‘Exemplary forewardnesse to advance Knowledge’

Een studie naar de vertakking van Samuel Hartlibs informatienetwerk in de Lage Landen (c.1630-1662)

Teun Faber

Masterscriptie Geschiedenis Geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: Dhr. prof. dr. Geert H. Janssen Tweede lezer: Dhr. dr. Jonas van Tol

17 juni 2019

Inhoudsopgave

Inleiding ...... 3

Database en methode ...... 15

1. Johann Moriaen: spil in het netwerk te Amsterdam…………………………………………………………18 1.1 Pansofie en alchemie als ideaal ...... 19 1.2 Vanuit de Duitse contreien naar de Republiek ...... 20 1.3 Persoon met vele contacten ...... 23

2. De Schotse theoloog John Durie en de Zeeuwse hebraïst Adam Boreel ...... 26

2.1 Durie: een bijzondere band met de Lage Landen ...... 26 2.2 Boreel: een bijzondere band met Engeland ...... 28 2.3 Boreel in de Hartlib-kring ...... 31 2.4 Joods-christelijke toenadering: Boreel en de Misjna ...... 33 2.5 Boreels anticlericalisme, de collegianten en religieus nonconformisme ...... 36

3. De mystieke chiliast Petrus Serrarius en zijn geestverwant Justinus van Assche………….40 3.1 Voorbestemd voor een predikantenbestaan ...... 40 3.2 Van Assche ...... 41 3.3 Een kennismaking met alchemie in Groningen ...... 42 3.4 Van Assche en Serrarius naar Amsterdam ...... 45 3.5 Geestelijke nood bij Durie en Serrarius ...... 45 3.6 Het belangrijke ideaal van onpartijdigheid ...... 46

4. Alchemie in de Hartlib-kring: Appelius en Glauber ...... 49

4.1 Hendrik Appelius in Amsterdam: een zoektoch naar nieuwe medicijnen ...... 49 4.2 De laboratoriumvirtuoos Glauber ...... 52 4.3 Geloof en ongeloof in Glauber ...... 53 4.4 Het Alkahest ...... 56 4.5 Scherpe kritiek op Glauber ...... 58 4.6 Hartlib stervende: de iatrochemie als laatste redmiddel ...... 61

Conclusie ...... 67 Bronnen en literatuur ...... 70

2

Inleiding

COPYE Van twee Brieven; d'Eene Aen de Wilde, Storrige, Onver-soenlijcke nijdige Luyden in Engellandt. d'Ander Aen de blinde, laeuwe, ofte in Son-den-slapende Huychelaren inde Neder- landen gekomen,1 zo luidt de titel van een ongedateerd, anoniem pamflet dat overgeleverd is via de Hartlib Papers, waarin aan de bewoners van de Lage Landen en de Britse eilanden op spottende en hyperbolische wijze de apocalyps wordt opgediend. Het pamflet refereert aanhoudend aan een allesvernietigende oorlog en uit beschuldigingen aan het adres van de ‘Sectische Religion-wesens’, waarmee de auteur doelt op de puriteinen in Engeland en de calvinisten in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Bovenal impliceert de titel een confessionele verbondenheid tussen de twee landen. Het onderwerp van deze studie betreft de kennisuitwisseling tussen zeventiende-eeuwers in Engeland en de Republiek binnen het bredere informatienetwerk van de in Londen gevestigde intelligencer Samuel Hartlib (1600- 1662). De periode van Hartlibs leven, de vroege zeventiende eeuw, was ontegenzeggelijk een periode vol strijd en verdeeldheid. Europa verkeerde in de greep van wat omschreven is als de ‘general crisis of the seventeenth century’ en ‘a century of crisis’.2 Over deze crisis, die volgens de Britse historicus Hugh Trevor Roper (1914-2003) verwijst naar een wijdverspreide politieke, economische en maatschappelijke crisis, veroorzaakt door een complexe reeks demografische, religieuze, economische en politieke problemen, bestaat onder historici geen consensus.3 In zijn boek England’s Troubles (2000) beargumenteert de historicus Jonathan Scott (geb. 1967) dat de zeventiende eeuw zich liet kenmerken door drie opmerkelijke processen die zich niet tot de Britse eilanden beperkten. Het eerste proces was destructief en veroorzaakte crisis door politieke instabiliteit en oorlog. Het tweede proces was daarentegen constructief dankzij de

1 HP, gedrukt pamflet van twee brieven, 59/6/1A-4B. 2 Hugh Trevor Roper, The Crisis of the Seventeenth Century. Religion, the Reformation, and Social Change (New York 1968) en Roland Mousnier, Les XVIe et XVIIe Siècles. Les Progrès de la Civilisation Européenne et le Déclin de l’Orient, 1492–1715 (Parijs 1954) 143. 3 Zie over dit thema de verzameling essays: Geoffrey Parker en Lesley Smith eds., The General Crisis of the Seventeenth Century (Londen 1978). De Nederlandse historicus Ivo Schöffer (1922-2012) beargumenteert bijvoorbeeld dat Portugal, Zweden en bovenal de Republiek, met een relatief vredig leefklimaat binnen de eigen landsgrenzen, uitzonderingen vormden op de algehele crises van de zeventiende eeuw. Zie voor het essay: Ivo Schöffer, ‘Did Holland’s Golden Age coincide with a century of crisis?’ in: Geoffrey Parker en Lesley Smith eds., The General Crisis of the Seventeenth Century (Londen 1978) 99-108. Zie voorts: Geoffrey Parker, Global Crisis. War, Climate Change & Catastrophe in the Seventeenth Century (New Haven en Londen 2013); Jan de Vries, ‘The Economic Crisis of the Seventeenth Century after Fifty Years’ Journal of Interdisciplinary History 40 (2009) 151-194; John Elliott, ‘The General Crisis in Retrospect. A Debate without End’, in Benedict and Gutman, eds., Early Modern Europe. From Crisis to Stability (Newark 2005) 31-51.

3

ingrijpende consequenties van de intellectuele denkwereld van de zeventiende-eeuwers. Het derde proces was reconstructief en streefde naar restauratie en stabiliteit als reactie op de parallel-lopende destructieve en constructieve processen gedurende de stormachtige eerste helft van de zeventiende eeuw.4 Gedurende deze periode markeerde 1648 voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een belangrijk jaar. Met de Vrede van Westfalen, een serie vredesverdragen getekend tussen mei en oktober 1648 in Osnabrück en Münster, erkende Spanje ook formeel de onafhankelijkheid van de Republiek. De Vrede van Westfalen voorzag in de beëindiging van de verwoestende Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in het Heilige Roomse Rijk, maar betekende eveneens het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tussen Spanje en de Republiek.5 De strijd en verdeeldheid in Europa was echter geenszins ten einde. In Engeland woedde in de jaren veertig een burgeroorlog die resulteerde in de onthoofding van Koning Karel I (1600-1649), de vestiging van het daaropvolgende republikeinse Engelse Gemenebest en Protectoraat van Oliver Cromwell (1599-1658) en de uiteindelijke Restauratie van de Engelse koning Karel II (1630-1658) in 1660.6 Voorts zag de zeventiende eeuw voortdurende (zee)oorlogvoering van Engeland met de Republiek, voortzetting van de Noordse Oorlogen om de heerschappij in het Oostzeegebied, en het conflict van Zweden en Rusland met het Pools-Litouwse Gemenebest, om maar een paar van de vele zeventiende-eeuwse conflicten te noemen.7 De oorlogen werden ingegeven door politieke belangen en machtswellust van de strijdende partijen, maar weerspiegelden eveneens de religieuze verdeeldheid van de tijd. Tussen 1550 en 1650 raakte het confessionele landschap sterk versplinterd. In het Heilige Roomse Rijk vochten katholieken onderling, katholieken en protestanten, evenals lutheranen en calvinisten hun strijd uit. Reeds in de zestiende eeuw ontstond in Frankrijk de strijd tussen katholieken en hugenoten die in de zeventiende eeuw voortduurde, terwijl in Polen de volgelingen van de kerkgeleerden Fausto en Lelio Sozzini, veelal aangeduid als socinianen of

4 Jonathan Scott, England’s Troubles. Seventeenth English Political Instability in European Context (Cambridge 2000) 5-6. 5 Zie: Derek Croxton en Anuschka Tischer. The Peace of Westphalia. A Historical Dictionary (2002). 6 Vanzelfsprekend kent de Engelse Burgeroorlog een omvangrijk corpus aan literatuur. Zie onder meer: Scott, England’s Troubles (2000); John Morrill, The nature of the English Revolution. Essays (Londen 1993); Austin Woolrych, Britain in Revolution, 1625-60 (Oxford 2002); Blair Worden, Roundhead Reputations. The English Civil War and the Passions of Posterity (Londen 2002). 7 Zie: Trevor Roper, The Crisis of the Seventeenth (1968); Scott, England’s Troubles (2000) introduction; Sarah Mortimer, Reason and Religion in the English Revolution. The Challenge of Socinianism (Cambridge 2010); Francesco Quatrini, ‘Adam Boreel (1602-1665) en (1600-1680). Nederlands- Engelse pogingen om kerkelijke eenheid te bereiken’, Doopsgezinde Bijdragen 44 (2018), 57-82.

4

‘Poolse broeders’, vervolgd werden vanwege hun antitrinitaristische denkbeelden.8 De politieke geschiedenis van de zogeheten Gouden Eeuw van de Republiek werd diepgaand beïnvloed door de controverse van de remonstranten met de gereformeerden in de vroege zeventiende eeuw (1618). Voorts ontstond er in de loop van de zeventiende eeuw in de Republiek eveneens religieuze fragmentatie met gevestigde geloofsrichtingen van rooms- katholieken, orthodox-gereformeerden en andere reformatorische stromingen, zoals remonstranten, lutheranen en doopsgezinden, maar ook met nonconformistische en dissidente groepen, waartoe de collegianten, socinianen, rationalisten, spiritualisten, chiliasten en hebraïsten behoorden.9 In Engeland woedde conflicten tussen puriteinen, anglicanen, katholieken en andere groepen religieuze andersdenkenden, zoals bijvoorbeeld de utopisch-christelijke beweging van de Quakers, maar ook radicaal religieuze groepen met vaak sterk chiliastische overtuigingen zoals de Levellers, Diggers, Ranters en Fifth-Monarchists.10 Het is daarom niet verwonderlijk dat de puriteinse theoloog en dichter Richard Baxter (1615- 1691) op de titelpagina van zijn werk Universal Concord (1660) de zeventiende eeuw omschreef als ‘een eeuw vol twist en verdeeldheid’.11 Met de religieuze versplintering, de algehele malaise van honger, geweld en oorlog in de vele verschillende Europese contreien werd door een opkomende utopisch-christelijke beweging op verschillende manieren de strijd aangebonden. Zij vormden bloeiende transnationale netwerken die mede dankzij migratiegolven ontstonden. De contrareformatie had tot gevolg dat veel protestanten en religieuze nonconformisten om godsdienstige dan wel sociaal-economische redenen een veilig heenkomen zochten. Vooral vanaf de jaren 1560 trokken veel geloofsvluchtelingen naar Engeland, Duitsland en de Noordelijke Nederlanden en omgekeerd trokken ook katholieken weg uit de Republiek.12 Sommigen bereikten via

8 Quatrini, ‘Boreel en Dury’, 57; Het antitrinitarisme verwijst naar monotheïstische geloofssystemen, voornamelijk binnen het christendom, die de christelijke doctrine van de drie-eenheid verwerpen of ontkennen. 9 Willem Frijhoff en Marijke Spies, 1650. Bevochten Eendracht (Den Haag 1999), 351-427. Frijhoff en Spies benadrukken dat er in de literatuur te weinig aandacht is geschonken aan 1650 als belangrijk scharnierpunt in de geschiedenis van de Republiek. Godsdienst gaat zich dan pas werkelijk institutioneel vestigen. Het versplinterde confessionele landschap bestond niet louter uit strijdende en rivaliserende groepen, maar kende evengoed een vreedzaam ‘naast elkaar leven’, samenwerking of zelfs kruisbestuiving. 10 Zie onder meer: Christopher Hill, The World Turned Upside Down (Londen 1972); David Petegorsky, Left-wing democracy in the English Civil War (proefschrift verschenen in de jaren dertig van de twintigste eeuw, herdruk 1999); Glenn Burgess en Matthew Festenstein, English Radicalism 1550-1850 (Cambridge 2007). 11 ‘[…] contentious, dividing age’ in Richard Baxter, Universal Concord, (Londen 1660), titelpagina. 12 Neem bijvoorbeeld de katholieke migrantengemeenschap, oorspronkelijk afkomstig uit Amsterdam, in het Duitse stadje Kalkar. Zie: Geert Janssen, The Dutch Revolt and Catholic Exile in Reformation Europe (Cambridge 2014).

5

omwegen hun bestemming, dat wil zeggen, zij woonden op verschillende plekken, alvorens zich definitief te vestigen. De internationaal georiënteerde migrantengemeenschappen droegen bij aan de bloei van transnationale netwerken door nauw contact te onderhouden, opleidingen te volgen aan dezelfde instituties en door het gedeelde geloof een door de goddelijke voorzienigheid beschikte weg te bewandelen.13 Bovendien gaf de nieuwe media- cultuur met een bruisende boekdrukindustrie, waarbinnen Amsterdam een speciale plaats innam, nieuwe impulsen en extra dimensie aan de internationale confessionele strijd.14 Een van de vele vluchtelingen, die door toedoen van de Dertigjarige Oorlog huis en haard verliet, was de uit het Baltische gebied afkomstige wetenschapper Samuel Hartlib (1600- 1662). Hartlib werd geboren in een koopmansnest. Zijn grootvader aan moeders kant stond aan het roer van de Engelse handelscompagnie in Elbing, een belangrijk commercieel centrum gelegen aan de zuidelijke kuststreek van de Baltische Zee. Hartlibs eigen vader was een koopman van Duitse komaf. De Zweedse invasie in de jaren 1620 verzwakte de positie van Elbing als belangrijk handelscentrum in het Baltische gebied aanzienlijk. Hartlib vluchtte uit zijn geboortestad en verliet de door oorlog geteisterde gebieden van continentaal Europa door definitief toevlucht in Engeland te zoeken. Tot aan zijn dood in 1662 woonde Hartlib in Westminster.15 In zijn toevluchtsoord Londen verzamelde Hartlib een kring van invloedrijke en minder invloedrijke geleerden en bestuurders om zich heen en werkte hij gestaag aan de vestiging en uitbouw van een omvangrijk informatienetwerk met vertakkingen door heel Europa. In de verzameling essays Universal Reformation (1994) benadrukt de Britse historicus Mark Greengrass (geb. 1949), de drijvende kracht achter het digitaliseringsproject van Hartibs brievenarchief, de zogeheten Hartlib Papers, hoezeer de behoefte aan vrije kennisuitwisseling in het netwerk, veelal aangeduid als de ‘Hartlib-kring’, vooraleerst een antwoord was op de intense politieke en psychologische druk van de periode.16 De term ‘Hartlib-kring’ wordt niet uit intellectuele luiheid of gemakzucht gebruikt, maar juist om aan te tonen dat een groep individuen een daadwerkelijk bestaand zeventiende- eeuws netwerk vormde, waarvan de uitgebreide brievencorrespondentie onder meer het bewijs levert. Hartlib vormde het belangrijkste knooppunt binnen dit netwerk van geleerde theologen, medici, alchemisten, uitgevers, drukkers en uitvinders, waarvan Londen het

13 Zie: Ole Peter Grell, Brethren in Christ. A Calvinist Network in Reformation Europe (Cambridge 2011). 14 Frijhoff en Spies, 1650, 419. 15 Zie: Mark Greengrass, ‘Samuel Hartlib and the Commonwealth of Learning’, in John Barnard ed., The Cambridge History of the Book in Britain deel IV (Cambridge 2002). 16 Mark Greengrass en Michael Leslie eds., Universal Reformation. Studies in Intellectual Communication (Cambridge 1994) 2-3.

6

centrum vormde, maar Amsterdam de belangrijkste vertakking kende.17 De historica Sarah Mortimer schrijft in haar boek Reason and Religion in the English Revolution (2010), waarin zij de politieke en religieuze ontwikkelingen tijdens de Engelse Burgeroorlog onderzoekt, dat de gebeurtenissen in Engeland een Europese reikwijdte hadden. Meer specifiek benadrukt Mortimer dat het inmiddels algemeen geaccepteerd is om de Engelse geschiedenis niet te isoleren van de geschiedenissen van Schotland en Ierland, maar dat de onlosmakelijke verbondenheid met het Europese continent, in het bijzonder de band van Engeland met de Republiek, te vaak ongenoemd of onderbelicht blijft.18 Samuel Hartlib is een figuur die na zijn dood lange tijd in de vergetelheid is geraakt. Toch schrijft Greengrass dat Hartlib tijdens zijn leven bekendheid genoot in heel geletterd Europa.19 Vanwege zijn energieke inmenging was Hartlib invloedrijk op tal van gebieden, variërend van nationale en internationale politiek, religie, de vormgeving van onderwijs, de vooruitgang van technologische ontwikkeling, de bevordering van wetenschap, publieke gezondheid en, niet op de laatste plaats, utopische schema’s, mystieke theologie, spiritualiteit en alchemie.20 Het is van belang om te benadrukken hoe het overkoepelende Hartlibiaanse ideaal van universaliteit, de eschatologische verwachtingen van de personen in het netwerk, de hang naar mystieke theologie, de fascinatie voor alchemie, het streven naar een internationale kerkvrede, de wens voor onderlinge verbondenheid van de natuurwetenschappen en de verhouding tussen de materiële en spirituele werelden, voortkwam uit een gedeeld crisisbesef en een sterk contrast vormde met de daadwerkelijke leefwereld van de Hartlibianen.21 De Britse historicus Kevin Dunn wijst op het feit dat, ondanks het verschijnen van Hartlibs naam of initialen op de titelpagina van boeken, traktaten en pamfletten, Hartlib nooit zelf een belangrijk werk heeft geschreven of nagelaten. Noch kan Hartlib in verband worden gebracht met de belangrijke intellectuele ontdekkingen van de zeventiende eeuw die resulteerden in de vorming van de moderne wetenschappen.22 Met toonaangevende tijdgenoten zoals Milton, Boyle, Descartes, Spinoza, Hobbes en Comenius is het gemakkelijk

17 Ruud Lambour, ‘De alchemistische wereld van Galenus Abrahamsz (1622-1705)’, Doopsgezinde Bijdragen 31 (2005) 93-168, aldaar 106. 18 Mortimer, Reason and Religion, 3-5. 19 Greengrass, Universal Reformation, 2. 20 Ibid., 2. 21 Ibid., 2-3. 22 Kevin Dunn, ‘Milton among the monopolists. Areopagitica, intellectual property and the Hartlib Circle’ in: Mark Greengrass en Michael Leslie eds., Universal Reformation. Studies in Intellectual Communication (Cambridge 1994) 177-192.

7

om aan Hartlib voorbij te gaan als een onbeduidende voetnoot in de vroegmoderne intellectuele geschiedenis. De relatieve onzichtbaarheid van Hartlib houdt volgens de Amerikaanse historicus en literatuurwetenschapper Donald Dickson verband met de manier waarop het debat over de rol van het ‘occulte’ tijdens de wetenschappelijke vernieuwing van de zeventiende is opgenomen en gerepresenteerd in de annalen van de geschiedenis.23 Dickson houdt vast aan het idee dat de zeventiende-eeuwse wetenschappelijke vernieuwing precies plaatshad op het moment dat de verschillende vormen van het occultisme overboord werden gezet om plaats te maken voor een rationele en experimentele methodologie. De Britse literatuurwetenschapper Brian Vickers onderscheidt het ‘wetenschappelijke’ en het ‘occulte’ als twee fundamenteel verschillende categorieën: ‘traditions each having its own thought processes, its own mental categories, which determine its whole approach to life, mind, physical reality’.24 Voor Vickers is wetenschap een open, vooruitstrevend systeem dat zich laat kenmerken door ‘its readiness to consider alternatives and to revise theories and models’. Daarentegen vormen de ‘occulte wetenschappen’ volgens Vickers een gesloten, vrijstaand en aan zichzelf refererend systeem ‘built out of purely mental operations, the arrangement of items into hierarchies, the construction of categories that become matrices for the production of further categories’.25 Kortom, Vickers categorisaties laten zich kenmerken door een beeld waarin de wetenschappelijke revolutie voorgesteld wordt als de triomf van het rationele over wat omschreven wordt als het irrationele, occulte, mystieke, spirituele, of pseudo- wetenschappelijke. Deze historische voorstelling van zaken is echter te gemakkelijk. Ondanks dat Vickers benadrukt dat deze categorieën glashelder waren, reeds voor denkers in de renaissance, zijn ze veeleer, zoals de Engelse religiewetenschapper Patrick Curry benadrukt in een diepgravend essay

Modern ones, and incorporate a great deal of material – both empirical and conceptual – which postdate the period in question. The point is precisely that such categories were then in the very process of being negotiated, as part of the complex interplay between Aristotelianism, Renaissance Neoplatonism and magic, and the mechanical and experimental philosophies.26

23 Donald R. Dickson, The Tessera of Antilia. Utopian Brotherhoods & Secret Societies in the Early Seventeenth Century (Leiden 1998) introduction. 24 Brian Vickers, Occult and scientific mentalities in the Renaissance (Cambridge 1984) 46. 25 Vickers, Occult and scientific mentalities, 6, 12, 39. 26 Patrick Curry, ‘Revisions of Science and Magic’, History of Science 23 (1985) 303-306.

8

Het gebruik van categorieën als rationeel en irrationeel, occult en wetenschappelijk om de zeventiende-eeuwse wetenschapspraktijk inzichtelijk te maken is verraderlijk anachronistisch en doet de betekenisvolle context waarin de denkwereld van de zeventiende-eeuwers tot stand kwam te kort. De Nederlandse historicus Ruud Lambour, die zich verdiepte in de netwerken van collegianten en daarmee zijdelings in leden van de Amsterdamse tak van de Hartlib-kring, sluit zich bij Curry aan door eveneens te stellen dat de huidige scheidslijnen tussen wetenschap en pseudo-wetenschap niet zomaar op het verleden kunnen worden geprojecteerd.27 Wouter Hanegraaff, auteur van Esoterisicm and the Academy (2012), schrijft dat de complexe, ongebruikelijke ideeën van deze vroegmoderne, tegendraadse wetenschappers niet zomaar naar het rijk der pseudowetenschappen te verwijzen zijn, maar dat zij op de grensgebieden van filosofie, godsdienst, literatuur, kunst en wetenschap ideeën vormgaven in een moeilijk te definiëren niemandsland, waar categorisaties als ‘wetenschappelijk’ en ‘onwetenschappelijk’ nog niet bestonden. In tegenstelling tot wat nu aannemelijk is, waren deze geleerden geen marginale buitenstaanders, maar genoten zij bekendheid en hadden zij wel degelijk invloed op het geestelijk leven van hun eigen tijd.28 Deze studie sluit zich aan bij de argumenten van onder meer Curry, Lambour en Hanegraaff. Voor de personen in dit onderzoek zal blijken dat zij, zonder onderscheid te maken, hun denken en handelen ontplooiden op verschillende gebieden die in de huidige tijd als wetenschappelijk en pseudo-wetenschappelijk aangemerkt zouden worden. De Royal Society, de prestigieuze Britse Academie van Wetenschappen, kwam bijvoorbeeld tot stand in een tijd waarin een duidelijke afbakening tussen wetenschap en pseudo-wetenschap niet bestond. Robert Boyle (1627-1691), in zijn tijd een briljant fysicus en chemicus, die vandaag de dag bekendheid geniet vanwege de natuurkundige wet Boyle’s Law, maakte onderdeel uit van de Hartlib-kring maar was tevens lid van de Royal Society, en hield zich in de hoedanigheid van wetenschapper ook bezig met de natuurfilosofie en de alchemie. Bovendien was Boyle een religieus man. In The Christian Virtuoso (1690) laat Boyle zien dat de christelijke natuurwetenschapper niet in conflict hoeft te komen met de officiële theologie: ‘De Goddelijke schepping kent zo veel wonderbaarlijke elementen, dat hoe scherpzinniger een onderzoeker de natuur onderzoekt, hoe groter de kans is dat hij de verborgen schoonheid op het spoor komt.’ En hij concludeert dan ‘dat een mens een virtuoso kan zijn, dat wil zeggen een filosoof die experimenten doet, zonder zijn christelijk geweten in moeilijkheden te

27 Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 93. 28 Wouter Hanegraaff, Esotericism and the Academy. Rejected Knowledge in Western Culture (Cambridge 2012) 1-4.

9

brengen’.29 Met zijn pamflet tracht Boyle de lezer te overtuigen dat wetenschap en geloof elkaar versterken. Want, zo stelt Boyle, wetenschappelijke waarnemingen maken de mensen gevoelig voor de grootheid van de goddelijke schepping.30 Hartlib beschouwde alle kennis als een goddelijke gift die ten dienste moest komen van de gehele mensheid. Daarom stond hij zonder meer de vrije uitwisseling van alle wetenschappelijke informatie voor. Hierover schreef Hartlib: ‘It is nothing but the narrownes of our Spirits that makes us miserable; for if our hearts were enlarged beyond our selves, and opened to lay hold of the Advantages which God doth offer, whereby we may become jointly serviceable unto one another in Publicke Concernments; we could not be without Lucriferous Employments for our selves; nor Unfruitful to our neighbours’.31 Voor Hartlib moest kennis, de vrijhandel van kennis of tenminste een relatief onbegrensde en ongecensureerde kennisstroom in dienst staan van de samenleving als geheel, om op die manier het grotere algemeen welzijn te bevorderen. Dit ideaal, dat hij daadwerkelijk nastreefde met zijn ongebreidelde kennisvergaring en kennisuitwisseling, maakt Hartlib niet tot een intellectuele revolutionair of een revolutionaire intellectueel, maar wel tot een revolutionaire kennisvergaarder. Zijn bijnaam, The Great Intelligencer of Europe, dankt Hartlib aan zijn omvangrijke informatienetwerk, dat zich uitstrekte van Transsylvanië tot Noord-Amerika. Honderden correspondenten van allerlei slag committeerden zich aan zijn idee van samenwerking en informeerden Hartlib over de nieuwste ontwikkelingen op elk denkbaar terrein.32 Wat betreft zijn correspondentie committeerde Hartlib zich geenszins aan vertrouwelijkheid. Weliswaar passeren persoonlijke details de revue, toch is de inhoud van de briefwisselingen nauwelijks persoonlijk of privé te noemen. Hartlib beschouwde het verspreiden van informatie als zijn roeping. De brieven werden gedeeld, trouw gekopieerd, dikwijls door Hartlib zelf, en belangrijke wetenswaardigheden werden opgeschreven in zijn Ephemerides, een overgeleverd dag- en logboek vol notities die Hartlib gedurende een belangrijk deel van zijn leven bijhield. Mocht er al sprake zijn van een vertrouwelijke inhoud

29 Robert Boyle, THE Christian Virtuoso: SHEWING, That by being addicted to Experimental Philosophy, a Man is rather assisted, than in dispo∣sed, to be a Good Christian (Londen 1690) in: Hans Bots, De Republiek der Letteren. De Europese intellectuele wereld 1500-1760 (Nijmegen 2018), 45-47. 30 Bots, De Republiek der Letteren, 45-47. 31 Hartlibs introductie voor Cressy Dymock, An essay for advancement of husbandry-learning; or the propositions for the erecting of a colledge of husbandry (Londen 1651). 32 Zie: ‘The Hartlib Papers: A Complete Text and Image Database of the Papers of Samuel Hartlib (c. 1600-1662)’ in: Sheffield University Library, Sheffield, Engeland. Gepubliceerd door HRI Online Publications, Sheffield. Te raadplegen via: http://www.hrionline.ac.uk/hartlib

10

of de behoefte aan geheimhouding dan was het ontegenzeggelijk nodig om dat feit duidelijk aan te geven. Voor de meeste Hartlibianen was deze transparante gang van zaken duidelijk. Maar op het snijvlak van privé en openbaar verkoos Hartlib altijd het laatste waarmee hij zich een enkele keer moeilijkheden op de hals haalde. Bijvoorbeeld in de correspondentie met de geleerde Dorothy Moore Durie (1613-1664), wier brieven Hartlib tegen haar wens openbaarde33 aan het, voor zover bekend, tweede vrouwelijke lid van de Hartlib-kring, Katherine Jones, Viscountess Ranelagh (1615-1691), geboren als Katherine Boyle en onder de vrienden beter bekend als Lady Ranelagh, die als zeventiende-eeuws wetenschapster een sterke invloed uitoefende op haar bekende jongere broer Robert Boyle.34 Ook de Amerikaanse arts-alchemist George Starkey (1628-1665) die vanuit koloniaal New England naar Londen verhuisde was furieus toen Hartlib een van zijn alchemistische traktaten zonder overleg in de Chymical, Medicinal, and Chyrurgical Addresses (1655) publiceerde.35 Eenieder die met Hartlib in contact stond wist, of kon weten, dat een brief niet gericht was aan een individu, maar veeleer aan een gehele intellectuele gemeenschap verspreid over Europa.36 Met de veranderingen die de Reformatie op termijn in de tweede helft van de zeventiende eeuw teweegbracht en met een stabieler politiek klimaat in Europa na 1660, vervaagden of transformeerden de ideologische zorgen van de Hartlibianen, waarmee de urgentie van hun utopisme en hun zichtbaarheid afnam.37 De herontdekking van Hartlib begon in de jaren dertig met publicaties van de Engelse historicus en classicus George Turnbull, raakte aan het einde van de twintigste eeuw in een stroomversnelling en loopt dankzij de volledige digitalisering van zijn manuscripten door in het hier en nu met deze studie naar de Nederlandse tak van de Hartlib-kring. Het lezen van de manuscripten betekent onderdeel te worden van de soms zwaarmoedige, maar vaak ook lichtvoetige wereld van Samuel Hartlib.

