92-660

provinsje fiyslan provincie fiiesland

Kansen voor cultuurtoerisme in

/f- Boekmanstichting - Bibliotheek Herengracht 415 - 1017 BP Arnsterdam telefoorVad05/3BV''80?^3T^>-"2

KANSEN VOOR CULTUURTOERISME IN FRIESLAND

.BttïWotheeK eoe«"-!ÏÏfr^

Rapportnummer: 189.

Rapporteur: Tom van der Meulen plan.bnp.

Provincie Friesland. Afdeling Onderzoek.

Leeuwarden, maart 1992 \

^-^£ASó ■'

COLOFON.

Layout: Aline Struiksma Uitvoering cultuurhistorische kaart: Bauke Vliegendehond WOORD VOORAF. .«^ansticv^^'^^ ®*^

Te\. Ö243739 Hoewel cultuurtoerisme al weer enige tijd in de belangstelling staat, heeft op provinciaal niveau daarnaar nog weinig gericht onderzoek plaatsgevonden. Dat betekent dat er hier wat gepionierd is op een terrein, dat tot nu toe vooral op natioüaal niveau, en, meer nog, op plaatselijk niveau aandacht heeft gekregen. Een provinciale benadering moet daar wat tussen door laveren. Dat is in dit geval vergemakkelijkt door het feit, dat er een provinciaal Fries Cultuurtoeristisch Ontwikkelings- en Actieplan (september 1991) ligt. Dit onderzoek is bedoeld om een aantal in dat plan voorkomende kennislacunes op te vullen. Dat wil niet zeggen dat dat plan daarmee nog niet rijp was, wel kan een aantal in dat plan genoemde onderwerpen en idealen mogelijk, na het uitvoeren van het onderzoek, wat beter op hun realiseerbaarheid beoordeeld worden.

Zonder de medewerking van een groot aantal personen zou dit onderzoek niet uitvoerbaar zijn geweest.

- In de eerste plaats zijn dat de heren R.A. van Lieshout (B.V. Marktview te Amsterdam) en K. van der Most (Nederlands Bureau voor Toerisme te Leidschendam) die verantwoorde- lijk waren voor het enquêteren van een steekproef uit respectievelijk in Friesland verkeren- de verblijfstoeristen en de Nederlandse bevolking als geheel. - In de tweede plaats zijn dat mevr. A.Y. Hamer en mevr. A.M. Raukema (Monument van de Maand), dhr. W.H. Harders (Stichting Komwerderzand), dhr. R. Oosting (Aldfears Erf), dhr. W. van Straten (Museum Jopie Huisman), mevr. E. Taselaar (Fries Museum), en dhr. P. Vellinga (lepenloftspul Jorwerd), die hun medewerking gaven bij het (doen) enquêteren van bezoekers van diverse culturele attracties en evenementen. - In de derde plaats Willie van der Galiën, die het invoerprogramma maakte en de statisti- sche bewerking van de gegevens voor haar rekening nam; Karin Kuipers, die de data- invoer verzorgde; Bonne Bruinsma die adressenbestanden aanleverde; en André Vellema die als vakantiewerker de nodige interviews heeft afgenomen. - In de vierde plaats Jacob van der Vaart (Fryske Akademy), Geert Lantinga en Tjitte Piebenga die het hoofdstuk over het cultuurlandschap van nuttig commentaar hebben voorzien. - Vanuit de beleidsafdelingen is dit onderzoek begeleid door Rienk Terpstra (Bouwen en Wonen), Wobbe van der Vegt (Recreatie en Toerisme) en Jannewietske de Vries (Cultuur en Onderwijs). Door hun waardevolle suggesties en kritische opmerkingen heeft het verhaal aan kracht gewonnen. - Huub Dormans heeft tijdens mijn vakantie de supervisie over het onderzoek op zich genomen. Hij en Henny Löwik hebben de tekst nog aan een kritische toets onderworpen.

Tom van der Meulen. INHOUDSOPGAVE. öoe^^^^S^VN^A^^^^aïo Bladzyde.

1. Inleiding 1

2. Probleemstelling 5

3. Friesland als cultuurhistorisch erfgoed; een schets van de ontwikkeling van het cultuurlandschap 7

3.1. Inleiding 7 3.2. De nederzettingsgeschiedenis van Friesland in kort bestek 9

3.2.1 De terpentijd en eerder 9 3.2.2. Latere ontwikkelingen in het terpengebied 11 3.2.3. De gebieden met opstrekkende verkaveling; aanzetten vanuit het terpengebied 12 3.2.4. De klassieke wegdorpen met doorgaande verkaveling 13 3.2.5. Esdorpen 15 3.2.6. Latere ontwikkelingen in het gebied van de doorgaande verkaveling: veenkoloniën, laagveen- ontginningen en heidedorpen 16 3.2.7. Steden en vlekken 17 3.2.8. De cultuurhistorische kaart 18

4. De cultuurhistorische markt 21

4.1. Inleiding 21 4.2. Operationalisering van het cultuurtoeristisch potentieel 22 4.3. Overwegingen bij het met vakantie gaan: leef(vakantie)stijlen 24 4.4. Interesse in de gebouwde omgeving 29 4.5. Het effectieve bezoek aan Friesland 32 4.6. De mensen die Friesland links lieten liggen 37 Bladzijde.

5. De verblijfstoeristen 41

5.1. Inleiding 41 5.2. De onderzoekspopulatie 41 5.3. Enkele kenmerken van de verblijfstoeristen 46 5.4. Overwegingen bij het met vakantie gaan 49 5.5. Interesse in elementen van de gebouwde omgeving 54 5.6. Keuze voor Friesland als vakantieprovincie 56 5.7. Uitgevoerde en geplande activiteiten 58 5.8. De bekendheid met diverse attracties in Friesland; waardering 66

6. Attracties 73

6.1. Inleiding 73 6.2. Het profiel van de bezoekers 74 6.3. Het daadwerkelijk bezoek 77 6.4. Publiciteit 78 6.5. Waardering van diverse aspecten per attractie en 'over all' waardering 79 6.6. Hoedanigheid en herkomst van de bezoekers 82

7. Samenvatting en conclusies 85

7.1. Kort overzicht van de resultaten 85 7.2. Betekenis van de conclusies voor het beleid 88

Literatuur 91

Bijlagen 95 HOOFDSTUK 1. INLEIDING.

Cultuurtoerisme is een woord dat een kleine toelichting behoeft. Het is een term die de laatste tijd veelvuldig wordt gebruikt. Het lijkt alsof met dit woord weer een nieuwe 'markt' in de toeristische sector wordt aangeboord, een sector waar het ontwikkelen van nieuwe begrippen en slogans welhaast tot de wezenskenmerken lijkt te behoren. Nog maar enkele jaren geleden werden we geconfronteerd met een 'toeristisch produkt' dat kwaliteitsverbete- ring en een betere marketing verdiende, - en tot in Bokwerd is daaraan gewerkt - nu zitten we met het 'cultuurtoerisme'. We zien in academische proefschriften slogans uit de marke- ting mix (produkt, place, price, promotion) als de hoogste wijsheden gepresenteerd worden in het aan de man en vrouw brengen van monumentale binnensteden (Jansen-Verbeke 1988). Economische Zaken (1990) ziet in 'cultuurtoerisme' een nieuwe bron van inkomstenverwer- ving voor Nederland, maar het is niet denkbeeldig dat hiermee voor een deel nieuwe wijn in oude zakken wordt gedaan: een goed ingericht terras met een aantrekkelijke spijskaart in een beschermd stadsgezicht voor een eersterangsmonument met een goede operavoorstelling na afloop en een vermoeiend museumbezoek vooraf kan men met recht een cultuurtoeristische activiteit noemen, maar de vraag is, in hoeverre hier nu van een wezenlijk andere tijdsbeste- ding sprake is dan in de periode waarin het 'cultuurtoerisme' nog niet tot de woordenschat behoorde. Cultuurtoerisme - en ik schrijf het nu maar verder zonder quootjes - is als verschijnsel niet iets van de laatste tijd. Eigenlijk kan men zeggen dat cultuurtoerisme aan de wieg heeft gestaan van het toerisme zoals we dat vandaag de dag keimen. Vanuit Westeuropa trokken jonge mensen naar de antieke wereld om zo gevormd te worden tot wereldburgers. Dit was aanvankelijk in het bijzonder voorbehouden aan de cultuurdragers(-vormers) bij uitstek: kunstenaars en op te merken valt dat de reis vooral ook bedoeld was om zijn 'vormende' karakter. Maar een toeristisch-recreatief element zal zeker niet ontbroken hebben. De reizen werden in principe op individuele basis gedaan. Met de schuchtere opkomst van het massatoerisme in de negentiende eeuw - men denke aan organisaties als die van Thomas Cook - was ook het culturele aspect van de reis van groot belang. Men ging primair om nieuwe indrukken op te doen, niet zozeer om zich te recreëren, men wenste de pyramides van Egypte, het Partenon en het Forum Romanum met eigen ogen te ervaren.

Zoals gezegd is de belangstelling voor het cultuurtoerisme recent opgeleefd. En nieuw is (als zodanig in ieder geval bedoeld) een meer gerichte promotionele benadering. Daaraan zitten twee kanten. In de eerste plaats, dat deze soms eenzijdig vanuit de puur recreatief-toeristische sector plaats vindt, met daarbij het gevaar van een onvoldoende oog voor juist het culturele aspect. Dit laatste lijkt dan nogal eens als schaamlap te dienen voor puur commercieel gewin: een scheutje cultuur doet 'het produkt' aan waarde toenemen. Mogelijk is dit de geest van de tijd. Daarin is dit verschijnsel dan wel des te verdachter. Onvoldoende komt zo naar voren. dat cultuur iets is van vormgeving, van kiezen, van reflectie, van bewustwording van kwaliteit. De trend van de commercialisering van cultuur is ingezet met het van overheidszij- de aandringen op het stimuleren van culturele activiteiten door het bedrijfsleven. Dat heeft op zichzelf een goede zijde, in die zin dat inderdaad bij het bedrijfsleven kapitalen liggen te wachten op een nuttige bestemming. En het is ook niet de grootste zonde wanneer het bedrijfsleven in een culturele besteding een promotioneel aspect herkent en exploiteert. En met Pleij (1991) kan men van mening zijn dat een overheidsmecenaat zeker aan dezelfde, of misschien nog wel sterkere verleidingen bloot staat dan dat van particulieren, waimeer wordt bedacht hoe Hilversum met de verkoop van een Mondriaan de gemeentebegroting probeerde te sluiten of Schiedam het gemeentemuseum in goudgeld probeerde om te zetten. Daarbij kan het bedrijfsleven zich ook niet permitteren met 'conformistische confectiekunst' te komen, waarmee het zich grenzeloos belachelijk zou maken. Maar verleggen we de aandacht van mecenaat naar omzetvergroting, dan dreigt er gevaar. Bedenkelijk wordt het wanneer omzet en aantal de hoofdrol gaan spelen. Dat de kwaliteit van steden wordt afgemeten aan hun kansen voor het bedrijfsleven. Dat kunst 'gelikt' gaat worden om zo te behagen. Dat de kwaliteit wordt uitgemeten in toegevoegde waarde, aantallen bezoekers, of andere kwantitei- ten. Dat, kortom, cultuurtoerisme een topic is omdat het zo goed is voor de economie. Vertaald voor Friesland: dat cultuur zo goed is voor het vestigingsklimaat, voor de toeristische bestedingen en voor de economie van de provincie in het algemeen. Natuurlijk, men kan waardering opbrengen voor het aangrijpen van mogelijkheden tot verbetering van allerlei zaken, ook met gebruikmaking van misschien daarvoor minder voor de hand liggende middelen, zoals artefacten die primair een waarde hebben in zichzelf, maar dat laatste moet hoe dan ook niet worden ondergesneeuwd. Daar staat natuurlijk naast dat een 'eigen waarde' soms enige economische ondersteuning nodig heeft, of in ieder geval goed kan gebruiken, en in zoverre is de tegenstelling tussen 'cultuur' en 'economie' ook niet houdbaar.

De andere kant van het cultuurtoerisme is de invalshoek vanuit het culturele aspect. Het cultuurbezit is in veel opzichten een 'sluimerend' bezit, in die zin dat het nog bij velen onvoldoende leeft. Het kan de kwaliteit van het bestaan verhogen wanneer men zich meer bewust daarin begeeft of beweegt. De zaak is in essentie eenvoudig: cultuur is een zaak van inrichting, van vormgeving, van waarden, van kwaliteit, en die kan zowel worden bevorderd als aangetast door economische en toeristische ontwikkelingen die, hoezeer op zichzelf eveneens door reflectie op waarden en kwaliteit ingegeven, vaak de neiging hebben een eigen leven te gaan leiden en een structurele bedreiging te vormen voor de 'leefwereld' in habermasiaanse zin. Mensen worden daarmee van subject tot object. Voorzover cultuur en toerisme iets gemeenschappelijks hebben in 'gereflecteerde ontmoeting' valt de stelling te wagen dat cultuurtoerisme in zijn meest pregnante vorm de toerist bepaalt bij de betrek- kelijkheid van eigen bestaan, de confrontatie met andere oplossingen van praktische vragen aangaat en zelf zo verrijkt, want bewuster gemaakt huiswaarts keert. In een zeer elementaire vorm valt dit al waar te nemen bij de toegenomen wijnconsumptie in Nederland die alom wordt toegeschreven aan het vakantie houden in Frankrijk.

-2- In dit onderzoek zal het cultuurtoerisme op een relatief beperkte manier worden geoperatio- naliseerd. Daarbij valt een vrij sterk accent op het 'beleven' van de gebouwde omgeving, waarbij met name - maar niet uitsluitend - aan monumentale bouwwerken en ensembles gedacht wordt. Deze zijn onderwerp van een conserveringsbeleid. Cultuur en cultuurbehoud is uiteraard niet hetzelfde. Cultuur is een zaak van vormgeven, cultuurbehoud is - als deel daarvan - een zaak van (selectief) conserveren. Daarbij moet uitdrukkelijk worden bedacht dat iets niet waardevol is omdat het oud is, of omdat de wordingsgeschiedenins zo helder uit het landschap (het opengeslagen boek van de geograaf) of het (beschermd) stadsgezicht te lezen is, maar omdat om welke reden dan ook behoud op prijs wordt gesteld, het te behouden object als zinvol in de leefomgeving wordt ervaren. Behoud van iets is een keus, die thans gemaakt wordt, en waarop eventueel kan worden teruggekomen.

Daarmee is cultuurbehoud ook wat anders dan nostalgie, dat geboren wordt uit angst of onwil nieuwe uitdagingen aan te gaan. Zoals gezegd ligt het accent op de gebouwde omgeving. Maar bezoek aan museum en theater wordt in het onderzoek wel meegenomen.

Selectief behoud van de gebouwde omgeving kan worden bevorderd door die omgeving een plaats te geven in bestaande of mogelijk nog te ontwikkelen economische processen. Die omgeving wordt daarmee een resource, krijgt economische marktwaarde, en behoud wordt zo bevorderd. Iets wat gebruikt wordt heeft waarde, een leegstaand en in verval geraakt gebouw of een losse coulies kan slechts deernis opwekken, en heeft hooguit nog iets schilderachtigs over zich. Moeilijk is het overigens, te bepalen wat de economische waarde van monumenten precies inhoudt, en hoe een bepaalde investering kan worden verantwoord tegen het licht van te verwachten revenuen. Monumentenzorg kan grote kapitalen investeren in het opknappen van een monument, dat vervolgens drommen toeristen trekt die alleen maar een grote behoefte hebben aan parkeerplaatsen. De vraag is dan gerechtvaardigd of dit het beoogde resultaat van de restauratie was. Menige monumentrijke gemeente heeft de artikel 12-status bereikt doordat de gebouwde omgeving veel investeringen vergde, terwijl de opbrengsten slechts in de buidel van de horeca terecht kwamen. (Van Dun 1991).

Hoewel cultuur in feite alles omvat wat aan menselijke verworvenheden te denken valt, wordt in dit onderzoek cultuur vooral gezien als een meer bewuste gerichtheid van recreatief gedrag, althans 'vrijetijdsgedrag' op culturele zaken als gebouwde (en ongebouwde, zij het wel ingerichte) omgeving, museumbezoek, bezoek van tentoonstellingen, theater en dergelijke, dit in tegenstelling tot dat recreatief gedrag dat zich alleen richt op het ervaren van de natuur in de meest brede zin van het woord, het bezoeken van dans- en drinkgelegen- heden of het slechts verblijven op campings of op boten. Daarbij wordt onder recreatief gedrag verstaan het gedrag van verblijfsrecreanten en eventueel dagjesmensen. Vrijetijdsbe- steding van de sedentaire Friese bevolking is natuurlijk ook als recreatief gedrag te zien, maar valt als zodanig wat buiten het bereik van dit onderzoek. Wel zal, door enquêtering bij een aantal attractiepunten, een indruk worden verkregen van het relatief belang van de Friese bevolking versus dat van niet-Friese verblijfstoeristen en dagjesmensen in het bezoek aan

-3- dergelijke elementen. Uit onderzoek van Van der Vegt (1986) blijkt overigens dat in het totale vrijetijdsgedrag van de Friese bevolking een 'cultuurtoeristisch' element als het bezoeken/bezichtigen van steden en dorpen slechts een bescheiden plaats inneemt. Daarbij moet wel worden bedacht dat dit onderzoek gericht was op de openluchtrecreatie, en een beroep deed op de respondenten, zich activiteiten te herinneren die in de zomerperiode zijn gedaan. Deze activiteiten waren zodanig voorgecodeerd, dat museum- en theaterbezoek (immers in overdekte accommodaties) geen kans maakten in het activiteitenpatroon opgeno- men te worden. Het onderzoek was er op gericht mogelijke tekorten in de dagrecreatieve sfeer op het spoor te komen, en richtte zich uitdrukkelijk niet op cultuurtoeristische activiteiten, zoals het onderzoek, waarvan hier verslag wordt gedaan.

Dit verslag zal, mogelijk in tegenstelling met hierboven gewekte verwachtingen, nogal een kwantitatief karakter hebben; dat is niet om iets af te doen aan de kritiek op benaderingen van cultuurtoerisme die slechts gekenmerkt worden door volume en getal, maar omdat de voorliggende vraag (waarover in het volgende hoofdstuk meer) in grote lijnen een kwantita- tief antwoord vereist. Een verdere vertaling van de uitkomsten in beleid zal, zo zal uit de conclusies blijken, veel meer een kwalitatief karakter hebben dan een, dat is gericht op vergroting van de aantallen toeristen, die op zichzelf overigens welkom zijn.

Aldfears Erf: Museumboerderij De Izeren Kou, Allingawier. Foto: W. Walta

-4- HOOFDSTUK 2. PROBLEEMSTELLING.

De provincie Friesland heeft een plan ontwikkeld met betrekking tot het cultuurtoerisme, het Fries Cultuurtoeristisch Ontwikkelings- en Actieplan, in het vervolg kortweg te noemen het FCT-plan. Dit plan is in 1991 als ontwerp vastgesteld; de definitieve vaststelling is voorzien in april 1992.

Met het plan wordt beoogd een brug te slaan tussen het in Friesland aanwezige toeristische potentieel aan de ene kant, en het cultureel aanbod aan de andere kant. In het FCTplan wordt dit als de centrale doelstelling omschreven: "Meer samenhang te brengen in de culturele (-toeristische) voorzieningen en activiteiten, waardoor een meerwaarde ontstaat die in toeristische zin benut kan en moet worden" (pag.3).

Het actieplan richt zich in eerste instantie op een aantal gebieden, waar zowel veel bezoekers aanwezig zijn, als ook sprake is van een groot cultureel aanbod: * het Merengebied in Zuid-West Friesland * het Merengebied in Midden Friesland. De as Harlingen-Franeker-Leeuwarden-Dokkum en de driehoek Sneek-Bolsward-Workum spelen hier een belangrijke rol.

In tweede instantie zal aan het Stedelijk Knooppunt Leeuwarden en Stadsgewest Leeuwarden aandacht worden geschonken. Tenslotte zal de aandacht gericht worden op het Noorden en Noord-Westen van de provincie. Van cultuurtoeristische voorzieningen is hier (in beperkte zin) sprake, maar veel bezoekers zijn er (nog) niet.

Voor deze vier gebieden noemt het FCTplan een aantal zaken waaraan verdere aandacht zal moeten worden geschonken en die verder zullen moeten worden ontwikkeld. Gedacht wordt aan het ontwikkelen van routes, informatievoorzieningen, bezoekerscentra, overleg met participanten en dergelijke.

De probleemstelling van het onderzoek, waarvan hier het verslag wordt gedaan, is in wezen zeer eenvoudig. De vraag is simpelweg, wat de interesse is van de verblijfsrecreanten in het culturele aanbod van Friesland en wat de mogelijkheden tot vergroting van de belangstelling zijn, mede gezien in het licht van zaken als seizoensverlenging.

Wat de eerste vraag betreft is er duidelijk sprake van een beperkte doelgroep: de (huidige) verblijfsrecreanten in Friesland. Deze beperking is welbewust gekozen; zij is ingegeven door de passage in het FCTplan dat het plan zich richt op de eigen bevolking en de reeds in de provincie aanwezige bezoekers (pag 17). Ook uitgesloten zijn de Waddeneilanden. Het FCTplan (en dus ook dit onderzoek) richt zich uitdrukkelijk op continentaal Friesland.

-5- De tweede vraag moet, in het raam van dit onderzoek, niet worden opgevat als een 'promotievraag': uiteraard mag men ervan uitgaan dat door een gericht promotiebeleid de belangstelling voor het cultureel erfgoed zal toenemen. Hier gaat het veeleer om de vraag hoe groot potentiële doelgroepen zijn, en in hoeverre verblijfsrecreanten mobiel dan wel te mobiliseren zijn ook 'een scheut cultuur in hun vakantie te doen'.

De vragen zijn beantwoord aan de hand van een onderzoek dat in essentie op drie poten staat:

- In de eerste plaats een marktverkenning onder de Nederlandse bevolking, ter bepaling van het potentieel aan cultureel geïnteresseerde toeristen. Hiervan zal in hoofdstuk 4 verslag worden gedaan. - In de tweede plaats een onderzoek onder de in Friesland verblijvende toeristen naar hun culturele interesse en hun mogelijk bezoek van culturele attracties. Hiervan wordt in hoofd- stuk 5 verslag gedaan. - In de derde plaats een enquête onder bezoekers van een aantal culturele attracties in Friesland. Hiermee wordt een beeld verkregen van de aantrekkingskracht van deze attracties op toeristen enerzijds en bewoners van Friesland anderzijds, terwijl ook waarde- ringen op diverse aspecten van die attracties aan bod komen. Hoofdstuk 6 geeft een weergave van de bevindingen.

Eerst zal echter een korte schets worden gegeven van het cultuurhistorisch erfgoed, met name naar zijn nederzettingsgeografische aspecten. Dit vormt de historisch-ruimtelijke context van het cultuurtoeristisch aanbod van Friesland, en maakt hopelijk het een en ander duidelijk over de ruimtelijke geleding van Friesland als geheel.

De lezer die uitsluitend is geïnteresseerd in de resultaten van het onderzoek kan verder naar hoofdstuk 4.

-6- HOOFDSTUK 3. FRIESLAND ALS CULTUURfflSTORISCH ERF- GOED: EEN SCHETS VAN DE ONTWIKKE- LING VAN HET CULTUURLANDSCHAP.

3.1. INLEIDING.

Friesland is een unieke provincie. Nergens is in Nederland over een relatief zo kleine opper- vlakte zo'n grote verscheidenheid aan cultuurlandschappen aanwezig. En daarbij zijn deze landschappen dan ook nog van een gaafheid, die elders, in gebieden met een meer stedelijke dynamiek, grotendeels verloren is gegaan. Dat wil niet zeggen dat ook in Friesland het spook van de modernisering van de cultuurlandschappen niet heeft rondgewaard. Vergelij- king van de kaarten in de atlas van Eekhoff (1849-1859) en de Historische Atlas Friesland (met topografische kaarten uit ca. 1930) met de huidige situatie leert dat er veel is ontgonnen en herverkaveld, dat veel stroompjes zijn rechtgetrokken, dat veel onverharde wegen zijn verhard, dat veel vaarten en sloten zijn gedempt en dat er talrijke nieuwe wegen zijn aangelegd op plaatsen waar eerder niet van een pad, laan of reed sprake was. Dat is natuur- lijk niet allemaal verlies. Ruilverkavelingsprojecten, landverbeteringsprojecten als bij Jubbega en Boornbergum in de jaren dertig (waar hoogwaardigheidsbekleders als minister J.B. Kan zich tussen de weinig welvarende Jubbegaasters lieten fotograferen) hebben ook veel goeds gebracht, en niet in het minst voor de zittende bevolking, die in achtergebleven landschappen verblijf hield en zich soms door onregelmatig werk in leven trachtte te houden. Wat dit betreft moet dan ook worden vastgesteld dat een landschappelijke setting - en dat geldt ook voor de dorpen en steden, die in dat landschap ingebed zijn - in de eerste plaats hun betekenis ontlenen aan het feit dat het de woonplaats, het woongebied is voor een bevolking. De franse geograaf Albert Demangeon heeft in dezen naam gemaakt door bewoning en cultuurlandschap in een functioneel verband te zien. Een landschap staat niet opzichzelf, maar is uitdrukking van het streven van een wonende bevolking naar een zo optimaal mogelijke inrichting van zijn woonmilieu. En ook niet moet uit het oog worden verloren dat cultuurlandschappen zich ook door de tijd heen aan veranderende eisen van de bevolking hebben aangepast. De verschillen tussen de Eekhoffatlas en de atlas uit 1930 zijn zeker van een vergelijkbare omvang als die van de Bonneprojectie en de huidige situatie. In het midden van de vorige eeuw was de vervening in het midden en zuiden van Friesland nog volop aan de gang, was er nog een Makkumer, Parregaaster en Workumer Meer, lagen de heidevelden achter Bergum, Opeinde, Drachten en Gorredijk nog voor wild; dorpen als Noordbergum, Zwaagwesteinde, De Tike, Houtigehage, Harkema-Opeinde, Boelenslaan en dergelijke bestonden nog niet of nauwelijks. Dus naast verlies van landschappelijke waarden, die zich achteraf trouwens altijd gemakkelijker laten benoemen en herkennen dan in eigentijds perspectief, is er ook sprake van winst.

-7- Die winst is bij de zojuist genoemde kleine droogmakerijen overigens maar betrekkelijk, want door het ontbreken van eigen ringvaarten en ringdijken (de bekadingen waren van de 'oude' poldertjes en molenkriten) hadden de droogmakerijen veel last van kwel en lozingen van het 'oude land'.

Landschappelijke waarden als zodanig hebben trouwens in onze tijd meer betekenis op zichzelf gekregen, waar ze vroeger veelal, met name op het platteland, direct voortvloeiden uit een agrarische bedrijfsvoering, en als zodanig niet zozeer bedoeld, als wel gegeven waren. Thans, met het rationaliseren van de agrarische productie, hier en daar in relatieno- tagebieden gemutileerd door beheersregelingen, aangepaste waterpeilen en meer of minder geslaagde planologische regelgeving, krijgen landschappelijke waarden meer betekenis op zichzelf - uiteraard door mensen verleend. Men kan zeggen dat door allerlei processen van functionele en mentale schaalvergroting - dit moet men letterlijk, in de geografische zin van het woord opvatten - het 'woongebied' van de mensen is vergroot, rafeliger ook is geworden, gedifferentieerder en tegelijk ook gevarieerder in betekenis. Waar vroeger een agrarisch cultuurlandschap in het kader van de dorpsgemeenschap, overigens al snel overschreden door de economische wereldconjunctuur waar het gaat om productie voor de export, uitsluitend economische betekenis had als productiemiddel, zo heeft datzelfde landschap thans ook betekenis in natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve zin, zij het dan niet uitsluitend voor de inwoners van een bepaald dorp of verzameling boerderijen, maar voor een breder geografisch samenwoningscomplex als de provincie Friesland of zelfs Nederland of Europa. Een samenwoningscomplex dat naar zijn aard een grote variëteit kent, verschillende subsystemen die op elkaar zijn betrokken, die een verschillend betekenis geven aan delen van systemen die eerder op de schaal van de platte- landsnederzetting rechtstreeks op elkaar waren betrokken. Om het concreet te maken: waar vroeger de hooilanden in een boerendorp slechts economische betekenis hadden binnen het totaal van de agrarische bedrijfsvoering van individuele boeren in een dorp, hebben deze thans ook, en soms uitsluitend natuurwetenschappelijke betekenis voor kringen die mogelijk in het naastliggende dorp geen, en in verafgelegen oorden elders in het land wel leden kennen. Met andere woorden: het dorp heeft als integratiekader betekenis verloren, de ruimtelijke elementen in en rond een dorp zijn elk voor zich in verschillende, en op een verschillend schaalniveau fiinctionerende systemen opgenomen. Een natuurgebiedje is in beheer bij een landelijke instelling, een lapje bouwgrond is opgekocht door een Leeuwarder projectontwikkelaar, de agrarische cultuurgrond is productiemiddel voor de nederlandse en europese markt, het dorp heeft vooral een woonfunctie voor een nabijgelegen grotere plaats, alleen de schoolmeester, de dominee, de dorpshuisbeheerder en de winkelier zijn met het agrarisch loonbedrijf nog de mensen die ook wat hun werk betreft vooral op het dorp betrokken zijn. Het plaatselijk beschermd dorpsgezicht trekt nog een enkele toerist, en dat zouden er mogelijk meer kunnen zijn. Er heeft, in de woorden van Jan Romein, een 'ver- gruizing' van het wereldbeeld, pardon dorpsbeeid plaatsgevonden. Tot zo ver in grote lijnen een schets van ontwikkelingen op het platteland. Voor de stedelijke gebieden is een dergelijk verhaal te houden. Functiewijziging, betekenisverande- ring, herwaardering van soms geïsoleerde historische objecten of ensembles, pogingen deze een rol te laten spelen in een actuele context, zijn hier ook aan de orde van de dag. Het FCT-plan heeft zo bijvoorbeeld het uitdrukkelijke doel het monumentenbestand een economische functie te geven en dit (mede) zo voor verval te behoeden. Men kan dit breder zien. Zo lang er steden en dorpen zijn, is er ook stads- en dorpsvernieuwing geweest. Voortdurend staan mensen voor de keus te beslissen hoe ze hun woonomgeving in willen richten, hoe deze kwaliteit moet krijgen dan wel behouden en in hoeverre dit gerealiseerd kan worden door selectief behoud van het bestaande dan wel door rigoreuzere ingrepen. Daarbij moet het begrip woonmilieu niet eng worden opgevat (dat wil zeggen 'wonen' moet ruim worden gezien), en ook moet dit niet beperkt worden tot de gebouwde of althans de fysieke omgeving. 'Cultuur' is geen luxe maar noodzaak. Tegen deze achtergrond zal de korte schets van de ontwikkeling van het cultuurlandschap in Friesland bezien moeten worden: het is niet meer dan een schets van de fysiek-ruimtelijke context; en wat er niet staat is mogelijk nog belangrijker dan wat er wel staat.

