Rijksdienstvoor Hetoudheidkundig Bodemonderzoek Amersfoort
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
RIJKSDIENSTVOOR HETOUDHEIDKUNDIG BODEMONDERZOEK AMERSFOORT JAARVERSLAG1979 Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Rijswijk 1980 RIJKSDIENST VOOR HET OUDHEIDKUNDIG BODEMONDERZOEK / JAARVERSLAG 1979 Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Rijswijk 1980 Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek Marienhof / Kleine Haag 2 3811 HE Amersfoort tel. (033) 12648 INHOUD In memoriam W. Glasbergen 5 HOOFDSTUK I / ALGEMEEN Ter inleiding 7 Personeel 14 Gebouwen 16 HOOFDSTUK II / VERSLAGEN VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Lijst van projecten en ander onderzoek 19 A.Project Noord-Holland 22 B.Project oostelijk rivierengebied 39 C.Project Kromme Rijngebied 51 D.Project urbanisatie in net Nederlandse rivierengebied tijdens de Middel- eeuwen 58 E.Project ceramologie 64 F.Project Archeologische Kaart van Nederland op de schaal 1:100.000 67 G.Ander meerjarig onderzoek 69 H.Incidenteel onderzoek 74 HOOFDSTUK III / VERSLAGEN VAN AFDELINGEN Afdeling Beschrijving en Monumentenzorg 85 Natuurwetenschappelijke Afdeling 93 Bibliotheek 97 HOOFDSTUK IV /VERSLAGEN VAN PROVINCIALS ARCHEOLOGEN Overijssel 99 Gelderland 103 Utrecht 111 Noord-Holland 120 Zuid-Holland 126 Zeeland 128 Noord-Brabant 133 Limburg 138 HOOFDSTUK V / PUBLICATIES, LEZINGEN, CONGRESBEZOEK EN STUDIEREIZEN Publicaties 145 Lijst van publicaties van medewerkers 147 Lezingen 151 Congressen en studiereizen 155 Afkortingen 159 In memoriam W. Glasbergen Op 1 april van dit jaar overleed professor Willem Glasbergen, na een langdurige en zware, maar haast onbegrijpelijk moedig gedragen ziekte. Hij was nog Jong, nog geen 56 jaar, maar heeft in zijn leven veel tot stand gebracht. In de beginjaren van de ROB is hij, althans in administratieve zin, medewerker van de dienst geweest. Daarin ligt echter niet de voornaamste reden dat wij hem hier gedenken. Van ons instituut heeft hij nooit werkelijk deel uitgemaakt. Hij verrichtte zijn werk aanvankelijk vanuit Groningen, later vanuit Amsterdam. Dat werk is echter van diepgaande betekenis voor heel de Nederlandse Archeologie ge- weest. Veel van wat wij nu vanzelfsprekend achten, is door hem gelnitieerd. Het is droevig dat wij niet meer de gelegenheid hebben hemzelf onze erkentelijkheid daarvoor te tonen. Zijn dood betekent voor velen van ons ook een persoonlijk ge- mis. Willem Glasbergen was niet alleen een uitzonderlijk veelzijdig en begaafd man. Hij was tevens een zeer gevoelig mens, die jegens zijn vrienden in de kring van collega's en leerlingen een onwankelbare loyaliteit bezat. Zijn gevoeligheid had hij de neiging te verbergen. Als hij die aan de dag legde, deed hij dat op geheel eigen en vaak verrassende wijze. Zij die zich door zijn persoonlijke ei- genschappen aan hem verwant en tot hem aangetrokken voelden, zullen het nooit helemaal kunnen aanvaarden dat hij hen zo vroeg verlaten heeft. W.A. van Es HOOFDSTUK I / ALGEMEEN 'Wat is nou geschiedenis?' Minister van Staat mr. J.A.W. Burger TER INLEIDING De televisie-uitzendingen van de VPRO kunnen ook voor archeologen wel eens leer- zaam zijn. Dat geval deed zich voor op zondagavond 16 maart 1980. Toen sprak mr. J.A.W. Burger, gelnterviewd in Hollands Spoor, de boven aan deze bladzijde geci- teerde woorden. De toon waarop en het verband waarin zij werden uitgesproken, gaf er ongeveer de volgende betekenis aan: geschiedkundig onderzoek is een beu- zelarij waarmee een man van de daad zich niet kan bezighouden; het is trouwens ook nergens voor nodig, want tot het vinden van de waarheid leidt het zeker niet. Vermelde uitspraak vormde het antwoord op de vraag of het schrijven van de me- moires al wat opschoot. De vraagsteller wekte de indruk als vanzelfsprekend aan te nemen dat iemand met zo rijke staatkundige ervaringen als ondervraagde het zijn plicht achtte deze ten gerieve Van toekomstige historici te boek te stellen. Misschien dat het antwoord daarom wat scherp uitviel. Het was namelijk een ver^ weer, want voor dit soort bezigheden had mr. Burger naast al het andere geen tijd. Toch trof het mij dat een hooggeplaatst Nederlander, al was het dan ook in een VPRO-interview, een dergelijke raehing verkondigde. Zou Kousbroek dan toch ge- lijk hebben (zie inleiding jaarverslag 1978)? Hoe dat ook zij, de mening van de Nederlandse archeologen is niet in alle opzichten tegengesteld aan die van mr. Burger. Zij beseffen de waarde van bestuurlijke daadkracht en hebben daar met name in het afgelopen jaar ook duidelijk blijk van gegeven. In 1979 kreeg de Nederlandse Archeologie er 2 overleg-organen bij. In een ande- re notatie: geen 2, maar 1 + (3/3 = 1/3). De 1 in deze formule is de Stichting voor de Nederlandse Archeologie, die in Amersfoort domicilie heeft gekozen; de Stichtingsacte werd aldaar op 9 mei 1979 ten kantore van notaris mr. J. Prins verleden. De 3/3 staan voor drie onderzoeksgroepen die tezamen de ene (ZWO-) Werkgemeenschap voor Prehistorische archeologie en Archeologie van de Romeinse en de (post)-Middeleeuwse tijd vormeh. Elk van de drie elementen in deze enigs- zins langademige aanduiding - een geautoriseerde afkorting bestaat nog niet - is tevens de naam van een der drie onderzoeksgroepen. Het werkterrein van de werkgemeenschap, die zijn werkzaamheden inmiddels is aangevangen, zal in de praktijk voor een belangrijk deel wel samenvallen met dat van de Nederlandse Archeologie. Behalve deze werkgemeenschap - de onze •*• zijn er nog twee andere: die voor het klassiek-archeologisch onderzoek en die voor de 'Niet-Westerse ar- cheologie en Kunstgeschiedenis'. Het is de bedoeling dit drietal onder te bren- gen in een ZWO-stichting voor de archeologie. Die gaat Stichting Archaeologisch Onderzoek (ARCHON) heten en zal te 's-Gravenhage gevestigd zijn. (De schrijf- wijze van de namen van laatstgenoemde Stichting en haar werkgemeenschappen is ontleend aan een schrijven d.d. 11 januari 1980 van mej. drs. M.H. Wijnen, de toenmalige secretaris-coordinator voor de Stichting ARCHON (i.o.) ZWO, gericttt aan de deelnemers van de werkgemeenschap Prehistorische archeologie, enz., enz.., enz.). Met andere woorden, de Nederlaflretse Archeologie zal 1 werkgemeenschap = 1/3 ARCHON opleveren. De oprichting v&n die Stichting zal, naar het zich laat aanzien, in 1980 haar beslag krijgen eft zodra deze drie^eenheid in het leven ge- roepen is, zal dus, aitnans in dit g«val, de Vergelijking 3/3 = 1/3 opgaan. 8 / algemeen - ter inleiding Het lijkt ingewikkeld, en dat is het ook. Is het niet bovendien van het goede teveel? Overlegorganen, men heeft er al gauw genoeg van. Hier dringt zich de herinnering op aan de beschouwingen die de Leidse bioloog dr. M. 