33 De betreffende brief die Hartlib openbaar maakte is te lezen via HP 3/2/118A-121B. Zie voor de felle reprimande van Dorothy Durie HP 3/2/143A-144B: ‘how doe you thincke I am able to beare your printing of that rude indigested paper written to the Lady Ranalaugh? which I profess I had not time to read once over before I sent it: alass! [...] trewly mr Hartlib I haue noe pardonne for you, that is the worst Languag I will giue you, but I am in zeal of publick hurt hartily angry with you which I should more full express’. 34 Ruth Connolly, ‘A Proselytising Protestant Commonwealth. The Religious and Political Ideals of Katherine Jones, Viscountess Ranelagh (1614-1691)’, The Seventeenth Century 23-2 (2008) 244–264. 35 Zie: William Newman, Gehennical Fire: The Lives of George Starkey, an American Alchemist in the Scientific Revolution (Cambridge 1994). 36 John Young, Faith, Alchemy and Natural Philosophy. Johann Moriaen, Reformed Intelligencer, and the Hartlib Circle (1998) 75. 37 Greengrass, Universal Reformation, 1-25.

11

Hartlibs naam raakte in de vergetelheid tot de vondst van zijn persoonlijke papieren in een afgesloten kist door Turnbull in 1933, waarmee aan het licht kwam dat de omvang van de briefwisselingen gedurende zijn leven enorm was. Meer dan 4250 brieven, hoofdzakelijk afkomstig van ongeveer 400 correspondenten, maken onderdeel uit van de 25.000 folio’s die zijn samengebracht in de Hartlib Papers. Sindsdien kan het onderzoek naar Hartlibs netwerk niet geheel losgekoppeld worden van de vele studies naar de zogeheten Republiek der Letteren. Dit transnationale, multiconfessionele netwerk van geleerde inidviduen was een toonaangevend onderdeel van de vroegmoderne Europese intellectuele wereld. Het was een zelfverklaarde geletterde gemeenschap, soms als gemenebest of commonwealth aangeduid, waarin letterlijk alle ideeën van de zeventiende-eeuwse wereld vertegenwoordigd waren.38 Sommige personen die tot de Republiek der Letteren behoorden, zoals bijvoorbeeld de diplomaat en natuurfilosoof (1618-1677) en de geleerde dagboekenschrijver John Evelyn (1620-1706), maakten eveneens deel uit van Harlibs netwerk. Tussen Hartlibs netwerk en de intellectuele gemeenschap van de Republiek der Letteren is dan ook enige overlap. Toch kent de Hartlib-kring een aantal specifieke kenmerken die in historisch onderzoek doorgaans niet aan de Republiek der Letteren wordt toegeschreven. De historica April Shelford beargumenteert in Transforming the Republic of Letters (2007) dat de Republiek der Letteren, vanaf het ontstaan tijdens de renaissanceperiode, een kleine, hechte elitegemeenschap vormde die verbondenheid kende dankzij nauwverweven transnationale correspondentienetwerken. Aan het einde van de zeventiende-eeuw, stelt Shelford, onderging de Republiek der Letteren ingrijpende veranderingen door de transitiefase die het verlichtingsdenken in intellectueel Europa in gang zette.39 Hierop aansluitend onderzoekt historica Carol Pal in haar boek Republic of Women (2012) de rol van vrouwen binnen de Republiek der Letteren. Pal beargumenteert dat kennisuitwisseling niet alleen plaatshad tussen een bovenlaag van geleerde mannen die nationale en religieuze grenzen probeerden te ontstijgen met een gezamenlijk ideaal van kennisbevordering, maar dat geleerde vrouwen evengoed deel uitmaakten van deze netwerken.40 De onderhavige studie betreft weliswaar niet de rol van erudiete vrouwen in de Hartlib-kring, maar de sociale

38 Zie voor een onderzoek naar het bereik van de geleerde netwerken in de zogeheten Republiek der Letteren in grote delen van Europa van de veertiende tot en met de zeventiende eeuw: Arjan van Dixhoorn en Susie Speakman Sutch eds., The reach of the republic of letters. Literary and learned societies in late medieval and early modern Europe deel 1 en 2 (Leiden 2008). 39 Zie: April Shelford, Transforming the Republic of Letters: Pierre-Daniel Huet and European Intellectual Life, 1650-1720 (New York 2007) 40 Carol Pal, Republic of Women. Rethinking the Republic of Letters in the Seventeenth Century (Cambridge 2012) 1-21.

12

gelaagdheid was, in scherp contrast tot wat historici beweren over de samenstelling van de Republiek der Letteren, wel degelijk een van de belangrijkste kenmerken van Hartlibs netwerk. De Hartlib-kring was voortdurend in beweging. Bij het raadplegen van de Hartlib Papers leert de onderzoeker dat migranten en vluchtelingen, veelal van protestantse huize, religieuze dissidenten, geslaagde en gevallen wetenschappers, zich in een periode van grote politieke turbulentie voor langere tijd of juist kortstondig aan Hartlibs idealen committeerden. De Hartlib Papers omvatten een sociaal diverse en wijduiteenlopende groep van personen die door de turbulentie van de vroege zeventiende-eeuw gedwongen en ongedwongen kriskras door Europa bewogen. Het betreft predikanten, dokters, apothekers, natuurfilosofen, kooplieden, diplomaten, studenten, wetenschappers, ballingen en vluchtelingen die dikwijls lands- en gebiedsgrenzen overstaken zonder een spoor achter te laten. In tegenstelling tot de Republiek der Letteren was de Hartlib-kring niet georganiseerd rondom een kleine groep gezaghebbende geleerden, filosofen, wetenschappers en brievenschrijvers die met elkaar communiceerden vanuit hun leerstoelen aan vooraanstaande instituties. Integendeel, veel van Hartlibs correspondenten waren in hun eigen tijd onbekend en ook nu zijn hun namen vaak niet in biografische woordenboeken terug te vinden. Deze studie naar een aantal eigenzinnige figuren in Hartlibs netwerk in de Republiek sluit aan bij Pals argument dat de huidige notie van vroegmoderne kennisnetwerken een grondige heroverweging verdient.41 Veelal wordt onderzoek naar intellectuele netwerken hoofdzakelijk rondom een kleine intellectuele bovenlaag gesitueerd, terwijl een studie naar de Hartlib-kring aantoont dat ook ‘obscure’ individuen deelnamen aan vroegmoderne intellectuele kennisnetwerken. De onbekendhied van Hartlibs contacten op het Europese vasteland, ongeveer tweederde tot driekwart van het totaal aantal correspondenten in de Hartlib Papers, is met name toe te schrijven aan het feit dat zij, geconfronteerd met de dreiging van geweld, de kans op vervolging of wegens persoonlijke omstandigheden zoals economische malaise, vluchtten, migreerden en rondreisden. Het ontstaan van de Hartlib- kring, de structuur van het netwerk en de verschillende eigenschappen, de overeenkomsten en de dwarsverbanden die het denken en handelen van de Hartlibianen in deze studie kenmerken, vereist daarom begrip voor de impact die de eerdergenoemde crises van de zeventiende-eeuw op de intellectuele belevingswereld van deze zeventiende-eeuwers uitoefende.

41 Pal, Republic of Women, 1.

13

Ten grondslag aan de onderhavige studie ligt de normatieve stelling dat een sterk gevoeld crisisbesef tekenend was voor de Hartlib-kring. De volgende centrale vraag is leidend voor het onderzoek: wat was de betekenis van het crisisbesef voor het denken en handelen van de personen in Hartlibs netwerk in de Republiek? Om hier gedetailleerder licht op te doen schijnen is het noodzakelijk om de personen in Hartlibs netwerk in de Republiek te identificeren en de verhoudingen in kaart te brengen. Hoe verhielden zij zich tot elkaar en tot hun directe leefomgeving? Hoe onderhielden zij een internationaal informatienetwerk? Wie waren hun geestverwanten en wat waren hun voornaamste zorgen en drijfveren? Waarom waren de Hartlibianen meer bevangen door utopische denkbeelden dan hun tijdgenoten? In hoeverre is er samenhang tussen het crisisbesef en het utopisch denken van de personen in Hartlibs netwerk? Om deze vragen te beantwoorden onderzoekt deze studie de correspondentie van een aantal eigenzinnige types die deel uitmaakten van Hartlibs netwerk in de Republiek. Hiertoe maakt de studie hoofdzakelijk gebruik van de overgeleverde brieven in de gedigitaliseerde database van de Hartlib Papers, maar daarnaast wordt ook zo grondig mogelijk de spaarzame secundaire literatuur geraadpleegd die voor ieder afzonderlijk individu beschikbaar is. Voorts raakt de studie aan een aantal thema’s die in deze inleiding reeds genoemd zijn. Hieruit volgt dat onderzoek naar de Hartlib-kring bijdraagt aan kennis over intellectuele netwerken in de vroegmoderne tijd over de brugfunctie die deze personen vervulden tussen utopisme, religieus nonconformisme, occultisme, chiliasme, mystiek-spiritualisme enerzijds en rationalisme, het opkomende verlichtingsdenken en de toenemende fragmentatie in het vroegmoderne wetenschappelijk denken anderzijds. Zoals genoemd leert een onderzoek naar de Hartlib-kring dat de huidige indeling van ‘rationele’ wetenschappen en ‘pseudo’- wetenschappen voor de zeventiende-eeuwers in deze studie niet vanzelfprekend was. In het eerste hoofdstuk wordt de correspondentie van Johann Moriaen onderzocht, een van Hartlibs belangrijkste, in Amsterdam gevestigde contacten. Moriaen introduceerde regelmatig nieuwe personen in de Hartlib-kring en was als vermogend man een gulle sponsor van verscheidene projecten. In het tweede hoofdstuk staat de vriendschap van Hartlibs vertrouweling John Durie met de Zeeuwse geleerde Adam Boreel centraal. Gezamenlijk werkten zij aan een project dat moest resulteren in wederzijdse joods-christelijke toenadering. Het derde hoofdstuk richt zich met de van oorsprong Waalse godsgeleerde Petrus Serrarius en zijn vriend Justinus van Assche op de mystieke theologie en geeft alvast de aanzet tot de obsessie van de Hartlibianen met alchemistische experimenten. In het vierde hoofdstuk zal hoofdzakelijk de alchemie centraal staan, waarbij bekende gezichten terugkeren, maar ook

14

nieuwe personen geïntroduceerd worden, waaronder de veelbejubelde maar ook controversiële laboratoriumvirtuoos Johann Rudolf Glauber. Tot slot volgt een conclusie over de bevindingen in deze studie.

Database en methode Het doel van het project The Hartlib Papers, geïnitieerd door het Humanities Research Institute in Sheffield in de jaren tachtig, was om een volledig getranscribeerde elektronische editie met facisimile van alle 25.000 manuscripten in Hartlibs archief te realiseren. Dit project, dat zeven jaar duurde, resulteerde in 1996 in de totstandkoming van twee cd-roms. Een meer volledige versie, waarin bijkomstig materiaal van bibliotheken over de hele wereld was toegevoegd, verscheen eveneens op cd-rom in juli 2002. Sindsdien heeft het Humanities Research Institute gewerkt aan een digitale database die via het web vrije toegang verschaft tot al het materiaal dat aanvankelijk op cd-rom verscheen. Inmiddels werkt het onderzoeksinstituut aan een beknopte biografische introductie van alle correspondenten die vertegenwoordigd zijn in de Hartlib Papers. Daarnaast zijn onderzoekers van de werkgroep Cultures of Knowledge verbonden aan het project Early Modern Letters Online (EMLO) van de Universiteit van Oxford bezig met een prosopografische catalogisering van Hartlibs netwerk. Dit gebeurt in samenwerking met het Humanities Research Institute in Sheffield. Het kan niet genoeg benadrukt worden hoezeer het in kaart brengen, inzichtelijk maken en onderzoeken van intellectuele communicatienetwerken in de vroegmoderne tijd, dankzij het ontstaan van gedigitaliseerde databases als onderdeel van de ‘digital turn’ nieuwe mogelijkheden verschaft voor historisch onderzoek.42 Binnen het kader van de digital turn bieden digitale databases zoals het Cultures of Knowledge-project, de zoekinstrumenten van EMLO, het platform Stanford Mapping the Republic Letters, het Italiaanse Archilet-project en het Nederlandse SKILLNET en ePistolarium mogelijkheden om door middel van internationale samenwerking databases aan elkaar te koppelen, om op die manier stappen voorwaarts te zetten met het in kaart brengen van Europa’s vroegmoderne informatienetwerken. Volgens de Nederlandse historicus Dirk van Miert, verbonden aan SKILLNET in Utrecht, is gebruik van deze digitale hulpmiddelen een onmisbaar onderdeel geworden van onderzoek naar kennisuitwisseling in de periode 1500-

42 Zie binnen het kader van de digital turn bijvoorbeeld de resultaten van een zeer uitvoerig, meerjarig onderzoek naar de digitale mogelijkheden voor het in kaart brengen van de Republiek der Letteren aan de hand van de brieven van John Locke, Athanasius Kircher, Benjamin Franklin, Voltaire, en meerdere reisverslagen van personen die de Grand Tour ondernamen: Dan Edelstein et al. eds., ‘Historical Research in a Digital Age. Reflections from the Mapping the Republic of Letters Project’ The American Historical Review 122-2 (2017) 400-424.

15

1800.43 Tot op heden is Hartlibs brievenarchief niet geïntegreerd in de genoemde databases. Mede hierom vormen de Hartlib Papers een waardevolle, en dankzij de digitalisering van het archief, gemakkelijk te raadplegen bronnenverzameling voor de genoemde periode. Wat betreft de zoekmethode is voor ieder onderzocht persoon in deze studie op alle mogelijke spellingswijzen gezocht om te kijken hoe vaak zij in de Hartlib Papers vertegenwoordigd zijn. Dit was niet heel envoudig aangezien het voor de vroegmoderne brievenschrijvers gangbaar was om met het grootste gemak meerdere, soms zelfs tientallen, spellingsvarianten voor een enkel persoon te gebruiken. De naam van Adam Boreel wordt in de Hartlib Papers bijvoorbeeld op tal van manieren gespeld. Cumulatief leveren de zoektermen ‘Boreel’ (30), ‘Borel’ (28), ‘Borellius’ (7), ‘Borrelius’ (1), ‘Borelius’ (2), ‘Borelli’ (7), ‘Borell’ (7), ‘Borellio’ (1), ‘Borels’ (2), ‘Borehl’ (1) zesentachtig zoekresultaten op. Voor Boreels vriend Justinus van Assche geldt bijvoorbeeld dat de brieven veelal aan hem refereren middels zijn voornaam. Voor zijn persoon is bijvoorbeeld ‘Iustinus’ een vruchtbare zoekterm. Bij toepassing van alle mogelijke spellingsvarianten voor de verschillende personen in dit onderzoek blijkt op een totaal van ruim 4250 brieven in de Hartlib Papers Johann Moriaen met honderdzevenendertig overgeleverde brieven de belangrijkste correspondent van Hartlib in de Republiek. Zijn naam levert ruim driehonderd zoekresultaten op. De apotheker- alchemist Johann Rudolf Glauber volgt met ongeveer hondervijfentachtig zoekresultaten en ook de hebraïst Boreel is met zesentachtig resultaten relatief goed vertegenwoordigd. De naam van de mystieke chiliast Petrus Serrarius levert ruim zestig referenties op. Voor de overige Hartlibianen die in deze studie genoemd worden betreft het enkele tientallen resultaten per gezocht persoon. Toch is het totaal aantal zoekresultaten in de Hartlib Papers, op basis van een naam, niet het voornaamste criterium waarmee in deze studie wordt geconstateerd of het een belangrijke vertegenwoordiger van Hartlibs idealen in de Republiek betreft. Voor Moriaen geldt inderdaad dat hij de meeste brieven schreef, het vaakst genoemd wordt en de belangen van Hartlib in de Republiek behartigde. Daarentegen geldt voor Glauber dat hij vooral de aandacht genoot van de Hartlibianen in zowel Engeland als de Republiek vanwege de hooggespannen verwachtingen die hij met zijn alchemistische experimenten creëerde, terwijl geen enkele brief van Glaubers eigen hand in de Hartlib Papers is overgeleverd. Voor Boreel geldt dat hij hoofdzakelijk genoemd wordt in de brieven van John Durie aan Hartlib. Kortom, de wijze waarop de Hartlibianen in de Republiek in contact kwamen met het centrum van

43 Dirk van Miert, ‘Review’, Early Modern Low Countries 2 (2018) 278-281.

16

Hartlibs netwerk in Londen, verschilde van persoon tot persoon. Duidelijk is wel dat Moriaen en Durie een cruciale rol speelden in het doorgeven van informatie. Deze studie is echter niet van kwantitatieve aard en beoogt dat ook niet te zijn. Voor de eigenzinnige types die geïdentificeerd zijn als leden van Hartlibs netwerk in de Republiek is slechts een basale kwantificatie gemaakt om een beter beeld te krijgen van hun aandeel in de totale correspondentie. Verdere kwantitatieve gegevens worden niet geveven. Belangrijker voor de beantwoording van de onderzoeksvragen en het in kaart brengen van een aantal toonaangevende, eigenzinnige types in Hartlibs netwerk in de Republiek is de kwalitatieve inhoud van de brieven in de Hartlib Papers. Deze studie maakt daarom uitvoerig maar selectief gebruik van de schat aan informatie die de Hartlib Papers verschaffen. Tegelijkertijd tracht de studie oog te houden voor de beperkingen die de informatie mogelijk meebrengt. Het betreft immers de overgeleverde correspondentie van een persoon, waarmee de vraagt rijst in hoeverre het archief representatief is voor een individu, een groep, een netwerk of de periode halverwege de zeventiende eeuw. In de conclusie zal de balans worden opgemaakt.

17

1. Johann Moriaen: spil in het netwerk te Amsterdam

De belangrijkste metgezellen van Hartlib waren de irenist John Durie (1596-1680) en de pansofist Jan Amos Comenius (1592-1670). In 1652 sloten zij een pact waarbij Comenius zich over de hervorming van educatie in de breedst mogelijke zin ontfermde, Durie de eenwording van de kerken tot zijn missie maakte en Hartlib kennisbevordering op zich nam.44 Vanzelfsprekend kenden hun taken een sterke onderlinge verbondenheid en was de overlap groot. Het wekt daarom geen verbazing dat, na Hartlib zelf, Durie en Comenius het sterkst vertegenwoordigd zijn in de overgebleven manuscripten van de Hartlib Papers. Na de correspondentie van het triumviraat Hartlib-Durie-Comenius, zijn de meeste brieven in de Hartlib Papers afkomstig van de Nederlands-Duitse natuurfilosoof en belangrijke vertegenwoordiger van de Amsterdamse tak van de Hartlib-kring, Johann Moriaen (c. 1591- 1668).45 In tegenstelling tot Durie en Comenius, is Moriaen vanaf zijn dood tot aan Turnbulls herontdekking van de Hartlib Papers in 1933 door de schaduwen van de geschiedenis opgeslokt. Voor zover bekend produceerde hij gedurende zijn leven geen boeken, pamfletten of traktaten, noch bekleedde hij een officiële academische of bestuurlijke positie. Moriaen is in geen enkel biografisch woordenboek vertegenwoordigd. Ook nu blijft Moriaen, ondanks gedegen onderzoek naar de Hartlib-kring van historici als George Turnbull, Charles Webster, Richard Popkin, Ernestine van der Wall, John T. Young, Ruud Lambour en Francesco Quatrini, voor een groot deel een obscuur figuur. Turnbull gebruikte fragmenten uit de brieven van Moriaen om de activiteiten van beter bekende figuren, hoofdzakelijk die van Comenius, uit te lichten, en in Websters diepgravende, zij het anglocentrische, analyse van Hartlib en zijn tijdgenoten, wordt Moriaen slechts zijdelings genoemd. In haar proefschrift over de mystieke chiliast en Hartlibiaan Serrarius zette de Leidse historica Ernestine van der Wall Moriaen voor het eerst, weliswaar in een bijrol, op de historische radar. De Britse historicus John T. Young is Van der Wall erkentelijk en borduurde voort op haar werk door in 1998 een biografie van

44 George Turnbull, Hartlib, Dury and Comenius. Gleanings from Hartlib's Papers (1947). 45 Zie bundel 37 in de HP voor het overgeleverde corpus van 137 brieven van Moriaen aan Hartlib: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/browse?menu=hartlib&filter=37. Voorts leveren de spellingsvarianten ‘Moriaen’ (145) en ‘Morian’ (152) bijna 300 zoekresultaten op. Andere personen die echter niet lid van de Amsterdamse vertakking van de Hartlib-kring waren maar wel in kwantiteit de vertegenwoordiging van Moriaen in het brievenarchief evenaren zijn de Engelse parlementariër Cheney Culpeper (1601–1663) en John Beale (1608-1683), mystiek kerkwetenschapper en lid van de Royal Society.

18

Moriaen te presenteren, die voor het eerst, mede dankzij het belangrijke digitaliseringsproject van de Hartlib Papers, grondig uit het voor een deel vrijgekomen bronnenmateriaal putte. In recente publicaties van onder meer Lambour en Quatrini is Moriaen, als spil in de Amsterdamse tak van Hartlibs netwerk, niet meer weg te denken. Toch vormen zijn brieven, veelal in het Duits geschreven, onuitgeput bronnenmateriaal voor onderzoek naar Hartlib en zijn tijdgenoten.46

1.1 Pansofie en alchemie als ideaal Bij het bestuderen van de correspondentie van Moriaen komen twee duidelijk utopische concepten naar voren die wellicht Moriaens eigen obsessie dienden, maar die eveneens van cruciaal belang waren voor Hartlibs netwerk in bredere zin. Met de twee op zichzelf staande, maar niettemin nauw aan elkaar verwante concepten pansofie en alchemie, trachtten de Hartlibianen een materiële en rationalistische kijk op de wereld te ontstijgen om toegang te krijgen tot een spirituele dimensie.47 Pansofie was een door Comenius geformuleerde alomvattende leer om de eigentijdse, in toenemende mate gefragmenteerde wetenschapsbeoefening te overkomen.48 De Hartlibianen vreesden dat onderwijs in afzonderlijke disciplines dreigde te verbrokkelen, waardoor de intrinsieke onderlinge samenhang verloren zou gaan en daarmee alle vitaliteit en relevantie. De fragmentatie van de wetenschappen beschouwden de Hartlibianen als symptomatisch voor de crisisperiode waarin zij leefden. Met de pansofie kon de natuurlijke eenheid in de natuurwetenschappen gewaarborgd blijven. De gedachte achter het concept alchemie was nog ambitieuzer. De variant die de Hartlibianen beoogden, de paracelsische iatrochemie, was namelijk niet louter een chemische zoektocht naar recepten om zieke mensen beter te maken, maar onderdeel van een groter utopisch schema om de in noodtoestand verkerende schepping met alchemistische methoden te herstellen. De aanhangers van de paracelsische iatrochemie in de Hartlib-kring hielden vast aan het geloof dat door middel van transmutatie de gecorrumpeerde menselijke ziel bevrijd kon worden van spirituele en lichamelijke ziekten.49

46 Zie: Turnbull, Hartlib, Dury and Comenius (1947); Charles Webster, The Great Instauration. Science, Medicine, and Reform, 1626-1660 (Londen 1975); Ernestine van der Wall, De mystieke chiliast Petrus Serrarius (1600-1669) en zijn wereld (Leiden 1990); Young, Moriaen (1998); Lambour, ‘De alchemistische wereld’; Fransesco Quatrini, Adam Boreel (1602-1665). His Life and Thought (proefschrift 2017); Quatrini, ‘Boreel en Durie’ (2018). 47 Van der Wall, Serrarius, 51-60. 48 Zie: Henk Woldring, Jan Amos Comenius. zijn leven, missie en erfenis (2015). 49 Van der Wall, Serrarius, 51-60; zie voor literatuur over alchemie in de vroegmoderne tijd onder meer: William Newman en Anthony Grafton, Secrets of nature. astrology and alchemy in early modern Europe (Cambridge 2001); Lawrence Principe (ed.) Chymists and Chymistry. Studies in the History of Alchemy and Early Modern Chemistry (Philadelphia 2007); Bruce Moran, Distilling knowledge. alchemy,

19

Net als veel andere Hartlibianen beoefende Moriaen medicijnen. In minder letterlijke zin was de gehele Hartlibiaanse missie een medisch-spiritualistische onerneming. Niet voor niets waren veel personen in Hartlibs informatienetwerk behalve godsgeleerde ook chemicus, arts of apotheker. Om een anachronistische analogie te gebruiken: Hartlib en zijn vrienden beschouwden zichzelf als de antilichamen die de verziekte lichamen van kerk, school en staat konden genezen. Deze analogie toont de context waarbinnen de zeventiende-eeuwers in deze studie de geneeskunde en medicinale alchemie beoefenden.50 Moriaen was zelf echter geen theoloog, medicus, alchemist, natuurfilosoof of denker aan wie de origineelste ideeën ontsproten. Noch maakte hij aanspraak op vernieuwende praktische dan wel theoretische ideeën. Net als Hartlib fungeerde zijn persoon als een doorvoerkanaal voor de verspreiding en bevordering van ideeën en informatie. Zijn brievencorrespondentie bevat op de eerste plaats rauwe, ongepolijste informatie, maar verschaft ook toegang tot de intellectuele context waarbinnen de Hartlibianen hun ideeënwereld vormgaven. Moriaen was niet exceptioneel of ‘zijn tijd vooruit’. Juist daarom is hij misschien wel representatiever voor zijn periode en zijn milieu dan menig ander vernieuwend en invloedrijk denker.51

1.2 Vanuit de Duitse contreien naar de Republiek Moriaen groeide op in het Duitse Nürnberg als kind van gereformeerde Nederlandse ouders. De eerste helft van zijn leven stond in dienst van religieuze gemeenschappen die te lijden hadden onder de contrareformatie en de Dertigjarige Oorlog. Van 1619 tot 1627 was Moriaen predikant van een clandestiene gereformeerde kerk in het katholieke Keulen. Later in zijn leven distantieerde hij zich echter bewust van een specifieke christelijke denominatie en koos hij ervoor zijn leven in dienst te stellen van God en zijn medemens in bredere zin. In 1638 vestigde Moriaen zich in de Republiek, waar hij aanvankelijk als koopman en ondernemer op verschillende beroepsterreinen, zoals met de verkoop en verspreiding van medicijnen, in zijn levensonderhoud voorzag.52 In deze periode raakte hij bekend met personen in Hartlibs informatienetwerk die zijn leven blijvend veranderden. Vermoedelijk verliep het eerste contact met Hartlib via de calvinistische geleerde Theodoor Haak (1605-1690), wiens naam Moriaen regelmatig vanaf 1638 in zijn brieven aan Hartlib noemt. Haak, net als Hartlib gevlucht uit de Duitstalige contreien, verbleef regelmatig in Londen en de Republiek en stond

chemistry, and the scientific revolution (Cambridge 2005). Bruce Janacek, Alchemical belief. occultism in the religious culture of early modern England (2011). 50 Young, Moriaen, xiii. 51 Ibid., xiii. 52 Ibid., xii.

