es rauschen die Wipfel und schauern, Das Schloss im Tale liegen, Als machten zu dieser Stund Und ist doch so weit von hier! Um die halbversunkenen Mauern Als müsste in dem Garten, Die alten Götter die Rund. Voll Rosen weiss und rot, Hier hinter den Myrtenbäumen Meine Liebste auf mich warten, In heimlich dämmernder Pracht, Und ist doch so lange tot. Was sprichst du wirr wie in Träumen Zu mir, phantastische Nacht? 9. Wehmut Es funkeln auf mich alle Sterne Ich kann wohl manchmal singen, Mit glühendem Liebesblick, Als ob ich fröhlich sei, Es redet trunken die Ferne Doch heimlich Tränen dringen, Wie von künftigem, grossem Glück. Da wird das Herz mir frei. Es lassen Nachtigallen, 7. Auf einer Burg Spielt draussen Frühlingsluft, Eingeschlafen auf der Lauer Der Sehnsucht Lied erschallen Oben ist der alte Ritter; Aus ihres Kerkers Gruft. Drüber gehen Regenschauer, Da lauschen alle Herzen, Und der Wald rauscht durch das Gitter, Und alles ist erfreut, Eingewachsen Bart und Haare Doch keiner fühlt die Schmerzen, Und versteinert Brust und Krause, Im Lied das tiefe Leid. Sitzt er viele hundert Jahre Oben in der stillen Klause. 10. Zwielicht Draussen ist es still und friedlich, Dämmrung will die Flügel spreiten, Alle sind ins Tal gezogen, Schaurig rühren sich die Bäume, Waldesvögel einsam singen Wolken ziehn wie schwere Träume-- In den leeren Fensterbogen. Was will dieses Graun bedeuten? Eine Hochzeit fährt da unten Hast ein Reh du lieb vor andern, Auf dem Rhein im Sonnenscheine, Lass es nicht alleine grasen, Musikanten spielen munter, Jäger ziehn im Wald und blasen, Und die schöne Braut, sie weinet. Stimmen hin und wieder wandern. Hast du einen Freund hieneiden, 8. In der Fremde Trau ihm nicht zu dieser Stunde, Ich hör’ die Bächlein rauschen, Freundlich wohl mit Aug’ und Munde, Im Walde her und hin. Sinnt er Krieg im tück’schen Frieden. Im Walde, in dem Rauschen, Was heut gehet müde unter, Ich weiss nicht, wo ich bin. Hebt sich morgen neu geboren. Die Nachtigallen schlagen Manches geht in Nacht verloren-- Hier in der Einsamkeit, Hüte dich, sei wach und munter! Als wollten sie was sagen Von der alten, schönen Zeit. Die Mondeschimmer fliegen, 11. Im Walde Es zog eine Hochzeit den Berg entlang, Ich hörte die Vögel schlagen, Da blitzten viel Reiter, das Waldhorn klang, Das war ein lustiges Jagen! Und eh ich’s gedacht, war alles verhallt, Die Nacht bedecket die Runde, Nur von den Bergen noch rauschet der Wald Und mich schauert’s im Herzensgrunde.

12. Frühlingsnacht Über Garten durch die Lüfte Hört ich Wandervögel ziehn, Was bedeutet Frühlingsdufte, Unten fängt’s schon an zu blüh’n. Jauchzen möcht ich, möchte weinen, Und mir’s doch, als könnt’s nicht sein! Alte Wunder wieder scheinen Mit dem Mondesglanz herein. Und der Mond, die Sterne sagen’s, Und im Traume rauscht’s der Hain, Und die Nachtigallen schlagen’s: Sie ist deine, sie ist dein! Franz Liszt

Ihr Glocken von Marling Ihr Glocken von Marling, wie braust ihr so hell! Ein wohliges Lauten, als sänge der Quell. Ihr Glocken von Marling, ein heil‘ger Gesang Umwallet wie schützend den weltlichen Klang, Nehmt mich in die Mitte der tönenden Flut - Ihr Glocken von Marling, behütet mich gut!

Es muß Wunderbares sein Es muß Wunderbares sein Ums Lieben zweier Seelen, Sich schließen ganz einander ein, Sich nie ein Wort verhehlen, Und Freud und Leid und Glück und Not So mit einander tragen; Vom ersten Kuß bis in den Tod Sich nur von Liebe sagen.

