CEUDDEAAN HET KULTUREELESCHOUWLEVEN IN NEDERLAND ... DE SCHOUW GEWIJD AAN HET KULTUREELE LEVEN IN NEDERLAND ORGAAN VAN DE NEDERLANDSCHE KULTUURKAMER Waarnemend Hoofdredacteur: Dr J.VAN HAM Redactiesecretaris: A. B. ROELS Adm.: Uitgeverij De Schouw", 's Gravenhage, J.P. Coenstraat 26, Telef. 771066, Giro 446173 Bijdragen, brieven en boeken ter bespreking zende men aan denredactiesecretaris, J.P. Coen- straat 26, 's Gravenhage. Abonnementsprijs f 15.— per jaar; voor leden van de Kultuurkamerf 10.—per jaar;voorbuiten- land f 17.50; losse nummers f 1.50 per nummer

INHOUD Ar J. HUIJTS, DE GEESTELIJKE ORIËNTATIE IN -TEDERLAND TEN AANZIEN VAN AMERICANISME :N BOLSJEWISME 449 JR A. C. DEKOCK, RAS EN EXACTE WETENSCHAP 453 /lR R. HOUWINK, NIEUWE NORMEN 459 'ROF. Dr TH. BAADER, DEDUITSCHE LITERATUUR 'AN HEDEN 111, WEDERVERHEFFING 463 KVR. H. VAN LENNEP, OVER DE KUNST VAN HET 3IRIGEEREN 470 iNNO TEENSTRA, DE ZEE IN ONZE LETTER- ENDE 473 'ROF. HANS MERK, MORITZ VON SCHWIND EN )E MUZIEK 475 OP DEN OMSLAG )R M. C. TER WEER, KULTUUR EN GEMEEN- CHAPSGEDACHTE 477 '. MULDER, ATMOSFEER EN STEMMING ALS JEMOEDSUITDRUKKING VAN DEN LANDSCHAP- CHILDER 478 lx FRANS VERMEULEN, DE NEDERLANDSCHE IEELDHOUWKUNST IN EUROPA V 482 generatie beeldende iLSA M. VALETON, IS HERLEVING EN VER- de jongere der NIEUWING VAN DE KLEEDERDRACHT MOGE- zijn figuren aan tewijzen, .IJK? 488 kunstenaren eenige SEORGE DE SÉVOOY, JAN ERSA EN PEER PERSA 490 Onderdie zich bewust Van het impressionisme .LB. J. RICHEL, KLEUR IN DE FILM 491 hebben afgewend en aan eene strenge vormgeving _ PETERS, GRAFISCHE KUNST VAN DEZEN TIJD , DE GRAVURE 492 vasthouden. iUZIEKLEVEN 497 "OONEELBESPREKING 499 Han Hulsbergen (geb, 1901) is er in zijn 'ILMBESPREKING 500 bekoorlijk schilderij „Anneke" in geslaagd vorm :OEKBESPREKING 500 TIT DE TIJDSCHRIFTEN 504 en kleur op harmonische wijze te vereenigen en een kunstwerk te scheppen, waar de blijde lichte PLATEN sfeer van de ontwakende jeugd uit spreekt. i. COLNOT, ZOMERLANDSCHAP 457 lAN VAN MEEGEREN, PORTRET VAN MARY Ed. Gerdes -UITINGH 458 ;UNO BRINKS, LAVENDELPLUKSTERS 467 . VOERMAN, GEZICHT OP HATTEM 468 lOBBEMA, WATERMOLEN 468 .DRIAAN DE VRIES, HERCULES-FONTEIN TE .UGSBURG (Das schone Augsburg) 485 .DRIAAN DE VRIES, RELIËF VAN DE HERCULES- 'ONTEIN TE AUGSBURG, MINERVA DE STEDEN- -lAAGD BEGROETEND (Das schone Augsburg) ... 485 )E KRACHT EN DE GODSDIENST VAN DE "OMBE VAN PRINS WILLEM I TE DELFT Maandblad der N. D. K., April 1943) 485 'RANS DUQUESNAY, DE H. SUSANNA, ROME . . 485 iEORG RAPHAEL DONNER, STROOMGODIN VAN )E FONTEIN OP DE MEHLMARKT TE WEENEN Wilhelm Pinder: Deuische Barokplastik) 486 INDREAS SCHLÜTER, DE GROOTE KEURVORST, ERLIJN (Wilhelm Pinder: Deutsche Barokplastik) ... 486 .DRIAAN DE VRIES, MERCURIUS-FONTEIN TE .UGSBURG (Das schone Augsburg) 488 [ANS MORINCK, RELIËF VAN HET ST ANNA- vLTAAR IN DEN DOM TE KONSTANZ, 1590 (Zeit- hrift des Deutschen Vereins für Kunstwissenschaft, Hef: 2/3, land 6) 486 . DUPONT, PORTRET 495 . J. AARTS, BEDELAAR 496 I. LEVIGNE, POLDERWERKER 496 )E FOTO OP DEN OMSLAG IS VAN A. FREQUIN. )E TEEKENINGEN OP BLZ. 462 EN 470 ZIJN VAN W. F. )UPONT. >E SILHOUETTEN OP BLZ. 476 ZIJN UIT: DEUTSCHE CHATTEN- UND SCHERENBILDER AUS DREI JAHR- IUNDERTEN. )E GRAVURE OP BLZ. 493 IS OVERGENOMEN UIT AN WAGENAAR, . K983 MR J. HUIJTS De geestelijke oriëntatie in Nederland ten aanzien van Americanisme en Bolsjewisme

het begin van deze eeuw bestond er in mijn land onze grenzen bekende kultuurfilosoof Huizinga voor de een veelgelezen kinderboek, dat den titel droeg „Van tweede maal een boek over Amerika het verschijnen, hij de Wilskracht en Genie". Het ging over de levensge- inleiding om zoo te zeggen met een verontschuldiging sloot Inschiedenis van den Amerikaanschen uitvinder Edisbn. voor de kritiek, welke men in het boek zou aantreffen. oorzoover het boek er niet zelf toe heeft bijgedragen de De formuleering van de verontschuldiging was op zich- Nederlandsche houding tegenover Amerika te stempelen, zelfreeds een getuigenis van een tot op dat oogenblik bijna as het toch op zijn minstkarakteristiek voor deze houding. onbegrensde bewondering, waarop het boek van Huizinga Wet land van de onbegrensde mogelijkheden: als zoo- nog geenszins een definitievereactie beteekende. „Indien, sprak Amerika tot den geest van het Nederlandsche zoo schreef hij, een Amerikaan, die Nederlandsch leest, ous dat in zijn eigen levenswijze opgesloten was als in mij vroeg: Vindt gij in mijn land nietmeer onvoorwaardelijk en binnenhuisje. De reusachtige afstanden, een nauweüjks te prijzen? zou ik hem antwoorden: Wat ik goeds zeg, ntgonnen bodem, steden, die als paddestoelen uit den wege zwaarder dan wat ik schijn te laken." -rond verrezen en andere, die plotseling als door een „Vindt gij in mijn land niet meer onvoorwaardelijk te seheimzinnige ziekte, te gronde gingen, een leven, dat prijzen ?" nel, rumoerig en oppervlakkig leek, een maatschappij Voordien was dus ook een man als Huizinga niet onder traditie, welke haar gelding uitsluitend in de pro- ontkomen aan de behoefte om onvoorwaardelijk te prijzen ucten van de technische ontwikkeling, van conserven- en nog steeds zag hij het in dier voege, dat „het pleit der tot automobiel, zocht. In deze en nog vele andere moderne cultuur in Amerika in eenvoudiger vormen vol- "* van het leven in de Vereenigde Staten streden wordt dan bij ons". Tegelijkertijd echter stelde voor den gemiddelden Nederlander een bron van hij reeds de vraag: „Wat is het, dat ons Europeërs dwingt, feestelijke verrukking, die zich niet zonder diepgaande ons tegenover Amerika kritisch zoo schrap te zetten? tudie uit het wezen van het volk laat verklaren. Voor een Terwijl het nog juist onze bewondering afdwong door ergelijk. diepgaand onderzoek is hier geen gelegenheid, zijn vasten greep in 't leven, ons verkwikte en verblijdde aar iets moet er toch over gezegd worden, om duidelijk te met zijn groote, eenvoudige, vreugdevolle menschelijk- hoe het americanisme, als veelbewonderde levens- heid." °uding, evenmin overigens als het veel gevreesder Nog eenmaal de uitdrukking van dezelfde geestelijke oisjewisme, eenigen invloed van beteekenis op het Neder- verrukking, welke ik in het begin karakteristiek noemde volk heeft kunnen winnen, dientengevolge voor den gemiddelden Nederlander, echter ook reeds de c "ter als internationaal-politieke factor zoozeer ver- behoefte om afstand te nemen. bloosd werd, dat het velen Nederlanders, ook thans Voor professor Huizinga was dat niet een volledig °g 3 moeilijk valt het adembenemende gebeuren van Nederlandsche, maar een Europeesche noodzakelijkheid. ezen tijd in zijn grooten samenhang te omvatten, In zekeren zin kan men ook zeggen, dat zij als specifiiek "et is wel zeer karakteristiek voor de houding, welke het Nederlandsche noodzakelijkheid achter de algemeen ederlandsche volk tegenover het americanisme in zijn op- Europeesche schuil kon gaan. Gelijk immers het boek °mst heeft aangenomen, dat toen in 1926 de ook buiten van Huizinga eenerzijds als moeiüjk te weerleggen ge-

449 tuigenis daarvan kan worden opgeroepen, hoe ook het bolsjewistische wereldgevaar te ondermijnen: „Voor den Nederlandsche volk zich in geestdrift voor Amerika liet oorlog hebben de communisten in Nederland nooit meer meesleepen, zoo laat het anderzijds zien, hoe het toch in dan eenige procenten van de bevolking vermogen aan te zichzelf weer voldoende houvast vond om zich te ver- steken. En waar zouden ze dan na den oorlog plotseüng weren tegen den willekeurigen invloed, dien het Ameri- een grooteren aanhang vandaan willen halen? Wij io canisme erop zocht uit te oefenen. Nederland laten ons nu eenmaal geen andere wereld- Nog eenmaal tot een Europeesch standpunt veralge- beschouwing opdringen. Wat na den oorlog in Nederland meend, schreef professor Huizinga op het eind van zijn gebeuren zal, zullen wij zelf uitmaken." boek: „Vreemd: bij ons Europeesche reisgenooten, in een Wanneer dan ook gezegd kan worden, dat het Neder- treffende solidariteit van Romanen, Germanen en Slaven, landsche volk in overgroote meerderheid het bolsjewisme rees in Amerika telkens dat farizeesch gevoel: wij allen als kultuurverschijnsel heeft afgewezen, dan moet ander- hebben iets wat gij mist; wij bewonderen uw kracht, zijds erkend worden, dat het, politiek gesproken, er meer maar wij benijden u niet. Uw toestel van beschaving en of minder onverschillig tegenover stond. Men zou zich vooruitgang, uw „big cities" en uw volmaakte organisatie, ook hebben moeten verbazen, wanneer dat anders geweest geven ons slechts heimwee naar wat oud en stil is, en uw was, want in het algemeen wordt de Nederlandsche levens- leven schijnt ons somtijds nu reeds nauwelijks meer houding sedert vele tientallen jaren door gebrekkig politiek waard om geleefd te worden, om van uw toekomst niet inzicht gekarakteriseerd. Wanneer ook beperkte kringen te spreken." belangstelling toonden voor wat bij voorkeur het bols- Professor Huizinga kon er zich nog niet bij neerleggen, jewistische experiment werd genoemd, dan was deze dat hij ook een recht tot deze overtuiging had. „En toch, belangstelling meer van kultuur-historischen en sociaal- wij moeten hier de Farizeeërs zijn, hunner is de liefde ethischen dan van politieken aard. De Communistische en het vertrouwen. Het moet anders zijn dan wij denken." partij in Nederland zag haar kleinen aanhang nauwelijks Maar anderzijds breekt plotseling een korte golf van toenemen, hoewel tegelijkertijd de sociaal-democratie met ongeduld door deze hardnekkige pogingen tot verdraag- groote snelheid verburgerlijkte. Zeker zou men een niet zaamheid. Dan schrijft hij in bijna aphoristische kortheid: onaanzienlijke lijst kunnen opmaken van vereenigingen „De lunch als middel van geestelijk verkeer heeft in en organisaties, waarin invloeden, welke van de Sowjet- Amerika een bijna ritueele beteekenis verkregen. Zij is unie uitgingen, meer of minder konden doorwerken. het moderne symposium, zonder mengvaten, want er Men was er dan echter meestal nog ver vandaan de poli- valt niets meer te mengen, en de hoofden blijven er te tieke consequenties daaruit te willen trekken. klaarder en te koeler om. Niet alle wetenschappen leenen Wanneer men echter van kultuur-historisch standpunt) zich tot den lunchvorm; de geschiedenis deugt er niet bij alle dikwijls als salonbolsjewisme gedoodverfde belang- voor." Ligt in deze laatste woorden: „de geschiedenis stelling, welke men het bolsjewisme betoonde, slechts deugt er niet voor" eigenlijk niet de quintessence van dat bij uitzondering zijn laatste bedenkingen prijsgaf, dan wat ons Europeeërs tot afwijzing van het americanisme waren degenen, die door sociaal-ethische motieven ge- noopt: de verloochening van de geschiedenis ? dreven werden, er eerder aan toe om zich, zij het misschien slechts voorbijgaand, met het bolsjewisme te verzoenen. Symbolisch daarvoor is de figuur van de groote Neder- landsche dichteres HenrietteRoland Holst—van der Schalk? Ongetwijfeld heeft de gemiddelde Nederlandsche hartstochtelijke socialiste en theoretica, steeds op den mensch van den aanvang af met meer vrees tegenover het radicaalsten vleugel te vinden. Na een strijd van jaren bolsjewisme gestaan dan hij ooit voor het Americanisme echter, waarin zij hardnekkig trachtte zich in de bols- heeft gekoesterd. Dat is ook begrijpelijk. Tot op den drem- jewistische werkelijkheid te schikken, op welke zij her- pel van dezen oorlog was de Nederlandsche maatschappij haaldelijk kritiek geleverd had, schreef zij reeds in 1931: door en door burgerlijk, kapitalistisch. Het bezit vormde „Een socialisme, dat op den nieuwen geestelijken grond- in deze maatschappij een van de eerste beveiligingen van slag berust, zal ongetwijfeld „radikaal" zijn, d.w.z. het het leven, het bolsjewisme beteekende daarvan de niets zal ernaar streven, de maatschappij volkomen te ver- ontziende verloochening. Bovendien echter had de Neder- nieuwen en het zal voortdurend de tegenstellingen aan- landsche maatschappij door de eeuwen heen een volstrekt wijzen tusschen zijn wil en waardeering en die van het christeüjk wezen behouden en ook den kerken had het kapitalisme. Maar zijn radikalisme zal er geheel anders bolsjewisme den oorlog verklaard. uitzien dan het vroegere, in hoofdzaak politieke, radika- De Nederlandsche mensch heeft zich echter ook nooit lisme. Het zal het geweld ook tegenover politieke tegen- door het bolsjewisme bedreigd gevoeld. Dat was niet standers schuwen en alle harde dwangmaatregelen zooveel alleen zoo, omdat Rusland ver weg was, het was ook uit mogelijk vermijden. Het zal steeds streven naar opwekking een gevoel van zelfverzekerdheid, waaruit nog niet zoo van den goeden wil en naar versterking van de zelfwerk- lang geleden de uitgeweken Nederlandsche regeering te zaamheid: het zal geduldig zijn en liever in een langzamer Londen zich door den aether tot het Nederlandsche volk tempo vooruitgaan dan haat, verbittering en wraakzucht wendde om te trachten de Duitsche stelling van het op te roepen; het zal niet doktrinair zijn, d.w.z. niet

450 volgens een bepaald dogma de maatschappij willen ver- ringen op te doen, zonder de gevolgen, de daad, te aan- anderen, maar alles aanvatten, zooals de kunstenaar zijn vaarden; de dingen van den buitenkant te omvatten, en niateriaal aanvat, met groote zorgvuldigheid en door ze verder in hun onbegrepenheid te laten. Zij wortelt oneindige liefde bezield. Het zal, in één woord, noch de in de liefde voor het geborgene en veilige. Zij speurt den nienschen, noch de natuur geweld willen aandoen." J) goddelijken achtergrond, waar de ziel zich tot het eigene Hoewel nog in leven, heeft Henriette Roland Holst wendt". sedert lang geen actief aandeel meer aan het openbare Hij onderscheidt voor het Nederlandsche volk classi- leven. Mogelijkerwijze zou zij ook thans nog niet tot den cisme en mystiek als vormen van practijk en levensbe- oeslissenden stap tot een nationaalsocialisme gekomen heersching: „De neiging tot het concrete, de skepsis 2ijn. Het is echter duidelijk, dat zij met het in het jaar tegenover alle abstracte en algemeene vormen, en de prac- 1931 ingenomen standpunt, dit in elk geval dichter gena- tisch mystieke vroomheid, die zich met het gegevene ver- derd is, danzij zich toentegenover hetmarxisme bevond. 3) genoegt en een afkeer heeft van het peinzend wroeten in de dingen, vinden in de verdraagzaamheid en de matig- heid, juist waar het de beslissende dingen van het teven betreft, een passende uitdrukking." Het zou den schijn kunnen hebben, alsof ik had willen Maar, vraagt professor Krekel, „ wat wil dit leven naar van leven, drang, 2eggen. dat met deze dubbele tendentie tot afwijzing de binnen zeggen ? Het is het beleven het de Problematiek van americanisme en bolsjewisme voor het deze belevenis te genieten, zonder het verlangen, dat het Nederlandsche volk uitgeput is. Niets is minder mijn tot gestalte wordt." Dit leven is „open en tegelijk innerlijk, bedoeling. Wanneer dat waar was, dan zou het Neder- staat in voortdurende wisselwerking met de gebeurtenissen landsche volk zich thans politiek niet in zulk een hulpe- van het leven en geeft zich toch nooit prijs." |°ozen toestand bevinden. Niet alleen dat het niet in staat Dat is de positieve kant, de kant, die het het Neder- *s zich als Europeesch volk voor oogen te stellen welke landsche volk gemakkelijk maakt, zich te verweren tegen vooruitzichten de wereld onder invloed van americanisme het binnendringen van aan zijn wezen vreemde invloeden, en bolsjewisme het nog te bieden heeft en hoe het daarom Daartegenover wil deze levenshouding niet het innerlijke 2elf het americanisme en bolsjewisme tegemoet te treden in idee en macht omzetten. „Zij is er niet op gericht, keeft. Hetzelfde geldt voor zijn houding tegenover het zichzelf in het werk tot uitdrukking te brengen, maar nationaalsocialisme. vindt altijd weer in den dienst aan het werk, in het zichzelf Ook daartegenover geldt, dat het Nederlandsche volk wijden aan de dingen van het natuurlijke leven, zichzelf niet in staat is zich een voorstelling te maken, welke terug." m°gelijkheden er onder een Europeesche en wereld- „Hier, zoo gaat professor Krekel voort, raken wij de orde volgens nationaalsociaüstische conceptie voor open grens van deze levenshouding. Want diepere menschelijk- naar °hjven en wat dientengevolge zijn standpunt tegenover heid heeft een drang tot het scheppende, zij leidt het dat bet nationaalsocialisme dient te zijn. Dit gebrek aan leven des geestes. Het beleven van het leven echter, Politiek inzicht heeft een andere Nederlandsche kultuur- zijn uitdrukking vindt in stijl en houding, als zede en te volksche vormt, nlosoof, die eerst na de kentering in ons land tot volle gewoonte, in alles wat zamen het °ntplooüng heeft kunnen komen, professor Krekel, dwingt niet tot een schepping, die den toeschouwer aan- bedacht, te beschermen °nlangs trachten te verklaren. Hoort, hoe hij de levens- grijpt. De mensch is slechts erop houding van het Nederlandsche volk teekent: „Onge- en te behouden." hoord door de dingen van de buitenwereld gaat het leven „De wil tot matigheid — het classicisme — en het 2lJn gang; in zichzelf gekeerd, overgegeven aan het dage- streven naar heiliging des levens — het calvinisme — jijksch bedrijf. Het geheele land is als een rustig huis; krijgen slechts dan duurzame geldigheid, wanneer het zijn 111 zich gekeerd beschouwt de ziel van het volk de wereld volk tot het offer bereid is en het waagt, in den nood en weet zich geborgen." 3) matigheid los te laten en zich volkomen te geven. Slechts Hij laat de verdraagzaamheid, die van oudsher als een tezamen met de macht, die waagt en zich inzet, die bereid van be- karaktertrek van het Nederlandsche volk geprezen is is, den afgrond te meten en tot aan de grens het en hoogste en die het ook steeds weer als middel tot zelfonderscheiding staan te gaan, kan een gemeenschap het laatste dieut, voortvloeien uit „de behoefte, het leven in zijn uitdrukken." Daarentegen „heeft de politieke geschie- tegen "kgelijksche uitingen te beleven, zonder expansief op de denis van Hollands grooten tijd, van den opstand Wereld het stempel van eigen wezen te drukken; erva- Spanje tot aan de crisis van 1672, tot inhoud: dat het offer op de beslissende oogenblikken niet gebracht werd. _ ) J- Huizinga. Amerika Levend en Denkend. Haarlem, H. D, het in de onpolitieke, geschiedlooze houding." T)eenk Zoo verzonk Willink & Zoon. Passim. „Dit volk, aldus nog eenmaal professor Krekel, wendde H. Roland Holst—van der Schalk. De geestelijke ommekeer en zich van het daemonische, dat in de zaken van politiek nieuwe taak van het socialisme. Arnhem, Van Loghum Slaterus' U* en staat besloten ligt, af." "g- Mij. Blz. 112. Historisch is daarin datgene geanalyseerd, dat Rijks- *) Oud-Hollands Levensstijl. De Schouw, Prof. Dr H. Krekel. Rijkscommissaris voor het ste Jaargang, b1z.385 e.v. minister Dr Seyss-Inquart, de

451 bezette Nederlandsche gebied, in ons volk, gelijk hij zich minderheid spant desondanks reeds nu de uiterste krachten meermalen heeft uitgedrukt, als een idylle heeft aan- in om ook in dezen zin het aanzien van het Nederlandsche getroffen. Een idylle, waaruit het door den gang der volk in Europa en daardoor in de wereld te behouden harde gebeurtenissen gewekt is moeten worden, ook en zoo noodig te heroveren, in overeenstemming met de wanneer het in breede kringen nog niet erkennen wil, woorden, welke Rijksminister Dr Seyss-Inquart in 1941 dat het wakker is. In deze werkelijkheid, waarin het tot in het Decembernummer van de Europaische Revue ontwaken gebracht is, zal het zich nu ook in politieken schreef: „Denn das ist der Sinn aller politischen Ge- zin met de problemen van americanisme en bolsjewisme schehnisse in den Niederlanden nach dem 15. Mai 1940. moeten bezighouden. Het zal zich daarbij duidelijk voor Dieses Volk ist vor die Frage gestellt, ob es noch einmal oogen moeten houden, dat het tot deze taak wordt aan- soviel Kraft aufbringt, sich selbst zu erneuern und mit- getrokken als Europeesch volk van het standpunt van zuarbeiten an dem Neubau der europaischen Ordnung» een Europa, gelijk het temidden der andere continenten der sich heute under dem Druck der kriegerischen Ereig- zijn bestaansrecht en zijn aanspraken op gelijkberechtiging nisse schneller vollzieht, als maneher Niederlander be- verdedigt. Het zal dan ook inzien, dat het niet slechts greifc, oderob es — in Ablehnung verharrend — sich aankomt op de innerlijke ondoordringbaarheid van het selbst aufgibt." volk, maar niet minder op het inzicht in den grooten samenhang, die het politieke wereldbeeld bepaalt. Van „Adres", bij monde van den heer P. J. van Megchelen ingediend deze noodzakelijkheid is het Nederlandsche volk in zijn op het van 22 tot 25 Juni d.j. te Weenen gehouden tweede congres groote meerderheid nog niet overtuigd. Een vastberaden van de Union nationaler Journalistenverbande.

452 DR A. C. DE KOCK RAS EN EXACTE WETENSCHAP

heeft in zijn werk „Rasse und Seele" op- Westras-stijl geschiedt, in den Oostras-stijl, enz. O.a. in gemerkt dat ras stijl is. leder ras heeft in zijn „De Schouw" werden reeds herhaaldelijk beschouwingen lichamelijke gestalte, in zijn houdingen en gepubliceerd over de verhouding ras-kunst en ras- Clauszgebaren, doch ook in de wijze waarop het zich geesteswetenschap ; doch over de relatie ras-exacte weten- wetenschap en kunst uitdrukt, zijn eigen stijl. Het ligt schap is minder bekend. Wanneer een dergelijke relatie ook eigenlijk voor de hand dat dit zoo zijn moet. Want kan worden vastgesteld, wordt a fortiori ook de ver- °olang wij met menschen van zuiver ras te doen hebben, houding ras-kunst en ras-geesteswetenschap duidelijker. orrnen lichaam, geest en ziel een organische eenheid: Voor zoover diegenen, welke wetenschappelijk denken rj zijn harmonisch op elkaar afgestemd, aan wat de geest, en werken, voortgekomen zijn uk het Noordras, Westras, et lichaam of het gemoed scheppend tot stand brengen, enz., en daarbij niet in den ban verkeeren van universa- belevend ervaren, hebben ook de beide andere bestand- listische strevingen, moet de wetenschap den bij het ras eden van ons wezen deel. Daardoor zijn wetenschap, behoorenden stijl vertoonen. Althans moet er zoo nu en Unst, wereldbeschouwing en alle andere kultuuruitingen dan iets daarvan in de wetenschappelijke scheppingen jn overeenstemming met den stijl van het ras, zij zijn dus doorklinken. Het wetenschappelijk werk van Joden draagt loedgebonden. Bij de woorden wetenschap, kunst en daardoor ook een bepaald kenmerk, nl. datvan een geeste- ereldbeschouwing behoeft men niet in de allereerste lijk en materieel imperialisme. Waar wij in het natuur- Plaats te denken aan studeerkamergeleerdheid, hooge gegevene een Kosmos trachten te scheppen, waarin de Unst en wijsgeerige stelsels; het is dikwijls de vraag of orde van onze eigen ziel heerscht, voelt de Jood zich tegen- eze voor de volksgemeenschap wel van meer belang zijn over een grondeloozen chaos geplaatst, die hem vijandig boerenkunst, volksambacht en volkswijsheid, waarin gezind is. Zijn intellect dient er toe de werkelijkheid te e ervaring der voorvaderen tot uitingkomt. De studeer- besnuffelen; hij bezit niet de ingeschapen drift de orde de hooge kunst en de wijsheid der die in zijn gemoed heerscht in het werkelijk gegevene 'JSgeeren zijn namelijk dikwijls overwoekerd door in- te realiseeren, doch het chaotische en wonderbaarlijke °eden die van vreemde rassen afkomstig zijn. Zij zijn is voor hem de werkelijkheid. Daarom heeft de Jood geen uitingen meer van het eigen ras, doch van het en ook het wetenschappelijk werk van Joden, altijd iets reemde ras, en daardoor onbruikbaar voor de beoor- onbepaalds. Joodsche wetenschap is altijd woordenspel deling van de ziel van het ras, waartoe de schepper van en zij is in al haar phasen opportuun; Germaansche ~Je wetenschap, kunst of wijsheid lichamelijk behoort, wetenschap is levend kunnen, en steeds gericht op doel- et is dikwijls echter merkwaardig te zien hoe in bepaalde matig handelen. Hun geslepen intellect en de onbepaald- van geleerden, kunstenaars en denkers, die heid van hun innerlijk wezen,waardoor zij op ieder oogen- verigens gevangen zijn in de denk- en gevoelssfeer van blik de handen vrij willen hebben, moeten den Joden de en vreemd ras, zoodat hun theorieën en kunstuitingen middelen geven te heerschen in de wereld van het denken. ns meestal niets te zeggen hebben, toch van tijd tot tijd De lichamelijke kenmerken der Europeesche rassen e ware aard weer doorbreekt: het bloed schijnt toch moeten wij in dit beperkte bestek buiten beschouwing njd nog te kruipen waar het niet kan gaan. Wij zullen laten. In ieder werkje over rassenkunde vindt men daar- ar enkele voorbeelden van zien. over voldoende uitsluitsel. Doch de verschillende geaard- is het welbekend dat zuivere rassen in Europa zoo heid naar ras komt ook tot uitdrukking in deverschillende °cd als niet meer voorkomen, doch in groote trekken geestelijke eigenschappen van ieder ras. In de practijk nnnen toch de streken aangewezen worden, waar over- maakt bv. de reclame-leer, al is het meestal onbewust, erschend Noordrassigen wonen en werken, waar de gebruik van de wederkeerige afhankelijkheid van de estrassigen leven, waar de Dinariërs voorkomen, de lichamelijke en geestelijke trekken der verschillende ostrassigen, enz. De Joden vormen een verspreide, rassen; het zelfde is het geval met bv. de teekeningen onderling samenhangende bevolkingsgroep, die in voor humoristische bladen ofvoor propaganda-doeleinden. alie opzichten van de gezeten bevolking onderscheiden is. Kledingfabrikanten ten onzent weten bv. zeer wel wat 2ijn dus gebieden in Europa waar de bevolking over- zij doen, wanneer zij hun costuums en hoeden op hun rsc sr bend leeft, werkt, denkt en schept in den Noordras- reclame-materiaal laten dragen door Noordsche mannen, ..*> andere gebieden waar dit overheerschend in den met slanke, krachtige gestalten en scherpgesneden,

453 wilskrachtige gelaten; waarzegsters worden bij voorkeur Bessel, Shapley, Taylor, Bernoulh, Weierstrasz, Deseartes, afgebeeld als dikke, donkere, Oostrassige vrouwen, enz. enz. Zoo heeft men dus, grootendeels onbewust, de ervaring Voor een gedeelte moet dit toegeschreven worden aan verwerkt dat het Noordras gekenmerkt is door een koel een gebrek aan werkelijkheidszin, doortastendheid en berekenend verstand, een nuchteren werkelijkheidszin, een gezonde mate van nieuwsgierigheid, zooals bij het en een onbevooroordeelde, eerlijke stellingname ten Oostbaltische ras; en aan de neiging zich niet te buiten opzichte van de vraagstukken waarmede het te doen te gaan aan opvattingen, die niet met de algemeen gehul- krijgt. Daarbij komt nog een groote neiging tot zelfstandig digde strooken of aan een gebrek aan belangstelling voor oordcelen, afkeer van geestelijke dwingelandij en starre wat geen onmiddellijk nut schijnt af te zullen werpen, leerstelligheid, een behoorlijke dosis stoutmoedigheid, zooals bij het Oostras. Voor een ander deel ligt dit aan de soms overgaande in zorgeloosheid en lichtzinnigheid, van alle andere rassen verschillende wijze waarop de en een flinke portie eerzucht, die bij sluwe naturen tot het Noordras-mensch zich tegenover de problemen stelt en er onder werken van mededingers kan , doch ook van de intuïtieve, van het objectief-formeele en dogma- dikwijls op rechtvaardige wijze naar een of ander leider- tische denken verschillende wijze, waarop hij het antwoord schap voert. De plichtsgetrouwheid en de neiging tot op zijn vragen weet te vinden. Deze intuïtie is door ver- rusteloozeh arbeid maken den Noordras-mensch dikwijls scheidene groote onderzoekers als „openbaring" beschre- hard voor zich zelven en voor zijn omgeving. De liefde ven, openbaring in dien zin dat men moet denken aan tot de natuur is in het algemeen groot evenals de neiging een psychologische functie, waarbij waarnemingen over- tot technische prestaties en systematisch handelen. gebracht worden langs onbewusten weg (intueri aanschouwen). Door de intuïtie wordt ons een voltooid— De Westrassige mensch is gekenmerkt door zijn sterk te naar buiten blijkende hartstochtelijkheid en gevoeligheid geheel geopenbaard, zonder dat wij vermogen aan voor indrukken. Zijn beweeglijkheid van geest en zijn geven op welke wijze de nieuwe bewustzijnsinhoud tot neiging tot gracieusheid komen zelfs in Fransche en stand is gekomen. Intuïtie gaat samen met volkomen de Italiaansche wiskundige werken tot uitdrukking. Bij denken, en met een buitengewone intelligentie; in vergelijking van een werk van een Germaansch wis- exacte wetenschappen speelt zij een groote rol; het orde- kundige met dat van een Romaansch (Westrassig) wis- nende, spontane, scheppende denken is steeds intuïtief- kundige over het zelfde onderwerp, blijkt de Germaan Deze intuïtie is het bv. die Olbers als eerste deed aan- wel systematisch te zijn, doch de wijze waarop hij zich schouwen hoe men uit 3 volledige waarnemingen een uit, is koel,koud en stijf; deRomaan is minder systematisch; kometenbaan kan berekenen, of die Kepler a.h.w. deed de varianten van een probleem worden niet of nauwelijks zien, dat de baan van Mars om de zon een ellips is; die aangeduid, doch zijn taal is zwierig en gracieus. De Robert Mayer de wet op het behoud van het arbeids- Westras-mensch is voorts gewiekst, bij het sluwe af. Zijn vermogen deed zien, die Euler, Newton, Galileï tot hun eerzucht is spoedig geprikkeld, waardoor een groote ontdekkingen voerde, of die den Noordras-Griek Demo- tot aanleg tot tegenspraak ontstaat; hij heeft een groote erites tot zijn influxug-physicus-hypothese voerde en neiging zich te doen gelden. zijn theorie der eidola en eveneens Dalton tot de her- ontdekking der atomistische opvatting der materie. Deze intuïtie is steeds het wezenlijk scheppende moment ge' weest en al wat er verder aan onderzoekingen op volgde? was meer een nadere verstandelijke uitwerking der gestelde van Wat de exacte wetenschappen betreft zijn het Noordras, problemen, dan een versteviging van het fundament en misschien het Westras, de eenige rassen welke tot het betreffende onderdeel der wetenschap. Het is wel buitengewone prestaties en scheppingen zijn gekomen. zeker dat deze intuïtie en inspiratie typisch kenmerkend De andere rassen ter wereld hebben in dit opzicht nauwe- zijn voor den navorschersgeest van het Noordras. De lijks iets bijgedragen. De wis- en natuurkundige weten- Jood bv. heeft het in geen enkel geval tot de klare scheiding schappen liggen klaarblijkelijk in zooverre buiten de van begrippen kunnen brengen, waardoor alleen in de geestelijke sfeer van het Oostbaltische ras, van Dinariërs, physica vorderingen mogelijk zijn. Uit den oogenschijö' van het Oostras, van Mongolen, enz., dat zij in ditopzicht lijken chaos der natuurverschijnselen heeft hij nimmer te zelden of nooit groote en belangrijke scheppingen tot de essentieele factoren en de fundamenteele wetten stand gebracht hebben. Namen als Bolyai, Kowalefski, voorschijn kunnen brengen, dat was steeds den Noordras- Tchebyscheff, Seliwanoff, Markoff, Hirayama, enz. ver- mensch voorbehouden. Integendeel: zijn mechanisch anderen daaraan niet veel. In de eerste plaats is het de werkend vernuft kon louter formeel-mathematische vraag in hoeverre Noordsch bloed in een deel van deze theorieën doen ontstaan, die starre schema's brachten? te onderzoekers tot prestaties kwam en in de tweede plaats welke de ware wijsheid en het juiste inzicht heetten is de genialiteit van deze wiskundigen en astronomen vertegenwoordigen, waar de Germaan dorstte naar zeker- eö niet te vergelijken met die van overwegend Noordrassige heid omtrent de grondslagen van zijn wetenschap baanbrekers als Galileï, Newton, Kepler, Leonardo, wereldbeschouwing. Ons denken streeft voortdurend Gausz, Huygens, Lorentz, Planck, Abel, Gallois, Leibniz, naar vereenvoudiging; het zoekt de inhoudrijke kern