't Hart ge- wijd heeft aan de recente ontplooiing van het overleg in universitaire kring. Ik had die beschouwingen graag ter inleiding van dit voorwoord geciteerd, kon de plaats in het omvangrijke oeuvre van genoemde schrijver echter zo snel niet vinden en heb het er maar bij gelaten. Zij zijn trouwens ook niet onbekend. Het kwam er, meen ik, op neer dat de veelvoudige vruchten van het overleg aan de instellingen van hoger onderwijs in de vorm van nota's, rapporten, discussie- stukken, notulen en wat niet al, door 't Hart althans nog nuttig konden worden aangewend. Hij legde hen zijn ratten voor, die deze documenten verscheurden om er nesten van te bouwen. Dergelijke ontboezemingen zijn mij en, naar ik hoop, velen met mij uit het hart gegrepen. Maar desondanks koester ik ten overstaan van de twee nieuwe overlegcolleges der Nederlandse Archeologie een diepe tevre- denheid. Het is goed dat zij ontstaan zijn. Een minimum aan overleg is onontbeerlijk. Dat geldt zeker voor de Nederlandse Archeologie. Er is daar heel wat te overleggen. Anders gezegd: er bestaan bin- nen ons vak nogal wat tegenstellingen. Ik zal proberen er een paar te noemen, zonder op volledigheid aanspraak te maken. Om maar ergens te beginnen: de mu- seumwereld. Tegenover het ene nationale archeologie-museum in Leiden staat een hele groep van provinciale of regionale musea met eigen archeologische collec- tie, die tevens de functie van depots-voor-bodemvondsten vervullen. Het Rijks- museum van Oudheden heeft opgravingsvondsten nodig om een totaal-overzicht van de resultaten van het archeologisch onderzoek in Nederland te geven. Maar de provinciale musea kunnen daar evenmin buiten, willen zij hun archeologische ex- posities bij de tijd houden. Het begerenswaardigst zijn natuurlijk de mooie vondsten. Moeten die nu nationaal, provinciaal of zelfs locaal tentoongesteld worden? Het is duidelijk dat er hier, dat wil zeggen op het terrein van de de- finitieve toedeling der opgravingsvondsten, gemakkelijk een conflict tussen na- tionale en regionale belangen kan ontstaan. Een dergelijk conflict ontstaat des te gereder naarmate de musea een oprechte en actieve belangstelling voor de ar- cheologie aan de dag leggen. In feite gaat het overigens niet alleen om de te- genstelling nationaal-provinciaal. Het is in werkelijkheid veel gecompliceer- der. In sommige gewesten is de positie van het provinciale museum niet onomstre- den. Zo was het in Limburg tot voor kort niet ieder duidelijk dat de rol van centrale instelling (en in onze opvattingen dan dus ook die van depot-voor-bo- demvondsten) aan het Bonnefantenmuseum in Maastricht toekwam. Dat pleit lijkt nu beslecht. Het Bonnefantenmuseum heet thans officieel Bonnefantenmuseum - Limburgs Museum voor Kunst en Oudheden. Ondertussen is er echter in Noord-Bra- bant een discussie ontbrand waarbij de functie van het Noordbrabants Museum in Den Bosch in het geding is. Maar dit soort "principiele1 discussies daargela- ten, ook niet-provinciale musea willen wel eens een mooie opgravingsvondst in hun vitrines kunnen vertonen. De belangen van de musea en de opgravende instellingen lopen ten opzichte van de gevonden voorwerpen evenmin steeds geheel parallel. De aandacht van de graaf-ar- cheologen - en dat zijn nog altijd de meesten van ons - is toch gewoonlijk in de eerste plaats op de grondsporen gericht. Vanzelfsprekend beseffen gravende archeo- logen best het belang van de voorwerpen die zij boven de grond brengen. Vooral als het om fraaie of zeldzame vondsten gaat, maakt zich ook van hen een zekere opwin- ding meester. De waarde van het voorwerp blijft echter voor hun overwegend een we- tenschappelijke.