20

vanaf 1634 in nauw contact met Hartlib en Comenius. Hard bewijs ontbreekt, maar een goede kans bestaat, gezien de vele verwijzinge in Moriaens brieven, dat het inderdaad Haak was die Moriaen in de Hartlib-kring introduceerde.53 Geïnspireerd door Hartlib begon Moriaen in Amsterdam te geloven dat hij het publiek belang kon dienen, niet door verarmde of vervolgde gemeenschappen te helpen, maar door de verspreiding van kennis te bevorderen om daarmee niet alleen de wereld vooruit te helpen, maar die geheel te transformeren.54 Aanvankelijk had Moriaen gemengde gevoelens over de Republiek. Hij was niet onverdeeld trots op zijn Nederlandse achtergrond. Ondanks dat sommige van zijn naaste vrienden en mede-Hartlibianen, zoals Justinus van Assche (1613-1650) en Adam Boreel (1603- 1667), ‘lage landers’ waren, gaf Moriaen in zijn brieven Hartlib te kennen de Nederlanders een ijdel, jaloers en beknibbelend volkje te vinden dat financieel en intellectueel profiteerde van andermans verdiensten. Hij adviseerde Comenius om zich niet in de Republiek te vestigen vanwege de afgunst en laster waarmee hij geconfronteerd zou worden.55 Binnen deze context noemt Moriaen specifiek de naam van de humanistische geleerde Gerardus Vossius (1577- 1649), die volgens Moriaen de intellectuele capaciteiten van Comenius stellig ontkende:

Diese lande sindt ehrgierig vnd lieben den ruhm von gelehrten leuthen vnd nuzlichen Inventis zue haben, wie nun Ihrer viel sindt die allein die kunst lieben vnd suchen also sindt deren nicht wenig welche es ihnen eine verkleinerung halten das ein frembder etwas mehr als sie wißen vnd was newes erfinden solle, vnd wurden vnder den gelehrtesten die gröste wiedersacher sich finden dabeÿ Ich dan nicht vorbej gehen kan was Dominus Vossius hieuon vrtheilt vnd auszaget: Commenius ist nicht gelehrt, ein halb gelehrter vnder vnsz solte mehr thun als Er.56

Behalve Moriaens gemengde gevoelen toont het tekstfragment een ideologische botsing tussen de Hartlibiaanse nieuwkomers en de vertegenwoordigers van het Amsterdamse intellectuele establishment. Een gevestigd calvinistisch intellectueel als Vossius, mede- oprichter van het Amsterdamse Athenaeum Illustre,57 was niet onder de indruk van de

53 Zie voor verwijzingen naar Theodoor Haak in Moriaens eerste brieven aan Hartlib onder meer: HP, Moriaen aan Hartlib, 13 december 1638, 37/1A-2B; 17 januari 1639 37/3A-4B en 31 januari, 37/5A-6B. 54 Young, Moriaen, xii-xiii. 55 Ibid., 37. 56 HP, Moriaen aan Hartlib, Amsterdam 17 januari 1639, 37/4A. 57 Met de inaugurele redes van Gerardus Vossius en Caspar Barlaeus, op respectievelijk 8 en 9 januari 1632, werd het Athenaeum Illustre te Amsterdam geopend. Zie voor meer informatie het Stadsarchief Amsterdam ‘Archief van de Curatoren van het Athenaeum’ (278). Ook was Hartlib op de hoogte van de productiviteit van Barlaeus, getuige de vele aantekeningen in de Ephemerides: ‘Barlæus hath written only of Res Gestas Mauritii but one Marshal Silesius hee hath exactly described the West-Indies Astronomically. Physically etc. Hee being dead Count Maurice tooke them into his custody and is now printing of them with curious cutts.’ En: ‘Barlæus is writing a most compleate History of the West-

21

mystiek-spiritualistische ideeën van Comenius. Of Vossius’ afkeuring op basis van ideologische en intellectuele gronden geschiedde, of dat hij de Moravische pansofist vanuit kleingeestigheid als een bedreiging voor de bestaande verhoudingen beschouwde, zoals Moriaen in zijn brief beweert, is niet uit de correspondentie te concluderen. Het is een gegeven dat net zomin als Moriaen, geen van de Amsterdamse Hartlibianen op enig moment met een academische of bestuurlijke aanstelling tot de gevestigde orde is doorgedrongen. Enerzijds maakte Moriaen aan Hartlib in algemene bewoordingen zijn onvrede kenbaar over de kleingeestigheid van zijn landgenoten. Anderzijds hadden de vrijheid van geweten en de ongeëvenaarde persvrijheid in de Republiek, en Amsterdam in het bijzonder, zijn volmondige goedkeuring, blijkt uit onder meer de zinsnede ‘hier hatt man freÿheit zue glauben vnd zue schreiben was man nur will oder kan’, die hij enthousiast aan Hartlib richtte.58 Zowel Hartlib, Comenius als Haak moesten, mede vanwege hun afwijkende godsdienstige opvattingen en het geweld van de Dertigjarige Oorlog, gedwongen huis en haard verlaten. Moriaen aarzelde daarom niet om de situatie van de Republiek, waar religieus dissidente individuen en groepen getolereerd werden of in relatieve vrijheid hun geloof beoefenden, met de situatie in de door crisis en onvrijheid gekenmerkte Europese gebieden te vergelijken. Herhaaldelijk beschreef hij de situatie in de Lage Landen met bewoordingen als ‘man ist hier in einem freÿen land’.59 Moriaen vestigde zich in Amsterdam als vermogend man. Het is echter niet te zeggen hoe vermogend hij was, maar ondanks zijn herhaaldelijke beweringen financieel noodlijdend te zijn, woonde hij in 1651 aan de Prinsengracht, waar hij oosterse manuscripten en andere zeldzaamheden verzamelde.60 In de jaren 1640 maakte hij weken- of maandendurende reizen en kon hij substantiële leningen aan zijn vrienden in de Hartlib-kring verstrekken. Ook nam hij aanzienlijke risico’s met speculatieve investeringen in de kostbare alchemistische avonturen van de alchemistische laboratoriumvirtuosi in de Hartlib-kring, Friedrich Clodius (1625-1661) en Johann Rudolf Glauber (1604-1670).61 Van de verschillende handelsondernemingen waarin hij investeerde is met zekerheid vast te stellen dat Moriaen belangen had in de visserij: 'So gleich iezund bekom Ich aduis das die Duynkerker mir ein Schiff dz auff den fischfang auß war abgenommen'.62 Het spreiden van risico in verschillende

Indies with cuts and maps more accuratly then ever done by any body before.’ HP, Ephemerides, 1649 deel 2, 28/1/14B-26A. 58 HP, Moriaen to Hartlib, 20 oktober 1639, HP 37/44B. 59 HP, Moriaen aan Hartlib, 31 maart 1639, HP 37/16B. 60 Young, Moriaen, 60-61. 61 Ibid., 60-61; HP, Moriaen aan Hartlib 5 maart 1658, HP 31/18/11B: 'Ich habs etwan an mir selbsten wolgehabt'. 62 HP, 27 maart 1642, 37/106A en HP, 2 augustus 1640, HP 37/66B.

22

ondernemingen maakte Moriaen tot een exemplarisch burger van het kosmopolitische Amsterdam. Daarnaast waren zijn voornaamste bezigheden het in de Republiek vertegenwoordigen en bevorderen van Hartlib en Comenius’ kerkelijke en educatieve hervormingsplannen, het bekeren van de joden tot het christendom en zijn daarmee samenhangende verwikkelingen in het bruisende Amsterdamse drukkerswezen.63 Amsterdam was vanwege de relatieve persvrijheid een stad waar dissidente schrijvers uit alle hoeken van Europa de censuur omzeilden en hun teksten gedrukt zagen. Moriaen aarzelde niet om in contact te komen met toonaangevende boekdrukkers als Willem Jansz Blaeu (1571-1631), Jan Jansz (†1629) en Lodewijk Elsevier (1546/47-1617). Reeds voor zijn komst naar Amsterdam was hij bevriend met de in Frankfurt werkzame drukker Matthäus Merian de Oude (1593-1650) en de Duitse balling Hans Fabel (1616-1650), die in 1646 een in mystieke en alchemistische lectuur gespecialiseerde drukpers te Amsterdam opzette.64

1.3 Persoon met vele contacten Vanwege zijn contact met academische netwerken in zowel de Republiek als de Duitse contreien die hij tenminste vanaf zijn Keulse periode onderhield, was Moriaen met zijn uitvoerige brievencorrespondentie en verscheidene nieuwe introducees in de Hartlib-kring de belangrijkste informatieverstrekker op het Europese vasteland. Uit de honderdzevenenderig overgeleverde brieven van Moriaen aan Hartlib in de Hartlib Papers blijkt dat niemand op het continent meer input aan de vrienden in Engeland gaf dan Moriaen. Bovendien verkregen Hartlibs utopische plannen momentum met de komst van het puriteinse staatshoofd van Engeland, Schotland en Ierland in 1649, de Lord Protector Oliver Cromwell (1599-1658). De recent aangetreden puriteinse regering was bereidwillig om nieuwe initiatieven van allerlei aard van bovenaf te steunen. Dit betrof op de eerste plaats technologische vooruitgang en de wetenschappen, waar het informatienetwerk van Hartlib op geënt was, maar ook religieus geïnspireerde utopische schema’s. De bekeringsijver van Hartlib en zijn vrienden kwam niet uit de lucht vallen. In het onrustige klimaat halverwege de zeventiende eeuw, ontstond met

63 Young, Moriaen, 37-47. Het drukkerswezen was een van de belangrijkste bronnen van inkomsten in het Amsterdam van de zeventiende eeuw. De stad was vanwege de relatieve persvrijheid een plaats waar dissidente schrijvers uit alle hoeken van Europa de censuur omzeilden en hun teksten gedrukt zagen. Veel puriteinse pamfletten en traktaten, die niet in Engeland gedrukt konden worden vanwege de censuur, kregen via de Amsterdamse drukkerswereld toch een bestaan. Zie ook: Leigh Penman, ‘A Heterodox Publishing Enterprise of the Thirty Years’ War. Additions to the Catalogue of Hans Fabel's Publications’ in: The Library 19-3 (2018), 360-367; Keith Sprunger, Trumpets from the tower. English puritan printing in the Netherlands, 1600-1640 (Leiden 1994); en zie voor de rol van boekdrukkunst in de verbinding van religieuze denkbeelden Willem Heijting, Profijtelijke boeksken. Boekcultuur, geloof en gewin (2007). 64 Young, Moriaen, 38-39.

23

name in Engeland, waar het millenarisme hoogtij vierde onder radicaal protestantse groepen, het geloof dat de terugkeer van Christus bespoedigd zou worden met de bekering van de joden. In Engeland verschenen traktaten en pamfletten met titels als Religion’s Peace (1646) en Apology for the Honorable Nation of the Jews (1648).65 In de Republiek onderhield Moriaen contact met vertegenwoordigers van een omvangrijke joodse gemeenschap die, in tegenstelling tot de meeste plaatsen in Europa, de Amsterdamse synagoge onbelemmerd konden bezoeken om hun geloof te belijden. De vrije omgang tussen christenen en joden maakte Amsterdam tot het Europese middelpunt van joods-christelijk contact.66 Moriaen, net als zijn vrienden in de Hartlib-kring Adam Boreel, Justinus van Assche en Petrus Serrarius (1600-1669), die reeds voor hem naar Amsterdam verhuisden, benutte dit gegeven volop. Over Amsterdam en de wederzijdse joods-christelijke toenadering schreef Durie aan Hartlib:

I conceiue that Amsterdam where there is a Synagogue of Iewes, & a Constant waye of Correspondencie towards the orientall parts of the world; & where there are some alreddie in a public waye intending the promotion of those studies; will bee a place more fit for his abode then any in england, except something extraordinarie were done by those of London for the aduancement of vniuersall Learning.67

Vanwege zijn sterk chiliastische overtuigingen was de mystieke theoloog Serrarius binnen de Amsterdamse tak de voornaamste ijveraar voor contact met de joden. Hij zag de joodse verwachting van de komst van de messias en de christelijke verwachting van de terugkeer van christus als twee zijden van dezelfde medaille. In deze voor de Hartlib-kring kenmerkende synthese van christelijke millenarisme en joods messianisme, vonden heterodoxe personen

65 Lionel Ambrahams, ‘’s Mission tot Oliver Cromwell’, The Jewish Quarterly Review 14 (1901) 1-25; Lucien Wolf, Menasseh ben Israel’s mission to Oliver Cromwell. being a reprint of the pamphlets published by Menasseh ben Israel to promote the re-admission of the Jews to England, 1649- 1656 (Londen 1901); Bernard Cooperman, ‘Amsterdam from an International Perspective. Tolerance and Kehillah in the Portuguese Diaspora’ in: Yosef Kaplan ed., The Dutch Intersection: The Jews and the Netherlands in Modern History (Leiden 2008) 1-18; Fraser, Antonia, ‘Cromwell, Charles II and the Jews’ in: European Judaism. A Journal for the New Europe 14-2 (1980) 19-24; Yosef Kaplan, ‘The Jewish profile of the Spanish-Portugese community of London during the seventeenth century’, Judaism 41 (1992) 229- 249. 66 J. van den berg en Ernestine van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents, (Dordrecht 1988), 3-32. 67 HP, Durie aan Hartlib, 31 augustus 1646, 3/3/32A. Dit specifieke fragment heeft betrekking op Adam Boreels rol als vertegenwoordiger van Hartlibs missie om de joden tot het christendom te bekeren. Durie achtte Boreels woonplaats Amsterdam, vanwege de vrije omgang tussen christenen en joden, bij uitstek de geschikte plek om noodzakelijke contacten te leggen.

24

van beide geloven gemeenschappelijk grond.68 Van christelijke zijde is bekend dat Durie en Hartlib vanuit Londen de Amsterdamse tak met Moriaen, Serrarius, Van Assche en vooral Boreel aanstuurden om contact te leggen met de vooraanstaande rabbijnen Jacob Judah Leon Templo (1602-c. 1675) en Menasseh Ben Israel (1604-1657). Moriaen mocht dan wel een handige netwerker zijn en Hartlib voortdurend van activiteiten uit zijn omgeving op de hoogte houden; en Serrarius kon weliswaar geestdriftig pleiten voor wederzijdse toenadering, het was op de eerste plaats Adam Boreel, die vanwege zijn buitengewone kennis van de Hebreeuwse, Spaanse en Portugese talen, de praktische uitvoering van het contact met de joden op zich nam. Gevoed door een utopisch streven naar de bekering van de joden tot het christendom, behoorde het bevorderen van de joods-christelijke dialoog, vooral op academisch en intellectueel niveau, tot de favoriete projecten van Hartlib en zijn naaste vriend Durie. Met zekerheid is te zeggen dat Moriaen in 1647 bekend was met de Zeeuwse patriciër Adam Boreel, die vanwege zijn uitzonderlijke talenkennis door Moriaen aan het centrum van de Hartlib- kring in Londen werd voorgedragen – ‘die persohn ist Mons. Boreel’ – om als eerste stap van het bekeringsproject een brug te slaan tussen joden en christenen vanwege de vermeende onwetendheid met elkaars geloof.69 Boreel kreeg daarbij de voorkeur boven de Duitse hebraïst Johann Stephan Rittangel (1606-1652).70 In feite was Hartlib al bekend met Boreel vanwege een uitzonderlijke gedetailleerde brief die Durie op 31 augustus 1646 aan hem richtte.71 Het volgende hoofdstuk duikt dieper in de werelden van John Durie en Adam Boreel, waarbij de joods-christelijke toenadering als thema nader toegelicht wordt, maar ook andere aspecten van hun beider levens aan bod komen. Moriaen keert met regelmaat terug in deze studie.

68 Young, Moriaen, 42. 69 HP, Moriaen aan Hartlib, 24 oktober 1647, 37/123B: ‘was die bekehr oder uberzeugung der Iuden belangt darzue sind sonderlich dienlich der Cabalisten bucher und solche leuthe die der Sprach nicht allein sondern auch aller terminorum artis woll erfahren sind deren wir under den Christen so wenig haben das mir noch keiner als Ritangel in dem stuckh furkommen ist. aber Er ist auch dermaszen selzam das nichts oder wenig mit Ihm anzuefangen ist under den Iuden sind deren auch wenig die vertirnkönnen gleichwoll und wan Ich auff 6 oder 7 Iahr 880f Iòrlich zue haben wuste so were eine persohn zue finden die sich obligirn solte alle halbe Iahr ein buch an den tag zuebringen welches die Christen begehren solten. die persohn ist Mons. Boreel und mir woll bekant und nicht weit vom Reich Gottes wie es scheint aber die furcht der armuth ist ein groszer Stein den ein iedweder nicht vom grab seines herzens walzen kan.’ [...] 70 Ernestine van der Wall, ‘‘Without Partialitie Towards All Men’. John Durie on the Dutch Hebraist Adam Boreel’ in: Van der Berg en Van der Wall eds., Jewish-Christian Relations, 145-149. 71 HP, Durie aan Hartlib, 31 augustus 1646, 3/3/32A.

25

2. De Schotse theoloog John Durie en de Zeeuwse hebraïst Adam Boreel

Bij het uitkammen van de Hartlib Papers neemt de correspondentie over en met Adam Boreel, een van de voorstanders van de collegiantse ideeën in de Republiek, een belangrijke plaats in. De Schotse theoloog Durie, vertrouweling van Hartlib, besprak zijn irenische idealen voor een universele kerkvrede, teneinde de scheuringen in het christendom op te heffen, intensief met zijn vriend Boreel, Nederlands theoloog, hebraïcus, alchemist, oprichter van het Amsterdamse vrijspreekcollege der collegianten72 en Durie’s belangrijkste belangrijkste correspondent in de Amsterdamse vertakking van Hartlibs netwerk.73 Durie was vol bewondering voor de vrome en geleerde Boreel aan wie, zo meende hij, in tijden van crisis door God een belangrijke taak was toebedeeld. Op geen van zijn vele reizen had Durie iemand ontmoet met wie hij zich zo verwant wist als met Boreel.74 Aanvullend op de reeds bestaande studies, met name op het recente werk van de Italiaanse historicus Francesco Quatrini, onderzoekt dit hoofdstuk de positie van Boreel in de Hartlib-kring, zijn vriendschap met Durie en zijn banden met de joodse gemeenschap en mede-Hartlibianen in Amsterdam, waarbij de aandacht uitgaat naar het voor de Hartlib-kring kenmerkende crisisbesef en de utopische impulsen die ook onderdeel waren van de vrienschapsband van Durie met Boreel.

2.1 Durie: een bijzondere band met de Lage Landen Durie’s naam duikt regelmatig op in de historiografie over de zeventiende-eeuwse intellectuele geschiedenis van Groot-Brittanië. Zijn historische figuur is daarbij veelal geconstrueerd rondom thema’s als de irenische kampioen, de educatieve pionier en de utopische puritein. Aanvankelijk was de historiografie gericht op zijn utopische streven om tot een universele

72 Zie voor een gedegen overzichtswerk van de collegianten op de eerste plaats: Andrew Fix, Prophecy and Reason. The Dutch in the Early Enlightenment (Princeton 1991). 73 Hartlib correspondeerde veel met Moriaen; uit de vele referenties aan Boreel in Duries brieven blijkt dat Durie, mede vanwege een vertrouwelijke vriendschappelijke band, intensiever contact had met Boreel, vervolgens deelde Durie de inhoud van zijn correspondentie met Hartlib. In de Hartlib Papers is ook, voor zover overgeleverd, de brievencorrespondentie van Durie met Boreel gearchiveerd. 74 Uit Durie’s beschrijving van Boreel aan Hartlib blijkt wel wat voor een bijzondere man deze, althans in Durie’s ogen, geweest moet zijn. Zie: Durie aan Hartlib, HP 3/3/32. en HP 1/6/11, dat een extract betreft uit Durie’s brief, geheel handelend over Boreel en HP, ‘Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace’, 1631 -1633, 20/11/15A-28B: ‘the mans spirith doth wholly lye that way […] to spend himself wholly upon the thinges, that are most eminently usefull to he Kingdome of Christ in the Gospell as it ought to bee advanced without partialitie towards all men. The love of godlinesse and grace, wheresoever it doth appeare to bee in a good conscience […] doth raise his affection without partialitie above the common straine to apply himself towards them for the increase thereof. So that hee looks not at all upon any mans opinions, whatsoever they may bee with any prejudice, but walking by an universall light doth take up everie one as he finds him’.

26

kerkvrede te komen. Vervolgens, vanaf de herontdekking van de Hartlib Papers, onderzochten (kerk)historici zijn belangrijke positie in Hartlibs netwerk. Binnen deze context wordt hoofdzakelijk Durie’s intellectuele verbondenheid met de theoloog en pansofist Comenius benadrukt. Webster plaatste in zijn reconstructie van de Hartlib-kring Durie in het midden van de utopische impulsen die kenmerkend waren voor de Engelse Revolutie.75 Vervolgens noemde Richard Popkin Durie’s werk de zogeheten ‘third force of the seventeenth century’, waarmee zijn kenmerkende combinatie van rationalisme en millenarisme de slijpsteen voor het moderne wetenschappelijk denken zou vormen.76 Vanuit de context van het zeventiende- eeuwse millenarisme, onderzochten Popkin en Van der Wall Durie’s rol in de joods- christelijke wederzijdse toenadering.77 Pas recent wierp Francesco Quatrini licht op Durie’s rol voor Hartlibs netwerk in de Republiek door zijn hechte vriendschap met Boreel te onderzoeken.78 Net als de brieven van Moriaen aan Hartlib, is ook de correspondentie van Durie in de Hartlib Papers een bijzondere informatiebron om toegang te verkrijgen tot de wereld van de Hartlibianen.79 John Durie’s sterke band met de Lage Landen kwam reeds vroeg in zijn leven tot stand. Hij groeide op in Edinburgh, maar verhuisde in 1606 naar Leiden toen zijn vader Robert Durie (1555-1616), die als predikant verbonden was aan de presbyteriaanse kerk, Schotland gedwongen moest verlaten vanwege diens afwijkende overtuigingen met de gevestigde kerkorde. In de Republiek kon Robert Durie zijn predikantenbestaan hervatten voor de Engelse en Schotse presbyterianen in Leiden en omgeving. Vanaf 1611 studeerde Durie in Leiden, vervolgens aan het hugenotencollege in Sedan, om in 1616 terug te keren naar Leiden, waar hij tot maart 1621 verbleef aan het Waalse College. Vervolgens vertrok Durie tot tenminste 1624 voor zijn verdere studies naar Oxford. Na het behalen van zijn domineesbevoegdheid verhuisde Durie naar Keulen om de Waalse geloofsgemeenschap voor te gaan. De clandestiene Waalse Kerk in Keulen bestond uit Franstalige gereformeerden en Hugenoten, die enerzijds uit angst voor de katholieke repressie, anderzijds uit economische overwegingen uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk naar Duitsland, Engeland en de

75 Zie: Webster, The Great Instauration (1975). 76 Zie: Richard Popkin, The Third Force in Seventeenth-Century Thought (Leiden 1991). 77 Richard Popkin en Ernestine van der Wall, ‘Samuel Hartlib, John Worthington and John Durie on Adam Boreel’s Latin Translation of the Mishna’ in: J. van den berg en Ernestine van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents, (Dordrecht 1988) 155-160; Richard Popkin, ‘Some Aspects of Jewish-Christian Theological Interchanges in Holland and England 1640-1700’ in: J. van den berg en Ernestine van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents, (Dordrecht 1988) 3-33. 78 Quatrini, Adam Boreel, (proefschrift 2017). 79 Voor deze studie is geselecteerd op Durie’s brieven met betrekking tot de vertakking van de Hartlib- kring in de Republiek. Als vertrouweling van Hartlib is zijn aandeel met ommenabij de vijfhonderd brieven in de Hartlib Papers substantieel.

27

Noordelijke Nederlanden vluchtten.80 Durie betwijfelde echter de strenge orthodox- gereformeerde doctrines van van zijn kerk. De geloofscrisis die daaruit volgde deed hem besluiten zijn taken als predikant in Keulen neer te leggen.81 Hoewel de Schotse theoloog niettemin zijn leven lang het predikantenbestaan bleef uitoefenen, was hij een religieuze nonconformist die zowel orthodoxe als heterodoxe werken bestudeerde en spiritualistische geloofsstukken onderschreef. Om zijn utopische doel te realiseren - de vereniging van alle protestantse kerken - onderhield Durie contact met theologen van diverse pluimage. Op de eerste plaats met predikanten in heel Europa, maar ook met heterodoxe figuren die deel uitmaakten van de Hartlib-kring, zoals Moriaen, Boreel en Serrarius. Deze vriendschappen zijn opmerkelijk omdat zij gemakkelijk de positie van een gevestigd godsgeleerde als Durie konden ondermijnen. Tegelijkertijd is een voor de hand liggende verklaring dat Durie de uiteenlopende religieuze opvattingen en (doel)stellingen, dikwijls van utopische aard, zonder vooroordelen en vooringenomenheid bestudeerde, deelde en onderschreef.82

2.2 Boreel: een bijzondere band met Engeland Adam Boreel wordt reeds genoemd in Spinoza en zijn kring. Historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten (1896) van Spinozakenner Koenraad Oege Meinsma (1865-1929) als een van de oprichters van het Amsterdamse college van collegianten. De spaarzame biografische informatie die Meinsma over Boreel prijsgeeft is afkomstig uit Jan Cornelis van Slees (1841-1929) meesterwerk De Rijnsburger Collegianten (1895). In dit werk over de collegianten zijn verschillende verwijzingen naar Boreel te vinden waarmee het een belangrijke bron vormt voor informatie over diens leven. Van recenter datum is Andrew Fix’ Prophecy and reason. the Dutch Collegiants in the early Enlightenment (1991) waarin de auteur de geschiedenis van de collegiantische beweging – bestaande uit een allegaartje van met de calvinistische doctrines gedesillusioneerde arminianen, doopsgezinden, spirititualisten, socinianen en millenaristen – onderzoekt. Fix voorziet ieder onderzocht individueel lid in de collegiantische cirkels, waaronder Adam Boreel, van een biografische schets. Volgens Boreeldeskundige Quatrini voegde Fix echter weinig nieuwe biografische wetenswaardigheden

80 Vandaar dat er in Amsterdam, Leiden en andere Nederlandse steden nog altijd een ‘Walenkerck’ of Waalse Kerk te vinden is, waar tot op de dag van vandaag kerkdiensten gehouden worden. Bovendien is de Waalse Kerk, als de op een na oudste kerk van Amsterda,m markerend voor de geschiedenis en de vorming van het spirituele landschap van de stad. Zie ook: Willem van Bennekom, Mes frères!. de Waalse Kerk in Amsterdam (Amsterdam 2017). 81 John Young, 'Durie, John ( 1596-1680)', in: Oxford Dictionary of National Biography (Oxford, 2004), http://dx.doi.org/10.1093/ref:odnb/8323. 82 Quatrini, Adam Boreel, 17-52.

28

toe aan de reeds bestaande, aan Van Slee ontleende, informatie over Boreel. Vandaar dat Quatrini recent, bij het ontbreken van een gedetailleerd verslag over Boreels leven, een poging waagde om diens persoon en werk zo volledig mogelijk in kaart te brengen.83 Via zijn familie had Boreel nauwe banden met Engeland. Zijn vader, Jacob Boreel, ging in 1613 met Hugo de Groot op een diplomatieke missie waarbij Boreel Sr. geridderd werd door Koning Jacobus I van Engeland (1566-1625). Dezelfde eer viel ook zijn halfbroers toe: Johannes Boreel, een geleerde oriëntalist die vaak het hof van Jacobus bezocht, en Willem Boreel, die in de jaren 1640 dienstdeed als ambassadeur in Engeland.84 Adam Boreel, geboren en opgegroeid in het Zeeuwse Middelburg, studeerde in Leiden en Oxford. De brieven van Durie aan Hartlib in de Hartlib Papers verschaffen brokstukken aan informatie over Boreels studieperiode. Zo raakte hij tijdens zijn theologie- en letterenstudie in Engeland verwikkeld in een ongunstige geschiedenis rondom de zelfverklaarde rozenkruiserprofeet Philip Ziegler (geboren 1584).85 De belangrijkste bron waaruit blijkt dat Boreel in deze periode in Oxford studeerde en met Ziegler in aanraking kwam is een brief van Durie aan Hartlib. De brief, daterend van 31 augustus 1646, waarin Durie twintig jaar na dato de studieperiode van Boreel memoriseert, is onderdeel van een breder pleidooi om Hartlib van Boreels bekwaamheid voor het joods- christelijke toenaderingsproject te overtuigen:

As for our Friend (Boreel) this I can say upon certain Knowledge of Him, of his state and of his wayes: That from his youth since the time that hee lived here in England, and did studie at Oxford, hee hath beene noted for Zeale to religious wayes, and for exemplary forewardnesse to advance the Knowledge of the Truth in matters of Practise. His affection that way, when the German Sigler (who was in the end discovered to bee an Imposter.) was heere, did cost him deare for hee was free of his purse toward him, till hee was found out. And since I know, that hee hath never been wanting, so long as God did continue his Estate to contribute not only unto the Necessities of the Saints, but unto public designes, which tend unto religious Endes.86

83 Ibid., 7-8; Zie ook: Koenraad Meinsma, Spinoza en zijn kring. historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten (1896, herdruk Utrecht 1980); Jan Cornelis Van Slee, De Rijnsburger collegianten. geschiedkundig onderzoek (Haarlem 1895); Fix, Prophecy and Reason (1991). 84 Ernestine van der Wall, ‘The Dutch Hebraist Adam Boreel And The Mishnah Project Six Unpublished Letters’, LIAS 16-2 (1989) 239-263, aldaar 243. 85 Behalve een artikel te raadplegen via http://www.levity.com/alchemy/h_zeiglr.html, origineel gepubliceerd in The Hermetic Journal van 1990, is over de zelfverklaarde rozenkruiserprofeet Philip Ziegler weinig informatie beschikbaar. Ron Heisler, ‘Philip Ziegler. The Rosicrucian King of Jerusalem’ in: The Hermetic Journal (1990) 3-10. 86 HP, Durie aan Hartlib 31 augustus 1646, 3/3/32A.