454 der dingen. Doch het Joodsche denken is dogmatisch wetenschappen o.a. leeren methodisch te denken en en formalistisch en het verbergt een mageren inhoud abstract te redeneeren, kon vervolgens de meening gaande- °nder een woekering van abstracte formules. De oorzaak weg post vatten dat objectief denken en exact denken daarvan is, dat voor ons de zin van het leven in het leven hetzelfde zijn. Dientengevolge zijn de exacte weten- 2elf ligt en dat voor den Jood de zin van het leven daar- schappen ontaard in abstract-logische rangschikkingen buiten ligt. Hij kent niet als de Germaan en als de Noord- van denkresultaten, die echter doordat zij bedacht zijn ras-Griek een metaphysica, die richtend en vormgevend door den objectieven geest, op bepaalde dogma's be- °P hem inwerkt. Zonder twijfel is bv. een mathematische rusten, zoodat zij onbruikbaar zijn voor de wereldbeschou- theorie als de relativiteitstheorie in formeel-analytisch wing van het Germanendom; wij eischen dat de weten- opzicht een geniale prestatie, doch achter de mathema- schap, en met name de exacte wetenschap, een middel tische ontwikkelingen van Joden, zooals Einstein en is onzen plaats in denKosmos te begrijpen. Eerst wanneer Minkowski, schuilt een zeer magere physische inhoud, het objectieve denken en andere uitheemsche beginselen ahhans verbergen zich daarachter physische denkbeelden, overwonnen zijn, kan de wetenschap gebonden worden die zuiver dogmatisch zijn en die niet op klare wijze in aan de levenswetten van het eigen ras; dan kan eerst de begrijpelijke taal gezegd kunnen worden. Daarom heeft wetenschap weer ons eigendom genoemd worden. Dan derelativiteitstheorie tot ons Noorderlingen niets te zeggen: zullen wij weer, uitgaande van bepaalde, eenduidige be- de operaties met allerlei algebraïsche symbolen in zulke grippen, geleid door de regels der logica, ordenend in de zijn mathematisch interessant, doch zij geven gegeven werkelijkheid kunnen optreden. geen gestalte aan denkbeelden. Het ligt in onzen aard de mathematische ontwikkelingen te zien als de aan- ■deeding van ideëen, die den vorscher vóór den uitbouw Van zijn theorie reeds scherp voor den geest stonden. ~rt hangt er klaarblijkelijk mede samen dat de Jood een De strijd die thans over de geheele wereld ontbrand nuierlijken afkeer heeft van alles wat stijl en gestalte heeft, is, de woeste vernielingen waarvan wij hooren, de kapi- noodlot is het geen waarden en ideeën te dienen, talistische motieven die daaraan ten grondslag liggen, °-och ontwaarding na te streven en alle gebondenheid de strijd om levensruimten, zijn in kiem reeds meer dan te bestrijden, doordat zijn ziel, en daarmede samen- een eeuw aanwezig. In werkelijkheid is de oorlog van bangend ook zijn lichamelijke verschijning, stijlloos zijn. heden een strijd van levensbeschouwingen, dus van rassen. Alle formeel-mathematische theorieën en dogmatische Na den dood van Hegel (1831) begon de groote zegetocht deductieve hypothesen, alles wat naar schabionen riekt, van de materialistische natuurwetenschappen onder de slechts woekeren waar een objectieve rationalisti- leiding van den objectievenen dus vreemdrassigen geest; sche geest ons heeft doen vergeten dat de waarheid uitein- wat wij thans zien is een strijd ter verdediging van de delijk in onszelf te zoeken is. Wanneer in het maatschap- Germaansche volksziel tegen het verval en den chaos, pelijk leven en in het denken een organische orde bestaat, welke de door het vreemde ras op het Noordsche lichaam aie ons toestaat naar de levenswetten van het Noordras te geënte denkbeelden tengevolge gehad hebben. Wanneer leven, heeft de leerstelling van de ongebondenheid van wij willen voortbestaan naar onzen eigen aard, dan is het den menschelijken geest geen schijn van kans meer. Dan nu de laatste kans die ons geboden wordt al het dog- "lijkt het, dat veel van wat voor exacte wetenschap aan- matische en objectieve van ons af te schudden, niet omdat gezien wordt, slechts vreemdrassige redeneerkunst is, in het slecht of gemeen of minderwaardig zou zijn, doch om 2rJn soort misschien goed of zelfs geniaal, doch in ons de eenvoudige reden dat het niet bij onzen wezensaard het geen weerklank. De wijze waarop wij den past. Het ligt in onzen Noordschen aard een philoso- kosmos als een geordende werkelijkheidbeleven en ervaren, phische oplossing van den Kosmos te zoeken. Het ant- 611 Waarop wij die belevenis in een wereldbeschouwing woord op onze vragen accepteeren wij niet in den vorm ot uitdrukking brengen, is kenmerkend voor ons ras. van konditionaalstellingen, die in den regel voor den dag e wijze waarop Joodsche geleerden, met hun grooten komen bij toepassing van de symbolische analyse op anleg voor abstract-logisch redeneeren en met hun physische vraagstukken. Men vindt dan uitspraken als: °grnatische begaafdheid, de natuur niet beleven, doch „wanneer ik van die en die veronderstellingen uitga, dan naar slechts als een veld beschouwen waar zij hun exacte volgt daaruit dit en dat". Zoo vond Helmholtz bv. dat de Pelen kunnen beoefenen, is kenmerkend voor het Joden- energie-wet (die door R. Mayer reeds als een natuur- -om. Nu zijn velen van ons er van overtuigd geworden, principe erkend was) slechts geldt, wanneer men met een at er wetenschap mogelijk is die niet gebonden zou zijn stelsel van massa-punten te doen heeft, waartusschen an den erfelijken aanleg van haar beoefenaren; dat er „Fernkrafte" werken. Doch dit zegt uitteraard niets en algemeene mensch en menschheid bestaan en dat omtrent hetgeen in werkelijkheid geldt. Dergelijke kondi- .e ervaringen van dien mensch absoluut zijn. Voorts tionaalstellingen passen volkomen in het kader van het ls objectief denken het kenmerk van dien algemeenen, objectivisme en van het sensualisme, zij zijn daarvoor Seobjectiveerden mensch en daardoor is objectief denken zelfs kenmerkend. eer gelijk aan formeel denken; omdat wij in de exacte Het merkwaardige en hoopvolle tevens is echter, dat

455 het rasgebonden wezen zich door al het objectieve denken voor de vervullingvan een of andere stoffelijkebehoefte van niet geheel heeft laten verdrijven en zich in het zwoelste enkeling of volksgemeenschap. Doch daarnaast is weten- sensualisme toch nog heeft kunnen staande houden. schap het middel, waardoor de mensch tot eenphiloso- Wanneer een volkomen in den ban van het objectivisme phische oplossing van denKosmos tracht tekomen. Evenals geraakte physicus als Eddington het volgende schrijft aan er in dekunst onderscheid gemaakt kan worden tusschen het einde van zijn werk „Space, Time, Gravitation": de voor de gemeenschap bedoelde kunst en de hoogere „We have found a strange foot-print on the shores of the kunst, die wel eens genoemd is „de allerindividueelste unknown. We have devised profound theories, one after expressie der allerindividueelste emotie", zoo kan er ook another, to account for its origin. At last, we have succeeded in de wetenschap verschil gemaakt worden tusschen de in reconstructing the creature, that made the foot-print. wetenschap, welke tot technische veroveringen geleid And Lo ! it is our own !", dan is het uiteindelijk de Ger- heeft en de wetenschap welke grondslag is van ons maansche geest van Eddington, welke hem een oogen- philosophisch denken. In het laatste geval is het veelal blik de leegte van alle abstracties doet doorzien. Wanneer de enkele mensch die door zijn geestelijke geaardheid Weyl in een overigens zeer schematisch en dogmatisch voorbestemd is scheppend werkzaam te zijn, terwijl in opgezet werk „Raum, Zeit, Materie" ergens schrijft: techniek en handwerk — gezien als toegepaste weten- „und dass von dem Inhaltlichen jener unmittelbar er- schappen — de gemeenschap op doeltreffende wijze fahrenen Wirklichkeit in die physikalische Welt nichts scheppend handelt. Vandaar dat in handwerk en techniek eingeht", dan is dat geen Joodsche zin ! Doch Weyl was de binding aan ras en volksgemeenschap duidelijk zicht- dan ook een lange blonde man met blauwe oogen en baar plegen te zijn. Noordsche bewegingen; zoo beschreef mij enkele jaren Doch ook wat wij de wetenschap noemen is oereigen geleden iemand hem, die hem persoonlijk in Göttingen Germaansche schepping, zooals al blijkt uit de wijze medegemaakt had. Het is de zelfde Weyl, die eenerzijds waarop het wetenschaps- en waarheidsstreven door spreekt van de wetenschap als „die Lehre vom Gültigen, Germanen en vreemd-rassigen beoordeeld wordt. das hohe objektive Gut, dem der Mensch demütig dient" De Germaansche astronoom R. Engelmann zegt: „und en anderzijds van de wetenschap als van „ein Zweig weniger die Wahrheit selbst, als das unablassige Streben menschlichen Schaffens, an dessen Produkte die Souve- danach befriedigt dauernd". De in on-Germaanschen ranitat des Lebens selber nicht preisgegeben werden geest grootgebrachte Jezuiet Dr J. Donat meent echter: darf: Gott als ewig Vollendeter und ewig Werdender. In „Traurig ist es am eine Wissenschaft bestellt, die nicbts der Mathematik ist die Gefahr besonders gross, nur die anderes zu bieten vermag als ewiges Suchen nach der erste, die objektive Seite gelten zu lassen; der Mathema- Wahrheit". Maar ook deze wetenschap is uiteindelijk tiker neigt zur Verabsolutierung". gericht op het heil van de volksgemeenschap, in zooverre Wanneer wij in den laatsten tijd meer van biologie dat zij den zedelijken en verstandelijken invloed van haat spreken dan van natuurkennis en van plant-en dierkunde, met zede en verstand begaafde beoefenaren versterkt? dan is dat symptomatisch voor het doorbreken van een en er daardoor aan medehelpt de natuur technisch- van de beschrijvende natuurwetenschappen met haar mechanisch aan het ras dienstbaar te maken, dat al wat ontaarding in systematische schema's en teleologische goed is en verheven, wat nuttig is en schoon, bedacht neigingen, verschillende opvatting, dat wij het leven en geschapen heeft. moeten aanschouwen en bestudeeren in de gemeenschappen Zoo heeft dus de wetenschap twee kanten, die der die het vormt. practische toepassing en die van „La Science pour la Dat beteekent het doorbreken van een pragmatische Science". Schiller zegt ervan: instelling, ten koste van de tot nu toe heerschende ras- „Einem ist sic die hohe, die himmhsche Göttin? vreemde leer, volgens welke de reproduceerbare wet- dem Anderen eine tüchtige Kuh, die ihn mit Butter matigheid, die in experimenten vastgelegd en mathe- versofgt". matisch geformuleerd kon worden, ook in de biologie Ook dit woord kan alleen door een Germaan gesproken zou gelden. zijn, al is het slechts een boutade ! Doch wanneer Poincare Die rasvreemde leer is de objectieve, sensualistische beweert: A mes yeux, c'est la connaissance qui est Ie but? theorie, dat het levende wezen een mechanisch systeem et I'action, qui est Ie moyen", of: „je ne dis pas, la Science is, dat door zijn Schepper in beweging gezet is en est utile parce qu'elle nous apprend a construire des voorzien is van genoeg brandstof om eenigen tijd in machines, je dis: les machines sont utiles parce qu'en beweging te blijven. Het niet-mechanische wordt in dien travaillant pour nous, elles nous laisseront vn jour plus Schepper geconcentreerd, terwijl het geschapene het de temps pour faire de la Science", dan is het het Oostras- materieele is, dat slechts vatbaar is voor atomiseering bestanddeel van zijn bloed, dat boven het Westras- eo en analyse. Noordras- bestanddeel daarvan uitklinkt. Daar tegenover Onze eeuw van techniek vraagt aan de wetenschap om staat weer het woord van Faraday: „there is nothing ontdekkingen en uitvindingen, die practisch nut afwerpen; so prolific in utilities as abstractions"; dat is een zin die zij zet die wetenschap verder voor nog onopgeloste pro- slechts door een Noordrassigen ontdekkersgeest gezegd blemen, alweer met de bedoeling het antwoord tegebruiken kan zijn!

456 457 458 MR R. HOUWINK NIEUWE NORMEN

O Bellarmin! zoo ein Volk das Schone Hebt, wo es den Genius in seinen Künstlern ehrt, da wekt wie Lebensluft ein allgemeiner Geist, da óffnet sich der scheve Sinn, der Eigendünkel schmilzt, und fromm undgrosz sind alle Herzen, und Helden gebiert die Begeisterung. Die Heimat aller Menschen ist bei solchem Volk und gerne mag der Fremde sich vertueilen. Friedrich Hölderlin, Hyperion.

is moeilijk voor ons door te dringen tot ziekte kunst haar ongunstigen „terugslag" hebben moet den waren zin van Hölderlin's eenzaam-harts- op de volksmentaliteit? tochtelijke, profetische woorden. Dit was reeds Nogmaals: wie gaf zich rekenschap van deze dingen, Hetmoeilijk voor de tijdgenooten van den dichter, ofschoon men ze sinds jaar en dag voor oogen had kunnen Wier blik verblind bleek door het vuurwerk der Ver- zien, omdat zij nu eenmaal niet anders zijn dan kuituur- nchting, doch het is nog veel moeilijker geworden voor historische feiten, concreet en objectief, onafhankelijk °ns, die op een nog veel grondiger en rampzaliger wijze van welke wereldbeschouwing ook? Hoe dwaas te ver- de ontwijding en vermaterialiseering van het woord onderstellen dat deze wederkeerige relatie van kuituur hebben beleefd. en volk het uitvindsel zou zijn van de een of andere „ideo- Eerst hebben wij ons het woord wederrechtelijk toe- logie" en derhalve slechts een voorbijgaande en als het geëigend als de aller-individueelste expressie van de ware programmatische beteekenis zou hebben! emotie, daarna hebben wij het tot op Het zou waarlijk niet de moeite waard zijn in een tijd de vleugelstompen van zijn wieken beroofd en ten slotte als dezen kultureele vragen onder iemands aandacht te nebben wij deze verguld, omdat het oog nu eenmaal ook brengen, wanneer het essentieele van ons mensch-zijn Wat hebben wil. Dat deden wij respectievelijk uit hoofde niet betrokken was bij de bovenbedoelde wederkeerige van ons individualisme, ons intellectualisme en ons relatie van kuituur en volk. Wie „mensch" zegt, zegt aestheticisme, drie loten van denzelfden stam, dateerend „volk" en wie „volk" zegt, zegt „kuituur". Aan deze Ult den tijd, toen de Europeesche mensch het geloof correlatie is nergens en nimmer te ontkomen. Zij bestaat, Verloor in zijn bovennatuurlijke levensbestemming. onafhankelijk van het feit, of wij haar zien of beamen. Aldus ligt het profetische, dichterlijke woord weerloos Vandaar dat „wo ein Volk das Schone hebt" een woord voor ons in zijn naaktheid, blootgesteld en prijsgegeven met een normatieven inhoud is (en geen beschrijving van aan dit drieledig wanbegrip, dat voortvloeit uit zijn een idylle !). Het gaat hier om degezonde, d.w.z.„normale" jjindividuahstische", „intellectualistische" en „aesthe- verhouding van volk en kuituur = kunst (als haar hoogste tische" interpretatie. geestelijke uiting). Wij kunnen dat hier niet verder in bijzonderheden Maar hoe zal een wereld, die niet meer weet, wat „volk" Uitwerken, maar moeten bij enkele algemeene opmerkingen is, omdat zij bij de massa haar heil heeft gezocht, het bbjven staan. kwalitatieve op alle terreinen van het kultureele leven inruilend voor het kwantitatieve, en die „het schoone" jjWoein Volk das Schone liebt" .... Weten wij nog, alleen nog maar kent in haar „industrieele" verminking wat een volk is, hebben wij daar ooit over nagedacht? als confectieartikel of in haar snobistische verarming als Jarenlang heeft het geheeten: de dichter en zijn publiek. „luxe", hoe zal zulk een wereld terstond de normatieve ~n dat „publiek" is ten slotte ingekrompen tot een schamel beteekenis van Hölderlin's woorden verstaan? Zij zal Maar de dichter en zijn volk? Wie wist nog, immers zeker beginnen met ze mis te verstaan. Zij zal het in deze verhouding om een in kultureel opzicht in de eerste plaats meenen, dat het woord „volk" een oeslissende verantwoordelijkheid ging van wederkeerigen ideologisch begrip is en niet een entiteit, die een eigen a ard ? Wie gaf er zich rekenschap van, dat een kuituur de historisch, psychologisch en metaphysisch karakter draagt. natuurhjke vrucht is van een volk (en niet de in wezen Overigens is dit misverstand tot op zekere hoogte te °verbodige levensversiering vaneen conglomeraatmensche- verontschuldigen omdat het woord „volk" vaak klakkeloos ujke individuen, „massa" genaamd), zoodat een verziekt als „mode-term" gebezigd wordt. Daardoor wordt de °lk wormstekige vrucht moet voortbrengen en een ver- spraakverwarring ten aanzien van dit punt echter nog

459 slechts grooter en is het den gemiddelden Nederlander een objectieve algemeene geest is, die breeder en grooter bijna onmogelijk zich hier los te maken van het partij- is dan de inhoud van de individueele menschelijke ziel politieke denken, dat al zooveel onheil in ons vaderland en hooger en dieper reikt. En toch gaat het ook hier om heeft aangericht. Intusschen mag ons dit niet beletten een normatief begrip en geenszins om „genie-vereering" ons bezig te houden met vragen, die het hart raken van of iets van dien aard. Wie Hölderlin aldus interpreteeren ons kultureel bestand. Wie hierbij evenwel „volk" in zou, bewijst daarmee slechts dat zijn blik volkomen blind partij-politieken zin interpreteert, miskent de strekking gebleven is voor het profetische element in diens dichter- van ons betoog volkomen. „Volk" gelijk we het hier in schap. aansluiting aan Hölderlin's woorden verstaan, is een Trouwens hoe duidelijk staat hier niet te lezen, dat het normatief begrip, dat het mensch-zijn in zijn „volwassen" Hölderlin niet om de kunstenaars als zoodanig gaat, maar vorm van persoon-zijn vooronderstelt en dat niet los te om datgene waarvan zij de begenadigde dragers zijn. En denken is van de kuituur als zijn „organische" vrucht. dat is van essentieele beteekenis, want daarvan hangt de Als natuurlijke gegevenheid is het tevens ethische opgave objectief-ethische werking van de kunst af: „ein allge- zooals duidelijk genoeg blijkt uit het vervolg van Hölder- meiner Geist", het ontsluiten van den „scheve Sinn" lin's citaat: „da öffnet sich der scheve Sinn, der Eigen- het verdwijnen van den „Eigendünkel" (N.8.!) en positief: dünkel schmilzt, und fromm und grosz sind alle Herzen, „fromme und grosze Herzen" en „Helden". Hier liggen und Helden gebiert die Begeisterung." de geestelijke normen voor alle waarachtige (groote) Doch ook het schoone wordt hier verstaan als een kunst. En meet aan deze normen nu eens onze verpsycho- normatief begrip nu het niet langer als op zichzelf staand logiseerde romans en onze introverse lyriek! wordt beschouwd, maar in een „ethische" relatie tot het volk is geplaatst, n.l. die der liefde. Het gaat hier niet langer over „het schoone zonder meer", zooals wij dat kennen uit de strijdschriften der Tachtigers (historisch Het zijn nieuwe normen, waarvoor wij staan, al zijn zij belangrijk als „reactie" maar uiterst gevaarlijk en mis- naar hun zin zoo oud als de begrippen, waarbij zij hooren. leidend als aesthetisch „dogma"!), doch om het schoone Maar „nieuw" zijn zij met betrekking tot het normloos als hoogste uitdrukkingsvorm der totale menschelijke begrip van volk (= een binnen staatkundige grenzen levenswerkelijkheid. „Wo ein Volk das Schone liebt", besloten massa) en van schoonheid (= een toevallige bezit de kunst autonome ethische kracht, is zij geen franje levensversiering), dat tot nog toe karakteristiek was voor aan het menschelijk bestaan, maar kristallisatie van dit het kultureele leven in Nederland sinds het midden van bestaan zelf. de vorige eeuw. Maar wie kan zulke dingen begrijpen, die kunst alleen Wanneer deze normen thans als onafwijsbaar naar maar „aesthetisch" en „individualistisch" heeft leeren voren komen, beteekent dit, dat er bezig is een nieuwe zien? Hij kan hoogstens uit reactie den romantischen geestelijke oriënteering ten opzichte van de wederkeerige sprong in het duister wagen naar een „volksche kunst", relatie van kuituur en volk te ontstaan. Voorloopig lijkt die een droom van den groote stadsmensch is, maar die ons de constateering van dit feit belangrijker dan de vraag? geen wortels in de kultuurwerkelijkheid heeft van het of men zich hierbij vastleggen moet aan een terminologie, volk, zooals deze organisch en historisch is gegroeid. die zoo diep in het partij-politieke denken van den ge- Nergens wordt dit zoo duidelijk als bij den z.g. regio- middelden Nederlander ingevreten is, dat zij groote kans nalen roman. Driekwart van deze romans toch is in den loopt ideologisch te blijven belast. grond der zaak romantiek van den groote stadsmensch, Het komt ons daarom verstandig voor ons te bepalen waarvoor de streek zelf zich allerminst interesseert. De bij het aan het hoofd van onze beschouwingen geplaatste echte „streek"-litteratuur daarentegen is in de officieele woord van Friedrich Hölderlin, dat op klassieke wijze letterkunde onbekend (Zie Max Wolters, Elf. Het land uitdrukking geeft aan datgene wat te zeggen valt over het vertelt, Amsterdam 1943). normatieve element in de wederkeerige relatie van kuituur „Wo ein Volk das Schone liebt" is van een dergelijk en volk. Want het gaat hier niet om „ideologische begin- spel van actie en reactie geen sprake meer, daar is „streek- selen", maar om„normatieve feiten". Met andere woorden: litteratuur" eo ipso litteratuur voor het geheele volk en een volk is slechts volk in waren zin, wanneer het „das behoeft men voor het gevaar van „provincialisme" niet Schone hebt" en een kuituur is slecht kuituur in waren bevreesd te zijn. Want van dit volk wordt gezegd, dat het zin, wanneer zij alle harten „fromm und grosz" maakt „den Genius in seinen Künstlern ehrt" en „Genius" is en door den geest die van haar uitgaat, „Helden gebiert". een universeel begrip, dat zich niet opsluiten laat binnen En van een volk met zulk een kuituur geldt: „Die Heimat de in ons land zoozeer geliefde hokjes en schotjes. aller Menschen ist bei solchem Volk und gerne mag der Doch ook hier ligt het misverstand voor de hand. Want Fremde sich verweilen." Zulk een volk was Nederland het individualisme heeft ons geleerd de „Genius" te be- in de zeventiende eeuw, zulk een kunst bezat zij. Wij schouwen als en te vereenzelvigen met „den god in het behoeven geen namen te noemen. En dit groot verleden diepst van mijn gedachten". Het psychologisme van den blijft als een verplichting voor de toekomst bewaard. modernen mensch kan niet begrijpen, dat deze „Genius" Natuurlijk komt hierbij geen „repristinatie" te pas

460 Men kan de wijzers van de klok niet terugzetten. En het moest, in zijn meest zuiveren en volstrekten staat en lot, dat Rembrandt ten deel viel, kan ons ervoor bewaren zooals Boutens het geweest is, minder tragisch dan Leo- deze liefde van ons volk tot het schoone al te simplistisch pold, maar niet minder eenzaam. Het „Nagelaten werk" te zien. Maar toch: normatief blijven deze dingen onder van Andries de Hoghe spreekt in dit opzicht voor alle omstandigheden. Volk noch kunst hebben als „volk" zichzelf. en „kunst" andere mogelijkheden. Waar de liefde tot het „Hyperion" is de profetische apologie van het dichter- schoone bij het volk als geheel ontbreekt, ontaardt de schap te midden van een wereld, die den dichter nog kunst en waar de kunst ontaardt, d.w.z. haar normatief slechts als „letter"-kundige kent en waarin het woord karakter (in ethischen zin, zie boven!) verliest, ontaardt van zijn glans en zijn kracht is beroofd. Een werk voor bet volk, wordt „massa" zonder wederkeerige, ethisch- dwazen en droomers? Ja, zoolang de dichter gedoemd sociale gebondenheid, valt in „individuen" uiteen. is als een outcast te leven onder zijn volk. Neen, zoodra Nieuwe normen echter kunnen geen „nieuwe kunst" dit volk het schoone liefkrijgt d.w.z. zoodra in dit volk Scheppen noch het aanzijn schenken aan een „nieuw volk", het besef ontwaakt, dat in zijn kunst het zuiverst beeld profeteeren en hun profetie is tevens gericht. Men der menschelijke levenswerkelijkheid in de „moedertaal" moet Hölderlin's „Hyperion" in zijn geheel lezen, om van woord, klank, lijn en kleur tot weerspiegeling dit ten volle tekunnen beseffen. Aan de door ons geciteerde komt. passage gaan woorden vooraf, zoo hard en bitter als wei- En zoo is het ook met de boven geciteerde woorden baast geen dichter ze gesproken heeft tot zijn eigen volk. uit dit werk. Zoolang wij den kunstenaar en den dichter En toch proeft men ook uit die woorden zijn brandende zien als toevallige figuren, ergens aan de periferie der liefde voor zijn vaderland. Zoo spreekt een profeet tot samenleving, zonder verband met den zin van ons eigen 2ijn volk. Hij kan niet anders. De nood is hem opgelegd. mensch-zijn en zoolang wij de kunst en in het bijzonder Maar als dichter heeft Hölderlin niet alleen tot zijn de kunst van het woord beschouwen als maatschappelijke eigen volk en tot zijn eigen tijd gesproken, maar spreekt luxe en als een aangelegenheid van „the happy few", bij ook nu tot onzen tijd en tot ons. Met Nietzsche, met zullen deze woorden ons in de ooren klinken als een Kierkegaard, Pascal en Dostojewsky behoort hij tot de uiting van levensvreemd en onwerkelijk idealisme. Doch groote eenzamen, die in den Afgrond hebben gezien wie oog gekregen heeft voor de sociaal-ethische functie 60 tot in den derden Hemel opgetrokken zijn geweest, van het kunstenaarschap en wie de kunst heeft leeren hebben een woord dat niet veroudert, omdat het zoowel verstaan als de natuurlijke vrucht van een normaal, d.w.z. de hel als den hemel raakt, diagonaalswijze als het ware zich in kutureel opzicht harmonisch ontwikkelend volks- doorkruist het den tijd. bestaan, ontdekt in deze woorden de „nieuwe normen", In zijn „Hyperion" heeft Hölderlin dit profetische die inhaerent zijn aan een kunstopvatting en een kunst- Woord gesproken ten aanzien van de wederkeerige relatie productie, die niet langer bepaald worden door het indivi- van kuituur en volk, waarvan de essentie in het boven- dualisme, het intellectualisme en het aestheticisme van genoemde citaat is samengevat. De ware zin daarvan is de Negentiende Eeuw, maar die heenwijzen naar een eerst te verstaan, wanneer wij van onze „individualis- levenswerkelijkheid, waarin de Europeesche mensch uit tische", „intellectualistische" en „aesthetische" voor- zijn rationalistisch isolement zal zijn verlost. oordeelen ten opzichte van deze materie afstand hebben Want dit rationalistisch isolement, dat met de Renais- gedaan. Zoolang wij daartoe niet bij machte zijn, zal sance in de Europeesche kultuurwereld is ingezet en dat Hölderlin's woord voor ons bovenal „individualistisch" als een hardnekkige en kwaadaardige ziekte — ondanks en ??aesthetisch" blijven klinken, zooals het zijn tijd- tijden van „reactie" — den mensch steeds volstrekter genooten voor het meerendeel in de ooren geklonken heeft en met grooter overredingskracht op alle gebieden van en zooals het nog een vijfentwintigtal jaren geleden be- zijn geestelijk, zedelijk en maatschappelijk leven als wierookt werd. „individu" op zichzelf heeft gesteld, schijnt thans zijn Maar wie onbevangen luistert en den grondtoon be- einde te hebben gevonden. Het kwantitatieve heeft alle sPeurt van dit hymnisch geschreven proza, hoort al kwalitatieve waarden (waarvan het schoone en de kunst spoedig, dat hier geen moderne individualist e_faestheet niet de geringste zijn) zoozeer doortrokken en „uitgehold", het woord is, maar een geroepene en een gezondene, dat „het leven" erin tot op merg en bot bloot is komen een dichter met een opdracht, zoo zwaar, dat zij hem ver- te liggen. Het woord (om ons bij de dichtkunst te bepalen) pletterd heeft, levend in de schaduw van „titanen" als is middel tot naakte zelf-onthulling geworden van het en Schiller. De zwakke, brooze Hölderlin stond individu of — ander uiterste! — propaganda-materiaal en hij zag, wat niemand van zijn tijdgenooten zag. van de een of andere wereldbeschouwelijke „secte". Hij zag de eeuw van het groote verval naderen te midden Zijn objectiviteit (ein allgemeiner Geist) en zijn univer- Van een schijnbaren bloei van kunsten en wetenschappen saliteit (die Heimat aller Menschen) heeft het verloren. subjectiviteit, f hij 2ag de daemonie van datgebeuren. Er zijn uitlatingen Zijn objectiviteit is „omgeslagen" in een 10! zijn brieven, die dat buiten twijfel stellen. Toch kon die het staren op den eigen navel tot poëtisch principe bu' zijn opdracht niet ontrouw worden: hij moest de bij uitstek heeft gemaakt en zijn universaliteit is vervlakt dichter zijn, gelijk dat ten onzent ook Leopold wezen en vervluchtigd tot een vaal internationalisme zonder

461 kleur en gloed, omdat er de spanning aan ontbreekt van geworden zijn, die van binnen uit is gerijpt en waarin het in eigen bodem gewortelde leven. Men vergelijke de de traditie ervaren wordt als een tegelijkertijd bindende taal van de Zeventiende Eeuw eens met die van de Twin- en bevrijdende macht. tigste! En toch stond toen Nederland zeker niet minder „Wo es den Genius in seinen Künstlern ehrt" . . " in de branding dan nu. Maar dan moeten deze kunstenaars eerst zelf in dezen Wat Tachtig in dit opzicht aan het einde van de vorige „Genius" gelooven, die „ein allgemeiner Geist" is, en eeuw te zien gaf, was een brillant en boeiend vuurwerk, dan dienen zij eerst zelf hun scheppende vermogens te en wat Marsman en eenige anderen na de eerste wereld- richten op een kunst, die alle harten vroom en wijd maakt, oorlog ondernamen, brandde in zeer korten tijd als een waardoor „der scheve Sinn sich öffnet", „der Eigendünkel stroovuur uit. Maar het isolement bleef en werd er veeleer schmilzt" en waardoor zij „Helden gebiert". Eerst dan door versterkt dan verminderd. De „taal" van Tachtig zal „die Heimat aller Menschen bei solchem Volk" zijn bleef „litteratuur"; de „taal" van Achttien verging als en zal „der Fremde gern sich verweilen". een „gesmoorde kreet". Daarna bleef er nog slechts de Zoolang dat niet het geval is, duurt de afbraak voort. „geheimtaal" van Leopold Boutens en Roland Holst „Halverwege" kan men op dezen weg niet keeren. Echte (voor „de enkelen"), terwijl „de massa" — maar ook zij normen nemen nimmer genoegen met eenig compromis. bestaat ten aanzien van de poëzie slechts uit een reeks En een „nieuwe poëzie" laat zich nu eenmaal niet uit van „cöterietjes" — zich tevreden stellen moet met het den grond stampen. Zij moet „geboren worden" in bloed hartstochtelijk negativisme van een Slauerhoff en het en pijnen uit het hart van volk en dichter samen. „Goed- min of meer sarcastisch, maar altijd „knap" nihilisme der kooper" kan zij niet worden gekocht. Jongste Generatie. Eerst wanneer het volk niets meer weet dan dat het Tegenover dezen ontwikkelingsgang, dievolkomen con- dezelfdewoorden voor zijn diepste smarten en zijn hoogste sequent en „logisch" is, staan de „nieuwe normen" van verrukkingen heeft, is dat oogenblik aangebroken. Dan Hölderlin's „Hyperion". Zij staan daar eenzaam en af- staat uit zijn midden de dichter op, die deze woorden op wachtend. Zij hebben den tijd, zooals alle echte normen, zijn lippen neemt en dan openen de harten zich om te die uit het hart der werkelijkheid opgekomen zijn. Hun luisteren. „waarheid" is bestand tegen de kortzichtige meeningen Vóórdien behouden wij een „litteratuur", die het van den dag, die even snel wisselen als de gebeurte- eentonig lied zingt van dood en ondergang; die met schijn- nissen. Zij kunnen wachten tot het oogenblik aanbreekt, werpers de verborgen diepten van het zieleleven aftast; waarop de dichter zijn volk en het volk zijn dichters die de menschelijke hybris tot maat van alle dingen maakt; herkent. Dan, niet eerder, is hun tijd gekomen en worden die de harten van hun hoop en hun geloof berooft en die zij van „waarheid" werkelijkheid. wezens voortbrengt, in wie het laatste vuur van de liefde „Wo ein Volk das Schone hebt" . . . Maar dan moet is gedoofd en wier handen enkel nog maar het lancet dit volk eerst tot een waarachtige /e__«jgemeenschap kunnen hanteeren en de experimenteele injectie-naald.

462 PROF. DR TH. BAADER DE DUITSCHE LITERATUUR VAN HEDEN IIIWEDERVERHEFFING

DE NIEUWE GENERATIE VAN DE DUITSCHE het Duitsche volk hebben uitgebeeld. Wat deze groep van GEMEENSCHAPSGEDACHTE dichters bedoeld heeft, wordt het best duidelijk in het werk van Paul Ernst. Hij heeft zijn geheele leven getracht, Toen Hans Grimm, de schrijver van „Volk ohneRaum" middel zijn een (1926), in 1923 de vraag stelde, of men uit de Duitsche en wegen te vinden om door kunst dienaar van zijn volk te worden en om de gemeenschapsgedachte uteratuur van de laatste dertig of vijftig jaar kon zien, dat voor het Duitsche volk te herwinnen. Hij is het geweest, bet Duitsche volk zich in een kentering bevond, als nooit die evenals ook Rudolf Huch en anderen reeds voor eenig volk te voren, heeft hij, dit ontkennende, tevens den — — den oorlog van 1914 de ontbinding van het Duitsche volk staf gebroken over de Duitsche literatuur van toen, welke zag komen. Een nieuwe van zijn volk was zijn ideaal, over Duitsche menschen zou moeten handelen en Duitsche orde door zijn dichtkunst hij Duitsche volk nienschen zou moeten dienen en over het tekortschieten zocht deze aan het schenken. heerschappij het Van den Duitschen schrijver, die zich ontworteld, laf en te Weliswaar maakte de van Wereldschuw aan het gemeenschappelijk noodlot heeft materialisme van een Marx, dat in 1918 boven Duitschland hing, onttrokken l). Maar in 1923 had ditwoord van Hans Grimm het hem toen nog onmogelijk dit ideaal te verwezen- lijken, aan geen algemeene geldigheid meer, er was reeds een maar Paul Ernst schonk toen het Duitsche volk zijn groot „Kaiserbuch" (1923—1928), Hiermede hield generatie aan het werk, die van haar volksche taak ten onder de Saksische, de Frankische en de volle bewust was en niet minder van haar tegenstelling Ernst hetgeen tQ Duitsche t de civilisatie-literatuur van het Surrealisme. Er was Zwabische keizers tot stand was gekomen het volk symbool voor oogen. nood en strijd reeds een nieuwe generatie omhoog gekomen, welke met als Slechts door tijd keizerschap een vol besef voor de oorzaken van den volkschen nood kon ook reeds in den van het oude Duitsche politieke gestreefd Waarschuwend en helpend hare dichterlijke gaven trachtte naar het hoogste ideaal worden. Paul te Ernst heeft van zijn vast in de kracht van het gebruiken om de Duitsche literatuurschepping weer te geloof niaken tot het middel, waarin zich het Duitsche leven kan Duitsche volk getuigd, ook in de kracht van het volk der sPtegelen en bespiegelen, waarin het zijn goede en slechte revolutiejaren van 1918 en daarop volgende: „Nicht die 2l)de kan onderscheiden en een maatstafkan vinden voor Feindschaft der ganzen Welt hat uns besiegt, sondern wir °-e beoordeeling van zijn geestelijken en zedelijken vooruit- sind in uns selber zusammengebrochen, weil wir nicht dijk tegen gang. Als namen, welke voor de vernieuwende kracht in wussten, was wir wolken." Om een het verval . eze generatie kenteekenend zijn, komen ons onmiddellijk van zijn volk en tegen zijn tijdelijke machteloosheid op te een dicht- ln de gedachte Paul Ernst (1866 in Elbingerode/Harz tot werpen, heeft Paul Ernst in zijn „Kaiserbuch" werk geschapen ter eere van de hoogste politieke ideeën, 1933), Rudolf Huch (1862 in Zuid-Amerika tot 1942), "ermann Burte (pseudonym voor Hermann Strübe, geb. welke tot nu toe de richtlijnen van het leven van het 1879 in Baden), Franz Nabl (geb. 1883 in Bohemen), Duitsche volk geweest waren. Ditwas des tenoodzakelijker, Hermann Stehr (1864 in Habelschwerdt in Silesië), Leo omdat een schrijver als Remarque door zijn helaas al te *cismantel (geb. 1888 te Obersinn in de Rhön), Peter veel gelezen oorlogsboeken den Duitschen mensch en den gelasterd en een flijken "orfler (geb. 1878 te Untergermaringen), Hans Friedrich Duitschen soldaat had verder invloed Blunck (geb. 1888 te Altona) en Emil Strauss (geb. 1866 op het denken van het volk had uitgeoefend. Aan gedach- e Pforzheim). Deze dichters noemen wij in navolging van ten van een Walther van der Vogelweide doet denken, Mulot 2) diegenen, welke in hun werk de crisis van wat Paul Ernst in zijn „Kaiserbuch" uitgesproken heeft:

l) Hans Grimm, Der Schriftsteller und die Zeit, 1931 blz. 51. Verstehe deutsches Volk, was Gott gewollt. Mulot, Das Volk in der deutschen Dichtung unserer Zeit' Er setzte jedem Wesen seinen Feind. 1941, blz. 1. Wie hattest du erlangt, was du gesollt, ) Arno Mulot, zie boven blz. 17 v. Wenn dich zu Taten nicht die Not geeint.

