Download Scans
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
A,TON GIRARDI AANHETNOODLOT IS NIETTE ONTKOMEN ANTON GIRARDI AAN HET NOODLOT IS NIET TE ONTKOMEN Vertaling door 1. Tersteeg van Das Schicksal setzt den Hobe' an Anton Girardi AAN HET NOODLOT IS MET TF ONTKOMEN De Ievensroman van Alexander Girardi (cp UITGEVERIJ BOOT — 's-GRAVENHAGE Aan de nagedachtenis van mijn Vader, Alexander Girardi, gewijd, — Aan mijn vrouw, Elisabeth Charlotte Girardi Berliin, Winter 1940/41 PROLOOG. ....De mens heeft weinig van den vader, wanneer werkelcik de Hemel z0 vader is, — des te meer van zijn moeder (de Aarde). JOHANN NEPOMUK NESTROY. „Andredl... !" De voetstap van den Boer Johann Anton Girardi drukte zwaar op de planken vloer van zijn statige huis te Am- pezzo, in het land Tirol. Zij hielden stand onder zijn stap zonder te kraken, die planken, uit oude stammen van het Tiroolse bergwoud gezaagd en geschaafd, door de voorzichtige werkhand van zijn vader bewerkt en keurig precies tegen elkaar gelegd — geen tussenruimten waren er en geen kwastgaten waren er op die manier vakmanswerk was het, de arbeid van een man die huis en hof voor zijn kinderen en kindskinde- ren in orde had gehouden en daarbij tussen een zegen- spreuk en een spuw in de handen aan de toekomst gedacht. En het huis beloonde zijn moeite. Het stond, een eind van het dorp, eenzaam tussen bos en veld, trotseerde het weder en de storm, om het even of deze van de hemel omlaagzwierde of van de grenzen kwam aanblazen, zoals in die tijd, vijf jaren geleden, toen de kinderen en de grijsaards van deze bergwereld zich om de Iselvlag hadden geschaard en zich tegen een overmacht staande gehouden, voor zichzelf, voor hun nakomelingen en voor dit geheiligde, geliefde land Tirol... De man, die zo juist na harde arbeid op het veld over de drempel van dit huis stapte, was een werkzaam erfgenaam geworden van de vaderlijke grondslag voor hof en akker. Met hetzelfde vooruitziende bewustzijn van verantwoorde- 5 lijkheid voor hem die hem eenmaal zou aflossen, — voor zijn zoon. „Andredl...!" Verschrikt Het de boerin in de keuken de grote potlepel zakken; zelfs de oude kater die lui in het vensterkozijn lag uitgestrekt, spitste verstoord de oren, en de dienstmaagd boog haar hoofd nog dieper over de grote aarden schotel, waarin ze met bekwame handen de melk afroomde. De boer ging, zon_ der het gevolg van zijn roepen of te wachten, langzaam de woonkamer binnen. Voor de hoek waar het kruisbeeld hing ontblootte hij vroom het hoofd. Daarbij vieler zijn zwarte lokken op zijn door de zon ver- brand voorhoofd; bijna onvvillig vertrok de brede, enigs- zins grove mond zich tot een kort gebed wat zo behoor- de, dat behoorde nu eenmaal zo, en het zaaikoren stand goed, het weder was bestendig, — men kon gerust „de Heer zij gedankt" zeggen. En toch was de middelmatig grote stevige man, wiens merkwaardig fijn uitgevallen handen zo geheel niet wilden passen bij het algemene beeld van een eenvoudigen boer uit het gebergte, maar half bij zijn bezigheid. Terwij zijn lippen bijna klanldoos het „Weer gegroet, Maria" opdreun- den, keken zijn donkerbruine, warm glanzende ogen door het geopende venster de langzaam aanschemerende avond in. Daar stonden, met eigen hand getimmerd, stal, schuur en deel; de kleine tuin lichtte in schelle kleuren tussen de gebouwen op; daarachter strekten zich de velden uit, en verder omhoog, daar waar de kleine bergbeek over het witgewassen kiezel kabbelde, rezen mats en groen de weiden op. „'t Is een gezegend land!" mompelde de boer in zichzelf, nadat hij een kruis had gemaakt en van de hoek met het kruisbeeld naar het venster was gegaan. „Die beroerde jongen, die drommelse vlegel...!" zo ont- schoot het dadelijk daarop half geergerd, half weemoedig zijn mond; zwaar plooide zich een toornrimpel op zijn hoge, bijna edel te noemen voorhoofd. Het had hem moeite ge- 6 noeg gekost, zich hier op het vaderlijke erf te handhaven. Zijn bijnaam in het dorp luidde immers „de baron", en hij liet er zich iets op voorstaan, omdat hij het zelf menigmaal had doen blijken, daarbeneden in de dorpsherberg, dat zijn voorouders op Sicilie voorname, rijke edellieden waren geweest! Dat zich onder hen ook een welbekende toneelspeler 1) had bevonden, placht hij opzettelijk te verzwijgen. Wrevelig schudde de boer zijn hoofd: „Die Andredl, die kwajongen, die hier eenmaal als boer en heer de baas zou moeten zijn en het werk voortzetten, die wilde er nu al niets van weten! Niet op het veld was de kerel te gebrui- ken en niet in de stal! In de tuin kwam hij alleen als de aardbeien rijp werden! Maar wanneer er iets aan de ploeg of de eg viel te herstellen, dan deed hij dat met een vurige ijver." „'t Is toch maar een kruis... !" zeide de bergboer Johann Anton Girardi, en keerde zich met een zware schouderruk van het venster af. Daarna stapte hij nadenkend de kamer uit, wierp in