29

Naar alle waarschijnlijkheid verbleef Ziegler tegelijkertijd met Boreel in Oxford. Ziegler beweerde een rozenkruiser te zijn, waarmee hij verwees naar de legendarische Orde der Rozenkruisers, een geheime vroeg-christelijke hermetische sekte, waarover men aan het begin van de zeventiende eeuw begon te spreken, onder meer door het verschijnen van verschillende anonieme publicaties verspreid over Europa.87 Vermoedelijk distantieerde Boreel zich tijdig van Ziegler, die, aangemerkt door de autoriteiten als gevaarlijk individu, zijn studies gedwongen moest opgeven en in het gevang terechtkwam. Uit de brief van Durie is niet op te maken wat de precieze verstandhouding was tussen Boreel en Ziegler. Wel verklaarde Durie aan Hartlib dat de rozenkruiser financiële steun van Boreel ontving en dat de laatste misleid en opgelicht zou zijn door Ziegler.88 Na zijn studie in Oxford keerde Boreel terug naar de Republiek. Wanneer de eerste ontmoeting tussen Boreel en Durie plaatshad is niet met zekerheid vast te stellen. Een ontmoeting in 1633 is dankzij een via de Hartlib Papers overgeleverd reisverslag van Durie een feit.89 Durie’s crisisbesef uitte zich op de eerste plaats in zijn onvrede met de fragmentatie van de protestantse kerken. Met zijn project voor kerkelijke eenwording, waartoe hij stad en land afreisde om mensen te mobiliseren, trachtte hij deze confessionele crisis van zijn eigen leefwereld te overkomen. Om steun te vinden bij Europa’s politieke en religieuze leiders voor de verwezenlijking van zijn irenische idealen, verliet de Schotse theoloog in de lente van 1631 Engeland om door Europa te reizen. Het manuscript, genaamd Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace, 1631 -1633, waarin Durie verslag doet van zijn wederwaardigheden in de Lage Landen en de Duitse, Poolse en Zweedse gebieden, bevat informatie over verschillende ontmoetingen op zijn reis, alsmede de steunverwervingen die hij van invloedrijke of gezaghebbende personen kreeg voor de promotie zijn kerkelijke eenwordingsproject. Op de terugreis in 1633 besloot Durie de Republiek aan te doen. Het reisdagboek noemt bezoeken aan Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en Leiden, waar Durie onder meer de theologen, verbonden aan de Universiteit Leiden, Johannes Polyander (1568- 1646) en André Rivet (1572-1651), ontmoette.90

87 Heisler, ‘Philip Ziegler’, 3-5; Govert Snoek, De Rozenkruisers in Nederland : voornamelijk in de eerste helft van de 17e eeuw. een inventarisatie (2006). 88 Quatrini, Adam Boreel, 27-35; HP, Durie aan Hartlib 31 augustus 1646, 3/3/32A. 89 Het reisdagboek is geschreven in de eerste persoon. Vandaar dat Durie zelf de vermoedelijke auteur is ondanks dat het hier om een kopie gaat. Opmerkelijk is wel dat een passage, tegen het einde, plotseling in de derde persoon is geschreven. 90 HP, ‘Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace’, 1631 -1633, 20/11/15A-28B: ‘I stayed but a short while in Holland but if I should haue followed the perswasions of some freinds at Amsterdam Leiden & Rotterdam, I could haue found occasion abundantly to haue spent the whole winter for after I had beene with Dr Poliander & Dr Rivet who had a little before receaved the letters, I wrote to them from

30

In Zeeland, besluit het reisverslag, converseerde Durie met zijn toekomstige vriend Adam Boreel, waarna hij zich te Vlissingen inscheepte voor zijn terugkeer naar Londen:

[…] therefore I went on towards Zeland, & after I had there conferred with Mr Boreel a man wholy set of his owne inclinations vpon this studdy & labouring in it affectionately I tooke shipping at Flushing, & arrived heere prosperously here at London, the 8th of this moneth of November for which I prayse the Lord to whome be all thankes & glory for euer and euer Amen.91

Waarom bezocht Durie Boreel in Zeeland? Het kan niet uitgesloten worden dat zij elkaar al eerder in de jaren 1619-1621 ontmoetten, toen Durie in Leiden leerling aan het Waalse College was, of in 1624, het jaar waarin Durie, net als Boreel, in Oxford verbleef. Nog een mogelijke connectie was via de theoloog Rivet, bij wie Boreel in Leiden studeerde en met wie Durie contact onderhield.92

2.3 Boreel in de Hartlib-kring Durie introduceerde Boreel in de Hartlib-kring. Het kan namelijk geen toeval zijn dat vanaf de ontmoeting in 1633 verschillende referenties aan Boreel in de Hartlib Papers opduiken.93 In 1634 noteerde Hartlib in zijn Ephemerides: ‘Borel hase a special Booke de Natura et Gratia of which hee seemes somewhat to bee coy. Libri Irenici Borel’.94 Hier lijkt Hartlib te suggereren dat Boreel een bijzonder boek in bezit had waar hij wat geheimzinnig of bescheiden over was. Uit dit geïsoleerde tekstfragment volgen in ieder geval twee aannames: of Hartlib hoorde van Boreel zelf over het boek, of Durie vertelde Hartlib over Boreel en zijn boek. Hoe het ook is: het staat vast dat Hartlib in de eerste helft van 1634 Boreel kende. Of ze elkaar in persoon hadden ontmoet valt echter niet te bewijzen. Voorts is er nog een vroege verwijzing naar Boreel te vinden in Hartlibs Ephemerides uit 1634 waarin hij, wederom in een geïsoleerd tekstfragment, Boreel noemt: ‘Borellus digessit Biblia in accuratiores et magis genuinos Locos Communes divinam mentem assequendo siveperscrutando. Per. docet, sancit Promittit Minatur. Etc. Borellius desiderata Biblica’.95

Franctfort, & then told me that they should answer them with common consent I came to Rotterdam where I was made acquainted with the Burger Master of the towne.’ 91 HP, ‘Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace’, 1631 -1633, 20/11/15A-28B. 92 Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 244. 93 Cumulatief leveren de zoektermen ‘Boreel’ (30), ‘Borel’ (28), ‘Borellius’ (7), ‘Borrelius’ (1), ‘Borelius’ (2), ‘Borelli’ (7), ‘Borell’ (7), ‘Borellio’ (1), ‘Borels’ (2), ‘Borehl’ (1) zesentachtig zoekresultaten op. 94 HP, Ephemerides 1634 deel 3, 29/2/26A. 95 HP, Ephemerides 1634 deel 5, 29/2/51A.

31

Zonder context en verdere aanknopingspunten is het echter moeilijk dit fragment betekenisvol te interpreteren. Vrij vertaald schrijft Hartlib iets in de zin van ‘Boreel verspreidde de bijbel naar betere en geschiktere openbare plekken, in navolging van de goddelijke geest, danwel door onderzoek te doen. Boreel onderwees, wijdde/decreteerde, dreigde etc. De gewenstheid van de Bijbel’. Hier valt dus uit te herleiden dat Boreel de bijbel voor meer mensen toegankelijker probeerde te maken. Inderdaad was Boreel onvermoeibaar bezig met het bediscussiëren van religieuze vraagstukken, het vertalen van bijbelteksten en maakte hij een diepgaande studie van het jodendom, met als ultiem doel het bekeren van de joden tot het christendom, om op die manier Hartlibs utopisch-christelijke millennarische idealen te verwezenlijken.96 Nog een vluchtige notitie over Boreel is te vinden in de Ephemerides van 1635 waarin Hartlib verschillende auteurs bespreekt die zich bekwaamden in de mystieke theologie.97 Met kritische woorden wijst Hartlib een reeks mystieke theologen stellig af door een vergelijking te maken met het sociniaanse gedachtengoed. De mystieke theologen ontkennen het belang van de heilige schrift in het geheel, zo stelt Hartlib, terwijl de socinianen te strikt zijn en de rede als enkelzijdige beoordelaar van de bijbel zien.98 Na dit opgemerkt te hebben stopt Hartlib zijn redeneringen en schrijft hij de korte zin: ‘Such a divine is Borellius’.99 Het is mogelijk dat in 1635 Hartlib al twee werken van Boreel over de praktische kant van het christelijk leven had gelezen. Werken die Boreel in 1628 schreef en bewaard zijn gebleven in de Hartlib Papers.100 Aangezien Hartlib in de Ephemerides van 1635 de ‘English practical divinity’ bespreekt, kan het zijn dat hij binnen die context aan Boreel refereert als ‘divine’, waarbij divine simpelweg gelezen moet worden als een zeventiende-eeuwse Engelse benaming voor een theoloog. Hoe is de zin ‘Such a divine is Borellius’ te begrijpen? Is Hartlib hier complimenteus en poneert hij de zin als contrast tussen de vermeende juiste theologische weg van Boreel en de mystieke theologen en socinianen die volgens Hartlib niet de juiste weg volgen? Of rekent Hartlib Boreel tot de groep die de rede als enig beoordelingsinstrument voor de bijbel hanteert? Op basis van de beperkte gegevens is het niet mogelijk hier een sluitend antwoord op te vinden.

96 Quatrini, Adam Boreel, 55-70. 97 Zie Hartlib over ‘Mystical or Spiritual divinity’ in HP, Ephemiredes 1635 deel 3, 29/3/24A/35B. 98 HP, Ephemiredes 1635 deel 3, 29/3/31A: ‘They erre in their irregularity as much on the one side as the Socinians doe in the other the one neglecting altogether the literal sense the other keeping too strictly to it and making Reason the very judge of all.’ 99 HP, Ephemiredes 1635 deel 3, 29/3/31A. 100 Zie HP 26/25/1A-24B voor de werken Consiliarius Christianus en Specilegium divinorum praeceptorum.

32

2.4 Joods-christelijke toenadering: Boreel en de Misjna Hartlib, Durie en diens schoonzoon, de diplomaat, theoloog, natuurfilosoof, toekomstig secretaris van de Royal Society en lid van de Hartlib-kring, Henry Oldenburg (1619-1677), waren bijzonder geïnteresseerd in Boreels expertise op het gebied van Hebreeuwse taal en joodse tradities. De Hartlibianen hadden plannen voor het toegankelijker maken en beter doorgronden van het jodendom, waartoe de bevordering van Joodse studies een middel was, en, gevoed door een geloof in het einde der tijden, de bekering van de joden tot het christendom het uiteindelijke doel. Volgens de heersende chiliastische overtuigingen van de tijd zou de bekering van de joden de wederkomst van Christus op aarde bespoedigen waarmee het in de bijbel aangekondigde Duizendjarig vrederijk een einde zou betekenen van al het aardse lijden. Mede hierom wensten de Hartlibianen een nauwe samenwerking met Boreel.101 In de jaren 1640 werkte Boreel aan de vertaling van een gevocaliseerde editie van de Misjna.102 Voor de Spaanse en Latijnse vertalingen, oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, ontving Boreel de hulp van de Amsterdamse Sefardische rabbijnen Jacob Judah Leon Templo en Menasseh Ben Israel.103 De informatie over het project van de gevocaliseerde Misjna is te vinden in de correspondentie van Durie met Hartlib. Van deze brieven is de missive die de Schotse theoloog op 31 augustus 1646 aan Hartlib stuurde de belangrijkste. Durie deelt Hartlib mee dat Boreel zeven of acht jaar aanhoudend studie had verricht naar onderwerpen die het joodse volk en traditie betroffen en dat Boreel regelmatig werkte aan manieren waarop christenen hier kundiger in konden worden. In de brief is te lezen dat Boreel Jacob Judah Leon Templo104 in dienst nam om hem met het Misjna-project te helpen. Aangezien Leon Nederlands noch Latijn beheerste, leerde Boreel Spaans en Portugees om een oorspronkelijk en diepgravend resultaat te bereiken.105

101 Quatrini, Adam Boreel, 55-70; Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 239-263. 102 De Misjna, letterlijk vertaald als ‘herhaling’ of ‘leer’, omvat de zogeheten mondelinge leer van de Thora en bevat een toelichting op de geboden en verboden aan het Joodse volk die in de Thora zijn opgenomen. Zie voor meer info onder meer: Lou Evers en Jansje Stodel, Jodendom in de praktijk (2011) en Robert Brody, Mishna and Tosefta Studies (Jeruzalem 2014). 103 Quatrini, Adam Boreel, 55-70; Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 239-263. 104 Jacob Judah Leon Templo was bekend onder vele namen. Zijn naam duikt in de bronnen meestal op in Portugese spelling Leaõ en, net als in dit onderzoek, refereren auteurs in de secundaire literatuur veelal aan de Joodse geleerde via zijn familienaam Leon. Zie ook: A.L. Shane, ‘Rabbi Jacob Judah Leon (Templo) of Amsterdam (1603—1675) and his connections with England’, Transactions & Miscellanies (Jewish Historical Society of England) 25 (1973-1975), 120-136. 105 HP, Durie aan Hartlib 31 augustus 1646, 1/6/7A-10B: 9B, 10A: ‘hee (Boreel) did spend to satisfie himself in dealing with the Iewes, & to inable others heerafter to deal with them, seven or eight yeares in constant studie, with a Iewe (Leon) whom hee did hire to go along with him in the course of his studie; I saye hee did spend this tyme with incredible diligence & constancie in the studie of the Misnayoth & of the chief Commentators therof; & because his Iewe could not speak Latin but Portugalls & French only; hee did learne the Spanish & Portugall language to bee able to understand his true & full sense in

33

De Schotse theoloog laat in zijn lange epistel weten dat Boreel de gevocaliseerde Misjna voor twee typen mens van belang vond. Op de eerste plaats waren er ‘the Common sort of Iewes’, dat wil zeggen: niet-geleerde joden die met deze editie beter in staat waren de basis van hun eigen geloof te begrijpen. Daarnaast vormden de ‘Learned sort of Christians’ de tweede doelgroep, die met de Misjna beter in staat zouden zijn het jodendom te doorgronden en met die kennis een bespoedigende stap te zetten richting de bekering van de joden.106 In de gepubliceerde editie van de Misjna (1646), te raadplegen via de Bibliotheca Rosenthaliana in Amsterdam, is de naam van Adam Boreel overigens op geen enkele manier terug te vinden.107 In de brief van 1646 legt Durie uit waarom de naam van de geleerde hebraïst ontbreekt. Vanwege zijn christelijke achtergrond was Boreel de mening toegedaan dat de Misjna aan geloofwaardigheid zou inboeten en de joodse gemeenschap minder of zelfs geen interesse zou tonen wanneer hij zijn eigen naam, de naam van een christen, aan het boek verbond. Vandaar dat Boreel de Misjna onder de namen van zijn vrienden Menasseh en diens zoon Joseph Ben Israel liet drukken.108 Op die manier hoopte hij op een succesvolle verspreiding: ‘because if it should bee put forth under the name or by the industrie of any Christian, it would not bee of credit amongst them’.109 Veel nonconformistische literatuur werd in Amsterdam gedrukt. Sinds het einde van de zestiende eeuw had het Nederlandse boekenbedrijf een grote bloei doorgemaakt die binnen enkele decennia een toppunt bereikte. In een recent verschenen studie naar het boekenbedrijf van de Nederlandse Gouden Eeuw The Bookshop of the World (2019) beargumenteren de historici Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen dat in de Republiek niet alleen zeldzame en bijzondere boeken gedrukt werden, maar dat, mede dankzij de modernste druktechnieken en vindingrijke verkoopstrategieën, nergens ter wereld meer boeken per hoofd van de

the matters concerning their lawes: & with this Iewes helpe hee gotte the Misnayoth transcribed, & punctuated, interpreted, & enlarged with commentaries which are amongst them authenticall.’ 106 HP, Durie aan Hartlib 31 augustus 1646, 3/3/33A-B en 1/6/7A-10B: 9B, 10A en 3/3/33B: ‘to the ende that both the Common sort of Iewes might know what the Constitutions of their Religion is, & also that the Learned sort of Christians upon the same discouerie might bee able to know how to deale with them for their Conuiction; & before I went from him hee told me that his waye would bee to publish the Misnaioth with points first under the name of some Iew.’ 107 De afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam heeft de Misjna op aanvraag ter inzage. Bibliotheca Rosenthaliana, Universiteitsbibliotheek Amsterdam, ‘Mišnayot’ (Amsterdam 1646). Via: http://permalink.opc.uva.nl/item/000936528 108 Van der Wall, Serrarius, 62-63. 109 HP, Durie aan Hartlib 31 augustus 1646, 3/3/33A-B en 1/6/7A-10B, 9B, 10A: ‘before I went from him hee told me that his way would bee to publish the Misnayoth with points first under the name of some Iew; because if it should bee put forth under the name or by the industrie of any Christian, it would not bee of credit amongst them: & hee told mee that none but Manasseh Ben Israel was fit to have the credit of it to make it currant amongst the Iewes.’Via:

34

bevolking gedrukt werden, noch in bezit waren, dan in de Republiek.110 Amsterdam vervulde daarbij een vooraanstaande rol. Tal van geschriften die elders, om wat voor reden dan ook, niet gedrukt konden of mochten worden, kwamen daar van de pers. Schuilnamen als ‘Cosmopolis’ of ‘Irenopolis’ dienden te verhullen dat een dergelijk traktaat te Amsterdam verschenen was. Ook op het gebied van de Hebreeuwse boekdrukkunst en boekhandel nam Amsterdam een leidende positie in. In 1626 legde Menasseh Ben Israel met de oprichting van zijn Hebreeuwse drukkerij en boekhandel daarvoor de grondslag.111 Op 8 september 1646 herbevestigde Durie bij Hartlib dat Boreel de Misjna definitief liet drukken onder de naam van Menasseh: ‘Boreel his letter is a cleer ground to me of that which I wrote that the Misnaioth is printed by him under the care of Manasseh Ben Israel’.112 Niet veel later, op 22 september, volgde een brief aan Hartlib waaruit blijkt dat men was begonnen de Misjna binnen Hartlibs netwerk te verspreiden: ‘Mr Ellis & his Cousin & my self will take each one of the Coppies of the Misnaioth; I shall send yow by the next the sheets sent to me, backe againe & I suppose our rector of the Colledge will take also one’.113 Uit de fragmenten volgt de constatering dat Boreel tussen augustus en september 1646 contact had met Hartlib, aan wie Boreel, met het verzoek te achterhalen hoe de Misjna in de Engelse markt zou liggen, delen heeft doen toekomen. In de zomer van 1646 correspondeerde Boreel persoonlijk met Hartlib, waarna hij tegen het einde van augustus een brief aan Hartlib stuurde met delen van de Misjna bijgevoegd, die Hartlib weer op zijn beurt met Durie deelde, wiens antwoord te lezen is in de twee brieven van 8 en 22 september 1646, overgeleverd via de Hartlib Papers. Deze constatering wordt versterkt door twee brieven die Boreel op 14 november 1646 aan Hartlib en Durie zond. In de eerste brief schrijft Boreel aan zijn Schotse vriend dat hij Hartlibs antwoord op de toegestuurde bladzijden van de Misjna heeft ontvangen. In de tweede brief bedankt Boreel Hartlib voor het delen van de materie met mensen in zijn netwerk.114 Kennis en de praktische toepassing daarvan moeten hand in hand zijn gegaan voor Boreel. Het citaat: ‘Knowledge without practice is a devil; practice without knowledge is a sheep. Together, however, they are an angel’ is toegeschreven aan Boreel.115 Het Misjna-project was zo’n op de praktijkgerichte kennisonderneming. Boreels eschatologische motieven voor

110 Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen, The Bookshop of the World. Making and Trading Books in the Dutch Golden Age (New Haven en Londen 2019) 1-2. 111 Van der Wall, Serrarius, 62-63. 112 HP, Durie aan Hartlib, 8 september 1646, 3/3/34B. 113 HP, Hartlib aan Durie, 22 september 1646 3/3/36A. 114 De twee brieven van 14 november 1646 zijn integraal opgenomen in: Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist Adam Boreel’, 251-255; Quatrini, Adam Boreel, 58-59. 115 Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 247.

35

het werk zijn niet in de geraadpleegde brieven te achterhalen. Het is duidelijk dat de joods- christelijke toenadering, waarvoor Boreels uitzonderlijke kennis van de Hebreeuwse taal uitstekend van pas kwam, de belangen van het grotere chiliastische schema van zijn mede- Hartlibianen, vooral die van Hartlib en Durie, dienden.

2.5 Boreels anticlericalisme, de collegianten en religieus nonconformisme De scherpe geest en geleerdheid van Boreel werden door zijn Engelse vrienden hooggeacht. Henry Oldenburg vond Boreel de aangewezen persoon binnen de Hartlib-kring om, naar aanleiding van het verschijnen van meerdere publicaties van Boreels hand, diepgravende traktaten te schrijven voor een universeel christendom en om te strijden tegen atheïstische levensopvattingen.116 In een brief van 1660 aan Hartlib omschreef Oldenburg Boreel als ‘the champion of our collapsing religion, and defender against atheism and impiety’.117 Het lijkt er op dat Boreel vanaf de jaren 1640 tot aan zijn dood in 1665 gestadig werkte aan een utopisch- christelijk programma, waarvoor zijn vrienden in Londen hem uiterst geschikt achtten. In de Republiek dacht men daar echter anders over. De orthodox-gereformeerde geestelijkheid en regenten beschouwden Boreel als een van de gevaarlijke ‘nieuwe profeten’ of ‘fanatici’ met radicale confessionele overtuigingen.118 Boreel aarzelde niet om felle kritiek te uiten op kerkelijke instituties. In zijn scherp aangezette, anticlericale traktaat Ad legem et testimonium, dat in 1645 – een jaar voor de publicatie van de gevocaliseerde Misjna – van zijn hand verscheen, hekelt Boreel de pretenties van predikanten Gods woord te kennen en te verkondigen. Boreel ambieerde een terugkeer naar het vroegchristelijke, apostolische christendom. In de overtuiging dat in vroeger tijden christenen slechts in staat waren om informele, clandestiene bijeenkomsten te organiseren, besloot Boreel in 1646, samen met de sociniaan en overtuigd millenarist Daniël de Breen (1594-1664) en de doopsgezinde kerkvoogd Cornelis Moorman (1600-1660) een zogenaamd vrijspreekcollege op te richten, waarin christenen en niet-christenen met verschillende godsdienstige opvattingen hun ideeën onbevreesd konden bediscussiëren. Vanaf de oprichting van het college was Boreel een belangrijk voorman van de Amsterdamse collegianten, of ‘Borellisten’, zoals zij soms genoemd werden.119

116 Zie bijvoorbeeld de publicaties: Adam Boreel, Ad legem et testimonium (Amsterdam 1645) en Jesus Nazarenus Legislator (Amsterdam 1665). 117 Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 243; Oldenburg aan Hartlib, 27 augustus 1659 en Oldenburg aan Boreel, 25 augustus 1660, in: Alfred Hall en Maria Hall, The Correspondence of Henry Oldenburg I (1965), 381-382 en 384-387. 118 Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 244.

119 Ibid., 244; Frijhoff en Spies, Bevochten Eendracht, 353, 413-414.

36

De publicatie van Ad legem et testimonium maakte van Boreel een bekend figuur in het bredere confessionele landschap van de Republiek. In zijn brief van 14 november 1646 aan Hartlib laat Boreel weten dat het hem zou verbazen als het ‘tractatulum’, waarmee hij refereert aan zijn eigen Ad legem et testimonium, geen reacties zou oproepen.120 Toch lijkt Boreel niet een liefhebber te zijn geweest van religieus bakkeleien. De Amsterdamse dichter Jan Zoet roemde in een van zijn gedichten niet alleen Boreels geleerdheid maar ook zijn verbindend vermogen: De liefde huppelt op u tong, En poogd de tweedragt, kort van sprong (Waar 't moog'lijk) uit 'er steê te drijven’.121 Boreels streven naar een verbindend christendom suggereert, net als voor Durie, een diepgevoelde onvrede met de fragmentatie van het confessionele landschap. Vandaar dat zijn denken en handelen, zijn activiteiten voor de Harlib-kring in Amsterdam, in de Republiek en daarbuiten, gericht waren op het opheffen van religieuze tweedracht. Hij beschouwde echter de aanwezigheid van de orthodox- gereformeerde kerk in de Republiek als een belemmerende institutie voor zijn eenwordingsidealen. Vandaar dat hij niet aarzelde om vilijne kritiek op de gevestigde kerkorde te uitten. Gezien zijn antikerkelijke houding, wekt het geen verbazing dat Boreel zich het meest verwant voelde met religieuze nonconformisten, zoals Johann Moriaen, Petrus Serrarius, Justinus van Assche en John Durie, die allen theologisch geschoold waren en deel uitmaakten van Hartlibs netwerk. Zoals vele personen in de Hartlib-kring was ook Boreel niet wars van de mystieke theologie. In een brief aan Hartlib schrijft Durie dat Boreel geen sociniaan is – een beschuldiging die door de gevestigde orthodox-gereformeerde geestelijkheid vaak geuit werd tegen religieuze nonconformisten – maar iemand die veeleer de principes van de mysticus Jacob Boehme omarmde: I neuer knew Mr Boreel to bee a Socinian, [...] but hee that doth admit of Iacob Bohemæ his Principles’.122 Ondanks de relatieve geloofsvrijheid in de Republiek waren aanhangers van het socinianisme niet veilig voor vervolging. De groep collegianten van Boreel, die aanhoudend door vijandelijk gezinde predikanten van socinianisme beschuldigd werd, kon strenge strafmaatregelen verwachten, mocht inderdaad bewezen worden dat tijdens

120 Van der Wall, ‘The Dutch Hebraist’, 251-255 121 Van Slee, De Rijnsburger Collegianten, 56-57. 122 HP, Durie aan Hartlib, 9 december 1654, HP 4/3/65A-B: ‘I neuer knew Mr Boreel to bee a Socinian, nor did I belieue him to bee one although I knew him to bee as much for Moderation as any; but hee that doth admit of Iacob Bohemæ his Principles which I belieued him to doe, can not bee guiltie of Socinianisme; but I am gladde that he hath purged himself from that suspicion; & in his conuersation last with me a Amsterdam, hee tooke occasion to let me know his sense of the Doctrine of the Trinitie which had no affinitie to what the Socinians hold of that Mysterie; for hee did explaine his Conception so as to confesse plainly the Mysterie which they do denye.’

37

de bijeenkomsten sociniaanse ideeën verkondigd werden.123 Niettemin bleef het vrijspreekcollege, dat regelmatig samenkwam in de doopsgezinde schuilkerk op het Singel in Amsterdam, bestaan. Aan het einde van 1654 vertrok Boreel voor tenminste vier jaar naar Engeland, waarbij de dokter-alchemist Galenus Abrahamsz (1622-1706), Boreel als collegiantenleider in Amsterdam opvolgde.124 In Engeland, waar Boreel onder meer van 1655 tot 1660 leefde, zou hij gewoond hebben bij Walter Strickland (ca. 1598-1671), een politicus die veel invloed op Cromwell uitoefende en tevens Hartlib begunstigde.125 Uit de Hartlib Papers blijkt dat Boreels interesses en activiteiten verder reikten dan theologische vraagstukken. Net als veel andere intellectuelen in Hartlibs netwerk, had Boreel een diepgewortelde interesse voor alchemie, waarbij hij, naar verluidt, een fortuin kwijtraakte in zijn zoektocht naar een levenselixir.126 De brieven tonen inderdaad dat Boreel, die uit een welgestelde Zeeuwse familie kwam, vanaf de jaren 1640 regelmatig in financieel zwaar weer verkeerde, maar of die financiële crises aan zijn alchemistische ondernemingen toe te schrijven zijn, is niet met zekerheid te zeggen. Zoals in dit onderzoek nog zal blijken, veroverde de paracelsische iatrochemie de harten van menig Hartlibiaan. Over Boreel en zijn alchemistische activiteiten geven de Hartlib Papers echter weinig informatie prijs. Wel is bekend dat zijn alchemistische experimenten uitzichtloos bleken, waarna hij overging op het slijpen van lenzen voor telescoopbuizen. Zijn fascinatie voor de natuurkundige leer van het gedrag van licht blijkt uit het feit dat hij zelf deze instrumenten vervaardigde, waarvan beschrijvingen via de Hartlib Papers overgeleverd zijn. Uit de brieven en de vele aantekeningen over optische buizen in zijn Ephemerides komt naar voren dat Hartlib de interesse van Boreel deelde. In de correspondentie van november en december 1646 vraagt Boreel aan Hartlib of het mogelijk is om zijn ‘optical glasses’ en ‘optici mei tubi’ terug te sturen.127 In zijn veelzijdigheid toonde Adam Boreel zich een ware Hartlibiaan: zijn persoon combineerde een religieuze nonconformist, een uitstekende geleerde op het gebied van het jodendom en een kenner van de Hebreeuwse taal, een theoloog die de mystiek niet schuwde,

123 Frijhoff en Spies, Bevochten Eendracht, 415-418. 124 Quatrini, Adam Boreel, 102. 125 Lambour, ‘Galenus Abrahamsz’, 106. 126 Ibid., 106. 127 HP, Durie aan Hartlib 1 december 1646, 3/3/60B: ‘I haue not much to inlarge at this tyme only concerning Mr. Boreel I know not if euer I told yow that hee understands the english tong very well & Can speake it so as to bee in common thinges understood: in his letter to me, he sayes that hee will desire yow to send him the papers which I left to with yow bound up; concerning the water which Cureth stinking waters; & that his opticall glasses which are in the bagge hee will giue yow directions how to dispose of: there bee other matters in his letter which hee writes to me wherof wee shall speake Godwilling at our meeting.’