463 Heut, deutsches Volk, nun hassen alle dich. doen zien, dat heeft reeds Franz Koch in zijn kleine So denke, wenn du recht denkst, sicherlich Weinheber-biografie naar voren gebracht a). Deze dichter Hat Gott gewollt, dass durch die Feinde werden is door zijn dichtbundel „Der einsame Mensch" (1920) als Ich einstmals soll das höchste Volk auf Erden. spreker voor allen opgetreden, die toen even als hij zelf Du bist nur Hammer oder Amboss, Schlag geen gehoor bij het Duitsche volk konden vinden. Dit Für Schlag fallt heute auf dich Tag für Tag, noodlot heeft juist de besten van onze Duitsche dichters Hart werde durch die Schlage und den Hammer, getroffen. Nog in 1934 spreekt Weinheber deze klacht uit: deutsches Hammer. Denn morgen, Volk, bist wieder Einer wie du steht immer am Rand. Wilhelm Westecker heeft reeds in dit verband ook op Du hast alles getan: Guido Kolbenheyer *) gewezen als heraut van de hoop Getrotzt und gebettelt. Aber dein Land voor het Duitsche volk; deze richt zich in zijn „Chronica Nahm dich nicht an. 1921" tot zijn volk: (Uit „Adel und Untergang", blz. 129). Wer kann unsre Hande binden! Dit gedicht „Einsamstes Selbstgesprach" sluit dan met Wer den Flammengeist vernichten! de woorden: Unser Werk wird Freiheit finden, Gürte dich so: Du hast zu gehn Wird die bange Nacht durchlichten Zeitlos durch Unrecht und Recht; Und wenn der Gott ruft, ja, aufzustehn (Lyrisches Brevier, München 1939, Wider ein ganzes Geschlecht! blz. 135). Reeds in 1920 heeft Weinheber deze eenzaamheid geuit in den bundel „Der einsame Mensch (blz. 18): Welke krachtinspanning deze groep van dichters zich in dien tijd heeft moeten getroosten, kan men eenigszins Ganz draussen weit, am Abgrund der Welt beoordeelen, als men vergelijkt, hoe diep de liberalistische Reisst Antlitz und Arme empor geesteshouding van het Naturalisme sedert de negentiger Der einsame Mensch, und schreit, dass es geilt, jaren breede kringen van het Duitsche volk had aangetast: In Gottes verschlossenes Ohr — deze naturalistische dichtkunst stond buiten het leven van So furchtbar schreit, so wahnsinnig schreit het volk of liep zonder nader contact er naast, wat blijkt Nur der, der alles verlor. uit de gekozen uit de figuren, de conflicten, onderwerpen, Deze verzen zijn de typische uitdrukking van hetgeen personae dramatis en uit hun uit de geesteshouding der in den Duitschen dichter omging, die in de jaren van den verlangens. Stijl en taal van dit Naturalisme waren over- grootsten Duitschen nood na den vorigen wereldoorlog het eenkomstig den inhoud: niet-Duitsch, kosmopolitisch ! De Duitsche volk weer trachtte op te richten, maar geen zelfstandig strevende mensch was zoek geraakt, de mensch gehoor kon vinden. De houding van deze groep nationaal werd voorgesteld uitsluitend als schepping van zijn milieu! voelende en strevende dichters heeft niets uit te staan met Zelfs een Gerhart Hauptmann heeft aan deze richting de wijze, waarop de groep van de dichters van het drama- zijn tribuut betaald, getuige de houding van verschillende tische schaduwenspel omstreeks 1900 ter zijde van het van de hoofdpersonen in zijn drama's. leven staat, een groep, welke in hun dichtwerken tusschen Om te kunnen beseffen, welken strijd het den dichters een verkwijnend wild doodbrengend liefdeleven en eeuwige van de nationale verheffing in de jaren na den eersten nacht zweeft, een groep waarvoor als woordvoerder o. a. wereldoorlog gekost heeft, om weer verbinding met hun de Zwaab Karl Gustav Vollmöller (geb. 1878 te Stuttgart) krijgen, mag blijken, dat velen van dezen, volk te daaruit optreedt: slechts na vele afwijzingen van de grootere uitgevers ont- vangen te hebben en na veel teleurstellingen te hebben Was ist Vergangenheit und was bin ich ondervonden, hun werk konden doen verschijnen. Een Und wer seid ihr? Und sagt mir, wer sind jene typisch geval is het noodlot van den thans algemeen Verblassten Schatten, fremd und wunderlich, erkenden lyricus Josef Weinheber, die naar ons oordeel de Die sinnlos handeln auf der dunklen Szene Duitsche dichtkunst boven Klopstock, Hölderlin en Goethe Des Seins, das war. Und wo ist, was verblich? tot een hoogtepunt heeft geleid, datnaar menschelijkinzicht Gefühle, Stimmen, Namen, die entwandern, haast niet meer te overtreffen is. Dat de meest vermaarde Und was ist wirklich? dichtbundel van Weinheber „Adel und Untergang" slechts Niets ook maar van een zweem van een gemeenschaps- na een langen zwerftocht in de haven van de uitgeversfirma denken, slechts aanwijzingen, dat voor deze dichters (o. m- binnenloopen en slechts deze AdolfLuser te Weenen kon Möller, Habel, Eulenberg, Hardung, Vollmöller, Stucken? uitgever onder velen den moed heeft gehad deze gedichten Renner, Wedekind) het geheele zijn en de dichter zelf tot als eerste lyrische publicatie van zijn zaak het licht te een raadsel zijn geworden. Dit is de stemming in de

2) Wilhelm Westecker, Volksschicksal bestimmt den Wandel der Dichtung, Berlin 1941, blz. 8. 2) Franz Koch, Josef Weinheber, München 1942, blz. 7, 464 laatste decennia voor den wereldoorlog van 1914, den van onzen tijd, aan haar grootschen strijd en aan de tijd van de dichterlijke decadentie. Maar deze ondergangs- overwinning van ons noodlot. stemming, welke voor den tijd van 1900—1914 zoo karakteristiek is, werd verdrongen, ook al was het slechts HET DUITSCHE VERLEDEN IN DE HEDEN- na een lange worsteling van eenige decennia, na een DAAGSCHE DICHTKUNST worsteling, die juist zoo lang heeft geduurd als de strijd Kiemen van een °ni de nationale verheffing van het Duitsche volk. Evenals opvatting der dichtkunst, welke de onze van het karakter deze met verschillende inzinkingen, waarvan omstreeks „volkhafte" nabijkomt, zijn reeds in de vroege Romantiek van omstreeks 1800 aan te 1919 tot 1930 het laagste punt werd bereikt, tot 1933 wijzen. Hetgeen wij als bepaalde geestesrichting van genen beeft geduurd en pas in de eerste jaren na de machts- tijd noemen, overname door het Nationaalsocialisme de uiteindelijke „romantisch" kunnen wij thans als bepaalden overwinning heeft kunnen behalen, zoo ook de „volkhafte" algemeenen eisch voor onzen tijd stellen, nl. de verdieping dichtkunst, omdat deze niet zonder de nationale verheffing van het volksche denken, door hetvolk er toe op te voeden, de getuigenissen van zijn eeuwenoude kuituur ntogelijk was. Wij hebben boven den term „politieke" weer beter te waardeeren, dus de dichtkunst gebruikt. In de beteekenis, zooals wij dit woord dichtkunst, de schilderkunst, de «politiek" willen en zullen gebruiken, kan men „politiek" beeldhouwkunst en — als samenvatting van de geheele levenshouding en uitdrukking van ons nationale denken door het Duitsche „volkhaft" vervangen, maar met dien de bouwkunst. — verstande, dat de bekroning van het „volkhafte" de uit- De kracht, het streven, het schoonheids- besef en de standvastigheid tegen zorgen dendag, werking van de „politieke" gedachte in den engeren zin de van dit Van het woord is, van de nationale gemeenschapsgedachte alles weten de burchten en de torens van de oude steden te preeken, die door een „volkhafte" dus. H. Langenbucher x), de geschiedschrijver van onze dichter als Wolfram Broekmeier (geb. te Gossebaude bij Dresden in nieuwste literatuur verklaart dit begrip „volkhaft" als 1903) worden volgt: wij duiden als volkhafte dichtkunst elke dichterlijke bezongen in zijn gedicht „Ewiges Deutschland": uiting aan, die in de levensruimte van het Duitsche volk Ewiges Deutschland, du blühst allerorten empor, staat en die groeit uit zijn werkelijkheid, uit het diepste van Unvergangliche Blüten triebst du hervor. zijn wezen en uit zijn noodlot. Hierbij is de nood- Über den wetternden Himmel zicht deiner Geister Bann; voorwaarde, dat de dichter diep innerlijk met Machtig van Burgen und uns an. net Domen weht dein Wesen noodlot van zijn volk is verbonden, zoodat slechts Andemem westlichen Rande hebt sich strahlender Schein tnenschen van Duitschen bloede kunnen de verkondiger van Uralten Siebengestirns der Dome und Munster am Rhein. het Duitsche wezen, uitbeelder van het Duitsche Würzburg lachelt heran, Bayreuth, und ein weniges weiter, en noodlot opvoeder van het Duitsche volk zijn. Omdat, Deutschlands edelster Traurn: im Dome zu Bamberg der 2ooals reeds boven gezegd, in de politieke dichtkunst aan de [Reiter! hoogste geestelijke eischen kan worden voldaan, die Tiefer im Süden erschallt darm Nürnbergs Meistergesang; het begrip „politiek" gesteld moeten worden, Aus desLechfelds Gewölkeklirrn Schlachtrufund Waffen- 'd- de „politiek, die uit den bodem van het volk opgroeit en [klang. tot zijn hemel opbloeit" (Robert Hohlbaum), daarom Potsdam leuchtet empor, von fritzischem Marsch über- heeft de „volkhafte" dichtkunst voor ons de hoogste [rauscht; Waarde, als zij politieke dichtkunst in den engeren zin van Segler der Hanse ziehn aus, das Lübische gebauscht. net Banner woord geworden is. Dus de stof van het politieke Dreiklang der Kirchen hallt über Breslaus Kirchen im dichtwerk behoeft niet uit het politieke leven zelfgekozen e [Strom. zijn, als het maar een politieke uitwerking heeft, d.w.z. donnert ais Gewaltige Antwort Gloriosa vom Erfurter Dom. het den lezer maar er van weet te overtuigen, dat het Trotzig im Osten erhebt sich Riff. Welzijn Marienburgs rötliches van ieder Duitscher afzonderlijk staat en valt met Von Sankt Thomae Orgel entsendet Bach Fuge auf Fuge het welzijn van het geheele volk en dat het noodlot van [ms Schiff. ftet geheele Duitsche volk ook het individueele noodlot Wittenberg lobsingt darein in Luthers vollem Choral. Van ieder van ons zelf is. Uit deze definitie blijkt, dat Dunkle Schalmei schluchztaufaus Munsterschem Friedens- geen * levensgebied is, dat een bestaan op zich zelf ÜberFelnbellins Ackern zomigein Kalbfell brummt. [saai. voeren, los van de levensuitingen van het geheele Strassburgs geschandete Glocke dumpf und verhalten volk. [summt. Door deze interpretatie van het begrip „volkhaft-poli- Anhebt ein Menuett darm im Zwinger zu Dresden der Stem. üek" is aan den dichtervan onzen tijd een taak toegewezen, Lausche! Schrill über Leipzig schmettert der Schlacht- alleen waardig kan genoemd worden aan de grootte [hörner Schrei'n! Aber darm hebt sich ein Glühen, siehe: die Oostmark loht, ) Schimmernd steigt der Grossglockner frei nun ms Morgen- H. Langenbucher, Volkhafte Dichtung der Zeit. 6. unver- Auflage, Berlin 1941 (653 blz.) en Die deutsche Gegen- [rot. artsdichtung, Eine Einführung in das volkhafte Schrifttum unserer Hort, wie die Glocken von Linz jubeln den grossdeutschen «tt. Berlin 1940 (238 blz.). [Tag.

465 Wie Sankt Stephan ihn singt und ihn dröhnt der Veitsdom Evenals de Romantici omstreeks 1800 een vernieuwing [zu Prag. van den geest der Duitsche literatuur hebben gebracht Memel und Danzig auch . . . VomGlockensturm schuttert door de classicistische gedachtenwereld te doen opvolgen [das Dach. door de zuiver Duitsche, die zich door de grootschheid Haltet den Atem an: Strassburgs Gelaute ward wach! van de Duitsche middeleeuwen het bezielen, zoo zag zich Krakau und Eupen fall'n ein, viel Brüder sind wieder nun ook deDuitsche woordkunst van thans de taak toegewezen, [frei. de waarde van de Duitsche kuituur en van haar kunst- Wieder weht Flagge des Reichs über Lützelburgs starker schatten uit de oudere en nieuwere tijden te doen herleven [Bastei! en den invloed van het vreemde, van de niet-raseigen Kriegslarmen, Glocken und der Brunnen Sang; elementen in de Duitsche literatuurschepping omstreeks Immer, ewiges Deutschland, tönte dich dreifacher Klang ! 1900 te verdringen. De geschiedenis van het eigen volk Immer stehn wir und lauschen in die verrinnende Zeit. dient nu weer als symbool en als bron van kracht voor Burgen, Dome und Brunnen! Deutschland, dir sind wir de dichtkunst, want slechts een volk, dat de energie heeft [bereit! in tijden van bitteren nood zich te bezinnen op de grootsch- („Ewiges Deutschland", Berlin 1934). heid van zijn verleden en dat het voorbeeld van zijn voorvaderen weet op te volgen, slechts zulk een volk heeft Men kan haast geen gedicht uit onzen tijd noemen, dat het recht op een vrij nationaal bestaan en op een passende het begrip „volkhafte" dichtkunst beter tot uitdrukking plaats in de zon der wereldgeschiedenis. Dit heeft de brengt dan dit gedicht van Broekmeier. Zoo bondig en jongere Duitsche generatie begrepen en Robert Hohlbaunf) toch zoo poëtisch heeft zelfs de politieke richting van de is ter gelegenheid van de ontmoeting van de Groot- oudere Romantiek niet weten uit te drukken, wat hier de Duitsche dichters te Weimar als hun woordvoerder op- dichter van onzen tijd in een betrekkelijk zeer korten getreden, toen hij zei, dat de echte dichterlijke verheerlij- hymnus over de rijke Duitsche nationale waarden uit het king der geschiedenis de brandende kwesties van het heden verleden en het heden weet te zeggen. Dit was slechts moet uitbeelden door het historische symbool. Reeds vóór mogelijk bij een generatie, die ongebroken onder het juk de vernieuwing van onzen tijd zijn er voorbeelden aan te van de nationale vernedering heeft kunnen en moeten wijzen, waardoor deze eisch verwezenlijkt is: De „Wehr- doorgaan, bij een generatie, die door haar geloof in een wolf" van Hermann Löns (geb. 1866 te Kulm in West- nationale verheffing een nieuwe nationale gedachte heeft preussen) heeft reeds in 1910 den oervorm van het kunnen doen zegevieren. Hier is, zooals reeds gezegd, wel nationale ontwaken en den tegenstand tegen het vreemde geen nieuw stofgebied voor de Duitsche poëzie veroverd, geweld geschapen en ten voorbeeld gesteld, hoe de be- maar het enthousiasme, door het Nationaal-socialisme volking van het platteland in tijden als die van den verwekt, is hier geheel nieuw en de poëtische innigheid Dertigjarigen oorlog goed en bloed heeft weten te ver- staat op een hoogte, die zelfs in de oudere Romantiek nooit dedigen tegen vreemde indringers. Het verbond van de bereikt werd. Ook Herbert Böhme (geb. 1907 te Frank- „Weerwolven" onder de boeren handelt naar de leuze fort/Oder) heeft in zijn cyklisch gedicht „Bamberg, Dein „Besser fremdes Blut am Messer als fremdes Messer am Reiter reitet durch die Zeit" *) de oude Duitsche kunst eigenen Blut". Verder heeft reeds in den tijd van het voor ons oog doen herleven door den „Bamberger Reiter" „poëtische Realisme" Adalbert Stifter (1805—1868) in tot wegwijzend symbool voor onzen tijd te verheffen. In zijn roman „Witiko" een oer-Duitsche persoonlijkheid dezenzang verschijnt de „Reiter" als Noordsch heldentype volridderhjke gezindheid en strijdvaardige vastberadenheid en als getuige van de kracht en het innerlijk leven der ons ten voorbeeld gesteld. Ook Wilhelm Raabe, Gustav Duitsche ziel. De laatste (se) zang sluit met de woorden: Freytag en anderen hadden reeds in hun prozaromans herhaaldelijk bepaalde perioden der Duitsche geschiedenis Posaunengleich brausen die Herzen im herrlichen Aufruhr. doen herleven. Uit den tijd van de na-oorlogsche nationale Siehe, er reitet, der vor Sehnsucht nie stirbt, verheffing is Paul Ernst te noemen met zijn beide romans Der ewige Deutsche. „Der Schatz im Morgenbrotstal" (1926) en „Das Glück Also schlug dich eine meisselnde Hand von Lautenthal" (1935), waarin,boeren en mijnwerkers aus einem Stem zum Gleichnis, gedurende den Dertigjarigen oorlog een soortgelijke hou- Bamberger Reiter, du stehst, toonen als de „Wehrwölfe" van H. Löns. De dichter ein Bild, doch du siehst ding Hans Friedrich Blunck (zie boven) is tot op de oudste ewig den Traurn deines Volks tijden van de Germaansche geschiedenis teruggegaan in Jugendlich noch, schon ein Held, de vroeg-Germaansche „Urvatersaga" met de drie deelen der Frühling schmückte das Haar dir, „Gewalt über das Feuer" (1928), „Kampf der Gestirne" und es liebt dich der Gott, (1926) en „Streit mit den Göttern" (1925), waarin de tragst du der Sehnsucht lebendiges Antlitz, dichter een mythe uit den Germaanschen oertijd heeft rekest du über die Zeiten, ewige der Deutsche. ') „Die deutsche Dichtung und die Welt der Geschichte" in „Weimarer Reden des Grossdeütschen Dichtertreffens 1938"Ham- ') München 1937, Deutscher Volksverlag. burg 1939, blz. 19 v.v.

466 467 468 uitgebeeld door ons terug te voeren tot in den ijstijd, het zijn leven vol was van avonturen en hij vaak door grooten steenen en het bronzen tijdperk. Den bovenmenschelijken nood werd geteisterd, geen lijden heeft geschuwd en eigen ondernemingslust van bepaalde oud-Germaansche stam- bestaan voor zijn leerstelling en voor de menschelijke nien heeft Blunck ons voor oogen gesteld door den trek gemeenschap heeft opgeofferd. Rembrandt speelt in den van Geiserich en zijn Wandalen naar Afrika als onderwerp eersten roman van Kolbenheyer „Amor Dei" (1908) een Van zijn roman „Der einsame König" (1936) te kiezen. rol en in „Meister Joachim Pausewang" (1910) heeft de Het aantal historische romans, die een of andere per- dichter het leven van een eenvoudigen schoenmaker door soonlijkheid uit het Duitsche verleden in het middelpunt de ontmoeting met den theosoof Jakob Böhme en diens van de handehng hebben geplaatst, is reeds zeer groot, werk op een hooger niveau gebracht. Den gistenden tijd maar van dit soort dichtwerken zullen slechts die, welke aan het einde der Middeleeuwen heeft deze dichter in deprestaties en de krachten van het verleden als symbolen een grootsch opgezet epos van hooge artistieke waarde 10 de uitbeelding van het leven van heden inschakelen, met al de schittering en den nood, met de gewoonten en door het oordeel ook van de komende tijden zich blijvende feesten, met de innerlijke crises en het worstelen om een Waarde zien toegekend. nieuwe levensbeschouwing voor ons doen herleven in den Van de eeuwig zich hernieuwende levenskracht van het „Roman aus der Zeit der deutschen Mystik", nl. „Das duitsche volk getuigt Erwin Guido Koïbenheyer, de groote gottgelobte Herz" (1939). Het worstelen om de nieuwe Wijsgeerige dichter van onzen tijd (geboren 1878 te levensbeschouwing wordt gedragen door de mystici Eek- Budapest), die reeds met verschillende literatuurprijzen hart, Suse en Tauler, en Kolbenheyer heeft het noodlot Werd bekroond, waaronder de Adalbert-Stifter-prijs. Zijn van MargareteEbner, wier smachten naar een natuurlijken, Wereldbeschouwing, welke op volksbiologischen grondslag nationalen God gestild wordt, tot symbool daarvan ver- berust, komt vooral in zijn wetenschappelijke prozawerken heven x). In „Die dreizehn Bücher der deutschen Seele" en in zijn drama's uit, maar ook de groote geschiedkundige (1922), een grootsch opgezetprozadichtwerk, heeft Wilhelm romans, waarin hij persoonlijkheden uit het verleden van Schdfer (geb. te Ottrau in Hessen, 1868) in eigen rijken bet Duitsche volk en van zijn buren heeft gevierd, trachten taaistijl de leidende persoonlijkheden der geheele Duitsche bet eeuwige streven naar vrijheid en bevrijding der Duitsche geschiedenis juist in de jarenvan den grootsten Duitschen 2leluit te beelden en de geestelijke wereld van het Duitsche nood, aan zijn volk voor oogen gesteld. Op chronica der verleden als het ware als een spiegel aan het heden voor Duitsche ziel ligt ook hier de nadruk. te houden. In zijn vermaard dichtwerk over „Paracelsus", Reeds door deze groep van Duitsche dichters, welke een romantriologie met de onderdeelen „Die Kindheit des het Duitsche verleden weer deden ontwaken, is de Duitsche paracelsus" (1917), „Das Gestirn des Paracelsus" (1921) dichtkunst van heden tot een zoodanige verheffing ge- en „Das dritte Reich des Paracelsus" (1925) heeft Koïben- komen, dat wij reeds op dit punt van ons betoog het recht heyer den Duitschen mensch, die streeft en handelt als hebben van een nieuw bloeitijdperk in de Duitsche een Faust, voor onzen tijd doen herleven in den persoon literatuurgeschiedenis te spreken. van den geneesheer uit den tijd van het Humanisme en de Hervorming, die als mensch, als arts en als godgeleerde *) Franz Koch, Geist und Leben, Hamburg 1939, blz. 178— niet de innigheid geworsteld heeft om de zuiver- 191 : „E. G. Kolbenheyer zum sechzigsten Geburtstag am 30. grootste Dezember 1938." Franz Lennartz. Die Dichter unserer Zeit, Stutt- houding van het raseigen Duitsche wezen en, ofschoon gart 1940, blz. 190 v.

Est ist wohl doch so, dsaz Wagen, denen die Hemmen fehlen, die man nicht mehr abbrernst, unauf- haltsam in den Abgrund rollen. Es ist wohl doch so, dasz Fröste Blüten knieken, aber dasz sic unsere Saaten auf den Feldern fester und gesunder machen. Das Dionysische ist eine Beglückung, aber das Leben der Völker und der Menschheit stéht am Ende doch im Manneswerk. Deswegen: gesegnet sei alle Mühsal, alles Irdische, gesegnet die tdgliche Fron, so bitter wir sic im Augenblicke auch verfluchen. Gesegnet sei alles, was den Menschen zwingt, dasz er es — willig oder widerwillig — einmal unterkriegen musz. Gesegnet seijede Pflicht, nicht urn des Anlasses der Pflicht, urn ihres mehr oder weniger lastigen und meist nebensdchlichen Inhaltes willen, sic sei gesegnet, weil sic das Eigentliche des berufenen Men- schen lautert, weil sic ihn zu seiner duszersten Fertigmachung zwingt. Will-Erich Peuckert: Nikolaus Kopernikus

469 JKVR. H. VAN LENNEP

OVER DE KUNST VAN HET DIRIGEEREN

onze eigen dagen, waar in een openbare betrekking de figuur van den componist-dirigent een steeds zeldzamer verschijning vormt. In een hoogst belangwekkend opstel, gepubliceerd in „Das Reich" x), gaat Eugen Jochum o.a. na „waarom de componist niet onder alle omstandigheden ook de beste dirigent van zijn werk is". Ik zal hierop in een volgende beschouwing terugkomen, waarbij het dan tevens duidelijk mag worden, hoe het komt, dat, in 't algemeen gesproken, een componisten- en een orkest- leiderstalent zich zoo zelden in één persoon vereenigd bevinden. Het dirigentschap als gespecialiseerd beroep is eerst in de negentiende eeuw opgekomen. Niemand minder dan de componist Richard Wagner wordt terecht geacht van dit nieuw beroep de grondslagen te hebben gelegd. Met hem is voor het eerst de dirigent als vertolkend kunstenaar op den voorgrond getreden. De pioniers waren Hans von Bülow en Hans Richter, hun onmiddellijke muzikale leiding van een groep zangers of opvolgers mannen als Arthur Nikisch, Felix Mottl, Fritz der instrumentalisten, voor zoover zij enkel bestond Steinbach, Ernst von Schuch, om slechts enkele in 't aangeven der maatdeelen, zij het door allergrootsten op te noemen. gloednieuwe stijl, die Wagner in de veertiger jaren stampen met den voet of kloppen op den De De ontwikkelde gedurende zijn zesjarig ambt als hofkapel- dirigentenlessenaar met een stok of een rol perkament, deze primitieve vorm van dirigeeren had in den loop der meester te Dresden, heeft hij in later jaren te boek gesteld zeventiende eeuw een grondige verandering ondergaan. in een zijner meest beroemde geschriften: „Ueber das Dirigieren". Hij orkestleider Sinds het verval der polyphone muziek met haar tallooze merkt daarin o.a. op, dat den rhythmische verfijndheden, scheen het maatslaan minder een dubbele taak ten deel valt: 1. het aangeven van het juiste tempo; 2. het nagaan aan welke de noodzakelijk te zijn geworden. Zoodoende was langzamer- stem(men) melo- „juiste tempo" betreftj hand de stok in onbruik geraakt. Wanneer precies en hoe die is toevertrouwd. — Wat het dit te erkennen en weer te kan wellicht het best de verandering kwam, is moeilijk na te gaan. Zeker is het, geven worden onder de technische bekwaamheden dat in de eerste helft der achttiende eeuw een concerto gerangschikt grosso en een operavoorstelling van uit het clavecimbel van een dirigent, terwijl het nasporen der melodie meer de werden geleid. Zoo ging het althans in Italië en waarschijn- de ideëele zijde van zijn kunst beslaat. Wagner was zijn en toepassing lijk ook in Duitschland toe. Bach dirigeerde van af het eerste, die in bespiegelingen de daarvan orgel. In Frankrijk bleef de stok als maatklopper gehand- overtuigend heeft aangetoond, dat bepaalde wijzigingen van tempo noodzakelijk zijn om levendige weder- haafd, zooals uit een klacht van Rousseau dienaangaande het een gave ook van orkestmuziek te Het „tempo is op te maken. Overal intusschen werden de belangrijke verkrijgen. z.g. dirigentenposten aan hof- en kerkkapellen bekleed door componisten van formaat. Dit in krasse tegenstelling met *) Aflevering van 21 Februari 1943

470 rubato", dat door Wagner werd bedoeld, moet den zangers die Bewegungstendenz des Verlangsamens oder Beschleuni- van alle eeuwen zijn bekend geweest. Voor sofisten en gens eines Tempos ablesen können. Das völlig unmerkliche, kamermuzikanten, wier streven immers is gericht op het gleichmassige und allmdhliche Ansteigen oder Abebben einer laten „zingen" van hun instrument, was het rubato ver- Tempobewegung aber erfordert von Seiten des Dirigenten moedelijk evenmin een ongewoon verschijnsel. Maar de ein sehrfeines Körpergefühl und ein völliges Beherrschen der overdracht van een sinds lang bestaande en erkende körperlichen Ausdrucksmittel." tempovoering in het individueele spel op het musiceeren van de groep, dat beteekende een stap van onafzienbare Uit Jochums mededeeling blijkt, dat mijn opmerking strekking. Het was de stap óver den Rubicon, die Wagner over het aangeven van het juistetempo als technische volkomen bewust gedaan heeft. bekwaamheid van den dirigent een korrel zout niet kan ontbeeren. Hoezeer het technische en hetideëele in elkander verstrengeld zijn, komt dan eerst volledig aan het daglicht, wanneer men probeert die twee factoren van het kunste- naarschap afzonderhjk te bezien. Het „Körpergefühl" nu, Daar waar het rubato, een samenhangend haasten en waar Jochum van spreekt, die zeer bijzondere bewustheid, dralen, is op te vatten als een factor van persoonlijk emo- die, zoo al op het technisch-stoffehjke gericht, reeds aan tioneelen aard, die in de tempovoering tot uiting komt, het ideëele raakt, het „Körpergefühl", dat in de eerste daar mag het geen verwondering wekken, dat eerst in de plaats in stand en lichaamshouding van den dirigent dagen der romantiek, toen de groeiende opkomst der zichtbaar wordt, het deelt zich op een wonderlijke wijze Persoonlijkheid haar vol beslag ontvangen had, juist dit mede aan den dirigeerstok, die zoodoende een onaf- element van waarachtig individueele uitdrukking ook scheidelijk deel van zijn persoon schijnt te vormen. tn de tijdmaat van het groepsmusiceeren doordrong. In de eerste helft van de vorige eeuw was het Louis De vaak uiterst geringe snelheidszwevingen, die onder Spohr, die als eerste den stok weer invoerde. Meer nog den term tempo rubato (= geroofde tijd) worden verstaan, heeft de moderne dirigent aan Spohr te danken. Een repe- bunnen niet door eenig denkbaar stelsel van teekens of titie zonder oriënteeringsletters en -cijfers in partituur Woorden in de partituur worden aangewezen. Het gaat en stemmen is heden nauwelijks denkbaar. Die mijlpalen hier om een natuurgebeuren, te vergelijken met het af en zijn een vinding van den genialen vioolvirtuoos-componist- aan van den golfslag, waarbij het trager terugrollen wordt en-orkestleider. Maar om terug te keeren tot Spohrs gecompenseerd door een daaropvolgende snellere stuwing dirigeerstok: die zag er zoo ongeveer uit als een veldheer- naar voren, terwijl toch het getij den ganschen tijd gestadig staf. Hij werd in de volle vuist gehouden en was enkel stroomende is. Ook het rubato berust op die eeuwige wet bestemd tot het conventioneel figuurteekenen van de der aanvulling: geven en nemen. gegeven maatsoort. De linkerhand duidde af en toe de De denkgewoonte echter, die doet veronderstellen, dat muzikale uitdrukking aan. Omdat men ze eleganter ging de geroofde tijd binnen zoo en zooveel maten moet worden hanteeren, zijn in den loop dier eeuw de dirigeerstokken terugbetaald, brengt een soort mechanische versnelling lichter en slanker geworden. Er werd gaandeweg trouwens en verlangzaming voort van welhaast kwader allooi dan meer mee uitgebeeld dan het strikte aantal maatslagen. metronomische starheid. De restitutie van het geroofde Ook de gebaren der linkerhand vertoonden grooter varia- dient te geschieden in den loop van het toonstuk als tie en een meer persoonhjke uitdrukkingswijze. De tegen- geheel, waarbij niet uit het oog mag worden verloren, dat woordige stokjes vormen een fabrieksartikel, waarin bij tempo rubato het de phrase is, die door het oor als evenveel verscheidenheid bestaat als in schrijfpennen. muzikale eenheid wordt aanvaard en niet een gegeven De meeste dirigenten echter laten ze volgens eigen aan- aantal teleenheden. Rubato is in het tempo de vrijheid wijzingen vervaardigen. Waarschijnlijk is het Nikisch van tijd, een vrijheid die grooter is naarmate zij de norm geweest, die de verandering in het gebruik van den erkent. Volmaakt orkest-rubato dient een onnaspeurlijk dirigeerstok tot de huidige verfijning ontwikkelde. terughouden en aandringen te zijn, op de wijze van een Nikisch' stokje leek uit zijn hand organisch gegroeid en oewust gemaakten impuls. Zulk een perfectie kan slechts delenige sierlijkheid van zijn slag was een der schoonste verworven worden door een orkest, dat aan zichzelf, kenteekenen van zijn persoonlijken trant. zoowel als aan zijn dirigent volkomen is aangepast. Over deze fijnste temposchakeeringen zegt Jochum in zijn °Pstel het volgende: „Esgenügt nicht,dass derKapellmeister diese Nüancierungen für sich privatim richtig musizieren wnn; die Schwierigkeit dabei besteht darm, seine prdzise Het melodisch aspect van de dirigententaak, op welks Und klare Vorstellung auf den grossen Orchesterkörper zu belang Wagner zoo nadrukkelijk gewezen heeft, omvat übertragen. Dazu gehort eine sehr differenzierte Schlag- in wijder beteekenis een diepgaande ontleding van het echnik: aus der sogenannten Zwischenbewegung (d.h. der toonstuk: het onderzoek naar de expressieve gesteldheid Bewegung, die zwischen dem 112/3141 des Taktschlagens der thema's, hun bouw en ontwikkeling, de dynamiek en vollzogen wird) namlich, muss der Musiker im Orchester de instrumentatie van het werk. Het gaat er nu om, de

471 uitkomst dezer veelvoudige doorvorsching, naast die der toegepast, leidt deze „subjectieve vertolkingswijze" bij rhythmische analyse en even nauwkeurig als deze, den onbevoegden vaak tot een weerzinwekkende „lezing" spelers aanschouwelijk te maken. Wagners inzicht heeft van het stuk, die meestal neerkomt op groteske overdrijving het dirigeeren gebracht op het plan eener interpreteerende der nuanaces en verwringing van hetrhythme, het een en kunst van de allerhoogste soort. Muzikale directie, zoo ander met totale voorbijziening van de lezing van den zij zin wil hebben, dient te wezen: een her-schepping. componist. Als herschepper toont de dirigent het beeld van een ge- In hoeverre dient een orkestleider de groep alleen- barenkunstenaar van zeer bijzonderen aard. De concert- heerschend te bespelen, d.w.z. wanneer en tot op welke ganger en operabezoeker ziet hem gewoonlijk slechts als hoogte moet hij, eenigermate terugtredend, den musici rugfiguur. Op zijn volledige mimiek hebben alleen de „speelruimte" laten? — Het spreekt vanzelf dat daar, musici het uitzicht. En het is goed zoo. In dit verband waar het vol orkest aan 't woord is, of waar zich ingewik- merkt Jochum op: „Der Kern der speziell dirigentische kelde rhythmische combinaties voordoen, de leiding Begabung ist jene eigentümliche körperliche Disponiertheit, autocratisch bij den dirigent berust. Wanneer echter een die einen musikalischen Ablauf mit allen seinen Ballungen, kleine groep of een enkel instrument op den voorgrond Spannungen und Lösungen, mit allen Elementen des Melo- treedt, behoort de dirigent „begeleidend" te handelen. dischen, Rhythmischen usw. auffdngt und in die bewusste Aldus in grove trekken. Kenmerkend voor Mottl's im- sowohl wie in die unwillkürliche körperliche Geharde aus- pressionistische opvatting van de Tannhauser-ouverture strahlen lasst, so dass im Musiker, tief unter der Schwelle was het feit, dat hij het thema, dat de drie bazuinen een- des rationalen Begreifens schon der körperliche Bewegungs- stemmig blazen, aan de vrije voordracht der spelers over- sinn antwortet. Diese Wirkung des Dirigenten auf das liet, nadat hij hun van te voren het tempo had aangewezen. Orchester erstreckt sich, in einer weniger differenzierter De rest van het orkest, waar N.B. in de strijkers óók een Farm, auch auf das zuhörende und zusehende Püblikum. thema voorkomt, moest zich naar de trombones voegen! Sic lasst sich nicht vermeiden, sic kann sogar zu einem Nikisch placht bij solo-passages den instrumentalist gesteigerten und intensiveren Miterleben des Kunstwerkes het thema voor te zingen en dan: „Ich denke es mir so, führen und ist daher durchaus legitim, soweit die Gestik jetzt spielen Sic wie Sic wollen!" — De houding van den desKapellmeisters dabei Zucht wdhrt und sich absolut auf die dirigent in 't algemeen bepalend, meent Jochem: „Das dienende Ver deutli chung dcs musikalischen Instrument des Orchesters setzt sich aus lebendigen Menschen Vorganges beschrdnkt". zusammen, deren jeder einen hohen Grad künstlerischer Naast het vermogen zijn persoonlijkheid den spelers Befdhigung, Einsicht und natürlich auch eigenen Willen op te leggen, hoort tot de meer ideëele eigenschappen hat Es gilt nun die vielfdltigen künstlerischen van een orkestleider ook het profetisch, d.i. het duidend Wïïlensregungen, Fdhigkeiten und auch Temperamente der inzicht in de bedoelingen, door dencomponist aangeteekend Orchestermusiker nicht despotisch abzuwürgen, sondern zu in en achter de noten en voorschriften der partituur. binden an das grosse Ganze, sic einzuschmelzen und zur Maar wat bovenal de dirigent als herschepper een uitver- künstlerischern Hochleistung zu steigern. Der Idealfall ist korene doet zijn, is die toovermacht aan alle groote erreicht, wenn der Musiker sich zwar durch den Dirigenten zangers en spelers eigen, het kloppende leven zelf te getragen fühlt, aber das Empfinden behdlt, dass er es seïber kunnen mededeelen aan de muziek. Een goed dirigent ist, der gestaltet. Davon hangt der Grad der Lebendigkeit moet zijn een „orkest-bespeler" en een goed orkest moet einer Interpretationsleitung weitgehend ab . . . . Die Auf- zoo zijn, dat het zich laat bespelen. Behalve de virtuositeit gabe des Kapellmeisters ist nun wieder die, dass er zwar onzer hedendaagsche orkestleden komt het daarbij aan, bestimmend seine Intentionen gibt,gleichzeitigaber dieWillens- zegt Jochem, op „eine Wachheit für feinste Unterschiede regungen, die ihm entgegenkommen, auffdngt, ordnet und und eine Sensibilitdt im Entgegennehmen, die manche Musiker beseelt." in erstaunlichem Mass besitzen. Mit darm vor allem, nicht nur in der klanglichen und technischen Vollendung ihres instrumentalen Könnens beruhen die hohen Qualitdten unserer ersten deutschen Orchester." Bij instudeeringen is „orkestbescherming" hoofddeugd Ofschoon scherpe afscheidingen hier moeilijk zijn te van den dirigent. Zij geschiedt onder de leuze: behandel maken, geeft niettemin de moderne stijl van dirigeerend de spelers met zachtheid, spaar de lippen van de koper- herscheppen in hoofdzaak twee types te zien. Het eene blazers. De rationeele en krachtige benutting van een repe- is dat van den orkestleider, wiens hoogste streven bestaat titie is een groote kunst. Daartoe zijn een paar dingen van in een strikte wedergave van de intenties van den compo- kapitaal belang. Het is o.a. zaak, dat de orkestleider de nist. De eerste der z.g. „volmaakt objectieven" was ware van de schijn-moeihjkheden onderkent, daarbij be- Lamoureux. Heden wordt deze betiteling eenparig aan seffend, welke veel tijd vergen en welke minder. Niets Toscanini toegekend. Het karakteristieke van het andere ergert den geënerveerden, in den regel zeer gevoeligen dirigententype ligt in de gave, op een oud werk een nieuw orkestspeler meer, dan verspilling door onoordeelkundige en zeer persoonlijk licht te werpen. Op meesterwerken tijdsindeeling. Is er weinig tijd tot repeteeren, dan