het voorbijgaan het Mariabeeld een echt ver- wijtende blik toe en begaf zich naar de keuken. „Maria en Josef, Andredl, waar zat je nu toch weer?" vroeg intussen de boerin Magdalena, geboren Zardini, den glunderen achtjarigen jongen, die zich vertrouwelijk tegen haar heup aandrukte en nieuwsgierig naar het fijnroeren van de vetballetjes keek. De slanke vrouw zuchtte bedrukt en zette de dampende schotel op de grote houten tafel in de kamer, die de meid intussen schoongemaakt en bijgeschoven had. 1) Lord Hamilton weet in zijn reisbeschrijvingen van een Giuseppe Girardi to vertellen, die omstreeks 1700 als bijzonder geliefd toneelspeler in Milaan zou hebben gewoond. Hamilton schrijft dat deze komische acteur een bijzon- der sterke indruk op hem had gemaakt, omdat by „met de eenvoudigste middelen de mensen aan het lachen en ook aan het huilen kon brengen." — Voorts verhaalt Hamilton dat deze Giuseppe Girardi, in tegenstelling met het anders zo lichtzinnige comediantenvolk, een buitengewoon zuinige man was, die zich later zelfs een zomerverblijf in de nabijheid van Milaan kon aan- schaffen — twee eigenschappen die na ongeveer tweehonderd jaren bij Alexander Girardi eveneens herhaaldelijk werden opgemerkt. Het bewijs van een directe afstamming van dezen Giuseppe Girardi kon evenwel niet worden geleverd. 7 „Gezegende maaltijd!” Zacht legde de boer na het zwijgend verorberde maal zijn houten lepel op zijn bord neer. „De Heer zij gedankt!" Vlug ruimde de meld de tafel of en verliet de kamer. Andredl, de kleine zondebok, keek schuw op naar zijn gestrengen vader. Schuchter en toch een beetje driest klonk de vraag die hij sedert weken op de lippen had: „Heeft vader wat gehoord valimeneer Hitzinger?" De boer keek zijn jongen een poos in de smekend open- gesperde ogen. Treurige berusting lag in zijn stem then hij daarna, half tot de boerin, half langs haar heen, op zijn overdachte, rustige manier deze woorden de kamer in sprak: „Hitzinger heeft geschreven! De jongen zou bij den meester kleinsmid Ringhofer in de leer kunnen komen! In Knittelfeld. Dat ligt in het Stiermarkse." — „In Gods- naam, dan moet hij maar gaan als het zover zijn zal...," voegde hij er nog halfluid bij. „Ze ver weg, Here God in de hemel, zo ver weg..." was alles wat de boerin uitbracht. De jongen hield zijn hoofd gebogen. Misschien wilde hij voor zijn vader de blijdschap ver- bergen die uit zijn ogen straalde; misschien schaamde hij zich een weinig over zijn onstuimige verlangen naar de bankschroef en het smidsvuur... Een kind was hij nog, de kleine Andredl... Maar kinderinstincten vergissen zich widen. En voor de speelse fantasie van het kind, die uit zandhopen ridder- burchten doet verrijzen, kan een beroete smederij een koningspaleis worden. Want alleen een rein kindergemoed heeft de moed zelf- zuchtig te zijn zonder door bewustzijn van schuld te worden nedergedrukt. De boer stond Zwijgend verliet hij de kamer. Toen hij daarbij langs den jongen kwam, streek hij, zonder ernaar te kijken, met 8 zijn ruwe hand over het krullende zachte haar van den knaap. Voor het huis ging hij daarna op de smile houten bank zitten. Zijn ogen dwaalden peinzend naar de berghoogten en weer naar beneden, over de weiden naar het vrucht- bare dal. De klokken van de naburige dorpskerk luidden de vesper. De ondergaande zon overtrok de top van de Monte Pramaggiore met een glanzend avondrood. Zacht stierf de laatste klokketoon weg in de stile vrede van het rustig ademende landschap. Men schreef het jaar eenduizend achthonderdenvijftien... ...De kleine huiseigenaar 1) Josef Spindler sneed zorg- vuldig de eerste rozen of in het tuintje voor zijn kleine buitenhuisje te Oberlimbach, in Stiermarken, en schikte ze brommende tot een eenvoudige ruiker. Om elf uur was hem een gezond meisje geboren, en over een uur, om halfvier, zou de doop worden verricht. Alles goed en wel wat de vrouwen bij een geboorte op touw zetten, zo overdacht hij bij zijn werk, maar de oude vrouw van den „Rath", zijn schoonmoeder, deed van het goede toch wel wat te veel. Wat trouwens al voor een deftigdoenerij! „Huisjesbezitter is mijn schoonzoon!" zo had ze den hulpgeestelijke opgegeven die de gegevens voor het register van de parochie Neudau had aangenomen! Huisjes- bezitter... ! Sedert onheuglijke tijden had dat huiseigenaar geheten! Maar de vrouwen, die... Verder kwam hij niet met zijn gemelijke overdenking, want buiten de heg reed juist het pastoorsrijtuig voor. Zijn Eerwaarde, de pastoor Josef Preising uit Neudau, stapte omslachtig uit het van ouderdom zwakke voertuig en kwam de tuin in. Hij scheen haast te hebben, want hij liet op zijn „in eeuwigheid, amen!", dat hij op het vriende- lijke „geloofd zij Jesus Christus!" van den huiseigenaar 1) „Kleinhausler", dorpeling, die wel een huisje, maar geen land bezit. 9 ten antwoord moest geven, dadelijk de vraag naar de naam van het kind volgen.