3.2. DE NEDERZETTINGSGESCHIEDENIS VAN FRIESLAND IN KORT BESTEK.

3.2.1. De terpentijd en eerder.

Als cultuurlandschap behoort Friesland tot de oudste delen van Nederland. Vanaf circa 500 voor Christus wordt het westelijk deel van het friese land bewoond door een bevolking die vermoedelijk vanuit Drente naar Friesland is gemigreerd. Deze bewoning laat zich herken- nen door het voorkomen van zogenaamd RuinenAVommels aardewerk, potten met een bepaalde geometrische versiering. De terpentijd eindigt rond 1000, waimeer de worden aangelegd. In bepaalde delen van het waddengebied (de Halligen bij Husum in Sleeswijk-Holstein) gaat de terpentijd tot op heden door. Er zijn aanwijzingen, te veronder- stellen dat de bewoning in de terpentijd de nodige schommelingen heeft ondergaan. Daarbij heeft men ook wel gedacht aan Angelsaksen die via de friese kust zijn overgestoken naar Engeland. Op zichzelf valt aan te nemen dat ook wel Friezen met de Angelsaksen zullen zijn gemigreerd. En de verwantschap van de friese en de engelse taal is ook niet zonder reden. Maar een ondubbelzinnig bewijs van de aanwezigheid van Angelsaksen in onze streken ontbreekt. Het grafveld van Besseburen, dat zowel crematies als inhumaties bevatte en in de discussie over het wel of niet voorkomen van Angelsaksen een belangrijke rol heeft gespeeld, behoeft zijn 'gemengde' populatie niet per se aan Angelsaksische invloeden te danken te hebben. Vermeldenswaard zijn nog de rijke vondsten uit de terp van Wijnaldum uit de achtste eeuw, die daar de woonplaats van een vroeg-middeleeuwse elite doen veronderstellen. Voor de terpentijd hebben ook al mensen in Friesland verkeerd. Met name in het oostelijk deel van de provincie zijn daarvan nog wel wat sporen gevonden in de vorm van vondsten uit het Paleolithicum (13000-8000 BC (Tjongercultuur), het Mesoliüiicum (8000-4000 BC) en het Neolithicum (4000-2000 BC). In het cultuurlandschap zijn de sporen echter weinig opvallend. Er is geen continuïteit met de huidige tijd. De grafheuvels die uit het Neolithicum en de Bronstijd dateren zijn reeds na het vertrek van de toenmalige bevolking 'gefossi- liseerd'. Vermeldenswaard is nog dat Friesland in een hunebed heeft gehad (Trechterbe- kercultuur, Neolithicum), dat in de vorige eeuw zijn bijdrage uitputtend heeft geleverd aan de wegverharding. Uit de bronstijd zijn uit Friesland enige bijlen bekend, opnieuw vooral in het zuidoostelijk deel van de provincie maar ook uit Suawoude. Vanaf 600 BC treedt de Uzertijd in, waarvan het begin in Friesland met de terpentijd samenvalt.

Terzijde wordt opgemerkt dat de these, als zouden de eerste Friese terpbewoners uit Drente afkomstig zijn in deze provincie niet allerwegen met gejuich is ontvangen. Sommigen zouden het liefst het scheppingsverhaal zo willen lezen, dat Adam een Fries zou zijn geweest en dat niet de Eufraat en de Tigris, maar de Boorn en de Tjonger de Paradijselijke rivieren zouden zijn geweest. Daarbij moet niet onvermeld blijven dat degene (P.C.J.A. Boeles) die de veronderstelling heeft geuit dat de eerste bewoners van Friesland uit Drente afkomstig waren in zijn houding ten opzichte van het fries ("Hoewel ik de gewoonte heb om Friese brieven onbeantwoord te laten..") niet onbesproken was.

De mensen die zich in (het later zo genoemde) Westergo en noordelijk Oostergo vestigden vonden daar een drooggevallen kwelder, waarop zij gingen wonen. Tot terpenbouw kwam het niet aanstonds. Veel nederzettingen zijn als vlaknederzetting begonnen. Later werden deze opgehoogd, een ophoging die zowel een opzettelijk (met behulp van op de kwelder gestoken zoden) als een onopzettelijk (door het niet verwijderen van afval) proces is geweest. In principe was er aanvankelijk sprake van verspreide bewoning, maar omstandig- heden als het verhogen van de zeespiegel brachten de noodzaak met zich mee de individuele huisterpen tot compacte ronde dorpsterpen te doen samenklonteren; zo kon men zich effectiever tegen het hoger water verdedigen. Allengs werd het gebied rond de terpdorpen meer systematisch in cultuur gebracht, wat verkaveling betreft sloot men veelal aan bij de prielen en kreken die in het voormalige kweldergebied liepen en zo een 'natuurlijke' afschei- ding vormden tussen de diverse grondbezittingen. Waar deze structuur ontbrak is niet zelden vanuit de (ronde) terp een radiale verkaveling in het land gelegd. Deze laat zich vooral in Groningen goed herkennen, maar is vanouds ook in een aantal terpdorpen in met name Noord-Oost Friesland aanwezig geweest. In Westergo en noordelijk Oostergo kenmerkt zich het cultuurlandschap door geconcentreerde bewoning in dorpen en ook wel verspreide bewoning op huisterpen, terwijl de cultuurgrond op een grillige wijze is verkaveld.

-10- 3.2.2. Latere ontwikkelingen in het terpengebied.

Nadat Friesland vanaf rond 1000 van dijken wordt voorzien is het mogelijk opnieuw in de gebieden buiten de terpen op het vlakke land boerderijen neer te zetten. 'Esachtige' (strepen) verkavelingen trof Obe Postma in de achttiende eeuw aan in onder andere akkerlanden bij Gaast en Ferwoude. Sommige dorpen (waaronder Gaast en Ferwoude) in het kleigebied kenden meenscharren, gemeenschappelijke weidegebieden; in het zandgebied (waarover hierna meer) zijn deze een meer vertrouwde verschijning. Deze 'hoevenelementen', die traditioneel een rode draad in het historisch nederzettingenonderzoek hebben gevormd (met als uitwas Keunings gedachte, het hele Nederlandse nederzettingenpatroon in meer of minder mate als gefrustreerde esdorpen te beschouwen, een voor de hand liggende visie vanuit Gronings-Drents perspectief), zijn overigens het resultaat van een al eeuwenlange ontwik- keling. Het reliëf gaf aanleiding de verschillende bedrijfsonderdelen los van elkaar te situeren.

De betekenis van de kloosters bij de ontginning moet niet worden overschat. Veel klooster- bezit is opgebouwd uit schenkingen van reeds ontgonnen cultuurgrond. Cistercienser kloosters als K^aarkamp, Bloemkamp en Gerkesklooster konden door toepassing van ontwateringstechnieken greep krijgen op aan uitwateringsstroompjes liggende gronden. Laatstgenoemd klooster heeft ook richting Lauwerszee offensieve bedijkingen uitgevoerd, en stichtte in het Surhuizumer veen een tweetal uithoven.

Een opmerkelijk element in het Friese landschap is de boezem van de voormalige Middel- zee. Deze reikte eertijds tot aan Bolsward, (Nijland is, de naam zegt het al, in de oude Middelzee ontstaan) en wordt tussen Sneek en Leeuwarden verdeeld door de Zwette, een water dat daarmee aangeeft tevens een grens (van Oostergo en Westergo) te zijn. In de Middelzee vindt men ten zuiden van Leeuwarden nauwelijks bebouwing: de aangeslibde gronden werden ingelijfd bij de aanpalende dorpen. Bij Bolsward en Scharnegoutum hadden de kloosters Bloemkamp en (het daarvan afgesplitste) (vrouwen)klooster Nijekleaster bezittingen in de voormalige zeeboezem. Ten noorden van Leeuwarden zijn de Bildtpolders ontstaan met daarin relatief jonge nederzettingen als St Anna Parochie (met karakteristieke centraalbouw als Nederlands hervormde kerk, een bouwvorm die ook elders in het begin van de reformatie is toegepast als reactie op de 'middeleeuwse' langschepige bouw; centraalbouw wijst terug naar vroegchristelijke architectuur in onder andere Ravenna), en, van later datum. Oude en Nieuwe Bildtdijk. Deze dorpen kennen een zeer langgerekte bebouwing op de relatief vlakke buitenkant (noordkant) van de voormalige zeedijken. Hoewel Oudebildtdijk inmiddels is opgesplitst in een aantal dorpsgebieden (waarbij de stichting van Nij Altoena als zelfstandig dorp echter geen doorgang vond) wedijvert de huisnummering met die aan de Prinsengracht in Amsterdam: het aantal overtreft de 1200, gemiddeld 100 nummers per kilometer dijk.

') Waardoor zelf het onschuldige Walcherse Gapinge als gefrustreerd esdorp in de Atlas van Nederland terechtkwam.

-11- Aan het eind van de vorige en het begin van deze eeuw zijn talrijke terpen geheel of gedeeltelijk afgegraven: de vruchtbare terpaarde, verzadigd met fosfaten en andere destijds gewenste stoffen werd per schip afgevoerd en vond toepassing als bemesting op de schrale zandgronden. De 'strontrace' van Workum naar Noordwijk is nog een verre nazaat van de transporten met terpaarde. Omdat door hun gewicht de terpen wat in de ondergrond zijn gezakt, en er trouwens ook nog wel klei rondom is afgezet, vond afgraving tot onder het omringende maaiveld plaats. Dit is de reden waarom na het afgraven in menig terpdorp de ijsbaan (waaruit de terpaarde is verwijderd, en diep ligt) een plaatsje naast het kerkhof (dat gespaard werd bij het ontgraven) heeft gekregen.

3.2.3. De gebieden met opstrekkende verkaveling; aanzetten vanuit het terpengebied.

De volgende fase van de nederzettingsgeschiedenis van Friesland vindt zijn neerslag in de aan het kleigebied grenzende veengebied, lopende van Sneek tot Dokkum. Aan de rand hiervan, (de westkant) zijn nog terpnederzettingen, met name huisterpjes, herkenbaar. Ze dateren als vlaknederzetting uit de romeinse tijd; sporen van een (parallelle) verkaveling uit die tijd, een vrijwel rechte hoek makend met de afwateringsstroompjes, zijn nog herkenbaar op luchtfoto's en ook als zogenaamde 'legen' in het (klei-op veen)landschap. Ze zijn van de derde tot de tiende eeuw verlaten en daarna, als (opgehoogde) wieren, weer in gebruik genomen; Het toponym 'wier' is kenmerkend voor deze streek. Ook komen er nogal wat vroeg-middeleeuwse toponymen voor, eindigend op ns: Teems, Hempens, Friens, Wijns, Warstiens etcetera, namen die aanvankelijk op ingi eindigden en een ontwikkeling doormaak- ten die bij Groningen (Grins) en Harlingen (Hams) is gestagneerd. Hoewel dus een parallelle verkaveling hier en daar aangetoond is, is het overheersende verkavelingspatroon aan de westkant (het klei-op-veen gebied) toch nog onregelmatig.

Meer naar het oosten is de verkaveling van het 'klassieke' opstrekkende of doorgaande type. Dit gebied is thans (voor een deel uitgebaggerd) laagveen, maar verondersteld moet worden dat dit vroeger hoogveen, dat wil zeggen boven de waterspiegel liggend veen is geweest. Bij opstrekkende verkaveling kreeg iedere boer grond van een bepaalde breedte toegewezen; hij kon dit vervolgens tot aan de dorpsgrens gaan ontginnen. Door verlenging van de kavel (en de behoefte toch zoveel mogelijk midden op de kavel te zitten, althans zo dicht mogelijk bij intensief gebmikte stukken, kwam het voor dat de bebouwingsas in zijn geheel een of enkele keren opschoof. Inklinking van het veen zal hierbij ook een rol hebben gespeeld. Daarmee kwamen ook tal van oude kerkhoven buiten de bebouwing te liggen. Dorpen als Gersloot zijn in de loop van de middeleeuwen herhaaldelijk in zijn geheel opgeschoven, in dit geval vanaf de Boorn naar het zuiden.

In het zuidwestelijk deel van het veengebied was de ondergrond doordrenkt met zout water. Hier is aan zoutwinning gedaan door verbranding van het veen. Toponymen als de Zoutpoel en de Zoutpotten herinneren daar nog aan. Mogelijk is ook het ontstaan dan wel de uitbrei- ding van een aantal meren in Zuid-West Friesland aan de zoutwinning toe te schrijven.

-12- Veel meren doorsnijden een doorgaande verkaveling, en tonen daarmee aan, jonger te zijn dan die verkaveling. Bij Parrega en Het Heidenschap zijn sporen van moernering aangetrof- fen.

Kenmerkend toponym in het gebied met opstrekkende verkaveling is 'woud' (overigens ook op het zandgebied), met dien verstande dat Eemswoude onder Bolsward, dat voor het eerst in de achtste eeuw wordt gemeld, als nederzetting niet tot deze categorie behoort. Ferwoude is nederzettingstypologisch ook een grensgeval, maar bij Henswoude onder Oldeboorn tekent zich het patroon van de doorgaande verkaveling al duidelijk af. Lange tijd heeft men gepuzzeld over het woorde 'woud(e)': een betekenis als moerasbos is landschappelijk lang niet overal te correleren met het voorkomen van het toponym. Een betekenis als 'dorp', zoals bijvoorbeeld in 'Dokkumer wouden' ligt meer voor de hand, en verdraagt zich ook beter met het voorkomen van het toponym in Friesland. Een overeenkomstige betekenis heeft het woordje 'terp', dat overigens van het algemene 'dorp' (zoals in Ureterp, Wijnjeterp en Olterterp) een specifiekere betekenis van 'wierde' (Bolsward, Leeuwarden) heeft gekregen.

Met het verstrijken van de tijd klonk de veengrond in: niet alleen door ontwatering, maar ook door oxidatie als gevolg van het bewerken van de grond, waardoor die aan de lucht werd blootgesteld. Men kreeg natte voeten. Het westelijk gebied werd verlaten, men trok naar de hoger gelegen oostelijke zandstreken. Ook hier waren de nederzettingen, die deels overigens uit dezelfde tijd dateren als die in het veengebied, van het opstrekkende type, de bewoningsas vormde wegdorpen. In de dertiende eeuw werden deze dorpen uitgebreid met migranten van het lage midden, wat zich uitte in een uitbreiding van de dorpskerken in het 'hogere' gebied. Nog lange tijd kon men het patroon ontwaren dat boeren uit de oostelijke zanddorpen bezittingen hadden in het westelijk daarvan gelegen lage midden; dit laatste gebied raakte grotendeels ontvolkt, maar de bezittingen bleven als hooiland in stand; Oudegaster Hooiweg, Drachtster Hooiweg, Boornbergumer Hooiweg (Wijnjeterper Hooiweg is een ander geval) verbonden de oude en de nieuwe gronden. Een dorp als Remberdaburen (Healburd) tussen Oudkerk en Rinsumageest, waar zich een opvallend gat in de dorpenrij bevindt, is zelfs helemaal van de aardbodem verdwenen.

3.2.4. De klassieke wegdorpen met doorgaande verkaveling.

De ontwikkeling van deze hoger gelegen dorpen voltrok zich, evenals dat in het veengebied het geval was, stapsgewijs: doorgaans van laag naar hoog, en steeds ongeveer in het midden van de in gebruik zijnde gronden, waarbij de meest intensieve delen (akkerland) in de buurt van de bedrijven lagen. Door parallele verschuivingen van de occupatie-as, liggen 'verlaten kerkhoven' thans in the middle of nowhere, zoals de Tsjoele onder Augustinusga. Soms zijn oude occupatieassen nog in de vorm van wegen aanwezig, zoals de Noorderhogeweg tussen Drachten en Nijega, waaraan het oude Opeinder kerkhof ligt.

-13- De boeren(weg)dorpen op de zandgrond kenden op hun eigen territoir vaak aanzienlijke oppervlakken 'woeste grond', in feite niet helemaal woest maar zeer extensief gebruikt o.a. voor beweiding en het graven van turf voor eigen gebruik, en werden soms onderling ook door dergelijke gronden begrensd. De verdeling van deze gemeenschappelijk gebruikte grond die overigens in individueel bezit was ingevolge het recht van opstrek vond geleidelijk aan plaats. Eerst kwamen de laag bij de rivier gelegen hooilanden voor verdeling in aanmer- king, later ook de meenscharren tussen de hooilanden en de hoger gelegen gronden, waar akkerbouw werd bedreven. In een aantal dorpen, zoals Duurswoude en Lippenhuizen is deze ontwikkeling gestagneerd, reden waarom daar thans uitgestrekte heidevelden liggen. Deels vond de verkaveling van woeste gronden ook plaats in het ter ontginning aanbieden aan veenexploitanten. Deze lagen dan doorgaans aan de grenzen (boveneinden) van de dorpen. Daar zijn de veenkoloniën (zie 3.2.6.) ontstaan.

In de gemeente Opsterland kwam als gevolg van de lage landbouwprijzen na de Engelse oorlogen veel grond in het bezit van adellijke en semiadellijke families, die zich te Beet- sterzwaag vestigden en aanleiding gaven tot het oprichten van een cluster van grote landhui- zen. Dit werd later aangevuld met van elders verdreven grietmaimen die het in hun eigen gemeente (Smallingerland) niet konden bolwerken, en ook maar overgingen tot de bouw van een aanzienlijke woning bij de buren als Harinxma State. Ook Oranjewoud kent een concentratie van adellijke en semi-adellijke landhuizen, slechts ten dele nog aanwezig en ooit ontstaan rond het buitengoed van Albertine Agnes, weduwe van Johan Willem Friso.

De microkosmos van dorpen, omringd door onverkavelde gronden, vond zijn pendant in de macrokosmos Friesland, dat aan de oost- en zuidzijde door een natuurlijke grens, in de vorm van slecht toegankelijke hoogvenen, omsloten werd. Waar een weg door het veen liep, was er soms aanleiding tot het leggen van verdedigingswerken, zoals de de schans bij Friesche- palen (overigens maar een bescheiden "mollhoop ende van al te kleine begryp", aldus Johan Maurits van Nassau (de Braziliaan) bij zijn inspectie in 1673) en de Zwartendijkster Schans bij Een, door Willem Lodewijk opgeworpen, toentertijd in Friesland gedacht maar later, met het definitief vastleggen der grenzen, in Drente terechtgekomen. Ter verdediging van het Friese grondgebied tegen aanvallen uit het zuiden was een waterlinie (de oude) geconci- pieerd, lopende van het Lindedal via Oldeberkoop naar de bovenloop van de Tjonger. Meer landinwaarts lagen ook schansen zoals die bij Gorredijk (opgeworpen ter gelegenheid van de inval van de Munstersen) en Terbant (die al uit de tijd van de strijd tegen Verdugo (eind 16e eeuw) dateert. Achter de Oude Friesche Waterlinie dacht men in 1673 ook nog aan een terugtrekmogelijkheid op de Nieuwe, globaal lopende door het Friese merengebied van tot de Grote Wielen.

-14- (Oude) Jopie Huisman museum met naamgever, Workum. Foto: Friesch Dagblad.

3.2.5. Esdorpen.

Voor Friese begrippen een bijzondere nederzettingsvorm zijn de (voormalige) esdorpen in Gaasterland, rond het Bergumermeer en rond Oosterwolde. (zwermesdorpen) Ze hebben een wat onregelmatiger uitleg dan de wegdorpen, zodat de verleiding groot is, te veronderstellen dat ze ook wel ouder zullen zijn. Naar Van der Vaart es menen is dat althans bij Eestrum niet het geval. Dit dorp is een klassieker, in die zin dat het reeds vroeg onderwerp was van agrarisch-juridische studies. Overigens komen in het kleigebied ook elementen voor die aan een esachtige opzet herinneren, zoals hiervoor is gemeld. Ook Bouwer meldt dat essen in hun ontstaan niet aan een paar eeuwen gebonden zijn. Die van zuid-oost Friesland zijn naar zijn mening relatief jong: van na de tiende eeuw (waarmee ze nog wel ouder zouden zijn dan de wegdorpen met parallele verkaveling). Gedeeltelijk kennen deze dorpen, zoals Tronde, vanuit de essen (oude bouwlandcomplexen met streepvormige verkaveling) een beperkt recht

-15- van opstrek. In Gaasterland zijn de esdorpen 'gefhisteerd': de madelanden langs de beken, of de woeste gronden ontbreken er. Het voorkomen van de esachtige dorpen correspondeert in Friesland duidelijk met een onregelmatig relief: de rand van de kom rond het Bergumer- meer, de bovenlopen van Tjonger en Linde, en Gaasterland. Voor de gebieden met een meer regelmatig relief is het wegdorp met opstrekkende verkaveling, soms overigens wel gerend als in een waaier, zoals in Achtkarspelen, Smallingerland en Weststellingwerf, wannner de occupatie-as met een zandrug, of althans een relatieve hoogte, 'meebuigt', het normale beeld, (zie 3.2.4.)

3.2.6. Latere ontwikkelingen in het gebied van de doorgaande verkaveling: veenkoloni- ën, laagveenontginningen en heidedorpen.

Aan het eind van de zestiende eeuw gaat laatste fase van de bewoningsgeschiede- nis in met het op grote schaal ontginnen van de hoogvenen in het oosten van de provincie. Als gevolg van de hoogveenontginning zijn nieuwe nederzettingen achter de bestaande boerendorpen ontstaan: Surhuisterveen achter Surhuizum, Rottevalle achter Drogeham en Opeinde, Drachtstercompagnie achter Drachten, Gorredijk achter Lange en Kortezwaag en Terwispel, Surhuisterveen achter Surhuizum, achter Nijehaske; de vervening trok door het landschap langs de kanalen: Drachtster, Opsterlandse en Schoterlandse Compagnonsvaart. In de jaren zestig van deze eeuw is de Drachtster Compagnonsvaart grotendeels gedempt, en is de Schoterlandse Compagnonvaart onbevaarbaar geworden door demping en de aanleg van lage bruggen en duikers. Alleen de Opsterlandse Compagnons- vaart is als vaarwater nog te gebruiken, en is (met het Tjongerkanaal) toeristisch van belang als 'turfvaartroute'.

De laagveenontginning, in het midden van Friesland, vond aanvankelijk 'in den droge' plaats: men groef een ringsloot, ontwaterde het binnenin gelegen land en groef dit vervol- gens af. Op de kaart van Schotanus staat een dergelijk 'poldertje' onder andere bij Goënga- huizen aangegeven. In het midden van de achttiende eeuw wordt de laagveenontginning op grotere schaal aangevat, mogelijk gemaakt door een andere methode van afgraven: natte vervening met de 'baggerbügel', geïntroduceerd door Gietersen. Deze vorm van vervening gaf, door het grote ermee gepaard gaande landverlies, aanleiding tot het instellen van een 'slikfonds', waaruit het aanmaken van de grond na afloop van de vervening kon worden bekostigd. De invloed van de Gieterse verveners is in Friesland nog herkenbaar in topony- men als 'Gieterse Brug' bij , en achternamen bij de bevolking in Tjalleberd en Nijbeets, waar trouwens ook in het plaatselijk dialect nog tal van 'saksische' woorden voor- komen. De dorpen in het laagveengebied kennen vaak nog het verschijnsel, dat de (oude) bebouwing lang de weg hoger is gelegen dan het erachter (weggegraven) land. Mooie voorbeelden zijn , St. Johannesga en Tjallebert. Bij de kerkelijke verhoging van Haskerdijken is overigens niet van een oud veenpakket, maar van een oude kloosterterp sprake. Een belangrijk man in de vervening was Otter, die in liefst drie veenpolders een weg naar zich vernoemd zag: in , Ter Idzard en De Deelen.

-16- Een zeer karakteristiek type dorp is het zogenaamde heidedorp. De heidedorpen zijn typologisch de jongste dorpen van Friesland: ze zijn ontstaan tijdens en na het afgraven van de hoogvenen, waar de arbeiders, die tenslotte geen grond meer te verzetten hadden, terecht- kwamen om aldus op eigen wijze (landlopen, bedelen, maar ook vrij ondernemerschap en het zich verhuren als üngetider) in het onderhoud te voorzien. Nederzettingstypologisch zijn te karakteriseren als 'kampontginningen', met dien verstande dat de verkaveling van de 'voorliggende' boerendorpen en veenkoloniën er nog herkenbaar is. Het zijn deze dorpen die in de jaren vijftig de werklozenreservoirs vormden die aanleiding waren tot de industrialisa- tiepolitiek van Friesland (en Nederland). Een meer planmatige oplossing van het 'pauperprobleem' is in de eerste helft van de negen- tiende eeuw aangevat met de Koloniën van Weldadigheid. Deze waren overigens vooral bedoeld voor mensen uit de overbevolkte steden in Holland. De koloniën zelf, althans hun centra (Willemsoord, Frederiksoord, Wilhelminaoord en ook Veenhuizen) liggen buiten Friesland, maar uitlopers ervan zijn in Weststellingwerf aanwezig. Langs de grens met Overijssel en Drente (Oost- en West Vierdeparten, een oude veenkoloniale ontginning) zijn diverse kleine bedrij^es gesticht terwijl er ook een voorziening als Rijksschool 4 (onder Steggerda) werd gebouwd. Ook elders in Friesland is later in de vorm van de P.W. Janssenstichtingen in diverse dorpen, zoals Terwispel, Beets, Waskemeer, Appelscha, Oudehorne/Jubbega, Nieuwebrug, Het Bildt en Hoomsterzwaag iets vergelijkbaars gerealiseerd. Janssen, koopman te Amster- dam, zag het tot zijn taak zijn in Oost Indië verdiende geld (Delimaatschappij) aan te wenden voor steun aan de lagere sociale klassen, op zichzelf geen ongewone zaak in de liberale kringen van Amsterdam. Daarbij richtte hij zich aanvankelijk op de Koloniën van Weldadigheid; naderhand kwam het (samen met zijn zoon) tot activiteiten in Friesland, die tenslotte zijn gebundeld in de genoemde Friesche Stichting. Men moet hierbij denken aan het voor en rond de eeuwwisseling stichten van 'lytse spultsjes', vaak in groepen bij elkaar.

3.2.7. Steden en vlekken.

De traditionele steden van Friesland zijn alle in het westelijk en noordelijk deel van de provincie gelegen, het gebied waar relatief vroeg (in tegenstelling tot het oostelijk deel van de provincie) sprake was van het produceren van agrarische overschotten. Het oosten van de provincie was vanouds meer op zelfvoorziening gericht. Overigens zijn niet alle steden typische marktplaatsen voor het omringende platteland. Steden als Staveren, eens de belangrijkste stad van Friesland hadden vooral een functie in de overzeese handel (van agrarische producten). Deze functie werd overigens gedeeld met een vlek als Molkwerum. Een stadje als Hindeloopen, en in mindere mate ook Harlingen, is te zien als een exclave van Amsterdam. Schippers uit deze steden voeren voor Amsterdamse reders. Sloten is slechts een satelliet van Sneek. Deze steden en vlekken in de uiterste Zuid-Westhoek hadden geen achterland; Balk, door Gorter in zijn 'Mei' als stadje getypeerd, is het verzorgings- centrum van Gaasterland.

-17- Na de opkomst van de steden in de middeleeuwen zijn in de 16e tot en met de 18e eeuw nog wat vlekken opgekomen als , Oldeboom, Kollum, Balk, Molkwerum, Heeg, Woud- send, Koudum, Grouw en Lemmer. De opkomst van Drachten, Heerenveen en Gorredijk, die toegangspoort waren naar de achterliggende in ontgiiming rakende veengebieden, en daarvoor ook een marktfiinctie hadden, valt in dezelfde periode te traceren. Plaatsen als Joure en Sneek hadden naast hun functie als streekcentrum voor de handel ook een functie als 'arbeidsmarkt' voor mensen uit Duitsland die als seizoenswerker de (hooi)oogst binnenhaalden. In de negentiende eeuw fungeerde de Noordzeekust van Calais tot Bremen als attractiegebied voor seizoenswerkers uit het achterland. In dit 'Noordzeesysteem' vonden ook marskramers, grondwerkers, houtvlotters en schoorsteenvegers emplooi. De eerstge- noemde groep gaf in Sneek de aanzet tot het ontwikkelen van een aantal (textiel)detailhan- delsimperia in Nederland.

3.2.8. De cultuurhistorische kaart.

Een enkele opmerking over de los bijgevoegde "Cultuurhistorische kaart van Friesland". Deze kaart geeft geen overzicht van cultuurlandschapsgeografische elementen op een bepaald moment (het is geen kaart van Friesland anno xxx), maar toont een aantal elementen die landschappelijk/functioneel deels bij elkaar horen, deels in de tijd elkaar opvolgen. Deels zijn deze elementen thans nog in het landschap aanwezig, of op zijn minst herkenbaar, deels is dat ook niet het geval.