472 dient begrip getoond te worden voor het essentieele. ANNO TEENSTRA Voorts heeft een dirigent te weten, welke fouten en onvolmaaktheden hij kan laten gaan als zijnde van voorbijgaanden aard en bij welke moet worden stil- De zee gestaan, omdat ze radicaal zijn. Het is ook dirigentenplicht ervoor te zorgen, dat alles klopt tusschen de stemmen en in onze Letterkunde de partituur, zoodat eventueele coupures evenals andere attentie vergende teekens er duidelijk in staan, om niet uit te weiden over correcte phraseeringen en streekboogjes, is een opmerkelijk verschijnsel, dat de zee ademhalingsteekens, accenten en wat dies meer zij. en de zeevaart in onze letterkunde als motief Te bedenken, dat — om een der meest elementaire zeer weinig worden gebruikt. Men zou eerder Vereischten op te noemen — helder en sluitend samenspel Hethet tegendeel verwachten in een land als het slechts tot stand kan komen door doeltreffende repetities. onze, welks grootsch verleden bijna uitsluitend door de Ik meen: door zulke, die berusten op precisiewerk. Bij zeevaart is gevormd en dat ook in deze eeuw als zeevarende een instudeering is een zeer hooge graad van practisch natie niet veel ten achter stond bij de groote landen. Men vakmanschap noodig. Van a tot z immers, komt het bij zou denken, datin onze literatuur een groot aantal romans een repetitie neer op precisiewerk. Wordt dat niet geleverd, het leven aan boord zou beschrijven, dat de mannen Welnu, dan treft zoon repetitie niet haar bitternoodig der oceanen voor ons levende personen zouden zijn door doel. Ze vermoeit de spelers meer dan gewoonlijk, omdat de vertellingen van hun leven, hun werken, hun gelooven Ze vreugdeloos is. Dat vreugdelooze van een ondankbare en hun verlangen. verrichting: hoe men ook poetst, er komt geen glans aan Wel zijn er in den loop der jaren veel boeken over de de zaak. Het is als bij montagewerk. Eer de wrijflap er zeevaart geschreven, doch het zijn bijna zonder uitzon- aan te pas komt, moeten de onderdeelen sluiten, de ge- dering historische werken, geschreven door geschied- ringste oneffenheden weggenomen zijn. Zoolang de ineen- kundigen, die te midden derarchiefdocumenten vergaten Zetting volgens het notenbeeld niet is voldongen, valt den frisschen zeewind door hun werk te laten waaien. er niet aan de wedergave te beginnen van hetgeen achter Van de weinige zeeromans, welke wij bezitten, zijn er nog de noten staat. Met dit laatste, de interpretatie, komt het verschillende historisch; slechts enkele schrijvers hebben Poetsen pas aan debeurt. Het hjkt alles zoovanzelfsprekend. de zeevaart van de twintigste eeuw en de mannen van Een waarheid als een koe. Was maar de naleving niet de stoomvaart beschreven. zoo buitengewoon moeilijk! Het eigenaardige is, dat de meeste van deze schrijvers In zake de vakopleiding moet de dirigentenklasse aan of zelf nooit actief hebben deelgenomen aan het leven bet conservatorium met een daarop volgenden oefentijd der schepehngen aan boord, of eerst zijn gaan schrijven als leider eener koorvereeniging beschouwd worden nadat zij het zeemansberoep vaarwel hadden gezegd. Zee- als de lagere school en een bescheiden uitbreiding lieden, die varen en schrijven, hebben wij slechts enkele; daarvan. Van alle verdere leermeesters echter, is de zij behooren echter niet tot debesten; alleen in hun milieu- scherpste inprenter het persoonlijk beleven, de eigen schilderingen munten zij vaak uit boven de andere schrij- ervaring van 't geen een dirigent moet doen en laten, vers, hetgeen te begrijpen is, daar zij immers dagelijks opdat het muziekmakend gebeuren volmaakt functioneert. dat milieu om zich heen hebben en dus minder op hun Daarom doorloopt men de hoogere school van het dirigent- herinnering behoeven af te gaan. schap in negen van de tien gevallen niet aan, maar i n het Wanneer wij het kleine restant van onze zeeromanciers orkest. Is een aspirant-dirigent soms een goed pianist, nagaan — er blijven nog geen tien over ! —, dan kunnen laat hij zich dan verbinden aan een opera, waar hij begint we er direct wel weer enkele afschrijven, daar hun boeken als repetitor. Orkesten en opera-instellingen zijn de alleen recht hebben op den naam van zeeroman omdat dirigentenkweekerijen metverreweg debeste opbrengsten. zij toevallig op een schip spelen. De personen, die worden Daar is het, dat de candidaat niet enkel als gadeslaand, beschreven, hun leven, denken en gelooven, hun tegen- maar hoofdzakelijk als medewerkend musicus geregeld strijdigheden en overeenkomsten, hun onderlinge strubbe- onder de leiding van een dirigent geoefend wordt en aan lingen en vriendschappen zouden evengoed een andere den lijve beleeft, wat een instudeering is. De enkel-toe- entrouage voor hun spel kunnen hebben. Het schip en kan wel wat kennis vergaren omtrent het hoe en de zee zijn slechts bijkomstigheden, die door den schrijver Wat een dirigent doet. Maar de koor- en solo- zijn gekozen öf omdat het verplaatsen der personen van repetitor, de inspicient, het orkestlid, zij allen onder- den eenen hoek van de wereld naar den anderen voor het vinden in de eerste plaats, wat een dirigent moet laten verhaal noodzakehjk was, öfomdat de bijzondere levens- 60 zij hebben bovendien ruimschoots gelegenheid zijn omstandigheden aan boord de eenige mogelijke waren, doen te observeeren. Operabeambten zijn dan ook als die konden leiden tot het scheppen van bepaalde, door regel de meest gevreesde beoordeelaars van den dirigent. den schrijver gewenschte verhoudingen. Maar de orkestleden bovenaan. Die zitten er als rechters In dit laatste geval naderen we dichter de eischen, welke het allerbeste voor! we aan een werkelijk „boek van de zee" kunnen stellen,

473 dan in het eerste. In een zeeroman moeten we als hoofd- stormnacht zacht tegen het moeizaam worstelende schip motieven immers steeds alleen aantreffen dezee, het schip zegt: „Toe maar jongen". Het schip is voor hem wat het en den zeeman, die altijd onverbrekeüjk met elkaar ver- paard is voor den ruiter, misschien zelfs nog wel meer. bonden zijn. Ook die liefde voor het schip moet neergelegd zijn in De zee moet in het boek leven, zooals ze voor den zee- een „boek van de zee". man leeft. Ze is voor hem iets geheel anders dan voor den En dan komt er de mensch, de zeeman. Hoevelen toerist, die eenige dagen een tocht maakt op een groot schip, hebben hem niet beschreven, zooals hij zich gedraagt of voor den landverhuizer, voor wien de zee slechts de aan den wal: dronken en vechtend. Het zijn niet steeds weg is, die tot zijn doel voert. schoone beelden geweest, welke van hem zijn geschilderd, De zee is voor den zeeman allereerst zijn groote liefde, maar vaak waren het ook geen schilders, diepoogden hun al zal hij dit nooit openlijk willen bekennen. Hij zal haar model beter te leeren kennen dan alleen van buiten . . " steeds weer willen verlaten, maar ook altijd weer tot haar De zeeman is vroom en diepgeloovend in God en in terugkeeren, omdat hij niet anders kan. Ze is de liefde van de krachten van de zee. Hij kan vechten, vele uren soms zijn leven, deliefde ook waar hij dikwijls aan tenonder gaat. aaneen met de zee, die hij hef heeft, maar die hem wil Maarbehalve zijnliefde is de zee ook zijngeloofen zijnleven. overwinnen. En na zoon gevecht keert hij stil tot zichzelf De levensbeschouwing van den zeeman is anders dan en voelt hij zich rijk en gelukkig. Zoo is de zeeman ook, die van den mensch aan den wal. De boer ziet steeds weer maar zoo wordt hij helaas zeer weinig afgebeeld. de herhalende wisseling der jaargetijden, de zeeman kent Er zijn zeelui en zeelui. Er zijn matrozen en stokers deze echter niet. Voor hem is er geen lente, geen zomer en olielui. Brave kerels vaak, harde werkers. Maanden en het midwinterzonnewendefeest zegt hem niets. De achtereen loopen ze hun wachtjes, ook gedurende de boer kent de zon als de leven gevende kracht, dezeeman Zondagen. Hun leven is zwaar en zonder eenige andere ziet haar slechts als een hemellichaam, gelijk aan de maan ontspanning dan derust in dekooi. Na die maanden komen en de sterren, naar welker stand hij zich kan oriënteeren. ze weer thuis en opeens slaan de strak gespannen zenuw- Voor den boer is het leven der natuur zijn leven, voor den remmen los. En de goede burger schudt zijn hoofd en zeeman is het de zee. Deze wisselt voor hem, zij is anders voor hem is weer bevestigd, dat zeeman en zuiplap onaf- op de Noord-Atlantic als in de Chineesche Zee of rond scheidelijke begrippen zijn. Zoo wil hij den zeeman ook de Kaap. Hij kent haar groote verschillen in kleur en in zien afgeteekend in de boeken en er zijn schrijvers, die golfslag. Hij kent ook haar stem in alle wijzen en hij ver- zich alleen naar het verlangen van het publiek richten . . " staat die stem, zooals de boer de stem van de aarde ver- Er zijn ook kapiteins, stuurlieden, marconisten en staat. Dit geloof in de zee en van de zee, deze levens- machinisten. Velen met een grondige vooropleiding van beschouwing van den zeeman, komen we slechts in enkele H.B.S. of gymnasium. Ook zij werken maanden aaneen Nederlandsche zeeromans tegen en dan nog slechts vaag, dag in, dag uit, gespannen in den steeds opnieuw terug- niet duidelijk sprekend. In geen enkel geval echter positief keerenden strijd tegen de zee. Maar ook zij zijn zeelui overheerschend. en ook van hen wordt verlangd, dat zij dronken zijn, Deze levensbeschouwing van den zeeman zouden we achter meiden loopen en vloeken. Vandaar, dateen schrijver ook tegen moeten komen in den grootenroman van de zee, van een zeeroman van een criticus te hooren kreeg, dat die reeds lang in ons land geschreven had moeten zijn, zijn figuren te gekuischt spraken. Omdat ze niet vloekten, den roman van den Vliegenden Hollander. Want de Vlie- die kapitein en die stuurman, die hij naar het werkelijke gende Hollander is immers niet de door God gevloekte, leven had geteekend, niet als uitzonderingen, maar als zooals hij steeds wordt weergegeven, doch de door God gewone typen uit een groote groep. gebenedijde. Hij is de verpersoonlijking van het ideaal Het gebruik van grove taal, van sterke woorden en het van den zeeman: het tot in eeuwigheid door te mogen schilderen van fel-realistische gebeurtenissen is nog te blijven zwerven op de oceanen, in altijd durende jacht veel het materiaal van den Nederlandschen auteur van achter den steeds wijkenden einder. Evenmin als die de zee. Als we onzen blik naar andere volkenrichten, zien einder te benaderen is, evenmin zal de zeeman dit ideaal we ook wel dergelijke schrijvers, maar daarnaast verheffen bereiken. Hij blijft hunkeren en verlangen en zijn geluk zich de grooten, als de Duitschers Hauser en Elert. Hun gaat gepaard met leed. taal is ook streng gekuischt en hun mannen schilderen Niet alleen de zee heeft de liefde van den zeeman, ook ze in hun werkelijke leven aan boord en niet in dien uit- het schip heeft die. Vooral in den zeiltijd was het schip zonderingstoestand in de havenbuurten. een bijna levend wezen voor hem, waar hij zich steeds Het valt te betwijfelen of een der zee-auteurs, die wij meer aan verbonden gevoelde. Hij sprak er over als over thans hebben, zal groeien tot het formaat van een Hauser een mensch en schreefhet menschelijke eigenschappen toe. bij voorbeeld. Doch wanneer wij er slechts éénkrijgenj Die liefde voor het schip is gelukkig blijven bestaan in die met dezen auteur op één hjn is te stellen,kunnen we den nuchteren tijd van stoom en olie. Ook nu nog kunt ge tevreden zijn. Dan zal voor ons de zee gaan leven en met een kapitein ontmoeten, die soms stilletjes over hetpot- haar het schip en de zeeman zooals zij werkehjk zijn, in deksel van de verschansing van de brug zal strijken, hun individualiteit, doch ook in hun onverbrekelijke zooals hij ook zijn hond aait. Of een stuurman, die in een verbondenheid.

474 PROF. HANS MERK MORITZ VON SCHWIND EN DE MUZIEK

het werk van denromanticus Moritz von het volgende uit het jaar 1824: „Nu werkt hij reeds langen Schwind bestond in een gevoelvol uitbeelden tijd met den grootsten ijver aan een octet. Wanneer men van muziek doormiddel van vormen en kleuren. overdag bij hem komt, zegt hij „Goeden dag, hoe gaat GeheelEvenzoo musiceerden de echte romantische het?" — „Goed". En werkt verder, waarna men zich dichters bij voorkeur in gedachten en woorden en zagen in stilte verwijdert. zt) in een volwaardige omschrijving van de muziek door Dergelijke getuigenissen interesseeren ons, omdat zij middel van het woord hun kunstzinnig ideaal. In Schwind voor ons als het ware het eenige bewijs zijn, dat deze leefde het aesthetisch geweten van den Oostenrijkschen haast onbegrijpelijke werken door een werkelijk mensch muziekliefhebber. Hij was deintieme vriend van Schubert, en in bijzijn van andere stervelingen zijn geschapen en hi) schepte innige vreugde in de muziek van Mozart, hij hun oorsprong dus niet door de sage in nevelen wordt had begrip en vereering voor het werk van Beethoven, gehuld. ■^oo was hij wel bij uitstek er toe geroepen een zelfstandig Geboren in Weenen, kwam Moritz von Schwind later Vertolker van hun kunst te worden. Dat voor een waarhjk in München wonen. In Weenen was hij leerhng van natuur het bepaalde gebied van haar schep- Schnorr, in München van Cornelius. In de schilderkunst Pmgen te eng kan worden, en dat zij, strevend naar een bloeide in dien tijd, met als uitgangspunt het landschap machtige, vrije schoonheid, haar eigenaard verbreedt en der classicisten, de kunst op van de laat-Romantici, van verdiept, daarvan is Moritz von Schwind een voorbeeld. Richter en Schwind tot Böcklin. Schwind is mannelijker De liefde tot de muziek, die zoowel bij Schwind als dan Richter en beweegt zich gemakkelijker in het rijk OIJ Lenau en Grillparzer een stuwende kracht was, werd der phantasie. Hij is een typisch voorbeeld voor die reeds vroeg in zijn jeugd bij hem gewekt. wonderlijke eigenschap van deze laat-Romantici, dat zij Als zoon van een hartstochtelijk muziekliefhebber wordt gebrekkige teekenaars en nog slechtere schilders zijn, Schwind op jeugdigen leeftijd in piano- en vioolspelen maar niettemin toch groote en echte kunstenaars. Zuiver onderricht en sedertdien begeleidt de viool hem als formeel gezien kan Schwind niet bevredigen en zijn ver- grootste vriend door alle moeilijkheden des levens. In eerders, die alles, wat zij van hem te pakken konden het„Mondscheinhauschen" werd overdag vlijtig geteekend krijgen, pubhceerden, hebben hem een slechten dienst en 's avonds regelmatig gemusiceerd. Hier heeft zonder bewezen. twijfel menig lied van Schubert den weg tot het hart van Vol liefde verdiept hij zich in de natuur, maar hij droomt een intiemen kring toehoorders gevonden, en de voor deze van haar, in plaats van haar nauwkeurig waar te nemen. hederen zoo typische zwaarmoedigheid en sprankelende Hij zingt en dicht met het penseel. Muziek en poëzie humor hebben in Schwind's latere leven steeds nage- hebben bij hem de schilderkunst verteerd. En toch is hij klonken. schepper, heer van het rijk, waarin hij gebiedt. Naar aanleiding van den dood van Schubert teekent Na een tastend zoeken in het begin kreeg Schwind hu een kleine prent, waarop in zittende houding een vasten grond onder de voeten, toen hij begon met het treurende schutsengel is afgebeeld, op wiens schoot twee illustreeren van de Duitsche sage en het sprookje. Hier aHegorische figuren, de idyllische en de melancholische voelt hij zich thuis. „De mooie Melusine", „Rübezahl", muziek van Schubert, rusten. De herinnering aan zijn „Assepoetster", „De zeven raven" en heel het volk van geliefden vriend begeleidt hem door alle stadia van zijn de aardmannetjes zijn hem vertrouwd. Hij ziet ze, zooals °ntwikkehng als kunstenaar en in de door muziek gein- het volk er van droomt en er in gelooft, in eenvoudigen sPireerde schilderijen gedenkt hij hem in dankbaarheid vorm, in het geheel niet griezelig, maar veeleer goedaardig. en trouw. Zoo ziet hij ook het bosch, waarin zij huizen, de zonnige De schilder Schwind, die in 1819 nog haast als knaap Duitsche landen en vader Rijn met zijn burchten en "" °P nauwelijks 16-jarigen leeftijd — Schubert ontmoette, mooie Lorelei. had met den grooten liederencomponist een innige Het liefste spint hij de sagen verder uit en maakt hij vriendschap gesloten. Schwind vertelt over Schubert er illustraties bij. Hij begrijpt de taal van de muziek als

475 geen tweede en hij toovert bij de klanken van Beethoven's kenden doedelzakspeler, die het zich in de cel van den symphonieën een tekst in figuren. Zijn phantasie namelijk kluizenaar bij diens afwezigheid gemakkelijk heeft gemaakt. is een onuitputtelijke bron. Of er komen vijf muzikanten op het slot, om bij een brui- Dat de muziek voor hem een ernstige levensbehoefte loftsfeest op te treden. De levens- en liefdesroman van was, bewijzen talrijke interessante uitlatingen van Schwind een gevierd zangeres wordt aanleiding tot het artistiek- in brieven aan vrienden en vriendinnen. En terwijl hij volmaakste, zoowel wat vorm als inhoud betreft be- met de uitwerking van deWartburg bezig is, is het steeds tooverend doek „De Symphonie". Het schilderij is als weer, zooals Riehl in zijn interessante herinneringen aan project voor wandversiering van een muziekkamer gedacht Schwind vertelt, een bijzonder genoegen voor hem een en is, zooals Schwind zelf aangeeft, ontstaan met gebruik- kwartet te kunnen vormen: „je schlechter es mit der making van de „Fantasie für Klavier, Orchester und Malerei gegangen, urn so begeisteter und nachhaltiger Chor" van Beethoven, opus 80. Zijn vierdeelige com- wurde darauflos gegeigt". Aan de hand van zijn meest positie correspondeert volledig met de vier deelen van bijzondere composities, grootere en kleinere schilderijen, een symphonie. De „Elfenreigen" in de Schack-galerij is de muzikale draad, die door zijn kunstzinnig scheppen heeft een geheel eigen muzikaal stempel; de dansende loopt, duidelijk na te gaan. Zijn eerste groote werk, „De gestalten vormen een zeldzame harmonie. In de „Lach- Bruilofstoet van Figaro", waarvoor Grillparzer en Beet- nerrolle" zien wij, hoe Ludwig van Beethoven, gezeten hoven waardeering hadden, getuigt reeds in sterke mate onder een eik en verzonken in het mysterie van zijn van dat „muzikale". Hier laat Schwind op den ruiter, die scheppend vermogen, het ontwerp voor de Eroïca denbruiloftstoet opent, een muziekkapel volgen, bestaande opstelt. uit trompettisten en paukenslagers, blazers en violisten, De vereerende opdracht om de pas gebouwde Weensche een waldhoornblazer en een basspeler. Zijn „Heilige Opera met fresco's te versieren, geeft Schwind volop Caecilia" is een geschilderde hymne op de schutspatrones gelegenheid zijn muzikale lievelingen te vereeuwigen. van de geestelijke muziek, wier betoovering eens door En zoo schildert hij scènes uit de Zauberflöte en geeft Goethe bij Raphael's schilderij van Caecilia in Bologna hij de figuur van Papageno de trekken van Mozart's gelaat, zoo sterkwerd ondervonden. Schwind's „Caecilia" is even- zooals ons dat uit diens portretten bekend is. eens in Raphael's geest opgevat en met bijzondere fijnheid Hij laat de orgelstemmen van Haydn's Schöpfung en innigheid uitgewerkt. weerklinken en wekt Schuberts liederen en balladen, In München ontstaat de „Romance", een allegorische evenals Weber's romantiek uit de Wolfschlucht tot nieuw vrouwenfiguur die, hoog te paard gezeten en rijdend leven. door een tooverwoud, de luit bespeelt. In het fresco van Wanneer men deze bonte, steeds levendige reeks schil- Karlsruhe geeft Schwind op innemende wijze uitdrukking derijen aan het oog laat voorbijgaan, dan zal men Schwind aan zijn fijn muzikaal gevoel. Men meent haast hetfrissche, het praedicaat „schilderende Schubert", dat hem zijn jubelende gezang te hooren, dat uit gelukkige, jeugdige tijdgenooten verleenden, nog eens en met nadruk toeken- harten opstijgt. nen, want slechts hij, die den musicus in hem heeft leeren Gedurende zijn verblijf in Frankfort schildert Schwind kennen, zal den schilder en kunstenaar volledig vermogen bij voorkeur muzikantenscenes. Wij zien den rondtrek- te waardeeren.

MORITZ VON SCHWIND MORITZ VON SCHWIND SILHOUET SILHOUET

476 DR M. C. TER WEER Kultuur en Gemeenschapsgedachte

het begin der 19e eeuw gaf de Fransche philosoof te zien; het is het tijdvak der nationale oorlogen. En hier Auguste Comte in zijn Cours de Philosophie Positive raken we een punt aan, waaruit blijkt, welke functie de een ethische theorie, waarbij het altruïsme — in zijn 19e eeuw gehad heeft ten opzichte van het onderwerp, Integenstelling tot het egoïsme — tot beginsel van alle dat ons hier bezighoudt. Want in dit tijdvak nemen we Zedelijkheid werd verheven en het „vivre pour autrui'' een toenemende integratie der nationale volksgemeenschap- de kern van het zedelijke werd genoemd. Het wezen van pen en de innerlijke concentratie der Staten waar. dit altruïsme — zooals hij het noemde — zag Comte in Men werd er zich inniger van bewust — de diepere den drang naar en de bevordering van de gemeenschap, oorzaken hiervan laten we buiten beschouwing — te be- hetgeen inhoudt een onderdrukking van het egoïsme als hooren tot een nationale gemeenschap, verbonden door streven naar eigen persoonlijk welzijn en uitsluitend be- afstamming, taal of historische lotgevallen. Natuurlijk was vordering van het eigenbelang. dit nationale bewustzijn niet overal even duidelijk. In het Het is hier niet de plaats om de geschiedenis van deze algemeen kan men echter wel zeggen, dat de gemeen- opvatting in den breede na te gaan. Met enkele korte schapsgedachte zich verbreidde, maar op de basis van opmerkingen mogen we volstaan. Reeds Aristoteles leerde, het nationale zelfbewustzijn. Weliswaar had het vaak dat de socialiteit een deel van de menschelijke natuur den schijn, alsof de ontwikkeling geheel tegengesteld vormt. Meer of minder pessimistisch-getinte opvattingen verliep, we herinneren aan de opkomst der sociaal-demo- omtrent de egoïstische neigingen der menschen wisselden cratie. Het feit evenwel, dat deze den Wereldoorlog niet elkaar af; we behoeven slechts te herinneren aan de ge- heeft kunnen verhinderen — ondanks haar pretenties schriften van Hobbes (De Cive en Leviathan) en zijn van samenbundeling van het wereldproletariaat —, spreekt tegenhanger Shaftesbury of ook aan Mandeville, die op in dit opzicht boekdeelen en bewijst, dat ze geen kracht het voetspoor der Fransche moralisten en onder invloed van werkelijke beteekenis was. De sociaal-democratie is der Engelsche Empiristen in zijn „Bijenfabel" slechts een typisch-joodsch geestesproduct met haar klassen- m het puurste eigenbelang de eenige ware drijfveer voor strijdwaan. De gemeenschapsgedachte is door haar dan de menschelijke handelingen kon ontdekken. Het Duitsche ook niet in het minst bevorderd, ondanks alle phrasen idealisme, uitgaande van het vertrouwen in den mensch, die het tegendeel moesten bewijzen. Het marxisme leerde Was vol van zonnige toekomstverwachtingen. Fichte, de den menschen het denken in klasse-tegenstellingen en de idealist, gaf in zijn „Geschlossener Handelsstaat" een onheilvolle sporen daarvan zijn ook in de wetenschap — beeld van een sociahstische gemeenschap, die uitreikte met name in de Sociologie — overduidelijk aan te wijzen. boven de bloote collectiviteit der enkelingen. De ratio- Beteekenisvol was bv. de afwijzende houding, die het naliteit der 18e eeuw daarentegen zag in een „Contrat marxisme aannam tegenover de philantropie en de Caritas Social" den grondslag der menschelijke samenleving. De in het algemeen; tegenover het individueele recht van 19e eeuw eindelijk zag het atomistisch liberalisme ontstaan, den economisch-zwakke op ondersteuning mocht niet maar ook werden theorieën als het utilisme van Stuart de minste dwang tot prestaties tegenover de gemeenschap Mill en het hedonisme als sociale ethiek — het grootste staan. Het marxisme toonde zich door deze houding een geluk voor de grootste massa — gepropageerd, waarbij echt gewrocht der negentiende eeuw; want de caritas dan de vraag, wat eigenlijk onder geluk verstaan moet is — ondanks de onzuivere bijoogmerken, die er vaak Worden, onbeantwoord bleef. In 't algemeen kan men in vallen op te merken — toch in den grond een uitvloeisel Wel zeggen, dat de 19e eeuw ten opzichte van de gemeen- van het gemeenschapsgevoel, dat zijn praktischen neerslag schapsgedachte vrij onvruchtbaar is gebleven. We behoeven vindt èn geactiveerd wordt in het sociale bewustzijn. er slechts aan te herinneren, dat juist de 19e eeuw een Dit sociale bewustzijn nu vindt zijn veld van werk- vreeselijke uitbuiting te zien gaf van de door het kapita- zaamheid in de eerste plaats in de nationale volksgemeen- lisme onderdrukte arbeiders, hoe vrouwen- en kinder- schap. Dat deze kring in vroeger eeuwen veel kleiner arbeid welig tierden en onmenschelijke toestanden heersch- was dan tegenwoordig, doet hier niets aan af. De innerlijke ten in de fabrieken. De gemeenschapszin van het libera- concentratie der nationale staten veroorzaakte de ver- lisme uitte zich voornamelijk in wat philantropie en in wijding, verruiming van dit verschijnsel. tolerantie. Sociaal-ethisch evenwel was de 19e eeuw een Het besef van tot een dergelijke nationale gemeenschap trjd met weinig initiatief en met weinig spanning. Dit te behooren, is van ver strekkenden invloed op dekuituur. geldt voornamelijk voor de Ie helft der 19e eeuw. Ondanks alle internationalisme hebben de kuituren der De tweede helft der 19e eeuw geeft andere tendenzen Europeesche landen een eigen, nationaal stempel be-

477 houden, dat natuurhjk op het eene gebied duidelijker niet als tegenstelling tot — maar wel staande naast andere te voorschijn treedt dan op het andere. Gelijkmakende kuituren. Op deze wijze kan dit kultuurbesef ook weer invloeden werken voornamelijk aan den buitenkant. bijdragen tot een krachtiger maken der gemeenschaps- Het versterkte gemeenschapsgevoel bevordert vanzelf- gedachte en zoo voltrekt zich de wisselwerking tusschen sprekend de belangstelling in de eigen nationale kuituur, beide. niet alleen ten opzichte van het beleven, maar ook van het Het besef van nationalen samenhang vormt dus den nieuw scheppen van kultuurwaarden, al was het dan grondslag voor een nationale kuituur. Deze beide zijn alleen maar door den steun, dien de staatkan geven — zake- onverbrekelijk verbonden. Beschouwen we den nationalen lijk èn moreel — aan den kultuurschepper. En wat de volksstaat als de verwijde gemeenschap, die hierna haar Overheid sanctionneert, wordt gemakkelijker door het afsluiting vindt, dan vormt de kuituur het levende bind- publiek aanvaard. middel tusschen haar deelen. En hiermede bedoelen we Alles bij elkaar genomen lijkt het niet gewaagd te be- vooral de geesteskultuur. Versterking van den kultureelen weren, dat de gemeenschapsgedachte zich daadwerkelijk band beteekent dus ook versterking van de geheele ge- alleen in de kuituur kan uitwerken via het nationale be- meenschap op allerlei gebied. Vergrooting van het aandeel, wustzijn, dat dus den grondslag vormt voor het kultuur- datieder lid der gemeenschap aan de kuituur heeft — door beleven. opvoeding en onderwijs — is daarom een gemeenschaps- Daarbij wordt de eigen kuituur bij voorkeur gezien belang van de eerste grootte.

P. MULDER ATMOSFEER EN STEMMING ALS GEMOEDSUITDRUKKING VAN DEN LANDSCHAPSCHILDER

een klein gedicht raadt Goethe den schilder en structuur overeenkomen en slechts uit reactie die welke dichter de indeeling van Howard te bestudeeren en ermee in tegenspraak zijn. Het landschap is in de meeste de overgangen der bewolking in de atmosfeer nauw- gevallen een echte „état dame" en de toegewijde be- Inlettend gade te slaan. Al wisten onze groote land- schouwer heeft hier de beste kansen om tot het innerlijke schapschilders niets van Howard af, zij waren er niet leven van den schilder door te dringen. Maar hier begint minder groote wolkenkenners en wolkenbouwers om. In meteen het moeilijkste probleem van ernstig kunstonder- die wolken, die zoo goed geschilderd zijn, dat zij een ver- zoek: óf men raakt verstrikt in het objectiefgegevene: gelijking met de fraaiste kleurenfoto's in de internationale de voorwerpelijke en technische zijde van hetkunstwerk, wolkenatlas glansrijk kunnen doorstaan, legt de schilder öf men zoekt eenzijdig naar het subjectieve: de persoon- zijn geheele hart. Weissenbruch, de opgewekte en vitale, lijke uitdrukkingswijze van den schilder in zijn werk. zei het reeds: „Laat me alleen maar de lucht en dewolken Bij 't bekijken der objectieve waarden komt men vrij goed krijgen in m'n schilderij en de rest komt vanzelf. gemakkelijk tot vergelijken en afwegen, tot overeenkomsten Alles wat we verlangen komt van boven". en verschillen, waarmede de kunstcritiek vaak wat al te De wolken en de atmosfeer bepalen de stemming in luchthartig omspringt en waarvan in het Meinummer het landschap. Die stemming kan zijn rustig of onrustig, van dit blad (Dr F. M. Huebner: Kunstcritiek zooals zij vredig of dreigend, blij of weemoedig, droomerigof harts- niet moet zijn, blz. 251) een paar markante voorbeelden tochtelijk, koel of drukkend, eenzaam of gezellig en te vinden zijn. feestelijk, weidsch en grootsch of intiem, enz. De wolken Maar ook het onderzoek van de andere twee stijlbe- zelf hebben een gevoelswaarde. palende momenten, het subjectieve deel, zit vol voet- In het belangwekkend werk van Hellpach, „Geopsyche", angels en klemmen en leidt gemakkelijk tot gewaagde is een hoofdstuk gewijd aan de verhouding van den mensch speculaties, omdat niet alle wezenlijke trekken van den tot de natuur. Hoe een stemming in ons „irradieert" op stijl volledig bekend zijn; omdat de weg van het gemoed de wereld daarbuiten en hoe die irradiatie van ons gevoel des kunstenaars door het werk heen naar den beschouwer leidt tot „Andhnelung" van alle andere ervaringen. een veel langere en moeilijkere is dan bijvoorbeeld door In zijn landschap geeft de schilder zich op natuurlijke het handschrift. en spontane wijze, hij kiest onbewust of min of meer Zooals men wel van den portretschilder zegt, dat hij bewust motieven en stemmingen, die met zijn innerlijke niet méér in zijn koppen legt dan er in zijn eigen kop zit,

478 zoo kan men ook van den landschapschilder getuigen, en schablone. „Der Künstler und die Kunst verderben, dat hij niet meer in zijn doek kan leggen dan wat er aan denn Sic entarten zu einer aesthetischen Komforter- zielerijkdom in hem verborgen ligt. De kenner voelt het scheinung" (Jorg Lampe.) Ook hier dus ontaarde kunst! wezenlijke van een persoonlijkheid in elk van diens werken, Een voor de begrippen van den noordschen mensch bij kan genieten van een bepaalde techniek, een bijzondere belangrijke verschijning is veeleer de gevoelige naar vormgeving, een fraaie compositie, maar zonder de ge- binnen gekeerde schilder, de door innerlijke tegenstrijdig- dachte aan de geheimzinnige macht, die de hand tot heden verscheurde. Zij zijn de gekwelde „grüblerische" schilderen zette, is elk kunstgenot onvolledig en in vele naturen. Indien hun gevoelige aandacht zich al richt op gevallen nutteloos en waardeloos. de dingen der wereld en hen verheugt, dan willen zij den Dan beginnen ook wolken en stemmingen een eigen samenhang daarvan overpeinzen, de geheimen tot hun taal te spreken, dan wordt het duidelijk, dat de schilder diepste diepte doorvorschen. Een te groote verstandelijk- van zon en zomer, van vruchtbaarheid en bloei, van ge- heid daarbij kan de oorspronkelijke aandrift remmen zonde welgeschapen vroolijke menschen een andere en tenietdoen en het schilderachtig-scheppende doen geestelijke structuur heeft dan de schilder van wijde verkeeren in letterkundige voortbrenging, zooals we o.a. horizonten, van droomige schemeringen, grijze regen- bij onze „neomonumentalen" zagen. Bij een levendige sluiers over verlaten akkers en eenzame heiden, die deze fantasie komt het vaak tot ingewikkelde betooverende trieste wereld nog bevolkt met sombere, lijdende wezens ! voorstellingen, overladen met kleinwerk, zooals bij Dürer En deze schilder is weer een ander mensch dan hij, die en om dichter bij het heden te blijven bij van der Velde. dreigende onweersluchten met de valsche schittering van De sterk naar binnen gerichte schilder en zijn kunst staan een „coup de soleil" of pikdonkere nachten met nauwlijks al evenzeer aan groote gevaren bloot; hij kan geheel onbe- herkenbare omtrekken van hemel en aarde op het doek grijpelijk worden in zijn autistisch scheppen, zoodat zijn brengt. Is het wonder, dat het kunst beschouwen en werk nauwelijks nog van schyzophrene voortbrenging beoordeelen dan toch weer uitlokt tot het maken van ver- te onderscheiden is, De laatste werken van Thijs Maris, gelijkingen, die, hoe gevaarlijk ook, het voordeel hebben, de vlammende cypressen en de laaiende zonnen van van dat zij niet beginnen bij de doode materie, maar bij den Gogh staan nog maar aan het begin van dezen nood- levenden mensch! Menschen, die lijden en strijden, die lottigen ontwikkelingsgang (zie ook E. Gerdes: „Over uitdrukking pogen te geven aan hun zielenood, hun harts- kultuurpolitiek", de Schouw, April, blz. 179). Zelfs de tochten, hun innerlijke verscheurdheden, hun bhjdschap, meest karakterlooze individuen, zonder eenigen aanleg, hun berusting, hun vroomheid. kunnen zich in expressionistische e.a. uitingen een aan- De schilderkunst is niet belangrijk om haar scholen stellerigen schijn Van diepte geven. en stijlen, maar om al die temperamenten, die haar be- Er is een wisselwerking tusschen al deze schilders- oefenen ! persoonlijkheden en de gemeenschap. De grootheid en Juist bij hetlandschap, door het medium van stemming kracht van de GoudenEeuw straalt door ook in de werken en atmosfeer, is het mogelijk temperamenten te herkennen, der groote landschapschilders. Maar beteekent dit nu, vooropgesteld, dat men hierbij zooveel mogehjk materiaal dat zij allen kerngezonde harmonische menschen waren, Van een en denzelfden kunstenaar bestudeert. Groote die de kunst maar voor het bevelen hadden? Zijn daar tentoonstellingen, waar elke schilder maar met een of niet een fijngevoelige van Goyen, een sterke zonnige Cuyp, twee werken vertegenwoordigd is, zijn daartoe dus minder een evenwichtige nuchtere Hobbema (zie afb. blz. 468), geschikt. een bezonken verjnnigde Ruisdael, een droomerige van En dan zien wij de groote hartstochtelijken met hun der Neer, maar ook een gekwelde eenzame visionnaire vitale wilskracht, hun gemoedswarmte, hun gericht zijn Seghers, een met innerlijke tegenstrijdigheden worstelende tot de wereld, cholerici dus, die van nature de echte Rembrandt, een opstandige rustelooze Brouwer? Men schildersdrift bezitten en breede borstelaars zijn. Ook beschouwe Seghers' „Rotsen"; Rembrandt's „De Drie de minder emotioneele sanguinicus behoort hiertoe, de Boomen" en zijn onweerslandschappen; men zie de levenslustige volbloedige mensch, sociabel, maar vaak schrijnende „Schemering" en „Zonsondergang" van den ondiep in zijn kijk op de natuur. Zij hebben een voorkeur „vroolijken" luidruchtigen schilder der drinkebroers! voor blonde, aantrekkelijke tafercelen in het landschap, Ongemeen boeiend is de verscheidenheid van tempe- Zij hebben den grooten vorm hetbreede plan, de levendige, ramenten bij de schilders, die werkten tusschen 1860 en sterke, somtijds overladen compositie. Zij voelende kracht, 1900. De Marissen, Weissenbruch, Breitner, Verster, de spanning in hemel en aarde, zij zijn deRubensen onder van Looy, Mauve, van Gogh, Voerman, Witsen, de de schilders en in kleiner formaat loopen er nog veel van Zwart, Tholen, Karsen, enz. Evenwichtige ruige kerels zulke door de Hollandsche polders! Groote gevaren zijn er bij, maar de meesten zijn in voortdurend conflict bedreigen hen: door hun voortdurende gerichtheid op met de wereld en met zichzelf, terwijl zij toch harts- de uiterhjke wereld, hun verbreed bewustzijn, hun op- tochtelijk pogen zich uit te spreken, zich te geven in hun gewekt en minder diep gevoelsleven kunnen zij bij al factuur. Hierbij zijn merkwaardige dingen op te merken. hun volbloedigheid gaan lijden aan geestelijke anaemie De naar buiten gerichte schilder ondergaat invloeden, en door hun gebrek aan innerlijkheid verstarren in schema en stroomingen en verwerkt ze beter al naarmate hij meer

479 diepgang en ruggegraat heeft. De ondiepe ijle naturen De ziener Caspar David Friedrich meende, dat een blijven het stempel dragen van een vereerden voorganger, schilder niet alleen moet schilderen wat hij vóór zich ziet, leermeester of vriend; anderen moeten zich losrukken maar bovenal wat hij in zich ziet en wanneer hij dit niet van een talent, dat hen in den ban houdt, maar dat naar kan moet hij het andere ook maar nalaten. Naar deze aard en wezen geheel van hen verschilt (b.v. Roland Holst maatstaf gemeten is de loopende-band-voortbrenging van Breitner). De sterk naar binnen gerichte sluit zich van een groot aantal landschapschilders, waaronder er gemakkelijk af, maar norsche zelfcritiek, minderwaardig- zijn, die een naam hebben op te houden, als een ernstig heidsgevoel en zelfkwelling doen hem vaak zijn beste vergrijp op te vatten, als een bewust ontwijken van de werk verloochenen (Thijs Maris). Soms treedt een ver- verantwoordelijkheid, die iedere kunstenaar heeft te stilling in bij 't voortschrijden door de levenstijdperken; dragen tegenover de diepe nooden, maar ook tegenover na een uitbundig beginkomt het tot groote teruggetrokken- de revolutionnaire beteekenis van dezen tijd. heid en verdieping zooals bij Verster. Een andere maal zien wij hoe een schuwe overgevoelige schilder eens naar Samenvattend doen wij een poging om het verband aan buiten treedt en in een luchtiger toon werkt en omgekeerd te toonen tusschen de innerlijke gesteldheid, het karakter hoe een krachtige naar buiten gerichte natuur zich in van den kunstenaar en bepaalde stijlmomenten, land- mist en duister terugtrekt en een periode van getob en schapsmotieven, genres, kleur, lijnverloop, détails, en deze menschenhaat begint. overeenkomsten, naar zielkundige onderscheidingen, in Wonderlijk zijn de misverstanden tusschen kunstenaars, een schema (blz. 481) te rangschikken. Het gaat hier van- hun foutieve waardeering, terwijl zij zich als genieters en zelfsprekend niet om scherpe begrenzingen, maar om kenners toch geheel willen geven, „medespelers" willen nuanceeringen, om vloeiende overgangen, in overeen- zijn. Het is te verklaren uit „de onvolledige functie". stemming met het dynamische van ieder groeiproces, De realiteitswaarnemer begrijpt den droomer „den iederen ontwikkelingsgang. Kunstenaars kan men niet in passieven weemoedsmensch" (Havelaar) niet; de fijn- hokjes zetten of determineeren als planten in een gevoelige vindt den realist grof en wijst den schilder- Flora! denker af als „literair"; de intuïtieve vindt alles opper- Met C. H. de Boer nemen'wij gaarne aan, dat het wereld- vlakkig aan den reahst en het koele cerebrale type oordeelt genie Rembrandt „door het myrakuleuze feit van zijn den fijngevoelige als aanstellerig, slap of vrouwelijk, den scheppende almacht tot een God wordt in onze oogen' hartstochtelijke als bombastisch en theatraal. Om een (pag. 315, De Schouw 6 -'43). Rembrandt, evenals voorbeeld te geven: het zal moeilijk zijn voor de fijn- Shakespeare, was een phenomeen, met tienduizend zielen, gevoelige bewonderaars van van Goyen's lyrische kunst, een eenheid van tegendeelen. Schmidt Degener heeft al van Corot's in zacht sfumato geschilderde idyllen, van eens getracht om door te dringen in het geheimzinnige de verdroomde wereld van een Voerman (zie afb. blz. 468) en duistere gebied van Rembrandt's tegenstrijdigheden of van der Ven, om zich in te leven in Böcklin's „Dooden- (Rembr. catal. 1935), die ook in zijn veelzijdige land- eiland", „Ruïne aan Zee "of „Drakenkloof"; in Bracht's schappen tot uitdrukking komen. Men vergelijke b.v. „Oevers der vergetelheid" met scherpe rotsen en aan- eens zijn frissche spontane blijgestemde teekeningen in gespoelde schedels; in Wilhnk's „Zuilenheilige" en andere de omgeving van Amsterdam met zijn wonderlijk ge- „laatste oordeel"-stemmingen. (Het is verleidelijk in dit componeerde beklemmende onweerslandschappen! De verband dieper in te gaan op de gestalte-psychologie, levensbijzonderheden van den meester zijn van groot „Lösungs-" en „Spannungs"-rhythme enz.) belang voor de kennis van zijn persoonlijkheid, van dat Hier openbaart zich verder de eeuwige antithese Dela- fascineerende complex mensch-kunstenaar, waartusschen croix—lngres; klassiek-romantisch; dionysisch-apolhnisch. de tachtigers met hun I'art pour I'art een onnatuurlijke „Het rhythme in de kunstgeschiedenis berust eenvoudig scheiding maakten; de kunst „los van het concrete, bloed- op het feit, dat de schoonheid een zinnelijk en een geestelijk warme leven" (A. B. Roels: Kuituur en Natuur, pag. 212, bestanddeel heeft, waartusschen altijd om het evenwicht De Schouw 4 - '43). of overwicht geworsteld zal worden" (Brom). „En wat zou men b.v. met een Goethe moeten beginnen, Maar iedere kunstenaar is ook lid van de samenleving, wanneer men „de mythe, die uit zijn werk opklinkt" als behoort aan een volk, een ras, een kuituur. Hij ondergaat de ware geschiedenis van zijn eigen leven, als „eigenlijkst de invloeden van het collectieve dat zooveel meer is dan levensbericht" beschouwde, zonder dat particuliere leven duizend-en-een-maal het individu; het „Wij" en het zélf te kennen? In vele moderne schildersbiographieën „Ik" treden in wisselwerking en ook hiervan vormt zich komt al meer en meer het zielkundig onderzoek van den de neerslag in hetkunstwerk. Eenerzijds is dekunstenaar mensch-kunstenaar in de plaats van het beschouwen van met duizend fijne draden sociaal gebonden, anderzijds in voorwerpelijke, technische inhouden en van allerlei geheimzinnig verband met de diepe onderstrooming van „ismen", want hoofdzaak blijft het om aan te toonen, dat den oneindigen Geest. Als wij 't zóó aanvoelen is de kunst een kunstenaar is en zich uitdrukt, zooals hij krachtens niet anders dan de Idee, die zich in de wereld der ver- zijn aanleg van binnen uit moét zijn en niet anders zijn schijnselen openbaart (Hegel). „Alle kunsten zijn kunst kan en zich ontwikkelt in overeenstemming met zijn door taal der Idee te zijn" (Bierens de Haan). eenmalige psycho-physische structuur!