38

een weinig succesvol alchemist en een vervaardiger van optische instrumenten. In de literatuur over Boreel is het gebruikelijk om hem te karakteriseren als ‘de prominente collegiant’ of ‘de geleerde Hebraïst’, alsof deze twee aspecten van zijn leven niet onderling verbonden zijn. Integendeel, Boreels pogingen om een fundamenteel christendom te formuleren op radicaal anti-kerkelijke grondslag met vrije bijbelinterpretatie, de voorkeur tot kennisuitwisseling binnen een vrijspreekcollege van collegianten en zijn diepgewortelde interesse voor het jodendom is allemaal onlosmakelijk met elkaar verbonden. Of de uitvoerige studies naar het jodendom gevoed werden door zijn eigen eschatologische verlangens is niet duidelijk geworden uit de brieven in de Hartlib Papers. Wel kan gesteld worden dat zijn activiteiten hieromtrent in dienst stonden van de utopische schema’s van Hartlib. Een gevoel van een in crisis verkerend christendom deelde Boreel met Durie. Zijn activiteiten als bruggenbouwer om de verschillende christelijke denominaties met elkaar te verbinden dient in dit licht te worden bezien. Om het denken en handelen van de Hartlibianen in het vervolg van deze studie te begrijpen, is het noodzakelijk om de wetenschappelijke en religieuze context, met vage scheidslijnen tussen de huidige notie van ‘wetenschappelijk’ en ‘pseudo- wetenschappelijk’, in gedachten te houden. Het volgende hoofdstuk gaat, aan de hand van de levens van Boreels vrienden en mede-Hartlibianen, de chiliast Petrus Serrarius en zijn metgezel Justinus van Assche, wier personen een bijna parallelle levensloop kenden, dieper in op de mystieke theologie en geeft alvast een kleine aanzet voor de Hartlibiaanse obsessie met de paracelsische iatrochemie.

39

3. De mystieke chiliast Petrus Serrarius en zijn geestverwant Justinus van Assche

Behalve Boreel kregen ook diens vrienden de mystieke chiliast Petrus Serrarius en de arts- predikant Justinus van Assche taken toebedeeld in Hartlibs plannen. Het is niet precies bekend hoe Serrarius met Hartlib in contact kwam en wanneer hun correspondentie is begonnen. Wel is het dankzij de Hartlib Papers met zekerheid vast te stellen dat zij elkaar, al dan niet persoonlijk, in de jaren veertig kenden. Serrarius’ naam kon Hartlib niet geheel vreemd in de oren klinken: Durie noemde de mystieke chiliast reeds in een brief uit 1631. Van hun correspondentie is helaas weinig bewaard gebleven. De overgeleverde brieven zijn hoofdzakelijk bekend uit Hartlibs briefwisseling met de Engelse wetenschapper en Cambridge platonist John Worthington (1618-1671), wiens brievenarchief onder meer te raadplegen is via de digitale database van de Hartlib Papers.128 In de Hartlib Papers leveren de zoektermen ‘serrarius’, ‘serruriers’, ‘serarius’, ‘serarium’, ‘serarij’, ‘serrarium’, serrario’ en ‘serrarii’ ruim zestig resultaten op. Ook maakte Hartlib aangaande Serrarius verscheidene aantekeningen in zijn Ephemerides.129

3.1 Voorbestemd voor een predikantenbestaan Serrarius, of Pierre Serrurier zoals zijn doopnaam luidde, werd in mei 1600 in Londen geboren. Zijn ouders behoorden tot de Waalse emigrantenfamilies die de zuidelijke Nederlanden verlaten hadden toen deze gewesten in de tweede helft van de zestiende eeuw opnieuw onder Spaans-Habsburgs bewind kwamen. De krachtdadige bestrijding van de reformatie had tot gevolg dat veel protestanten om godsdienstige en sociaal-economische redenen een veilig heenkomen zochten. Zoals in de inleiding opgemerkt, vond er vooral vanaf de jaren 1560 een ware uittocht plaats naar Engeland, Duitsland en de Noordelijke Nederlanden. Sommige vluchtelingen bereikten via omwegen hun bestemming, dat wil zeggen, zij woonden op

128 Voor de correspondentie van Samuel Hartlib met John Worthington zie de Hartlib Papers: ‘The Correspondence of John Worthington’ via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/browse?menu=additional&filter=WORTH. Voor de gehele correspondentie van Worthington zie: James Crossley en Richard Christie eds., The Diary and Correspondence of Dr. John Worthington (Manchester 1847-1886). 129 Getuige zijn Ephemerides betichtte Hartlib Serrarius van geheimzinnigheid: ‘Serrurier is vpon the Philosophical Work but is so secret with it that hee acquaints not his best friends with it.’ HP, Ephemerides, 1654 deel 3, 29/4/27B.

40

verschillende plekken, alvorens zich definitief te vestigen.130 Tot deze immigranten behoorde ook de familie Serrurier. In Londen hadden de vertegenwoordigers van de Waalse kerken nauw contact met de Engelse puriteinen. Achtergrond en opleiding schenen Petrus Serrarius voor te bestemmen voor een leven als predikant in dienst van de Waalse kerken. Niets in die eerste levensperiode wees erop dat hij het orthodox-protestantisme van de Waalse kerk zou prijsgeven om een vurig pleitbezorger te worden van mystiek-spiritualisme en chiliasme. Hij groeide op in Londen, studeerde in Oxford en vervolgens in Leiden, waarna hij voor een korte periode in Zeeland woonde. Serrarius’ vriendschap met Boreel dateert misschien uit deze tijd, namelijk tussen 1624 en 1626, toen Serrarius als hulpprediker actief was bij de Waalse kerken van Vlissingen en Middelburg. Een kennismaking in Boreels geboortestad Middelburg gedurende deze periode, waarna Boreel voor zijn verdere studies naar Oxford vertrok, is goed mogelijk.131 Een andere mogelijkheid is dat de ontmoeting van Serrarius met Boreel tijdens zijn eerdere studieperiode in Leiden plaatshad, waar Serrarius tussen 1620 en 1622 aan het Waalse College, ook wel ‘Collegium Gallo-Belgicum’ genaamd, ingeschreven stond. Boreel verbleef vanaf 1619 in dezelfde stad en de gemeenschappelijkheid van hun ideeën vergrootte de kans tot een ontmoeting tussen de twee. Aan het Waalse College publiceerde Serrarius twee proefschriften, getiteld Explicatio quaestionis an ecclesia possit deficere (1622) en De necessitate et authoritate Sacrae Scripturae (1622) waarin Serrarius, in lijn met het de klassieke reformatorische doctrine van sola scriptura, de heilige schrift verklaarde als de enige en waarachtige bron om tot god te komen.132 Mogelijk trokken deze traktaten de aandacht van de jonge Boreel. Toch is er in de Hartlib Papers geen informatie beschikbaar om deze ontmoetingshypothesen te bewijzen.

3.2 Van Assche Zomin als Serrarius was Justinus van Assche een onbekende voor Hartlib. Verscheidene keren bracht Van Assche via de brieven Moriaen zijn groeten over aan Hartlib. Een duidelijk bewijs dat hij tot de Hartlib-kring behoorde, is het feit dat zijn naam genoemd werd in verband met verschillende van Hartlibs schema’s in de Republiek, waaronder plannen voor de bevordering

130 Van der Wall, Serrarius, 14-20. 131 Ibid., 34. 132 Ibid., 21-33; Quatrini, Adam Boreel, 25; Richard Popkin, ‘Some new light on the roots of spinoza’s science of bible study’ in: Marjorie Green en Debra Nails eds., Spinoza and the Sciences (Dordrecht 1986) 171-190, aldaar 177-178; HP, Durie aan Hartlib, 31 augustus 1646, 3/3/32A. Vgl. HP, Durie aan Hartlib, 1/6/11, dat een extract betreft uit Durie’s brief, geheel handelend over Boreel.

41

van universele geleerdheid, maar met een kleine twintigtal referenties in het brievenarchief is Van Assche, meer dan Moriaen, Boreel en Serrarius, op de achtergrond aanwezig.133 Van Assche werd in 1595 geboren in het Nedersaksische Emden, wat destijds de facto een vrije rijksstad was. Na de dood van zijn ouders, die jong stierven, kwam Van Assche onder de hoede van zijn oom Philips Willem Arondeux, die hem met zijn neefje, Justinus Arondeux, naar Schotland stuurde om aan de universiteit van St. Andrews te studeren.134 In 1620 keerde Van Assche terug naar de Republiek om gereformeerd predikant te worden. Na het behalen van zijn bevoegdheid, vertrok hij naar Frankfurt en Keulen om de clandestiene Waalse kerkgemeenschap voor te gaan. Hier leerde hij Durie en Serrarius kennen. Uit de brief van Durie aan Hartlib, waarin hij de belevenissen van zijn Europese reis verslaat, blijkt dat hij een ontmoeting had met Van Assche en Serrarius, en dat de laatste hem als predikant in Keulen opvolgde: ‘I hadde businesse to doe with Mr Iustinus van Aschen with whom I hadde left my tronck & bookes at Collen; & with Mr Peter Serrurier who was my successour in the French Church of that same towne’.135

3.3 Een kennismaking met alchemie in Groningen Aan Serrarius predikantenbestaan kwam een abrupt einde toen hij zich in 1628 aan de Groningse universiteit liet inschrijven om medicijnen te studeren. De overgang van theologie naar geneeskunde was in de zeventiende eeuw een minder grote overgang dan men op het eerste gezicht zou denken. Voor de vrienden in de Hartlib-kring, bij wie de beoefening van theologie en geneeskunde een gangbare combinatie was, golden de geestelijke en medische zorg als nauw verwant. In een van de vele utopieën van de tijd, A Description of the Famous Kingdome of Macaria (1641), gepubliceerd onder Hartlibs naam maar toegeschreven aan de Engelse schrijver Gabriel Plattes (1600-1644), is de predikant tevens arts en oefent hij beide functies uit. In deze ideale wereld geldt de arts als kenner van de natuur ook als een bekwaam geestelijke: ‘A physitian cureth not only the body but the mind in some manner’.136 Dat dit niet alleen een utopisch ideaal was maar ook in werkelijkheid voorkwam, blijkt uit het gegeven dat in de Hartlib-kring en daarbuiten verscheidene godsgeleerden hun ambt combineerden met de uitoefening van de medische praktijk. Dit besef van een nauwe verwantschap tussen theologie en geneeskunde verwoordde Serrarius zelf in een brief die hij op 29 maart 1629 vanuit Groningen aan Durie schreef. In de

133 Van der Wall, Serrarius, 39-42; Quatrini, 51-52. 134 De Waard, ‘Assche, Justininus van’ in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel 1 (NNBW) 187-189, http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=1&page=101&view=imagePane 135 HP, Durie aan Hartlib ongedateerd 1632, 60/5/1B. 136 Citaat toegeschreven aan Nicholas Culpeper (1616-1654). Geciteerd in Van der Wall, Serrarius, 52.

42

brief stelde hij zijn vriend op de hoogte van alle ontwikkelen van de afgelopen tijd, noemde hij geneeskunde het werk van God137 en deelde hij mee dat Van Assche en hijzelf door de kerkenraad uit het predikantenambt ontheven waren vanwege hun heterodoxe opvattingen over het geloof.138 Blijkbaar wist Durie nog van niets. Inderdaad had het contact tussen beiden stilgelegen omdat Serrarius, zoals hij meldde, in onzekerheid had verkeerd over Durie’s verblijfplaats.139 Bij zijn studie medicijnen kreeg Serrarius gezelschap van Van Assche, die Leiden verruilde voor Groningen om daar zijn studie voort te zetten. Gezien hun bijna parallelle levensgang is het begrijpelijk dat zij zich verbonden voelden. Nu konden de twee vrienden niet alleen theologische kwesties bespreken, maar ook ervaringen op medisch-alchemistisch gebied uitwisselen. Uit een brief van Serrarius aan Van Assche, die niet in de Hartlib Papers terug te vinden is, maar wel bij de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam, blijkt dat zij zich vol overgave aan alchemistische en iatrochemische experimenten wijdden. Met allerlei symbolen worden proeven beschreven, waaruit valt op te maken, dat zij als ware alchemisten op zoek gingen naar de ‘lapis philosorum’, de steen der wijzen.140 Aan het wereldbeeld van de toenmalige alchemist lag de harmonie tussen de wereld en de mens ten grondslag. In de kleine mens als microkosmos waren de eigenschappen van de grotere wereld, de macrokosmos, weerspiegeld. Vanwege de veronderstelde harmonie zagen de alchemisten het alchemistisch proces als een symbool van het geestelijk proces van de mens. Gelijk alles in de natuur sterft voordat er nieuw leven ontstaat, zal ook de mens een geestelijke dood sterven alvorens wedergeboren te worden. De transmutatie van de metalen was het symbool van het proces van de wedergeboorte.141 Op die manier was de alchemie doortrokken van eschatologische verwachtingen en symboliek. Een met vrucht uitgevoerde transmutatie in de microkosmos stond in de macrokosmos gelijk aan de wederkomst van Christus op aarde waarmee, met de komst van het aangekondigde Duizendjarig Vrederijk, een

137 HP, Serrarius aan Durie, 29 maart 1629, 5/54A-B: ‘Sed ille patienter et fortiter tolerans quæcunque hinc opprobria et incommoda euenêre, iam aliò studia laboresque convertit Medicinæ operam dans.’ 138 HP, Serrarius aan Durie 29 maart 1629, 5/54A-B: ‘[...] unde tandem in heterodoxias condemnationem incidit et ministerio suo indignus est declaratus’. 139 Ibid. 140 Van der Wall, Serrarius, 53, 646; BC-magazijnen, Petrus Serrurier aan Justinus van Assche, 14 december 1629. In Serrarius’ brief aan Van Assche van 14 december 1929 is sprake van een proef waarbij ‘aes calcinata’ wordt vermengd met ‘acetum destillatum’. Door dit mengsel te schudden krijgt het een witte kleur. Volgens alchemistische regels wordt de toenemende perfectie van de onedele metalen gekenmerkt door een verandering in kleur. Via zwart, wit en geel zou uiteindelijk de kleur roodpaars verschijnen: dan zou de steen der wijzen geschapen zijn. 141 Van der Wall, Serrarius, 54-55.

43

einde zou komen aan de in crisis verkerende eigen leefwereld. Vandaar dat de aandacht van de Hartlibianen, mede geïnspireerd door een geloof in een nabije eindtijd, naar de alchemie uitging. Overigens was er ook een meer prozaïsche reden, van praktisch aard, waarom artsen als Serrarius en Van Assche en ook anderen in de Hartlib-kring, zich voor de alchemie interesseerden. Met hun proeven beoogden zij geneesmiddelen langs alchemistische, of scheikundige weg te bereiden. Deze door de Zwitserse art, alchemist en astroloog Paracelsus (1493-1541) ontwikkelde geneeskunde, aangeduid als iatrochemie, was een alternatieve methode naast de traditionele geneeskunde. De iatrochemisten zochten geen boekengeleerdheid, maar proefondervindelijke kennis.142 De poging van Serrarius en Van Assche om de steen der wijzen te bereiden moet eveneens in dat licht worden bezien. Behalve vanwege de tot de verbeelding sprekende eschatologische en mystiek-filosofische aspecten, was deze steen ook uit iatrochemisch oogpunt ongelooflijk begerenswaardig, want hij zou niet alleen dienen als levenselixir maar ook als universeel medicijn –in de Hartlib Papers aangeduid als ‘alkahest’ – het felbegeerde middel om iedere kwaal te genezen dat vanaf 1650 in toenemende mate de onderlinge correspondentie domineerde.143 Hoezeer Serrarius gegrepen was door de praktische toepassing van alchemie komt treffend naar voren in zijn brief aan Van Assche van 14 december 1629. Opgewonden vertelt hij over een recente ontmoeting in Amsterdam met iemand die een ‘medicina universalis’ scheen te bezitten, een voortreffelijk middel tegen jicht, lepra, pest, of welke ziekte ook. Blijkbaar had de man die Serrarius ontmoette, een zekere Gompelman uit Keulen, bijzondere genezingen verricht en het medicijn al veel verkocht.144 Met moderne ogen bekeken is deze bewering en de bredere alchemistische interesse van Serrarius en Van Assche misschien opmerkelijk. Halverwege de zeventiende eeuw was de alchemie echter nog niet naar het rijk van de pseudowetenschappen verwezen. Dat gebeurde pas enkele decennia later, en in die geest moet de fascinatie, of zelfs ongezonde obsessie van de Hartlibianen met de alchemie, begrepen worden.

142 Ibid., 56-57. 143 Een van de eerste verwijzingen naar het Alkahest in de Hartlib Papers dateert van 1650. Hartlib spreekt hierin zijn hoop uit dat God zijn geloof in het wondermiddel zal bevestigen: ‘What hee so confidently affirmed of the fore-said Spirit (Alkahest) j have already imparted vnto you. These things may indeed seeme very incredible and bejond vulgar apprehensions till Experience shall giue a further Testimonieal of them to the Truth heerin of which j myself by the helpe of God hope ere long to demonstrat the ground of it. For j am likewise to bee a partaker or partner of this Secret if j bee not already’. HP, 30 december 1650, 31/8/1A-6B. 144 Van der Wall, Serrarius, 60-61; BC-magazijnen, Petrus Serrurier aan Justinus van Assche, 14 december 1629.

44

3.4 Van Assche en Serrarius naar Amsterdam Vlak na elkaar kwamen Serrarius en Van Assche in Amsterdam te wonen. Het plan van Serrarius, die zich in het voorjaar van 1630 aan de Keizersgracht vestigde, om zich verder in het medisch vak te bekwamen ging om onbekende redenen niet door. In plaats van de geneeskunde te beoefenen kwam hij als corrector terecht bij een Amsterdamse boekdrukker. Van Assche vestigde zich in 1632 in Amsterdam waar hij als arts te werk ging.145 Uit deze periode is geen correspondentie van Serrarius en Van Assche in de Hartlib Papers terug te vinden. Dankzij publicaties van Serrarius is wel bekend dat gedurende deze periode zijn leven gekenmerkt werd door een groeiende interesse voor mystiek spiritualisme en het chiliasme. Deze termen, die belangrijke facetten van Serrarius’ gedachtenwereld aanduiden, verdienen nadere toelichting: het spiritualistische element komt tot uiting in de geringe waardering voor het instituut kerk en zijn ceremoniën en de beklemtoning van de persoonlijke geestelijke belevingswereld van de gelovige. Met de kerk had Serrarius een ambigue relatie: enerzijds verzette hij zich tegen het instituut als zodanig, anderzijds zocht hij wel naar een plek op de kansel om zijn opvattingen te verkondigen en te delen met een gemeenschap, die hij uiteindelijk zou vinden in de collegiantische cirkel van Adam Boreel. Het mystieke element uit zich in de nadruk op de contemplatie van Christus’ lijden waarbij de gelovige streeft naar een hartstochtelijke vereniging met god. Hierbij ging het Serrarius niet zozeer om de daadwerkelijke ervaring, maar om de beschrijving van de ideale mystieke weg daarheen. In die zin was Serrarius een mystiek theoloog dan een praktiserende mysticus.146

3.5 Geestelijke nood bij Durie en Serrarius Begin 1639 ontvingen Serrarius en Van Assche beiden een brief van Durie. De brief van Durie is verloren gegaan, evenals het antwoord van Serrarius, maar uit de reactie van Van Assche, die in de Hartlib Papers bewaard is gebleven, blijkt dat de Schotse predikant zich in grote geestelijke nood tot zijn vrienden wendde voor steun. In zijn uitvoerige antwoord laat Van Assche weten dat Durie’s brief hem behalve vreugde ook zorgen gaf. Hij trachtte Durie een hart onder de riem te steken met de bemoedigende woorden dat de begeerte naar wijsheid de via regia tot de kerkvrede vormde waar Durie zo sterk naar verlangde. Afsluitend brengt hij de hartelijke groeten van Moriaen over, hetgeen aantoont dat de Hartlibianen in Amsterdam in nauw contact met elkaar stonden.147

145 Quatrini, Adam Boreel, 330-334; Van der Wall, Serrarius 87-94. 146 Quatrini, Adam Boreel, 330-334; Van der Wall, Serrarius 87-94. 147 Zie het uitvoerige antwoord van Van Assche aan Durie in HP, 4 juli 1639, 5/29/1-4: ‘Dominus Morianus quam amicissimè te salutat.’

45

Niet alleen Durie verkeerde in deze tijd in geestelijke nood, ook Serrarius viel ten prooi aan geestelijk verwarring. Dat hing vermoedelijk samen met de afwijzing van zijn diensten door de Waalse synode in 1640, die Serrarius vanwege zijn heterodoxe opvattingen een predikantenbestaan op de kansel officieel bleef ontzeggen. Alles scheen hem onzeker toe, het was hem niet duidelijk welke weg hij moest gaan. Op 11 maart 1641 schreef hij Van Assche: ‘Wat my aengaet, ick wandele een duystere wech ende en weete niet te sien wat ick doen of laten sal, wat ick spreken of seggen zal. Waer over ick bywylen in groote perssinge en benautheyt gerake’.148 Serrarius en Van Assche maakten als academisch geschoolde theologen aanvankelijk deel uit van de orthodox-gereformeerde geestelijkheid in de Republiek, maar, ondanks herhaaldelijke pogingen opnieuw toegelaten te worden, bleven zij uitgesloten van het predikantenbestaan. In de brieven van Moriaen aan Hartlib is geen enkele aanwijzing te vinden dat personen in de Hartlib-kring hen de beroepsontzegging op enig moment kwalijk namen of dat zij hierom in minder hoog aanzien kwamen te staan. Toen Serrarius in 1637 een poging bij de kerkenraad ondernam om weer toegelaten te worden tot het predikantenambt, schreef Moriaen de cynische woorden aan van Assche: 'Mr Serrarius wensch ick een betere uytcoomste als ick wel hopen can door dien de partyligheyt hedens tags te seer groot is'.149 Moriaen was van mening dat Serrarius te onbuigzaam was in zijn theologische opvattingen om wedertoelating te verdienen en dat de halsstarrige kerkautoriteiten te partijdig waren om hem opnieuw toe te laten. De ontzegging leidde bij Serrarius tot een toestand van geestelijk nood die niet blijvend was.150

3.6 Het belangrijke ideaal van onpartijdigheid Onpartijdigheid is een terugkerend thema in de correspondentie van de Hartlibianen. In de brief van Durie aan Hartlib, waarin hij vol bewondering de houding van Boreel aanduidt met ‘without partialitie towards all men’, komt onpartijdigheid als kernwaarde naar voren.151 De term ‘onpartijdig’, zoals gebruikt door Durie, maar ook het door Moriaen in zijn brieven veel gebruikte woord ‘unparteiisch’, impliceerde de hoogste lof die men een groep of individu kon geven, terwijl ‘parteiisch’, ‘partyligheyt’ etc., oftewel partijdigheid, zoals gebruikt in Moriaens brief aan Van Assche over Serrarius, een sterke uiting van kritiek was. De kernwaarde van onpartijdigheid hangt samen met katholiek in de originele zin van het Griekse woord

148 BC-magazijnen, Petrus Serrurier aan Justinus van Assche, 11 maart 1641. 149 BC-magazijnen, Johann Moriaen aan Justinus van Assche, 17 januari 1637. 150 Young, Moriaen, 75-92; Van der Wall, Serrarius, 85-86. 151 Durie aan Hartlib, HP 3/3/32, HP 1/6/11, en HP, ‘Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace’, 1631 - 1633, 20/11/15A-28B

46

καθολικός (katholikos), wat algemeen of universeel, betekent. Deze sleutelbegrippen karakteriseren het heterodoxe christendom van de vrienden in de Amsterdamse tak van de Hartlib-kring als toegankelijk voor eenieder ongeacht de christelijke denominatie. Serrarius raakte als vriend van Boreel ook actief bij de Amsterdamse collegianten, waar hij mystiek-spiritualistische ideeën besprak en vurig pleitte voor een terugkeer tot de zuiverheid van het apostolisch christendom. Hij omhulde zich met een atmosfeer van mystieke vroomheid die onder meer tot uiting komt in het boekje Goddelycke aandachten (1654), waarin Serrarius deelnam aan de discussie over de oorzaken die ten grondslag lagen aan de verdeeldheid van de christenen. Hij meende dat de verdeeldheid overkomen kon worden door middel van mystiek, waarbij een pad van persoonlijke zuivering tot de vereniging met God zou leiden. Tot op zekere hoogte gaven Boreel en Serrarius uiting aan dezelfde opvattingen, zoals de idee van ‘imitation Christi’ waarbij een leven in navolging van christus de hoeksteen vormt van een christelijk bestaan, maar er zijn fundamentele verschillen in opvattingen.152 Gesteld kan worden dat Durie, Boreel en Serrarius de fragmentatie van het christendom als kritiek ervaarden en dat hun denken en handelen in algemene zin gericht was op het overkomen van religieuze verdeeldheid. Zij gaven daar echter op verschillende manieren invulling aan. Serrarius, anders dan de hebraïst Boreel en de irenische pleitbezorger Durie, probeerde de scheuringen in het christendom te overkomen met een individuele, innerlijke godsdienst, los van institutionele kaders. In tegenstelling tot Serrarius, ontbreekt de mystiek-spiritualistische toon bij Boreel volkomen. Hij had een meer praktische benadering, gericht op kennisvergaring, denk daarbij bijvoorbeeld aan zijn diepgaande studies naar het jodendom, kennisdeling en discussie met personen die allerlei religieuze overtuigingen aanhangig waren, zoals gebeurde in het vrijspreekcollege van de collegianten. Durie daarentegen stelde zijn leven in dienst van de vereniging van de protestantse kerken en wees, anders dan Serrarius en Boreel, het instituut kerk niet af. Het is nu ook gebleken dat Boreel, Serrarius en Van Assche een interesse hadden voor de alchemie. In het bijzonder de paracelsische iatrochemie, die een praktische toepassing voor medicinale doeleinden diende en tegelijkertijd de hooggespannen verwachtingen van een nabije eindtijd stimuleerde, had de aandacht. Het eschatologische geloof ging gepaaard met een diepgevoeld crisisbesef over de eigen leefwereld die, zo meenden de Hartlibianen, in kritieke toestand verkeerde. Zoals genoemd stond de transmutatie van metalen symbool voor wedergeboorte, waarvan de belangrijkste utopische manifestatie de terugkeer van Christus op

152 Quatrini, Adam Boreel, 330-334.

47

aarde zou zijn, waarmee de onderlinge verdeeldheid binnen het christendom voorgoed opgeheven zou worden. Het volgende hoofdstuk gaat dieper in op de alchemistische activiteiten van de personen in Hartlibs netwerk. Hierbij verschijnen een aantal nieuwe gezichten ten tonele. Hartlib kreeg op zeker moment, laat in de jaren vijftig, in toenemende mate last van allerlei kwalen. Vanaf 1658 domineert de ziekte van Hartlib de correspondentie. Uit de vele verwijzingen in de Hartlib Papers naar opzienbarende iatrochemische recepten, blijkt dat de vrienden in het netwerk alle middelen aanwendden om Hartlib te genezen.

48

4. Alchemie in de Hartlib-kring: Appelius en Glauber

De alchemie is als een kuise hoer die vele minnaars heeft maar allen teleurstelt en niemand haar omarming gunt. Zij verandert trotsen in dwazen, de rijken in ellendigen, de filosofen in domoren, en de bedrogenen in eloquente bedriegers.153 - Johannes Trithemius (1462-1516).

Met de arts-alchemist Appelius en de apotheker-alchemist Johann Rudolf Glauber, ‘de Paracelsus van de zeventiende eeuw’, betreedt deze studie het terrein van de paracelsische alchemie. Bij het raadplegen van de Hartlib Papers blijkt vanuit alle hoeken van het netwerk een grote interesse voor het werk van met name Glauber. Dit is geenszins verrassend. De belangstelling van de Hartlibianen voor het gehele complex van mystiek, alchemie en geneeskunde in de jaren 1640-1660 was groot en verflauwde niet gedurende die periode. Alchemisten zoals Appelius en Glauber traden met hun experimenten in de voetsporen van Paracelsus en Jan Baptista van Helmont. De interesse van de Hartlib-kring in deze velden werd gevoed door eschatologische verwachtingen.