In het terpengebied zijn alleen de dorpsterpen opgenomen. De talloze terpen, waarop alleen een boerderij lag of ligt, zijn niet op de kaart aangegeven. Behalve in het 'klassieke terpengebied' zijn deze 'huisplaatsen' ook in de overgang naar het (huidige laag)veengebied aanwezig (geweest). Een aantal steden en vlekken is op een of meer terpen gebouwd; deze zijn niet apart aangegeven.

De dijken in het Middelzee- en Lauwerszeegebied zijn voor een deel alleen nog als 'ver- springing' in de verkaveling herkenbaar. Opvallend is het ontbreken van terpen in de boezem van de Middelzee.

Het gebied van de strokenverkaveling (doorgaande verkaveling met wegdorpen) is in de loop van de tijd sterk gewijzigd. Aan de 'lage' kant vond er laagveenontginning plaats, aan de 'hoge' kant kwam het hoogveen in ontginning. In beide gevallen geschiedde dat doorgaans met handhaving, doortrekking (of herinvoering) van de oorspronkelijke verkavelingsrichting. Alleen bij Jubbega werd een wijkensysteem opgezet dat afweek van de oorspronkelijke verkaveling, blijkbaar omdat het gebied hier in zijn geheel aan veenontginners werd overgedragen. De met de hoogveenontginning samenhangende Compagnonsvaarten zijn op de kaart aangegeven, maar zoals bekend deels gedempt, en deels bedreigd met sluiting voor de scheepvaart. Ravenswoud is onder de veenkoloniën een apart geval en vertoont ook geen relatie met de verkaveling in de omliggende dorpen. De leidijken, die een functie hadden in

-18- het keren van het veenwater, zijn met het vergraven van het veen verloren gegaan. Ze geven een goede indicatie van de oorspronkelijke uitgestrektheid van de hoogvenen. Er rest thans niets anders van dan een enkele wegnaam, en soms kunnen ze nog door een verspringing in de verkaveling worden herkend. Opvallend in het gebied van de strokenverkaveling is de doorgaande verkaveling van (!), die zich uitstrekte van het Tjeukemeer tot aan de Geeuw. Kortwoude onder Surhuisterveen staat daarmee in tegenstelling. Verder valt te melden dat de verkaveling in het zuidwesten van de provincie nogal eens wordt onderbroken door zich later uitgebreid hebbende meren.

De essen zijn thans niet uitsluitend meer als bouwlandgronden in gebruik, de kenmerkende strepenverkaveling, die nog op de atlas van Eekhoff duidelijk is te zien, is verdwenen, maar als verhoging (vaak met een natuurlijke aanzet) zijn ze nog wel herkenbaar.

Van de traditionele schansen en overige verdedigingswerken, die vaak op kenmerkende wijze bij rivierovergangen en overgangen in het veen zijn gelokaliseerd, zijn de Zwartendijk- sterschans, de Bekhofschans, de landweer bij Allardsoog en de (recente) Stelling Komwer- derzand thans nog aanwezig. In het geval van de Bekhofschans, die door Munsterse troepen is vernield, moet die aanwezigheid wel als zeer rudimentair worden verstaan. De stelling Wons, lopende van Zurich via Gooium, Hajum en Wons naar Makkum, is op de kaart met enkele kleinere ruitjes dan die, welke de overige schansen en verdedigingswerken markeren, indicatief aangegeven. In functie is nog slechts - en hier is de functionele schaalvergroting wel zeer fors geweest - het vliegveld Leeuwarden met een filiaal (radarpost) in Wier. Zijn taak is niet zozeer de verdediging van Friesland, maar van een belangrijk deel van Noord- West Europa. De stadsomwallingen, die ook een defensief karakter hadden, zijn niet als apart element op de kaart aangegeven.

-19- Kazemat II Kornwerderzand. Foto: provincie Friesland.

-20- HOOFDSTUK 4. DE CULTUUR-TOERISTISCHE MARKT.

4.1. INLEIDING.

In dit hoofdstuk zal een schets worden gegeven van het zogenaamd cultuur-toeristisch potentieel (in feite: de mensen die eventueel om enige 'culturele' reden als toerist voor Friesland te lijmen zijn) van de Nederlandse bevolking voor Friesland. Dit begrip vraagt om enige toelichting. Om te beginnen is daar de beperking tot de Nederlandse bevolking. Deze is in principe voor discussie vatbaar, waar verwacht mag worden dat juist buitenlanders niet om het weer, maar om andere zaken in Nederland geïnteresseerd zullen zijn en derhalve een rijk cultuur-toeris- tisch potentieel vormen. Hier is, om praktische redenen van enquêtering, ervoor gekozen de sondering tot de Nederlandse bevolking te beperken. Gelet op de toeristische functie van Friesland voor Nederland (circa 80% van alle toeristen op vasteland van Friesland is uit Nederland afkomstig) is het op zichzelf al interessant genoeg te weten, in hoeverre de Nederlandse markt nog groeimogelijkheden kent in cultuur-toeristisch opzicht. Daar komt bij dat het FCTplan uitdrukkelijk mikt op mobilisering van de huidige toeristen in Friesland, zoals al in hoofdstuk 2 is gemeld. In de tweede plaats de opmerking dat het cultuur-toeristisch potentieel op zichzelf weinig strak begrensd is. Voorzover men enigszins bewust om zich heen kijkt en zich begeeft in een ander gebied dan het eigen woongebied is er in principe de kans dat men 'cultureel verrijkt' huiswaarts keert. Dat mag men dan een cultuurtoeristische bijdrage vinden; meer toegespitst zou men 'cultuurtoerisme' kunnen definiëren als toerisme met een expliciete gerichtheid op kennisneming van verworvenheden van de menselijke cultuur, zowel in de gebouwde omgeving, als door museumbezoek alsook door actieve participatie in workhops, summer- schools en dergelijke. Maar in principe kan elke toeristische activiteit een cultureel element in zich bergen.

Bij de bepaling van de cultuurtoeristische potentie van Friesland kan onderscheid worden gemaakt tussen het mogelijk kiezen voor Friesland als cultuurtoeristische bestemming en het waarderen van het culturele aanbod van Friesland (en de mogelijkheden die waardering positief te beïnvloeden). In principe kan de volgende drieslag worden gemaakt:

1. wat is de belangstelling in Nederland voor cultuurtoerisme überhaupt; 2. wat is de belangstelling voor Friesland; en 3. wat is de waardering voor het culturele aanbod in Friesland.

De eerste twee vragen kunnen in principe aan de totale Nederlandse populatie worden gesteld, de laatste vraag alleen aan dat deel, wat met het friese aanbod bekend is (en dus in Friesland geweest is).

-21- Daar zal met name in de hoofdstukken 5 en 6, die het verslag bevatten van de enquêtes onder respectievelijk de verblijfsrecreanten en de bezoekers van culturele attracties, op worden ingegaan.

Het probleem dat zich voordoet bij het bepalen van de 'cultuurtoeristische potentie' van Friesland is dat deze in een enquête al te gemakkelijk manifest kan worden gemaakt: een geënquêteerde wijzen op een mogelijkheid tot een gemotiveerd bezoek zal al gauw een positief resultaat opleveren, ook al zou de respondent er nog nooit eerder aan hebben gedacht (Bijvoorbeeld: geïnterviewde wordt geconfronteerd met een enthousiast verhaal over stadje zus of museum zo, en zal dan ten opzichte van interviewer niet een zure indruk willen maken en dus toezeggen dat hij of zij zeker eens in de toekomst een bezoek zal gaan afleggen, waarmee dan weer een mens aan het cultuurtoeristisch potentieel is toegevoegd. Aan de andere kant is het een illusie, te menen dat meting van opvattingen, meningen, attituden en dergelijke in het algmeen zou kunnen verlopen zonder dat de geënquêteerde daarmee geactiveerd zou kunnen worden zich op zijn of haar aanvankelijke denkbeelden terzake (indien aanwezig!) te bezinnen. Het aanspreken van geënquêteerden als bewust handelende mensen heeft dit onherroepelijk in zich. Zo kan men stellen dat aangeprate behoeften, in het dagelijks spraakgebruik toch met een zeker wantrouwen bejegend, juist als aangeprate behoeften wel degelijk reëel zijn, want manifest gemaakt, ook al zou de gesprekspartner (de geënquêteerde) er in het verleden nog nooit eerder een gedachte aan gewijd hebben. Bij het bepalen van de behoeften (en het bepalen van het cultureel-toeristisch potentieel is in zekere zin als een behoeftebepaling te beschouwen) moet in het algemeen dus de nodige voorzichtigheid worden betracht. Dat wil niet zeggen dat er niets over te melden valt.

4.2. OPERATIONALISERING VAN HET CULTUURTOERISTISCH POTENTIEEL.

Verwacht mag worden (bij wijze van nadere conceptualisering, we spreken nog niet van te toetsen hypothesen), dat iets als de culturele aantrekkelijkheid van Friesland voor een belangrijk deel geassocieerd zal zijn met de 'leefstijl' van de (potentiële) bezoeker. Daarmee is natuurlijk in feite niets gezegd, eigenlijk is de uitdrukking een tautologie. De wijze waarop vakanties worden gehouden kan men in grote lijnen vatten onder het begrip leefstijl. Sommige mensen hebben belangstelling voor monumenten, andere niet of althans minder, en dit kan men zien als exponent van een bepaalde leefstijl (die in feite naar een onbepaald aantal criteria is te categoriseren). Wanneer daarbij een zekere ontvankelijkheid voor cultuurtoerisme kan worden geïndiceerd dan is dat te zien als een potentieel voor het cultuurtoerisme in Friesland interessante groep. Voorzover men nog niet in Friesland is geweest kan hier van een groep worden gesproken die, bij een goede presentatie van het aanbod, voor Friesland stellig tot het cultuurtoeristisch potentieel behoort.

-22- De leefstijl is geïndiceerd met het volgende item: In hoeverre laat u zich bij het kiezen van uw vakantiebestemming leiden door onderstaande overwegingen, waarbij aangegeven kon worden in welke mate elk van de overwegingen van belang is:

- actief/sportief bezig zijn (varen, fietsen, lopen) - creatief bezig zijn - luieren - bezoek aan attracties (dierenpark, pretpark e.d.) - bezoek van oude dorpen en steden of aantrekkelijk landschap - bezoek aan musea, tentoonstellingen, concerten of theater

Hierbij kan worden opgemerkt dat het tweede, het vijfde en het zesde item elk voor zich aspecten van cultuurtoerisme in zich bergen. 'Creatief bezig zijn' zal in dezen volstrekt geen vragen oproepen, al kan de wijze waarop en het decor waarin de creativiteit zich uit zeer verschillend zijn. Er valt te denken aan summerschools, workshops, schildercursussen, maar ook aan activiteiten waarin minder (bege)leiding, en meer eigen initiatief aan de dag wordt gelegd. 'Bezoeken van oude steden en dorpen of aantrekkelijk landschap' lijkt op het eerste gezicht nogal een divers geheel aan vakantiebestedingen. Dat is het ook wel, maar een gemeen- schappelijk kenmerk is in ieder geval het zich richten op het visuele. Daarbij lijkt het bezoeken van een aantrekkelijk landschap minder dan dat aan (oude) steden en dorpen tot typische cultuurtoeristische activiteiten te kunnen worden herleid. Voor een belangrijk deel is dit echter schijn. Zeker in Nederland zijn landschappen cultuurlandschappen, dat geldt zelfs voor gebieden als het Fochteloër Veen dat slechts door een kunstmatig hooghouden van de waterstand zijn natuurlijk karakter behoudt. Toegegeven, dit voorbeeld is misschien wat gezocht. Maar het is dan ook wel een zeer zeldzaam gebied. In het algemeen is het landschap, met zijn afwisseling van akkers en weiden, zijn soms kunstmatig aangebracht reliëf in de vorm van dijken en oude bouwlandgronden, zijn typerende verkaveling, waaruit een groot deel van de ontstaanswijze is af te leiden, zelfs de gewassenkeus, hoe ook bepaald door economische overwegingen (ook economie is cultuur, want overwogen mensenwerk), kortom in al zijn aspecten, 'man-made'. In zoverre is er dus reden landschappelijke en stedelijke elementen in één adem te noemen, al zal door de individuele respondent tussen de twee mogelijk wel degelijk een verschil worden gevoeld. Dit zou in zijn totaliteit kunnen leiden tot een overschatting van belangstelling voor steden en dorpen enerzijds, en cultuur- landschappen anderzijds; althans, men mag een score op dit item niet zonder meer aan belangstelling voor beide cultuurelementen toeschrijven. Ernstig is dit niet; nogmaals zij erop gewezen dat het item vooral het visueel beleven van de gebouwde en ongebouwde omgeving betreft. Verderop wordt op de validiteit van dit begrip teruggekomen. 'Bezoek aan musea, tentoonstellingen, concerten of theater' is weer een ondubbelzinnige culturele activiteit als toerist; iets anders is, dat men deze zaken als bewoner hoog kan schatten, maar als toerist niet of althans minder. Zoals dat ook bij de andere items het geval is, wordt de geënquêteerde aangesproken op zijn toeristisch gedrag.

-23- Een opera meepikken in Verona op een reis naar Italië (of in Spanga op vakantie in Friesland) is misschien voor de respectievelijke respondenten niet, maar voor de probleem- stelling van dit onderzoek wel te onderscheiden van het bezoeken van De Lawei in Drachten buiten het vakantieseizoen.

Tot besluit nog twee opmerkingen naar aanleiding van deze meting van het potentieel:

In de eerste plaats, dat er in het kiezen van vakantiebestemmingen geen onderscheid is gemaakt naar lange en korte vakanties. In principe is dit onderscheid wel van belang, maar om financiële redenen is voor één algemene vraag gekozen. Daarbij komt nog, dat naar verwachting van het Nederlands Bureau voor toerisme (NBT) een dubbele vraagstelling geen duidelijke meerwaarde aan antwoorden zou opleveren. In de tweede plaats, dat de formulering zo is gekozen, dat zowel keuzegedrag van het verleden als van de toekomt in de vraagstelling kan worden begrepen. Oppervlakkig gezien lijkt dit een nadeel, omdat volgens de boekjes ondubbelzinnige vragen de beste zijn; in dit geval zou dubbelzinnigheid wel eens een voordeel kunnen zijn, omdat 'cultuurtoerisme' sterk in opkomst is (dan wel lijkt te zijn) en er dus sprake is van mensen die in dezen een koerswijziging ondergaan. Daarnaast is het 'cultuurtoerisme', althans belangstelling voor cultuurtoeristische aspecten ook als zodanig een verschijnsel dat, zoals hierna trouwens zal blijken, is geassocieerd met iets als gezinsfase, zodat 'koerswijzigingen' in dezen van recreanten ook tot de 'normale' ontwikkelingen (dat wil zeggen zonder reclamecampagnes) kunnen behoren.

De enquêtering heeft plaatsgevonden in het kader van het CVO (Continu Vakantie Onder- zoek) van het NBT en het NRTT. In de betreffende juni-enquête (de tweede meting van 1991) zaten 4119 respondenten (elk jaar wordt begonnen met 5000 respondenten). Dezen vormen, in termen van het CVO, een representatief panel van de Nederlandse bevolking. Door middel van weging en ophoging is het aantal onderzoekseenheden uitgebreid tot 14038. In de navolgende tabellen is uitgegaan van de gewogen scores, de significantietoetsen zijn uiteraard gemaakt aan de hand van de ongewogen scores. Tot zover de bespreking van enkele problemen die bij de opzet van het onderzoek gespeeld hebben. De hierna volgende paragrafen gaan in op de resultaten.

4.3. OVERWEGINGEN BIJ HET MET VAKANTIE GAAN: LEEF(VAKANTIE)STIJ- LEN.

De volgende tabel geeft inzicht in de mate, waarin diverse overwegingen bij Nederlanders van belang zijn bij het kiezen van de vakantie.

-24- Tabel 1. Mate waarbij men zich bij het kiezen van een vakantiebestemming laat leiden door diverse overwegingen ('leefstijlen' in vakantiebesteding) (%).

mate waarin overweging van belang is zeer sterk sterk matig nauwelijks/niet onbekend actief/sportief bezig zijn 11,8 29,9 27,8 18,8 11,7 creatief bezig zijn 3,5 16,1 32,7 32,0 15,8 luieren 6,7 23,2 32,9 21,9 15,3 bezoek aan attracties (dieren- tuin, pretpark e.d.) 5,4 18,0 32,2 • 29,2 15,2 bezoek aan oude dorpen of ste- den en aantrekkelijk landschap 16,4 34,9 22,4 16,5 9,9 bezoek aan musea, tentoonstel- lingen, concerten of theater 3,9 12,1 28,6 41,9 13,5

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

Uit deze tabel blijkt dat, althans voor het geselecteerd aantal items, de belangstelling voor steden en dorpen en landschappen een belangrijke overweging is bij het kiezen van de vakantiebestemming(besteding). Dit item heeft de hoogste score bij de mate waarin het als overweging zeer sterk van belang is, en de laagste bij de mate waarbij niet of nauwelijks meetelt bij het kiezen van een vakantiebestemming. Nog sterker spreekt dit beeld, warmeer we de scores 'zeer sterk' en 'sterk' samenvoegen. Dat levert voor het bezoeken van oude steden en dorpen en aantrekkelijke landschappen een score op van 51,3% tegen actief/spor- tief bezig zijn als tweede, met 41,7 %. Overigens blijkt onder de Nederlandse bevolking als geheel de belangstelling voor specifieke culturele manifestaties als tentoonstellingen, theatervoorstellingen en dergelijke, bij althans het kiezen van vakantiebestedingen relatief gering te zijn.

Zoals uit de eerste kolom van de tabel blijkt, tellen de scores voor een 'zeer sterke' belangstelling niet op tot 100 %. Het totaal is slechts 47,7 %; daarbij zullen ook nog de nodige respondenten meer malen 'zeer sterk' hebben kunnen scoren. Netto is door 34,7 % van de respondenten een keer of vaker de score 'zeer sterk' behaald. Dit lage percentage kan veroorzaakt worden door het feit, dat een aantal evidente overwegingen, om de vakantie te besteden, niet in de vraagstelling is opgenomen. Gedacht zou kunnen worden aan het item 'mensen ontmoeten' bijvoorbeeld. Aan de andere kant is er ruimte voor de veronderstelling, dat de categorie 'zeer sterk' niet in principe door iedereen zal worden ingevuld. Niet iedereen heeft tenslotte heel uitgesproken meningen.

-25- Wie zijn nu degenen die overblijven, wanneer de scores 'zeer sterk' worden uitgesloten van de populatie? Met andere woorden: is er een karakteristiek te geven van de groep die niet erg uitgesproken meningen heeft over de vraag hoe men zijn vakantie het liefst inricht? Het aandeel van de lagere sociale klassen (C en D-laag) is een klein beetje hoger dan in de totale populatie; de lagere inkomensklassen zijn lichtelijk sterker vertegenwoordigd; de verschillen zijn te benoemen in tweetallen van percenten; qua gezinsfase is er niet veel verschil, en wat de scores op de vakantiebestedingen betreft blijft het beeld ongeveer hetzelfde als in tabel 1, zij het uiteraard met het verschil dat de score 'zeer sterk' niet vertegenwoordigd is. De conclusie mag al met al luiden dat het niet 'opgevuld zijn tot 100%' van de categorie 'zeer sterk' althans op grond van een aantal populatiekenmerken geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een belangrijk hiaat in de vakantiebestedingen in de vraagstelling is geslopen.

Onderstaande tabel geeft inzicht in de vraag, in hoeverre de verschillende overwegingen, een vakantie in te richten, met elkaar verband houden.

Tabel 2. Associatie (gamma) van overwegingen om vakantie in te richten.

1 2 3 4 5 6 1. actief/sportief bezig zijn 0,50 -0,02 0,15 0,18 0,11 2. creatief bezig zijn 0,12 0,31 0,07 0,17 3. luieren 0,21 -0,03 -0,09 4. attracties bezoeken 0,01 0,08 5. steden/dorpen/landschap bezoeken 0,65 6. musea, tentoonstellin- gen, concerten bezoeken

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

Uit dit overzicht blijkt dat er alleen voor de typisch 'cultureel getinte' activiteiten (items 5 en 6) een noemenswaardige samenhang bestaat, en in (veel) mindere mate voor actief/sportief bezig zijn en creatief bezig zijn. Dit geeft in ieder geval grond aan de gedachte, dat de gekozen items voor vakantiebesteding op zichzelf een weinig overlappend scala van activiteiten betreffen. Voorzover men een 'culturele dimensie' in de associatiematrix aanwezig acht, valt in ieder geval te melden dat die dan niet het item 'creatief bezig zijn' in zich bergt.

-26- Een nadere 'validering' van de culturele dimensie in item 5, het bezoeken van steden/dorpen en aantrekkelijke landschappen, wordt verkregen door van de zes bovengenoemde items na te gaan of ze zijn geassocieerd met belangstelling voor elementen van de gebouwde omge- ving. Onderstaande tabel geeft de resultaten.

Tabel 3. Associatie (gamma) tussen overwegingen waarop men vakantiebestemming kiest naar interesse in elementen van gebouwde omgeving.

overwegingen bij met Interessej in gebouwde omgeving vakantie gaan A B C D E F

actief/sportief bezig zijn 0,18 0,12 0,15 0,21 0,20 0,22 creatief bezig zijn 0,14 0,07 0,14 0,21 0,22 0,24

luieren 0,08 -0,06 0,04 -0,34 0,02 -0,03 attracties bezoeken 0,10 -0,04 0,06 0,18 0,11 0,22 steden/dorpen/landschap bezoeken 0,79 0,72 0,66 0,40 0,40 0,42 musea, tentoonstellin- gen, concerten bezoeken 0,62 0,66 0,55 0,37 0,57 0,40

A: steden en dorpen D: gemalen en sluizen B: (middeleeuwse) kerken E: terpen/archeologie C: landhuizen en buitenplaatsen F; molens

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

Het beeld is duidelijk. Slechts de items 5 en 6 (de typisch 'culturele' items bij het kiezen van de vakantiebesteding) hebben een noemenswaardige associatie met de interesse in elementen van de gebouwde omgeving, met name steden en dorpen, (middeleeuwse) kerken en in mindere mate landhuizen en buitenplaatsen. De 'culturele lading' van item 5 is blijkbaar zodanig, dat een mogelijk cultureel minder aansprekend aspect als het bezoeken van landschappen deze niet verstoort. Daarnaast is het opvallend, dat mogelijke samenhangen tussen landschappelijke beleving en een vakantiebesteding als actief/sportief zijn (denk aan zeilen, schaatsen), blijkens de tabel ontbreken. Al met al mag de conclusie zijn, dat het culturele aspect in het item 'bezoeken van steden, dorpen en landschappen' onmiskenbaar is. Los hiervan is er nog wel plaats voor de kanttekening, dat het valideren van items met andere een trekje heeft van het welbekende Münchhausensyndroom, waarbij de baron zich aan de eigen haren uit het moeras omhoogtrekt.

-27- Tot slot van deze paragraaf een korte 'profielschets' van de respondenten die het bezoeken aan dorpen en steden (en landschappen) van belang achten bij het plannen van hun vakantie. De genoemde percentages zijn exclusief 'geen antwoord'.

a. Er is een zwak verband met de sociale klasse. Naarmate die hoger is, is de mate, waarin bezoeken van steden en dorpen etc. van belang is bij het kiezen van de vakantiebestem- ming, groter. Een indruk van de verhoudingen: bij 67 % van de respondenten van de hoogste onderscheiden klasse (A-hoog in het CVO-jargon) speelt de overweging in sterke of zeer sterke mate een rol, tegen 44% van de categorie 'D-Iaag'(de laagste categorie)')- b. Met de gezinsfase is er een zwak verband. Relatief belangrijk is de overweging bij de categorieën 1,2, 10 en 11 (62-78 % van de respondenten laat de overweging sterk tot zeer sterk meespelen), en relatief onbelangrijk is de overweging bij de categorieën 3 en 6: slechts 45% laat deze overweging sterk tot zeer sterk meespelen bij het bepalen van de vakantie^). c. Bij inwoners van de provincies Drente en Flevoland speelt de overweging, steden en dorpen te bezoeken een relatief geringe rol bij het kiezen van de vakantiebestemming (bij ca. 47 % van de bevolking speelt de overweging sterk tot zeer sterk), terwijl het overeenkomstig percentage bij inwoners in Noord-Holland en Utrecht ca. 65 is. d. Naarmate het inkomen hoger is, is er sterker sprake van de overweging, het bezoeken van steden en dorpen een rol te laten spelen bij de keus van de vakantiebesteding. Bij de lagere inkomensklassen (tot f. 32.500) is de overweging bij ca 55% van de respondenten in sterke of zeer sterke mate aanwezig, bij de inkomens van f. 46000 en meer is het overeenkomstige percentage van de respondenten ca. 65.

') Er wordt onderscheid gemaakt in: A-hoog, B-boven,B-onder,C, en D-laag.

^ De gezinsfase wordt als volgt onderscheiden: Alleenstaanden: 1: 34 jaar of jonger 2: 35 jaar of ouder Gezinnen met thuiswonende kinderen van O t/m 17 jaar: 3: uitsluitend kinderen t/m 5 jaar (A) 4: uitsluitend kinderen 6 t/m 12 jaar (B) 5: uitsluitend kinderen 13 t/m 17 (C) 6: kinderen Ot/m 5 en 6 t/m 12 jaar (A+B) 7: kinderen O t/m 5 en 13 t/m 17 jaar (A + C) 8: kinderen 6 t/m 12 en 13 t/m 17 jaar (B + C) 9: kinderen O t/m 17 jaar (A + B + C) Echtpaar of gemeenschap van 2 of meer volwassenen van 18 jaar en ouder (geen kinderen < 17 jaar) 10: leeftijd vrouw 34 jaar of jonger 11: leeftijd vrouw 35 jaar of ouder

-28- 4.4. INTERESSE IN DE GEBOUWDE OMGEVING.

Een nadere bepaling van het cultuurtoeristisch potentieel met name wat betreft de gebouwde omgeving wordt verkregen met de vraag naar de interesse voor specifieke elementen van de gebouwde omgeving. Hierbij is de vraag in het algemeen gesteld, het gaat niet om specifiek in vakantie uit te voeren gedrag. Overigens is de vraag, gesteld als hij is in een enquête naar recreatief gedrag, mogelijk wel verstaan als betrekking hebbend op een vakantiesetting, maar een probleem is dat hoe dan ook niet. De over-all scores zijn vermeld in tabel 4.

lepenloftspul Jorwert, 12 augustus 1991. Foto: Leeuwarder Courant.

-29- Tabel 4. Interesse in diverse aspecten van de gebouwde omgeving (%).

item mate waarin men geïnteresseerd is zeer sterk sterk matig nauwelijks/niet onbekend steden en dorpen 11,3 35,5 31,1 13,0 9,2 (middeleeuwse) kerken 7,8 21,2 30,7 28,8 11,5 landhuizen en buitenplaatsen 5,3 19,6 34,7 28,3 12,1 gemalen en sluizen 1,8 9,9 32,1 43,0 13,2 terpen/archeologie 3,5 10,6 29,8 42,4 13,7 molens 1,8 12,7 38,1 34,6 12,8

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

De totaalscore van de categorieën 'sterke' en 'zeer sterke interesse in steden en dorpen' komt redelijk in de buurt van die van het bezoeken van steden, dorpen en landschappen, namelijk een krappe 50 %. De 'dekking' van de scores 'sterk' en 'zeer sterk' is wederzijds circa 80%. Overigens blijkt de nauwe samenhang ook al uit tabel 3, waar een gamma van 0,79 is geconstateerd.

Tabel 5. Samenhang (gamma) in mate van belangstelling voor diverse elementen van de gebouwde omgeving.

1 2 3 4 5 6 1. steden en dorpen 0,72 0,68 0,38 0,51 0,41 2. (middeleeuwse) ker- 0,72 0,48 0,62 0,53 ken 3. landhuizen en buiten- plaatsen 0,59 0,60 0,56 4. gemalen en sluizen 0,66 0,80 5. terpen/archeologie 0,66 6. molens

Bron: Enquête afdeling Onderzoek (CVO) juni 1991.

-30- Uit dit staatje blijkt dat belangstelling voor de diverse elementen van de gebouwde omgeving hier en daar een behoorlijke samenhang vertoont. Er kunnen twee clusters worden onder- scheiden: in de eerste plaats de items 1,2,3, die onderling gamma's hebben van rond de 0,7, terwijl ze met andere elementen lagere scores behalen, en een cluster van de items 4, 5 en 6, die onderling samenhangen met gamma's, variërend van 0,66 tot zelfs 0,80, en met de andere items eveneens een mindere samenhang vertonen. Grofweg kunnen ze benoemd worden met 'belangstelling voor gebouwen', respectievelijk 'belangstelling voor waterwer- ken', waarbij we in gedachten nemen dat het opwerpen van terpen in feite een waterstaat- kundige achtergrond heeft gehad. Dat er behalve watermolens (voor het opmalen van water) ook korenmolens onder de molens te vinden zijn is dan een klein vlekje in deze hinein- interpretatiekunde. Voor de volledigheid verdient het dan wel vermelding, dat korenmolens in andere gebieden van Europa vaak door waterkracht worden aangedreven (en als water- molens worden betiteld) voorzover er althans van ezelkweerns en dergelijke geen sprake is.

Tot slot van deze paragraaf een korte 'profielschets' van de geïnteresseerden in steden en dorpen enerzijds en molens anderzijds. Deze items zijn gekozen omdat ze voor elk van de twee onderscheiden clustertjes, de hoogste scores halen in de categorieën 'grote en zeer grote belangstelling'. Ook hier zijn de scores op de categorie 'niet ingevuld' weer buiten beschouwing gelaten.

Interesse in steden en dorpen is nadrukkelijker in de hogere sociale strata aanwezig dan in de lagere. Van de categorieën A-hoog en B-boven ligt de belangstelling (scores sterk en zeer sterk) zo'n 8 procent boven het gemiddelde van 53%.

Naar gezinscyclus bezien is de belangstelling voor steden en dorpen vooral groot bij alleenstaanden jonger dan 34 jaar, de categorie van tweepersoonshuishoudingen (zonder kinderen).