480 INNERLIJKE GESTELDHEID, KARAKTER LANDSCHAPPELIJK GEGEVEN

Natuurlijken waarnemers, sanguinici— naar buiten gericht — warme gevoelig- Gebondenheid aan land en volk; boeren-, visschers-, vee-schilders heid. Zelfbewuste robuste persoonlijkheid — schilders uit één stuk — bonte stojjage, plasticiteit — bij alle natuurgetrouwheid sterk per- ~~realisten — overwegend gezonde blijgestemde kunstenaars —phleg- soonlijk — breed geziene natuur. Intimiteit — straatjes, hofjes, matici — nog meer rustige evenwichtigheid— probleemlooze kunst — dorpshoekjes, levendige zoowel als gedempte kleurgamma's ver- eenvoudig liefdevolle verdieping in het détail zakelijk, ordelijk, tellende kunst romantisch realisme. — niet vrij van— berekening. (Overgangstypen naar—fijngevoeligen en — denkers.) Schilders Ontaardingsvorm Salomon van Ruisdael, Alb. Cuyp, Hobbema, Koekkoek, Roelofs, en Willem Maris, Weissenbruch. Vele Gooische schilders. Bij Jacob verminderde gevoeligheid en aandacht maakwerk, schablone} herhaling, verstarring, maniërisme, peuterigheid, burgerlijke braafheid, onechtheid. Epigonisme bij oppervlakkige naturen.

Hartstochtelijken Nerveuzen, cholerici — primairefunctie — gespannen type, gevoels- Motieven, waaraan de emotie zich direkt kan hechten, dynamisch en stemmingsmenschen, impulsief, driftig. De „breede borstelaar", geladen onderwerpen. Bewogen wolken, verwaaide boomen, regen Sroote prikkelbaarheid —werkt met schokken— in uitersten vallend — en storm, machines, grondwerken, gedraaf van paarden, havens, Sroote hartstochtelijkheid en emotie — zinnelijkheid, directe gevoels- vechtende dieren en menschen. ontladingen in defactuur. Vaak melancholisch perioden van zelftucht en rustige concentratie blootgesteld aan—invloeden. (Overgangs- Schilders den naar „gesloten tragicus".)— Adr. Brouwer, Breitner en vele andere impressionisten en litera- Ontaardingsvorm toren van '80, Jan Sluyters. Sterk coloristisch. Bij verminderde spanning gevaar voor slordigheid en slapte. Over- compensatie in opgeblazen bravoure en grofheid.

Fijngevoeligen Nerveuzen, sentimentcelen, sanguinici — vaak minder vitaal — Droomerige morgen- en avondstemmingen — subtiele vervloeiende oroomers—passieve weemoedsmenschen —vlucht uit de werkelijkheid— vormgeving, teere lijnen (voorliefde voor populier, berk, els) — tona- zoekers naar de diepte — herinneringsleven, vaak sterke introversie. liteit, fijne stemmingen, puntigheid, idyllische sprookjesachtige land- De meer expansievetypen zijn minder ongenaakbaar, vaak zeer geestig schappen, poëzie van het landleven. en gezellig, kinderlijk, hartstochtelijk in reactieven vorm week- Schilders hartig. (Overgangstypen naar realisten, sanguinici.) — Matthys Maris, Janvan Goyen, Aert van derNeer, Mauve, Gabriël, Ontaardingsvorm Jan Mankes, Degouve de Nuncques, Voerman, van der Ven, Corot, Overgevoelige weeke kunst, zoetelijkheid, met gehuichelde innigheid Thoma. en diepte, te ver afdwalen van gemeenschap en werkelijkheid.

Diepzinnigen Denkers en dichters, sentimentcelen, sanguinici, overwegend Weidsche, grootsche, kalme panorama's, romantische brokken 'ntrovers — vaak zeer edele harmonische religieuze naturen — natuur, monumentaliteit, de aarde in zijn geologische gesteldheid, vroomheid — bezonkenheid — oneindigheidsbewustzijn — voorname industrie, ontginning — natuur en arbeid. Ook visionnaire kunst en Beesten, veelzijdig — groote fantasie, groote intelligentie, didactisch. symboliek, heroïsme. (Overgangstypen phlegmatici en „gesloten tragicus".) naar Schilders Ontaardingsvorm Claude Lorrain — Poussin, Caspar David Friedrich, JacobRuisdael, Opeenhooping van gedachten, cerebrale kunst, verstarring in didac- Philips Koninck, Jan Hackaert, Heyenbrock, H. v. d. Velde. tiek. Te veel verstand en te weinig hart.

Tegenstrijdigen Sentimentcelen, cholerici, type van „gesloten tragicus" — onrustig — Geweldige lichteffecten — tegenstellingen tusschen licht en donker, °Pstandig gekweld gevoelsleven, naar binnen gekeerd, verdiept bewustzijn rotsen en ruïnes, kerkhoven, scherpe hoekige vormen, botsende lijnen, eenzaamheidsgevoel — innerlijke tegenstrijdigheden — botsing hevige dynamiek — orkaan en onweer — landschappen met ge- verstand en gevoel — minderwaardigheidscomplexen — angst voor kwelde wezens, martelaars, bedelaars, zieken en noodlijdenden. noodlot, ondergang; worstelend om harmonie met zichzelf en met de Vaak vreemd en somber coloriet. Kosmische bewustwording — wereld, de expansieve typen hebben veel meer contact met de visionnaire kunst. werkelijkheid,— hebben warmere gevoeligheiden gemeenschapsbinding. Schilders Bij de grootsten komt het tot synthese, zij zijn het diepst menschelijk. (Overgangstypen naar nerveuzen, hartstochtelijken en diepzinnigen.) A. Dürer, Hercules Seghers, Vincent van Gogh en vele andere noordsche Germaansche schilders van groot formaat. Ontaardingsvorm Barokke overdrijvingen en theatereffecten, drakerigheiden gedwon- Senheid. Gevaar voor autisme, deformaties, allerlei expressionistische e- a. excessen. Afreageering in afstootelijke, kille of obscene voorstel- lingen, cynisme — onlust — pessimisme.

481 DR FRANS VERMEULEN DE NEDERLANDSCHE BEELDHOUWKUNST IN EUROPA V (Slot) Gerhard is de Nederlandsche meester, realisme paart zich hier aan de italiaansche elegantie van die de Italiaansche barok uit de, overigens in de vroege barok, en aldus schiep Gerhard hier de eerste wezen ook reeds Nederlandsche school van volledige synthese van Noord en Zuid, waardoor hij voor HubertGiovanni da Bologna, omzet in noordelijke de vroege barok in Zuid-Duitschland eenzelfde beteekenis vormen, waarin naar echt Nederlandschen aard het gevoel krijgt als Cornelis Floris voor deRenaissance in de Neder- voor ruimte en bovenal voor de schilderachtig gevoel- landen. Het werk vond dan ook navolging, in de eerste de ruimte overheerscht. Dit spreekt reeds duidehjk uit plaats bij Gerhard's leerling Hans Reichel, toen deze in zijn groote Mars en -groep, waarin de in evenwijdige 1603 den St. Michael schiep aan den gevel van het Tuighuis richtingen twee aan twee elkaar overkruisende ledematen te Augsburg, en tenslotte nog in 1733 boven het portaal een spel van schaduwrijke diepten en lichtende „hoogsels" van het Michaelsklooster te Hildesheim. veroorzaken, welker picturale werking evenzeer Neder- Het is wel opmerkelijk, dat Gerhard in zijn rol van landsch is als derobuuste erotiek, die onmiddellijk Rubens bemiddelaar tusschen Italië en Duitschland, als evenknie voorspelt. Zijn vrouwenfiguren zijn forsch maar nooit een tweeden Nederlandschen beeldhouwer naast zich vond zwaar of vleezig, de mannen meer pezig dan gespierd; in den te 's-Gravenhage geboren Adriaen de Vries de gewaden sterk geplooid, als vochtig tegen het lichaam (omstr. 1560—1626), eveneens een leerhng van Giovanni hangend; in de vloeiende gelaatsprofielen gaat een rechte da Bologna. Nagenoeg evenwijdig loopen de levenswegen lijn van het voorhoofd over den neus naar den ietwat van de beide meesters. Want ook Adriaen de Vries komt gewipten neustop; het haar ligt in lange, golvende lokken uit Italië naar Duitschland en krijgt al spoedig opdrachten om den schedel. van keizer Rudolf 11, voor wien hij zijn eerste groote Deze kenmerken vinden wij ook terug bij zijn latere werken schiep: eene Psyche, thans in het Nationale in München vervaardigde werken, zooals de bronzen museum te Stockholm en een Mercurius met Psyche, Bavaria van 1596 in den Hofgarten, de in aansluiting bij thans in het Louvre. In 1596 vinden wij den Haagschen de Augustusfontein van Augsburg ontworpen zg. Wittels- meester in Augsburg, waar hij, in het voetspoor van bacher fontein in de Residentie te München en de Hubert Gerhard, twee stadsbronnen te vervaardigen krijgt. Perseusbron in den Grottenhof van ditzelfde gebouw In 1598 werd de eerste, de Mercuriusfontein voltooid, voorts een Mariabeeld, thans staande op een zuil op het die, als rustpunt voor het oog, in het knooppunt van twee Mariaplein, maar afkomstig van het hoogaltaar der Lieve- breede Augsburgsche straten werd geplaatst (zie afb., vrouwenkerk. Met zijn Duitschen leerling Hans Krumper blz. 486). De bronzen figuur van Mercurius herinnert werkte hij tot 1597 aan de verandering van het laat- onmiddellijk aan den Mercurius van Bologna in het gotische grafmonument voor keizer Lodewijk den Beier, Bargello; men vergelijke slechts de afb. op blz. 440 van eveneens in de Lievevrouwenkerk, dat hij omkleedde met ons vorige nummer. Trouwens ook de voor Rudolf II de beelden van Beiersche hertogen en vier op de hoeken vervaardigde Mercurius (uit het Louvre) was reeds een knielende krijgers, een motief, dathij wellicht in zijn jeugd navolging van dezelfde figuur. Maar er is hier — zooals had leeren kennen bij het praalgraf van Engelbert II van A. E. Brinckmann terecht heeft opgemerkt in zijn Barock- Nassau in deLievevrouwenkerk te Breda. Zijn vermaardste skulptur — toch een sprekend verschil: met het oog op de en invloedrijkste werk werd wel het bronzen beeld van plaatsing in het midden van een kruispunt van straten den beschermheilige der Duitschers, den aartsengel wordt de romp sterker gedraaid, de rechterarm met den Michael, die Lucifer verslaat, dat hij omstreeks 1590 staf zwaait benedenwaarts gestrekt naar voren, en terwijl tusschen de beide portalen in den voorgevel van de het hoofd terzijde buigend deze richting volgt, wordt de St Michaëlskerk aan de Neuhauserstraat plaatste. linkerarm omhoog geheven, zoodanig dat de hjn aan den De indrukwekkende groep is duidelijk geïnspireerd benedenarm met opwaarts wijzende hand evenwijdig op het bekende schilderij van Raffael, dat paus Leo X loopt met den hals en als het ware de voortzetting vormt in 1518 aan den Franschen koning Frans I schonk en van het naar achter geplaatste rechterbeen. Aldus krijgt dat thans in het Louvre hangt. Maar in de bewogen ook deze figuur, als bijv. de Sabijnsche Maagdenroof dramatiseering van dezen strijd tusschen Hemel en Hel van Bologna, een schroefvormige beweging, maar zij is gaat Gerhard boven Raffael uit. Gedurfd noordelijk ruimtelijk van sterker plastische werking; zij is geheel

482 als vrijstaand lichaam, van alle zijden gelijkelijk te bena- waarop de uit den dood verrijzende Christus in brons, deren en te zien gedacht. Zijn tweede bron was de in 1602 omgeven door bronzen figuren van de wachters bij zijn voltooide, door Wolfgang Neidhardt in brons gegoten graf. Het voorbeeld voor de totale compositie is ontleend Herculesfontein (zie afb., blz. 485), geplaatst in de aan de Opstanding van Christus door Santi di Tito in Maximiliansstraat, tusschen. de Mercuriusfontein en S. Croce te Florence, terwijl de bronzen soldatenfiguren Gerhard's Augustusfontein en in de compositie eenigszins sterk herinneren aan de figuren van Giuliano en Lorenzo niet laatstgenoemde overeenkomend. Immers, terwijl het di Medici, in hun grafkapel te Florence, door Michel- voetstuk van de Mercuriusfontein zeer eenvoudig is be- Angelo. Maar in vergelijking tot dezen geweldigen voor- handeld, plaatste hij thans den met de zevenkoppige ganger zijn de houdingen bij de Vries overdreven en ge- hydra strijdenden Hercules op een driezijdig piëdestal, op kunsteld geworden,alvalt eengrootkunnennietteloochenen. welks hoeken drie bekoorlijke badende Nayaden zitten Aantrekkelijker dan dit in hoofdzaak in 1617—1620 vol- die behooren tot het kostelijkste dat De Vries heeft ge- tooide werk zijn de bronzen groepen van Venus en Adonis schapen. Tusschen deze argeloos-natuurlijke vrouwen- en een Maagdenroof op de slotbrug te Bückeburg, waarin figuren zijn in de zijvlakken van het voetstuk drie weer herinneringen aan Giovanni da Bologna naklinken. allegorische reliëfs aangebracht, waarin zich eigen Ongeveer tezelfdertijd (1616—'23) schiep de meester aard en afkomst van den Nederlandschen beeldhouwer negen bronzen figuren van goden en godinnen voor een duidelijk uispreken, tegelijk de richting aanwijzend fontein in het Deensche slot Frederiksborg. De Zweden Waarin zich de geheele Europeesche beelhouwkunst thans ontvoerden deze werken in 1660 naar Drottningholm, ging ontwikkelen, namelijk de schilderachtig-atmosphe- zooals reeds tevoren, in 1648, de bronzen beelden, die rische opvatting van de plastische vormen. Dit is een de Vries nog in 1623—'27 in opdracht van Wallenstein noordelijke, maar in hetbijzonder een echt-Nederlandsche voor den tuin van het paleis Waldstein te Praag had ver- trek. Wij onderkennen reeds in de Augsburgsche reliëfs vaardigd. Vooral deze laatste werken, tuinbeelden, toonen van de Vries (afb., zie blz. 485) de tendentie naar het duidelijk het schilderachtige karakter dezer beeldhouw- gebeeldhouwde schilderij: tegen een achtergrond van kunst, die met haar naar alle zijden elkaar vrij kruisende perspectivisch weergegeven architectuur staan de figuren en omvattende vormen en met haar sterk verspringende hl sterk „schilder-achtige" groepeering zoodanig achter lichteffecten en tegenstellingen van licht en schaduw het en naast elkander, dat, hoewel zij nagenoeg in één zelfde streven naar het „heldonker", het „clair-obscur" der gelijk- vlak liggen, doorfijn zich wendende,vloeiende modelleering tijdige Nederlandsche schilderkunst op geniale wijze be- en bijna impressionistisch werkende lichteffecten, diepte- nadert. werking en het gevoel van ruimte en lucht er tusschen Kort na Adriaen de Vries, in 1603,kwam ook de goud- Wordt verkregen. Deze vol-plastische schilderachtigheid smid en schilder Paulus Willemsz. van Vianen naar het kenmerkt overigens geheel de compositie en alle onder- hof te Praag. Hij behoorde tot de vermaarde goudsmids- deelen van deze fontein, die „de mooiste is van Duitsch- familie van dien naam te , waar hij omstr. 1550 land uit dezen tijd" (Brinckmann), en die de geboorte was geboren. Tot 1596 was hij in Itahë geweest en daar beteekent van de beeldhouwkunst der Barok in het had hij zich in de school van Benvenuto Cellini en Bologna Noorden. een reliefstijl eigen gemaakt, die van bijzondere beteekenis Deze barokke schilderachtigheid ontwikkelt zich werd voor de ontwikkehng van de goudsmeedkunst. Op- verder, wanneer Adriaen de Vries in 1601 naar Praag trekt, merkelijk is de overeenkomst tusschen den Mercurius op dat toen de residentie was van den Duitschen keizer een door hem gedreven zilveren schaal in de Ned. Herv. Rudolf 11, een prachtlievend en kunstzinnig vorst, die Kerk te Rijswijk, uit 1607, en den Perseus van Hubert uier een kolonie van kunstenaars had samengetrokken, Gerhart te München. Waaronder talrijke Nederlanders, als zijn hofschilders Het is belangwekkend te zien hoe tezelfder tijd gelijk- Bartholomeus Spranger en Hans van Aken, verder Otto soortige bedoelingen tot uitdrukking komen in het werk van Veen, de vermaarde bouwmeester-schilder Hans van een anderen Nederlander in Zuid-Duitschland, Hans Vredeman de Vries en zijn zoon Paul, en vele anderen. Morinck uit Hoorn, die van 1578 tot aan zijn dood in Nu begint een periode van verbazingwekkend vruchtbare, 1616 werkzaam was in dat oude centrum van Nederland- vooral ook vlotte en virtuose werkzaamheid in het leven schen invloed Konstanz, aan het Bodenmeer, waar wij Van dezen beeldhouwer, waaruit wij o.a. twee prachtige meer dan een eeuw vroeger den grooten Nicolaas Gerhart borstbeelden vankeizer Rudolf II uit 1603 en 1607kennen, van Leiden werkzaam zagen (zie blz. 123 van dezen jaar- voorts eenige allegorische reliëfs, thans te Weenen, en gang). Kenmerkend ook voor zijn kunst is de wel typisch talrijke kleinere bronzen figuren. Deze soms al te vlotte Nederlandsche voorkeur voor het schilderij-achtig opge- Werkzaamheid eindigt niet als de keizer in 1612 sterft. vatte relief (afb. blz. 486). Vries krijgt nu opdracht voor den vorst Ernst von Intusschen was ook in het klassieke land der beeldhouw- Schaumburg een doopbekken in de kerk van Bückeburg kunst, in Itahë, deinvloed der Nederlanders nietuitgewerkt. te vervaardigen (1615). Daarna volgt, als een van zijn be- En voornamelijk in Rome zien wij door toedoen van uit langrijkste scheppingen het mausoleum in het koor van de de Nederlanden stammende kunstenaars verwante ver- kerk te Stadthagen, een groot drieledig marmeren voetstuk schijnselen optreden als in Duitschland. In het laatste

483 kwart van de 16e eeuw werken in de Eeuwige stad de het blok marmer zich voegende plastische bewerking, die beeldhouwer Nicolaas Pippi uit Atrecht en Hans van te eenenmale verschilt van de Berninische Barok, en een der Vliet,genaamdEgidio dellaRiviera, aan de praalgraven teruggrijpen op den strengeren plooienval en op de ge- der pausen Pius V en Sixtus V in de Sixtuskapel van de bondenheid der Antieken, zooals deze ook een vroeger kerk S. Maria Maggiore. Zij versieren deze kolossale tijdvak der Renaissance had gekend. En juist in deze monumenten met eene reeks reliëfs, die geheel in de weekheid en in deze verstilling, die tegehjk een zoo sterke Nederlandsche traditie zijn gedacht, zooals wij deze reeds, maar onbepaalde ruimtewerking uitoefent, is dit werk uitgaande van Cornelis Floris, zagen groeien in de werken van Frans Duquesnoy geheel Noordehjk, geheel Neder- van Alexander Colijn, Giovanni da Bologna (Jan van landsch, en veel minder dan bijvoorbeeld een Bernini Dowaai) en Adriaan de Vries. Uit de vrij gelijkmatig aan den tijd gebonden, dus van alle tijden. bewerkte vlakken springen deelen van figuren, koppen, ledematen naar voren; daarachter openen zich wijde land- Intusschen zou het hem, die ons betoog tot dusver heeft schappen, waarin lucht, dampkring en wolken zijn uit- gevolgd, kunnen lijken als zou de Nederlandsche beeld- gebeeld op een impressionistisch-bewogen wijze, die onge- houwkunst overal in Europa hebben gebloeid behalve in twijfeld het uitgangspunt en den voedingsbodem leverde Nederland! Het dient erkent, dat, althans in de door en voor de kunst van den grootmeester der Italiaansche doorburgerlijke en bovendien star-Calvinistische noorder- Barok Giovanni Lorenzo Bernini, die zonder deze Neder- hjke Nederlanden, het „Holland" van de tweede helft der- landsche voorloopers niet denkbaar ware. 16e en van de wat al te eenzijdig „onvolprezen" 17e eeuw, Juist in den tijd, dat Bernini zijn eerste groote jeugd- het dient erkend, dat hier de omstandigheden niet guns- werken schiep voor de villa van Scipione Borghese, in tig waren voor een krachtige eigenlandsche ontplooiing van 1619, verschijnt in Rome een geniaal Zuid-Nederlandsch de beeldhouwkunst. beeldhouwer, de 25-jarige Frans Duquesnoy uit Brussel De beeldhouwkunst immers, wisselwerking en samen- (1594—1643). Hij was de leerling van zijn vader, den spel van plastischen vorm en ruimte, vraagt een breeder door zijn „Manneken-pis" te Brussel populair geworden armslag en weidscher horizonten dan een klein volk van Jéröme Duquesnoy, maar onderging tegelijk den invloed zij het nog zoo stoere, nog zoo ondernemende burgerkoop- van den toen op het hoogtepunt van zijn bloei staanden lieden - en Calvinistischekooplieden boyendien-konbieden. Rubens. Zijn reliëfs met musiceerende engeltjes aan het De beeldhouwkunst is bovenal eene monumentale ge- hoogaltaar van de Apostelenkerk te Napels, uit omstr. meenschapskunst, die het breede gebaar behoeft en den 1630, zijn als gebeeldhouwde schilderingen van den onbekrompen zin voor levensluister. Deze zin, die leefde, grooten Antwerpenaar, waarbij wij vooral denken aan en nog leeft, in het land van Rubens, ontbrak vrijwel in diens welbekende doek „Kinderen met den vruchten- het land van Rembrandt. En daardoor ontbraken tevens slinger" in de Pinakotheek te München, dat overigens de opdrachten, waardoor alleen een beeldhouwkunst van oorspronkelijk deel uitmaakte van .... het hoogaltaar beteekenis tot bloei kan komen. van S. Maria in Vallicella te Rome, welks schilderingen In dit land, waar in debinnenhuizen der gezetenburgerij Rubens in 1607 voltooid had (volgens Evers, Peter Paul eene ongeëvenaarde paneelschilderkunst haar voedings- Rubens). Wanneer wij dan echter bevinden, dat deze bodem vond, kreeg de beeldhouwkunst slechts tweemaal altaarschildering op haar beurt weer haar voorbeeld had eenige kans tot opkomst: in de stad der „koninklijke koop- in de reliëfs met vruchtenslingers dragende engeltjes aan lieden", het machtige Amsterdam uit de eerste helft van pausehjke praalgraven in S. Maria Maggiore, die tot stand de 17e eeuw, en in de residentie der stadhouders, het kwamen onder medewerking, of althans onder zeer sterken vorstelijk 's Gravenhage ten tijde van den kunstzinnigen invloed van de zooeven besproken Nederlanders Pippi en Frederik Hendrik. van der Vliet, wanneer wij dit alles waarnemen, dan zien In Amsterdam staat met den stadsbouwmeester Hen- wij, hoe de kringstroom met Duquesnoy zich sluit. Inder- drick de Keyser (1565—1621) voor het eerst sinds de daad beteekende het werk van Duquesnoy de samen- middeleeuwen een beeldhouwer van beteekenis op. Zijn vatting van de tot dusverre in Rome optredende Neder- belangrijkste werk als zoodanig was het praalgraf van landsche invloeden. Niet alleen echter de samenvatting prins Willem I in de Nieuwe kerk te Delft, dat, naast maar tevens een verdere ontwikkeling, die behalve in tal zekere invloeden uit de Fransche school, eenerzijds aan- van kleinere beeldhouwwerken het duidelijkst zich af- sluit bij Cornelis Floris en anderzijds een opmerkelijke teekent in zijne twee monumentaalste scheppingen: den bloedverwantschap vertoont met het werk van Hubert H. Andreas, geplaatst voor een der groote pijlers onder Gerhard te Augsburg. De bekende op de punt van één den koepel van de St. Pieterskerk, in 1640 onthuld, en voet zwevende Faam dezer Delftsche tombe is een in een een in 1630 vervaardigde H. Susanna in de kerk van O.L. zedig wijd gewaad gehulde tweelingzuster van een minder Vrouw van Loreto, eveneens te Rome. Vooral in dit preutsche Faam van den Franschen Bologna-volgeling laatste werk (zie afb. blz. 485) vinden wij, naast een Biard. Maar de metalen beelden op de vier hoeken} uiterst gevoelige, Nederlandsch-picturale weekheid van allegorische voorstellingen van Gerechtigheid, Vrijheid, modelleering, tegehjk een terughoudendheid, eene ge- Kracht en Godsdienst, zijn even onmiskenbaar verwant slotenheid van omtrek en eene naar de vier vlakken van aan de figuren van de Augustusfontein te Augsburg, juist

484 ADRIAAN DE VRIES: HERCULES-FONTEIN TE AUGSBURG ADRIAAN DE VRIES: RELIËF VAN DE HERCULES- FONTEIN TE AUGSBURG: MINERVA DE STEDE- MAAGD BEGROETEND

DE KRACHT VAN DE TOMBE VAN DE GODSDIENSTVAN DE TOMBE FRANS DUQUESNAY: DE H. SUSANNA PRINS WILLEM I TE DELFT VAN PRINS WILLEM I TE DELFT ROME

485 486 en vooral in het modelé van den plooienval der gewaden, De enge verbindingen die ontstonden door het huwehjk ui de behandeling van het haar en in de lijn der gelaats- van den Grooten keurvorst van Brandenburg, Friedrich Profielen (zie afb. blz. 485). Wilhelm, met prinses Louise Henriette, dochter van prins De grootste daad van onzen bloeitijd was echter op Frederik Hendrik van Oranje-Nassau, verschaften tal van kunstgebied de bouw van het geweldige stadhuis van Nederlandschen kunstenaars werk in West- en Noord- Amsterdam, dat vermoedelijk — zeker is dit volstrekt Duitschland, en zoowel in het Kleefsche en Munstersche ui-t — naar een ontwerp van in 1648 gebied, als in de Mark Brandenburg tot in Berhjn. Onder Werd begonnen als een gedenkteeken voor den Vrede van hen ook beeldhouwers als Bartholomeus Eggers, die als Munster. Voor de eerste en eenige maal in onze Noord- leerling van Quelhen aan het Amsterdamsche stadhuis Nederlandsche bouwkunst ontstond hier eene waarachtige werkzaam was geweest en inzijn werk aansluitbij Hendrick «ruimte-compositie" in den grooten stijl der Barok, de Keyser en bij Verhulst. Een marmeren borstbeeld van Waarbij ruimte, sculptuur en schildering samensmelten graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen, dat Eggers voor tot één onverbrekehjke plastische eenheid. En voor de den tuin van diens „Mauritshuis" in Den Haag had ver- eenige maal was hier ook gelegenheid tot uitvoering van vaardigd, werd in 1669 op last van den opdrachtgever een groot program van monumentale beeldhouwkunst. De overgebracht naar den vorstelijken grafkelder te Siegen, kunstenaar, die hierbij tot de leiding werd geroepen was waar het zich nog bevindt. In 1687 trok Eggers naar Berhjn, de vermaarde Antwerpsche beeldhouwer Artus Quelhen waar hij elf, thans in de Witte zaal van het Slot staande de Oude (1609—1668). „Bijna zoo geweldig, veelzijdig marmeren beelden van Brandenburgsche keurvorsten georiënteerd als die van Rubens is de persoonlijkheid van en vier keizerbeelden afleverde. Artus Quelhen den Oude. Zijn oeuvre vertegenwoordigt Thomas Quelhen, eenzoon van Artus den Jongerewerkte Ua den schoot van de Barok alsook op het gebied der plas- in de jaren 1695—1709 te Lübeck en gaf aan de gemanie- üek, klein-architectuur en sierkunst de meest universeel reerde Noordduitsche beeldhouwkunst nieuwe impulsen, geldige formule van het Vlaamsch naturalisme" (Dr vooral door zijn grafmonumenten, als die welke tot voor Juliane Gabriels). In 1640 uit Rome teruggekeerd, waar kort nog in de thans verwoeste Mariakerk te Lübeck nij in de school van zijn landgenoot Duquesnoy was aanwezig waren. Zijn begaafde leerling, waardig voortzetter gevormd, verzamelde hij vele leerlingen in zijnewerkplaats, van de Nederlandsche traditie tevens, was Gabriel Grupello Waaronder zoo bekwame meesters als zijn verwant Artus II van Geeraardsbergen (1644—1709), die dezerichting naar Quelhen, de Jongere en Rombout Verhulst. Laatstge- Dusseldorf overbracht, naar het hof van keurvorst Jan noemde vergezelde zijn leermeester in 1650 naar Amster- Willem, wiens ruiterstandbeeld getuigde van het talent dam, dat nu tot een haard van Nederlandsche beeldhouw- van zijn schepper. kunst wordt, die van hier over geheel Noord-Europa gaat Zoo werkten nog vele Nederlandsche meesters en hun Uitstralen. De machtige, bloedwarme scheppingen van leerlingen overal in Europa, in een tijd dat, sinds het einde Quelhen, zijne beelden voor de Vierschaar en zijne frontons van de 17e eeuw de Nederlandsche kunst hare levens- aan voor- en achterzijde van het stadhuis gaven hierbij kracht en hare Europeesche beteekenis ging verliezen. den toon aan, waarbij komt, dat hij tevens een meester Nog eenmaal echter hebben twee grootmeesters in hun 1Q de portretkunst was, waarvan ons de voorbeelden werk alle krachten als het ware samengevat, die de Neder- bewaard bleven in zoo prachtige borstbeelden als van landsche geest in debeeldhouwkunst had gewekt. Het waren Constantijn Huygens te 's Gravenhage, Jan en Balthasar de geweldige beeldhouwer van hetPruisische koningschap, Moretus in het museum Plantijn te Antwerpen, Jan de Andreas Schlüter (1664—1714), en de geniale Weensche Witt in het museum te Dordrecht en vele anderen. dichter van den beitel, Georg Raphael Donner (1693— Zijn medewerker Rombout Verhulst uit 1741). En nu het merkwaardige: terwijl de Noordduitsche, (1624—1696) werd de grootmeester der praalgraven voor Pruisische beeldhouwer aansluit bij de tradities uit de Nederlandsche zeehelden, als die van Michiel Adriaansz. Quellinusrichting, die hij, als in zijn standbeeld voor den deRuyter in de Nieuwekerk te Amsterdam, voor Maarten grooten keurvorst, met genialen greep plotseling als op Karpertsz. Tromp in de Oude kerk te Delft (1695), Jan hooger plan stelt (zie afb.,blz. 486), zien wij denWeenschen en Cornelis Evertsen in de Nieuwe kerk te Middelburg. meester teruggaan op de Noord-Nederlandsche tradities e invloed van zijn werk reikt tot in Zuid-Duitschland, van Hubert Gerhart en Adriaen de Vries, zooals deze in Waar wij in graftomben van den beeldhouwer Achilles de Augsburgsche bronsgieterswerkplaatsen waren over- Kern, bijv. die voor veldmaarschalk graaf Melchior von geleverd, waar Donner ook de techniek leerde voor zijne Hatzfeld te Laudenbach, onmiddelhjk aan Verhulst scheppingen als de fontein op de Mehlmarkt te Weenen borden herinnerd. Vlaamsch naar den geest van (zie afb. blz. 486). Quellinus is ook het groote relief met de Aanbidding Zoo bhjkt dan de Nederlandsche beeldhouwkunst, die der Koningen op het Driekoningenaltaar in den Dom op eigen bodem nauwehjks vermocht te bloeien, uit kracht te Trier (1711), en in 1717 voltooit J. F. van Helmont van den volksgeest die haar bezielde, door geheel Europa, voor het Maccabeeën-klooster te Keulen het later in en allereerst daar waar een verwante volksaard den bodem de St. Andreaskerk aldaar geplaatste, Zuid-Nederlandsch vormde, een invloed te hebben geoefend, die dien van barokke hoogaltaar. de schilderkunst in haar hoogsten bloei evenaart.