4.1 Hendrik Appelius in Amsterdam: een zoektocht naar nieuwe medicijnen ‘Appelius hath a way of making Beer without Malt or hops’ noteerde Samuel Hartlib in zijn Ephemerides daterend van 1652.154 Tot de vriendenkring van Amsterdamse Hartlibianen behoorde ook de van oorsprong Duitse alchemist, arts en pedagoog Hendrik Appelius.155 Over het leven van de bierminnende Appelius is weinig bekend. Net als veel andere Hartlibianen woonde Appelius enige tijd in Engeland, waar hij in de jaren dertig een niet bij naam genoemde uitvinder assisteerde bij de iatrochemische zoektocht naar nieuwe medicijnen - ‘the doctor with whom Appelius hath lived hath done wonderful things with his oleum vitrioli dulce’ schreef hij aan Hartlib.156 Vervolgens woonde Appelius in de vroege jaren veertig, zo blijkt uit de Hartlib Papers, in Leipzig en Hamburg. Hij schreef meerdere brieven aan Hartlib en Durie gedurende deze periode, waarin hij niet alleen over ontwikkelingen op wetenschappelijk en religieus gebied spreekt, maar ook de ontwikkelingen van de Dertigjarige

153 Toegeschreven aan Johannes Trithemius (1462-1516). Geciteerd in Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 151. 154 HP, Ephemerides 1652, deel 2, Hartlib, 28/2/37A-44B. 155 Van der Wall, Serrarius, 107-111. Voor Hendrik Appelius zie: Turnbull, Hartlib, Dury and Comenius. Gleanings from Hartlib’s Papers (1947) 241, 246, 345, 441; Webster, The Great Instauration (1975) 277, 387, 390. 156 HP, Ephemerides 1651, deel 2, Hartlib, 28/2/12B-26B.

49

Oorlog verslaat, die hij van dichtbij – te dichtbij – meemaakte. Op 5 mei 1642 informeerde Appelius Durie over de overwinningen van de Zweden op de legers van veldmaarschalk Piccolomini van het Heilige Roomse Rijk.157 De vrede die in 1648 getekend zou worden wachtte hij echter niet in de Duitse gebieden af. Zijn veiligheid, die hem lief was, kwam in het geding door chaos en oorlog. Uit de Hartlib Papers blijkt dat hij voor het geweld vluchtte en in 1644 te gast was in het huis van Serrarius aan de Keizersgracht te Amsterdam en Hartlib herhaardelijk de groeten overbracht van zijn gastheer.158 Serrarius’ huis was een logeeradres dat Appelius via Durie toegespeeld kreeg die, nadat hij in het voorjaar van 1644 tijdelijk predikant van de Engelse kerk te Rotterdam was, regelmatig Amsterdam bezocht.159 Getuige zijn brieven was Appelius van plan om definitief in Amsterdam te blijven: ‘I am determined to stay at Amsterdam, to follow there Praxin Medicam’.160 Appelius voegde zich in Amsterdam bij de Nederlandse tak van de Hartlib-kring, waar hij in ieder geval bevriend raakte met Serrarius, Moriaen en Glauber. Vooral de onderzoeksresultaten van de laboratoriumvirtuoos Glauber maakten indruk op Appelius: ‘Er ist viel zu discreet, vnter die heütige rohe vndiscreeta welt’ en ‘The man hath many fine inventions good in those deare and troublesome times’ schreef hij vol bewondering aan Hartlib.161 In zijn brieven noemt Appelius ook regelmatig de naam van Franciscus de le Boë Sylvius (1614-1672), een arts-alchemist die vanaf 1641 een geneeskundige praktijk te Amsterdam uitoefende en in 1658 hoogleraar geneeskunde in Leiden werd. Hij geldt als de grondlegger van

157 HP, Hendrik Appelius aan Durie, 5 mei 1642, 45/1/3A-3B: ‘The rest of the Imperialists are to march this weeke speedily towards Silesia against the victorious Swedes, whose intent seemeth to bee for Morauia et other parts. Piccolomini hath lately said at Dresden, that he would loose his head, if there were not a peace made within these 6 moneths. The Lord knoweth to bring euery thing about in his time, who grant to his people repentance from their sins; et his grace to walke humbly before him, et bring forth the fruits of righteousnesse to his praise et glory.’ Soortgelijke verslagen van Appelius’ hand zijn veelvuldig in de Hartlib Papers te vinden. Zijn correspondentie, daterend uit de jaren veertig, volgt doorgaans een vaste structuur waarin hij het hoofdgedeelte aan wetenschappelijke ontwikkelingen wijdt en zijn eigen professionele bezigheden aan de geadresseerde mededeelt, vervolgens over de oorlogsontwikkelingen bericht, om af te sluiten met een beroep op God voor vrede en gerechtigheid, zijn vrienden een goede gezondheid wenst en hen verzoekt zijn groeten aan de kennissenkring over te brengen. Zie voor meer verslagen van Appelius over de Dertigjarige Oorlog HP, 45/1/1, 45/1/2 en 45/1/5A-B. 158 Zie onder meer HP, Appelius aan Hartlib, 1644, 45/1/9, 45/1/10, 45/1/11 en 45/1/19. 159 HP, Appelius aan Hartlib, 12 juli 1644 45/1/9A-B: ‘Duræus reisete am Montag vor 8 tagen alhero durch nach Rotterdam, wird nun alda still verbleiben.’ Zie voor Durie’s predikantschap in Rotterdam van mei 1644 tot augustus 1645 Keith Sprunger, Dutch Puritanism. a history of English and Scottish churches of the Netherlands in the sixteenth and seventeenth centuries (1982), 250-253.; Quatrini, Adam Boreel, 106; Van der Wall, Serrarius, 108. 160 HP, Appelius aan Hartlib, 13 August 1644, 45/1/12A-B. 161 HP, Appelius aan Hartlib, 20 september 1649, HP 45/1/41A-B en HP, Appelius aan Hartlib, 13 september 1646, HP 45/1/25.

50

de iachotremische school in de Republiek.162 Zijn naam komt een aantal keer voor in de brieven van Appelius aan Hartlib, maar toch kan Sylvius niet tot de Amsterdamse Hartlibianen gerekend worden, daar hij slechts zijdelings genoemd wordt en directe correspondentie van Sylvius’ eigen hand in de Hartlib Papers ontbreekt. Astrologie had eveneens Appelius’ belangstelling, getuige zijn voorspellingen van de beroemde Engelse astroloog William Lilly (1602-1681). In 1647 zond Hartlib een exemplaar van een almanak van Lilly aan Appelius. Appelius leende die uit aan Moriaen, waarna het boek zoekraakte. Hij verzocht Hartlib echter om een nieuw exemplaar:

Mr Lillies Prophecies which yee sent me yeares a goe, I lent to Mr Moriaen, et hee hath lost it, I pray send me another coppie, et what else the same autor hath set forth, for hee seemeth to have some more fundamentall skill in that booke of God, wherein the naturall causes of things are written et laid up in store: but the spirituall Almanack is by God, in his Word et mens Soule.163

Het bovenstaande fragment is een deel van een brief die Appelius schreef vanuit Purmerend, waar hij vanaf 1647 als rector van de Latijnse school de boeken van Comenius op het lesrooster invoerde.164 Vanuit dit eenzaam oord schreef hij veel brieven aan de Hartlibianen overzee en bleef hij contact onderhouden met zijn vrienden Serrarius, Moriaen en Glauber - de Hartlibianen nabij - die hij regelmatig in Amsterdam opzocht. Appelius had een diepgaande belangstelling voor mystieke en medisch-alchemistische literatuur. Uit de brieven blijkt dat hij goed vertrouwd was met Jan Baptista Van Helmonts (1577-1644) werk en citeerde hem uitvoerig in zijn correspondentie. Zo was Appelius van mening dat de Hartlibianen gebaat waren bij het bestuderen van Van Helmonts werk. Hij raadde Hartlib aan om diens boeken te lezen.165 Appelius was overtuigd dat de christelijke wereld in crisis verkeerde. Hij meende dat christelijke eenheid pas met de bekering van de joden kon ontstaan en hij stelde dat de verdeeldheid onder christenen voor een groot deel te wijten was aan vooringenomenheid

162 Baumann, ‘Sylvius, De le Boë, Franciscus’ in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel 8 (NNBW) 1290-1294. Via: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#page=652&accessor=accessor_index&source=8& size=801&view=imagePane 163 HP, Appelius aan Hartlib, 23 augustus 1650, 45/1/42A-43B. 164 Van der Wall, Serrarius, 108-110. 165 HP, Appelius aan Hartlib, 5 februari 1646, 45/1/23A-B: ‘Joh. Baptista uan Helmont who lately dyed at Brüssell, hauing been an ancient et expert Phisician hath sett forth 4 treatises [...] wherein he hath many paradoxes, corresponding that kind of Philosophying which Verulamius, Comenius, Cozak et others require: take notice of the booke: et labour, whether his other writings may come to light; which will worke more upon the Papists, then many bookes of learned Diuine.’

51

jegens elkaar. Appelius vond dat de christelijke vooroordelen op de omstandigheid berustten waarin andersdenkenden en andersgezinden niet of nauwelijks in contact met elkaar kwamen.166 Deze strijd tegen het vooroordeel van christenen jegens hun eigen geloofsgenoten werd door velen in de Hartlib-kring gevoerd. De nadruk op eigen ervaring en eigen oordeelsvorming, de dringende oproep zich niet te verlaten op kennis en verhalen van anderen gold, zo blijkt, niet alleen op godsdienstig terrein, maar ook het natuurwetenschappelijk en medisch gebied.167 De obsessieve drang van de Hartlibianen om natuurwetenschappelijk te experimenteren als een manier om de christelijke verdeeldheid op te heffen, en de grote waarde die gehecht werd aan een persoonlijk geloof, kan zonder meer utopistisch genoemd worden. Een bekende van Appelius, van wie de Hartlibianen grootse alchemistische wonderen verwachtten, was de in Amsterdam woonachtige Duitse alchemist Johann Rudolf Glauber.

4.2 De laboratoriumvirtuoos Glauber De hoop op een nieuw millennium, een alchemistisch tijdperk aangekondigd door ‘Elias Artista’, is een utopisch concept in de zestiende en zeventiende-eeuwse natuurwetenschappen. De aanhangers geloofden dat het duizendjarig vredesrijk zou worden voorafgegaan door de komst van de persoon ‘Elias Artista’, die namens God alle geheimen van de natuur zou ontsluieren. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds genoemd, verlangden de Harlibianen naar de ontdekking van het ultieme alchemistische geheim: bezit van het zogeheten alkahest, een universeel oplosmiddel en volgens Paracelsus in feite de steen der wijzen, waarmee de gebruiker gewone metalen in edelmetalen kon transmuteren, met name in goud.168 Een van de Hartlibianen beschouwde zichzelf als de alchemistische Elias Artista van zijn eigen eindtijd: Johann Rudolf Glauber. Glauber, een geboren Duitser die een groot deel van zijn leven in Amsterdam doorbracht bleek, net als Appelius, geïnteresseerd in de alchemie van bier. Onder de kopjes Sauer Bier zu endern, vnd sehr wohlschmeckend zu machen en Die saure Bier süss zu machen

166 HP, Appelius aan Durie, 5 mei 1642, 45/1/3A-3B: ‘they scarce haue seene or heard others, but the Idea they haue conceiued of them, is onely drawne out of the bookes of feruent disputers et in some part confirmed by one or other teacher of theires; their onely study et care is, not to come neere others heresies, but goe as farre from them, as possibly they may; but when their owne eyes see, et their eares heare, they wonder, et dare scarce beleeue themselfes, et when their mind et affection is wonne, there wanteth little but both are one, in euery particulare; et if not heart et soule at least are not diuided, but agree well in the principles et most necessarie heads of truth et righteousnesse.’ 167 Van der Wall, Serrarius, 109-110. 168 Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 120; Herbert Breger, ‘Elias Artista. A Precursor of the Messiah’ in Natural Science, Sociology of the Sciences a Yearbook 8 (1984) 49-72, aldaar 49-72; Phillip Ball, The Devil's Doctor. Paracelsus and the World of Renaissance Magic and Science (Londen 2007), 371.

52

noteerde hij in 1655 eigenaardige manieren om bier met gezeefd as, eierschalen, kreeftenogen, slakkenhuizen, zeemosselen of geblust kalksteen zoeter en daarmee smakelijker te maken.169 Op zijn zachtst uitgedrukt riekt Glaubers alchemistische bierrecept naar kwakzalverij en voor een gevestigd apotheker ook naar beunhazerij. Toch gold Glauber, die in 1656 nadrukkelijk vermeldde op de Keizersgracht te wonen, in zijn tijd als een bekende apotheker en wordt hij als lid van de Hartlib-kring veelvuldig genoemd.170 Glauber is echter niet te betrappen op, wat zo kenmerkend was voor de andere Hartlibianen in deze studie, een verlangen naar universele vrede en kerkelijke eenwording. Uit specifieke tekstfragmenten blijkt wel dat hij chiliastische overtuigingen had. Hij was echter op de eerste plaats een laboratoriumvirtuoos die, dankzij Moriaen, zijn beschermheer en promotor in de Hartlib- kring, de steun verwierf van de Hartlibianen, die goede hoop hadden op alchemistische wonderen om hun utopische missie te bespoedigen. Een vergissing zo zou blijken. Glauber, die voor- en tegenstanders onder de Hartlibianen had, hield met zijn alchemistische experimenten de gemoederen voortdurend bezig. In de Hartlib Papers is twijfelachtig bewijs te vinden dat Glauber uiteindelijk het vertrouwen van Samuel Hartlib zelf verspeelde en, met de financiële steun die hij voor zijn vruchteloze laboratoriumactiviteiten ontving, hem zelfs schade wist te berokkenen.

4.3 Geloof en ongeloof in Glauber In de vroege jaren veertig was Glauber al een bekende van Appelius. Na de publicatie van het werk Furni Novi Philosophici. Oder Beschreibung einer New-erfundenen Distilir-Kunst (1646- 1649), een meerdelig handboek waarin Glauber de bereiding van chemicaliën beschrijft, werd hij de wegbereider van de Amsterdamse chemische industrie en technologie halverwege de zeventiende eeuw.171 Reeds in 1646 prees Appelius het werk van Glauber bij Hartlib persoonlijk aan.172 Ondanks de bewondering en promotie van Appelius en de voortdurende en actieve

169 Een fragment uit Glaubers Apologia contra mendaces Christophori Farnneri (1655) opgetekend in de Hartlib Papers. Zie: HP, 63/14/39A-B: ‘Es thut auch wohl dieses, wann dass Bier nicht gar zu saure ist, wann man nur ein gutte handvoll gesiebter Aschen in ein tüchlein bindet, oben zum pfunde hinein in dass bier hencket, und allezeit darinnen hengen lòsset, bewahrt von sòure, vnd darff man dass bier nicht bewegen, und trüb machen; Auch wann man etliche handvoll Weitzen in dass Bier legt, zeicht auch die sòurigkeit an sich, dessgleichen thuns auch Eÿerschalen, Krebsaugen, Schneckenheuser, Seemuscheln, gebrandter Kalckstein, vnd dergleichen dinge, so die sòurigkeit an sich ziehen, und in eine süsse verwandeln.’ 170 D. A. Wittop Koning, ‘J.R. Glauber in Amsterdam’ in: Jaarboek Genootschap Amstelodamum (1950) 1- 6; Alleen de zoektermen ‘Glauber’ (100), ‘Glaubers’ (46) en ‘Glauberi’ (39) leveren reeds 185 resultaten op. Net als Sylvius is er geen directe correspondentie van Glaubers hand in de Hartlib Papers. 171 Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 116. 172 HP, Appelius aan Hartlib, 16 oktober 1646, 45/1/28A: ‘I send you a Copy of Glauberus Furnace, the other Bookes shall follow assoone as the Printer can print them, full of many good Experiments because

53

steun van de gezaghebbende oude Moriaen genoot Glauber echter niet het volste vertrouwen van Hartlib. Veeleer kreeg hij het voordeel van de twijfel. In zijn aantekeningen getiteld An Extract of the Vertues of Mr Glaubers Alkahest (1650) spreekt Hartlib zijn twijfels uit over de inconsistentie en korte aandachtsspanne waarmee Glauber te werk ging, maar is hij eveneens van mening dat Glaubers experimentele aandrang vruchten kon afwerpen.173 In de late jaren veertig zag Glauber zijn werk, mede dankzij de inspanningen van invloedrijke leden uit de Hartlib-kring, in meerdere talen gedrukt en verspreid.174 Hartlib plaatste zelf de positieve kanttekening bij Glaubers twijfelachtige reputatie dat, indien hij zijn beloftes kon waarmaken, Glauber grote bekendheid zou verwerven met ontdekkingen die het algemeen belang dienden: ‘If hee can make good but halfe of what hee promiseth, hee will deserve to be admired [...] by all Mankinde, as a man raised vp by God in a peculiar manner for the advancement of the publick Good’.175 Hartlib was vooral lovend over Glaubers brede internationale laboratoriumexpertise. Een trakaat waarin Glauber de geheimen rondom het gebruik van de gevaarlijke, licht ontbrandbare stof salpeternitraat ontsluierde mocht op positieve reacties rekenen: ‘the most substantial rational et real piece, wherin many secrets are discovered’ noteerde Hartlib in zijn aantekeningen.176 Voorts verrichte de laboratoirumvirtuoos volgens de Ephemerides succesvolle genezingen in Den Haag met een medicijn waarvoor Hartlib een onontbeerlijk ingrediënt – ‘Calx Vita’ - in grote hoeveelheden uit de Lage Landen wilde importeren vanwege de beperkte of geheel afwezige beschikbaarheid in Engeland.177

the Author protesteth by his friends, that hee intendeth to write nothing but what hee hath, and yet daily can doe without fallacie, not what hee hath observed or lighted upon by chance, which hee cannot doe againe at all times and in all places.’ 173 HP, Hartlibs aantekeningen over Glauber daterend 30 december 1650, 31/8/1B: ‘For one man cannot trie or experiment all things particulars and besides this Glauber is naturally somwhat inconstant that cannot dwell long vpon any thing, but being so fanciful or rich in Inventions and aiming alwaies at a Plus Vltra, hee bend's all his studies and endeauors to reach this end. This j confesse is may bee prejudicial to himself but the Publick fares the better for it. For by this meanes many a number of things come to light which should never have beene discovered.’ 174 Zie twee briefjes met aantekeningen betreffende Glauber in Hartlibs handschrift. HP, 29 april en 20 mei 1651, 63/14/7A: ‘Glaubers Treatises have lately beene printed in Holland in Latin from whence many Copies are come hither, and they will shortly bee printed here in the french Tongue.’ 175 HP, 29 april en 20 mei 1651, 63/14/7A. 176 HP, Ephemerides 1656 deel 3, 29/5/92B: ‘In Tractatus Glauberi [...] the annexed discourse of salpeeter De Nitro is the most substantial rational et real piece, wherin many secrets are discovered.’

177 HP, Hartlib over Glauber, Ephemerides, 13 augustus en 31 december 1655, 29/5/45A: ‘Hee hath performed many great cures in the Hague and hath seene Laboratories in several Countries. The Calx Viva out of which that Medecin is præpared is not ordinarily to bee had in England or as yet not at all though perhaps the stone of it may bee found as good in England as elsewhere. Therfore a good quantity of it in whole Stones must bee brought out of the Low Countries.’

54

Het experimenteren met brandbare stoffen, zoals salpeternitraat, was Glauber niet vreemd. Als apotheker-alchemist ontwikkelde hij niet alleen medicijnen, maar, ingegeven door chiliastische motieven, geloofde Glauber dat zijn werk in dienst kon staan van de strijd tegen de niet-christenen, met name tegen de Turken. Met het oog op de herleving van de militaire expansie van de Ottomanen in de zeventiende eeuw beweerde Glauber een chemisch wapen te hebben ontwikkeld dat hij een ‘Wunderfeuer’ noemde. Hij beschreef het ‘natte vuur’ of ‘vurig water’ als een giftige, in aanraking met lucht vanzelf tot ontbranding komende nevel, waardoor tegenstanders letterlijk het zicht verloren om ze vervolgens gemakkelijk gevangen te kunnen nemen zonder dodelijk geweld toe te hoeven passen. Glauber bleek bij nader inzien zijn wondervuur als een minder onschuldig wapen dan beschreven te hebben beschouwd want uit vrees voor misbruik weigerde hij, tot teleurstelling van sommige mede-Hartlibianen, het chemische recept prijs te geven.178 Kenmerkend voor de Hartlib-kring was echter wel de vrije communicatie van wetenschappelijke informatie. Glauber was blijkbaar een andere mening toegedaan. Tot teleurstelling van sommige vrienden weigerde Glauber, net als bij het Wunderfeuer, regelmatig om zijn alchemistische recepten te delen. Vanzelfsprekend wilde hij niet bekend komen te staan als een oplichter die zich enkel en alleen in geheimzinnigheid hulde maar wenste hij ook zijn beroepsgeheimen niet zomaar prijs te geven. Glaubers utopische verwachtingen naar nieuwe ontdekkingen wogen echter zwaar. Het vooruitgangsoptimisme om een wapen te ontwikkelen om de niet-christenen te verslaan had zijn voedingsbodem in het messianistische geloof van de komst van de profetische alchemist Elias Artista, die dankzij nieuwe uitvindingen in staat zou zijn om het kwaad te verdrijven en het chiliastische duizendjarige rijk, vaak aangeduid als de ‘Vijfde Monarchie’, op aarde te stichten.179 Hierover schreef Glauber:

Wann aber Elias Artista kommen wird, derselbe wird es thun dörffen durch dieses Wunderfeuer eine grosse Veränderung in der Welt zu machen. Er wird viel guthes anstellen und das böse vertrieben. [...] Dann Elias Artista, wann er kompt, vielleicht auch Militarisch

178 Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 119-121. 179 De ‘Vijfde Monarchie’ is afgeleid van het Bijbelboek Daniël. Hierin wordt beschreven hoe na vier aardse koninkrijken het vijfde koninkrijk komt, waarin God zal regeren. Halverwege de zeventiende eeuw maakten meerdere non-conformistische religieuze stromingen opgang. Vooral puriteinse groepen, actief gedurende het Interregnum in Engeland van 1649 tot 1661, zoals de Vijfde Monarchisten, de Levellers, de Ranters, de Diggers en de Seekers, maar ook wederdopers en Quakers, zijn bekend om het sterk uitgesproken chiliastische geloof in het Vijfde Rijk. Zie: Hill, The World Turned Upside Down (Londen 1972); Petegorsky, Left-wing democracy in the English Civil War (proefschrift verschenen in de jaren dertig van de twintigste eeuw, herdruk 1999); Burgess en Festenstein, English Radicalism 1550-1850 (Cambridge 2007).

55

unbekandte inventiones mit sich bringen, und durch seinen grossen gewalt und Macht leichtlich eine Fünfte Monarchiam auffichten möchtte.180

De hoop op de komst van Elias Artista en het uitgesproken geloof in de stichting van het Vijfde Koninkrijk verraadden de chiliastische verwachtingen van Glauber. Het wekt geen verbazing dat, gevoed door crisisbesef en een stevige dosis christelijk utopisme, de alchemistische iatrochemie, waartoe ook de profetie van Elias Artista behoorde en de hooggespannen verwachtingen van de praktische toepassing daarvan door een eigenzinnig type als de apotheker-alchemist Glauber, een terugkerend thema is in de Hartlib Papers.

4.4 Het alkahest Glaubers alkahest hield de gemoederen flink bezig. Hartlib, die de laboratoriumexperimenten van de apoheker in Amsterdam nauwkeurig volgde, deelde de resultaten met zijn kennissenkring in Engeland en daarbuiten. In een brief van de Engelse botanist en arts- alchemist Robert Child (1613-1654) aan Hartlib, eveneens uit 1652, klinkt een redelijke dosis skepsis door. Child, die het overduidelijke kwakzalversrecept voor het alkahest nauwkeurig bestudeerde, maakte zijn onbegrip aan Hartlib kenbaar maar was vooral niet te spreken over de onbereidwillige houding van Glauber om zijn alcana te verduidelijken.181 Uit een tweede brief, geschreven op 10 februari 1652 te Parijs, blijkt de controversiële status van Glauber in de Hartlib-kring. De anonieme schrijver van de brief had duidelijk geen hoge pet van de apotheker op. Hij beklaagde zich bij Hartlib over het feit dat ‘that great Glauberist your friend at Amsterdam’182 onmogelijk van de gedachte af te brengen was om de vergeefse zoektocht naar het geheime alkahest te staken.183

180 Johann Rudolf Glauber, De tribus lapidibus ignium secretorum, oder Von den drey alleredelsten Gesteinen so durch drey Secrete Fewer gebohren werden (1668), 61. Geciteerd in: Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 120. 181 HP, Robert Child aan Hartlib, 2 februari 1652, 15/5/18A-19B: ‘Glaubers works in Latine I thanke you, I vnderstand them as well in High dutch, for perhaps the translatour may more faile than I shall: as for your freinds thriving by Glauerbers 2. 3. book of minerals I haue read them lately I suppose, that it is easy to vnderstand his meaning, & I suppose it is but one only way. viz by bringing metals to Slag or Cinders as Concerning those 4 things about Alkahest, I suppose that neither do Come nigh the Alkahest for the first, I do not well vnderstand, what aqua pluuialis subputrefacta salificata meaneth, I know that water will putrefy &[altered] leaue Eartly feces at the botome, & grow sweet againe, as in Sea voyage, & that out of this Earth a salt may be drawne, & that ther is a kind of volatile salt euen in fresh water, salt also may be mixed with water but what this question meaneth I know not. the 2nd & 3d are fixt, the Alkahest is volatile: the 4th is volatile <[metalline?]> which I suppose the Alkahest is not, & I Cannot beleeve that Glauber will reveall it to any one, though perhaps they may get some particulars from him, which may sufficiently Enrich a moderate spirit.’ 182 Vermoedelijk zinspeelt Hartlib hier op Moriaen die Glauber onvermoeibaar bleef aanprijzen. 183 HP, anoniem geschreven te Parijs op 10 februari 1652 in Hartlibs handschrift, 63/14/18A: ‘I must beg your pardon for not satisfying that passage of your Letter wherby you desire me to giue you at large the

56

Het was de oude Moriaen die in zijn consequente brievenstroom Hartlib, maar ook Durie, voortdurend op de hoogte hield van de activiteiten van de Amsterdamse Hartlibianen in zijn nabijheid, in bijzonderheid die van Glauber. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het toesturen van allerlei geschriften, waaronder nieuwverschenen publicaties van Glauber. Een brief van 1657 beschrijft dat Moriaen boeken aan Durie meegaf, die hem kort te voren in Amsterdam bezocht, om die vervolgens onder de aandacht te brengen van Hartlib en de vrienden in Londen.184 Sommige fragmenten uit de brieven van Moriaen tonen een rake illustratie van hoe de Hartlibianen op velerlei manieren kennis deelden. Zij bespraken nieuwe titels, citeerden tekst en benoemden ontdekkingen en moeilijkheden. In een vroege brief aan Hartlib liet Moriaen weten dat hij recentelijk de beschikking kreeg over een ‘schöne Bibliotheca’ met een voor de Hartlib-kring waardevolle inhoud. De boeken gingen van hand tot hand. Een belangrijke titel, blijkbaar het tweede deel van een langverwacht werk van Glauber, leende Moriaen eerst aan Boreel – ‘solches Monsr Boreel fur erst zue lesen gegeben der es auch noch in handen hatt’ – met de belofte die vervolgens aan Hartlib toe te sturen.185 Correspondeerde Glauber echter ook persoonlijk met Hartlib? In de Hartlib Papers, noch in de andere geraadpleegde archieven, zijn brieven van en aan Glauber bewaard gebleven. Toch wijst de correspondentie, met name die van Hartlib met Moriaen, op een directe briefwisseling tussen Glauber en Hartlib. Bovenal vormt het zinsfragment dat Hartlib op 30 december 1650 in zijn eigen aantekeningen noteerde – ‘For thus Glauber himself writes vnto mee in his last of the 21. of Nov. 1650’ – het bewijs van direct contact tussen de twee.186 Inderdaad had Glauber hem de maand te voren gewaarschuwd dat het kennen van het recept

grounds of my belief of Glauber, that you might communicate them to that great Glauberist your friend at Amsterdam. for j am fully persuaded that nothing alledged by me could be of force to divert him from proceeding in his trials of the Vertues of Glaubers Alkahest; so as the best is to commit him to his owne Experiments, for to be by them confirmed in or withdrawne from those opinions, wherewith till now he appeareth to be fully posessed.’ 184 HP, Moriaen aan Hartlib, 9 maart 1657, 42/2/3A: Duræus wird dem H etliche bücher Hohenburgs und Glauberi mit bringen, Zeithero ist 3ia pars Theologiæ mysticæ auch heraus kommen wie auch von Glauber ein tractat der Seefahrenden trost genant darin Er Ihnen 3 dinge offerirt als 1. concentrationem frumenti daraus Sie bier machen können 2. einen Niederschlaag auffs Salz wasser, 3. ein remedium contra [scorbatum?], dieszes soll dem H über Amsterdam zuekommen wie auch hernach das obige wans H Duræusnicht mitbringt, [neben?] Theologiæ myticæ 3tiam partem.’ 185 HP, Moriaen aan Hartlib, 10 februari 1648, 37/129A. 186 Moriaen trad op als belangenbehartiger van Glauber en voerde namens hem de correspondentie met Hartlib. Integenstelling tot Sylvius is er wel bewijs dat Glauber ook zelf met Hartib correspondeerde, zo schrijft Hartlib in zijn eigen aantekeningen van 1650 over Glaubers Alkahest: ‘For thus Glauber himself writes vnto mee in his last of the 21. of Nov. 1650. -As concerning the Alkahest or Menstruum j like well your Philosophic<[ations?]> about it and beleiue that you are not far from it; Yet you must know also that although one may haue such a Menstruum yet shall shall hee not bee able to easily apply it to physical vses, except a further doore bee opened vnto him or that himself after a long time by much study and travel hee hit vpon it.’ HP, aantekeningen betreffende Glauber daterend van 30 december 1650, 31/8/1B.