Naar provincie bezien vallen vooral Friesland, Drente en Flevoland op door hun relatief geringe belangstelling voor steden en dorpen. In Noord-Holland en Utrecht is die juist relatief groot. Om een indruk te geven van het verschil: in Friesland, Drenthe en Flevoland is ca. 43 % van de respondenten sterk tot zeer sterk geïnteresseerd in steden en dorpen, en in Noord-Holland en Utrecht 58 %. Aangenomen mag worden dat de verschillen terug te voeren zijn tot factoren, samenhangend met gezinscyclus, inkomen en sociale klasse. Tenslotte het inkomen: in grote lijnen neemt de belangstelling voor steden en dorpen enigszins toe naarmate het inkomen groter is. Een indruk van de verhoudingen: in de inkomensklasse tot f 10.000 is 39 % van de respondenten sterk tot zeer sterk geïnteresseerd, in de inkomensklasse van f 57.000 en meer 62%. Uiteraard stemt dit patroon in grote lijnen overeen met dat van het profiel van de responden- ten die het bezoeken van steden en dorpen overwegen bij het inrichten van hun vakantie (zie 4.3.).

-31- Wat de interesse voor molens betreft valt te melden dat met de variabelen inkomen, sociale klasse en gezinscyclus geen verband aanwezig is. Naar provincie bezien is er sprake van een relatief grote belangstelling in Overijssel, Flevoland en Zeeland (ruim 20 % is sterk tot zeer sterk geïnteresseerd) en een relatief geringe in Drente (het aantal sterk tot zeer sterk geïnteresseerden is ruim 13 %); het verschil is echter niet significant bij a= 0,05.

4.5. HET EFFECTIEVE BEZOEK AAN FRIESLAND.

Een minderheid van de geënquêteerden, namelijk slechts 10 %, is de afgelopen vijfjaar in Friesland met vakantie geweest. Slechts 6,0 % is er geweest in verband met alleen een korte vakantie, en 2,0% kwam er voor alleen een lange vakantie. Het percentage respondenten dat zowel voor een korte als voor een lange vakantie in Friesland is geweest bedraagt slechts 1,8. Geen antwoord op de vraag is gegeven door 4,8 % van de respondenten.

De vakantieganger die de afgelopen jaren in Friesland is geweest onderscheidt zich qua 'vakantiestijl' met name op twee aspecten van het Nederlands gemiddelde: het zijn de vooral in een actieve en sportieve vakantie geïnteresseerden en de geïnteresseerden in het bezoeken van steden en dorpen, zoals onderstaande tabel laat zien. De verschillen tussen hen die Friesland wel en niet bezocht hebben (even iets anders dan tabel 6 weergeeft) zijn op deze aspecten significant bij a= 0,05.

Tabel 6. Mate waarin twee soorten overwegingen van belang zijn bij bepalen vakantiebe- stemming voor bezoekers van Friesland en Nederlands gemiddelde (waarin bezoekers aan Friesland dus zijn begrepen).

actief/sportief bezig zijn bezoek aan steden/dorpen/ aantrekkelijk landschap Friesland Nederland Friesland Nederland zeer sterk 21.6 11,8 23,9 16,4 sterk 36,3 29,9 41,7 34,9 matig 25.7 27,8 20,1 22,4 niet of nauwelijks 11,3 18,8 9,7 16,5 onbekend 5,1 11,7 4,7 9,9 totaal Friesland 1.365 (gewogen en opgehoogd) totaal Nederland 14.038 (gewogen en opgehoogd)

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

-32- De overige items die een vakantiestijl indiceren laten tussen de mensen die Friesland hebben bezocht en de totalen voor heel Nederland geen verschillen zien, met als uitzondering de interesse in het bezoeken van musea en dergelijke: ook deze zijn onder de toeristen die Friesland hebben bezocht relatief oververtegenwoordigd. De verschillen tussen mensen die Friesland wel en niet bezocht hebben zijn op dit aspect significant bij a= 0,05. (Zie ook Bijlage 2) Bijlage 3 geeft aan wat voor een aantal huishoudenskenmerken de relatieve over- en ondervertegenwoordiging is van de in Friesland met vakantie gaande toeristen is geweest. De significantieberekeningen zijn gemaakt op basis van Chi-kwadraat bij a= 0,05, waarbij Frieslandbezoekers zijn onderscheiden van hen die Friesland niet bezocht hebben. De aangegeven verschillen zijn alle significant.

* Naar sociale klasse bezien is in Friesland de vakantieganger, behorend tot de klassen A- hoog en B-boven oververtegenwoordigd en zijn de klassen C en D-laag ondervertegen- woordigd. * Naar gezinsfase bezien wordt Friesland vooral bezocht door alleenstaanden en groepen van 2 personen waarbij de vrouw jonger is dan 35 jaar, en relatief weinig door gezirmen met kinderen tot 12 jaar en oudere paren zonder kinderen. * Groningers en Noordhollanders bezoeken Friesland relatief meer dan Drenten en Overijs- selnaren, en ook de inwoners van de zuidelijke provincies laten het bij het bezoek aan Friesland (om gemakkelijker te raden redenen) afweten. * Onder de vakantiegangers in Friesland worden de laagste en de hoogste inkomensgroepen relatief vaak aangetroffen.

Van de weinigen die Friesland hebben bezocht was, niet geheel onverwacht, vooral zuidwest Friesland, en in mindere mate midden en oostelijk Friesland in trek, zoals navolgende tabel laat zien:

-33- Tabel 7. Bezoek aan deelgebieden van Friesland in afgelopen 5 jaar.

gebied % Zuid-West Friesland 64,5 (ten zuiden van lijn Workum-Sneek-Joure-Lemmer) Westelijk Friesland 16,4 (ten westen van lijn Bolsward-Harlingen-Franeker) Noord Friesland 14,4 (ten noorden van spoorweg Harlingen-Buitenpost) Midden Friesland 24,2 (binnen lijn Leeuwarden-Eernewoude-Akkrum-Grou) Oostelijk Friesland 22,3 (oostelijk van Bergum-Drachten-Heerenveen-Lemmer)

n (gewogen) = 1.365

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

Kaart 1. De onderscheiden gebieden.

J ^jJLMimer ,/ '^

-34- De sommering van de procenten overtreft de 100, omdat mensen in verschillende gebieden geweest kunnen zijn. Per gebied zijn de (gewogen) aantallen te klein om al te vergaande analyses op uit te voeren. Toch wordt een kleine schets gegeven van het vakantiepatroon naar gebied op de aspecten 'actief/sportief en 'bezoek aan oude steden/dorpen/landschap- pen'. Uitgangspunt daarbij is de verdeling, zoals aangegeven in tabel 6. Er is afgezien van significantieberekeningen, globaal is een verschil in percentage van 5 of meer (voor de categorieën zeer sterk en sterk samen) aangegeven met + waimner het betreffende deelge- bied beter scoort dan Friesland als geheel, en met - wanneer de score in het betreffende deelgebied onder het Fries gemiddelde ligt. De overige gevallen zijn aangegeven met 0.

Tabel 8. Gewenste vakantiebestedingen van bezoekers van diverse deelgebieden in Friesland, vergeleken met het 'Fries gemiddelde' van bezoekers.

deelgebied actief/sportief bezoek steden/dorpen Zuid-West Friesland 0 0 Westelijk Friesland - + Noord Friesland - - Midden Friesland 0 + Oostelijk Friesland 0 0

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991

Uit dit overzicht valt af te leiden, dat een notoir watersportgebied als Zuid-West Friesland (dat blijkens tabel 7 sterk bepalend is voor het Fries gemiddelde) zowel mensen trekt met een sterke hang naar een actieve/sportieve vakantie als mensen met een warme belangstelling voor steden en dorpen. Dit relativeert de eerdere constatering, dat beide groepen toeristen duidelijk verschillende groeperingen zijn; landelijk gesproken is dat zeker het geval, maar in Friesland is dat minder. Dat betekent, dat een poging, de waterrecreanten 'uit de bootjes de wal op te krijgen', een optie uit het FCTplan, niet bij voorbaat als mislukt behoeft te worden beschouwd. Meer hierover in het volgende hoofdstuk.

Activiteiten die men in Friesland tijdens het verblijf heeft uitgevoerd staan, voorzover ze een enigszins cultureel (in de engere zin des woords) karakter hebben, vermeld in tabel 9.

-35- Tabel 9. In Friesland tijdens recreatief verblijf uitgevoerde activiteiten (%).

activiteit frequentie van uitvoeren 0 1 è2 3 en meer onbekend bezichtigen historische dorpen of steden 29,3 39,3 25,9 5,5 bezoeken van historische gebouwen en gebou- wen van techniek (gemalen, molens e.d.) 51,5 31,3 8,1 9,2 bezoeken van musea en tentoonstellingen 53,7 29,4 6,7 10,0 bezoeken van (openlucht)theatervoorstellingen. concert en film 79,6 8,0 1,0 11,1

n (gewogen) = 1.365

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991

Als bij de geïnteresseerdheid zijn ook bij het daadwerkelijk bezoek de dorpen en steden favoriet. Het statistisch verband tussen het bezichtigen van dorpen en steden als 'leitmotiv' van vakantiehouden en het daadwerkelijk meer of minder frequent bezichtigen van steden en dorpen tijden het verblijf in Friesland is echter zwak: gamma = 0,4.

In sociaal-wetenschappelijk onderzoek gaat het er in het algemeen om, erachter te komen waarom men 'iets' heeft gedaan, of gewoonlijk doet. In dat licht is het wat afwijkend, te vragen waarom men bepaalde dingen juist niet heeft gedaan. Het is moeilijker om - uit een onbepaald aantal gedragsalternatieven - aan te geven waarom ze niet zijn uitgevoerd, dan aan te geven waarom ze juist wel zijn uitgevoerd. De vraag naar het niet-ondernemen van culturele activiteiten is hier gesteld om er voor een aantal welbepaalde items achter te komen in hoeverre ze als drempel hebben gefungeerd een bepaald gedrag. Het gedrag zelf is er niet mee gemotiveerd of verklaard. Dit maakt het ook begrijpelijk, dat in tabel 10 het belangrijk- ste deel van de mogelijke antwoorden de categorie 'anders' betreft.

-36- Tabel 10. Reden waarom men geen culturele activiteiten heeft ondernomen.

overweging % geen interesse 31,9 beschikte niet over passend vervoermiddel 3.7 was niet op de hoogte van mogelijkheden 9,0 niet aan gedacht of overwogen 20,0 het 'alles' al gezien 1,8 anders 40,1

totaal (n) = 341

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991

Mogelijk zou een niet geprecodeerde vraagstelling, die technisch gezien overigens onuitvoer- baar was, tot een wat meer aansprekend beeld hebben geleid. De categorie 'anders' leent zich wat zijn omvang aan respondenten betreft duidelijk voor een nadere differentiatie. Dat is echter praten achteraf. In ieder geval wijst het voorgaande impliciet de gedachte, als zou het weinige bezoek aan de slechte bereikbaarheid liggen van de activiteiten en attracties, naar het fabel enrijk: nog geen 4 % beschikte niet over een passend vervoermiddel. En verder lijkt het antwoordpatroon nogal een indicatie te geven voor een beter publiciteitsbeleid: de categorieën 'was niet op de hoogte' en 'niet aan gedacht' betreffen circa 30 % van het (deel)bestand.

4.6. DE MENSEN DIE FRIESLAND LINKS LIETEN LIGGEN.

Het merendeel van de geënquêteerden, 85,5 %, heeft de afgelopen 5 jaar noch een korte, noch een lange vakantie in Friesland (buiten de waddeneilanden) gehouden. Dit (verwachte) grote bestand aan geënquêteerden, dat de afgelopen vijf jaar niet in Friesland is geweest voor een recreatief verblijf, was te aantrekkelijk om niet nog wat nader te beschouwen. Vandaar dat de vraag is gesteld, waarom men zich niet naar Friesland heeft begeven. Deze vraagstelling is misschien niet helemaal voor de hand liggend, omdat het in het algemeen meer voor de hand ligt te vragen waarom men bepaalde activiteiten wel heeft uitgevoerd, maar alia. Onderstaande tabel geeft voor een aantal mogelijke redenen de mate, waarin ze van toepassing zijn. De percentages hebben betrekking op respondenten die de afgelopen vijf jaar niet in Friesland met vakantie (kort of lang) zijn geweest. Behalve de respondenten die wel in Friesland met vakantie zijn gegaan, zijn ook de respondenten die in Friesland zelf woonachtig zijn buiten beschouwing gelaten. (Een overeenkomstige uitdraai.

-37- betrekking hebbend op degenen die hun vakantie in sterke tot zeer sterke mate laten bepalen door bezoek aan dorpen en steden en landschappen (de potentiële cultuurtoeristen) laat een overeenkomstig beeld zien, met dien verstande dat de categorie 'onbekend' ongeveer gehalveerd is en de overige categorieën dienovereenkomstig wat in waarde zijn gestegen.)

Tabel 11. Mate waarin verschillende redenen om Friesland niet te bezoeken van toepassing zijn.

reden van niet bezoek mate waarin reden van toepassing is (%) zeer grote matige geen onbe- grote rol rol rol kend rol geen aantrekkelijk landschap 2,5 5,8 9,5 55,0 27,1 geen aantrekkelijke verblijfsaccommodatie 1,7 4,5 7.8 58,1 27,9 geen aantrekkelijke uitgaansmogelijkheden 2,2 4,4 8,8 56,8 27,8 steden en dorpen zijn niet aantrekkelijk 1,3 3,1 9,7 57,9 28,0 het cultuuraanbod (bouwkunst, tentoonstellingen, musea en theater) is niet aantrekkelijk 1,0 1,7 8,2 60,9 27,5 taalproblemen 2,4 2,1 6,8 61,2 27,6 onvriendelijke bevolking 1,2 2,2 5,3 63,0 28,2 Friesland is te druk 0,4 0,8 4,8 65,7 28,3 Friesland is te rustig 1.1 2,1 5,7 62,7 28,4 er valt in Friesland niets te zien of te beleven 2,4 4,3 9,0 55,9 28,4 niet aangedacht of overwogen 27,8 15,2 8,9 27,6 20,5 ik ben al eerder in Friesland geweest 3,9 2,9 7,8 58,4 27,0 ik ga nooit op vakantie in Nederland 7,9 6,3 7,3 53,7 24,7 n (gewogen) = 12.491

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO, juni 1991.

Naar aanleiding van deze tabel valt slechts op te merken dat 'op een presenteerblaadje aangegeven' items als 'taalproblemen' en een 'onvriendelijke bevolking' in ieder geval nauwelijks of geen invloed hebben op het niet voor Friesland kiezen als vakantiebestem- ming. Dat geldt overigens ook voor het merendeel van de andere items. Het item "Niet aan gedacht of overwogen" is in feite niet een overweging om iets niet te doen, maar juist een ontbreken ervan, wat in ieder geval een stimulans kan zijn voor een gericht promotiebeleid.

-38- 1

Bij de 'potentiële cultuurtoeristen' (zie boven) is dit motief zelfs bij 52 % sterk of zeer sterk van toepassing, tegen 43% in bovenstaande tabel. Deze reden van niet bezoek is gekruist met een aantal huishoudensvariabelen, waarbij de bevindingen de volgende zijn: * De sociale klasse speelt een (bescheiden) rol. Voor de beide bovenste strata, in termen van de CVO-enquête A-hoog en B-boven, speelt het item 'niet aan gedacht of overwogen' in 59,8, resp 58,4 % van de respondenten een zeer sterke of een sterke rol, terwijl het overeenkomstige percentage voor de hele populatie 54,1 is. Het verschil is echter niet significant bij a = 0,05.

* Wat betreft de gezinscyclus is het opvallend dat de alleenstaanden van 34 jaar of jonger, de gezinnen met thuiswonende kinderen t/m 5 jaar en de huishoudens zonder kinderen waar de vrouw jonger is dan 34 jaar significant (a = 0,05) vaker het argument 'niet aan gedacht of overwogen' relatief vaak (namelijk in 60 % of meer) een (zeer) sterke rol laten spelen; het gemiddelde voor de populatie als geheel is 54%.

* De provincie waar men woont is niet van invloed op de mate, waarin men niet aan Friesland heeft gedacht als provincie om met vakantie te gaan. Er zijn dus geen redenen eventuele promotiecampagnes op specifieke provincies te richten. Dit geldt uiteraard voor het bezoek van Friesland als geheel; eerder kwam naar voren dat Utrechters en Noord- Hollanders relatief sterk in cultuurtoerisme zijn geïnteresseerd.

* De inkomenssituatie speelt ook geen rol.

* Eveneens is er geen verband met de mate, waarin men het bezoek aan steden en dorpen bepalend laat zijn voor het inrichten van de vakantie. Het betekent echter wel concreet dat 32 % van de respondenten, voor wie het argument 'niet aangedacht of overwogen' in (zeer) belangrijke mate van toepassing was, in principe wel het bezoeken van steden en dorpen (zeer) belangrijk vindt voor het inrichten van de vakantie. Anders gezegd: het derde deel van hen die niet aan Friesland hebben gedacht vindt het bezoeken van steden en dorpen wel (zeer) belangrijk bij het inrichten van hun vakantie.

Ook de overige items uit tabel 11 zijn niet zozeer eigenschappen van Friesland, die door een gericht product- en promotiebeleid kunnen worden verbeterd, als wel eigenschappen van de respondenten, die voor een verdere ontwikkeling van Friesland in cultuurtoeristisch opzicht maar eenvoudigweg als een gegeven moeten worden beschouwd. Hoe dit verder ook zij, een eigenlijk niet ter zake doend antwoord op de vraag naar de reden, waarom men niet in Friesland met vakantie is geweest geeft nog het meeste houvast voor een verder (promo- tie)beleid.

-39- -40- HOOFDSTUK 5. DE VERBLIJFSTOERISTEN.

5.1. INLEIDING.

In het vorige hoofdstuk is een indruk gegeven van de 'cultuurtoeristische potentie' van de Nederlandse bevolking als geheel. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de verblijfstoeristen in Friesland: de mate waarin ze qua attitude ten aanzien van vakantiebeste- ding wel of niet afwijken van het Nederlands gemiddelde, de activiteiten die men in Friesland heeft uitgevoerd en de waardering die men voor het 'cultuuraanbod' heeft.

5.2. DE ONDERZOEKSPOPULATIES.

Jaarlijks wordt Friesland door een groot aantal toeristen bezocht. Geschat wordt dat dit er in 1990 zo'n 718.000 waren, die al met al goed waren voor circa 4,2 miljoen overnachtingen (exclusief de Waddeneilanden). Deze toeristen verblijven in een aantal soorten verblijfsaccomodaties. De belangrijkste zijn: campings, vakantiewoningen/appartementen, accomodatie op vaartuigen en hotels. Om er een idee van te krijgen, hoe op dit moment het culturele aanbod van Friesland een rol speelt bij de verblijfsrecreanten is er bij hen een enquête gehouden. Daarbij vormde de omvang van de verschillende accomodatievormen het steekproefkader. Geënquêteerd zijn mensen in hotels, op campings, in complexen zomerwoningen/tweede woningen en op vaartuigen. De problemen die zich bij het bepalen van de diverse populaties hebben voorgedaan zullen hier in het kort worden besproken.

Om te beginnen de hotels. Bij het enquêteren van verblijfsrecreanten in hotels is het belangrijkste probleem, dat ze moeilijk 'te vangen' zijn. Men is overdag vaak op stap, en men is eigenlijk vooral vlak na het ontbijt en eventueel vlak voor of vlak na het avondeten aanspreekbaar voor enquêtes. Dit beperkt de mogelijkheden tot het ondervragen van grote aantallen toeristen in hoge mate, zeker gevoegd bij het feit dat de aantallen per hotel ook nog relatief gering zijn. Om tot een redelijke verhouding van inspanning en verwachte resultaten te komen is de steekproef onder hotelgasten beperkt tot hotels in de steden Leeuwarden, Franeker, Harlingen, Bolsward, Sneek, Workum en Dokkum. Deze beperking is ingegeven door het feit, dat het in ontwerp zijnde cultuurtoeristisch ontwikkelingsplan zich primair richt op westelijk en noordelijk Friesland. In deze hotels zijn voorzover mogelijk alle relevante gasten (toeristen) ondervraagd.

-41- Er is geënquêteerd van 2 t/m 12 juli en van 5 t/m 15 augustus 1991. Daarbij is gebleken dat de aanwezigheid van toeristen in de maand juli in hotels nog beperkt is. Een andere factor die mogelijk de beperkte respons heeft bepaald, is, dat niet Nederlands sprekende gasten buiten de steekproef zijn gevallen (dit geldt ook voor de enquêtes bij de andere typen verblijfsaccomodatie). In principe is dit jammer, omdat juist buitenlanders een gevoelig oog kunnen hebben voor specifieke cultuurtoeristische aspecten in Nederland. Er is echter voor gekozen vooralsnog met name de nederlandstal ige toerist aan te spreken op mogelijk 'cultuurtoeristisch' gedrag. Buitenlanders zijn, afgezien van Duitsers die hier traditioneel al wel een zekere aanwezigheid vertonen, vooral in complexen zomerwoningen - daarover hierna meer - tot nu toe een relatief zeldzaam, zij het wel minder zeldzaam wordend verschijnsel. Meenemen van buitenlanders in het onderzoek viel echter buiten de opzet, zoals die in hoofdstuk 2 is uiteengezet. In de hotels is echter wel een aantal nederlands sprekende buitenlanders aangetroffen; deze zijn volledig in het onderzoek opgenomen. In totaal zijn onder hotelgasten 28 enquêtes afgenomen, waarbij de verdeling over de hiervoor genoemde kernen als volgt is:

Leeuwarden 2 enquêtes Sneek 5 enquêtes Workum 2 enquêtes Bolsward 2 enquêtes Harlingen 4 enquêtes Franeker 8 enquêtes Dokkum 5 enquêtes

Voorafgaand aan de interviews is de hoteleigenaren een brief gestuurd waarin op medewer- king aan het doen afnemen van de enquête is verzocht (Bijlage 4). Vervolgens zijn ze nog opgebeld waarbij de komst van de enquêteur is aangekondigd. In totaal zijn van de 34 (veronderstelde) hotels er 20 in het onderzoek betrokken. In drie gevallen was er sprake van een pertinente weigering van de hotelmanager tot medewerking, in twee gevallen waren er geen relevante gasten aanwezig en in de overige 9 gevallen was er sprake van permanente kamerverhuur dan wel opheffing van het bedrijf. Het geringe aantal afgenomen enquêtes in hotels brengt met zich mee, dat deze populatie zich niet leent voor verdergaande analyses. In het vervolg zullen de hotelgasten slechts als visuele bijdrage tot volledigheid in de diverse rechte tellingen figureren. Dat ze niet weggelaten zijn (de andere optie) ligt aan het feit dat het hier, binnen de grenzen van de opzet van het onderzoek (ruimtelijk zowel als in tijd), wel een vrijwel volledige populatie betreft.

Bij de campings en de zomerwoningen/appartementen is het in principe mogelijk tot een verantwoorde steekproeftrekking uit de totale populatie te komen. De omvang van de steekproef is afhankelijk van de gewenste betrouwbaarheid, de verwachte verdeling van de eigenschappen van de populatie (binomiaal:p=q=50%), en de omvang van de 'moederpopu- latie' (in zeer geringe mate).

-42- Gereformeerde Kerk Kollum. Monument van de maand juli 1991. Foto: W. Walta.

Volgens gegevens van de Afdeling Recreatie en Toerisme bedraagt de capaciteit op campings in Friesland in 1991 16826 staanplaatsen. Met toepassing van de formule levert dit een

ZJN-Tï . p.q"5:k N-1 n waarbij Z= 1,96 (aantal malen standaarddeviatie) p=q = 50 (%) k=5 N= omvang moederpopulatie n= steekproefgrootte.

-43- minimumsteekproef op van 376 eenheden (staanplaatsen) met een betrouwbaarheid van 95 % en een nauwkeurigheid van 5 %. Bij de zomerwoningcomplexen/appartementen levert deze formule een minimale steekproef op van 332 eenheden. Bij het nader doorlichten van het bestand bleken deze aantallen echter niet haalbaar te zijn. Het aantal enquêtes, afgenomen op campings, is tenslotte bepaald op 371 (waarvan er later, wegens onbruikbaarheid, nog 3 zijn afgevoerd), terwijl bij appartementen/zomerwoningen door vervuiling van het bestand het aantal af te nemen enquêtes gaandeweg op 312 werd gesteld. Tijdens de enquetering bleek een groot aantal accomodaties permanent bewoond te worden, dan wel aan Duitsers verkocht te zijn (vooral bij de grotere complexen, met name in Lemmer). In enkele gevallen was er een weigering van de conciërge/beheerder voor medewerking. Al met al hebben de enquête- inspanningen bij de appartementen/zomerwoningen geleid tot een bruikbaar aantal van 239 stuks. Dat wil op zichzelf niet zeggen dat de uitkomsten onbruikbaar zijn; wel, dat de betrouwbaarheidsmarges wat ruimer komen te liggen. De ruimtelijke spreiding van de afgenomen enquêtes in campings en zomerwoningcomplexen is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 12. Spreiding enquêtes campings en zomerwoningcomplexen/appartementen.

campings zomerwoningen/appartementen

Boarnsterhim 35 28 Bolsward 1 Dantumadeel 6 Dongeradeel 5 5 Gaasterian-Sleat 42 38 Franekeradeel 3 Harlingen 1 Heerenveen 1 1 Kollumerland ca. 22 Leeuwarden 11 1 26 26 Nijefurd 46 7 Ooststellingwerf 28 27 Opsterland 9 8 Skarsterian 39 29 Smallingerland 2 Sneek 15 8 Tytsjerksteradiel 18 2 Weststellingwerf 17 11 Wünseradiel 19 4 Wymbritseradiel 12 44 onbekend 1

-44- De vaartuigen zijn een probleem op zichzelf. Ter bepaling van de steekproefgrootte zou oorspronkelijk uit worden gegaan van het bestand aan ligplaatsen, zoals dat bij de Afdeling Recreatie en Toerisme aanwezig is. Het aantal ligplaatsen in jachthavens in Friesland bedraagt volgens deze opgave 22585, wat bij toepassing van de eerder genoemde formule een steekproef oplevert van 378. Het aantal ligplaatsen in jachthavens is echter nauwelijks een indicatie voor het in het vakantieseizoen werkelijk aanwezige aantal bootjes op de friese wateren. Een aantal bootjes in jachthavens, en verondersteld mag worden dat dat niet een gering aantal is, is in gebruik bij de plaatselijke bevolking, die er mogelijk in het vakantie- seizien in vaart, maar mogelijk ook niet. Slechts zeer ten dele zullen zij als verblijfstoeristen op het water kunnen worden beschouwd. Een groot aantal boten komt van elders Friesland binnen. Een aantal Friese scheepseigenaren zullen met hun vaartuig naar buiten Friesland trekken. En het zijn bepaald niet alleen de jachthavens, misschien wel vooral niet de jachthavens, waar tijdens het vakantieseizoen bootjes afmeren van verblijfsrecreanten. Maar over de aantallen waarom het hier gaat is in het geheel niets bekend'). Er is daarom voor gekozen enquêtes af te nemen in een aantal notoire concentratiepunten in het Friese watersportgebied, die goed bereikbaar zijn voor enquetrices: jachthavens, bebouwde kommen en dergelijke. Voor een aantal van deze punten zijn aantallen af te nemen enquêtes vastgesteld, die in gezamenlijkheid geen andere representiviteit kennen, dan dat er met een zeker vingertoppen- gevoel een 'redelijk spreiding' is gerealiseerd. Onderstaande tabel geeft deze weer.

Boarnsterhim 49 Nijefurd 45 Dongeradeel 10 Skarsterian 9 Gaasterian-Sleat 10 Sneek 35 Harlingen 6 Tytsjerksteradiel 10 Heerenveen 4 Wünseradiel 10 Leeuwarden 30 Wymbritseradiel 26 Lemsterland 20 onbekend 24

Bij de accomodatievormen campings, complexen tweede woningen/appartementen en jachthavens heeft de enquetering plaatsgevonden in de week van 15 t/m 21 juli 1991. Als bij de hotels is ook hier, voorafgaand aan de enquetering, de eigenaars/beheerders een brief gezonden waarin om hun medewerking bij het doen aftiemen van de enquête is verzocht. (Bijlage 5). Zowel bij de campings als bij de appartementen als bij de vaartuigen is bij het veldwerk de richtlijn gevolgd dat wanneer de beoogde aantallen enquêtes per locatie niet gehaald werden, er in naburige locaties naar compensatie is gezocht. Om redenen van efficiënte benutting van tijd en menskracht is bij de steekproeftrekking de richtlijn gevolgd dat per driecijferige

') In het programma '92 is met betrekking tot deze problematiek een vooronderzoek voorzien.

-45- postcode tenminste 5 enquêtes (eventueel uit verschillende accomodatievormen) gehaald moesten worden. De zeer kleine clusters verblijfsaccomodaties, die zeer verspreid over Frie- sland liggen, vonden zo geen kans in de steekproef opgenomen te worden. Hun aantal is numeriek echter gering.

5.3. ENKELE KENMERKEN VAN DE VERBLUFSTOERISTEN.

Ondervraagd zijn recreanten in verblijfsaccomodaties. Bijlage 6 biedt een overzicht van de diverse gehanteerde enquêteformulieren. Per verblijfseenheid (groep) (een bootje, een tent, een appartement, een groep in een hotel) waren ten tijde van de enquête de volgende aantallen personen aanwezig: hotels : 2,4 personen (modus: 2 personen) campings : 3,6 personen, maar met weglating van extreme groeps- groottes van 7 t/m 30 personen 3,3 personen (modus: 2 personen) vakantiewoningen/appartementen: 4,1 (modus: 4 personen) bootjes : 3,3 personen (modus: 2 personen).