Im Rhein, im schönen Strome Im Rhein, im schönen Strome, Da spiegelt sich in den Well‘n Mit seinem großen Dome Das große, heil‘ge Köln.

Im Dom da steht ein Bildnis, Auf goldnem Leder gemalt; In meines Lebens Wildnis Hat‘s freundlich hineingestrahlt.

Es schweben Blumen und Eng‘lein Um unsre liebe Frau; Die Augen, die Lippen, die Wänglein, Die gleichen der Liebsten genau. Robert Schumann Dichterliebe op. 48 (1840)

1. Im wunderschönen Monat Mai 5. Ich will meine Seele tauchen Als alle Knospen sprangen, In den Kelch der Lilie hinein; Da ist in meinem Herzen Die Lilie soll klingend hauchen Die Liebe aufgegangen. Ein Lied von der Liebsten mein. Im wunderschönen Monat Mai, Das Lied soll schauern und beben Als alle Vögel sangen, Wie der Kuß von ihrem Mund, Da hab’ ich ihr gestanden Den sie mir einst gegeben Mein Sehnen und Verlangen. In wunderbar süßer Stund’.

2. Aus meinen Tränen sprießen 6. Im Rhein, im heiligen Strome Viel blühende Blumen hervor, Da spiegelt sich in den Well’n Und meine Seufzer werden Mit seinem großen Dome Ein Nachtigallenchor. Das große, heil’ge Köln. Und wenn du mich lieb hast, Kindchen, Im Dom da steht ein Bildnis, Schenk’ ich dir die Blumen all’, Auf goldnem Leder gemalt; Und vor deinem Fenster soll klingen In meines Lebens Wildnis Das Lied der Nachtigall. Hat’s freundlich hineingestrahlt. Es schweben Blumen und Eng’lein 3. Die Rose, die Lilie Um unsre liebe Frau; die Taube, die Sonne, Die Augen, die Lippen, die Wänglein, Die liebt’ ich einst alle in Liebeswonne. Die gleichen der Liebsten genau. Ich lieb’ sie nicht mehr, ich liebe alleine Die Kleine, die Feine, die Reine, die Eine. 7. Ich grolle nicht Sie selber, aller Liebe Wonne, Und wenn das Herz auch bricht, Ist Rose und Lilie und Taube und Sonne. Ewig verlor’nes Lieb ! Ich grolle nicht. Ich liebe alleine Wie du auch strahlst in Diamantenpracht, Die Kleine, die Feine, die Reine, die Eine. Es fällt kein Strahl in deines Herzens Nacht. Das weiß ich längst. 4. Wenn ich in deine Augen seh’, Ich grolle nicht, So schwindet all’ mein Leid und Weh; Und wenn das Herz auch bricht, Doch wenn ich küße deinen Mund, Ich sah dich ja im Traume, So werd’ ich ganz und gar gesund. Und sah die Nacht in deines Herzens Wenn ich mich lehn’ an deine Brust, Raume, Kommt’s über mich wie Himmelslust; Und sah die Schlang’, die dir am Herzen Doch wenn du sprichst: ich liebe dich! frißt, So muß ich weinen bitterlich. Ich sah, mein Lieb, wie sehr du elend bist. Ich grolle nicht. 8. Und wüßten’s die Blumen 10. Hör’ ich das Liedchen klingen die kleinen, Das einst die Liebste sang, Wie tief verwundet mein Herz, So will mir die Brust zerspringen Sie würden mit mir weinen, Vor wildem Schmerzendrang. Zu heilen meinen Schmerz. Es treibt mich ein dunkles Sehnen Und wüßten’s die Nachtigallen, Hinauf zur Waldeshöh’, Wie ich so traurig und krank, Dort löst sich auf in Tränen Sie ließen fröhlich erschallen Mein übergroßes Weh’. Erquickenden Gesang. Und wüßten sie mein Wehe, 11. Ein Jüngling liebt ein Mädchen Die goldnen Sternelein, Die hat einen andern erwählt; Sie kämen aus ihrer Höhe, Der andre liebt eine andre, Und sprächen Trost mir ein. Und hat sich mit dieser vermählt. Sie alle können’s nicht wissen, Das Mädchen nimmt aus Ärger Nur eine kennt meinen