57

voor het alkahest nog niet betekende dat het de gebruiker onmiddellijk in staat zou stellen om het alkahest in de praktijk toe te passen: ‘Yet you must know also that although one may haue such a Menstruum yet shall hee not bee able to easily apply it to physical vses’.187

4.5 Scherpe kritiek op Glauber De voornaamste kritiek op Glauber kwam vanuit eigen kring. De van oorsprong Silezische Joachim Polemann,188 een vertrouweling van Hartlib die regelmatig Amsterdam aandeed, behoorde net als Glauber tot de groep mystieke alchemisten in de Hartlib-kring. Polemann verwierf bekendheid met zijn Novum lumen medicum, in 1659 bij de drukker Hendrick Beets te Amsterdam uitgegeven, waarin hij van zijn diepe bewondering voor Jan Baptista van Helmont blijk gaf. Tot Robert Boyle sprak Hartlib in warme woorden over Polemann: ‘I cannot have a more faithful, careful, and otheriwse more knowing man than Mr. Poleman, who, I am confident, doth love me as his own soul’.189 Omstreeks 1660, na enkele jaren in Amsterdam gewoond te hebben, vertrok Polemann naar Engeland om zich bij zijn vrienden Hartlib, Boyle, en Oldenburg te voegen.190 Vanaf 1648, het jaar van zijn eerste bezoek aan Amsterdam, verbleef Polemann met regelmaat in het huis van Serrarius. Gedurende deze periode, waarin Polemann de Amsterdamse tak van de Hartlib-kring goed leerde kennen, vormden ongetwijfeld Glaubers persoon en werk een belangrijk onderwerp van gesprek. Blijkens de Hartlib Paper had Polemann zeer weinig op met diens alchemistische proeven. Het was hem een raadsel hoe een anderszins verstandig man als Moriaen in de fabels van deze ‘Glaublose Glauber’191 kon geloven:

Mich wundert aber noch dieses zum höchsten, dass Sylvius, Morian, vnd andere die verstandige vnd erfahrene leute seÿn wollen, nicht mehr verstand gebrauchen, vnd solche betriegereÿ nicht mercken können192

Polemann formuleerde stevige kritiek op zijn vakgenoot Glauber. Hij was niet enkel de mening toegedaan dat Glauber een bedrieger was maar sprak eveneens over de corrumperende werking van diens persoon op zijn directe omgeving. Moriaen, zo meende

187 HP, aantekeningen betreffende Glauber daterend van 30 december 1650, 31/8/1B. 188 Geboorte- en sterfdatum onbekend. 189 Hartlib aan Boyle, 29 november 1659. Geciteerd in: Van der Wall, Serrarius, 295. 190 Van der Wall, Serrarius, 291-297. 191 HP, Polemann aan Hartlib, 19 september 1659, 60/4/101. 192 Behalve over Moriaen was Polemann eveneens verbaasd dat Sylvius de le Boë zoveel met Glauber ophad. HP, Polemann aan Hartlib, 11 oktober 1659, 60/10/2B.

58

Polemann, was volkomen in de ban van de bedrieglijke praatjes van Glauber en leunde meer dan goed voor hem was op de vermeende kwaliteiten van de laboratoriumvirtuoos. Polemann diskwalificeerde het werk van de veelbejubelde Glauber als: ‘wolcken ohne wasser vndt wordte ohne krafft’.193 In een brief aan Hartlib laat Polemann weten dat een collega bij de toepassing van Glaubers recept voor het ‘stinkenden Alkahest’ onder invloed van een verstandverbijstering bijna zijn leven verloor. In dezelfde tekst geeft Polemann af op een zekere Kretzschmar, een persoon dat blijkens de verwijzingen in de Hartlib Papers eveneens een bekende was in de kring van mystieke alchemisten en zich volgens Polemann inliet met de bedrieglijke goudmakerij van ‘Haubt-betruger’ Glauber.194 De brieven van deze Kretzschmar, die eveneens met Hartlib correspondeerde, geven daarentegen overweldigend positieve karakterschetsen van zowel Glauber als Moriaen. Kretzschmar vertelt in geuren en kleuren over het huis en laboratorium van Glauber en over de vele vrienden die over de vloer komen, met als eregast ‘der gute alte Herrn johann Morian [...] ein sehr stattlicher gottliebender, welthassender, erfahrner, auch lustiger und conversabler mann’, met wie Kretzschmar, zo beweert hij, ettelijke malen samenkwam voor vertrouwde, onderhoudende gesprekken.195 Moriaen en Glauber waren volgens Kretzschmar zo hecht dat de eerste bij de laatste inwoonde.196 Binnen de Hartlib-kring was Moriaen inderdaad een geliefd persoon. Ondanks de soms felle persoonlijke aanvallen, in het bijzonder tussen de paracelsische alchemisten onderling, repte niemand in slechte bewoordingen over Moriaen. Zijn vriendelijkheid, vrijgevigheid en betrouwbaarheid werden dikwijls geprezen. Zelfs Polemann, die in zijn woede om Glaubers kwakzalverij Hartlib herhaaldelijk schreef, beschuldigde Moriaen van niets meer dan betreurenswaardige goedgelovigheid vanwege zijn aanhoudende steun voor de arts- apotheker.197 Voor Polemann, die in zijn brieven geen blad voor de mond nam, was dat een uitzonderlijk milde reactie.

193 HP, aantekeningen Hartlib van kritiek Polemann op Glauber, 60/4/101A: ‘sehe ich dass H. Morian sehr viel auff glauber. halte, man muss ihn nur so lange darbeÿlassen, biss er in der that erfahret vndt mit hònden tasten wirdt, dass Glaubers sachen sein wolcken ohne wasser vndt wordte oh ohne krafft.’ 194 HP, Polemanns aantekeningen getiteld ‘Glauberi Alkahest. Glauberiana’ in verschillende handschriften waaronder die van Hartlib, 60/10/1A-2B: ‘Gott den verstand versiegelt, [...] in Glauberi stinkenden vermeinten Alkahest sudelt vnd der gestalt darin sich vergriffen, dass es Ihme bey nahe sein leben gekostet, zum wenigsten in eine grosse todliche kranckheit daruber gerathen [...] Ibid. Izt gehet Kretshmer mit Gold-macherischen Betrugens-stucklein vmb, so Er von dem Haubt-betruger Glaubero erlernet.’ 195 HP, Kretzschmar aan Hartlib, 1 augustus 1659, 26/64/3B. 196 HP, Kretzschmar aan Hartlib, 1 augustus 1659, 26/64/3B: ‘logiret beÿ H. Glaubern selber im hause.’ 197 Young, Moriaen, 78; HP, Polemann aan Hartlib, 19 september 1659, HP 60/4/101A: 'Daß Her Morian mehr rechte philosophie beÿ sich habe, als er selber wiße, solches kan gar wol sein […]; so aber Her Morian solche philosophi in seiner eigenthümblichen Scients hatte, so würde er vom Glaubero nicht

59

Daarentegen gaf Polemann Kretzschmar en Glauber de wind van voren. Na Kretzschmars bezoek aan Glaubers laboratorium te Amsterdam liet hij Hartlib weten dat Kretzschmar een arcanum van Glauber verkreeg waarvoor hij het buitensporig hoge bedrag van 800 rijksdaalders betaalde, of tenminste beloofde te betalen, terwijl het volgens Polemann louter en alleen ‘Glauberianischen betrugerey’ betrof.198 Of Kretzschmar daadwerkelijk over zulke bedragen beschikte is niet te achterhalen. Hij beschouwde het recept als een belangrijke investering en wilde het geld terugverdienen door het ‘arcanum’, ‘aurum potabile’ of ‘mercurium in aurum’, zoals het recept in verschillende bewoordingen in de briefwisseling terugkomt, in grote hoeveelheden te produceren.199 Kan het zijn dat Glauber, alle beloftes ten spijt, uiteindelijk ook bij Hartlib zelf in ongenade viel? Een tekst in de Hartlib Papers, geschreven in Hartlibs eigen hand, noemt Glauber met niet mis te verstane bewoordingen een oplichter die grote financiële schade berokkende:

A needful Refutation of Glaubers hitherto divulged Vn-Truths. I confesse I have beene somwhat sharp and passionat calling him Villaine Knave and Theefe yea the great and impudent Arch- Cheater. I have also certain writings vnder his owne hands, so that I shall bee able to enter into a course of Law with them either to performe what hee hath vndertaken and promised or to recover the Monies, which hee hath had from mee a Friend of mine.200

Of het hier daadwerkelijk om beschuldigen van Hartlib zelf gaat is niet met zekerheid te zeggen. Weliswaar staat de tekst, die van 4 maart 1661 dateert, in Hartlibs eigen handschrift, maar in de Hartlib Papers zijn vele brieven gearchiveerd die Hartlib eigenhandig kopieerde. Bovendien is de tekst waarschijnlijk in Leipzig opgesteld, hetgeen doet vermoeden dat Hartlib niet zelf de auteur was aangezien hij in deze periode, exact een jaar voor zijn dood, ziek te bed lag. De correspondentie uit deze specifieke periode is aan Hartlib in Londen geadresseerd en verdere aanwijzingen van een verblijf in Leipzig zijn afwezig.

können bethöret werden; aber es mag wol seÿn, daß er magk sehr wichtige wißenschafften in Scriptis haben.’ 198 HP, fragmenten van Polemann in Hartlibs handschrift, 5 september 1659, 60/10/1B: ‘Kretschmer hat sein Arcanum von Glauber, was aber Glaubers grillen sein, ist solches warhaftig nicht werth, dass man doch nur eine viertel-stunde zubringe sich darin aufzuhalten, dan es lauter betrugerey vnd grosse- sprechereyen sein. Ich wolte gerne sehen dass sie von Ihr einem profit, nur ein stuck [letter deleted] brod fur einen hund kauffen könte etc. etc. [...] Aber Ich mag nicht mehr darvon gedencken, so eckelt mich auch der Glauberianischen betrugerey nun mehr zu gedencken.’ 199 HP, fragmenten van Polemann in Hartlibs handschrift, 5 september 1659, 60/10/1B 200 HP, aantekeningen in Hartlibs handschrift betreffende Glauber, 4 maart 1661, 15/9/17A-20B.

60

In 1660 was Glauber door een verlamming getroffen die hem voor de rest van zijn leven het werken in het laboratorium onmogelijk maakte.201 De zieke had Serrarius toevertrouwd dat hij omstreeks de volgende Pasen de belofte om zijn alchemistische geheim te onthullen, het recept voor het alkahest, gestand zou doen:

I was last weeck at Glaubers house, found him yet very sick, though in a recovering way for life thoug not for perfect health. He said, that against next Easter he would give forth what he promised.202

Of Glauber zich aan zijn woord gehouden heeft, valt te betwijfelen. Het alchemistische geheim dat Serrarius Glauber wilde ontfutselen kon van levensbelang zijn om Hartlib van een gewisse dood te redden. Alle hoogstaande Hartlibiaanse idealen van alchemie, pansofie, joods- christelijke toenadering en de beëindiging van de christelijke verdeeldheid ten spijt, een telkens terugkerend, veel prozaïscher thema in de brievencorrespondentie met Hartlib vormt diens ziekte.

4.6 Hartlib stervende: de iatrochemie als laatste redmiddel Hartlib werd op het laatst van zijn leven door pijnlijke kwalen gekweld. Dankzij gedetailleerde omschrijvingen in de Hartlib Papers is bekend dat Hartlib leed aan aambeien, een maagzweer met uitstraling naar de blaas en de testikels en lever- en nierstenen, aangeduid als de ‘stone’. In zijn laatste jaren zocht Hartlib in toenemende mate wanhopig naar middelen die hem konden genezen, maar die hem in werkelijkheid zieker maakten dan zijn kwalen dat zelf deden. Teneinde Hartlibs lijden te verlichten zonden Moriaen en Serrarius, maar ook Boyle in Engeland en vrienden uit alle Europese vertakkingen van het netwerk, middeltjes naar Londen op, of lieten die bezorgen via bekenden in de Hartlib-kring die naar Engeland afreisden. Op de eerste plaats geven de brieven van Moriaen veel informatie prijs over Hartlibs kwalen. Moriaen gaf zijn diepe teleurstelling in Hartlibs schoonzoon, de alchemist Frederick Clod, beter bekend als Clodius (1625-1661), te kennen. Hij was het namelijk die Clodius vanuit Amsterdam tot de kring van Hartlib introduceerde, waardoor hij zich begrijpelijkerwijs medeverantwoordelijk voelde voor het wel en wee, alsmede de gedragingen van zijn voormalige beschermeling, wiens aanwezigheid vanaf het moment van aankomst in Londen tegenstrijdige gevoelens opriep bij personen in Hartlibs directe nabijheid.203 Het vertrouwen

201 Lambour, ‘De alchemistische wereld’, 118-121. 202 HP, Serrarius aan Comenius en Harlib, 3 februari 1662, 7/98/1B. 203 Young, Moriaen, 151-172.

61

van Hartlib zelf was groot, getuige het feit dat Clodius in zijn familie en huishouden werd opgenomen, maar niet iedereen was op eenzelfde gunstige manier onder de indruk van de Duitse paracelsist. De Engelse schrijver en dagboekenschrijver en medeoprichter van de Royal Society, John Evelyn (1620-1706)204, typeerde Clodius als een ‘profess'd adeptus, who by the same methodus mendichandi (kunst van het liegen) and pretence of extraordinary arcana, insinuated himselfe into the acquaintance of his father-in-law’.205 Blijkens de Hartlib Papers reageerde Clodius niet of nauwelijks op Moriaens brieven en zijn herhaaldelijke verzoeken om details van zijn alchemistische recepten door te spelen terwijl daar omgekeerd wel sprake van was, hetgeen teleurgestelde gevoelens opriep bij zijn voormalige beschermheer.206 Wat Moriaen ernstiger stoorde was dat Clodius de iatrochemie niet aanwendde om het lijden van de zieke Hartlib, die onder ‘solchen unleÿdlichen schmertzen’ gebukt ging, te verzachten.207 Hartlibs situatie verslechterde bovendien toen Clodius begin 1658 met zijn gezin uit Hartlibs huishouden vertrok en de bedlegerige Hartlib achterliet. De redenen hiertoe zijn onbekend, maar Hartlib stuurde wel een cryptisch bericht aan Boyle: 'to my very great perplexity, Clodius is again in such a labyrinth, that he will be forced to break his ovens, and to remove to another house, which also is a new kind of undoing of him'.208 In dezelfde brief impliceerde Hartlib dat met Clodius’ vertrek hij geen beschikking meer had over zijn beste medicijn, waarvan het oorspronkelijke recept van Kretzschmar afkomstig was: ‘Kratshmer's medicine against the stone is certainly most excellent, and absolutely the best, that ever I have used’.209 Blijkens een latere brief van Hartlib aan Boyle, verloor hij hiermee zijn vertrouwen in Clodius om hem van medicatie te voorzien: ‘There is no trusting to Clodius for it’.210 Nu hoopte Hartllib dat Boyle zijn assistent zou opdragen om in het

204 Gillian Darley, ‘John Evelyn. Living for Ingenuity’ in: Oxford Dictionary of National Biography (Oxford, 2006), https://www.oxforddnb.com/view/10.1093/ref:odnb/9780198614128.001.0001/odnb- 9780198614128-e-8996?rskey=PCBJQO&result=9 205 Evelyn aan Wotton, 12 september 1703. Geciteerd in William Bray ed., The Diary of John Evelyn IV (London, 1879) 33; Young, Moriaen, 80-81. 206 HP, Moriaen aan Hartlib, 14 juni 1658, 31/18/29B: ‘Das H Clodius wieder zue hausz ist hab ich gern vernommen dz versprochene schreiben aber von ihm ist nicht erfolgt. ists nun aus unvermogen kommen so darffs keiner entschuldigung wan Er nur nicht wieder in die vorige und alte fuszstapffen tritt und mit eÿtelen wortten umbgehet dz nicht sein soll Ich hab viel lieber das mir einer nichts zuesagt als mit vergeblicher hoffnung auffhòlt Ich hab umb denumbstòndlichen bericht seiner fragen geschrieben und erwarte mit ertsten bescheid darauff.’ HP, Moriaen aan Hartlib 1 mei 1658, 31/18/23A: ‘Ich siehe das unszer freund H Clodius wieder wacker worden ist an mich zue gedenckhen, thut Er nun wie Er verheiszt ins künfftige mitt vertreulicher und nüzlicher correspondenz mir zue begegnen so soll voriges still schweigen und underlaszung der correspondenz ihme nicht zuegerechnet sein.’ 207 HP, Moriaen aan Hartlib, 24 mei 1658, 31/18/25A-B. 208 Young, Moriaen, 80-81; HP, Hartlib aan Boyle, 7 januari 1658, Boyle, Works VI, 99. 209 HP, Hartlib aan Boyle, 7 jan 1658, Boyle, Works VI, 99. 210 HP, Hartlib aan Boyle, 26 november 1659 Works VI, 133-4.

62

laboratorium een goede hoeveelheid ‘water against the stone’ te vervaardigen;211 een medicijn dat Hartlib aanprees met de woorden: Really, Sir, next to the ludus Helmontii, I have found it the best medicine.212 Moriaen was woedend over Clodius’ verwaarlozing van zijn schoonvader. Clodius veronachtzaamde zijn verantwoordelijkheid als arts-alchemist, een via God verkregen geschenk meende Moriaen, en gebruikte zijn kunde voor eigen gewin in plaats van het dienen van zijn medemens. Het verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn vrienden, dat zo krachtig in Moriaens brieven naar voren komt, lag ten grondslag aan het ethos dat hij tentoonspreidde en ook op zijn mede-Hartlibianen projecteerde.213 Ironisch genoeg droeg Moriaen zelf bij aan de dood van Hartlib. Hartlib ging gebukt onder de pijn: ‘My health is still very hazardous, and more tormenting than before; but I have great cause to conclude that it is in order to a perfect cure. The stone is like a bull enraged, that will not fall with one blow’ schreef Hartlib in een brief aan John Worthington.214 Hij hoopte dat Serrarius hem een speciaal geneesmiddel, vervaardigd door een zekere Reisner, zou toesturen. Op grond van experimenten die men te Amsterdam had verricht verwachtte Serrarius veel van het medicijn. Daar was een openbare dankdienst gehouden wegens een wonderbaarlijke genezing dankzij het middel: ‘At Amsterdam there hath been public thanksgiving in the churches for so wonderful a cure of the tormented man that hath been forced to keep his bed above six years’.215 Serrarius en Durie bundelden hun krachten om het veelbelovende medicijn bij Hartlib in Londen te krijgen. Durie schreef aan Hartlib: ‘I mentioned the Care Mr Serrarius & I to send you a poulder which hath cured one at Amsterdam of a great stone formed in the bladder which the Chirurgions durst not venture to Cutte for feare of endangering the life of him who had it’.216 Helaas, het mocht niet baten. Integendeel. Hartlibs lijden was er alleen maar door verergerd, zoals deze in treffende woorden aan Dorothy Durie meldde: ‘Since my last I have been severall times sick unto death, & have kept my bed’.217 Serrarius betreurde het hartgrondig dat hij dit middel overhaast naar Hartlib had opgestuurd en ried hem ten strengste ieder verder gebruik af. Het troostte hem evenwel te zien dat Hartlib alles uit Gods

211 HP, Hartlib aan Boyle, 26 november 1659 1659 Works VI, 133-4. 212 Ibid. 213 Young, Moriaen, 75-92. 214 HP, brief van Hartlib aan John Worthington, 2 november 1661, in: Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 66-68. 215 HP, brief van Hartlib aan John Worthington, 2 november 1661, in: Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 66-68. 216 HP, Durie aan Hartlib, 15 oktober 1661, 4/4/38A-B. 217 HP, Hartlib aan Dorothy Durie, 1661, 7/5A.

63

hand nam zoals het kwam.218 Met andere woorden, Hartlibs had zich volkomen overgegeven aan eenieder die mogelijke oplossingen aandroeg - inclusief evident gevaarlijk middelen volgens alchemistisch recept. Een middel waarvan de Hartlibianen vervolgens veel heil verwachtte, was de ‘helmontiaanse steen’. Dit was een ‘steen-antisteen’ die de ‘stone’ in het lichaam zou oplossen, waarvan het recept was vervaardigd door Jan Baptista van Helmont. Zowel Boyle als Serrarius spanden zich in om Hartlib die ‘steen’ te bezorgen. Hartlib berichtte Serrarius dat Boyle had beloofd dat hij, indien hij Van Helmonts ‘ludus’ zou vinden, die ten behoeve van Hartlib aan Joachim Polemann zou opzenden. Boyle kende namelijk een ‘adeptus’ die uit die ‘ludus’ een olie kon maken die de steen in het lichaam binnen veertien dagen zou oplossen.219 Het toeval wilde echter dat Serrarius reeds over zo’n helmontiaanse ‘steen’ beschikte. ‘If there be an adeptus with you, behold I have got an brave Ludus for you, which I shall send by the very next shipping’, deelde hij verheugd Hartlib mee.220 Hij zond die op samen met een pakje van Comenius.221 Bovendien vertelde Serrarius dat hij bij twee speciale artsen in Amsterdam had geïnformeerd naar een nieuwe methode om de steen uit de nieren te verwijderen, maar dat die daarover nog niets gehoord hadden. Daarop zond Hartlib Serrarius enige informatie over die bewuste methode, die deze op zijn beurt weer aan zijn Amsterdamse vrienden doorspeelde.222 Of de heilzame ‘ludus’ er inderdaad geweest is, blijft onduidelijk. Nu schijnt Van Helmonts recept voor zijn ‘steen’ niet alleen onbegrijpelijk te zijn, maar had men ook voor de voorbereiding ervan allerlei bijzondere middelen nodig, zoals allereerst het ‘liquor alkahest’, het universele oplosmiddel waarnaar alchemisten naarstig speurden, voorts sap van berkenbast, wild wortelzaad gekookt in Mechels bier, een speciaal Indiaas kruid, om enkele ingrediënten te noemen. Bovendien diende de bereider over een bijzondere, persoonlijke

218 Van der Wall, Serrarius, 292; Eind september 1661 had Durie Hartlib een poeder toegestuurd, waarmee iemand te Amsterdam verlost was van een grote steen, die de chirurgen niet hadden durven weghalen. HP, 4 januari 1662, 4/4/38/a. 219 HP, Hartlib aan John Worthington, 2 november 1661, opgenomen in: Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 91: ‘I have used the aforesaid medicament, but it is so pressing and tormenting that I have been forced to leave it till I hear again from Mr. Serrarius. Mr. Boyle hath promised me, if he can find the stone called Ludus by Helmont, he will let Mr. Poleman have it for my sake; for he is lately fallen acquainted with an English adeptus, who hath promised that if he can procure him the aforesaid Ludus he will undertake to make of it that Oleum which Helmont praised to dissolve the stone in the body within fourteen days infallibly.’ 220 HP, Serrarius aan Hartlib, 5 januari 1662, opgenomen in Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 99. 221 HP, Serrarius aan Hartlib, 5 januari 1662, opgenomen in Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 99: ‘Mr. Comenius thanks you for the good hopes, and beseecheth you to urge the matter the most you can. I am sending to you his treatise, newly printed, of four sheets only, in octavo, called Independentia æternarum Confusionum Origo.’ 222 HP, Serrarius aan Hartlib, 5 januari 1662, opgenomen in Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 101, 106, 108.

64

kundigheid te beschikken. Het zou, derhalve, geen geringe prestatie zijn geweest, indien in Amsterdam inderdaad een ‘brave ludus’ was vervaardigd, die Serrarius zo hoopvol naar Londen opzond.223 Vanaf 1659 was ook Moriaen, net als de andere vrienden, hoofdzakelijk begaan met het verlichten van Hartlibs kwalen, wiens gezondheid te kampen had met wat hij omschreef als 'my three most tormenting diseases’.224 Tegen de aambeien stuurde Moriaen hem een ‘zoutgeest’ met een alarmerende gebruiksinstructie: ‘Gestern hab ich auff mein ersuchen ein pulffer von amsterdam bekommen contra hamorrhoidas das soll man von auszen auffs fundament legen mit einem tuchlein und so tieff hinein bringen als man bequemlich kan’.225 In werkelijkheid betrof het hier een zoutzuur aangezien de patiënt ontstemd was over het feit dat de glazen flessen, waarin de materie opgeslagen lag, langzaamaan oplosten. Hartlib leek echter vooral bezorgd over het feit dat hij voortdurend een deel van het medicijn verloor en in mindere mate over de schade die hij zijn ingewanden aandeed.226 Ook Polemann, de vertrouweling van Hartlib, probeerde zijn stervende vriend tevergeefs te helpen met een katheder van walvisbot waarmee een helmontiaans zuur, gedestilleerd van vier tot vijf weken oude urine, geïnjecteerd kon worden om de ‘stenen’ te doen laten oplossen.227 Vanaf 1661 wendden de vrienden alle mogelijke middelen aan om Hartlib te genezen. Tevergeefs. De laatst overgeleverde brief die Moriaen aan Hartlib richtte, daterend van januari 1662, suggereert dat Moriaen met de beste bedoelingen, indirect maar onomkeerbaar aan Hartlibs dood bijdroeg met een medicijn van ene 'Herr Kreuszner'. Moriaen kende de inhoud van het medicijn niet maar was afgegaan op de reputatie van een eerder bewezen heilzame werking. Blijkbaar had het medicijn nog meer pijn veroorzaakt dan de dosis waaraan Hartlib reeds lange tijd was blootgesteld. Moriaen, volkomen ontdaan, kon in zijn ontsteltenis niets anders meer aan Hartlib voorstellen dan om te bidden tot god.228 Ondanks

223 Van der Wall, Serrarius, 292-294. 224 HP, Hartlib aan Boyle, 27 april 1658, Boyle, Works VI, 103. 225 HP, Moriaen aan Hartlib, 16 juni 1658, 31/18/31A. 226 HP, Hartlib aan Boyle, april/mei, Boyle, Works VI, 122. 227 HP, Polemann aan Hartlib september, 1659 60/4/186A, 60/4/186B en [60/4/187A]: ‘Der Catheter so von weissen walfisch-bein gemacht [...] als balt in einen höltzeren tonne einsetzen Vrinam, damit sie ein 4. oder 5. wochen in sich selbst putrificir, damit man nach geschehener putrifaction den Spiritum darauss machen, vnd der selbe als den schon fertig seÿ, wen die Catheteres von hier dort ankommen werden.’ 228 HP, Moriaen aan Hartlib, januari 1662, 31/16A: ‘Was nun in guter meinung allerfalls geschehen musz auch nach der liebe verstanden und gedeutet werden, mir ist sonsten der grund seiner medicin ganz nit bekant also kan Ich auch nit davon urtheilen warumb es solche schmertzen verursache und wie denselben fur zue kommen und zue begegnen seÿe, hette Ers zue vorn absehen und doch nicht remedijrn können so were Er billig zue beschuldigen Ich halte aber darfur dz Ers zue vorn nit gewust oder gemeint hatt, underdeszen wollen wir Gott den herrn welcher dz liecht aus der finsternus herfurbringen kan, bitten dz Er auch in diesem verlauff den guten willen ansehen wird den dabeÿ

65

alle inspanningen die Moriaen, Boyle, Serrarius, Polemann en andere vrienden verrichtten, zou Hartlib niet herstellen: hij overleed op 10 maart 1662. Het ‘Hartlib-tijdperk’ was daarmee voorbij.

furgelauffenen irthumb nicht zue rechnen wolle weder dem H zue strafe noch denen zue sunde die sich darunder bemühet haben Gott wolle nach seiner grundlosen barmherzigkeit dem H linderen, tragen und überwinden helffen.’