487 ELSA M. VALETON Is herleving en vernieuwing van de kleederdracht mogelijk ?

buitenlander leeft veelal in deveronderstelhng, inbegrip van Staphorst. Juist in de Zeeuwsche gebieden dat er in ons land een zeer rijke en veelvormige zien wij den teruggang, evenzoo langs de Zuiderzee. dracht gedragen wordt. Het zijn niet alleen Het spreekt wel vanzelf, dat velen zich bezig houden de Amerikanen, die denken, dat wij in pof- met de vraag, waar dit zijn oorzaak vindt. Hoe komt het Debroeken, met mutsen en klompen door daarbij Volendammer op dat de dracht verdwijnt? En als tweede, direct het leven gaan. Ook ten Oosten van onze grenzen is men aansluitende vraag: Wat kunnen wij daartegen doen? nog dikwijls de meening toegedaan, dat een zeer groot Het zijn vooral de schoonheid-minnenden, die zich met gedeelte van de boerenbevolking in dracht gekleed is, deze vragen bezig houden, zij, die de dracht liefhebben in welke meening men versterkt wordt door lange en korte om zijn kleurigheid, om zijn stijl, omdat de menschen verhandelingen in de pers, al of niet van „typisch Hol- in dracht wezens zijn met een eigen karakter anders dan landsche" foto's voorzien. Het gaat hier als met de volks- de alledaagsche menschen in burgerpakken en mode- gebruiken. Legt men een knipselarchief aan van de in de jurken. Het zijn de menschen van het palet en van het bladen verschenen artikelen over dit onderwerp en leest tooneel, die de volksdracht hefhebben en haar noode zien men deze van de laatste jaren door, dan krijgt men den ondergaan, die dan ook zich steeds weer afvragen: hoe indruk van een rijk geschakeerd volksleven. Komt men kunnen wij dit behouden. Maar er zijn ook de anderen, dan echter ter plaatse, dan blijkt, dat er in het geheel niets de volkskundigen, die de dracht niet slechts zien als uiting of dat er nog slechts sprake is van een rudimentair gebruik. van schoonheid, maar als de expressie van wat er leeft Zoo gaat het ook met de kleederdrachten. Leest men de in het volk, als één van de uitdrukkingswijzen van het krantenberichten, dan krijgt men eveneens den indruk volksleven, waarvan de gebruiken en het handwerk er van een groote verscheidenheid op drachtengebied, andere zijn. Ook zij, die dieper doordrongen in de waarde terwijl, als men ook hier weer ter plaatse komt, bhjkt, van dit alles, zien met droefenis, hoe het verloren gaat dat er b.v. nog één oude vrouw in dracht is; maar al te en staan evenzeer voor de vraag, hoe het te behouden. veel put men nog zijn stof uit de bekende boeken, die Daartegenover staan die vele nuchterhngen, die de dracht echter vrijwel zonder uitzondering reeds eenige tientallen alleen maar zien als iets, dat onhygiënisch en lastig is, als jaren terug geschreven werden, om van oudere nog in ets, dat toch eigenlijk maar gek is . . en ieder mensch het geheel niet te spreken. En de dracht staat niet stil, ziet er toch liever gewoon uit! En terwijl de meeningen ze verdwijnt. Waar twintig jaar geleden nog tien vrouwen zoo verdeeld zijn, ieder zijn gedachten heeft over het in dracht gingen, is er nu misschien nog maar één; waar probleem, er in de couranten over geschreven wordt en twintig jaar geleden de schoolkinderen op bepaalde wijze de nuchteren en de schoonheidsminnenden elkaar in de gekleed waren, ziet men er nu geen een meer. haren zitten, gaat het in dracht gekleede deel van ons Ge zult me misschien tegenwerpen: Marken, Volendam, volk zijn gang; telkens meer moeders kleeden hunkinderen Staphorst, onze kleederdrachtencentra zijn er toch nog in een burgerpak of dito jurk, steeds meer jonge vrouwen steeds en we bespeuren daar toch weinig van achteruitgang! leggen hun kap afen koopen een hoed bij C & A, en geen Inderdaad, er zijn bepaalde drachteneilanden, die de jongeman is er, die niet liever een pet op heeft dan het kleeding in vrijwel volledigen vorm handhaafden. Molken- hoofddeksel, waarmee zijn grootvader ter kerke ging- boer geeft in zijn boekje (De Nederlandsche Nationale En elders zien wij hoe de dracht zich wijzigt, hoe een Kleederdrachten, Amsterdam 1917) een kaart, waarop muts grooter wordt en een anderen stand inneemt, hoe de gebieden met volledige, gedeeltelijke of verdwenen een sterke eigen geweven stof plaats maakt voor een dracht zijn aangegeven, zooals deze in 1916 konden worden confectiestof, hoe een zware zijden omslagdoek verdwijnt vastgelegd. Wij vinden ook daar de eilanden met volledige voor een flodderig ding met schelle kleuren, hoe hier de dracht, maar we moeten tevens vaststellen, dat deze gedempte kleuren plaats maken voor fel contrasteerende eilanden nu, een goede 25 jaar later, alweer aanzienhjk en elders juist de kleur overgaat in een stemmig zwart. ingekrompen zijn. Molkenboer noemt Walcheren, Zuid- Wij, die erover theoretiseeren, staan er bij en zien toe. Beveland, een gedeelte van Zeeuwsch-Vlaanderen, Volen- Toch is het getheoretiseer niet zoo nutteloos als het dam, Marken, Urk en de geheele Zuiderzeekust met misschien hjkt. Want het geeft ons het antwoord op de

488 vraag: hoe komt het dat de dracht verdwijnt ? En wanneer naar de natuur", van het weten, datmen met een steedsche wij de oorzaken voor het verdwijnen van de dracht kennen, japon een gek figuur maakt in de vrije natuur. Men wil dan weten we dus ook, dat wij door deze weg te nemen, terug naar het bodemverbondene en zoekt nog. Wij zien de dracht in stand kunnen houden. De tweede vraag dat overal, op het gebied van meubels (de z.g. boeren- ïs dan deze: laten die oorzaken zich wegnemen? meubels en de rustieke stijlen), van keramiek en aarde- Het verdwijnen van de kleederdracht is slechts een werk en allerlei ander handwerk. Men is zoekende en het onderdeel van het verdwijnen van al datgene, wat ons gevaar voor eenongelooflijken Kitsch op dit gebied is groot. volksleven een zoo eigen karakter geeft. Ook de volks- Niet voor niets draagt zoo nu en dan de Haagsche of gebruiken verdwijnen of zijn verdwenen, het oude hand- Amsterdamsche iets wat op een Dirndl lijkt, een soort werk kwijnt of wordt nog slechts door ouderen beoefend, japon, geïnspireerd op de drachten uit Zuid-Duitschland net volkslied is reeds lang gestorven en met den volksdans en Tirol, die daar al tot een mode is ontaard, maar door is het al niet veel beter gesteld. Het vindt zijn oorzaak bezoekers uit het buitenland, Amerikanen, Engelschen, daarin, dat de oude besloten dorpsgemeenschappen Franschen en ook Nederlanders, grif is overgenomen en verdwenen zijn, dat de wereld ook voor den boerenmensch overgebracht naar hun eigen landen, waar ze nog veel grooter enwijder is geworden, dathij kennis heeft genomen minder op.haar plaats is. Men is in handen van de mode van de steedsche beschaving en terwille van deze, die gevallen, die een oorspronkehjk gezond verlangen op hem meer gemak bracht, eigen kuituur heeft opgegeven. verkeerde wijze wist te bevredigen. Want de stedeling, Niets is een betere spiegel van het boerenleven dan de die zich een kleed wil scheppen voor zijn vacantiedagen, kleederdracht die van de geboorte tot aan den dood in kan nooit een boerendracht aantrekken, tenzij hij zelf steeds andere vormen het leven van man en vrouw be- uit een bepaalde streek afkomstig is, waar zijn voor- geleidt. Misschien is dit nergens beter tot uitdrukking vaderen die dracht droegen. De dracht is aan de streek, gebracht dan in het boekje van Dr Mathilde Ham, Das soms aan een enkel dorp gebonden, zij is deel van het Lebensbild eines oberhessischen Trachtendorfes (Jena leven van de bevolking en kan daaruit niet willekeurig 1936), waarin zij, zooals de titel reeds aangeeft, aan de losgemaakt worden. Willen wij voor de stedelingen een hand van de beschrijving der dracht een levensbeeld geeft eenvoudige dracht scheppen, een dracht, die iets eigens van de bevolking van een klein dorp en zoo bewijst, hoe heeft en niet afhankelijk is van de grillen der mode, dan nauw dracht en volksleven verbonden zijn. moeten wij teruggaan tot den oervorm van onze kleeding. Zal het nu mogehjk bhjken deze oorzaken voor het Met dezeneenvoudigsten vorm moeten wij beginnen, zooals verdwijnen van de dracht weg te nemen ? Zullen wij de dat reeds vroeger in verschillende jeugdbewegingen werd dorpsgemeenschappen weer in hun ouden vorm kunnen getracht en zooals dat thans zeer goed daar weer zou herstellen, en de boerenkultuur doen kunnen herleven? kunnen worden geprobeerd. Dat men daarbij behalve op Wanneer wij dit zóó zien, dat wij het oude weer willen den eenvoud en de schoonheid van lijn ook den nadruk herstellen in zijn vroegeren toestand, dan moet het ant- behoort te leggen op eenvoud en schoonheid in stof en woord „neen" luiden. Er is geen terug mogehjk, want bij kleur, behoeft wel niet onderstreept te worden. alles, wat de boer verloren heeft, heeft hij toch ook ge- Een tweede vraag, waarvan de oplossing echter nog in Wonnen en die winst zal hij niet kunnen en willen afstaan. een ver verschiet ligt, is deze: wanneer er bij de boeren- £>e oude dorpsgemeenschappen herstellen zal niet mogelijk bevolking behoefte zal gaan bestaan aan een eigen dracht, blijken en de invloed van de stad te niet doen, evenmin. hoe zal die dan ontstaan en kunnen wij daaraan iets doen ? Daarvoor is ons land ook te klein van oppervlakte en Wanneer in dit geval de dracht geheel is uitgestorven, grijpen stads- en dorpsleven te zeer in elkaar. En toch dan zal er dus iets nieuws geschapen moeten worden. bestaat er de mogelijkheid, dat er in een fleren en zelf- Ook hierweer moeten wij uitgaan van het allereenvoudigste. bewusten boerenstand iets groeit, dat men een nieuwe Hier zal iemand, die een grondige studie van de kleeding boerenkultuur zou kunnen noemen. Het is alles nog zeer heeft gemaakt, de leiding moeten geven, opdat niet iets hypothetisch — de mogelijkheid bestaat, meer niet — onevenwichtigs en onharmonisch zal ontstaan. Een uit- de symptomen, die daarop wijzen, zijn nog heel gering. gebreide kennis van de kleeding in het algemeen èn van Wij kunnen wel werken in die richting, wel propaganda de drachten in het speciaal te bewerken gebied zijn een maken, maar tenslotte moet het toch groeien uit het vereischte om een nieuwe kleeding te kunnen scheppen. boerenvolk zelf, wil het echt zijn en duurzaam. Dan zal Al bestaat de behoefte van het landvolk aan een nieuwe °ok de behoefte naar een eigen kleeding kunnen ontstaan, dracht nog allerminst, toch moeten wij rekening houden een kleeding, die voortbouwt op de oude dracht, maar met de mogelijkheid, dat zij eens zal ontstaan. Wij moeten wij een fangepast is aan de eischen van den tijd. Die behoefte ons daarop voorbereiden, hetgeen wil zeggen, dat ls er nu nog niet, zeker niet bij dat gedeelte van de boeren- grondige studie van de kleeding en de kleederdracht bevolking, dat de dracht heeft afgelegd. Daarvoor genieten moeten maken, een nauwkeurig nagaan van de ontwikke- meest 2e pas nog te kort van het nieuwe van een confectiepak. ling vanuit de eenvoudigste oervormen tot de ook onze In geringe mate is die behoefte er wel bij de stads- gecompliceerde modevormen. Wij moeten bevolking, hetgeen een eigenaardig verschijnsel genoemd boerendrachten zoodanig ontleden, dat wij er de oer- worden. In deze behoefte schuilt iets van het „terug vormen en de modeinvloeden in kunnen onderkennen.

489 De mode heeft in vele gevallen op de dracht een ongun- Er zijn hier slechts mogelijkheden genoemd; zeker- stigen invloed gehad; er zijn in verschillende drachten heden hieromtrent kan men niet geven. Een te vroegtijdig» onderdeelen, die wij met het volste recht leelijk kunnen een te ruw ingrijpen kan onherstelbare schade be- noemen. Er zijn kleurencombinaties, die ons pijn doen trokkenen. aan de oogen; er is ook het verdwijnen van mooie kleuren, Voorloopig staat ons niet veel anders te doen dan de die plaats hebben gemaakt voor eentonig zwart. Ook hier bestudeering der kleederdrachten, een werk, dat al zou zal degene, die zich kennis heeft vergaard over deze het voor de toekomst geen practisch nut hebben als boven dingen, in staat zijn leiding te geven bij de vernieuwing bedoeld, toch voor het nageslacht van onschatbare waarde van de dracht, bij de wijziging van bestaande drachten zal kunnen zijn, omdat nog niemand zich tot een derge- zóó, dat de leelijke modeuitwassen plaats maken voor lijke studie gezet heeft; daarbij vergeleken is ook het mooiere vormen, afkomstig uit een verder verleden van werk van Molkenboer nog maar een klein begin, hetgeen de dracht. niemand eerder dan hij zelf zou toegeven.

JAN ERSA EN PEER PERSA voor Jan H. Eekhout

Jan Ersa huisd' op Nackaby, De veet was niet te wisschen, Peer Persa zat op Backaby. processen dag aan dag. Jan Ersa was een ezel, Pastoor las vredemissen, Peer Persa was een blaag. Doch won een keer Jan Ersa, Jan Ersa, dan procedeerde pal Peer Persa Peer Persa, nog op dien zelfden dag. die ruzieden gestaag.

Goudelde de gerst op Nackaby, Ze vochten en ze keven dan zweek ze plat op Backaby. en hadden schier geen leven. Peer Persa was verstoord. Toch hielden ze niet op. Toornde dan Peer Persa, Viel straf toe aan Peer Persa dan hoonde hem Jan Ersa dan zocht aldra Jan Ersa stormluid, ongehoord. het verder, hoogerop.

Was de klaver geil in Backaby, Zoo klaagden ze en snoefden, dan stond ze schraal in Nackaby verdwenen niet, doch toefden met distels zonder tal, en keven hanerood. Dan jubelde Peer Persa Tot het proces Jan Ersa en jouwde tot Jan Eras. fnuikte en de snaps Peer Persa Diens bloed schoot paarsche gal. en beiden zonder brood.

Liep er iets scheef op Backaby, Ze heetten ruzie phcht dan was er feest op Nackaby, en gingen alsaan voort. een feest met zonnezwier. Doch eindehjk kwam de jicht: En pijnde dit Peer Persa, „Wacht maar" zei Jan Ersa, dan jubelde Jan Ersa, „Da's goed, ik wacht!": Peer Persa. schonk kwistig gratis bier. Dit bleef hun laatste woord.

„Zoo dom als Jan in Nackaby, zoo star als Peer in Backaby" spreekt men van hoog tot laag. Jan Ersa Peer Persa, die ruzieden gestaag.

(Zweedsch liedje) GEORGE DE SÉVOOY

490 ALB. J. RICHEL KLEUR IN DE FILM

van enkele korte films in het voor- dat verfilmd wordt. Bij een realistische kleurfilm echter programma, werd hier in Nederland slechts zal de toeschouwer steeds de natuurhjke kleur zoeken en Afgezienéén film vertoond, welke is opgenomen volgens zich teleurgesteld voelen, als hij deze niet vindt. Er bestaat het nieuwe kleurfilm-systeem „Agfa-Color", 't gevaar, dat de kleurfilm-producenten zich dit niet dat inderdaad een omwenteling op het gebied der kleuren- voldoende bewust worden en uit zuiver enthousiasme opnamen beteekent. Dit is de film „De Gouden Stad" voor kleuren komen tot een bontheid, die niet overeen- van Veit Harlan. komt met de werkelijkheid. Als de realistische kleurfilm Hoewel dus de mogelijkheid tot het maken van verge- zou worden tot een bonte kleurenmengeling, dan zou lijkingen tusschen de wijzen, waarop verschillende regis- zij hierdoor haar eigen doodvonnis uitspreken, want het seurs en hun technische medewerkers zich bedienen van pubhek zou deze kleuren moe worden en terugverlangen het hulpmiddel „kleur", voorloopig nog ontbreekt, is naar de zwart-wit-film." reeds een discussie over de voor- en nadeelen van de Hierbij moeten we nog aanteekenen, dat een film be- kleur op het witte doek ontstaan, waarbij minder het oordeeld wordt naar den indruk, dien zij op het publiek gebruik van kleuren in de hier vertoonde film als onder- in de zaal maakt. We moeten er dus rekening mee houden, Werp naar voren kwam, dan wel het principe „kleur". dat de toeschouwer het voor hem geprojecteerde beeld Als we de waarde van een kleuren-procédé willen be- anders ziet, dan hij het in werkelijkheid bekeken zou oordeelen, moeten we in de eerste plaats de vraag stellen, hebben. Immers, in een donkere zaal, waar zijn volle °f het systeem den regisseur voldoende technische moge- aandacht, door niets afgeleid, gevestigd is op het hei- lijkheden biedt om ermee te bereiken, wathij zich voorstelt, lichte beeld, ziet hij dit ongeveer op dezelfde wijze, als "ierna moeten we bij de beschouwing van zijn werk ons we een landschap in fel zonlicht vanuit een tunnel be- gaan afvragen, of hij met de hem ten dienste staande kijken. In zoon geval wordt de volle aandacht getrokken uüddelen een goed resultaat heeft weten te bereiken. door het kleine gedeelte, dat we zien, en wordt de felle Dit laatste is pas door den tijd te beoordeelen, als we over werking van dekleuren nietverzacht door den invloed van vergelijkingsmateriaal beschikken door een grooter aantal andere kleuren. Dit gedeelte doet dan min of meer on- vertoonde kleur-films. natuurlijk aan en maakt een indruk als een te schel ge- Om de eerste vraag te kunnen beantwoorden, moeten kleurde prentbriefkaart. De oorzaak hiervan is uitsluitend, We uitgaan van datgene, wat de regisseur zich voorstelt dat wij de natuur een enkele maal beschouwen onder uit- te willen bereiken. Een uiteenzetting hiervan is te vinden zonderlijke omstandigheden en het thans geziene beeld n* een artikel van Veit Harlan, verschenen in „Der Deut- niet overeenkomt met de herinnering aan vroegere waar- sche Film". Vrij vertaald schrijft hij hierin: nemingen. »Er zijn in het algemeen twee soorten van kleurfilms. Een ander voorbeeld, dat iedereen dagehjks bij helder Namelijk die, welke door de kleur de natuurlijkheid, de weer zelfkan controleeren: Als men vanuit een donkere Werkelijkheid verhoogen, en die, waarin door het gebruik binnenplaats, geheel omgeven door huizen zonder groen, Van onnatuurlijke kleuren de onwerkelijkheid verhoogd omhoog kijkt naar een strak-blauwe lucht, dan zal men Wordt. Tot de eerste soort behooren mijn films „Die hierin een diepblauwe kleur ontdekken, die onnatuurlijk Goldene Stadt", „Opfergang" en „Immensee". Deze donker aandoet. Kijkt men echter op hetzelfde oogenblik nhns zijn realistische films, hoewel er toch enkele scènes omhoog langs een groep groene boomen, dan hjkt de lucht 10 voorkomen, die onwerkehjk zijn, zooals bijvoorbeeld onder invloed van het frissche groen veel lichter blauw. het visioen van de gouden stad. Daar er echter beshst Het blauw van deze lucht is evenwel precies hetzelfde en 'néér realistische als irreahstische films gemaakt moeten zal door de kleurfilm-camera ook in gehjke tint worden Worden, beschouw ik het ook als belangrijker zich met de opgenomen. In de bioscoop zullen wij het steeds zien Problemen van de realistische kleurfilm bezig te houden, zooals we het vanaf de donkere binnenplaats zagen, dan met de problemen van de irreahstische kleurfilm. De omdat ook daar de kleurverzachtende omgeving ontbreekt laatste heeft ook niet zoo heel veel problemen, want het en dus zal een dergehjke strakblauwe lucht op het doek gebruik van kleuren in een irreahstische film is hoogst onnatuurlijk aandoen. eenvoudig. Hierin kan iedere verkeerde kleur juist zijn, Hieruit volgt dat, om een projectie te bereiken, die den hoe kleurrijker deze film is of hoe onlogischer het kleur- indruk van realistische kleuren geeft, de mogelijkheid gebruik is, hoe meer dit past bij het onwezenhjke gegeven, moet bestaan de kleuren te verzachten, of meer in het

491 algemeen een bepaalden invloed op het kleurenbeeld uit Evenals bij het afdrukken van zwart-wit-film door het te oefenen. regelen van de lichtsterkte voor iedere instelling afzonder- Om dus de vraag, die wij in het begin van dit artikel lijk te groote lichtcontrasten vermeden worden, biedt stelden, te kunnen beantwoorden, moeten we weten, of ook het nieuwe kleurfihnsysteem de mogelijkheid bij het en in hoeverre het nieuwe kleurfilm-systeem mogelijk- afdrukken door regeling van de kleur- en lichtsterkte heden biedt om de uiteindehjke kleuren te beïnvloeden. van de lamp correcties aan te brengen. In de eerste plaats bestaat deze mogelijkheid bij de We kunnen dus constateeren, dat de kleurfilm thans opnamen. Evenals tot nu toe bij de zwart-wit-film gebrui- den regisseur alle mogelijkheden biedt om datgene te kelijk was, kan bij het opnemen van kleurfilm gebruik bereiken, wat hij zich voorstelt. De geleerden in de labo- gemaakt worden van filters, welke te sterk overheerschende tatoria hebben een procédé ontdekt, waardoor een kleur- kleuren temperen of door het uitfilteren van sommige negatief ontstaat, waarvan een positief kan worden afge- kleuren een bepaald effect veroorzaken. Het is natuurhjk drukt. Dit is de uitvinding, het patent, waarmede thans mogelijk, dat bij het samenstellen van de film, als de de film-regisseur kan gaan werken. De mogelijkheiden achtereenvolgende scènes in het totale verband gezien zijn technisch aanwezig, maar eerst in de praktijk zullen worden, nog bepaalde kleuren bhjken te overheerschen, de regisseurs en hunmedewerkers leeren dennieuwen factor waardoor harmonische overgangen gestoord worden. „kleur" in hun werk harmonisch op te nemen.

R. PETERS GRAFISCHE KUNST VAN DEZEN TIJD I DE GRAVURE

graphiek verdient een grootere belangstelling haar dienaren wel siert, maar anderszijds toch ook schade dan men in het hoogtij van het schilderij — om berokkent. het even of dit uit kunstzinnig oogpunt in het De graphischekunsten, vanzeer ouden datum stammend) Debrandpunt der belangstelling, staat, dan wel om verdeelt men in drie groepen, 1. de houtsnede en daaraan de vermeende beleggingswaarden, die de schilderkunst te nauw verwant de houtgravure, 2. de ets en de gravure, bieden heeft — voor haar schijnt over te willen hebben. 3. de lithografie. Het is niet in de laatste plaats, omdat zij het uit hoofde van In het boek der boeken, n.l. in het boek Job 19 vers 23, dekwaliteiten harer beoefenaars ten volle verdient, dat wij 24, wordt ons reeds verhaald: „Och, dat mijne redenen meenen dat bij tijd en wijle aan onze graphische kunsten opgeschreven werden ! Och, dat zij werden gesteld in het een plaats moet worden ingeruimd. boek met een ijzeren stift op lood, en tot een eeuwige ge- Zoo men wil kan men aan de geringe belangstelling voor dachtenis in een steenen rots gehouwen werden !" de graphiek de graphische kunstenaars zelf mede schuldig Het principe van het graveeren is dusreeds oud; ook de verklaren; zij toch staan zeker niet in het voorste gehd om Chineezen waren in dit opzicht onze beschaving ver vooruit hun belangen eenigermate veilig te stellen. Het kan echter en pasten reeds de houtsnede-techniek toe omstreeks de niet geloochend worden, dat het er met de graphiek beter achtste eeuw. zou voorstaan, zoo er voor de prentkunst een grooter Ten onzent dateeren de eerste houtsneden uit omstreeks publiek te vinden ware, een publiek dat de prentkunst „in 1400. Zij werden voorafgegaan door de z.g. metaalgravure, portefeuille" naar waarde zou weten te schatten en te ver- dateerend uit de elfde of twaalfde eeuw. In deze metaal- zamelen. Prentkunst eigent zich nu eenmaal niet voor een gravure werd het metaal op de zelfde wijze behandeld als lijstje met een glaasje in een passepartoutje aan den muur! het hout, zoodat slechts de af te drukken teekening bleef Men krijgt door de weinig naar buiten tredende werk- staan. Deze werkwijze werd op den duur verdrongen door zaamheid onzer graphici den indruk dat er na de glorierijke de houtsnijkunst, aangezien hout zich gemakkelijker laat jaren bij den aanvang dezer eeuw een teruggang valt te bewerken dan metaal. Omstreeks het einde der 15e eeuw constateeren. Dat het zoover met de graphiek gekomen zou echter keerden de kunstenaars onder den invloed der zijn is intusschen een misvatting, die slechts door onbe- Italiaansche goudsmeden terug naar de metalen plaat. Zij kendheid met het moeilijke terrein, waarin zich de graphiek trachtten toen evenwel de oude metaalgravure te ver- beweegt publiekelijk verspreid kon worden. Men mag er beteren door de bewerking van het materiaal. Niet de van overtuigd zijn, dat de graphische kunsten springlevend teekening op het metaal zochten zij te behouden, maar zijn, slechts lijden aan een teveel aan bescheidenheid, dat evenals bij het versieren van gouden en zilveren voor-

492 Werpen (z.g. niëllo) — zooals datreeds door de Perzen en deze omstandigheden geen sprake kan zijn. Het zijn in ons Indiërs voordien werd gedaan — werd de teekening in land de reproductie-graveurs Kaiser, Steelinck, Taurel het metaal gesneden. Zij begrepen dat de metalen plaat en eenige minder bekenden, die een zekere faam op niet voor de boekdrukpers, maar voor de pers van andere hun gebied veroveren. En na de benoeming van Kaiser constructie, de diepdrukpers, moest worden bewerkt. Zoo tot professor aan de Amsterdamsche Academie doet het ontstond de kopergravure en bijna ter zelfdertijd de ets. verval van de oorspronkelijke gravure zelfs zn intrede Zeer snel neemt nu de techniek van het graveeren en in het officieele Academiegebouw. Als dan in 1883 een daaraan nauw verwant die van het afdrukken toe. Kunste- nieuwe hoogleeraar aldaar moet worden benoemd, valt naars met groote namen weten zich weldra in de graveer- het oog op den graveur Rudolf Stang uit Düsseldorf, techniek volmaakt uit te spreken. die met zijn gravure naar Rafaëls Sposahzio de aandacht Eerst zijn het nog kunstenaars als Andrea Mantegna op zijn werk gevestigd had. Men ziet het: opnieuw Jn Itahë, weldra door werd een reproductief Schongauer in Duitsch- werkend graveur tot leer- land gevolgd, die, hoewel meester van de jonge technisch nog geenszins kunststudenten aangewe- volmaakt, op boeiende zen. En het behoefde dan Wijze hun platen steken. ook niet te verbazen, dat Weldra volgen Guilio er voor de lessen in gra- Campagnola en Marcan- veeren aan de Academie tonio Raimondi, Wohl- geenerlei belangstelling gemut, Dürer en Alt- bestond. De gravure dorfer en de Nederlan- scheen voor eeuwig dood der Lucas van Leyden, en begraven te zullen zijn die het bloeitijdperk der ondanks de groote tra- graphische kunst, en wel ditie die onze zestiende- 10 het bijzonder die der en zeventiende eeuwsche gravure, inluiden. voorzaten ons hadden na- In dit bloeitijdperk was gelaten. Ja het was zelfs het aantal in de Neder- een man als Jan Veth die landen werkende graveurs in 1891 schreef: „Het enorm. Men denke aan burijn voorziet niet in wat nen grooten Haarlemschen wij in eenig opzicht be- graveur Herman Goltzius hoeven. De werkelijke be- vui de nabijheid van Venlo koring die de bloote gra- geboren), aan de beide vure kan geven is tegen «loemaerts, de Visscher, onzen ingeboren zin voor van Ostade en vele, vele toonvolheid in. Niet al- Aderen. Ja zelfs ten tijde leen ter reproductie van van Romein den Hooghe echt Hollandsche kunst (eind 17e eeuw) nog, eigent het graveerijzer zich Werkten alleen in Am- niet " sterdam minstens honderd graveurs. Het was de verdienste van een oud-leerhng der Amster- Onherroepelijk komt na deze bloeiperiode het verval. damsche Academie, Pieter Dupont — reeds op vrij is toch oorspronkehjk de gravure in handen van groote jeugdigen leeftijd naar Frankrijk gegaan, — dat hij onaf- kunstenaars geworden tot de uitdrukkingswijze van origi- hankelijk van hetgeen in het Vaderland geschiedde, de Ueele gedachten, onder invloed der publieke vraag naar gravure weer in eere herstelde. Toen dan ook in 1902 naar reproducties van antieke werken wordt zij verlaagd door een opvolger van den heer Stang voor het hoogleeraars- vakgraveurs tot een reproductietechniek, die geen eigen ambt in de graveerkunst moest worden omgezien, was het karakter kan behouden. De gravure verliest daardoor haar 't graveerwerk van Dupont dat op dezen jongenkunstenaar °°rspronkelijkheid. Zij wordt een techniek om andere de aandacht deed vestigen. ültdrukkingswijzen na te bootsen. En uiteindehjk dreigt In een betrekkelijk slechts korten tijd van werkzaamheid, 2IJ daar dan ook aan ten onder te gaan. Oorspronkelijke hij begon omstreeks het einde van '98 de graveertechniek graveurs kent men in het begin der negentiende eeuw nog te leeren en stierfreeds op veertigjarigen leeftijd in 1911, slechts zelden. En het is zeker niet in de laatste plaats de wist deze kunstenaar het graveeren ten onzent weer tutvinding van de staalgravure in 1825, die de graveer- volledig in zijn oude rechten te herstellen. In zijn voor- echniek tot een schrikbeeld voor jongekunstenaars maakt! beeld — in de prachtige prenten van ploegende ossen en Is het wonder dat er van oorspronkelijke gravures onder paarden, ook echter in de magistrale portretten van zijn

493 vriend Steinlen, Prof. Hector Treub en Rotterdamsch om dit zware werk te doen zonder kans of rechtmatige burgervader 's Jacob gekristalliseerd — vonden de verwachting dat iets van 's werelds overvloed den kunste- graphische kunstenaars na hem den moed en volharding naar beloonen zal ?" Dan ook zullen wij begrijpen dat het terug om deze vergeten nobele kunst opnieuw te beoefenen, steeds slechts een kleine schare van doelbewuste doch (zie afb. blz. 452 en 495). met overgave de graveerkunst dienende graphici zal zijn Het was de graveur Aarts, leerling van de Haagsche die, in stille afgeslotenheid arbeidend, de kunst van hun Academie en welhaast tijdgenoot van Dupont, die in 1911 liefde en keuze zullen dienen. de opengevallen plaats aan de Academie bezette en op In een tijd, die vol is van krijgsrumoer en waarin vaak voorbeeldige wijze het eenmaal aangevangen werk van de worgende greep van het noodlot zich ook uitstrekt naar Dupont gedurende een lange reeks van jaren voortzette. hen die slechts „dienen" in den volstrekten zin van het Prachtig zijn Aarts' gravures van Polderwerkers en bede- woord, leeft er op bescheiden wijze een groepje kunste- laars (zie afb. blz. 496). En al mag het waar zijn dat in naars, die ieder voor zich weten dat hun kunst er geen is later jaren de eischen, die het veranderd inzicht in zaken van groot gewin, maar zij beoefenen de graveerkunst, om van kunst met zich bracht, de gravure niet onberoerd daarin voor zichzelf iets schoons te scheppen, iets dat konden laten en er hun stempel op drukten, de herleving henzelf geheel bevredigen kan. van het graveeren was een niet te loochenen feit. Het stemt tot verheugenis, dat ook in deze dagen de Mej. Debora Duyvis, een leerlinge van Dupont en oude traditie van het graveeren zoo ernstig wordt voort- Aarts, graveerde in meer luchtigen geest op de wijze van gezet en er gelukkig weer jongeren zijn, die zich niet laten den Franschman Laboureur (onlangs op 65-jarigen leeftijd afschrikken door de hooge eischen aan het graveeren overleden), die de plastische welving en ronding van het gesteld, technisch zoowel als kunstzinnig. graveeren offerde aan het meer lineaire spel van recht- Op de tentoonstelling, in het Museum Boymans vorig standige vlakken. jaar gehouden, bleek deze hernieuwing ondubbelzinnig- In 1933 kon voor het eerst na een lange reeks van jaren Er zou meer dan tot nu toe belangstelling moeten worden weer een wedstrijd om de Prix de Rome voor graveer- opgewekt bij hen, die kunstminnaars meenen te zijn. kunst worden uitgeschreven en het waren de beide jeugdige Het verzamelen van een uitgezochte collectie graphiek graveurs Brinks (zie afb. blz. 467) en Levigne (zie afb. van onze modernen moest zeker niet tot de uitzonderingen blz. 496) die elkaar bekampten. Het resultaat van de mogen behooren. Financieel ligt een dergelijke belangstel- opdracht, „Petrus den stater vindend", mag aanleiding ling zeker binnen het bereik van velen. En het zou voor tot verdeeldheid gegeven hebben, het feit reeds dat er onze graphici een stimulans te meer beteekenen om op kunstenaars waren die de ambitie hadden om deze zware den ingeslagen weg voort te gaan. opgave tot een goed einde te brengen en die ook verder Echter ook de gelegenheidsgraphiek, als daar is het op het terrein der gravure enthousiast werkzaam bleven, ex-hbris, de geboorte-aankondiging en andere objecten) was verheugend. het zijn even zoovele gelegenheden om onze graveurs Het is zeker één der groote verdiensten van de Amster- opdrachten te verstrekken. damsche Academie dat aldaar, ondanks veel tegenspoed, Slechts door het wekken van belangstelling kan er voor het onderwijs in de edelekunst van het burijn gehandhaafd deze edelste en eerlijkste van alle beeldende kunsten een is gebleven en thans door den professor Brinks wordt thans blijvende plaats veroverd worden. onderwezen. Deze herleving kan men zonder eenigen twijfel ver- In dit verband mag misschien nog wel eens herinnerd klaren door hetveldwinnen van het besef, dat vakmanschap worden aan hetgeen bij het verscheiden van den graveur en kunstzin één en ondeelbaar behooren te zijn, wil men Dupont door Prof. der Kinderen werd geschreven: resultaten bereiken, die ook voor het nageslacht geldend „ . . . Zal ook bij ons eens eindehjk het groote maat- zijn. schappelijke belang derkunst zijn erkend en deze de volle Nergens immers vindt men meer dilletantisme dan juist zorg der Regeering waardig worden geacht — dan zal het onder hen die meenen kunst te moeten scheppen. Waar ongetwijfeld eerst recht duidehjk zijn hoeveel meer nog echter vindt men zulk een weerstand om dat wat innerhjk een kunstenaar als Dupont voor zijn land, bij gunstiger den mensch beroert in beeldenden vorm weer te geven, omstandigheden had kunnen doen." dan juist bij de kunst van het burijn ? ledere hjn moet uit Wij leven in een tijd dat in velerlei opzicht deze erken- het koper „gegraven" worden en wanneer men eens een ning uiteindelijk is doorgebroken, maar dan diene men graveur aan den arbeid heeft gezien, zal men eerst recht dit ook ten opzichte van de graveerkunst als een alom begrijpen de woorden van wijlen Prof. A. J. Derkinderen, begrijpelijk Mené Tekel op te vatten. Ook de overheids- die over gravures sprekend opmerkte: „Wij ondergaan zoo diensten mogen dan echter niet achter bhjven den oor- menigmaal de schoonheid dier dehcate afdrukken in hun spronkelijk scheppenden graveurs de hun rechtens toe- stil en glanzend aspect vol ingehouden rijkdom, maar komende opdrachten te verschaffen. reahseeren wij ons wel hoeveel energie er noodig is om AUeen op deze wijze zal men aan het vernieuwende zonder sporen van vermoeidheid, hjn na lijn in stagen werk uit het begin dezer eeuw, datthans zoo verdienstelijk arbeid in het koper te snijden, hoeveel onbaatzuchtigheid wordt voortgezet, een blijvend bestaansrecht verzekeren-