Deze aantallen corresponderen niet helemaal met die, welke bij de berekening van slaap- plaaten van de openstaande capaciteit in bestemmingsplannen worden gehanteerd. Daar (zie 'Terug van 1758', pag. 61) is gerekend met een factor 3,5 voor slaapplaatsen per standplaats op een camping (wat redelijk met de bevindingen uit deze enquête overeenstemt) en 5 voor zomerwoningen/recreatiewoningen (wat gezien de enqueteuitkomsten nogal aan de hoge kant is). Overeenstemming is er wat betreft de bezetting van vakantiewoningen/appartementen wel met de bevindingen van Van der Knijff (1989), maar deze heeft de bezetting van de campingstaanplaatsen weer (in het licht van deze enquête) te hoog geschat: eveneens 4. De leeftijd van het oudste en jongste lid van een groep in een verblijfseenheid is weergege- ven in tabellen 13 en 14.

-46- Tabel 13. Leeftijd oudste lid in groep per verblijfseenheid, naar accomodatievorm (%).

leeftijdsklasse hotel camping vakantiewoning/ vaartuig appartement

65 jaar en ouder 4 11 10 8 50-64 jaar 29 25 29 28 40-49 jaar 37 29 36 33 30-39 jaar 21 24 18 13 20-29 jaar 11 9 6 17 beneden 20 jaar 0 3 0 2

n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Tabel 14. Leeftijd jongste lid in groep per verblijfseenheid, naar accomodatievorm (%).

leeftijdsklasse hotel camping vakantiewoning/ vaartuig appartement

t/m 4 jaar 0 18 22 8 5-10 jaar 4 15 14 10 11-15 jaar 7 14 14 13 16-20 jaar 0 16 16 16 21-40 jaar 36 9 13 23 ouder dan 40 jaar 54 27 18 29

n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Hieruit blijkt (niet onverwacht) dat bootjes vaak jonge gezelschappen dienen als vakantieac- comodatie, terwijl gezinnen met jonge kinderen relatief vaak naar vakantiewoningen en appartementen trekken. Het opleidingsniveau van de oudste van de groep is per accomodatie- vorm weergegeven in tabel 15. Hieruit blijkt enig verband met de genoten opleiding en de vorm van de verblijfsaccomodatie, in die zin, dat vakantiewoningen en appartementen, een relatief dure accomodatievorm, door relatief hoger opgeleide mensen, met mogelijk ook wat meer financiële mogelijkheden, wordt bezocht. Een punt van aandacht is hier overigens, dat gevraagd is naar het opleidingsniveau van de oudste van het gezelschap waarmee men op vakantie is, zodat al te stellige concluses op dit punt, althans in de zojuist gebezigde termen, niet kunnen worden getrokken.

-47- Tabel 15. Opleidingsniveau van de oudste van het vakantiegezelschap, per accomodatievorm.

opleidingsniveau hotel camping vakantiewoning/ vaartuig appartement basis Gager) onderwijs 7 9 5 7 (m)ulo, mavo, lbo 25 40 31 20 mbo, havo, vwo 25 31 35 35 hbo, universiteit 43 15 23 33 wil niet zeggen 0 1 1 1 geen antwoord 0 4 5 3 n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Uit onderstaande tabel blijkt, dat het gros van de vakantiegangers op het vakantieadres wel over een auto beschikt. Dat maakt hun tevens tot een potentiële 'achterlandbezoeker'. Alleen bij de verblijfstoeristen op bootjes is dit - begrijpelijkerwijs - niet het geval. De hoge score van het openbaar vervoer bij de categorie hotels dient niet in onmiddellijk verband te worden gebracht met de wijze waarop men op reis is. Slechts in een beperkt aantal plaatsen zijn hotels voor het enquêteren bezocht, en deze plaatsen beschikken alle over openbaar vervoer. Men mocht bij het beantwoorden van de vraag ten hoogste twee vervoermiddelen noemen, en het is dan begrijpelijk dat dan het openbaar vervoer in zulke gevallen hoge ogen gooit.

Tabel 16. Vervoermiddel waarover men beschikt, naar accomodatievorm.

vervoermiddel hotel camping vakantiewoning/ vaartuig appartement boot 4 17 23 97 auto 75 90 93 9 fiets 54 56 48 20 bromfiets 0 0 1 0 motorfiets 0 0 0 0 openbaar vervoer 64 1 1 3 overig 0 1 0 0 geen 0 0 0 0 n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

-48- De herkomst van de verblijfsrecreanten in aangegeven in tabel 17. Zoals gezegd is de enquête in het nederlands afgenomen, en was het de bedoeling dat buitenlanders buiten beschouwing zouden blijven. Dat is niet helemaal gelukt (op zichzelf overigens geen probleem), waar er, met name bij de hotels, sprake was van een aantal nederlandstalige belgische respondenten. Het Friese aandeel in de populatie van camping- gasten en vakantiewoningen/appartementen mag opvallend heten.

Tabel 17. Herkomst verblijfsrecreanten per accomodatievorm (%).

herkomstprovincie hotel camping vakantiewoning/ vaartuig appartement

Groningen 4 10 9 15 Friesland 0 30 28 19 Drenthe 0 7 8 7 Overijssel 4 15 10 14 Flevoland 0 2 1 2 Gelderland 7 10 6 8 Utrecht 4 4 5 7 Noord-Holland 11 12 11 15 Zuid-Holland 18 5 12 5 Zeeland 0 0 1 1 Noord-Brabant 18 2 3 1 Limburg 11 2 2 2 buitenland 25 1 1 1 onbekend 0 2 3 2

n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

5.4. OVERWEGINGEN BU HET MET VAKANTIE GAAN.

Overwegingen, waardoor men zich in het algemeen laat leiden bij het met vakantie gaan, zijn voor de vakantiegangers die in de zomer van 1991 verblijf hielden in Friesland weergeven in onderstaande tabel. Daarbij is onderscheid gemaakt naar accomodatievorm.

-49- Tabel 18a t/m d. Mate waarin men zich bij het kiezen van een vakantiebestemming laat leiden door diverse overwegingen (vakantiestijlen), per accomodatievorm

a. Hotels (n = 28) mate waarin overweging van belang is

zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

actief/sportief bezig zijn 53,6 17,9 7,1 17,9 3,6 creatief bezig zijn 10,7 7,1 17,9 53,6 10,7 luieren 10,7 21,4 10,7 46,4 10,7 attracties bezoeken 3,6 14,3 14,3 57,1 10.7 steden en dorpen, landschap 75,0 17,9 0,0 3,6 3,6 musea, tentoonstellingen. concerten, theater 25,0 21,4 17,9 25,0 10,7

b. Campings (n = 368) mate waarin overweging van belang is

zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

actief/sportief bezig zijn 50,5 29,3 12,2 7,9 0,0 creatief bezig zijn 45,1 23,9 14,4 16,6 0,0 luieren 45,1 21,7 16,3 16,8 0,0 attracties bezoeken 20,9 11,1 17,9 49,7 0,3 steden en dorpen, landschap 26,9 20,4 27,4 24,7 0,5 musea, tentoonstellingen. concerten, theater 8,2 9,8 24,7 57,3 0,0

c. Vakantiewoningen en mate waarin overweging van belang is appartementen (n = 239) zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

actief/sportief bezig zijn 60,3 18,8 15,5 4,6 0,0 creatief bezig zijn 45,2 14,6 24,7 14,6 0,8 luieren 54,8 20,5 15,1 8,8 0,8 attracties bezoeken 24,7 10,0 14,2 49,8 1,3 steden en dorpen, landschap 25,5 22,6 25,5 25,1 1,3 musea, tentoonstellingen. concerten, theater 10,0 7,1 25,1 56,9 0,8

-50- d. Vaartuigen (n = 288) mate waarin overweging van belang is

zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

actief/sportief bezig zijn 60,1 25,0 11,8 3,1 0,0 creatief bezig zijn 38,2 27,4 20,5 . 13,2 0,7 luieren 39,6 21,5 20,8 18,1 0,0 attracties bezoeken 4,2 5,9 10,8 78,8 0,3 steden en dorpen, landschap 28,1 27,4 26,0 17,7 0,7 musea, tentoonstellingen, concerten, theater 8,3 12,5 28,8 49,7 0,7

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Wat opvalt is dat zoveel respondenten actief/sportief bezig zijn als een belangrijke overwe- ging noemen om de vakantie in te richten; dit geldt voor alle accomodatievormen. Het percentage van de respondenten, dat deze overweging sterk tot zeer sterk laat gelden is, afgezien van de hotels, die zeer weinig respondenten tellen, rond de 80 %; aanzienlijk meer dan de 58 % die de enquête onder alle Nederlanders (zie tabel 6, hoofdstuk 4) laat zien van degenenen die de afgelopen 5 jaar in Friesland zijn geweest met een vakantie. Mogelijk speelt hier het tijdstip van enquêteren een rol: of men in een vakantiesituatie wordt geënquê- teerd dan wel in een thuissituatie, waar men tot de vakantiebeleving wat meer afstand kan nemen, kan verschil maken. Daarnaast kan een rol spelen, dat geënquêteerden in een mondelinge enqueteringssituatie mogelijk wat gauwer neigen naar het geven van een goede indruk bij de enquetrice, en dus een grote belangstelling (voor wat dan ook) veinzen, terwijl in een wat minder 'opgelegde' situatie als het schriftelijk invullen van een formulier men meer een afgewogen oordeel geeft. Verder is opvallend, dat het bezoeken van (oude) steden en dorpen en landschappen, dat in de landelijke enquête zo'n prominente plaats innam onder de overwegingen van Nederlan- ders om met vakantie te gaan, en voor de Friesland-bezoekers zelfs relatief sterk van toepassing was, ten opzichte van zaken als 'luieren' en 'creatief zijn' in de vakantiesituatie zelf blijkbaar aan betekenis inboet. Bij de hotelgasten is dit beeld uitdrukkelijk anders, maar nogmaals zij erop gewezen dat het hier slechts zeer weinig respondenten betreft.

Tussen de verschillende accomodatievormen zijn verder nog de volgende verschillen noemenswaard, dat wil zeggen significant bij a= 0,05: * Gebruikers van vakantiewoningen en appartementen laten 'creatief bezig zijn' relatief wat minder vaak meespelen bij hun vakantiebesteding. * Vakantiegangers op bootjes scoren relatief laag op de overweging 'attracties bezoeken'; ze zijn ook wat minder vaak op 'luieren' ingesteld dan met name vakantiegangers in vakantie- woningen en appartementen.

-51- Voor het overige bestaan er tussen de gebruikers van de verschillende accomodatievormen geen significante verschillen.

De populatie van de waterrecreanten is nog nader bekeken op zeilboten en motorkruisers. Tussen deze twee bestaan wat betreft de voorkeur voor een actief/sportieve vakantie significante verschillen (a=0,05), waarbij de zeilbootvaarders duidelijk meer de voorkeur geven aan actief/sportief bezig zijn: 96% van de zeilbootvaarders opteert sterk tot zeer sterk voor een sportief/actieve vakantie tegen 73% van de opvarenden van motorkruisers. Op de overige onderzochte aspecten laten zeilboten en motorkruisers geen significante verschillen zien. Cultuurverschillen tussen zeilers en motorkruiservaarders komen dus in elk geval niet in de neiging tot het ondernemen van cultuurtoeristische activiteiten tot uitdrukking.

De samenhang, die in het vorige hoofdstuk (tabel 2) bleek tussen het inrichten van vakanties enerzijds op het bezoeken van steden en dorpen en anderzijds het bezoek aan musea, tentoonstellingen en concerten, is bij de friese vakantiegangers afwezig: bij campinggasten is de samenhang, uitgedrukt in gamma, 0,48, bij gebruikers van vakantiewoningen/appartemen- ten 0,34 en bij varensgasten 0,49. Hieruit mag worden afgeleid dat de friese vakantieganger wat zijn opties voor het inrichten van vakanties betreft bepaald niet een afschaduwing is van de nederlandse toerist (maar dat was al eerder gebleken).

Tot slot van deze paragraaf nog een enkele opmerking over de samenhang van opties tot inrichting van de vakantie en enkele groepskenmerken. Er is voor gekozen de analyse alleen voor de grootste populatie, namelijk die van de campinggasten, ter verrichten. Nagegaan zijn de variabelen: leeftijd van de oudste van de groep, van de jongste van de groep en het oplei- dingsniveau van de oudste van de groep. Op zichzelf zeggen deze groepskenmerken voor attitudevorming mogelijk minder dan dat persoonskenmerken dat zouden hebben gedaan. Aan de andere kant valt niet te ontkennen dat juist het met een groep op vakantie gaan (gezin, huishouden etcetera) op zichzelf ook bepalend is voor de wijze waarop men zich de vakantie idealiter denkt. In zoverre is de groep waarin men verkeert bepalend voor de (persoonlijke) attitudevorming. De geconstateerde opties zijn dan, hoewel op persoonlijke titel ondervraagd is, tevens in meer of mindere mate groepsopties. Als groepskenmerken zijn geanalyseerd de leeftijd van de oudste en de jongste van de groep en het opleidingsniveau van de oudste van de groep. De eerste twee variabelen zijn gekozen omdat verwacht mag worden dat deze duidelijke beperkingen opleggen (maar ook richtingen geven) aan het vakantiebestedingspatroon. De variabele opleidingsniveau is vooral gedacht als richtingge- vend. Een relatie leggen met de bevindingen van paragraaf 4.3. is niet mogelijk, omdat daar persoonskenmerken in plaats van groepskenmerken zijn beschouwd. Bovendien is bij het enquêteren niet geïnformeerd naar de in 4.3. behandelde variabelen. Zoals gezegd zijn alleen de verblijfsrecreanten op campings geanalyseerd. De hierna te noemen verbanden zijn alle significant bij a= 0,05. De leeftijd van de oudste van de groep heeft alleen een verband met de optie 'bezoeken van musea, theater, tentoonstellingen en concerten'. Naarmate de oudste van de groep ouder is, bestaat hiervoor meer interesse. De leeftijd van de jongste van de groep speelt alleen bij het bezoeken van attracties een rol: de

-52- sterkste interesse bestaat hiervoor (niet geheel onverwacht) bij de jongste leeftijdscategorie- en. Het opleidingsniveau van de oudste van de groep differentieert op wat meer opties voor vakantie-inrichting: een sportieve vakantie wordt relatief vooral weinig door mensen geambieerd waarvan de de oudste in de groep mavo/vwo opleiding heeft, het bezoeken van oude steden en dorpen en aantrekkelijke landschappen vooral door respondenten waarvan de 'groepsoudste' een hogere (hbo/universitaire) opleiding heeft genoten. Dat geldt voor het bezoeken van musea, tentoonstellingen, theater en concerten eveneens, zij het dat ook een opleiding in de sfeer van mbo, havo en vwo een relatieve oververtegenwoordiging voor een sterke tot zeer sterke interesse in deze sfeer biedt.

St. Gertrudiskerk, Workum. Monument van de maand juni 1991. Foto: W. Walta.

-53- 5.5. INTERESSE IN ELEMENTEN VAN DE GEBOUWDE OMGEVING.

De gebruikers van de verschillende soorten verblijfsaccomodatie hebben interesse in de gebouwde omgeving als aangegeven in tabel 19.

Tabel 19a t/m d. Interesse in elementen van de gebouwde omgeving, per verblijfsaccomoda- tievorm.

a. Hotels (n = 28) mate waarin men geïnteresseerd is zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord steden en dorpen 57,1 32,1 3,6 3,6 3,6 (middeleeuwse) kerken 35,7 17,9 14,3 25,0 7,1 landhuizen en buitenplaatsen 42,9 17,9 10,7 21,4 7,1 gemalen en sluizen 35,7 21,4 10,7 21,4 10,7 terpen/archeologie 35,7 10,7 25,0 21,4 7,1 molens 35,7 21,4 17,9 17,9 7,1

b. Campings (n = 368) mate waarin men geïnteresseerd is zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord steden en dorpen 33,7 32,1 21,2 13,0 0,0 (middeleeuwse) kerken 14,7 19,6 23,6 42,1 0,0 landhuizen en buitenplaatsen 16,0 16,0 27,4 40,2 0,3 gemalen en sluizen 21,5 19,8 27,4 31,0 0,3 terpen/archeologie 12,8 14,4 26,4 46,5 0,0 molens 25,3 22,0 22,8 29,6 0,3

c. Vakantiewoningen en mate waarin men geïnteresseerd is appartementen (n = 239) zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord steden en dorpen 33,1 24,7 24,3 16,7 1,3 (middeleeuwse) kerken 20,9 14,6 25,9 37,2 1,2 landhuizen en buitenplaatsen 20,9 15,5 25,9 36,4 1,3 gemalen en sluizen 26,4 17,6 20,5 33,9 1,7 terpen/archeologie 13,8 14,2 27,2 43,9 0,8 molens 25,9 15,9 23,8 33,8 0,8

-54- d. Vaartuigen (n = 288) mate waarin men geïnteresseerd is zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord steden en dorpen 33,0 38,9 21,9 6,3 0,0 (middeleeuwse) kerken 12,5 20,1 30,9 36,5 0,0 landhuizen en buitenplaatsen 12,8 17,0 31,3 38,5 0,3 gemalen en sluizen 18,4 24,3 27,8 29,5 0,0 terpen/archeologie 10,4 14,2 30,2 45,1 0,0 molens 20,1 21,2 30,9 27,8 0,0

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Naar belangstelling voor diverse elementen van de gebouwde omgeving lopen de gebruikers van de verschillende accomodatievormen niet zoveel uiteen. De hotelgasten springen er wel heel duidelijk in positieve zin uit, maar al ook zijn dit typische 'seizoensverlengers' en zeer interessant voor een cultuurtoeristisch beleid, hun aantal is te gering om conclusies van enige betekenis aan te ontlenen.

Opnieuw moet worden geconstateerd dat de belangstelling voor diverse elementen van de gebouwde omgeving bij het informeren in Friesland zelf ver uitstijgt boven de landelijke peiling. In de onderlinge verhoudingen van de belangstelling blijven de steden en dorpen overigens wel bovenaan staan, maar ze worden op de tweede plaats niet gevolgd door (middeleeuwse) kerken, maar door gemalen en sluizen dan wel molens. Omtrent de samenhang tussen de verschillende opties bij het met vakantiegaan en de interesse in elementen van de gebouwde omgeving valt, tegen de achtergrond van tabel 4 van het vorige hoofdstuk het volgende te melden. Alleen bij de friese vakantiegangers in vakantiewoningen/appartementen en bootjes is een noemenswaardige samenhang (gamma is respectievelijk 0,64 en 0,66) aanwezig tussen de mate waarin steden en dorpen de interesse hebben en de mate waarin het bezoeken aan oude steden en dorpen en aantrekkelijke landschappen bepalend is voor de inrichting van de vakantie. Op zich een gratuite uitkomst, die alleen vermeldenswaard is omdat andere samenhangen ontbreken, en ook samenhangen in de groep campingbezoekers niet vermeldenswaard zijn. (De hotelgasten zijn wegens hun geringe aantal niet nader bekeken). Met andere woorden: bij de friese vakantiegangers is er geen samenhang te constateren tussen het gewicht, dat men bij het inrichten van de vakantie toekent aan het bezoeken van steden en dorpen enerzijds, en de interesse in middeleeuwse kerken en landhuizen en buitenplaatsen anderzijds, zaken die bij de landelijke steekproef wel samenhingen met een dergelijke inrichting van de vakantie (zie hoofdstuk 4, tabel 5).

-55- Tot zover wat impressies over de attitude in het algemeen ten aanzien van het vakantiehou- den en interesse in (gebouwd) cultuurbezit. In de volgende paragrafen zullen het daadwerke- lijk gedrag van het kiezen van Friesland als vakantieprovincie, en de daar uitgevoerde activiteiten aan de orde komen.

5.6. KEUZE VOOR FRIESLAND ALS VAKANTIEPROVINCIE.

Van de geënquêteerde toeristen waren van de 28 hotelgasten er 12 met vakantie, terwijl bij 16 sprake was van een kort recreatief verblijf (2 tot en met 4 dagen). Bij de verblijvers op een camping was in 90,5 % van de gevallen sprake van een vakantie, bij de vakantiewo- ningen en appartementen is het overeenkomstige percentage 92,1 en bij de toeristen die varend vakantie hielden was 49,3 % bezig aan een vakantie en 49,0 % aan een kort recreatief verblijf.

Tabel 20 geeft inzicht in de mate, waarin diverse aspecten van Friesland van belang waren, voor de keus, de vakantie in Friesland door te brengen.

Tabel 20a t/m d: Mate waarin diverse zaken van belang waren voor de keus, in Friesland met vakantie te gaan/kort recreatief verblijf te houden, per accomodatie- vorm.

a. Hotels (n = 28) mate waarin item van toepassing ' is zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

aantrekkelijke recreatiemogelijkheden 32,1 17,9 21,4 21,4 7,1 aantrekkelijke verblijfsaccommodatie 10,7 14,3 28,6 39,3 7,1 goede uitgaansmogelijkheden 7,1 3,6 14,3 64,3 10,7 aantrekkelijke steden en dorpen 82,1 7,1 0,0 3,6 7,1 er is veel te zien en te beleven 57,1 25,0 10,7 0,0 7,1 aantrekkelijk cultuuraanbod (musea, tentoonstellingen, theater, film) 17,9 14,3 21,4 35,7 10,7 eigen sfeer 60,7 28,6 7,1 3,6 0,0

-56- b. Campings (n = 368) mate waarin item van toepassing;is zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

aantrekkelijke recreatiemogelijkheden 49,2 25,0 15,8 9,8 0,3 aantrekkelijke verblijfsaccommodatie 48,6 31,3 12,8 7,3 0,0 goede uitgaansmogelijkheden 16,3 14,7 24,5 44,0 0,5 aantrekkelijke steden en dorpen 37,0 34,5 12,0 15,2 1,4 er is veel te zien en te beleven 32,1 25,8 21.5 19,8 0,8 aantrekkelijk cultuuraanbod (musea. tentoonstellingen, theater, film) 13,0 18,2 17,7 50,8 0,3 eigen sfeer 62,8 28,5 4,6 4,1 0,0

c. Vakantiewoningen en mate waarin item van toepassing;is appartementen (n = 239) zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

aantrekkelijke recreatiemogelijkheden 66,1 20,9 5,4 6,7 0,8 aantrekkelijke verblijfsaccommodatie 63,6 19,2 11,3 4,2 1,7 goede uitgaansmogelijkheden 19,7 12,6 22,2 43,5 2,1 aantrekkelijke steden en dorpen 30,1 29,7 18,8 19,2 2,1 er is veel te zien en te beleven 29,7 23,8 22,2 23,4 0,8 aantrekkelijk cultuuraanbod (musea. tentoonstellingen, theater, film) 12,6 12,6 18,0 55,6 1,3 eigen sfeer 66,9 19,7 7,1 5,0 1,3

d. Vaartuigen (n = 288) mate waarin item van toepassing ;is

zeer sterk matig nauwelijks/ geen sterk niet antwoord

aantrekkelijke recreatiemogelijkheden 46,2 37,8 11,1 4,2 0,7 aantrekkelijke verblijfsacconmiodatie 35,4 38,5 13,9 11,8 0,3 goede uitgaansmogelijkheden 18,1 24,3 21,2 35,1 1,4 aantrekkelijke steden en dorpen 36,1 41,0 13,9 7,6 1,4 er is veel te zien en te beleven 25,3 37,5 23,6 11,8 1,7 aantrekkelijk cultuuraanbod (musea. tentoonstellingen, theater, film) 9,0 18,4 24,3 46,5 1,7 eigen sfeer 53,1 35,4 7,3 3,8 0,3

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

-57- Niet verwonderlijk is, dat de aantrekkelijke recreatiemogelijkheden bij verblijfstoeristen op hun vakantieplek ondervraagd, als keuzemotief bij alle accomodatievormen hoog scoort. Maar dat de eigen sfeer zo'n belangrijke rol speelt bij de keus, in Friesland met vakantie te gaan (van alle motieven wordt deze gemiddeld het belangrijkst gevonden, met een percenta- ge van ca. 90 van de respondenten die dit aspect belangrijk of zeer belangrijk vinden) mag als een teken aan de wand worden gezien. Blijkbaar is hiermee het 'verkoopargument' van het vakantieproduct Friesland, om het nu maar eens in marketingtermen te zeggen, gegeven.

De kwaliteit van de verblijfsaccomodatie wordt ook accomodatiebreed als belangrijk keuzemotief aangevoerd. Opmerkelijk is dat de vaartoeristen de goede uitgaansmogelijkhe- den relatief vaak aanvoeren, en ook de overweging 'er is veel te zien en te beleven'. Overigens moet voor de volledigheid nog wel worden gemeld dat door de wijze van precoderen mogelijk overwegingen niet zijn genoemd, die wel van belang zijn.

5.7. UITGEVOERDE EN GEPLANDE ACTIVITEITEN.

Aan de geënquêteerden is gevraagd welke (van te voren aangegeven) activiteiten met een cultureel tintje men heeft uitgevoerd of van plan is uit te voeren. In zekere zin kan hiermee de vraag naar de belangstellingssfeer (hoe men zijn vakantie het liefst iru-icht) nader worden gevalideerd. Die check heeft zin, omdat de resultaten immers nogal afwijken van de landelijke enquête. Hoe dan ook, wanneer men zeer tot zeer sterk geïnteresseerd is in het bezoeken van steden en dorpen heeft men ook in ca. 60% van de gevallen effectief een stadswandeling ondernomen, terwijl van hen die in het bezoeken van steden en dorpen minder waarde hechten, slechts ca. 40% effectief een stadswandeling heeft ondernomen. Deze resultaten gelden voor alle accommodatievormen. In ieder geval geven ze aan dat de vraag naar de 'ideale' inrichting van de vakantie in termen van het bezoeken van steden en dorpen wel enigszins onderscheidend werkt. Tabellen 21a en b geven aan welke activiteiten men heeft uitgevoerd dan wel van plan is uit te voeren.

Voor alle accomodatievormen geldt, dat van degenen die sterk tot zeer sterk het bezoeken van steden en dorpen bepalend vinden voor hun vakantie ca. 60 % een stadswandeling heeft gedaan tegen ca. 40% van hen die het bezoeken van steden en dorpen minder zwaar laten wegen. Dit mag worden beschouwd als een zekere ondersteuning van het discriminerend vermogen van de vraagstelling naar ideale inrichting van de vakantie, een vraagstelling waarover in 5.4. en 5.5. enige twijfel was gerezen als gevolg van het afwijken van de scores on de friese verblijfstoeristen met die van de nederlandse bevolking in het algemeen, zoals die in hoofdstuk 4 aan de orde kwam.

-58- Tabel 21a. Uitgevoerde activiteiten, per accomodatievorm (%). (ga = geen antwoord).

activiteit hotels camping vakantiewoning/appartement boot

ja nee ga ja nee ga ja nee ga ja nee ga

stadswandeling 82 14 4 44 52 2 42 52 6 60 38 2 Aldfears Erfroute 29 68 15 81 4 11 87 2 6 91 3 dorpjes bezocht/bekeken 82 18 65 32 3 59 37 4 74 23 3 musea bezocht 39 61 15 82 3 19 79 2 21 76 3 tentoonstellingen/galerie bezocht 7 93 5 91 4 5 91 4 4 93 3 (openlucht) theater/filmvoorstellingen 96 4 3 93 4 2 96 2 3 94 3 historische monumenten 57 43 16 81 3 19 78 3 24 72 4

n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Tabel 21b. Plan tot uitvoering van activiteiten, per accomodatievorm (%). (wnn = weet nog niet, ga = geen antwoord).

activiteit hotels camping vakantiewoning/appartement boot

ja nee wnn ga ja nee wnn ga ja nee wnn ga ja nee wnn ga

stadswandeling 53 25 4 18 38 41 9 12 33 38 18 11 46 27 7 20 Aldfears Erfroute 25 36 4 35 11 68 14 7 8 71 17 4 1 85 8 6 dorpjes bezochlA)ekeken 54 7 4 35 45 22 10 23 49 23 12 16 49 15 9 27 musea bezocht 39 39 4 18 15 60 16 9 12 58 20 10 15 59 18 8 tentoonstellingen/galerie bezocht 18 61 7 14 8 72 14 6 3 70 20 7 6 72 18 4 (openlucht) theater/filmvoorstellingen 7 75 4 14 4 73 16 7 1 76 18 5 4 76 17 3 historische monumenten 25 32 14 29 13 60 17 10 14 56 23 7 15 49 27 9

n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991. Zowel bij de uitgevoerde als bij de geplande activiteiten staat het bezoeken/bekijken van dorpjes bovenaan, met het bezoeken van steden op de tweede plaats. Museumbezoek en bezoek aan historische monumenten (variërend van oude gebouwen tot het monument van de slag bij Warns) staan op een gedeeltelijk gedeelde derde en vierde plaats. In grote lijnen liggen de percentages van de geplande activiteiten wat onder die van de uitgevoerde. Deels heeft dit te maken met een wat grotere klasse 'geen antwoord', alsook met het voorkomen van de categorie 'weet nog niet' bij de geplande activiteiten.

De vaartoeristen bezoeken relatief weinig Aldfears Erf; dat geldt ook voor hun plannen dienaangaande. Een verband te veronderstellen met de wat afzijdige ligging van deze attractie voor de watersport is niet vergezocht. Daarentegen zijn zij, in vergelijking met ver- blijvers op campings en appartementen/vakantiehuizen, fervente stads- en dorpsbezoekers, terwijl ze, zeker in verhouding met de kampeerders, wat meer een museum/galerie bezocht hebben. Hier moeten niet te vergaande conclusies aan verbonden worden: de geneigdheid, het bezoeken van musea en dergelijk op te nemen in de vakanties is bij de watertoeristen nauwelijks anders dan bij de kampeerders.

Wat het stadsbezoek als activiteit betreft, moet worden bedacht dat het doen van alleen maar boodschappen hierin uitdrukkelijk niet is begrepen. Stadsbezoek kan op zichzelf wel samengaan met winkelen, maar warmeer het winkelen (hoezeer misschien ook recreatief) het enige motief was voor de activiteit, dan is dat in principe niet als stadswandeling be- schouwd. De respondenten is hier uitdrukkelijk op gewezen.