Schmerz; Den ersten besten Mann, Sie hat ja selbst zerrissen, Der ihr in den Weg gelaufen; Zerrissen mir das Herz. Der Jüngling ist übel dran. Es ist eine alte Geschichte, 9. Das ist ein Flöten und Geigen Doch bleibt sie immer neu; Trompeten schmettern darein; Und wem sie just passieret, Da tanzt wohl den Hochzeitreigen Dem bricht das Herz entzwei. Die Herzallerliebste mein. Das ist ein Klingen und Dröhnen, 12. Am leuchtenden Sommermorgen Ein Pauken und ein Schalmei’n; Geh’ ich im Garten herum. Dazwischen schluchzen und stöhnen Es flüstern und sprechen die Blumen, Die lieblichen Engelein. Ich aber wandle stumm. There’s fluting and violin-playing, Es flüstern und sprechen die Blumen, Trumpets are sounding as well; Und schaun mitleidig mich an: She’s dancing the wedding dance, Sei unsrer Schwester nicht böse, My deeply beloved. Du trauriger blasser Mann. There’s a ringing and booming, A drumming and tootling; Amidst it all are sobbing and moaning The dear angels. 13. Ich hab’ im Traum geweinet 15. Aus alten Märchen winkt es Mir träumte, du lägest im Grab. Hervor mit weißer Hand, Ich wachte auf, und die Träne Da singt es und da klingt es Floß noch von der Wange herab. Von einem Zauberland; Ich hab’ im Traum geweinet, Wo bunte Blumen blühen Mir träumt’, du verließest mich. Im gold’nen Abendlicht, Ich wachte auf, und ich weinte Und lieblich duftend glühen, Noch lange bitterlich. Mit bräutlichem Gesicht; Ich hab’ im Traum geweinet, Und grüne Bäume singen Mir träumte, du wär’st mir noch gut. Uralte Melodei’n, Ich wachte auf, und noch immer Die Lüfte heimlich klingen, Strömt meine Tränenflut. Und Vögel schmettern drein; Und Nebelbilder steigen 14. Allnächtlich im Traume Wohl aus der Erd’ hervor, seh’ ich dich Und tanzen luft’gen Reigen Und sehe dich freundlich grüßen, Im wunderlichen Chor; Und laut aufweinend stürz’ ich mich Und blaue Funken brennen Zu deinen süßen Füßen. An jedem Blatt und Reis, Du siehest mich an wehmütiglich Und rote Lichter rennen Und schüttelst das blonde Köpfchen; Im irren, wirren Kreis; Aus deinen Augen schleichen sich Und laute Quellen brechen Die Perlentränentröpfchen. Aus wildem Marmorstein. Du sagst mir heimlich ein leises Wort Und seltsam in den Bächen Und gibst mir den Strauß von Zypressen. Strahlt fort der Widerschein. Ich wache auf, und der Strauß ist fort, Ach, könnt’ ich dorthin kommen, Unds Wort hab’ ich vergessen. Und dort mein Herz erfreu’n, Und aller Qual entnommen, Und frei und selig sein! Ach! jenes Land der Wonne, Das seh’ ich oft im Traum, Doch kommt die Morgensonne, Zerfließt’s wie eitel Schaum. 16. Die alten, bösen Lieder, Die Träume bös’ und arg, Die laßt uns jetzt begraben, Holt einen großen Sarg. Hinein leg’ ich gar manches, Doch sag’ ich noch nicht, was; Der Sarg muß sein noch größer, Wie’s Heidelberger Faß. Und holt eine Totenbahre, Und Bretter fest und dick; Auch muß sie sein noch länger, Als wie zu Mainz die Brück’. Und holt mir auch zwölf Riesen, Die müssen noch stärker sein Als wie der heil’ge Christoph Im Dom zu Köln am Rhein. Die sollen den Sarg forttragen, Und senken ins Meer hinab; Denn solchem großen Sarge Gebührt ein großes Grab. Wißt ihr, warum der Sarg wohl So groß und schwer mag sein? Ich senkt’ auch meine Liebe Und meinen Schmerz hinein.