494 495 496 MUZIEK LEVEN

voudiger conceptie minder abstract vooral is tevens een- KRONIEK voudiger op het orkest—over te dragen. Wagenaars—ouverture „Cyrano de Bergerac" gelukte dan ook beter. Hetzelfde mag gelden voor „Eine kleine Nachtmusik", waar intusschen een verkeerde inzet DER ZOMERCONCERTEN VAN HET van de eerste violen had kunnen vermeden worden. Hij werd iets te vroeg aangegeven. Gezien den enormen omvang der zaal met de rotonde had Baarspul er beter aan gedaan Mozarts serenade met RESIDENTIE-ORKEST het voltallig strijkorkest uit te voeren. De klank was nu wat ijl en in het forte niet rond genoeg. Niets valt zoo „fluweelig" in het oor als het pianissimo van een groote strijkersgroep in een groote ruimte. DOOR H. VAN LENNEP In Beethovens eerste had Baarspul eveneens goede momenten. Het JKVR. Andante klonk gaaf en helder, de tempovoering was gevoelig. Ook in de finale viel er te prijzen. Wel ontbrak het al te zeer aan spanning in de bekendezeven inleidendematen, maar om die tekunnen brengen, II moet men een meester zijn. De beide andere deelen bevielen mij minder: ongelijke inzetten, onnauwkeurigheden van rhythmischen en dynamischen aard, verdoezelde noten bij de strijkers en wat dies meer zij. Het eerste deel was slap van interpretatie en het Menuetto Marinus Adam Annie Hermes, Martin Zagwijn. Welk een uit- klonk ruw. Dat zijn trouwens precies de moeilijkste deelen.Alles bij lemende keuze en—groepeering, met het exquise „Viviane" aan de elkaar genomen heeft Yvon Baarspul in muzikaal zoowel als technisch ?Pits, heeft Marinus Adam in zijn programma's aan den dag gelegd. opzicht minder goed werk geleverd dan verleden maand. Hij scheen "- beide concerten hebben mij echter onvoldaan gelaten. Adams ook niet zoo zeker van zijn zaak als toen. De vorigen keer trouwens gekunstelde slag, door de vele kronkelbewegingen heel moeilijk af had hij zijn programma's met meer zelfcritiek gekozen. Wat de te lezen, was de oorzaak van onzekere inzetten en wankel samenspel, solisten aangaat: het pianoconcert van Schumann, een van diens *1 herstelde zich prompt daarvan het uitermate ervaren orkest. De meest gepassionneerdewerken, heeft Theo van der Pas nogal gemoede- Wankkwaliteit vond ik doorloopend ondoorzichtig, de groepen niet lijk en 'nuchter uit den mouw geschud. Mozarts Krönungskonzert tegen elkaar afgewogen, de dynamischewaarden weinig of niet onder- is voor Bé Gerris nog niet weggelegd. Hoe kinderachtig rommelig scheiden en de helft van den tijd overeenkomend met een grauw en onrhythmisch heeft zij dit prachtige werk gebracht. Ook haar oiezzo-forte. De kinderen dezer nuchtere rekening waren: een sym- techniek welk een ontstellend gebrek aan samenhang van arm- Phonie in bes van Mozart met een pralend menuet in later jaren functie en—vingerspel! bevestigt mijn indruk, dat zij het concert- daaraan toegevoegd Hendrik Andriessens welsprekende „Kühnau- podium ontijdig betreden— heeft. Arend Koole Anna van der ysriaties", waarbij vooral— de fuga aan beeldend nadruk geven te kort Smit. Arend Koole geeft eveneens— leerlingenwerk—te zien en wel fcwam de „Wiener Dreivierteltakt" van Johan Wagenaar, die, in een uiterst primitief stadium. Zijn pogingen kunnen voor een ,Dli een—stemming wekkende wedergave, u aandoet als een concert openbare uitvoering geenszins in aanmerking komen. Nu is aan de IXI den Prater op een feestdag het teertintige, preraphaëlitische instinctieve bewegingen van een auditioneerend leerling na te gaan "Viviane" van Ernest Chausson.—De tweede symphonie van Svendsen èf en in hoeverre hij beschikt over een gunstigen aanleg. Uit de Kwam er nog het beste af. Zij is een schoolvoorbeeld op het stuk onaangeleerde gedragingen van Arend Koole dan, heb ik niet het Van vorm en instrumentatie, onberispelijk in één woord, maar ook geringste spoor van natuurtalent kunnen aflezen. Wèl geestdrift, tot geeuwens toe vervelend. Aan de slotmaten van het Intermezzo in sterke mate en van oprechte, door en door gezonde hoedanigheid. het Adam de heeren op hol gaan, doch in dat zelfde deel muntten Drs Koole, uiteraard een zeer geleerd musicus, is daarenboven Ult de fagot-soli van Louis Stotijn, met hun licht en snel gestooten een zeer muzikantesk geleerde. Dat bewijst tusschen twee haakjes staccato-reeksen eersterangs vakwerk. Annie Hermes' prachtige zijn manier van pianospelen. Maar zijn auditie gaf tevens te zien, «tstem klonk warmer, meer overgegeven— in het Magnificat van dat hij de partituren, die hij zoo eerlijk trachtte te vertolken, grondig Rudolf Mengelberg dan in Haydn's „Ariadne auf Naxos"; wat en paraat van buiten kende, zonder fronsen of bekommernis van stroef en uit de oude doos deze cantate, die oorspronkelijk met hoe-was-'t-ook weer. Natuurlijk zijn tot het dirigentschap dergelijke Klavierbegeleiding werd geschreven. Adolphe Poth speelde heel zacht eigenschappen, hoe waardevol ook, voorloopig slechts bijkomstig, j-n zangerig de obligate vioolpartij. In het violoncelconcert van Lalo waar het essentieele nog ontbreekt. WatKoole zich dientte verwerven, °eeft Martin Zagwijn mij minder geboeid,danhij datvermag, wanneer is zoo klaarblijkelijk, dat het hier niet behoeft te worden opgesomd. "■i in zijn functie van medewerkend orkestlid solistisch naar voren Wel mag men zich afvragen of niet, op den duur, bij kennelijke af- treedt. Yvon Baarspul Theo van der Pas, Bé Gerris. Men kan wezigheid van natuurlijke begaafdheid, eerder een bekwaam instudeer- Van den—nog heel jongen—Baarspul niet verlangen, dat zijn gebaren der, dan een dirigent-met-toekomst uit Arend Koole groeien zal. De teeds sterk beheerscht en „gericht" zijn. Het trof mij nu op het toekomst zal het leeren. Voor het eene is emplooi zoowel als voor het eerste van de onderhavige concerten, dat zijn bewegingen van tijd andere. Maar is het wel hierdoor, dat hij af en toe de beschikking tQt tijd iets bestudeerd onstuimigs hadden. Mogelijk lag dat gefor- krijgt over een orkest, dat Koole het tot dirigent zal brengen? Met ceerde hieraan, dat Baarspul zijn spelers onvoldoende onder controle welk een uitzonderlijk mooi materiaal is de zangeres Anna van— der Een paar maal zag men hem zelfs abrupt hurken, om den musici Smit gezegend ! Het uitgesproken zuidelijke timbre van deze stem ?°8 op het laatste oogenblik een piano of diminuendo af te bidden. wijst naar het Italiaansche opera-repertoire. Maar dan geen Desde- UP het volgende concert echter leek mij zijn wijze van wenken mona, doch een Butterfly of een Mimi. Bij Anna van der Smit zijn Seven weer rustiger en minder gewild. Hoe dit zij, in Schuberts de natuurlijke stemmiddelen zoo overvloedig aanwezig, dat deze "Unvollendete" heeft Baarspul een paar opmerkelijk goede dingen het gebrek aan wezenlijke ontwikkeling harer stem met den mantel Bedaan. Zoo verraste mij de moeilijk te treffen, geheel in halvetinten der liefde bedekken. De buitengemeene muzikaliteit, waarmee zij e houden aanhef en het eerste thema. Dat was delicaat van uit- tijdens een impasse in de begeleiding onverstoorbaar verder zong, drukkingen klankverhouding. Maar bij den overgang naar het tweede bracht het zeer intuïtief orkest weer op het rechte spoor. Paul thema reeds brak hij af, de fijne draad. Daarmee is niet gezegd, van Kempen Willem Andriessen. Alles leeft aan dezen leider.— Zelfs "'t Baarspul voor de ontroering van dit wonderbare werk onont- zijn stok, als—aan den duim ontsproten, schijnt vleesch en bloed ankelijk zou zijn. Hij heeft in de eerste acht en dertig maten het geworden. Aan dien spitsen wijsvinger-van-het-tempo hangt de egendeel bewezen. Doch daarop ontzonk hem de uitbeeldende toonmassa, een machtige stroom ononderbroken, een stroom van ont- racht. In den regel is die bij jonge kunstenaars veel zwakker zaglijke concentratie. Men voelt meteen: enkel zoo mag, neen moet Qar» het inbeeldend vermogen. Ook bij Baarspul. En daaraan is het uit het hoofd gedirigeerd worden. Zoo alleen ontvangt dit schoonheid plegen, dat muziek als deze, die van subtiliteiten wemelt, zijn onont- en beteekenis. De spelers voelen zich aan elkaar en aan dien bezieler Plooid talent voorloopig ver te boven gaat. Het pianoconcert van verbonden in één zelfde verknochtheid aan de gemeenschappelijke churnann eveneens. Daarmee is hij verbazend roekeloos omge- zaak: het gaat om de evocatie van een figuur als Egmond. Evenals Prongen. De ontsporing, die Baarspul hier teweegbracht, was aan van Coriolanus en Leonore geeft Beethoven van Goethe's vrijheids- te wijten. Mij dunkt, hij had in deze partituur de held een portret ten voeten uit: diens standvastigheid, onmiddellijk e« moeilijkheden een weinig onderschat. Een toonstuk van een- opklinkend uit het resolute rhythme van het strijkersthema, mar

497 o k de diepte, onroerbaar teeder, van Egmonds hart, zooals het zingt pianissimo tot in het derde octaafwas prachtigaangepast bij denweeken in 't pianissimo der houtblazersgroep, dan zijn stormende vaart in steeds kernachtigen toon van Prins. Heel jammer, dat de weergave het leven en ten slotte de triomf, dien de polyphone coda schildert, der begeleiding niet verder was gevorderd dan een tweede dechiffrage. met de fanfare aan het eind en flitsen als van vliegende vaandels. Van Kempen wil, dat de kleine fluit die extra sterk doet uitkomen in de slotaccoorden. „Het moet revolutionnair klinken", zegt hij. Verschil van meening onder de dirigenten doet bij het Residentie- De luisteraar wordt in dat alles betrokken, kan heerlijk meeleven Orkest onbestendigheid ontstaan bij de opstelling der strijkers- bij een wedergave als deze. Dat is immers de bedoeling. Brahms' groepen. Maar van zooveel-hoofden-zooveel-zinnen mag een hoog vierde, datklankpaleis met de almaarruimer en hooger zalen, uiteinde- ontwikkeld ensemble als dit ten slotte niet de speelbalzijn. In zake de lijk voerende naar dekolossale Passacaglia, Brahms' „Jupiter" wordt een plaatsing der strijkers bestaat er een bepaalde opvatting, die ik niet muziekfeit van enorme beteekenis. Juist in die Passacaglia is voor den anders kan beschouwen dan: kleven aan een overwonnen standpunt. luisteraar verre van makkelijk het nagaan van den draad, waarmee De door mij gewraakte opvatting betreft het plaatsen van de eerste en de basso ostinato het maaswerk der variaties vormt. Maar van Kempen tweede violen naast elkaar, de alten en cellen aan de rechterhand brengt ze waterklaar en met geweldige spanning. Er gaat geen detail van den dirigent. Deze schikking berust op een experiment, waarmee verloren. Als de muziek zwijgt, komt de zaal los, een zaal van twee men destijds in Amerika begonnen is en dat een aantal toonaangevende en twintig honderd menschen, die roerloos hebben toegehoord. En orkesten in Europa jaren geleden doormaakte als een kinderziekte, het wordt een onbedaarlijk juichen. Dat gebeurde na de pauze, maar die in de twintiger jaren zelfs epidemische vormen aannam. Bij daarvóór gold een jubel niet minder ontroerd en hevig den pianist laatstgenoemde orkesten nu heeft de zaak sinds lang zijn volkomen Willem Andriessen, die zich in Beethovens vierde concert gegeven beslag. Het gaat dus om een afgelegde twistvraag. Zou dan een uit- heeft met de verzonkenheid en innige toewijding, die, naast technische gemaakte zaak voor het Residentie-Orkest nog een probleem zijn? voortreffelijkheid, men van hem gewend is. Mij trof de onbevangen- De proef op die verouderde son heeft destijds wederom dit geleerd. heid en ingekeerde gloed, waarmee Jan Prins in de Passacaglia zijn In de verzamelde klankkleur van het strijkkwintet onderscheidt fluitsolo blies, een passage, waarvan de juiste uitdrukking moeilijk men niet vijf, maar vier kleuren. Immers voegt aan deze vier de groep te treffen is, en die hij zonder sentimenteel vibrato gaf met dien der tweede violen geen nieuwtimbre toe. Niet in klankkleur verschillen strak-ronden, maar milden toon, waar ik zoo van houd. Frits deze van de eerste violen, maar in klankomvang. De laatste gaan Schuurman Majoie Hajary Jan Prins en Jaap van Opstal.— Het in gloed de tweede violen te boven. Zij danken dien bijzonderen eerste van de—drie concerten, die— onder Schuurmans leiding stonden, glans aan hun leidende functie in het orkest. Zoo ongeveer heeft kon ik niet bijwonen. De violist Gijs Beths heeft toen het geliefde Richard Strauss het vroeger eens geformuleerd en nog steeds wordt concert van Bruch gespeeld. Zijn vertolking werd door de dagbladpers hieraan het verschil tusschen de twee vioolgroepen toegeschreven. geprezen. Een opmerkelijk succes behaalde de jonge pianiste Eigenlijk heeft Strauss alleen gezegd, dat de eerste en tweede violen Majoie Hajary— in het concert van Liszt in Es majeur. Haar technische ongelijk zijn op het stuk van toonkwaliteit. Ongeacht deze bijkomstige bedrevenheid is vrij aanzienlijk en weldadig onverkrampt. Mij dunkt, waarheid echter, is de dynamische schakeering tusschen eerste de huidige toestand van haar training toont vooral de uitmuntende en tweede violen uitsluitend te wijten aan het simpele feit, dat, bij leiding (Nelly Wagenaar!) van een sterk intuïtief besef omtrent de normale opstelling, de tweede violen zich rechts van den dirigent typisch pianistische zaken als aanslagsoorten, pedaalgebruik, enz. bevinden. De hieruit voortgaande bespeling met de schalgaten van Men heeft hier met een veelbelovend en belangwekkendtalent te doen. den toehoorder afgewend, doet de tweede violen ongeveer de helft Geboeid heeft mij de zuidergloedvan Majoie Hajary's heel vrouwelijke, van hun draagkrachtverliezen. De plaatsing ter linker- en rechterzijde rhythmisch zeer genuanceerde en bewuste muzikaliteit. Jammer, van den orkestleider, deze alleen is het die de karakteristieke uitwerking dat haar durf en innerlijke zekerte, als gevolg eener rijke en natuurlijke teweegbrengt van twee violenkoren:het sterke als nabij en het zwakker begaafdheid, haar verleidde tot het waagstuk van een pianoconcert als verder af klinkend. Wanneer daarentegen, naar de wijze van een als dit. De leeuwenkracht, voor de vertolking van een Liszt-concert solo-kwartet, de gezamenlijke violen zich links van den dirigent onmisbaar, heb ik nog nooit uit vrouwenarmen en -vingers hooren bevinden, dan geven zij, aldus opgesteld, het effect te hooren van één te voorschijn komen. Aan de onvervaardheid van Majoie Hajary enormen groep eerste violen, die „gedeeld" spelen. Zij verkrijgen ontbreekt de tucht, die voor onbesuisdheid hoedt. Een ietwat grillig al gauw een ongewenscht overwicht en behalen bij gelijkstemmige haasten tegen het einde harer voordracht joeg het orkest in onaange- passages een verpletterende meerderheid op de overige strijkers pastheid. Al verdraagt de onderhavige muziek een verregaand rubato, en de houten blaasinstrumenten. Wat de alten betreft, op de plaats deze versnelling was onbeheerscht en zoodoende werd de climax van de tweede violen zijn zij het nu, die de zooeven verklaarde ver- verspeeld. Een aan dit tempo overeenkomstige kracht kon de pianiste minderingvan volume ondergaan. Die kunnen de alten juistallerminst niet ontwikkelen. Zij kwam derhalve onvoldoende boven het orkest verdragen. Van huis uit geraken zij als middenstem licht in de ver- uit, dat buitendien, door haar onrust aangestoken, te luid speelde. drukking. Dit wat de dynamische verhouding aangaat. Maar met De ouverture tot den Freischütz, de eerste Arlésienne-suite en van— de helft van het volume gaat ook de helft van hun kleuruitstraling Anrooys rhapsodische Piet Hein-variaties dat alles niet heel gaaf verloren. Voor het gesluierde timbre van het strijkinstrument met de gebracht vonden uitbundigen bijval.—In laatstgenoemd werk te kleine klankkast is een inboeten van resonans al bijzonder onge- onderscheidde— zich de fagottist Louis Stotijn door zijn mooien toon wenscht. Zoon altenverduistering komt dan ook neer op het recht- in de delicate solo-passages. Twee „Emmanuels", Chabrier en streeks belemmeren hunner werkzaamheid als middenstem. Bij het de Falla een nieuwvinder—en een toepasser, beide geniaal. De uitvoeren van een fuga en in den polyphonen stijl in 't algemeen fantaisie, die— Chabrier in 1883 op oorspronkelijke Spaansche melodieën stuurt intusschen de hieromschrevenwanverhouding hetinstrumentale schreef en die Lamoureux kort daarna uitvoerde, vestigde daarmee plan volkomen in de war. Waarom de zooeven opgesomde be- voor goed den roem van dien componist. Zijn rhapsodie toont een zwaren voor het solo-kwartet—niet gelden? Om de eenvoudige reden, vernuft en stoutheid van dictie, die Charpentier en later Debussy, dat de klankwetten voor een groote groep en een solistisch ensemble Ravel en de navolgers, waaronder de Falla, op het spoor hebben proefondervindelijk verschillend zijn. Het is Oscar Nedbal geweest, gebracht dier typische vondsten en verfijningen van hun orkest.Reeds die als altist der onvergetelijke „Bohemers" aan het strijkkwartet nemen in Espania de harpen een dusdanige plaats in, dat zij onafschei- zijn huidige opstelling definitief gegeven heeft. Hoe juist zijn inzicht denlijk deel hebben aan de muzikale handeling. Verdubbelingen als is gebleken, heeft de „zaalervaring" sindsdien rijkelijk geleerd. Bij de trompetsolo con sordino door den fagot en de tertsen der pistons een solo-kwartet is het met de klankverhoudingen zoo gesteld, dat de met de hobo's, waarin de stekelszijn gezet van hoogevioloncel-pizzicati alt en de violoncel die in plaats van twee, ook drie violenvoor hun dat zijn zoo enkele van Chabriers bedenksels, die weldra zouden rekening ouden kunnen— nemen min of meer ingehouden plegen —overgaan in de dagelijksche orkestrale taal zijner landgenooten. De te spelen. Er kan dus van een drukkend— overwicht der violen nimmer ongeslaagde uitvoering nu, gaf niets te hooren van al dat raffinement. sprake zijn, evenmin van een verdrongen middenstem door het feit? Onverstandig en wel op een zelfde programma geplaatst metde bekende dat de alt gehoordwordt met het achterblad naar het publiek gekeerd. fragmenten uit de Falla's „Sombrero" en „Les Préludes", kon er Wat de bevoorrechte plaats van den violoncel betreft, hiervan onder- van een zorgvuldige voorbereiding weinig werk worden gemaakt. vindt de onderlinge klankverhouding eer voor- dan nadeel. De cel Het geheele programma trouwens ging mank aan het zelfde euvel. fungeert immers niet alleen als bas, maar wordt ook als drager van de Maar afgezien van ongelijk en troebel samenspel, was Espania ook ge- cantilene veelvuldig aangewend. De identificatie van kwartet brekkig van tempovoering en stak er in de Falla's balletmuziek niet en strijkorkest, verdedigbaar als zij is—bij de uitvoering van een concerto de minste dans. Zoo gingen ook in de Préludes vele schoonheden grosso b.v., of een opera van Mozart, acht ik een dwaling,wanneer te loor, o.a. die fraaie passage, waar gesordineerde altviolen vierdeelig men haar beziet van uit het standpunt der symphonische schrijfwijze. met de hoorns spelen. De ongunstige plaatsing der alten, te gering Sinds de verdwijning van den cembalo vormen de strijkers geen reeds in aantal, wreekte zich hier kenmerkend. Voortreffelijk spel zelfstandige groep meer, doch een onderdeel van het geheele orkest. gaven de fluitist Jan Prins en de klarinettist Jaap—van Opsta te hooren Het komt mij dan ook voor, dat het Amerikaansche experiment in het concertino van Oberstadt en Saint Saèns' charmante „Taren- indertijd meer het uitvloeisel is geweest van een redeneering, die telle". De mooie maar moeilijke partijen, volkomen gaaf geblazen, buiten de practijk der dingen stond, dan van een diepgaande waar- klonken bovendien verrukkelijk muzikaal. Van Opstals smeltend neming.

498 TOONEELBESPREKING

in het allerongelukkigste openluchttheater in het Zuiderpark te den ZOMERVOEDSEL Haag, dat de naam „theater" volkomen ten onrechte draagt, was er voor deze voorstelling publiek. DOOR WOUTER WEERSMA Het Gemeentelijk Theaterbedrijf te Amsterdam heeft als eerste première ditmaal reeds in Augustus, terwijl vroeger September altijd de premièremaand— was een opvoering gegeven van het Itali- den winter schaft de pot stevig voedsel als bruine boonen en aansche stuk „Zonnebloemen"— van Guido Cantini in de vertaling erwtensoep en 'szomers vermeldt hetmenu liflafjesals huzarensalade van Louis Thijssen. Misschien omdat deze titel een zomersche en dergelijke. Vandaar dat hettooneel, dat altijd zeer materieel was stemming suggereert ? Het is anders een titel, die er met de haren bij In. ingesteld in de achter ons liggende decennia, slechts 9 maanden is gesleept. Alleen in het derde bedrijf, in de zwakste plek van het stuk, seizoen had en de drie overige maanden van het jaar het publiek ver- waar de hoofdrol een passage uit zijn boek voorleest en waarin sprake gastte op de liflafjes van revues en zoutelooze kluchtjes. De heeren is van zonnebloemen, is er met den titel eenig verband. Het zou ondernemers zorgden er meestal wel voor, dat zij in die 9 maanden echter onbillijk zijn het stuk hierom te veroordeelen. En het bevat Zooveel verdienden, dat zij den zomer op gepaste wijzekonden door- gelukkig ook elementen genoeg om de keus te rechtvaardigen en er komen, maar stuurden prompt hun spelers de straat op, die maar hier wat dieper op in te gaan. Roesten trachten in die drie zomermaanden hun kostje te verdienen. Het gegeven is zeer simpel. Een apotheker, die zich kunstenaar Nu door het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en de voelt en in zijn vrijen tijd boeken schrijft, isgetrouwd met een vrouwtje, Nederlandsche Kultuurkamer deze traditie werd verbroken, hadden waarvan hij zielveels houdt en dat hij met teedere zorgen omringt, w|) verwacht, dat ook in het zomervoedsel eenige verandering zou alsmede met juweelen omhangt. Dit vrouwtje echter verveelt zich *J)~ gekomen, doch helaas is er in het menu nog niet veel gewijzigd. verschrikkelijk in het kleine dorpje, er dreigt de traditioneele ont- Wanneer wij zien, dat een klucht als „Pukkel en Pukkel" (een andere knooping, prachtige stof voor een dorpsschandaaltje de vrouw titel voor de „Gebroeders Kalkoen") van Gerard Nielen op zichzelf van een notabele, die met een ander er vandoor gaat ——maar op het als klucht niet onaardig, maar door de wijze, waarop het—wordt opge- laatste moment keert alles zich ten goede en zij blijft. Een weinig v°erd, tot een aanfluiting van behoorlijk tooneel geworden drie origineel onderwerp en dus een hachelijke onderneming hierop een maanden lang volle zalen trekt, dan moet het iederen tooneelliefhebber— tooneelstuk te bouwen. n ieder, die de kultureele verheffing van het volk ter harte gaat, wel Dat het stuk mij desondanks geboeid heeft, ondanks ook de vele droef te moede zijn. zwakke plekken, die het ongetwijfeld bevat, berust op de knappe en Het Gemeentelijk Theaterbedrijf te Amsterdam heeft gemeend, dat psychologisch zeer fijne karakterteekening van dezen apotheker- "et Amsterdamsche theaterpubliek gedurendeeen geheele maand geen kunstenaar. Deze man is innig goed, hij is van het type, dat het leven vpedselnoodighad, zelfs geenzomervoedsel. Niet alleen slootdit bedrijf niet beschouwt als het jachtterrein voor maatschappelijk succes. Hij z i)n poorten geheel, maar ook de Stadsschouwburg werd tot vacantie is een beetje een droomer, een beetje schoonheidsaanbidder, hij is gedwongen. Naar ik meen is het nooit de bedoeling geweest, dat ook geen held, maar hij is ook geen lafaard, hij isvan het type, dat de wereld de steenen gebouwen vacantie zouden genieten. Öf bespeling van den gaarne beter zou maken, zonder zelf geroepen te zijn tot hevige Stadsschouwburg door één of meer andere gezelschappen öf een activiteit. Hij gaat rustig en stil zijn weg zonder zich bewust te zijn v-cantie-spreiding in het eigen gemeentelijk gezelschap was toch zeer van het groote gevaar, dat hem bedreigt, nog wel door zijn eigen wel mogelijk geweest. schuld, want hij moest toch tenslotte zich de moeite getroosten om Verder was Amsterdam overgeleverd aan een paar revue-voorstel- de gevoelens van zijn vrouw te doorgronden. Hij is een van die men- ingen en in de maand Augustus bovendien nog aan de heeren Adriaan schen, die passiefin het levenstaan, die doorhet licht in zich de duister- en Olivier, die al net zoo hard „pukkelden" als hun collega's in de nis er buiten niet zien, die aan de hardheid van het leven ten gronde Amstelstraat. Zomervoedsel van de bovenste plank, d.w.z. volgens gaan. de oude opvattingen. Men kan zich afvragen of het te verdedigen is, dat in dezen harden Er is misschien één lichtpuntje in deze heele droeve eterij. Wanneer tijd voor een dergelijke figuur van zachte contouren aandacht wordt het Fransche spreekwoord waar is, n.l. „L'appétit vient en mangeant", gevraagd, of het niet veeleer ook tot de taak van ons huidige tooneel dan zal het publiek ook na deze zomermaanden den weg weer naar behoort den heroïschen mensch gestalte te geven, maar ondanks al onzetheaters weten te vinden. Maar dan zal men het toch beter voedsel deze vragen, die zich bij den beschouwer opdringen, heeft de hoofd- dienen voor te zetten. Laten we hopen dat het zich intusschen geen figuur uit dit stuk toch diepen indruk gemaakt. Hij was een mensch, indigestie eet. en dat is meer dan men van menige tooneelfiguur kan zeggen. , In den Haag was het al niet veel beter, met voorstellingen als van Cor Hermus heeft deze rol prachtig gespeeld, ofschoon zijn onver- »t Melkkoetje" (oorspronkelijk geheeten „Als 'n kwartel" van v. d. staanbaarheid hem en de toeschouwers weer parten speelde. Waarom "eyden en Henk Bakker), terwijl „Het meisje met de 9 punten" en articuleert deze speler tochzoo slecht ? Als leeraar aan de tooneelschool n°g enkele andere slappe kostjes als,, Huwelijksvacantie" den honger moet hij toch iederen dag haast in zijn lessen zijn leerlingen wijzen m°esten stillen. op een duidelijke articulatie, al geeft hij dan ook geen spreekles. Het Residentie-tooneel bracht in Augustus de première van het Alle tooneelbeginners moet dit regelmatig worden ingehamerd. Hoe is nieuwe stuk van Ank v. d. Moer „Om 'n half millioen". De weinig het dan mogelijk, dat een tooneelschoolleeraar zelf het slechte voor- °rigineele titel doet al verwantschap gevoelen met oude kluchten als beeld geeft? Vermoedelijk ligt de schuld bij een zekere affectatie in »Om 10000 dollar" en meer van dergelijke nonsens-gevalletjes, waarbij zijn spraak. Dat hij zichzelf onderzoeke, want dit gebrek bederft erfenissen of weddenschappen met zeer uitzonderlijke bepalingen de ontzettend veel. Overigens was zijn spel van een zeer fijne nuanceering "lalste situaties veroorzaken. Het is waarachtig niet waar, dat door de en precies afgestemd. ernstige critici een klucht altijd als minderwaardig en verwerpelijk Het stuk, datmisschien het best gekarakteriseerdzoukunnen worden wordt beschouwd, maar laat men toch goed beseffen, dat een klucht, als een tooneelnovelle, biedt de overige spelers weinig gelegenheid evenals een blijspel, achtergrond moet hebben. De klucht heeft dezelfde tot ontplooiing. Myra Ward wist met hetvrouwtje geen weg, zij speelde aak te vervuilen als de nar in vroeger eeuwen en een goede nar wist zoo effen en zoo ontzettend vlak, waarschijnlijk uit angst om de sfeer °nder zijn grollen en grappen vaak de grootste wijsheid te verkondigen. te verstoren, dat er van tegenspel geen sprake was. Deze rol zou *^e klucht is de hofnar van Zijne MajesteitPubliek. Het isniet hettoeval ongetwijfeld in belangrijke mate verdiept kunnen worden. j~ de onwaarschijnlijkheid, die in de klucht den serieuzen tooneellief- Als de zonnebloemen uitgebloeid zijn is de zomer voorbij. Behalve hebber derangeert het leven zelf is tenslotte vol toevalligheden en het Gemeentelijk Theaterbedrijf te Amsterdam en het Noord- onwaarschijnlijkheden— maar het is de geestloosheid en vooral de Hollandsch Tooneel heeft echter nog geen enkel gezelschap zijn reper- °Ppervlakkigheid, die ons— teleurstelt. Ook in een klucht kunnen de toire voor het komende seizoen bekend gemaakt op het moment Personen menschen van vleesch en bloed zijn en geen schimmige dat ik dit artikel schrijf. De tooneeldirecties verkeeren in de moeilijk- Personages, diedoor dekomische situaties door elkaar worden gesmeten. heid, dat zij nu zelfhun stukken moeten gaan zoeken; vroeger konden , Dat het anders kan, dat de zomersche magen wel stevig voedsel zij de successtukken van Londen en Parijs klakkeloos overnemen. unnen verdragen, bewees Ad Hooykaas met zijn „Geshellen van den En ook het klassieke repertoire durven zij natuurlijk niet goed aan, Pele", die te Utrecht en te Valkenburg voorstellingen gaf van „Ma- want zoowel onze regisseurs als onze spelers voelen zich niet al te "ken van Nimwegen", van „Lanseloet" en van „Beatrijs". En het best thuis op dit terrein. Het is wel een beetje beschamend als Tooneel onder leiding van Jan C. de Vos had met wij daarbij vergelijken een stadttheater van het toch maar kleine e voorstelling van „De twee Edellieden van Verona" in het open- stadje Bochum bv., dat in het seizoen '42/43 bijna 70 klassieke nehttheater te Lochem ook niet over belangstelling te klagen. Zelfs voorstellingen gaf.

499 FILMBESPREKING

worden; juist die bezieling mag ook bij het filmscheppen niet ont- DE BEZIELDE CAMERA breken, daar er anders van werkelijke filmkunst geen sprake kan zijn. Wanneer de schrijver van het Schouw-artikel dan verder verklaart DOOR G. H. SNITGER dat de camera geen synthese vermag te geven, staat men toch wel even met stomheid geslagen. Het is immers juist de filmkunst, die bij uitstekeenkunst van beeld- „De Schouw" van Juli 1943 trof ik een artikel van de hand synthese is, eenkunst die slechts leeft en bestaat uit beeld-contrasten, van Eduard Rijff aan onder den titel: „De oorlog in de beeldende uit stelling en tegenstelling (these en anti-these), te samen de samen- kunst". In dit overigens zeer gedegen en belangwekkend artikel stelling (synthese) vormend. komt een passage voor waartegen ik nietkan nalaten te protesteeren. Men moet toch wel volkomen onkundig omtrent het onderwerp In zijn, leeftj De gewraakte passage luidt als volgt: „Het filmapparaat blijft om een kunst als de film, die als 't ware door synthese immers altijd een dood mechanisme; hoe een levendig en natuur- een kunst te noemen die geen mogelijkheid tot synthese zou bieden. getrouw beeld van bepaalde oorlogshandelingen de camera ook vermag Dat zinnebeeldige voorstellingen dikwijls meer kunnen zeggen te geven, toch ontbreekt er altijd iets aan, n.l. de bezieling. De camera dan een heele film vol oorlogsgeweld, is een feit, dat mij ten volle moet het hebben van de veelheid van afbeeldingen. Zij heeft geen bekend is; maar meent men werkelijk in trouwe, dat alleen de teeken- mogelijkheid tot het geven van een synthese, laat staan van zinne- stift ofhetpenseel in staat zouden zijn iets zinnebeeldigs uitte drukken? beeldige voorstellingen, die soms meer kunnen zeggen dan een heele Dan vergist men zich toch deerlijk, want er bestaat ook nog zooiets film vol oorlogsgeweld". als film-symboliek. Dienaangaande zou ik het volgende willen opmerken. Wanneer Juist die film-symboliek is het, waarin en waardoor de film zoon men de camera als een dood mechanisme beschouwt, dan zou men overweldigend suggestieve kracht weet te ontplooien en het is juist met hetzelfde recht penscelen en verf, beitel, klei en marmer als ook in haar symboliek dat nog ongekende krachten sluimeren, die doode elementen kunnen aanzien, daar ook deze dingen immers men nog lang niet ten volle gepeild heeft. zonder de scheppende handen en het bezielende brein van den Er is werkelijk geen film van duizenden of honderden meters kunstenaar, zij 't kunstschilder of beeldhouwer, slechts doode lengte voor noodig om het oorlogsgeweld of het oorlogsleed uit te elementen zijn. Ook het door Eduard Rijff zoo genoemde „doode drukken; de film drukt reeds oneindig veel uit door bijv. het beeld mechanisme" van de camera wordt eerst tot kunstzinnig leven van een dreigenden kanonloop, rhythmisch stampende laarzen, een gebracht door den bezielenden geest van den man die er achter staat. uiteenspattende granaat of de triestheid van een stille aaneenschakeling Het getuigt immers van een volkomen misvatting om te meenen van ingestorte en uitgebrande woningen, waartusschen een oude dat het zoogenaamde „levendige en natuurgetrouwe beeld", dat het man ofvrouw, ineengedoken bij de schamele overgeblevenbezittingen. camera-oog opvangt en vastlegt, zoo maar vanzelffilmkunst vertegen- Geen andere kunst, waar de mogelijkheden der symboliek zoo woordigt. Integendeel, of dit filmkunst genoemd kan worden en in talrijk zijn als juistbij defilm; geenandere kunst ook, die dezemogelijk- welke mate het als filmkunst kan worden beschouwd, is volkomen heden zoo suggestiefkan verwezenlijken, wanneer slechts de opname- afhankelijk van de „filmische" bezieling van den regisseur en den camera bezield is, d.w.z. wanneer de menschen achter de camera camera-man. Het is van belang, hoe de beelden gekozen, geschift, de ware „filmische" bezieling bezitten, zonder welke de totstand- gepeild en vervolgens uit een bepaalden gezichtshoek opgenomen koming van werkelijke filmkunst ondenkbaar is. BOEKBESPREKING Dr C. Godelaine f: Wat is Theaterkunst} (uitg. Mij A. Werner Daitz: Lebensraum und gerechte Weltordnung. Grund- Manteau N.V., Brussel). lagen einer Anti-Atlantikcharta. Ausgewühlte Aufsatze (uitg. Westland, Amsterdam). „Een belangrijk essay over Theaterkunst, waarin bewezen wordt, dat de bron van het tooneelstuk een interne actie is en niet de ge- Daitz onderscheidt „echte" van „onechte" groote ruimten. Een sproken tekst". „echte" groote ruimte (zoo definieert hij) is de natuurlijke leefruimte Deze aanprijzing, nl. „belangrijk essay", die de uitgever gemeend van een volkenfamilie, waarin deze uit eigen kracht en eigen ruimte heeft op den omslag van de brochure en als ondertitel te moeten af- kan leven; zij ontvangt van de biologische substantie dezer volken- drukken, doet niet sympathiek aan. Wij hebbenvoor dergelijkeweinig familie karakter, uitgestrektheid en vorm. Het zelfde geldt eveneens bescheiden „reclame" een spreekwoord, dat den eigen roem kern- voor de kleine leefruimte van een volk. achtig kwalificeert. Over de onderlinge betrekkingen tusschen de volken in één groote Het vraagstuk, waarover Dr Godelaine een verhandeling heeft ruimte handelende, maakt Daitz onderscheidt tusschen het leidende geschreven is van min of meer academischen aard. Het beweegt zich volk en de andere, geleide volken, waarbij hij er den nadruk op legt> ongeveer op het zelfde plan als de vraag, wat er eerder was, de kip dat zulk een relatie niets met imperialisme te maken heeft. De plaats, of het ei. Bovendien belooft de titel meer dan het werkje geeft, want welke elk volk in de groote ruimte inneemt, wordt bepaald door zijn eigenlijk bepaalt het zich slechts tot het tooneelstuk, terwijl „Theater- bijdrage tot het geheel, zijn praestaties, zijn „Leistungsgewicht". kunst" een toch wel veelruimer begrip is. Een orde, die op zulke bijdragen rust, is ongedwongen, vrij van Wanneer wij er ons goed rekenschap van geven, dat elke stelling overweldiging. Er is noch aristocratische, noch democratische over- tenslotte, vooral in haar verdediging, een zekere eenzijdigheid bergt weldiging. Het eerste zou het geval zijn, wanneer het leidende volk en dat de waarheid bij tegenovergestelde meeningen maar al te vaak de kleinere volken tot zich zou trekken en ze allen deedopgaan in een in het midden ligt, dan kan de lezing van deze brochure haar nut superstaat. Het tweede zou het geval zijn, wanneer de afzonderlijke afwerpen, want inderdaad is dit essay niet van belang ontbloot. Het volken op grond van hun grooter aantal tot het leidende volk ver- zou te ver voeren, in deze bespreking een polemiek te leveren, waartoe klaarden, dat zij zich niet gebonden voelden, en het systeem verlieten. overigens de lust ruimschoots aanwezig is, maar erkend dient, dat Wanneer daarentegen de volken eener volkenfamilie volgens elks de schrijver in zijn materie thuis is. Liever zou ik als „bron" van het praestatie (Leistungsgewicht) met elkander in betrekking staan, dan tooneelstuk de idee noemen, waaruit tenslotte interne actie en ge- ontstaat een vrij en bewegelijk systeem van ongedwongen orde en sproken tekst beide geboren worden als een innig saamgeweven natuurlijke democratie, waarin de afzonderlijke volken gewogen en twee-éénheid (schering en inslag), maar als reactie op het praatstuk, niet geteld worden. dat nog steeds het tooneelrepertoire overwoekert, is dit werkje mij Het Rijk kan niet zonder Europa en Europa kan niet zonder het toch zeer welkom. Vooral de „Terugblik" vat in enkele zinnen op Rijk zijn: „Deutschland als Reich und Europa als lebendige Einheit* heldere wijze samen aan welke voorwaarden de ideale theaterkunst das ist Europas politisches Gesetz" eindigt Daitz. dient te voldoen. W. J. Wiers Prof. Dr H. Krekel