Van de qua frequentie belangrijkste activiteiten (het maken van stadswandelingen, het bezoeken/bezichtigen van dorpjes, van musea, en historische monumenten) is nagegaan in hoeverre er met groepskenmerken als leeftijd van de oudste en de jongste van de groep, alsmede het opleidingsniveau van de oudste van de groep, relaties bestaan. De hierna genoemde verbanden zijn significant bij a= 0,05. In totaal bleken slechts 10 van de 36 onderzochte relaties significante uitkomsten op te leveren. Dat wil zeggen dat waar geen verband genoemd wordt dit mogelijk wel aanwezig is; het kon alleen niet aangetoond worden uit het beschikbare materiaal.

Het doen van stadswandelingen houdt verband met de leeftijd van de oudste persoon in een gezelschap, althans bij de campinggasten: is de oudste boven de 65 jaar dan wordt er aanmerkelijk minder aan stadswandelingen gedaan. Ook de leeftijd van de jongste van het vakantiegezelschap is van invloed, eveneens bij de campinggasten, maar ook bij de opvarenden van bootjes. Is de jongste van het gezelschap tussen de 5 en 15 jaar (bij campinggasten), of tussen de 5 en de 10 (bij opvarenden van bootjes), dan wordt er in steden veel gewandeld. Is de jongste ouder dan 21 jaar (bij de bootjes) of 41 jaar (bij de campinggasten) dan worden er relatief heel weinig stadswandelingen ondernomen.

-60- Het bezoeken en bekijken van dorpjes, de meest frequent gemeten activiteit, wordt door recreanten die in appartementen/vakantie huizen verblijven veel gedaan wanneer de jongste van het gezelschap 10-15 jaar is, en relatief weinig wanneer de jongste 41 jaar is of ouder. Bij de andere accomodatievormen zijn geen duidelijke verschillen waargenomen.

Museumbezoek is vooral een zaak van opleidingsniveau (van de oudste van het gezelschap). Heeft deze hbo of een hogere opleiding, dan wordt, althans bij de kampeerders en de recreanten in vakantiewoningen/appartementen, het museumbezoek duidelijk meer geprakti- seerd dan wanneer de oudste van het gezelschap een lagere opleiding heeft. Bij de recreanten op bootjes is de leeftijd van de oudste van het gezelschap een duidelijke factor: is deze jonger dan 30 jaar dan worden er weinig musea bezocht, is deze ouder dan 50 jaar, dan is het museumbezoek heel wat meer in trek. In feite lijkt dit de effectuering te zijn van de in de paragraaf 5.4. beschreven optie voor museumbezoek in vakanties, die bij kampeerders verband bleek te houden met de leeftijd van de oudste in de groep. Waar de kampeerders het hier statistisch gezien af laten weten treden de varensgasten in hun plaats.

Kazematten Kornwerderzand. Foto: W. Walta.

-61- Het bezoeken van historische monumenten tenslotte houdt zowel bij de recreanten op bootjes als die op campings verband met de leeftijd van de oudste in de groep: is deze ouder dan 50, respectievelijk tussen de 40 en de 65, dan wordt er relatief vaak aan bezoek van historische monumenten gedaan. Bij de eerstgenoemde groep recreanten is ook de leeftijd van de jongste van het vakantiegezelschap van belang: is deze 40 jaar en ouder, dan is er sprake van veel bezoek aan historische monumenten; is deze jonger dan 15 jaar, dan is het bezoek gering.

Bij deze uitkomsten moet nog worden bedacht, dat geïnformeerd is naar de uitgevoerde activiteiten van de ondervraagde persoon; het kan zijn dat niet steeds het hele vakantiegezel- schap in gezamenlijkheid op stap is geweest, en in die zin zijn ook 'groepskenmerken' als de leeftijd van de oudste en de jongste van de groep, en het opleidingsniveau van de oudste, niet steeds relevant in het effectief uitgevoerde gedrag.

Is de deelname aan de verschillende soorten activiteiten per accomodatievorm niet erg verschillend (zij het dan dat de recreanten in vakantiewoningen en appartementen wat minder stadswandelingen maken en dorpjes bezichtigen dan de recreanten in de andere accomodatie- vormen), de ruimtelijke spreiding van de activiteiten 'stadswandelingen maken' en 'dorpjes bezoeken/bezichtigen' loopt per accomodatievorm nogal wat uiteen. De recreanten in vakantiewoningen/appartementen blijven bij het ondernemen van stadswan- delingen relatief het minst in de verblijfsgemeente, terwijl zij bij het bezoeken van dorpjes juist het vaakst in hun eigen buurt blijven, zoals onderstaande tabel laat zien. Zij hebben echter het geringst aantal verschillende steden en dorpen bezocht. Voor hun afwijkend ruimtelijk gedrag biedt hun verblijfplaats, zoals die uit tabel 12 blijkt, onvoldoende verklaring.

Verder is toch wel opvallend, dat het ruimtelijk gedrag van vaarrecreanten, met name bij het doen van stadswandelingen, zo weinig afwijkt van dat van de andere typen recreanten; zij beschikken immers in meerderheid niet over een auto, zoals hierboven bleek. Maar de meeste friese steden zijn per schip ook goed te bereiken. De buitengewone 'gelijkmatigheid' van bootrecreanten in het bezoeken van dorpjes in de verblijfsgemeente, in naburige gemeenten en daarbuiten zal verband houden met de mobiliteit van hun verblijf op regionale schaal aan de ene kant, en de relatieve immobiliteit op bovenlokaal (gemeentelijk) niveau aan de andere kant.

-62- Tabel 22. Bezochte steden en dorpen, naar hun ligging, naar gemeente van verblijf, per accomodatievorm (%).

stadswandelingen dorpjes bezoeken

verblijf buur- overig verblijf buur- overig gemeente gemeente Friesland gemeente gemeente Friesland

camping 21 22 58 (264) 48 27 23 (387) vakantiewoning/ appartement 9 29 62 (138) 60 25 15 (217) bootjes 21 15 54 (275) 32 32 36 (328)

Tussen haakjes: het totaal aantal genoemde steden en dorpen dat bezocht is per accomodatievorm.

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Om een goed inzicht te krijgen in de betekenis van allerlei attracties in het activiteitenpa- troon is het van belang de uitgevoerde en geplande activiteiten met elkaar te vergelijken. Tabel 23 geeft de resultaten.

Tabel 23. Deel van (nog) niet uitgevoerde activiteiten, dat wel gepland is, dan wel mogelijk (antw. 'weet nog niet') zal worden uitgevoerd per accomodatievorm (excl. hotels) (%), exclusief 'geen antwoord'.

activiteit camping vakantiewoning/ vaartuig appartement gepland mogelijk gepland mogelijk gepland mogelijk stadswandeling 18 9 11 20 24 11 Aldfears Erfroute 5 14 4 15 1 7 dorpjes bezoeken 27 13 26 14 33 14 musea bezoeken 11 14 6 20 7 17 tentoonstellingen/ 11 15 3 19 4 18 galeries theater/film 4 16 1 18 3 16 historisch monument 10 15 3 25 9 25

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991

-63- Uit dit overzicht blijkt dat het bezoeken van dorpjes en in mindere mate het maken van stadswandelingen met enige omvang nog als een geplande activiteit te boek staat. De schepelingen zijn nog het meest tot enige activiteit in dezen geneigd. Het niet bezocht hebben van veel attracties is bepaald geen reden dat wel te gaan doen. Bij het bezoeken ervan is mogelijk eerder sprake van enig 'toeval', een aspect om rekening mee te houden bij het publiciteitsbeleid.

Bijlagen 7 en 8 geven inzicht in de vraag, welke steden en dorpen zoal worden bezocht door de respondenten. Men mocht ten hoogste drie plaatsen noemen. Daarbij werd het aan de geënquêteerden overgelaten wat men als een stad wenste te beschouwen. Het daarbij noemen van Drachtstercompagnie en Sexbierum als plaatsen waar een stadswandeling is uitgevoerd moet daarbij maar als de onvermijdbare ruis worden beschouwd. Niet onverwacht komen de traditionele Friese 11 steden (op de blinde vlek Ulst na) als relatief frequent bezochte plaatsen uit de bus. Maar ook vlekken als Lemmer, Grou en Joure zijn nogal eens genoemd. Bij het bezoek aan dorpen (Bijlage 8) is van een overeenkomstige vraagstelling sprake geweest. Ook hier mocht men hooguit drie plaatsen noemen, en ook hier werd het aan de geënquêteerden overgelaten wat men als dorp wenste te beschouwen. Gevolg hiervan is geweest dat opnieuw toppers als Sloten, Hindeloopen en Staveren verschijnen als veel bezochte dorpen, terwijl verder plaatsen als Balk, Kollum, Koudum, Joure, Langweer, Heeg en Woudsend als trekpleisters genoemd worden. Uitgaande van een jaarlijks aantal van 106.000 toeristen in recreatiewoningen en apparte- menten, 265.000 campinggasten en 150.000 toeristen op bootjes (Bron: CVO 1990) kan een ruwe schatting van het stads- en dorpsbezoek worden gemaakt.

Tabel 24. Geschat bezoek (bezichtiging) van Friese steden en dorpen door vakantiegangers.

Sneek 95.000 Leeuwarden 75.000 Hindeloopen 60.000 Sloten 55.000 Grou 40.000 Staveren 35.000 Harlingen 35.000 Lemmer 35.000 Balk 30.000 Dokkum 30.000 Franeker 30.000 Joure 25.000

Bron: CVO 1990 en enquête afdeling Onderzoek 1991.

-64- Deze cijfers zijn een minimumschatting, en wel om de volgende redenen: geënquêteerden mochten ten hoogste 3 steden/dorpen noemen, en er is uitgegaan van 1 bezoek per gezel- schap. Buitenlanders zijn buiten beschouwing gelaten, en bezoek om andere dan een 'culturele' reden (zoals het doen van boodschappen of het bezoeken van de horeca) is ook niet meegenomen. Ook zijn toeristen die in andere accommodaties verbleven dan camping, appartement/zomerhuis of vaartuig veronachtzaamd. Hoewel Kollum qua gemeten belangstel- ling ook in de tabel een plaats zou verdienen is dit nagelaten. Vermoedelijk is bij het enquêteren Kollum en Koudum door elkaar gehaald, een veronderstelling die opkomt als men ziet naar het grote aantal vaartoeristen dat de vlek zou hebben bezocht (zie bijlage 8).

De musea die bezocht zijn, zijn (naar plaats van vestiging) weergegeven in Bijlage 9. Leeuwarden, Workum en in mindere mate Sneek en Franeker zijn de plaatsen waar het museumbezoek vooral op is geconcentreerd. Plaatsen waar historische monumenten vooral zijn bezocht zijn Sloten, Leeuwarden en Sneek. Als bij het houden van stads- en dorpswan- delingen kan ook hier weer een definitieprobleem doorheen spelen: wat is precies een historisch monument? Gelet op het noemen van het stadje Sloten, dat in zijn geheel als een historisch momument is te kenschetsen, hebben de respondenten ook hier weer (terecht) zich een grote vrijheid voorbehouden.

5.8. DE BEKENDHEID MET DIVERSE ATTRACTIES IN FRIESLAND; WAARDE- RING.

Onderstaande tabel geeft, voor de diverse accomodatievormen, de relatieve bekendheid aan van een aantal culturele attracties in Friesland. Onder attracties wordt verstaan hetzij de stad of een dorp, hetzij een specifieke bezienswaardigheid, hetzij een specifiek evenement. De mate van bekendheid is uitgedrukt in een driepuntsschaal: 'zowel bekend als bezocht', 'wel bekend, maar niet bezocht' en 'nog nooit van gehoord'.

-65- Tabel 25. Bekendheid met diverse culturele attracties/evenementen in Friesland (%) 1 = bekend en bezocht; 2= bekend, niet bezocht; 3= nog nooit van gehoord.

attractie hotel camping vakantiewoning/ boot appartement

1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3

Fries museum 14 50 29 25 32 43 32 31 36 23 35 42 Princessehof 14 25 54 25 27 48 26 26 46 27 30 42 Fries natuur hist, museum 7 25 61 13 26 61 15 26 58 11 25 65 Fries letterkundig en 2 21 77 documentatiecentrum 0 21 71 3 22 75 4 23 72 Terpdorpen 54 32 14 25 34 41 23 38 38 20 33 47 Aldfears Erfroute 25 25 43 26 21 53 22 29 49 11 22 67 Dokkum 46 46 4 62 30 8 56 35 8 66 29 5 Leeuwarden 64 29 4 80 17 3 75 20 5 81 17 1 Franeker 57 36 4 66 27 6 62 29 9 61 33 6 Planetarium 36 39 21 28 36 35 26 40 34 33 38 29 Sneek 71 25 0 83 14 2 77 20 3 85 14 1 Bolsward 46 50 0 67 27 5 62 31 6 59 34 6 Harlingen 79 21 0 73 24 3 67 26 6 64 29 6 Workum 46 46 4 63 23 14 51 29 20 64 30 6 Museum Jopie Huisman 14 43 36 29 35 36 30 39 30 30 41 28 Ruurd Wiersmahüs Birdaard 0 18 75 3 13 84 5 15 80 3 9 87 Openluchtspel Jorwerd 0 7 86 3 11 86 3 11 86 1 6 92 Openluchtspel, Burgum 1 0 89 4 10 86 1 12 86 1 5 62 Openluchtspel, Menaldum 0 4 89 3 12 85 2 12 86 1 5 91 Openluchtspel, Wargea 0 0 89 3 8 89 1 9 90 1 3 93 Openluchtopera, Spanga 0 0 93 1 7 91 1 11 87 0 6 91 Monument van de maand 2 18 68 7 23 69 8 26 66 7 13 80 Fries Filmfestival 0 14 79 2 21 77 2 20 78 2 16 82 Fries Straatfestival 0 4 89 8 20 72 7 17 76 5 16 78 Stelling Komwerderzand 25 29 43 22 32 47 27 31 41 17 28 55

aantal respondenten 28 368 239 288

NB. Per accomodatie (met name hotels) tellen de totalen per rij niet steeds op tot 100. Het tekort is de rubriek 'geen antwoord'.

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Het overzicht spreekt voor zichzelf. Opvallend mag misschien heten, dat het Planetarium van Eise Eisinga het qua absolute bekendheid nog wint van musea als het Princessehof en het Fries Museum. Het Planetarium kent ongeveer dezelfde graad van bekendheid als het Museum Jopie Huisman.

-66- Kaart 2. Bezienswaardigheden/ evenementen in Friesland.

Ü Kollum I

Tür Fries Museum ^Winsum • Prlncessahof ® Fries Historisch Museum ® Fries Letterkundig Museum & Documentatiecentrum

^Komworderzand , AHartwerd « Fries Filmfestival ^JO"-" 'lllllBolsward A Terpdorpen (selectie) • Aldlears Erf |i Snoek * Planetarium Eise Eisinga a Museum Jopie Huisman ^ RuurdWIersmahQs # lepenk>ttapul / \, ® Openluchtopera 0 Monument van de Maand X Kazematten

@S»nga K ' "v' ^

De in de lijst genoemde evenementen scoren alle zeer laag qua bekendheid. Hier zal ook meespelen, dat ze voor het merendeel niet in de enqueteperiode plaatsvonden. Met name de Openluchtspelen, het Fries Straatfestival en het Filmfestival vinden buiten het eigenlijke vakantieseizoen plaats. Of een evenement als dat van Jorwerd qua toeloop nog behoefte heeft aan toeristen is overigens een andere vraag. Het evenement dat wel in de enqueteperiode plaatsvond, het Monument van de Maand, kent een - wat - grotere bekendheid. Op de vraag, of er voldoende informatie wordt gegeven over interessante elementen van de gebouwde omgeving (steden en dorpen, monumenten, terpen/archeologie, molens en dergelijke) antwoordde men zoals in onderstaande tabel weergegeven. Een score van ruim 50 % voor een positief oordeel moet op zichzelf bescheiden worden genoemd.

-67- Tabel 26. Mening over informatievoorziening over gebouwde omgeving, per accomodatie- vorm (%).

mening hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen voldoende informatie 71 53 57 51 onvoldoende informatie 21 25 18 25 geen mening 7 20 23 22 geen antwoord 0 2 3 4 n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Tabel 27. Mening over publiciteit over tentoonstellingen (%).

mening hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen voldoende 46 42 42 35 onvoldoende 7 25 18 27 geen mening 47 32 39 37 geen antwoord 0 1 1 1 n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

Tabel 28. Mening over publiciteit over (openlucht)theater- en filmvoorstellingen, per accomodatievorm (%).

mening hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen voldoende 29 36 38 29 onvoldoende 11 25 21 25 geen mening 61 38 41 44 geen antwoord 0 1 1 1 n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

-68- Nog minder dan bij het oordeel over informatievoorziening van de gebouwde omgeving is men positief gestemd over de publiciteit over tentoonstellingen en - in nog sterker mate, theater- en filmvoorstellingen. Overigens bestaat de mogelijkheid dat in het oordeel over de publiciteit dat van de kwaliteit, of liever het (veronderstelde) gebrek aan aanbod, meespeelt. In de vragenlijst is een groot aantal evenementen opgenomen die, blijkens tabel 25, niet bekend zijn, en de kans bestaat dat men, geconfronteerd met de vraag naar het oordeel over de publiciteit, de eigen onbekendheid wegrationaliseert door over de publiciteit een vrij negatief oordeel te geven. Een aantal van de evenementen viel echter buiten de tijd, waarin men in Friesland verbleef, zodat deze (ook niet meer dan veronderstelde) rationalisering welbeschouwd elke aanleiding mist. Maar afgezien hiervan is de relatief lage waardering van de publiciteit een veeg teken. Meerzeggend is echter het oordeel van in diverse cultuuruitingen geïnteresseerde toeristen. Daarover geven tabellen 29 t/m 31 uitsluitsel.

Tabel 29. Oordeel over informatie over gebouwde omgeving door hen die hun vakantie sterk tot zeer sterk laten bepalen door bezoek aan oude steden en dorpen, per accomo- datievorm (%).

mening campings vakantiewoningen/ vaartuigen appartementen voldoende informatie 60 65 55 onvoldoende informatie 27 21 27 geen mening 14 15 18 n = 169 110 157

Tabel 30. Oordeel over publiciteit over tentoonstellingen, door hen die hun vakantie sterk tot zeer sterk laten bepalen door het bezoeken van musea, theater en dergelijke, per accomodatievorm (%).

mening campings vakantiewoningen/ vaartuigen appartementen voldoende publiciteit 50 58 42 onvoldoende publiciteit 26 28 37 geen mening 24 15 22 n = 66 40 59

-69- Tabel 31. Oordeel over publiciteit over (open)luchttheater- en filmvoorstellingen, door hen die hun vakantie sterk tot zeer sterk laten bepalen door het bezoeken van theater, musea en dergelijke, per accomodatievorm (%).

mening campings vakantiewoningen/ vaartuigen appartementen voldoende publiciteit 38 38 34 onvoldoende publiciteit 30 30 27 geen mening 32 33 39 n = 66 40 59

Voor de strikt geïnteresseerden ziet het oordeel over de publiciteit er wat positiever uit dan voor de ondervraagde respondenten als geheel (met uitzondering van de publiciteit inzake (openlucht)theater en filmvoorstellingen). Overigens moet worden bedacht dat de aantallen geïnteresseerden in musea en theater klein zijn, te klein zelfs voor het trekken van vergaande conclusies.

Een over-all oordeel van het culturele aanbod van Friesland wordt verkregen met de vraag, of het aanbod aanleiding geeft er meer gebruik van te maken, dan wel het aan vrienden en bekenden te suggereren voor een bezoek. De resultaten staan in tabel 32.

Tabel 32. Oordeel over cultureel aanbod in Friesland, per accomodatievorm (%). Het aanbod geeft aanleiding:

er meer gebruik van hotels campings vakantiewoningen/ vaartuigen te maken appartementen ja 64 31 m 34 nee 32 67 68 64 geen antwoord 4 2 2 2 het aan vrienden en bekenden te suggere- ren voor een bezoek

ja 93 55 49 58 nee 7 42 49 40 geen antwoord 0 3 1 2 n = 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

-70- Het oordeel over het cultureel aanbod van Friesland in de meest ruime zin is niet over de hele linie positief te noemen. Ongeveer een derde wil er meer gebruik van maken, ongeveer tweederde niet. Dat men toch niet helemaal ontevreden is blijkt hieruit dat ruim de helft het wel aan vrienden en bekenden wil suggereren voor een bezoek, al is er een krappe helft die dat niet zal doen. De antwoorden op de twee vragen hangen niet erg sterk met elkaar samen; blijkbaar meten de vragen, die elk waren bedoeld een soort totaalwaardering te indiceren, meten elk iets verschillends: Lambda (symm)= 0,24 voor de bootjes, 0,31 voor de campings en 0,46 voor de appartementen/zomerwoningen. Een wat scherper beeld van de waardering van het aanbod wordt verkregen door de analyse te beperken tot de sterk tot zeer sterk geïnteresseerden in cultuurtoeristische activiteiten. Dan blijkt van degenen die sterk tot zeer sterk in steden en dorpen zijn geïnteresseerd 37 tot 39 % (voor de verschillende accomodatievormen) geneigd meer gebruik te maken van het culturele aanbod. Voor hen die in sterke tot zeer sterke mate hun vakantie inrichten op het bezoeken van steden en dorpen is het overeenkomstige percentage 38 tot 44. En voor hen die in sterke tot zeer sterke mate hun vakantie inrichten op het bezoeken van musea, tentoonstellingen, musea en theaters meldt 52 (vakantiewoningen/appartementen) tot ca 68 % (andere twee accomodatievormen) dat zij er meer gebruik van zullen maken. Dit aanmerklijk hogere percentage zou verband kunnen houden met het feit, dat geënquêteerden in de vraagstelling het cultureel aanbod vooral hebben opgevat als het bezoeken van diverse evenementen, en niet zozeer als het 'beleven' van de gebouwde omgeving. Daarbij komt, dat het 'meer gebruik maken van de gebouwde omgeving' als zodanig wat als een vreemde vraagstelling zou kunnen worden opgevat, en om die reden ook niet een adequate indicatie kan zijn voor enige waardering ervan.

Bekijken we niet het eventueel meerdere gebruik, maar het suggereren aan vrienden of bekenden voor een bezoek als indicatie voor waardering, wat op zichzelf ook een wat vrijblijvender voornemen is, al loopt men het risico er vrienden mee te verliezen, dan is het beeld als volgt:

Van hen die sterk tot zeer sterk in steden en dorpen geïnteresseerd zijn zal 61 tot 66 % het cultureel aanbod aan vrienden en bekenden suggeren voor een bezoek. Van hen die in sterke tot zeer sterke mate hun vakantie inrichten op het bezoeken van steden en dorpen zal 59 (vakantiewoningen/appartementen) tot ca 70 % (andere twee accomodatievormen) het cultu- reel aanbod van Friesland suggeren voor een bezoek. En van hen die hun vakantie in sterke tot zeer sterke mate inrichten op het bezoeken van musea, concerten, tentoonstellingen en theater zal 75 (vakantiewoningen/appartementen) tot ca 82 % (andere twee accomodatie- vormen) het cultureel aanbod van Friesland aan vrienden of bekenden suggereren voor een bezoek.

-71- Fries Museum, Leeuwarden. Foto: R. Terpstra.

De conclusie kan zijn, dat recreanten in vakantiewoningen/apartementen gemiddeld iets lager scoren in hun waardering voor het gebodene, maar dat met name de cultureel geinteresseer- de bezoeker van Friesland wat een positiver oordeel over het gebodene heeft dan de gemiddelde bezoeker, tot uitdrukking komend in een hoger percentage van de respondenten, dat het cultureel aanbod aan vrienden of bekenden zal suggereren voor een bezoek.

-72- HOOFDSTUK 6. ATTRACTIES.

6.1. INLEIDING.

In dit hoofdstuk zal wat nader worden ingegaan op het bezoek aan een aantal culturele attracties in Friesland. Nagegaan zal worden in hoeverre deze attracties een toeristische functie vervullen, en in hoeverre diverse aspecten van de attracties worden gewaardeerd. Daartoe is aan bezoekers gevraagd een enquêteformulier in te vullen, een formulier dat naast een aantal standaardvragen een aantal, voor elke voorziening specifieke vragen bevatte (Bijlage 11). Over deze laatste wordt hier overigens geen verslag gedaan.

De attracties die hebben meegedaan bij het onderzoek zijn: het Fries Museum te Leeuwarden (62), het Museum Jopie Huisman in Workum (157), Aldfears Erfroute te Exmorra/Allinga- wier (74), het Monument van de Maand (Workum en Kollum) (54), de Stelling Komwerder- zand (64) en het lepenloftspul Jorwert (199). Tussen haakjes is vermeld het aantal ingevulde enquêtes. Dat is met name bij het Fries Museum en het Monument van de Maand aan de bescheiden kant. Wat het Fries Museum betreft is dit toe te schrijven aan het schaars aantal bezoekers, dat in de enqueteperiode (6 t/m 15 augustus), toen het buitengewoon mooi weer was, het museum bezocht. Het geringe aantal bezoekers van het Monument van de Maand met name in Kollum, waar slechts 17 formulieren werden ingevuld, is eveneens te herleiden tot de relatief geringe belangstelling. Het thema dat in Kollum aan de orde was (nieuwe bouwkunst) is hier mogelijk debet aan, evenals het feit dat Kollum nu niet direct het meest uitgesproken toeristengebied van Friesland is. De mensen (uit de dunbevolkte nabije omgeving althans, waar dit monumentenensemble het van zou moeten hebben) waren deels zelf met vakantie, en compensatie door anderen zit er in die hoek van de provincie nauwe- lijks in.

Te oordelen naar tabel 25 in het vorige hoofdstuk is van deze serie attracties het Jopie Huisman museum het meest bekend onder de toeristen, terwijl het lepenloftspul Jorwert het minst bekend is. Dit evenement, dat overigens van alle attracties wel de meeste respondenten heeft opgeleverd, heeft plaatsgevonden eind augustus/begin september.

De verslaglegging van de enquête zal in het algemeen vergelijkerwijs plaatsvinden: van de verschillende attracties wordt nagegaan hoe zij in onderlinge verhouding scoren op een aantal vragen. Daarbij moet worden bedacht dat de aantallen enquêtes per object hier en daar nogal aan de kleine kant zijn. Dat betekent dat met de representativiteit van de enquêtes wel eens iets niet helemaal recht zal zitten, terwijl anderzijds niet goed is na te gaan waarin dan een eventuele bias gelegen zou kunnen zijn. Het hanteren van percentages wordt gedaan om de onderlinge vergelijkbaarheid. Daarbij staat voorop, dat deze percentages (als in het vorige hoofdstuk de scores van de accomodatievorm hotels) op zichzelf niet zoveel zeggen. Bij

-73- getallen beneden de honderd is het in het algemeen niet gebruikelijk met percentages te werken. Niettemin zal dat hier, omwille van de vergelijkbaarheid, worden gedaan. Gesteld kan worden dat de cijfers in ieder geval een indruk geven van het type bezoeker van elk van de instellingen, zonder nu geheel en al te kuimen kwantificeren, in hoeverre deze typen een eigen spreiding rond gemiddelden vertonen. Zeker, een standaarddeviatie is te berekenen, maar de conclusie kan geen andere zijn dan dat de aantallen wel erg klein zijn om al te vergaande uitspraken te rechtvaardigen.

6.2. HET PROFIEL VAN DE BEZOEKERS.

De bezoekers van de diverse attracties zijn niet dezelfde: men selecteert zich naar een aantal kenmerken uit. Dit blijkt op een zeer 'gemiddelde' wijze wanneer naar een aantal groepsken- merken wordt gekeken als de gemiddelde groepsgrootte waarmee men de attractie bezoekt, en de leeftijd van de oudste en de jongste van het reisgezelschap. Bij Aldfears Erf worden de grootste reisgezelschappen aangetroffen: de gemiddelde groepsgrootte is er 4,7, terwijl het Fries Museum en het Monument van de Maand de kleinste gemiddelde groep hebben: 3,2 personen. Maar in alle gevallen is 2 de modale groepsgrootte. Zien we naar de leeftijd van de oudste persoon van het reisgezelschap, dan blijkt de leeftijdsklasse 41 t/m 50 jaar het sterkst vertegenwoordigd te zijn bij de bezoekers van het Fries Museum. Het Museum Jopie Huisman en het lepenloftspul Jorwert zijn nummer twee en drie in relatieve jeugdigheid, met een sterkste vertegenwoordiging van de leeftijdsklasse 51 t/m 64 jaar voor de oudsten van de groep. Bij Aldfears Erf, de Kazematten Kornwerderzand en het Monument van de Maand is het publiek relatief oud: de leeftijdsklasse 65 jaar en ouder domineert hier het beeld. Zien we naar de modale leeftijdsklassen van de jongste leden van de reisgezelschappen, dan is het beeld toch wel iets anders. Relatief het jongste publiek wordt aangetroffen bij de Kazematten, waar de leeftijdsklasse tot 11 jaar een derde van het respondentenbestand uitmaakt, tegen het Fries Museum een vijfde. In Jorwerd is de leeftijdsklasse 31 t/m 40 jaar de modale, met een aandeel van 23 %. Bij de andere attracties zijn de leeftijdsklasse 51 t/m 64 jaar het best bezet met respondenten, met aandelen, variërend van 28 en 29 % (respectie- velijk Aldfears Erf en Museum Jopie Huisman) tot 35 % (Monument van de Maand).