66

Conclusie

Deze studie betrof een onderzoek naar de leefwereld van een reeks eigenzinnige individuen in het zeventiende-eeuwse informatienetwerk van de in Londen gevestigde intelligencer Samuel Hartlib. De vraag naar de betekenis van het crisisbesef voor het denken en handelen van deze individuen stond daarbij centraal. Hieruit is gebleken dat, in een dringende behoefte om de godsdienstige, politieke en algehele maatschappelijk situatie, die als kritiek ervaren werd, te verklaren en de eigen tijd te begrijpen, de internationaal georiënteerde Hartlibianen in de Republiek een toevlucht zochten in de idee dat de laatste dagen van de wereld aangebroken waren. In de door een crisisgedachte getekende werkelijkheidsbeleving ontwikkelden de Hartlibianen een obsessie met eenheid, universaliteit en eschatologie. Hun interesses en bezigheden die hieruit voortvloeiden - de irenische eenwordingsidealen, de angst voor versplintering in godsdienst, onderwijs en wetenschappen, de naarstig verlangde joods- christelijke toenadering en het combineren van chemie, medicijnen en theologie met een chiliastisch geloof in de komst van Elias Artista - waren symptomatisch voor het sterk aanwezige crisisbesef dat tot uiting kwam in een diepgeworteld gevoel van verdeeldheid en fragmentatie. Ook positieve tekenen bevestigden de Hartlibianen in hun verwachting. Zo werden nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen of de opleving van de mystieke theologie met vreugde begroet als voorboden van het naderende duizendjarig rijk. Hartlib en de zijnen bezagen de eigen tijd vanuit een eschatologisch perspectief, aldus vormde de leer van de laatste dingen een wijze van zingeving. Vanzelfsprekend rijst de vraag in hoeverre de zeventiende-eeuwers in Hartlibs netwerk met de peiling van hun tijd recht hebben gedaan aan de historische omstandigheden. Dat hun crisisbesef niet ongegrond geweest is, hebben studies over de zeventiende eeuw inmiddels voldoende duidelijk gemaakt. Het christendom kent verschillende schisma’s, maar nooit versplinterde het confessionele landschap zo sterk als in de periode tussen 1550 en 1650. Bovendien was nooit tevoren in Europa een conflict zo destructief en wijdverspreid als de Dertigjarige Oorlog. Het feit dat veel van de personen in Harlibs netwerk het oorlogsgeweld aan den lijve ondervonden en hierom vluchtten en migreerden, verklaart ten dele waarom zij meer bevangen waren door utopistische denkbeelden dan tijdgenoten met een stabieler leven. Tegelijkertijd gold de eerste helft van de zeventiende eeuw als een grote bloeiperiode voor steden in de Republiek. Vandaar dat menig Hartlibiaan toevlucht zocht tot Amsterdam en ook bijdroeg aan de bloei. De discussie over wát voor crisis er in de zeventiende eeuw heeft plaatsgehad is voorlopig nog niet ten einde. De meningen over de aard, omvang en duur van

67

die crisis lopen uiteen, maar over het algemeen zijn historici van oordeel dat de zeventiende eeuw door een crisis - dan wel crises - gekenmerkt wordt. In hoeverre de activiteiten van de personen in de Hartlib-kring als een reactie op en verwerking daarvan moet worden begrepen, is een vraag die nog niet volledig beantwoord is. Via zijn netwerk verzamelde Hartlib, hoofdzakelijk in briefvorm, een enorme hoeveelheid informatie over de wetenschappelijke en theologische ontwikkelingen van zijn tijd. Het netwerk verspreidde zich over het gehele Europese continent maar kende een belangrijke vertakking in de Republiek. Aan de hand van Hartlibs verzamelde brievenarchief, de Hartlib Papers, werd specifiek de vertakkking van de Hartlib-kring in de Republiek onderzocht. Uit de talrijke brokstukken aan informatie is geprobeerd een beeld te reconstrueren van deze kleine groep eigenzinnige individuen, waarbij het archief waardevolle informatie bevat over de levens, denksystemen, interesses en bezigheden van de personen in het netwerk. Het omvangrijke brievenarchief vormde zowel een zegen als een valkuil. Enerzijds bevat het archief een schat aan primaire bronnen over het intellectuele bestaan van een specifieke groep mensen, waaruit een gefragmenteerd maar panoramisch beeld van het Europese intellectuele landschap halverwege de zeventiende eeuw naar voren komt. Anderzijds voorzien de brieven niet het bewijs voor een breder te definiëren filosofische of ideologische trend. Het betreft namelijk de persoonlijke brievenverzameling van het individu Hartlib, waarmee onvermijdelijk een onvolledig beeld ontstaat. Uit de fragmentatie zijn echter wel een aantal voor de Hartlib-kring kenmerkende eigenschappen te destilleren. Met moderne ogen bezien is het meest opvallende aspect van de correspondentie in de Hartlib Papers het oprechte en hartstochtelijk geloof in een transcendentale ‘snelle’, of ‘kant- en-klare’, oplossing voor alle problemen - van aambeien tot het eeuwige leven en van mout- en hoploos bier tot een universele kerkvrede. Vele van de ideeën van de Hartlibianen zijn met het verstrijken van de tijd naar het rijk der pseudo-wetenschappen verwezen of eigen gemaakt door gehersenspoelde sekten, waardoor het nu des te vreemder is om te begrijpen dat zulke ogenschijnlijk ontwikkelde intellectuelen hun gehele bestaan rond een utopie inrichtten. Ontegenzeggelijk was dat wel het geval. Oprecht verwachtten zij, in een tijdsbestek van slechts enkele jaren, de transmutatie van metalen, het vermogen om alle ziekten te genezen, het verkrijgen van toegang tot wereldlijke en goddelijke kennis, het verenigen van alle mensen onder een geloof en de komst van Christus’ glorieuze rijk op aarde. Daartoe dachten de Hartlibianen enkel de juiste methode te hoeven formuleren. Dat wil niet zeggen dat zij het eenvoudig vonden om de juiste methode te vinden. Maar eenmaal gevonden, dan volgde de

68

rest vanzelf. Deze werkelijkheidsbeleving is enkel te verklaren vanuit een sterk crisisbesef en vanuit de context van een diepgaand geloof in een almachtige God die persoonlijk bemiddelt in de lotsbestemming van de mensheid. Kort gezegd: de Hartlib-kring was onmiskenbaar utopistisch. Feit is dat geen van de verwachtingen van de Hartlibianen is uitgekomen. Het bloedvergieten in de Duitse contreien tijdens de Dertigjarige Oorlog resulteerde niet in de wederkomst van Christus op aarde, de Steen der Wijzen is nooit uitgekristalliseerd, de alchemistische profeet Elias Artista diende zich nooit aan, de universele kerkvrede noch de pansofie werden gerealiseerd en de joodse gemeenschap bleef vanzelfsprekend halsstarrig joods. Ironisch genoeg bleek op termijn het verkrijgen, kanaliseren en verspreiden van kennis, waar Hartlibs netwerk in uitblonk, de fragmentatie eerder te vergroten dan te verminderen. De toename van empirie, skepsis en secularisering was bovendien een geheel tegengestelde ontwikkeling met de oorspronkelijke intenties van de Hartlibianen. Met de kennisverspreiding droeg de Hartlib-kring onbedoeld en ongewild bij aan de verwetenschappelijking van wetenschap en samenleving.229 Bij het opmaken van de balans is niet anders te concluderen dan dat Hartlib en zijn vrienden, ongeacht de intellectuele en ideologische betekenis van de Hartlib-kring in breder historisch perspectief, op persoonlijk vlak volkomen faalden.

229 Young, Moriaen, 247-251.

69

Bronnen en literatuur

Archivalia

The Hartlib Papers: A Complete Text and Image Database of the Papers of Samuel Hartlib (c. 1600-1662)’ in: Sheffield University Library, Sheffield, Engeland. Gepubliceerd door HRI Online Publications, Sheffield. Te raadplegen via: http://www.hrionline.ac.uk/hartlib

● HP, gedrukt pamflet van twee brieven, ongedateerd 59/6/1A-4B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=59A_06&term0=transtext _geloof#highlight ● HP, Moriaen aan Hartlib, Amsterdam 17 januari 1639, 37/4A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=37A_003&term0=transtex t_%22erfinden+solle%22#highlight ● HP, Ephemerides 1649, deel 2, 28/1/14B-26A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=28_01_14. ● HP, Moriaen to Hartlib, 20 oktober 1639, HP 37/44B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=37A_044 ● HP, Moriaen aan Hartlib, 31 maart 1639, HP 37/16B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=37A_015 ● HP, Durie aan Hartlib, 31 augustus 1646, 3/3/32A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=3C_03_32 ● HP, Moriaen aan Hartlib, 24 oktober 1647, 37/123B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=37C_123 ● HP, ‘Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace’, 1631 -1633, 20/11/15A-28B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=20B_11_15 ● HP, ‘Copy Memo On Dury & Ecclesiastical Peace’, 1631 -1633, 20/11/15A-28B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=3C_03_32 ● HP, Ephemerides 1634 deel 3, 29/2/26A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=29_02_22 ● HP, Ephemerides 1634 deel 5, 29/2/51A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=29_02_44

70

● HP, Ephemiredes 1635 deel 3, 29/3/24A/35B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=29_03_24 ● HP 26/25/1A-24B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=26B_25 ● HP, Durie aan Hartlib, 8 september 1646 3/3/34B https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=3C_03_34 ● HP, Hartlib aan Durie, 22 september 1646 3/3/36A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=3C_03_36&term0=transte xt_ellis#highlight ● HP, Durie aan Hartlib 9 december 1654, HP 4/3/65A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=4C_03_065 ● HP, Durie aan Hartlib 1 december 1646, 3/3/60B. Via: Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=3D_03_60 ● HP, Ephemerides, 1654 deel 3, 29/4/27B Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=29_04_24&term0=transte xt_serrurier#highlight ● HP, Durie aan Hartlib, 1/6/11. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=1A_06_11 ● HP, Durie aan Hartlib, ongedateerd 1632, 60/5/1B: Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60B_05&term0=transtext _serrurier#highlight ● HP, Serrarius aan Durie, 29 maart 1629, 5/54A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=5D_54 ● Van Assche aan Durie, 4 juli 1639, HP 5/29/1-4. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=5C_29 ● HP, Ephemerides 1651, deel 2, Hartlib, 28/2/12B-26B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=28_02_12&term0=transte xt_appelius#highlight ● HP, Hendrik Appelius aan Durie, 5 mei 1642, 45/1/3A-3B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_03

● HP, Appelius aan Hartlib, 1644, 45/1/9, 45/1/10, 45/1/11 en 45/1/19. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/browse?menu=hartlib&filter=45 ● HP, Appelius aan Hartlib, 12 juli 1644 45/1/9A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_09

71

● HP, Appelius aan Hartlib, 13 August 1644, 45/1/12A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_12 ● HP, Appelius aan Hartlib, 20 september 1649, HP 45/1/41A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_41 ● HP, Appelius aan Hartlib, 13 september 1646, HP 45/1/25. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_25 ● HP, Appelius aan Hartlib, 23 augustus 1650, 45/1/42A-43B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_42 ● HP, Appelius aan Hartlib, 5 februari 1646, 45/1/23A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_23 ● HP, Appelius aan Durie, 5 mei 1642, 45/1/3A-3B. Via https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_03&term0=transt ext_%22they+scarce%22#highlight ● HP, 63/14/39A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=63B_14_39&term0=transt ext_glauberi#highlight. ● HP, aantekeningen betreffende Glauber daterend van 30 december 1650, 31/8/1B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31B_08 ● HP, Appelius aan Hartlib, 16 oktober 1646, 45/1/28A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=45A_01_27

● HP, Hartlibs aantekeningen over Glauber daterend 30 december 1650, 31/8/1B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31B_08 ● HP, 29 april en 20 mei 1651, 63/14/7A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=63A_14_07&term0=transt ext_treatises&term1=transtext_glaubers#highlight

● HP, Ephemerides 1656 deel 3, 29/5/92B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=29_05_83&term0=transte xt_glauberi#highlight ● HP, Hartlib over Glauber, Ephemerides, 13 augustus en 31 december 1655, 29/5/45A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=29_05_43&term0=transte xt_glauberi#highlight

72

● HP, Ephemerides 1652 deel 1, 28/2/27A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=28_02_27&term0=transte xt_%22fiat+ex+Aqua%22+#highlight ● HP, Robert Child aan Hartlib, 2 februari 1652, 15/5/18A-19B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=15B_05_18&term0=transt ext_glaubers#highlight ● HP, anoniem geschreven te Parijs op 10 februari 1652 in Hartlibs handschrift, 63/14/18A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=63B_14_18 ● HP, Moriaen aan Hartlib, 9 maart 1657, 42/2/3A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=42A_02_03&term0=trans text_glauberi#highlight ● HP, Moriaen aan Hartlib, 10 februari 1648, 37/129A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=37C_129&term0=transtex t_glauberi#highlight ● HP, Polemann aan Hartlib, 19 september 1659, 60/4/101. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60A_04_099

● HP, Polemann aan Hartlib, 11 oktober 1659, 60/10/2B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60C_10&term0=transtext _%22mich+wundert%22#highlight ● HP, aantekeningen Hartlib van kritiek Polemann op Glauber, 60/4/101A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60A_04_099 ● HP, Kretzschmar aan Hartlib, 1 augustus 1659, 26/64/3B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=26C_64&term0=transtext _glaubers#highlight ● HP, Kretzschmar aan Hartlib, 1 augustus 1659, 26/64/3B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=26C_64&term0=transtext _glaubers#highlight ● HP, Polemann aan Hartlib, 19 september 1659, HP 60/4/101A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60A_04_099 ● HP, fragmenten van Polemann in Hartlibs handschrift, 5 september 1659, 60/10/1B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60C_10 ● HP, aantekeningen in Hartlibs handschrift betreffende Glauber, 4 maart 1661, 15/9/17A- 20B. Via

73

https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=15C_09_17&term0=transt ext_glaubers#highlight ● HP, Serrarius aan Comenius en Harlib, 3 februari 1662, 7/98/1B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=7E_098_01 ● HP, Moriaen aan Hartlib, 14 juni 1658, 31/18/29B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31C_18_29&term0=transt ext_clodius#highlight ● HP, Moriaen aan Hartlib, 1 mei 1658, 31/18/23A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31C_18_23 ● HP, Moriaen aan Hartlib, 24 mei 1658, 31/18/25A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31C_18_25 ● HP, Hartlib aan Boyle, 7 januari 1658, Boyle, Works VI, 99. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=BOYLE_13 ● HP, Hartlib aan Boyle, 7 jan 1658, Boyle, Works VI, 99. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=BOYLE_13 ● HP, Hartlib aan Boyle, 26 november 1659 Works VI, 133-4. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=BOYLE_38 ● HP, Hartlib aan John Worthington, 2 november 1661, in: Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 66-68. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=WORTH_65&term0 =transtext_stone&term1=transtext_bull#highlight ● HP, Durie aan Hartlib, 15 oktober 1661, 4/4/38A-B. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?shelf=4%2F4%2F38 ● HP, Hartlib aan Dorothy Durie, 1661, 7/5A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=7A_005 ● HP, 4 januari 1662, 4/4/38/a ● HP, Hartlib aan John Worthington, 2 november 1661, in: Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 91. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=WORTH_72. ● HP, Serrarius aan Hartlib, 5 januari 1662, opgenomen in: Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 99. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=WORTH_74

74

● HP, Serrarius aan Hartlib, 5 januari 1662, opgenomen in Crossley en Christie eds., John Worthington II (Manchester 1855) 101, 106, 108. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/browse?menu=additional&filter=WORTH ● HP, Hartlib aan Boyle, 27 april 1658, Boyle, Works VI, 103.. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=BOYLE_13 ● HP, Moriaen aan Hartlib, 16 juni 1658, 31/18/31A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31C_18_31&term0=transte xt_stahl&term1=transtext_peter#highlight ● HP, Hartlib aan Boyle, april/mei, Boyle, Works VI, 122. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=additional&docname=BOYLE_13 ● HP, Polemann aan Hartlib september, 1659 60/4/186A, 60/4/186B en 60/4/187A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=60B_04_182 ● HP, Moriaen aan Hartlib, januari 1662, 31/16A. Via: https://www.dhi.ac.uk/hartlib/view?docset=main&docname=31B_16

Bibliotheca Rosenthaliana, Universiteitsbibliotheek Amsterdam

• Ben Israel, Menasseh en Joseph, Mišnayot (Amsterdam 1646). Via: http://permalink.opc.uva.nl/item/000936528

BC-magazijnen

• Petrus Serrurier aan Justinus van Assche, 14 december 1629. • Petrus Serrurier aan Justinus van Assche, 11 maart 1641. • Johann Moriaen aan Justinus van Assche, 17 januari 1637. Via: https://lib.uva.nl/primo- explore/search?query=any,contains,Justinus%20van%20assche&tab=all&search_scope= uva_all&sortby=rank&vid=UVA&facet=rtype,include,letters&offset=0

75

Gepubliceerde bronnen

Baxter, Richard Universal Concord (Londen 1660).

Ben Israel, Menasseh en Joseph, Mišnayot (Amsterdam 1646)

Boreel, Adam, Ad legem et testimonium (Amsterdam 1645)

Boreel, Adam Jesus Nazarenus Legislator (Amsterdam 1665).

Boyle, Boyle, THE Christian Virtuoso: SHEWING, That by being addicted to Experimental Philosophy, a Man is rather assisted, than in dispo∣sed, to be a Good Christian (Londen 1690)

Dymock, Cressy, An essay for advancement of husbandry-learning; or the propositions for the erecting of a colledge of husbandry (Londen, 1651)

Glauber, Johann Rudolf, De tribus lapidibus ignium secretorum, oder Von den drey alleredelsten Gesteinen so durch drey Secrete Fewer gebohren werden (1668)

Literatuur

Ambrahams, Lionel, ‘Menasseh ben Israel’s Mission tot Oliver Cromwell’, The Jewish Quarterly

Review 14 (1901) 1-25.

Ball, Phillip, The Devil's Doctor. Paracelsus and the World of Renaissance Magic and Science (Londen 2007).

Baumann, ‘Sylvius, De le Boë, Franciscus’ in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel 8 (NNBW) 1290-1294. Via: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#page=652&accessor=accessor_i ndex&source=8&size=801&view=imagePane

Bennekom, Willem van, Mes frères!. de Waalse Kerk in Amsterdam (Amsterdam 2017).

76

Berg, van der J., en Ernestine van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents (Dordrecht 1988).

• Wall, Ernestine van der, ‘Without Partialitie Towards All Men’. John Durie on the Dutch Hebraist Adam Boreel’ in: Van der Berg en Van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents (Dordrecht 1988).145-150.

• Popkin, Richard en Ernestine van der Wall, ‘Samuel Hartlib, John Worthington and John Durie on Adam Boreel’s Latin Translation of the Mishna’ in: J. van den berg en Ernestine van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents (Dordrecht 1988) 155-160.

• Popkin, Richard, ‘Some Aspects of Jewish-Christian Theological Interchanges in Holland and England 1640-1700’ in: J. van den berg en Ernestine van der Wall eds., Jewish-Christian Relations in the Seventeenth Century. Studies and Documents (Dordrecht 1988) 3-33.

Bots, Hans, De Republiek der Letteren. De Europese intellectuele wereld 1500-1760 (Nijmegen 2018).

Bray, William, ed., The Diary of John Evelyn IV (London, 1879)

Breger, Herbert, ‘Elias Artista. A Precursor of the Messiah’, Natural Science, Sociology of the Sciences a Yearbook 8 (1984) 49-72.

Brody, Robert, Mishna and Tosefta Studies (Jeruzalem 2014).

Burgess, Glenn, en Matthew Festenstein, English Radicalism 1550-1850 (Cambridge 2007).

Cooperman, Bernard, ‘Amsterdam from an International Perspective. Tolerance and Kehillah in the Portuguese Diaspora’ in: Yosef Kaplan ed., The Dutch Intersection: The Jews and the Netherlands in Modern History (Leiden 2008) 1-18.

Connolly, Ruth, ‘A Proselytising Protestant Commonwealth. The Religious and Political Ideals of Katherine Jones, Viscountess Ranelagh (1614-1691)’ The Seventeenth Century 23-2 (2008) 244–264.

77

Crossley, James en Richard Christie eds., The Diary and Correspondence of Dr. John Worthington (Manchester 1847-1886).

Croxton, Derek en Anuschka Tischer, The Peace of Westphalia. A Historical Dictionary (2002).

Curry, Patrick, ‘Revisions of Science and Magic’, History of Science 23 (1985) 303-306.

Darley, Gillian, ‘John Evelyn. Living for Ingenuity’ in: Oxford Dictionary of National Biography (Oxford, 2006), https://www.oxforddnb.com/view/10.1093/ref:odnb/9780198614128.001.0001/odnb- 9780198614128-e-8996?rskey=PCBJQO&result=9

Dickson, Donald R., The Tessera of Antilia. Utopian Brotherhoods & Secret Societies in the Early Seventeenth Century (Leiden 1998).

Dixhoorn, Arjen van en Susie Speakman Sutch eds., The reach of the republic of letters. Literary and learned societies in late medieval and early modern Europe deel 1 en 2 (Leiden 2008).

Dunn, Kevin, ‘Milton among the monopolists. Areopagitica, intellectual property and the Hartlib Circle’ in: Mark Greengrass, Michael Leslie en Timothy Raylor eds., Universal Reformation. Studies in Intellectual Communication (Cambridge 1994) 177-192.

Edelstein, Dan, et al. eds., ‘Historical Research in a Digital Age. Reflections from the Mapping the Republic of Letters Project’ The American Historical Review 122-2 (2017) 400-424.

Elliott, John, ‘The General Crisis in Retrospect. A Debate without End’, in Benedict and Gutman eds., Early Modern Europe. From Crisis to Stability (Newark 2005) 31-51.

Evers, Lou en Jansje Stodel, Jodendom in de praktijk (2011).

Fix, Andrew, Prophecy and Reason. The Dutch Collegiants in the Early Enlightenment (Princeton 1991).

Fraser, Antonia, ‘Cromwell, Charles II and the Jews’, European Judaism. A Journal for the New Europe 14-2 (1980) 19-24.

Frijhoff, Willem, en Marijke Spies, 1650. Bevochten Eendracht (Den Haag 1999).

Greengrass, Mark en Michael Leslie eds., Universal Reformation. Studies in Intellectual Communication (Cambridge 1994).

78

Greengrass, Mark, ‘Samuel Hartlib and the Commonwealth of Learning’, in John Barnard ed., The Cambridge History of the Book in Britain deel IV (Cambridge 2002).

Grell, Ole Peter Brethren in Christ. A Calvinist Network in Reformation Europe (2011).

Hall, Alfred en Maria Hall eds., The Correspondence of Henry Oldenburg I (1965).

Hanegraaff, Wouter, Esotericism and the Academy. Rejected Knowledge in Western Culture (Cambridge 2012).

Heisler, Ron, ‘Philip Ziegler. The Rosicrucian King of Jerusalem’, The Hermetic Journal (1990) 3-10.

Heijting, Willem, Profijtelijke boeksken. Boekcultuur, geloof en gewin (2007).

Hill, Christopher, The World Turned Upside Down (Londen 1972).

Janacek, Bruce, Alchemical belief. occultism in the religious culture of early modern England (2011).

Kaplan, Yosef, ‘The Jewish profile of the Spanish-Portugese community of London during the seventeenth century’, Judaism 41 (1992) 229-249.

Lambour, Ruud, ‘De alchemistische wereld van Galenus Abrahamsz (1622-1705)’, Doopsgezinde Bijdragen 31 (2005).

Meinsma, Koenraad, Spinoza en zijn kring. historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten (1896, herdruk Utrecht 1980).

Miert, Dirk van, ‘Review’, Early Modern Low Countries 2 (2018) 278-281.

Morrill, John, The nature of the English Revolution. Essays (Londen 1993); Austin Woolrych, Britain in Revolution, 1625-60 (Oxford 2002).

Morrill, John, The nature of the English Revolution. Essays (Londen 1993).

Mortimer, Sarah, Reason and Religion in the English Revolution. The Challenge of Socinianism (Cambridge 2010).

Moran, Bruce, Distilling knowledge. alchemy, chemistry, and the scientific revolution (Cambridge 2005).

79

Mousnier, Roland, Les XVIe et XVIIe Siècles. Les Progrès de la Civilisation Européenne et le Déclin de l’Orient, 1492–1715 (Parijs 1954).

Newman, William, Gehennical Fire. The Lives of George Starkey, an American Alchemist in the Scientific Revolution (Cambridge 1994).

Newman, William, en Anthony Grafton, Secrets of nature. astrology and alchemy in early modern Europe (Cambridge 2001).

Pal, Carol, Republic of Women. Rethinking the Republic of Letters in the Seventeenth Century (Cambridge 2012).

Parker, Geoffrey en Lesley Smith eds., The General Crisis of the Seventeenth Century (Londen 1978).

Geoffrey Parker, Global Crisis. War, Climate Change & Catastrophe in the Seventeenth Century (New Haven en Londen 2013).

Penman, Leigh, ‘A Heterodox Publishing Enterprise of the Thirty Years’ War. Additions to the Catalogue of Hans Fabel's Publications’, The Library 19-3 (2018) 360-367.

Petegorsky, David, Left-wing democracy in the English Civil War (proefschrift verschenen in de jaren dertig van de twintigste eeuw, herdruk 1999).

Pettegree, Andrew en Arthur der Weduwen, The Bookshop of the World. Making and Trading Books in the Dutch Golden Age (New Haven en Londen 2019).

Popkin, Richard, ‘Some new light on the roots of spinoza’s science of bible study’ in: Marjorie Green en Debra Nails eds., Spinoza and the Sciences (Dordrecht 1986) 171-190, aldaar 177-178.

Popkin, Richard The Third Force in Seventeenth-Century Thought (Leiden 1991).

Principe, Lawrence, ed., Chymists and Chymistry. Studies in the History of Alchemy and Early Modern Chemistry (Philadelphia 2007).

Quatrini, Fransesco, Adam Boreel (1602-1665). His Life and Thought (proefschrift, Universiteit van Macerata 2017).

Quatrini, Francesco, ‘Adam Boreel (1602-1665) en John Dury (1600-1680): Nederlands-Engelse pogingen om kerkelijke eenheid te bereiken’, Doopsgezinde Bijdragen 44 (2018), 57-82.

80

Schöffer, Ivo, ‘Did Holland’s Golden Age coincide with a century of crisis?’ in: Geoffrey Parker en Lesley Smith eds., The General Crisis of the Seventeenth Century (Londen 1978) 99- 108.

Scott, Jonathan, England’s Troubles. Seventeenth English Political Instability in European Context (Cambridge 2000).

Shelford, April, Transforming the Republic of Letters: Pierre-Daniel Huet and European Intellectual Life, 1650-1720 (New York 2007).

Slee, Jan Cornelis van, De Rijnsburger collegianten. geschiedkundig onderzoek (Haarlem 1895).

Sprunger, Bruce, Trumpets from the tower. English puritan printing in the Netherlands, 1600- 1640 (Leiden 1994).

Sprunger, Keith, Dutch Puritanism. a history of English and Scottish churches of the Netherlands in the sixteenth and seventeenth centuries (1982).

Snoek, Govert, De Rozenkruisers in Nederland. Voornamelijk in de eerste helft van de 17e eeuw. een inventarisatie (2006).

Trevor Roper, Hugh, The Crisis of the Seventeenth Century. Religion, the Reformation, and Social Change (New York 1968).

Turnbull, George, Hartlib, Dury and Comenius. Gleanings from Hartlib's Papers (1947).

Vickers, Brian, Occult and Scientific Mentalities in the Renaissance (Cambridge 1984).

Vries, Jan de, ‘The Economic Crisis of the Seventeenth Century after Fifty Years’, Journal of Interdisciplinary History 40 (2009) 151-194.

Waard, De ‘Assche, Justininus van’ in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel 1 (NNBW) 187-189. Via: http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=1&page=101&view=imag ePane

Wall, Ernestine van der, ‘The Dutch Hebraist Adam Boreel And The Mishnah Project. Six Unpublished Letters’ , LIAS 16-2 (1989) 239-263.

Wall, Ernestine van der, De mystieke chiliast Petrus Serrarius (1600-1669) en zijn wereld (Leiden 1990).

81

Webster, Charles, The Great Instauration. Science, Medicine, and Reform, 1626-1660 (Londen 1975).

Wittop Koning, D.A., ‘J.R. Glauber in Amsterdam’, Jaarboek Genootschap Amstelodamum (1950) 1-6.

Woldring, Henk, Jan Amos Comenius. zijn leven, missie en erfenis (2015).

Worden, Blair, Roundhead Reputations. The English Civil War and the Passions of Posterity (Londen 2002).

Wolf, Lionel, Menasseh ben Israel’s mission to Oliver Cromwell. being a reprint of the pamphlets published by Menasseh ben Israel to promote the re-admission of the Jews to England, 1649-1656 (Londen 1901).

Young, John, 'Durie, John ( 1596-1680)', in: Oxford Dictionary of National Biography (Oxford, 2004), http://dx.doi.org/10.1093/ref:odnb/8323.

Young, John, Faith, Alchemy and Natural Philosophy. Johann Moriaen, Reformed Intelligencer, and the Hartlib Circle (1998).

82