500 Will Erich Peuckert: Nikolaus Kopernikus (uitg. Paul J. C. Mo 11cm a: De Nederlandsche Vlag op de wereldzeeën. t-ist Verlag, Leipzig). Deel 11, De vlag in sjouw (uitg. Schellens en Giltay, Amsterdam). In zijn inleiding bij de uitgave van Alfred Rosenberg's „Schriften J. C. Mollema is ongetwijfeld de beste schrijver van historische nnd Reden", heeft Alfred Baeumler gewezen op de geweldige span- zeevaartgeschiedenissen, dien wij bezitten. Hij is niet alleen een uit- ningen, waardoor de mensch van het Duitsche Oosten beheerscht stekend kenner van de geschiedenis van ons zeewezen, doch ook een wordt. In deze, in den waren zin des woords noodlottige ruimte, zeer vlot verteller, die iedereen weet te boeien, ook hen die voordien een ruimte dus waar het Schicksal van het Oosten met bruut geweld geen belangstelling voor onze oude scheepvaart bezaten. °P het Schicksal van het Westen botst, wordt de Duitsche mensch, Dat blijkt ook thans wel weer duidelijk uit zijn laatste boek waarin doordat hij voortdurend in aanraking wordt gebracht met de reus- hij, zooals in de inleiding wordt meegedeeld, de zeevarenden der achtige leegte van het Aziatische land en denAziatischen geest, zich zeventiende eeuw eens wil vertoonen, zooals zij geweest moeten zijn. bewust van eigen aard en eigen geest. „Deutsche Gestalt und asiatische In het eerste deel van „De Nederlandsche vlag op de wereldzeeën" cndlosigkeit: an der östlichen Grenze des Baltenlandes begegnen sic heeft hij de belangrijkste Nederlandsche ontdekkingsreizen behandeld. sich auf engsten Raum. Aus der schweigenden Unbedingtheit der Dat waren de geschiedenissen van mannen, die met hunharden Neder- baulichen Erscheinung treten mit unerhörter Wucht die Charaktere landschen kop dwars tegen alle moeilijkheden in gingen en er door nervor, die das Schicksal der Völker sind". Tegenover de Aziatisch den gevoel geeft, 'eegte kwamen ! Een boek dat lezer een trotsch omdat stelt Baeumler de „Deutsche Gestalt", of beter nog de zijn voorouders tot dergelijke geweldige daden in staat waren. In het «Deutsche Wille zur Gestaltung". Het is dit vorm geven, dit bouwen tweede deel toont hij de keerzijde van de medaille. Hij verhaalt van **n de wereld, waarin wij zijn geplaatst, dat wezenlijk is voor den schipbreuken, muiterij, afloopen en van zeeroof. Van ruwe kerels, eigenaard. Het is oer-Germaansch de wereld en de die van alle landen van Europa kwamen om op dingen de schepen der Oost- om ons heen niet te nemen, zooals zij zich ons voordoen, maar Indische Compagnie iets uit hun leven te vergeten, of om vergeten nen te vormen uit en door onzen geest, hen met dezen geest te bevruch- te worden. Rabauwen die het te ten meestal niet nauw namen, die niet en hen zoo te maken tot geest van dezen, onzen eigen geest. opzagen tegen een moord en die alleen door strenge tucht in het Uit de tegenstelling tot het aziatisme treedt in den mensch van het gareel waren te houden. duitsche Oosten dit oer-Germaansche karakter bijzonder duidelijk Meer dan eens gebeurde het echter, dat het gezag de teugels niet naar voren. meer in handen kon houden en dat een muiterij los brak. Dan kwam Zoo was het een man als Kant die in zijn revolutionaire kentheorie de ware aard van de schepelingen boven. Niet alleen van het volk zich een typisch Oostmensch toonde; zoo was het ook een Alfred van „voor den boog", doch ook van de officieren, diezich dan toonden Rosenberg die, zooals Baeumler ons in zijn bovengeciteerde boek als dappere kerels, die vechtend ondergingen, als lafaards, die om bewijst, den Germaanschen vormingswil personificeerde; zoo was het erbarmen smeekten of als sluwe hebzuchtigen, die slechts het eigen °°k een Nicolaas Copernicus, de man „der die Erde kreisen liess", belang in oog "n het hielden. wiens revolutionaire schepping van een nieuw wereldbeeld het Dat leven aan boord heeft Mollema uitstekend weergegeven. Hij Germaansche wezen op haast unieke wijze tot openbaring kwam. schildert de menschen zooals ze voor hem zijn gaan leven uit de dorre Het was de tegenstelling van Middeleeuwsch en modern denken, archiefstukken. Menschen met nooden en verlangens, die tenslotte Van mythe en rede, astrologie en astronomie, waarvoor Copernicus ondergaan op waar schip 2]ch een vreemde kunst hun is gestrand, of aan geplaatst zag, en waarin hij stellingnam voor de komende wereld boord, als ze een poging wagen hun leven, dat voor hen een hel moet en voor het nieuwe wereldbeeld. zijn geweest, een gunstiger wending te geven. hij Will En hoewel slechts gewoonErich Peuckert weet ons in zijn Copernicus-biografie op buiten- de belevenissen van enkele schepen behandelt, krijgen we door dit boeiende en heldere wijze deze worsteling van „den wijzen boekeen prachtigen zeerzeker ook juistbeeld van hetlevender dienaren tnan, die over de sterren heerscht" met het astrologisch denken uit der Heeren XVII. een verleden tijd te schilderen. Hij weet ons aan te toonen, hoe de Een bijzondere vermelding verdient ook het illustratieve deel van j*ee zielen, die in Copernicus' borst huisden eenerzijds n.l. de dit prachtige boek, dat door mejuffrouw J. B. van Overeem is ver- Pruisische drang tot zakelijkheid en rationeel denken,— anderzijds de zorgd. Het groot aantal foto's van vrij onbekende afbeeldingen uit Mystieke drang naar onbegrepene met om het en onzegbare — elkaar oude reisverhalen is met zeer veel zorg bijeengebracht en getuigt wel den voorrang streden, en hoe tenslotte zonder beiden Copernicus' van de groote kennis van zaken van de verzorgster. Anno Teenstra. groote ontdekking niet mogelijk zou zijn geweest. En hij doet dit niet op grondvan psychoanalytische beschouwingen, 2°oals men die in de Copernicus-biografie van Wasiutynski aantreft, ■naar door een helder inzicht in de geestelijke situatie van dien tijd, Dr Peter Aldag: Joden heerschen over Engeland (uitg. door een juist begrip voor het fundamenteele verschil van de Middel- Storm, Amsterdam). feuwsche wereldbeschouwing en het Renaissancistische denken, de Kerkelijk-religieuze ordening en den Faustischen drang, de rust en de In een vlot geschreven, goed gedocumenteerd werk geeft Dr Peter onrust. Aldag de geschiedenis van het Engelsche Jodenvraagstuk in de 19e Daarmede is dit boek geworden niet slechts tot een voortreffelijke en 20e eeuw. Hiermede heeft de schrijver het volle licht laten vallen O'ografie van een groot Duitscher, maar tevens tot eenkultuurhistorisch op een brandende kwestie van dezen tijd, daar het Angelsaksische w.erk van eerste orde; het toont ons niet slechts het werk van Coper- Jodendom in de laatste vijftig jaar een zeer grooten invloed op het "Ucus in zijn onverbrekelijke relatie tot diens persoon, maar tevens wereldgebeuren heeft uitgeoefend en beschouwd kan worden als de **n veel omvattend beeld van de Renaissancistische wereldbeschou- macht, die de Europeesche volkeren in oorlogen verwikkelt. Het werk r'tfig in zijn tegenstelling tot maar ook samenhang met het van Aldag is dan ook een belangrijke bijdrage voor de kennis van denken. — A. B. —Roels. het ontstaan van de oorlogen der laatste halve eeuw. In een boeiend betoog schetst de schrijver het Jodendomin zijn ware gedaante: zonder scrupules, grenzenloos brutaal en zonder gevoel voor de belangen van het volk, dat zijn gastheer is. Deze eigenaardig- . Dr Hans Rail: Friedrich der Grosse. Gedanken eines Herrschers heden van het Joodsche karakter komen scherp naar voren bij den wtg. Hoffman und Campe Verlag, Hamburg). strijd, dien het Jodendom in de jaren 1830 tot 1866 voor het verwerven van de emancipatie gevoerd heeft (pg. 14—121). Hoewel de Joden p In een klein, handig boekje, dat verschijnt in de serie „Geistiges slechts een onbeduidende groep vormden (ca. 50 000), bleken zij een Bücher über geistige Beziehungen europaischer Nationen", geweldigen invloed te geeft kunnen uitoefenen. De pers was in hun handen Dr Hans Rail ons de voornaamste gedachten van Frederik en hun derhalve ter wille, terwijl de regeering financieel gebonden n Groote, verbonden door eenige regels verklarenden tekst. was aan menschen als de Rothschild's. Men moet De bewondering hebben philosophie van den grooten koning is geboren uit den nood voor de Lords en verschillende leden van het Lagerhuis, die met taaie V>n zijn land, zij is „Wille zur Macht", „Wille zum Staat". Het is volharding den strijd tegen het verleenen van emancipatie gevoerd e en staat zijn eer, die in het middelpunt van 's konings gedachten hebben, maar ten slotte geen kans gezien hebben om de Joden te aan; het is nog niet de vrijheid en de eer op wijze drijven. f van het volk, die zooals verhinderen slinksche hun zin door te voor Frederiks grooten volgeling Clausewitz al het—andere Door de emancipatie werd de weg vrijgemaakt voor de vestiging — van de heerschappij der Joden in Engeland. Zij slaagden er in om in dus het standpunt van den denker-soldaat Frederik den Groote verschillende sleutelposities in het bestuur te bezetten en maakten , zekeren zin door het nationaalsocialisme is overwonnen, blijft daarvan gebruik om de vestiging van Jodenin Engeland en de andere

501 onderwijs en dekunst door het Jodendombeheerscht worden (p. 298— beschouwen heeft. Het is oneindigveel meerdan dat, hetis een kultuur- 329). Ook in het maatschappelijk leven toont de Jood zijn ware karak- daad. De schrijver van deze vier studies blijkt op elke pagina van zijn ter, wanneer men het oog vestigt op de schandelijke uitbuiting van de boek een waarachtig kunstgids te wezen, wetenschappeüjk onderlegd) arbeidende klasse (p. 340 e.v.), terwijl de Joden de Christenen uit begaafd met een groote intuitief-indringende kracht en wat meer is- betrekkingen verdringen (p. 344). Het is dan verbazingwekkend een voornaam-dichterlijke zegging, die er van getuigt dat hij alle de met om te vernemen, dat de hooge Anglicaansche geestelijkheid niet registers op het instrument der Nederlandsche taal te bespelen weet alleen blind is voor het gevaar, dat het volk bedreigt, maar ook partij kundigen greep. Zijn proza is gerhythmeerd, gelijk elk werkelijk proza kiest voor het Jodendom (p. 345). De sterke immigratie van arme betaamt, het heeft een eigen innerlijken klank, die een enkele maal Joodscheelementenuit Oost Europaheeft de misdadigheidin Engeland echter wat vermoeiend werkt (de aanvang van het essay over Rern- doen toenemen (p. 336, waar de schrijver zich beroept op de uit- brandts vogel Phoenix). Daar tegenover staat de taalkundig en psycho- latingen van Joden). Het volksvijandige in het karakter van den Jood logisch gebalde kracht van De Eeuw van Flaubert, een studie die zien wordt door den schrijver scherp belicht in zijn ontleding van de ontwikkelt als een mythe. Schmidt Degener teekent de geheele werken van Disraeü (p. 134—137) en de uitlatingen van Britsche negentiende eeuw, met krachtige sobere trekken, en daarin rijst in Joden, waarbij openlijk verklaard werd, dat men in de eerste plaats al zijn monumentale grootheid een man. Deze man wordt gekarakte- Jood was en dan pas Britsch burger (p. 336). riseerd, iets van zijn leven wordt ons onthuld en eerst aan het einde Het is jammer, dat de schrijver in de Inleiding niet gewezen heeft van zijn geheele studie noemt de schrijver den naam van dien man> op den funesten invloed, die steeds van het Jodendom is uitgegaan. dien schrijver, dien kunstenaar: Gustave Flaubert. Het essay over De uitwijzing in 1290 was niet een gevolg van volksche gevoelens Leopold acht ik het minst belangrijkin hetalgemeenverband van dezen van Eduard I, maar van de noodzakelijkheid om kerk en boeren ter bundel en evenmin ten aanzien van de figuur van dezen eenzamen wille te zijn met het oog op den strijd tegen den adel. Hij had verder merkwaardigen dichter, die tot de grootsten van ons land gerekend kunnen wijzen op den funesten invloed der Portugeesche Joden dient te worden. Wel is het van belang, datdoor dit artikel (omdat er tijdens de regeeringen van koningin Elizabeth (1558 —1603) en den slechts een diepgaande,uitmuntende studiein boekvorm overLeopoW ook de eerste was om bestaat) nogmaals de aandacht op dezen te weinig gekenden kunstenaar Koning-Stadhouder Willem 111, die Joden geen in den adelstand te verheffen, terwijl de Joden in de 18e eeuw een valt, al brengt het dan in verband met diens ouevre zoo goedals belangrijke rol hebben gespeeld bij de zwendelpractijken. nieuws. Toch leest men ook dit essay geboeidin één adem tothet einde, Dr E. C. G. Brunner omdat er de warme gloed uitstraalt van een persoonlijke genegenheid en van een oprechte eerlijke bewondering. Eindelijk weer eens iemand die bewonderen kan, oprecht en vooral belangeloos bewonderen. En G o e t h e: Ifigeneia in Tauris. Vertaling van P. C. Boutens (uitg. met pijn en spijt vervult het te weten dat zulk een al weer niet meer N.V. Uitg. Mij Oceanus). tot de levenden behoort. Schmidt Degener is een persoonlijkheid met alle markante Zooals ook uit de inleiding blijkt, heeft de dichterBoutens Goethe's aspecten van dien. Dit maakt dat zijn werk ons meer dan eenmaal Ifigeneia in Tauris in 1908 vertaald op verzoek van WillemRoyaards, stekelt tot de scherpste weerspraak. Waar Schmidt Degener over het die er echter nimmer toe gekomen is, het drama ook op te voeren. wezen van Hollanders en Vlamingen spreekt en de wederzijdsche Korten tijd daarna verscheen de vertaling in boekvorm bij de Wereld- beïnvloeding van hun kunsten, lijkt hij mij te eenzijdig en teveel bibliotheek en in 1911 werd een druk van 50 exemplaren uitgegeven sprekend vanuit één karaktereigenschap van het Noord-Nederlandscbe bij de St Cathérine Press van Eduard Verbeke te Brugge. De Wereld- volk. Waar hij Rembrandt en Vondel als tijdgenooten en kunstenaars bibliotheek-uitgave is sedert geruimen tijd uitverkocht, terwijl de met elkaar vergelijkt, ja meer nog als antipoden tegenover elkaar stelt» uitgave van de St Cathérine Press, als ik het wel heb, zelfs nimmer wil het mij voorkomen, dat zijn voorliefde te klaarblijkelijk staat aan in den handel is geweest. De onderhavige uitgave, naar Boutens de zijde van den schilder. En waar de schrijver hier en daar in deze zelf mededeelt, het gevolg van de loopende vertolking bij het Resi- verschillende studies harde maar volkomen juiste verwijten maakt dentie-Tooneel, voorziet dus ongetwijfeld in een bestaande behoefte, aan het Nederlandsche volk, daar lijkt mij dat onderbewust wel eens en zeer zeker zal iedere Goethe-vereerder, ook degene, die gewend voort te komen uit een niet onmiddellijk uitgesproken, doch tusschen is de werken van den Meester in het Duitsch te lezen, verheugd zijn de regels zeker aanwezige francofiliteit, inplaats van uitliefde voor het zich deze in alle opzichten zoo uitnemende vertaling te kunnen ver- eigen volk. schaffen. Met dooden evenwel disputeert men niet, maar het is niet alleen De tijdsomstandigheden in aanmerking genomen, heeft de N.V. daarom dat het geen zin heeft deze enkele bemerkingen uit te breiden- Oceanus voor een behoorlijk uiterlijk van het deeltje zorg gedragen. Een persoonlijkheid aanvaardt men ofmen verwerpt haar. En zoo is het Maar ware er geen beter portret van den dichter Boutens te vinden ook met dit boek, men verwerpt het of men bewondert het en in het geweest, om voor in het boekje af te drukken? Jan van Rheenen eerste geval heeft men toch altijd nog respect, dat is gereserveerde bewondering. Een feit is en blijft het evenwel dat wij in Schmidt Degener Dr F. Schmidt Degener: Een viertal essays (uitg. een kunstcriticus bezaten, wiens werk waard was gebundeld te worden J. M. Meulenhoff, Amsterdam). en velen zullen dit eerst nu bespeuren, want ik vlij mij geen oogenbh* met de hoop dat anderen dan volledig ter zake kundigen zijn naam De scheppende kunstenaar staat terecht altijd eenigszins wantrou- als schrijver van deze verspreide artikelen kende. wend tegenover kunstcritiek ofkunstessays. Niet zelden immers blijken Ik wensch dan ook vurig, dat velen die in de behandelde onder- de beoefenaars er van zich staande te houden als litterator of schilder werpen belang stellen, dit boek ter hand zullen nemen en onder deze door het vellen van een oordeel over andermans arbeid. Zelve gespeend velen niet in de laatste plaats zij, die iets met de verantwoordelijke van de luttelste creativiteit gaan zij zich te buiten aan de opstelling van taak der kunstcritiek uitstaande hebben. Want de eersten vinden allerhand theorieën, die met sibyllijnsche grondigheid den dood over verheldering en inzicht, de laatsten mogen van dit boek eens leeren de Kunst bezweren. Hoewel in het geestelijk blazoen van eiken waar- hoe zij hun taak hebben op te vatten, willen zij den belangstellenden achtigen kunstenaar bewust of onbewust diep gekorven de houding vertrouwenswaardige gidsen worden en van de kunstenaars wederom verwoord staat, die Josef Weinheber vooral voor dezen tijd zoo treffend de achting verwerven! George de Sévooy- vorm heeft gegeven in een tweetal gedichten, Pro domo en Spruch zur Abwehr, en hij daarnaar ook handelt, kunnen zulke lieden hem tijdelijk ergeren door hun hinderlijk horzelgezoem en geestelijke ge- borneerdheid. Hun werk is nimmer gedegen, is meesttijds öfvluchtig- Else von Hollander-Lossow: Kaufmann des Grossf oppervlakkig öf moeizaam-amechtig en vrijwel zonder uitzondering Königs (uitg. Adolf Sponholtz Verlag, Hannover). geschreven in een beschimmelden stijl. Sommigen dezer dagblad- kunstcritici zijn schuimers aan den zelfkant, trachten den lezer te Met dezen ruim 340 bladzijden beslaanden roman voert de be- imponeeren door een staalkaart van hun belezenheid te geven, die zijn gaafde schrijfster haarlezers terug naar den 18deneeuw inDuitschland) bij tijd van den zevenjarigen oorlog, toen Pruisen onder de genial ontstaan te danken heeft aan de invloeden, die zij den te bespreken den 0 zijn meermaals bezeten door persoonlijke leiding van Frederik den Groote werd gewikkeld in den strijd om -1) kunstenaar hebben ontdekt, dus> veeten en vooral onpersoonlijk. Persoonlijk worden zij maar al te bestaan tegen een overmacht van afgunstige vijanden, een tijd gauw, doch persoonlijkheden zijn zij nimmer. Dat dient een goed die heel veel met den onze gemeen heeft. Maar niet de groote Frederi kunstenaar afdwingen, hoofdfiguur in dit boeiende, knap geschreven boek hij wor kunstcriticus te zijn, wil hij het respect van den is de — ge die dat steeds wèl is. Maar laat mij over deze lieden zwijgen en hier door de schrijfster met enkele lijnen schetsmatig doch duidelijk -^ met vreugde aankondigen het verschijnen van een prachtigen bundel teekend —, al vormt de geniale koning, veldheer, staatsman, le'd* essays van de hand van Dr F. Schmidt—Degener, in een daarmede en dienaar van zijn volk toch steeds den achtergrond waartegen overeenstemmend gewaad uitgegeven door de firma Meulenhoff. Zijn gebeurtenissen en het leven van de menschen zich afspelen. van de eerste studie, deze bundel een viertal De koopman Gotzkowsky, wiens naam in een der bruggen titel ontleenend aan bevat ofi essays: Over Rembrandts vogel Phoenix, Herinnering aan Leopold, Berlijn gebeiteld staat, de rechterhand en vertrouwensman van van en uitgave van deze koning in handels- en geldzaken, deze gecompliceerde mensch, De Eeuw Flaubert Rembrandt en Vondel. De al

502 weer tot leven gebracht. Maar behalve een pakkende her- Het is de hier behandelde, zoowel uit geschiedkundig als uit politiek schepping van menschen en toestanden uit dien bewogen tijd, heeft oogpunt belangrijke strijdvraag, die bij het historisch onderzoek van de schrijfster tegelijk met de figuur van Gotzkowsky het conflict de Duitsche keizer-politiek uit de Middeleeuwen steeds weer gesteld gegeven, dat wel in alle tijden de tragische strijd moet zijn voor hen, werd en wordt en ook steeds weer, hetzij in den geest van Ficker, die geestdriftig spontaan en hartstochtelijk het leven en de taak in hetzij in dien van Sybel, beantwoord is. dit leven liefhebben en aanvaarden: het conflict tusschen liefde en Reeds daarom is het lezen van deze waarlijk „typische" uiteen- Plicht. De liefde, drang naar schoonheid en intense levensgenieting, zettingen van de beide Duitsche historici ook in tegenwoordigen en den de plicht, de bewuste mannelijke wil tot zelfhandhaving, tucht tijd belangwekkend en leerzaam. Waar bovendien door de fundeering en staalharde trouw aan de opgedragen taak. en stabiliseering van het Derde Rijk ook het Eerste Duitsche Rijk Er klinkt door dit boek een breede, gedragengrondtoon, die slechts in dezen tijd weer in het brandpunt van een hernieuwde belangstelling gelden verzwakt. De schrijfster heeft een eigen melodieuze stem, die is komen te staan, heeft Friedrich Schneider met de uitgave van deze net sterkst doordringt in die gedeelten waarin zij met psychologische interessante historische publicatiesongetwijfeld een goedegreep gedaan. scherpte aan het verborgen leven van de ziel van man en vrouw A. B. Roels. gestalte geeft. Een sterk en gezond boek over een grooten, bewogen U)d vol demonische spanningen en geniale scheppingskracht, een °°ek voor dezen tijd! Andreas Glotzbach Betina Ewerbeck: Angela Koldewey (uitg. Kosmos, Amster- dam).

Angela hoofdfiguur De Pers in Nederland, onder redactie van H. A. Goedhart Koldewey is de in dezenroman van een vrouwelijk arts. De schrijfster, weet op aangrijpende 'u,t£. N.V. Nederlandsche Uitgeverij „Opbouw", Amsterdam). zelf ook arts, ons zeer wijze den levensloop te schilderen van een jonge vrouwelijke collega, die in Onder redactie van H. A. Goedhart verscheen bij bovengenoemde haar strijd tegen één der meest gevreesde ziekten, sterk verwant uitgeverij een over de pers in aan kanker, zelf door deze thans nog ongeneeslijke kwaal wordt aan- werk Nederland. Zonder twijfel was gegrepen. een dergelijk werk behoefte omdat litteratuur over een zoo be- langrijk levensverschijnsel als de pers, in Nederland Eerst als zij volkomen overtuigd is van haar toestand besluit zij te zeer dun was trouwen met den man, opdat «ezaaid en daarbij zeer eenzijdig juridisch georiënteerd was. Behalve die haar lief heeft, haar kind haar werk et reeds verouderde, maar nog steeds bruikbare van zal kunnen voortzetten. werk R. Op bewonderenswaardige wijze weet schrijfster y?n —der Meulen „De Courant" was er eigenlijk geen— werk in het de elke sentimen- f»ederlandsch, dat een overzicht gaf van taliteit te vermijden, al bespeuren wij overal de vrouwenhand. Het is de talrijke interessante en juist de vrouw in er slaagt de °elangrijke facetten, die er aan het perswezen zijn. misschien haar, die in dramatiek van een werk, geboorte,een operatie en ander intiem ziekenhuisgebeuren zoowonder- Daartoe is dan dit „De Pers in Nederland", een poging en werkelijkheid mag poging geslaagd wel in overeenstemming met de te schilderen, zonder jnen constateeren, dat deze alleszins is. Weliswaar daarbij mennog spreken standaardwerk de nuchter realistisch te worden. niet van een over Nederlandsche zijn Pers; te een samengesteld geheel persoonlijke Het noodlot neemt weg, het is niet te stuiten, wij bespeuren daarvoor is het zeer van wij der verschillende en het voortdurend en aanvaarden het. jnzichten medewerkers daarvoor ontbreekt aan aangenaam °et geheel te zeer een strikt wetenschappelijk karakter. Maar niettemin Wat ons ook aandoet in dezen roman is dat dezeAngela Koldewey ondanks haar beroep vrouw is gebleven. staan er in dit werk talrijke zeer lezenswaardige artikelen van zeker met roman belangrijk gegeven op niet de eersten de bestenin ons vak. Ik noteerde bijv. een voortreffelijk Al al is in dezen een uitzonderlijk goede wijze met gevaren, noofdstuk over de periodieke pers, voorts een zeer lezenswaardige behandeld vermijding van alle die daar aan ** en vooral het overdenken waardige beschouwing van Huyts vastkleven. Dr J. E. van Renesse ?yer den hoofdredacteur. Daarnaast is ook— het artikel van den heer "yieeuwsen over den redacteur-buitenland interessant, vooral wegens Qe historische tendenz, die hij erin legde. En vermelding verdienen Goswin P. Gath: Kólner Sagen (uitg. Staufen Verlag,Keulen). °k de opstellen van J. de Nobel over den bureau-redacteur en den cnef-van-dienst en over de organisatie der nieuwsblad-redactie met „Am Petrusportal des hohen Domes zu Köln, im Türbogenfeld, Qe zeer verhelderende schema's als illustratie van het betoogde. gewahrt man unter vielen köstlichen Gestalten aus Stem einen Enkele minder geslaagde bijdragen moeten ook gesignaleerdworden. anmutig thronenden Engel, der die Geige spielt. Er halt den ver de opmaak, als een der belangrijkste psychologische middelen Kopf sanft geneigt und lauscht, völlig entrückt, mit lachelnden °t volksbeinvloeding ware m.i. meer te zeggen, dan in dit werk is Augen seinem eigenen Lied. Vor ihm braust der betriebige geschied. Weinig positiefs lezen wij ook in het hoofdstuk over de Alltag dahin und übertönt mit seinem wirren Larm die ins- Popjournalistiek. Voorts ware een ietwat dieper critische beschou- geheime Musik. Wer aber die rechten Ohren hat, hort sictrotzdem ■ng van de litteratuur over ons vak m.i. op zijn plaats geweest, al und wird tiefbesinnlich dabei. Geht er nachher durch die heilige a ?e het slechts als richtlijn voor een latere speciale behandeling van Dammerung des erhabenen Domes, so tont in ihm das Spiel eze materie. des Engels immer noch nach, und da weisz er plötzlich, wovon Inmiddels echter is dit boek gewordentot een waardevolle bijdrage es singt: Von der Herrlichkeit der uralten Stadt. Von jener t de litteratuur over het Nederlandsch perswezen en als de ver- immer noch so gewaltig nachklingenden und langst nicht ver- ,. halende opstellen aanleiding zouden geven tot een nadere uitwisse- schollenen Zeit, da aller Augen im Reich auf Köln gerichtet Van waren, wie auf einen goldenen Schrein, und spk meenmgen en een bestudeering van de daarin naar voren da die mittelalter- ? orachte standpunten, dan zou het zeer zeker de noodzakelijke stoot lichen Kaiser und Könige dort einzogen, als in ihrefestesteßurg." geven tot het ontstaan van wetenschappelijke beschouwingen, Aldus de inleiding van het nieuwe boek „Kölner Sagen" van e , dan bij gelegenheid tot een tweede werk over ons perswezen zouden Goswin P. Gath, dat bij het Staufen Verlag in Keulen is verschenen. 1 j^nen worden vereenigd. Zonder twijfel belichaamt dit boek een De Keulsche dichter Gath heeft den rijken schat van Keulsche lelijk initiatief, waarmee wij de afdeeling Perswezen van het Depar- sagen en legenden opnieuw gebundeld en naverteld in een meesterlijke ■nent van Volksvoorlichting en Kunsten geluk kunnen wenschen. taal, om ze op die manier voor een breederen kring toegankelijk te J. A. Boreel de Mauregnault maken. Geen andere Duitsche stad als Keulen, de oude domstad aan den Rijn, bezit een dergelijk grooten schat aan sagen, waarin zich twee- jaar geschiedenis weerspiegelen. zij nu Fr duizend Duitsche Waar tot . riedrich Schneider: Universalstaat und Nationalstaat. toe slechts uit kleine bloemlezingen bekend waren of zelfs onontdekt Tj_Qc«r und Ende des Ersten deutschen Reiehes (uitg. Universitats-Verlag rustten in oude kronieken, werd het nu wel tijd deze rijke erfenis WaSner, Innsbrück). van sagen te verzamelen, opnieuw te bewerken en weer aan de open- n baarheid prijs te geven. jv de tweede helft der vorige eeuw ontbrandde tusschen de beide Het boek is volgens streng geschiedkundige richtlijnen ingedeeld. sche sje historici Julius Ficker en Heinrich von Sybel de strijd over Vanaf de stichting van Keulen door de Romeinen, toen de Übiers MiriH3aS e Itaüaansche politiek van de Duitsche keizers uit de over den Rijn kwamen, via de evangeliepredikers en de martelaren, te deleeuwen°^ een noodzakelijke en juiste is geweest of dat daaren- via den tijd der Merovingers en Karolingers, den Saksischen en Sali- n eze P°litiek als nadeelig voor de nationale belangen en als nood- schen Keizer, vervolgens via de gebeurtenissen der diverse lor?ig eeuwen voor het Duitsche Rijk moet worden beschouwd. tot aan de Reformatie en van het Keulsche keurvorstendom tot aan edrich Schneider heeft nu in dit boek de bekende publicaties de gebeurtenissen uit ouden en tijd, helpt indeeling Va^"Sybel nieuwen deze en Ficker verzameld, die over dit twistpunt handelen, te den lezer bij den overgang van het sprookjesachtige, niet historisch s en: icl^er's geschrift „Das deutsche Kaiserreich in seinen univer- gewaarborgde naar het geschiedkundig-anecdotische. alen Und K[a nationalen Beziehungen", Sybel's repliek „Die deutsche Evenals de sagen aan den uitersten benedenloop van den Rijn, en t°n Un(^ das Kaiserreich. Eine historisch-politische Abhandlung" spreken deze rijk bloeiende Keulsche sagen van noodlot en gericht, Kaj enS'ottf weer Ficker's publicatie over „Deutsches Königtum und overwinning en nederlaag, vroomheid en schalkschheid. Prof. Hans Merx

503 UIT DE TIJDSCHRIFTEN

Groot Nederland. Augustus 1943. Uit een artikel van Hendrik voor hen van het grootste nut kunnen zijn. De functie van den vertaler Lindt „Frankrijk zoekt een kunst zonder zelfmoord", waarin de schrij- is o.i. dus wel een zeer belangrijke!" ver ons op de hoogte stelt van den stand van zaken van tooneel en film in Frankrijk, citeeren wij de conclusie: „Zoo is in het vierde oorlogs- jaar de Fransche film, die Nederland niet meer zag sinds de Storm, 30 Juli 1943, bevat een beschouwing over Josef Israëls» oorlog over ons continent ging, maar die in Frankrijk onafgebroken waarin de schrijver aantoont, dat uit het werk van Israëls een duidelijk eindelooze scharen naar de theaters trekt. Het geeft vorm aan de joodsche geest spreekt. Na er op te hebben gewezen, dat dit ookreeds problemen, die kunstenaar en kunst op de grens van twee kuituur- in het verleden door meerdere critici is ingezien, concludeert hij dan: gebieden en van twee kultuurperioden bezighouden. Maar wanneer „Er is dan ook in werkelijkheid geen verschil tusschen datgene, wat wij er het beeld van het Fransche tooneel naast zetten, het tooneel, zijn schilderijen met joodsche onderwerpen ons te zeggen hebben en dat in zijn verscheurdheid de beide kultuurgebieden niet— onderkent, zijn werk met voorstellingen van arische menschen. Dezelfde geest de verklaarde tegenstelling tusschen beide kultuurperioden nieterkent, spreekt uit beide, dezelfde gedachtenwereld is hun eigen. Alleen — danervaren wij nog ietsanders. De simpele waarheid vooreerst, dat bij de joodsche onderwerpen, zooals de beroemde „Man uit het oude de kuituur van het „nieuwe" Frankrijk voorshands zelfs de probleem- volk", is voor ons gevoel echt wat bij de visschers valsch is. Hier is stelling nog slechts als door de overheid opgelegdenoodzaak aanvaardt. de vermomming weggenomen en treedt de ware kleedij van den De pijnlijke gevolgtrekking voorts, dat de uitwerking van het probleem overal in verscholen jood openlijk naar voren. Wij hebben boven zelf nergens perspectieven vindt en in het allerbeste geval (de fantasti- aangetoond, dat de kunstkenners uit den voorbijen tijd, die een tijd sche film) de vlucht uit het heden van heimelijkheid tot belijdenis —, van jodenverheerlijking was speciaal in het kultuurleven wel van utiliteit tot aesthetisch ideaal maakt. degelijk gevoeld hebben, dat—deze jood iets had, wat wel bij —andere Kan men zich voor het leven redden, alleen door over zelfmoord joden aan te treffen was, doch dat denAriër ontbrak. Ook onze schilders niet meer te spreken? Of is de vlucht uit het leven zélf het wezen hebben dat gevoeld, want ondanks het feit, dat Israëls opgeblazen is van den zelfmoord? Zonder twijfel. De Fransche film met de vlucht in tot den grootsten kunstenaar van Nederland, ja dat hij zelfs „voor de duizend-en-één onwaarschijnlijkheden is niet minder een zelfmoord beschaving der waereld als een factor geldt" (Plasschaert), is zijn der Fransche kuituur dan de psychologische tragedie met mors invloed verbazend gering gebleven. School in onzen zin van het woord voluntaria tot besluit. En daarmee rijst de vraag, of hier met wets- heeft hij praktisch niet gemaakt. Waardoor alweer bewezen werd» paragrafen nog wel genezing te vinden is. Sinds de dragers van Noord- dat ondanks de bewondering toch het vreemde aan ons wezen gevoeld ras-kultuur voor Frankrijk vrijwel verloren gingen, voltrekt zich in werd. Hetgeen ook bewijst, dat ons volk in dit geval onze kunste- zekeren zin in de Fransche kunst een afscheid van alle groote waarden naars intuitief op het rassenstandpunt stonden."— uit het verleden. Dat afscheid schijnt nauwelijks meer te stuiten. Deze — zelfmoord in de kunst kan immers zeer wel de slagschaduw zijn van dien anderen zelfmoord, dien Frankrijk in den Bartholomeusnacht Maandblad voor beeldende Kunsten. Juli—Augustus 1943, bevat en in de revolutie van 1789 pleegde. > Op dit oogenblik van worsteling om nieuwe waarden wil deze onder meer een beschouwing van H. P. Bremmer over Jan Steen men „Gebed Maaltijd" en een bijdrage van Jaap Leeuwenberg dingen slechts stellen, niet uitwerken. Ze te stellen is niettemin nood- voor den over „Twee teruggevonden van zakelijk. Opdat niet andermaal en wellicht voor vele jaren als werke- werken Jacob Cornelisz. van Oost- zanen, te onlangs te lijkheid gezien, wat waarin de schrijver tracht aan toonen, dat twee, zal worden slechts de vlucht uit die werkelijkheid voorschijn gekomen en een verraad aan een positieve zending is." werken n.l. een drieluik, waarvan het midden- paneel de Moeder Gods met—Christusknaapje voorstelt, en een „Aan- bidding der Herders" — om hun stijl, kleur en voorstelling aan Haagsche Maandblad, Augustus 1943. Ir Wilco Meyer Cluwen Jacob Cornelisz. kunnen worden toegeschreven. vergelijkt in zijn artikel „Plattelandscultuur en Volkshoogeschool" het Volkshoogeschoolwezen in de Scandinaafsche landen met dat in ons land; daarbij blijkt, dat ook op dit gebied de politieke en confes- Maandblad derNederlandsch-DuitscheKultuurgemeenschap, Juli 1943» sioneele versplintering noodlottig gewerkt heeft. „Moge de nieuwe publiceert de rede, door Dr J. van Ham gehouden bij de uitreiking tijd, die nu aanbreekt", zoo zegt de schr., „ons meer eenheid en van den Nederlandschen Literatuurprijs 1942. Over de overwegingen samenwerking en sociale gezindheid brengen, zooals die, mede onder die het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten hebben geleidbij de toekenning van dezen prijs zeide de spreker onder meer: den invloed der Volkshoogeschool, den Scandinaafschen volken met kring hun sterk nationalen, verdraagzamen, zakelijken, nuchteren zin tot „Het is geheel iets anders of een dichter door een kleinen een zegen zijn geweest." intellectueelen en kunstminnaars of door zijn volk geëerd wordt. He£ is merkwaardig tot welk een kleine ijdelheid de onderlinge lof in de kleine letterkundige clubs voert, en het is duidelijk, dat de veel warmer» Nederland, Augustus 1943. Mr E. Otto schrijft over „Het gevaar als een plots geschenk U toevallende erkenning van wat reeds in wezen der historische vergelijking", Marius vanLokhorst over „Het oppidum Uw deel is, Uw plaats binnen ons volk, geen intellectueel standsgevoel Batavorum bij Nijmegen", Dr R. J. Kortmulder over „Het wezen wekt, maar U Uzelf doet blijven. Ik heb dit alles willen zeggen oo> der Tragedie. Toegelicht aan de opvattingen van Aristoteles en duidelijk te maken, dat het Departement van Volksvoorlichting en Nietzsche, en Willem H. Haighton over „Vertalen hoe het niet en hoe Kunsten zijn prijzen niet uitreikt als de jury bij een wedloop» het wèl moet". Uit deze laatste bijdrage, die overigens, wat haar voor- al ontbreekt natuurlijk de vergelijking met anderen niet. Omdat beelden betreft, zeer aanvechtbaar is, citeeren wij: „Goed vertalen wij bij de toekenning derprijzen in de allereerste plaats er naar vragen» beteekent in de eigen taal her-concipieeren, waartoe het voor alles of dekunstenaar en hoe dekunstenaar geborgenis inzijnvolk, mogenWi) noodzakelijk is, dat de vertaler zelf kan concipieeren, maar ook dat hij van een staatshandelingzeggen, dat ze verricht wordt namens het volk» voldoende deskundig is op het terrein, waarop de door hem te vertalen dat een staatsprijs is een wederwoord van het volk". teksten zich bewegen. Eigenlijk is alle vertalen te vergelijken met het vertalen van een gedicht. Daarbij vindt een ieder het vanzelfsprekend, dat de vertaler Das Reich, 8 Augustus. Nikolaus Schwarzkopf besluit zijn beschou- een dichter moet zijn en zijn schepping een nieuw kunstwerk is. wing over het werk van Matthias Grünewald aldus: „Er war def Persoonlijk achten wij de waarde van een goede vertaling zéér hoog, deutscheste und der chrislichste Maler. Inmitten einer scheinheiligen immers het aantal Nederlandersdat zware Duitsche boeken en artikelen Welt, dieim christlichen Mantel der griechischen Schönheit huldigte» in de oorspronkelijke taal kan lezen en . . . begrijpen, is veel kleiner deren Ueberdrusz am Christentum vielfach echt, deren Sehnsucht dan men oppervlakkig zou denken. De meeste academici kunnen nach innerem Glück und nach Verbundenheit mit dem Göttlichen zulks voor wat hun eigen studierichfing betreft, maar daarbuiten ? vielfach niet minder echt war, inmitten dieser Welt hat er in Ver- En dan nog, hoe gering is niet het percentage der academisch ge- bundenheit mit seinem Volk für dieses Volk das Evangelium noen 1 vormden! De meeste menschen, die na hun middelbare opleiding einmal in Farben und Linien übersetzt, machtvoll und vielleicn niet verder studeerden, brengen er weinig of niets van terecht, zeker noch machtvoller, als Martin Luther es im Wort gleichzeitig getan» niet als de boeken in fractuur zijn gedrukt. Het overgroote deel van damals, als das Christentum, wie Nietzsche sagt, reif war zum Üntel" ons volk al behoort het tot de meest ontwikkelde van Europa gang. Die Schöpferische Leistung ist so ungeheuer und einmalig» komt echter—nooit zoover en er zijn toch tallooze politieke, ideologische,— dasz man meinen konnte, er habe im Unbewustzten geschaffen,wei* historische en cultureele publicaties in het Duitsch verschenen, die jadergrosze Künstler oft nur Werkzeug ist".

504