Tot zover wat 'objectieve' eigenschappen. Dan nu het 'belangstellingsprofiel' van de bezoekers. Analoog aan de vraag in de landelijke enquête en de enquête onder verblijfsre- creanten is geënquêteerden gevraagd een schets te geven van hun belangstelling voor elementen van de gebouwde omgeving. De resultaten:

-74- Tabel 33. Relatieve belangstelling van bezoekers voor elementen van gebouwde omgeving, per attractie (%).

element attractie

Komwerderzand Aldfears Erfroute

1 2 3 4 ga 1 2 3 4 ga

steden en dorpen 25 25 33 11 6 30 42 11 15 3 (middeleeuwse) kerken 11 30 31 16 13 19 27 37 14 4 landhuizen, buitenplaatsen 17 22 27 20 14 16 41 23 16 4 gemalen, sluizen 14 38 23 14 11 10 30 38 19 4 terpen, archeologie 20 23 30 16 11 7 35 38 16 4 molens 8 33 27 16 17 14 42 27 14 4 vestingwerken* 36 36 11 11 6

n = 64 74

Museum Jopie Huisman Fries Museum

1 2 3 4 ga 1 2 3 4 ga

steden en doq)en 60 29 10 2 0 60 29 11 0 0 (middeleeuwse) kerken 52 19 20 8 1 48 26 18 8 0 landhuizen, buitenplaatsen 52 24 17 6 1 48 31 15 7 0 gemalen, sluizen 32 18 30 20 1 19 21 31 29 0 terpen, archeologie 35 18 25 22 1 44 23 21 13 0 molens 38 23 27 12 1 26 26 34 15 0

n = 157 62

1 Vlonument van de maand

1 2 3 4 ga

steden en doq)en 57 24 11 7 0 (middeleeuwse) kerken 48 33 11 7 0 landhuizen, buitenplaatsen 39 28 22 9 2 gemalen, sluizen 30 17 28 24 2 teq)en, archeologie 33 28 19 19 1 molens 39 31 15 15 0

n = 54

• Alleen in Komwerderzand gevraagd. In Jorwerd is niet gevraagd naar de interesse in elementen van de gebouwde omgeving. Mate van interesse: 1= zeer sterk, 2= sterk, 3= matig, 4= niet of nauwelijks. Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991.

-75- Een met veel slagen om de arm op te schrijven conclusie zou kunnen zijn dat de bezoekers van de Kazematten van Kornwerderzand zich wat hun belangstelling voor de gebouwde omgeving betreft nogal onderscheiden van de bezoekers van de andere attracties. Blijkbaar is er sprake van een zeer specifieke doelgroep. Hun belangstelling voor de diverse genoemde aspecten van de gebouwde omgeving ligt gemiddeld wat lager dan die van bezoekers van de andere attracties. Daarbij moet wel worden aangetekend, dat er juist bij de Kazematten nogal wat respondenten zijn die juist deze vraag niet hebben ingevuld, zodat de percentages niet rechtstreeks vergeleken kunnen worden. Alleen bij de (relatief geringe) belangstelling voor middeleeuwse kerken komen de bezoekers van Kornwerderzand wat in de buurt bij die van Alfdfears Erf.

Kaart 3. Onderzochte attracties.

• Aldtears Erf \ X Kornwerderzand (P lepenloftspul

lïr Fries Museum

S Museum Jopie Huisman

u Monument van de Maand

X Kazematten

-76- Dat de belangstelling voor vestingwerken bij de bezoekers van Kornwerderzand relatief hoog is (dat wil zeggen in vergelijking met de belangstelling voor andere aspecten van de gebouwde omgeving) is op zichzelf niet verwonderlijk, al zou het mooi geweest zijn deze scores te vergelijken met die van bezoekers van de andere attracties. Daar zijn de vesting- werken echter buiten beschouwing gebleven.

6.3. HET DAADWERKELIJK BEZOEK.

Navolgende tabel geeft een indruk van de mate, waarin de verschillende attracties zelfstandig als trekker hebben gefungeerd bij het bezoekersbestand.

Tabel 34a. Mate van gerichtheid van bezoek aan attracties, per attractie (%).

Kornwer- Aldfears Jopie Fries Monument Jor- derzand Erfroute Huisman Museum van de Maand werd speciaal naar toe gekomen 80 84 85 82 78 96 toevallig verzeild geraakt 17 16 14 18 22 3 geen antwoord 3 0 1 0 0 1 n = 64 74 157 62 54 199

Tabel 34b. Wel of niet combinatiebezoek per attractie (%).

Kornwer- Aldfears Jopie Fries Monument Jorwerd derzand Erfroute Huisman Museum van de Maand bezoek uitsluitend ... 59 30 17 34 35 combineer dit bezoek met andere activiteiten 41 66 82 65 65 geen antwoord 0 4 1 2 0 n = 64 74 157 62 54

* In Jorwerd (avondvoorstellingen) niet gevraagd.

-77- De grote lijn is duidelijk. Voor elk van de attracties/evcenementen geldt, dat een aanzienlijk percentage (ca 80%) er speciaal naar toe gekomen is. In Jorwerd is dit percentage om begrijpelijke redenen nog hoger: avondvoorstellingen in het openluchttheater. Tweederde tot viervijfde (Jopie Huismanmuseum) van de bezoekers combineert het bezoek met andere activiteiten. Alleen bij de kazematten op de Afsluitdijk is er een minderheid die het bezoek combineert met andere activiteiten. Hierbij kunnen twee dingen een rol spelen. Aan de ene kant, dat de mogelijkheid, juist in Kornwerderzand nog andere activiteiten te ontplooien beperkt is. Mogelijk heeft dit een aantal van de respondenten ertoe gebracht de vraag of er nog andere activiteiten zouden worden uitgevoerd negatief te beantwoorden, terwijl het bezoek als onderbreking diende in een (auto)reis van of naar Friesland. Aan de andere kant is er de informatie van de zijde van de organisatie van de kazematten zelf, waaruit blijkt dat er nogal eens excursies van gespecialiseerde belangstellenden naar het museum worden ondernomen.

6.4. PUBLICITEIT.

De vraag op welke wijze men van de te bezoeken attractie op de hoogte was gekomen is als volgt beantwoord.

Tabel 35. Wijze waarop men met diverse attracties op de hoogte is gekomen (%).

medium Kornwer- Aldfears Jopie Fries Monument Jorwerd derzand Erfroute Huisman Museum v.d. Maand dagblad 23 1 50 2 31 38* dagblad (adv)* 11* reisgids 6 7 1 7 0 0 VVV 14 16 3 13 7 2 strooifolder 2 18 3 2 2 9 affiche 0 1 1 0 13 15 familie e.d. 30 47 54 23 7 56 radio, tv 3 0 71 0 15 26 ANWB 2 8 0 1 0 0 anders 25 11 5 44 n 19 n = 64 74 157 62 54 199

Bij de enquête in Jorwerd is onderscheid gemaakt tussen dagbladartikelen en dagbladad- vertenties.

-78- Men mocht ten hoogste drie mogelijkheden aangeven. Ondanks de kleine aantallen is het wel duidelijk dat de attracties nogal op verschillende wijze aan hun publiek komen. In de meeste gevallen vormen familie, vrienden en bekenden samen met de dagbladen de belangrijkste publiciteitsfactor. Dagbladen zijn als factor echter afwezig bij Aldfears Erf en het Fries Museum, attracties die het ook niet zozeer van een bepaald moment of een bepaalde periode moeten hebben. Bij het Monument van de Maand is de factor familie, vrienden en bekenden opvallend afwezig, terwijl de rol van de nieuwsmedia hier prominent is. Bij het Fries Museum valt ook de hoge score voor de factor 'anders' op.

6.5. WAARDERING VAN DIVERSE ASPECTEN PER ATTRACTIE EN 'OVER ALL' WAARDERING.

De resultaten van de vraag naar de waardering van een aantal aspecten van de attracties worden gegeven in tabel 36.

Tabel 36. Waardering van enkele aspecten van diverse culturele attracties in Friesland (%). Verklaring: 1= zeer positief; 2= positief; 3= matig; 4= negatief; ga= geen antwoord.

attractie

Monument van de Maand lepenloftspul Jorwert

1 2 3 4 ga 1 2 3 4 ga kwaliteit 61 26 15 2 0 64 26 1 0 9 presentatie* 50 39 9 2 0 55 34 2 0 10 bereikbaarheid 54 35 7 4 0 39 49 4 1 8 openingstijden* 67 20 7 6 0 vindbaarheid 69 24 0 7 0 39 45 9 0 8 toegangsprijs 67 11 6 6 11 33 51 8 2 7 parkeermogelijkheden 43 35 9 4 9 37 45 9 0 9 setting/omgeving/plaats in groter geheel* 61 20 6 6 7 informatie 70 15 0 9 6 32 49 4 1 15 theateraccommodatie* 41 38 11 2 9

n = 54 199

* In Jonverd is presentatie en organisatie als één item voorgelegd; naar of)eningstijden is niet geïnformeerd, evenals naar de setting/plaats in groter geheel; in Jorwerd is, in tegenstelling tot de andere attracties, wel gevraagd naar het oordeel over de theateraccomodatie.

-79- attractie

Kornwerderzand 1\ldfears Eifroute 1 2 3 4 ga 1 2 3 4 ga kwaliteit 42 42 8 2 6 42 43 10 0 5 presentatie 45 39 2 3 11 35 50 10 0 5 bereikbaarheid 27 38 20 5 11 38 35 20 1 5 openingstijden 19 28 30 3 11 41 45 10 0 5 vindbaarheid 36 31 19 8 6 34 41 16 4 5 toegangsprijs 59 33 2 2 5 27 42 22 4 5 parkeermogelijkheden 25 33 14 13 16 46 39 8 1 5 setting/omgeving/plaats in groter geheel 36 44 8 2 11 41 50 4 0 5 informatie 44 38 8 2 9 43 38 12 1 5

n = 64 74

Museum Jopie Huisman Fries Museum

1 2 3 4 ga 1 2 3 4 ga kwaliteit 87 12 1 0 0 65 34 2 0 0 presentatie 71 26 3 0 1 60 31 10 0 0 bereikbaarheid 59 34 4 2 1 29 55 8 2 7 openingstijden 56 40 3 0 1 18 74 8 0 0 vindbaarheid 64 29 4 1 2 24 44 18 11 3 toegangsprijs 68 31 1 0 1 52 44 3 0 2 parkeermogelijkheden 33 23 11 4 29 8 24 15 8 45 setting/omgeving/plaats in groter geheel 64 20 23 0 13 18 47 15 2 19 informatie 48 36 35 2 10 31 58 7 3 2

n = 157 62

Op zichzelf zeggen absolute scores van satisfactiemetingen niet zoveel. Te stellen dat het met de tevredenheid wel goed zou zitten als tenminste de helft van de bezoekers een positief oordeel geeft zou een volstrekt misleidende gevolgtrekking zijn. Rationalisatie, reductie van cognitieve dissonantie, en wat er verder ook voor termen voor zijn, maken dat oordelen altijd in het licht van een gesprekssituatie moeten worden beoordeeld en nooit letterlijk, dat wil zeggen contextvrij, kunnen worden opgevat. Wat wel kan, is de onderlinge verhoudingen van waarderingen bezien. Relatief kunnen zo de oordelen tegen elkaar worden afgewogen. Te constateren valt dan, dat in Kornwerderzand zaken als bereikbaarheid, openingstijden en parkeermogelijkheden relatief laag scoren; de toegangsprijs doet dat voor Aldfears Erf. Bij

-80- het Jopie Huismanmuseum worden de parkeermogelijkheden relatief laag gewaardeerd, evenals de informatievoorziening, al scoort die, vergeleken met de andere attracties nog niet zo slecht. Overigens moet bij het oordeel over het parkeren ook gelet worden op de omvangrijke categorie 'geen antwoord'; het betreft hier mensen die met de trein of de toe- ringcar zijn gekomen, of eventueel per fiets of boot. Dit is in nog sterkere mate bij het Fries Museum van toepassing. Hier scoren de vindbaarheid, de bereikbaarheid en de openingstij- den relatief laag. Bij de weinige respondenten van het Monument van de Maand valt een vrij regelmatige score op zonder echte uitschieters; in verhouding met de andere attracties springt wel de waardering over de informatievoorziening er duidelijk positief uit. Bij het lepenloftspul Jorwert tenslotte worden de bereikbaarheid, de vindbaarheid, de toegangsprijs, de parkeermogelijkheden en de informatievoorziening relatief wat minder gewaardeerd dan de kwaliteit en de presentatie. Nogmaals zij er op gewezen dat voor sommige accomodaties de aantallen respondenten (zeer) gering zijn. De cijfers geven dan ook niet meer dan een indicatie, zij het een die mogelijk wel als referentie kan dienen voor toekomstige, meer uitgebreide peilingen.

Een indicatie van het eindoordeel wordt verkregen met het antwoord op de vraag, of men anderen denkt te attenderen op de betreffende attractie. Per attractie is het beeld als volgt:

Tabel 37. Aandeel (%) van respondenten dat anderen op betreffende attractie wil attenderen, per attractie.

Kornwer- Aldfears Jopie Fries Monument Jorwerd derzand Erfroute Huisman Museum van de Maand

wil anderen op attractie attenderen 100 92 99 98 80 94 geen antwoord 0 4 0 2 2 4

n = 64 74 157 62 54 199

Elk van de attracties is blijkbaar van voldoende kwaliteit om de bezoekers tot mond op mond reclame te brengen. De aantallen respondenten zijn te klein om een uitvoerige analyse te maken inzake de vraag welke aspecten meer of minder doorwegen in het eindoordeel. Dit laatste is daarvoor trouwens ook te 'grof (anderen wel/niet attenderen) gemeten: het differentieert zowel niet naar antwoordcategorieën, als naar uiteindelijke score.

-81- 6.6. HOEDANIGHEID EN HERKOMST VAN DE BEZOEKERS.

In deze paragraaf zal tot slot worden ingegaan op de herkomst van de bezoekers van de diverse attracties. Daarmee wordt een beeld verkregen, in hoeverre ze wel of niet bij vakantiegangers dan wel bewoners een functie vervullen, en ook in hoeverre ze als 'zelfstan- dige trekker' van dagjesmensen fungeren. Tabel 38 geeft een beeld.

Tabel 38. Hoedanigheid van bezoekers per attractie (%).

Kornwer- Aldfears Jopie Fries Monument Jorwerd derzand Erfroute Huisman Museum van de Maand vakantie 38 37 52 36 13 0 kort recreatief verblijf 6 22 7 3 7 2 dagjesmens 41 30 40 48 57 39 doorreis 8 8 1 2 7 3 bewoner 6 1 0 10 9 54 geen antwoord 2 3 0 2 2 3 n = 64 74 157 62 54 199

Hieruit blijkt (niet geheel onverwacht) dat het lepenloftspul Jorwert en, in mindere mate het Monument van de Maand, verhoudingsgewijs minder vakantiegangers trekken dan de andere attracties. Aldfears Erf en het Jopie Huismanmuseum onderscheiden zich vooral in hun functie voor de vakantiegangers.

-82- Zien we naar de herkomst van de bezoekers (met name de vakantiegangers en de bewo- ners/dagjesmensen) dan is het beeld als volgt:

Tabel 39. Herkomst bezoekers (vakantiegangers (vakantieadres) en bewoners/dagjesmensen) van diverse attracties (%).

vakantiegangers Kornwer- Aldfears Jopie Fries Monument Jorwerd derzand Erfroute Huisman Museum van de Maand

Westelijk Friesland* 57 26 57 21 27 50 Overig Friesland 29 41 37 67 45 25 Groningen, Drenthe, Overijssel, Flevoland 0 0 5 8 0 0 Noord-Holland, Utrecht, Gelderland 0 0 1 0 0 0 Overig Nederland 0 0 0 0 9 0 geen antwoord 14 33 0 4 18 25

n = 28 43 93 24 11 4

bewoners/dagj esmensen

Westelijk Friesland* 23 9 3 6 14 47 Overig Friesland 23 32 13 22 57 47 Groningen, Drenthe, Overijssel, Flevoland 27 18 22 25 8 2 Noord-Holland, Utrecht, Gelderland 19 27 51 25 22 0 Overig Nederland 12 5 10 17 Buitenland 0 0 0 6 0 0 geen antwoord 4 5 2 4

n = 26 22 63 36 m 185

* Harlingen, Franekeradeel, Wünseradiel, Littenseradiel, Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wymbritseradiel

De bewoners/dagjesmensen zijn, zoals te verwachten valt, gemiddeld van wat verder afkomstig dan de vakantiegangers. Alleen de beide musea (Het Fries Museum en Jopie Huisman) trekken ook nog wat vakantiegangers van over de provinciale grens. Ook bij de bewoners/dagjesmensen zijn het weer de beide musea die het sterkst een 'stuwende functie' (als tegenstelling met 'regionaal verzorgend') hebben.

-83- Voor de Kazematten geldt dat, onder het voorbehoud van een wat laag aantal respondenten, ook. Wel moet hier in aanmerking worden genomen dat de bezoekers hier in geringere mate andere activiteiten verrichten, althans dat hebben opgegeven. Het Monument van de Maand en het lepenloftspul Jorwert zijn vooral 'Friese' evenementen.

-84- HOOFDSTUK 7. SAMENVATTING EN CONCLUSIES.

In dit hoofdstuk zal eerst een korte samenvatting worden gegeven van de belangrijkste resultaten van het onderzoek. Vervolgens zal worden ingegaan op de vraag, in hoeverre deze een verder beleid inzake de bevordering van het cultuurtoerisme kunnen 'kleuren'.

7.1. KORT OVERZICHT VAN DE RESULTATEN.

Om te beginnen dan een korte samenvatting van de resultaten. Elke alinea begint met een cijfercombinatie, die verwijst naar de paragraaf, waarin het betreffende onderwerp aan de orde is geweest.

(4.3) Bij de nederlandse bevolking is een behoorlijk groot cultuurtoeristisch potentieel aanwezig. Circa 50 % van de bevolking laat in sterke of zeer sterke mate het bezoek aan dorpen en steden en een aantrekkelijk landschap meespelen bij het vormgeven aan de vakantie. Met een dergelijke optie is trouwens het bezoeken van musea, tentoonstellingen en theater geassocieerd, zij het dan dat deze activiteit bij veel minder mensen (16%) bepalend is voor de inrichting van de vakantie. De belangstelling voor een 'cultureel' getinte vakantie is des te sterker, naarmate de sociale klasse hoger is, is relatief sterk bij alleenstaanden en echtparen zonder kinderen (indien ze kinderen hebben zijn ze niet jonger dan 18 jaar), inwoners van Utrecht en Noord-Holland, en is sterker in de hogere inkomensklassen.

(4.4) Sterke tot zeer sterke interesse in steden en dorpen heeft bijna 50 % van de nederland- se respondenten. Interesse in meer specifieke delen van de gebouwde omgeving heeft een geringer deel van de bevolking, namelijk 10-30 %. Er is samenhang in de interesse voor verschillende delen van de gebouwde omgeving. De interesse in steden en dorpen is des te groter naarmate de sociale klasse hoger is. Relatief sterk is die ook bij alleenstaanden, jonger dan 34 jaar, en tweepersoonshuishoudin- gen (zonder kinderen), in de provincies Utrecht en Noord-Holland, en bij de hogere inkomens.

(4.5) Slechts 10 % van de landelijk geënquêteerden heeft de afgelopen 5 jaar Friesland bezocht. Het zijn vooral geïnteresseerden in een actieve en sportieve vakantie en geïnteres- seerden in het bezoeken van steden en dorpen, en de museumbezoekers. Bezoekers van Friesland (mensen die de afgelopen vijf jaar tenminste een maak voor een vakantie of een kort recreatief verblijf Friesland hebben bezocht) onderscheiden zich ten opzichte van niet-bezoekers door de sociale klasse (hoe hoger, des te meer in Friesland), de

-85- huishoudenssamenstelling: vooral alleenstaanden en groepen van twee personen waarbij de vrouw jonger is dan 35 jaar, de provincie van herkomst: vooral Groningers en Noord- hollanders en het inkomen: vooral de laagste en de hoogste inkomensklassen.

Tot de uitgevoerde 'culturele activiteiten' hoort met name het bezoeken van steden en dorpen. Ongeveer een kwart van de bezoekers van Friesland heeft geen culturele activiteiten ondernomen, wat hoofdzakelijk een zaak is van interesse, én in ieder geval niet van een slechte bereikbaarheid van plaatsen. Overigens is er ook een aanzienlijk percentage (circa 30) dat op grond van motieven die te maken kurmen hebben met geringe publiciteit meldt geen 'culturele activiteiten' te hebben uitgevoerd.

(4.6) De 85 % van de geënquêteerden die Friesland in de afgelopen 5 jaar niet bezocht heeft, heeft een groot aantal reden van niet bezoek opgegeven. Meest opvallend daarin is de 43 % waabij het 'motief "niet aan gedacht of overwogen" een (zeer) grote rol speelt. Motieven als taalproblemen en een onvriendelijke bevolking spelen slechts een geringe rol. Zij die het motief 'niet aan gedacht of overwogen' een (zeer) belangrijke rol lieten spelen bij het niet bezoeken van Friesland vindt het bezoeken van steden en dorpen belangrijk tot zeer belangrijk bij het inrichten van de vakantie.

(5.3) Van de ondervraagde verblijfstoeristen beschikt het merendeel over een auto. Alleen bij de vakantiegangers op een vaartuig is dat niet het geval.

(5.4) Het bezoeken van steden en dorpen scoort relatief laag bij de ideale vakantie-inrichting van de in Friesland verblijvende toeristen, wat ten opzichte van de enquête onder de neder- landse bevolking als geheel enige verwondering mag wekken. Het ideale vakantiebeeld van de in Friesland verblijvende toerist is minder gedifferentieerd dan dat van de nederlandse bevolking als geheel. Voor een belangrijk deel zal dit meten worden toegeschreven aan de enqueteringssituatie: op de vakantieplek zelf ondervraagd worden over de ideale invulling van de vakantie zal andere resultaten geven dan enigszins afstandelijk in de situatie thuis. Van de campingbezoekers is nagegaan in hoeverre bepaalde kenmerken van de groep geasso- cieerd zijn met diverse vakantie-opties. Het bezoeken van steden en dorpen houdt verband met het opleidingsniveau (van de oudste van de groep), en bevestigt daarmee in zekere zin het beeld van het vorige hoofdstuk.

(5.5) Interesse in steden en dorpen (sterk tot zeer sterk) heeft 60 tot 70 % van de onder- vraagden (wat ook aanzienlijk meer is dan bij de nederlandse bevolking als geheel). Met de interesse in elementen van de gebouwde omgeving, die, voorzover omschreven met 'steden en dorpen' ook groter is dan in de landelijke steekproef, bestaat over de hele linie van verblijfsaccommodatoevormen weinig verband.

(5.6) De keuze voor Friesland als vakantieprovincie wordt door circa 90 % van de vakantie- gangers gemotiveerd met de eigen sfeer. Dit motief speelt overigens in samenhang met andere (zoals aantrekkelijke recreatiemogelijkheden en dergelijke) een rol.

-86- (5.7) Wat de uitgevoerde activiteiten betreft staat het bezoeken van dorpjes op de eerste plaats, en dat aan steden op de tweede. Het ondernemen van veel cultuurtoeristische activiteiten is voor een belangrijk deel een zaak van toeval, en veel minder van planning. Gelet op de uitkomsten van 5.5. zal de cultuurtoerist in Friesland vooral gekenschetst moeten worden als een weinig gemotiveerde. Dat neemt niet weg dat van een zekere gerichte interesse wel te spreken valt. Het doen van stadswandelingen (waaronder het uitsluitend winkelen niet valt) heeft een zeker verband met de 'cultuurtoeristische optie' van vakantie houden.

(5.8) De bekendheid van diverse culturele attracties bij de vakantiegangers varieert nogal. Steden zijn over het algemeen het meest bekend, vervolgens de musea. Toch is er een aanzienlijke groep, van enige tientallen procenten, die van diverse musea in de provincie 'nog nooit gehoord heeft'. Met name de culturele evenementen zijn weinig bekend bij de fi"iese vakantieganger. Deze vallen overigens voor een deel ook buiten het topseizoen. Over de informatievoorziening van de gebouwde omgeving en de publiciteit van tentoonstel- lingen, theater- en filmvoorstellingen is men niet zeer positief gestemd. Strikt geïnteresseer- den laten evenwel een wat positiever oordeel zien, met name in het oordeel over de informatieverstrekking over de gebouwde omgeving en de publiciteit in verband met tentoonstellingen. Het oordeel over het culturele aanbod als geheel van Friesland is niet erg positief te noemen; onder de meer geïnteresseerde bezoekers is het oordeel evenwel positiever.

(6.2) De bezoekers aan de diverse onderzochte attracties onderscheiden zich naar leeftijd, groepsgrootte en belangstelling.

(6.3) De onderzochte attracties worden in het algemeen bezocht door een publiek 'dat er speciaal voor is naar toegekomen'. Behalve bij de Stelling Kornwerderzand combineert men het bezoek doorgaans met andere activiteiten.

(6.4) In de meeste gevallen zijn familie, vrienden en bekenden samen met de dagbladen de belangrijkse publiciteitsmedia.

(6.5) De diverse attracties laten een verschillend beeld zien van de waardering van diverse aspecten. De totaal-waardering neigt in alle gevallen wel naar het positieve, waar de overgrote meerderheid van de bezoekers wel anderen op de attractie wil attenderen.

(6.6) Het lepenloftspul Jorwert en in mindere mate het Monument van de Maand trekken verhoudingsgewijs minder vakantiegangers en meer 'eigen bewoners'. Aldfears Erf en het Jopie Huismanmuseum trekken vooral vakantiegangers.

-87- 7.2. BETEKENIS VAN DE CONCLUSIES VOOR HET BELEID.

De cultuurtoerist in Friesland laat zich onder de aanwezige toeristen ternauwernood herkennen. Bij enquetering geeft men weliswaar van een grote belangstelling voor culturele zaken blijk, maar men doet datzelfde voor vakantiebestedingspatronen die bij de nederlandse bevolking als geheel weinig met een cultuurtoeristisch potentieel te maken hebben. De culturele interesse van de Friese vakantieganger moet daarom, ondanks enkele hoopvolle gegevens uit de enquête onder de Nederlandse bevolking als geheel, niet worden overschat. Met gebruikmaking van de terminologie van Winkelman en Van Hessen zou het belangrijk- ste deel van de Friese vakantieganger voorzichtigheidshalve getypeerd kunnen worden als een matig tot niet geïnteresseerde in de cultuur(historie). (Winkelman en Van Hessen spreken niet van cultuurtoerisme maar van cultuurhistorisch toerisme en definiëren dit als de fysieke (!) (TvdM) beleving van de materiele overblijfselen uit het verleden). Deze weinig geïnteresseerden zien bezoek aan monumenten als onderdeel van een attractie: het decor waarin men vermaakt wordt. Men zoekt eerder een aangenaam milieu om zijn vakantietijd door te brengen dan dat men een gerichte interesse aan de dag legt voor het begrijpen en beleven van environnementen (wat toch iets anders is dan het drinken van een biertje op een stedelijk terras, al is het er wel mee te combineren).

Wil dit zeggen dat het cultuurtoerisme in Friesland geen kansen heeft zich (verder) te ontwikkelen? Verre van dat. Zo kan in ieder geval de nationale markt verder worden aangeboord voor het aantrekken van toeristen naar Friesland: Velen hebben Friesland (nog) niet bezocht of slechts geruime tijd geleden en zijn in principe te mobiliseren voor een bezoek: een belangrijk deel van de niet-bezoekers schrijven dit verzuim toe aan het 'motief "niet aan gedacht". Zo ook geeft de enquête onder de verblijfstoeristen ruime aanwijzingen dat met een meer gerichte publiciteit meer mensen in beweging zijn te brengen. Op zichzelf onderstreept dit de conclusie, dat de toeristen in termen van Winkelman en Van Hessen matig zijn geïnteres- seerd; de geïnteresseerden weten van zichzelf de weg wel te vinden, en zijn door een eenvoudige vwfolder beslist niet van hun vakantieprogramma af te brengen. Dat neemt niet weg dat bij de publiciteit inzake cultuurtoeristische attracties kwaliteit moet worden geboden, en mogelijk dat ook de geïnteresseerde toerist hier nog zijn voordeel mee kan doen.

Het cultureel aanbod van Friesland kent, zeker wat de gebouwde omgeving betreft, een zekere stabiliteit. Dat betekent, dat, met name wat betreft de zeer geïnteresseerde cultuurtoe- risten, steeds weer nieuwe groepen moeten worden geconfronteerd met het aanbod. Sloten is prachtig om door te wandelen, maar dat doe je niet alle dagen. De musea bezoek je niet elk jaar. Friesland kent als provincie, ondanks zijn rijke monumentenbezit, te weinig diversiteit om de cultuurtoerist geruime tijd te boeien. De provincie zal het moeten hebben van een zich steeds vernieuwend bezoek. Dat kunnen overigens op zichzelf ouderen zijn: cultuurtoe- risme is met name onder alleenstaanden of tweepersoonshuishoudingen een optie voor vakantiebesteding. In dat verband is het vermeldenswaard, dat zich hier ook kansen voor seizoensverlenging voordoen: de (weinige) hotelgasten waren over het algemeen zeer sterk in

-88- cultuurtoerisme geïnteresseerd. Maar de optie in het FCT-plan, zich te richten op de bestaande toerist in Friesland is vooralsnog het meest realistisch. Mogelijk is het dan ook beter in dit verband te spreken van cultuurrecreatie (of recreatief medegebruik van monu- menten en andere cultuuruitingen), dan van cultuurtoerisme, dat in betekenis wel een erg sterke claim legt op het cultureel (erf)goed als zelfstandige trekker van toeristen.

In hoeverre het cultuurtoerisme kan dienen ter ondersteuning van het monumentenbestand zal van de invulling van specifieke projecten als 'stadshuizen' afhankelijk zijn. Een grote meute toeristen door Sneek doet mogelijk meer af dan toe aan de gebouwde omgeving.

-89- -90- LITERATUUR.

Atlas van historische vestingwerken in Nederland (1956). Uitgegeven door de Stichting Menno van Koehoorn, Leiden.

Atlas van Nederland (1963-1977), Kaart VIII-4 Landaanwinning en grenzen. Staatsdrukkerij en Uitgeverijbedrijf, 's-Gravenhage.

Atlas van Nederland (1984), Deel 2 Bewoningsgeschiedenis. SDV, 's-Gravenhage.

S. Barends et al (red)(1986). Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Matrijs, Utrecht.

W.T. Beetstra (1987) Toponimen en toponimyske eleminten yn FryslSn. In analytyske bibligrafy ca 1835-1980. Fryske akademy, Ljouwert.

G. van Berkel en K. Samplonius (1989), Het plaatsnamenboek. Van Holkema en Warendorf (Unieboek), Houten.

K. Bouwer (1970), Cultuurlandschapsvormen aan de westzijde van het Drents plateau. Proefschrift R.U. Groningen.

Buro Bügel/van de Dijk (1979), Kultuurhistorische aspecten van het Friese landschap (in opdracht van PPD Friesland). Groningen

J.J. Butler (1969), Nederland in de bronstijd. Fibula Van Dishoeck, Bussum.

M.P. van Buytenen (1942), Hindeloopen, Friesland's elfde stede. Allert de Lange, Amster- dam

CBS (1990), Statistiek Vreemdelingenverkeer.

W.E. van Dam van Isselt (1931), De verdediging van Friesland. Martinus Nijhoff, 's- Gravenhage

P. van Dun (1991), Cultuurtoerisme: kansen en risico's. Studiedag Geoplan 22/5/1991, Deventer. Geoplan, Amsterdam.

Ministerie van Economische Zaken (1990), Ondernemen in toerisme. Den Haag.

W. Eekhoff (1970), Nieuwe Atlas Provincie Friesland. Kruseman 's-Gravenhage/Miedema Pers Leeuwarden

R. Efdée (1988), De P.W. Janssen's Friesche Stichting. P.W. Janssen's Friesche Stichting, Oranjewoud.

-91- W.A. van Es (1968), Friezen en Romeinen. In: J.J. Kalma, J.J. Spahr van der Hoek en K. de Vries (red), Geschiedenis van Friesland, Laverman, Drachten.

W.A. van Es (1971), Terpen. Kok, Kampen

S.J. Fockema Andreae, E.H. ter Kuile en R.C. Hekker (1957), Duizend jaar bouwen in Nederland. Allert de Lange, Amsterdam

Provinsje FryslSn (1991), Fries Cultuur-toeristisch Ontwikkelings- en Actieplan, Leeuwar- den.

Grote Historische Atlas van Nederland 1:50.000 deel 2: Noord Nederland (1990), Wolters- Noordhoff Atlasproducties Groningen

B.J. Haijer (1991), 1940 Soldaat op de Afsluitdijk. Handelsdrukkerij, Leeuwarden.

H. Halbertsma (1963), Terpen tussen Vlie en Eems. Wolters, Groningen

E.W. Hofstee en A.W. Vlam (1952), Opmerkingen over de ontwikkeling van de perceels- vormen in Nederland. Boor en spade 5, pp. 194-235.

Historische Atlas Friesland (1990), Robas productions, Den lip

K. Huisman (1988), De okkupaasje fan de Riperkrite. It Beaken XL (?) pp. 1-36

K. Huisman (1992), Schansen, bolwerken langs Friesland grenzen. Leeuwarder Courant 18 januari

F. Jansen (1989), Werren en warren om Warten. It Beaken LI pp 191-217

Th. J. Jeuring (1991) Het Frysk festival. Een evaluatieverslag. Provinsje Frysian, Leeuwar- den

E.C. v.d. Knijff (1989), Structuuronderzoek Toeristisch bedrijfsleven in Friesland. Provinsje FryslSn, Leeuwarden

Stichting Kornwerderzand (z.j.), Kornwerderzand: geschiedenis van de vestingwerken

J. Kroes (1991), Onvolledige opstrek op de Nederlandse zandgronden. NGS nr. 122. KNAG Amsterdam/GIRU Utrecht.

Kunstreisboek voor Nederland (1977), P.N. van Kampen &. Zoon, Amsterdam; Standaard Uitgeverij, Antwerpen.

J. Lucassen (1984), Naar de kusten van de Noorzee. Trekarbeid in Europees Perspectief 1600-1900. Gouda.

T. v.d. Meulen en A.J.E. Ormen (1991), Terug van 1758. Provinsje FryslSn, Leeuwarden

-92- H.J. Moerman (1956), Nederlandse plaatsnamen. Nomina Geographica Flandrica. Standaard boekhandel, Brussel.

J. A. Mol, P.N. Noomen en J.H.P. van der Vaart (1990), Achtkarspelen-Zuid/Eestrum. Een historisch-geografisch onderzoek voor de landinrichting. Fryske Akademy, Leeuwarden

J.A. Mol (1991), De Fryske cisterciënzerkleasters en har besit. De Vrije Fries LXXI pp 29- 52

S. J. van der Molen (1958) OpsterlSn. Skiednis fan in Wildgrytenij. Laverman, Drachten

S.J. van der Molen (1978), Turf uit de Wouden. De Tille, Leeuwarden

G. Overdiep (1970), De strategie van graaf Willem Lodewijk / De Groninger schansenkrijg / Drente als strijdtoneel. Wolters Noordhoff, Groningen

H. Pleij (1991), Het Nederlandse onbehagen. Prometheus, Amsterdam

O. Postma (1934), De Friesche kleihoeve. Noord-Nederlandsche Boekhandel, Leeuwarden

R. Rolf en P. Saai (1986), Vestingwerken in West Europa. Fibula-Van Dishoeck, Weesp

S. van der Schaaf (1970), Afscheid van de mythe. De Friese beweging sedert 1945. In: J.J. Spahr van der Hoek en K. de Vries (red), Friesland 1945-1970. Miedema Pers Leeuwarden

M. Schroor (1990), Tusken Lauwers en Linde. De grinzen van FryslSn mei GrinslSn, Drinte en Oerisel, benammen yn de 18e ieuw. It Beaken Lil pp. 161-193

J.J. Spahr van der Hoek (1961), Verdeling van het landschap. In: J.P. Bakker et al (red). Boven Boornegebied. Laverman, Drachten.

J.J. Spahr van der Hoek (1969), Samenleven in Friesland. Drie perioden uit de sociale geschiedenis van boeren, burgers en buitenlui. Laverman, Drachten

J.J. Spahr van der Hoek (1969), WSdzje yn de Waiden. It Beaken XXXI pp. 20-36

A. Steegh (1985), Monumentenatlas van Nederland. De Walburg Pers, Zutphen

P. Timmerman en S. Kromkamp (1988), Friese schilders met een glimlach. Impressies van een tiental Friese zondagsschilders. Dronrijp.

A.J. Thurkow (1986), De negentiende-eeuwse droogmakerij als winstobject. It Beaken XLVIII pp. 25-45

W.D.C, van der Vegt (1986), Het recreatiegedrag van de Friese bevolking. Een onderzoek naar het openluchtrecreatiepatroon en de -voorkeuren van de Friese bevolking in 1986. Provincie Friesland, Hoofdgroep Ruimtelijke Ordening. Leeuwarden.

-93- J.A.J. Vervloet (1984), Inleiding tot de historische geografie van de Nederlandse cultuur- landschappen. Reeks landschapsstudies 4, Pudoc, Wageningen

H.T. Waterbolk (1968), Van rendierjagers tot terpbewoners.In: J.J. Kalma, J.J. Spahr van der Hoek en K. de Vries (red), Geschiedenis van Friesland. Laverman, Drachten.

H.T. Waterbolk en J.W. Boersma (1976), Bewoning in vóór- en vroeghistorische tijd. In: Historie van Groningen pp 13-74. H.D. Tjeenk Willink b.v. en Bouma's Boekhuis Gronin- gen.

G.A. Wedzinga (1969), Grondbezit in de zuidelijke wouden. It Beaken XXXI pp. 49-75.

A. van der Woud (1987), Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848. Meulenhoff, Amsterdam (diss)

M. Jansen-Verbeke (1988), Leisure, recreation and tourism in inner cities. Proefschrift K.U. Nijmegen.

-94- BULAGEN.

1. Vragenlijst toegevoegd aan CVO-enquête. 2. Bezoek aan musea, tentoonstellingen, concerten. 3. Profiel van Friese vakantieganger naar een aantal huishoudenskenmerken. 4. Brief hotels. 5. Brief campings e.d. 6. Enquêteformulier en verblijfsaccommodaties. 7. Bezoek aan steden tijdens vakantie in Friesland, per accommodatievorm (absolute aantallen). 8. Bezochte dorpen, per accommodatievorm, in Friesland 1991. 9. Door vakantiegangers bezochte musea (plaats van vestiging), per accommodatievorm. 10. Bezoek aan historische monumenten (plaats van vestiging) naar accommodatievorm. 11. Enquêteformulier attracties.

-95- -96- BULAGE 1. VRAGENLIJST, TOEGEVOEGD AAN CVO-ENQUÊTE.

;;Ë:J-^ïWÊStANÖ::

401 In hoeverre laat u zich bij hel kiezen van uw vakantiebestemming leiden door de onderstaande overwegingen?

ZEER STERK STERK MATIG NIET OF NAUWELIJKS

ACTIEF/SPORTIEF BEZIG ZIJN (VAREN, FIETSEN, LOPEN)

CREATIEF BEZIG ZIJN -1 -2 •3 •4

LUIEREN -1 -2 -3 -4

BEZOEK AAN AHRACTIES -1 -2 -3 -4 (DIERENTUIN, PRETPARK, e.D)

BEZOEK VAN OUDE DORPEN -1 -2 -3 -4 EN STEDEN OF AANTREKKELIJK LANDSCHAP

BEZOEK AAN MUSEA, TENTOON- -2 STELLINGEN, CONCERTEN OF THEATER

402 In hoeverre hebben de onderstaande elementen van de gebouwde omgeving uw interesse?

ZEER STERK STERK MATIG NIET OF NAUWELIJKS

STEDEN EN DORPEN -1 ■2 -3 -4

(MIDDELEEUWSE) KERKEN -1 -2 3 •4

LANDHUIZEN EN BUITEN- -1 -2 -3 •4 PLAATSEN

GEMALEN EN SLUIZEN -1 -2 -3 -4

TERPEN/ARCHEOLOGIE • 1 -2 -3 -4

MOLENS ■ 1 -2 -3 -4

403 Heeft u in de afgelopen 5 jaar (1986 tot heden) een korte of lange vakantie in Friesland doorgebracht' (De Waddeneilanden worden hier buiten beschouwing gelaten),

- Onder een korte vakantie worden 2 tot 4 dagen verstaan - Onder een lange vakantie worden 5 of meer dagen verstaan

SLECHTS ÉÉN CODE AANKRUISEN.

ALLEEN KORTE VAKANTIE(S)

ALLEEN LANGE VAKANTIE(S) DOOR NAAR VRAAG 404

ZOWEL KORTE ALS LANGE VAKANTIES

0NEE, GEEN KORTE EN LANGE VAKANTIE -► OVER NAAR VRAAG 407 INDEDE LAATSTE S JAAR 404 Kunt u aangeven in welke streek of gebied u tijdens uw vakantie(s) in Friesland verbleef? MEER ANTWOORDEN MOGELIJK.

□ ZUIDWEST-FRIESLAND (GEBIED OMSLOTEN DOOR DE LIJN: SNEEK - WORKUM - STAVOREN - LEMMER - LANGWEER • JOURE)

0WESTELUK FRIESLAND (GEBIED OMSLOTEN DOOR DE LIJN: ^ BOLSWARD - HARLINGEN - FRANEKEW

S NOORD FRIESLAND (GEBIED TEN NOORDEN VAN DE SPOORWEG; HARLINGEN ■ LEEUWARDEN • BUITENPOST)

0 MIDDEN FRIESLAND (GEBIED OMSLOTEN DOOR DE LIJN: .N LEEUWARDEN -öftOSW - EERNEWOUDE - AKKRUM>- CbROÜOOJ

E OOSTELIJK FRIESLAND (GEBIED TEN OOSTEN VAN DE LIJN: BERGüM - DRACHTEN - HEERENVEEN - LEMMER)

405 Hoe vaak heeft u tijdens deze vakantie(s) in Friesland één of meer van de onderstaande culturele activiteiten ondernomen?

DRIE KEER ÉÉN OF NIET OF MEER TWEE KEER

BEZICHTIGEN VAN HISTORISCHE DORPEN -2 -3 OF STEDEN

BEZOEKEN VAN HISTORISCHE GEBOUWEN -2 -3 EN GEBOUWEN VAN TECHNIEK (GEMALEN, MOLENS, E,D.)

BEZOEKEN VAN MUSEA EN TENTOON- -1 -2 -3 STELLINGEN

BEZOEK VAN (OPENLUCHT) THEATERVOOR- -1 -3 STELLINGEN, CONCERTEN EN FILM

IET OP: INOIEM ÜBU VRAAG 405 ALLE VIER DB CULTURELE ACTIVITEITEN MET NIET HEEFT gËANTWOQRP DOOR NAAR VRAAG 406. AUDERS OVER NAAR DEEL FOP PAGIMA 44. 406 Waarom heeft u geen van de in vraag 405 gestelde culturele activiteiten ondernomen? MEER ANTWOORDEN MOGELIJK.

Q GEEN INTERESSE 0 BESCHIKTE OP DAT MOMENT NIET OVER EEN PASSEND VERVOERMIDDEL

a WAS NIET OP DE HOOGTE VAN DE MOGELIJKHEDEN OVER NAAR DEEL G OP PAGINA 44 [71 NIET AAN GEDACHT OF OVERWOGEN

fT] HEB'ALLES'AL GEZIEN

(Tl ANDERS

407 Kunt u aangeven in welke mate de onderstaande aspecten een rol spelen bij de reden dat u de afgelopen vijfjaar (van 1986 tot heden) geen vakantie in Friesland heeft doorgebracht

SPEELT EEN SPEELT EEN SPEELT EEN SPEELT ZEER GROTE GROTE ROL MATIGE GEEN ROL ROL ROL

GEEN AANTREKKELIJK LANDSCHAP -2 ■3 -4

GEEN AANTREKKELIJKE VERBLIJFS- -2 •3 -4 ACCOMMODATIE

GEEN AANTREKKELIJKE UITGAANS- -2 MOGELIJKHEDEN

STEDEN EN DORPEN ZIJN NIET -4 AANTREKKELIJK

HET CULTUURAANBOD (BOUW- KUNST, TENTOONSTELLINGEN, MUSEA EN THEATER) IS NIET AAN- TREKKELIJK

TAALPROBLEMEN •2 -3 -4

ONVRIENDELIJKE BEVOLKING -2 -3 .4

FRIESLAND IS TE DRUK •2 -3 -4

FRIESLAND IS TE RUSTIG -2 -3 -4

ER VALT IN FRIESLAND NIETS TE -2 -3 -4 ZIEN OF TE BELEVEN

NIET AAN GEDACHT OF OVER- -2 -4 WOGEN

IK BEN AL EERDER IN FRIESLAND GEWEEST

IK GA NOOIT OP VAKANTIE IN ■2 NEDERLAND BULAGE 2. BEZOEK AAN MUSEA, TENTOONSTELLINGEN, CONCER- TEN.

in Friesland geweest totaal Nederland zeer sterk 4,6 3,9 sterk 17,1 12,1 matig 36,9 28,6 niet of nauwelijks 33,9 41,9 onbekend 7,6 13,5 totaal 1.365 (gewogen en opgehoogd)

Bron: Enquête afdeling Onderzoek (CVO), juni 1991 BIJLAGE 3. PROFIEL VAN FRIESE VAKANTIEGANGER NAAR EEN AANTAL HUISHOUDENSKENMERKEN.

sociale klasse in Friesland geweest totaal Nederland A-hoog 22,3 12,9 B-boven 30,4 23,9 B-onder 20,9 20,8 C 22,9 33,8 D-laag 2,8 5,8 onbekend 0,7 2,9

gezinscyclus in Friesland geweest totaal Nederland alleenstaand paar huisvrouw < 34 8,5 4,8 idem, huisvrouw > 35 5,4 7,4 A-sec 0-5 jaar 9,7 12,0 B-sec 6-12 jaar 6,7 8,5 C-sec 13-17 jaar 13.1 11,6 A-l-B 4,6 8,0 A+C 0,2 0,2 B+C 7,4 7.2 A+B + C 1,9 1,2 2 personen 18-1- HV < 34 10,6 8.1 2 personen 18-1- HV > 34 32,0 31.0

provincie (herkomst) in Friesland geweest totaal Nederland Groningen 5,1 3,8 Friesland 12.4 4.2 Drenthe 2,2 3.1 Overijssel 5,8 7,0 Flevoland 1,5 1,4 Gelderland 13,4 12,3 Utrecht 6,5 6,8 Noord-Holland 17.8 15.5 Zuid-Holland 19,5 21.1 Zeeland 0,8 2.4 Noord-Brabant 10,3 14.9 Limburg 4,6 7,5

inkomen in Friesland geweest totaal Nederland < 10.000 2,1 1.4 10-21.000 9.0 10,9 21-21.500 7.5 9,7 25- 32.500 14,0 14,8 32.5- 38.000 9,8 11,5 38- 46.000 15,4 12,5 46-57.000 10,0 8,7 57 en meer 13,3 8,8 weet niet/onbekend 19,0 21,7

Bron: Enquête afdeling Onderzoek/CVO. juni 1991. , ^ ;^ ^. BULAGE 4. BRIEF HOTELS.

^. <>;=-; ^>^:^- provinsje iryslan provincie ftiesland

Aan geadresseerde ^ZZ^T" postbus 20120 8900 hm leeuwarden tweebaksmarkt 52 8911 kz leeuwarden telefoon: 058—925925 Ons kenmerk: 053/TvdM/hz telefax 058-925i25 Leeuwarden, 26 juni 1991 '«'«'' '*6S52

Geachte heer/mevrouw.

De provincie Friesland is bezig een cultuurtoeristisch ontwikkelings- en actieplan op te stellen. Daartoe wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de mate, waarin (dag)toeristen en verblijfsrecreanten belangstelling hebben voor culturele aspecten van Friesland. Dit onderzoek bestaat uit een aantal delen; in de eerste plaats een marktverkenning onder de totale Nederlandse bevolking, in de tweede plaats een onderzoek onder verblijfsrecreanten naar hun gedrag tijdens him verblijf in Friesland en in de derde plaats een onderzoek naar de herkomst en beweegredenen van bezoekers van een beperkt aantal culturele attracties in Friesland. Op deze wijze hoopt de provincie zicht te krijgen op de mogelijkheden, het culturele aanbod van Friesland meer te betrekken in het toeristisch en recreatief beleid van de provincie. Cultuurtoerisme zou zo mogelijk een bijdrage kunnen zijn tot verlenging van het toeristenseizoen.

Graag doe ik een beroep op uw medewerking, een aantal gasten in uw hotel een enquête af te nemen. De heer a. Vellema, die het enquêtewerk zal verrichten zal zich daartoe in de loop van juli en augustus bij uw hotel melden.

Mocht u over het onderzoek nog vragen hebben, dan kunt u zich in verbinding stellen met drs. T. van der Meulen van de afdeling Onderzoek, tel. 058-925530.

U bij voorbaat dankend voor uw medewerking.

Drs. CL. Heijboer Hoofd afdeling Onderzoek Provincie Friesland

Bij correspondentie datum en ons kenmerk vermelden. BULAGE 5. BRIEF CAMPINGS E.D.

provinsje fiyslan provincie fiiesland

Aan de eigenaren en exploitanten van logiesaccomodaties in Friesland stafgroep centrale ondersteuning postbus 20120 8900 hm leeuwarden tweebaksmarkt 52 8911 kz leeuwarden telefoon: 058—925925 telefax 058—925125 telex: 46552 Ons kenmerk: 056/TvdM/hz Leeuwarden, 3 juli 1991

Geachte heer/mevrouw.

De provincie Friesland is bezig een cultuurtoeristisch ontwikkelings- en actieplan op te stellen. Daartoe wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de mate, waarin (dag)toeristen en verblijfsrecreanten belangstelling hebben voor culturele aspecten van Friesland. Dit onderzoek bestaat uit een aantal delen: in de eerste plaats een marktverkenning onder de totale Nederlandse bevolking, in de tweede plaats een onderzoek onder verblijfsrecreanten naar hun gedrag tijdens hun verblijf in Friesland, en in de derde plaats een onderzoek naar de herkomst en beweegredenen van bezoekers van een beperkt aantal culturele attracties in Friesland. Op deze wijze hoopt de provincie zicht te krijgen op de mogelijkheden het culturele aanbod van Friesland meer te betrekken in het toeristisch en recreatief beleid van de provincie. Cultuurtoerisme zou zo mogelijk een bijdrage kunnen zijn tot verlenging van het toeristenseizoen.

Graag doe ik een beroep op u om de enquêteurs/trices van Bureau Marktview in Amsterdam op uw accomodatie toe te laten om zo een beperkt aantal gasten een interview te kunnen afnemen. De enquêtecampagne zal starten rond 15 juli. Mogelijk is het voor u van belang te weten dat bij monde van de heer J. Koopmans, vice- voorzitter van het district Friesland, de Recron zich achter dit onderzoek heeft gesteld.

Mocht u over het onderzoek nog vragen hebben, dan kunt u zich in verbinding stellen met drs. T. van der Meulen van de Afdeling Onderzoek, tel. 058 925530.

U bij voorbaat dankend voor uw medewerking.

Drs. CL. Heijboer Hoofd afdeling Onderzoek Provincie Friesland

Bij correspondentie datum en ons kenmerk vermelden. BULAGE 6. ENQUÊTEFORMULIER.

ENQUÊTE ONDER VERBLIJFSRECREANTEN: HOTEL/PENSION (1) CAMPING (2) VAKANTIEWONINGEN/APPARTEMENTEN (3) JACHTHAVEN

Volgnr.: DOOR ENQUETEUR/TRICE VOORAF IN TE VULLEN:

Datum enquête:

Verblijfplaats:

Zeilboot O (4)

Kruiser O (5)

Overig O (6)

VRACEH

1. Bent u hier (in deze stad, dit dorp) voor een vakantie (minimaal 4 overnachtingen) of voor slechts enkele dagen?

- vakantie (5 dagen of meer) 1 - kort recreatief verblijf (2 tot en met A dagen) 2

NB: wanneer men dagelijks met zeilboot vaart en thuis overnacht, geldt dit toch als een vakantie, mits dit gedrag 5 dagen of meer achter elkaar wordt volgehouden; hij 2 tot en met 4 dagen geldt dit als een kort recreatief verblijf)

2. In hoeverre hoeverre zijn de hierna te noemen zaken van toepassing bij de keus om in Friesland op vakantie te gaan/kort recreatief verblijf te houden?

(Voor enquêteur: 1 - zeer sterk; 2 « sterk; 3 - matig; 4 - nauwe- lijks of niet) 12 3 4

2.1. aantrekkelijke recreatiemogelijkheden 0 0 0 0 2.2. aantrekkelijke verblijfsaccomodatie 0 0 0 0 2.3. goede uitgaansmogelijkheden 0 0 0 0 2.4. aantrekkelijke steden en dorpen 0 0 0 0 2.5. er is veel te zien en te beleven 0 0 0 0 2.6. aantrekkelijk cultuuraanbod (musea, tentoon- stellingen, theater, film, etc.) 0 0 0 0 2.7. eigen sfeer 0 0 0 0 3. In hoeverre hebben de hierna te noemen elementen van de gebouwde omgeving in het algemeen uw interesse:

(Voor enquêteur: 1- zeer sterk; 2« sterk; 3« matig; 4" nauwelijks of niet) 1 2 3 A

3.1. steden en dorpen 0 0 0 0 3.2. (middeleeuwse) kerken 0 0 0 0 3.3. landhuizen, buitenplaatsen 0 0 0 0 3.A. gemalen, sluizen 0 0 0 0 3.5. terpen/archeologie 0 0 0 0 3.6. molens 0 0 0 0

A. Door welke soort overwegingen laat u zich bij het kiezen van uw vakantiebestemming in het algezoeen leiden: aangeven in welke mate navolgende dingen van toepassing zijn:

(Voor enquêteur: 1- zeer sterk; 2- sterk; 3- matig; A» nauwelijks of niet) 1 2 3 A A.1. actief/sportlef bezig kunnen zijn (varen, fietsen, lopen) 0 0 0 0 A.2. luieren 0 0 0 0 A.3. bezoek aan attracties (dierentuinen, pretparken, e.d.) 0 0 0 0 A.A. bezoek aan oude steden en dorpen, aantrekkelijk landschap 0 0 0 0 A.5. bezoeken van musea, tentoonstellingen, concerten, theater 0 0 0 0 A.6. zelf creatief zijn 0 0 0 0

5. In hoeverre zijn de volgende bezienswaardigheden/evenementen/ste- den/dorpen bij u bekend:

(Voor enquêteur: 1- bekend en bezocht; 2- bekend, maar niet bezocht; 3- nog nooit van gehoord) 12 3

5.1. Fries museum 0 0 0 5.2. Princessehof 0 0 0 5.3. Fries Natuurhistorisch Museum 0 0 0 5.A. Fries Letterkundig Museum en Doe.centrum 0 0 0 5.5. Terpdorpen in West- en Noord Friesland 0 0 0 5.6. Aldfears erfroute 0 0 0 5.7. Dokkum 000 5.8. Leeuwarden 000 5.9. Franeker 000 5.10. Planetarium Eise Elsinga 0 0 0 (Voor enquêteur: 1- bekend en bezocht; 2« bekend, maar niet bezocht; 3" nog nooit van gehoord) 12 3

5.11. Sneek 0 0 0 5.12. Bolsward 0 0 0 5.13. Harlingen 0 0 0 5.IA. Workum 0 0 0 5.15. Museum Jople Hulsman 0 0 0 5.16. Ruurd Wiersmahüs Birdaard 0 0 0 5.17. Openluchtspel Jorwerd 0 0 0 5.18. Openluchtspel Burgum 0 0 0 5.19. Openluchtspel Menaldum 0 0 0 5.20. Openluchtspel Wergea 0 0 0 5.21. Openluchtopera Spanga 0 0 0 5.22. Monument van de Maand 0 0 0 5.23. Fries Filmfestival 0 0 0 5.2A. Fries Straatfestival 0 0 0 5.25. Stelling Komwerderzand (kazematten) 0 0 0

. Welke van de hierna te noemen activiteiten heeft u gedaan tijdens uw huidige vakantieverblijf hier in Friesland en/of welke bent u nog van plan te gaan doen? Gedaan; Van plan te doen:

6.1. stadswandelingen jaJa 00(1) (1) 0(5) nae 0 (2) O (6) weet nog niet 0 (3) O (7) wil niet zeggen O (A) O (8)

Zo Ja (1): in (max. 3 plaatsen). (NB: alleen doen van inkopen worde niet als stadswandeling be- schouwd) .

6.2. Aldfears Erfroute: ja 0 (1) 0 (5) nee 0 (2) 0 (6) weet nog niet 0 (3) 0 (7) wil niet zeggen O (4) 0 (8)

6.3. Dorpjes bezocht/ bekeken ja O (1) 0 (5) nee O (2) 0 (6) weet nog niet O (3) 0 (7) wil niet zeggen O (A) 0 (8) Zo Ja (1): in (max. 3 plaatsen). Gedaan: Van plan te doen;

6.A. Musea bezocht ja 0 (1) O (5) nee 0 (2) O (6) weet nog niet 0 (3) O (7) wil niet zeggen O (A) O (8)

Zo ja (1): In (max. 3 plaatsen).

6.5. Tentoonstellingen/ galeries bezochtht ja 0 (1) 0 (5) nee 0 (2) 0 (6) weet nog niet 0 (3) 0 (7) wil niet zeggen 0 (4) 0 (8)

Zo ja (1): in 3 1olaatse

6.6. (Openlucht)theater en filmvoorstel- lingen bezocht j* 0 (1) 0 (5) nee 0 (2) 0 (6) weet nog niet 0 (3) 0 (7) wil niet zeggen 0 (A) 0 (8)

Zo ja (1): in f max. 3 1□ laatse

6.7. Historische monu menten bezocht Ja 0 (1) 0 (5) nee 0 (2) 0 (6) weet nog niet 0 (3) 0 (7) wil niet zeggen 0 (A) 0 (8)

Zo ja (1): in (max. 3 1olaatse

7. Wordt er naar uw mening voldoende informatie gegeven over interes- sante elementen in de gebouwde omgeving (steden en dorpen, monumen- ten, terpen/archeologie, molens en dergelijke)? ja 0 (1) nee 0 (2) geen mening 0 (3) 8. Wordt er naar uw mening voldoende publiciteit gegeven aan tentoon- stellingen, bijvoorbeeld in musea? ja O (1) nee O (2) geen mening O (3)

9. Wordt er naar uw mening voldoende publiciteit gegeven aan (openlucht)- theater- en filmvoorstellingen? ja O (1) nee O (2) geen mening O (3)

10. Geeft het cultureel aanbod (steden en dorpen, (openlucht)theater, filmcircuit, tentoonstellingen en dergelijke) in Friesland u aanlei- ding: 10.1. er meer van gebruik te maken? ja O (1) nee O (2) 10.2. het aan vrienden en bekenden te suggereren voor een bezoek? ja O (1) nM O (2)

11. Tenslotte nog graag enkele feitelijke gegevens over uw leefsituatie: 11.1. grootte van het gezelschap dat zich hier bevindt: .. personen 11.2. leeftijd van de oudste : .... jaar leeftijd van de jongste: .... jaar 11.3. provincie van herkomst: 11.A. opleidingsniveau* van de oudste: basis(lager) onderwijs 0O (1) (m)ulo, mavo, lbo 0 (2) mbo, havo, vwo 0 (3) hbo, universiteit 0 (A) wil niet zeggen O (5) (* wel of niet afgerond) 11.5. Wat is het vervoermiddel waarover u hier beschikt? (max. 2 antwoorden mogelijk) boot 0 (1) auto 0 (2) fiets 0 (3) bromfiets 0 (A) motorfiets 0 (5) openbaar vervoer 0 (6) overig: paard, scooter bv) 0 (7) geen (wanneer ook geen openbaar vervoer bij de camping komt) O (8) 12. Heeft u naar aanleiding van deze enquête nog opmerkingen? BIJLAGE 7. BEZOEK AAN STEDEN TIJDENS VAKANTIE IN FRIES- LAND, PER ACCOMODATIEVORM (ABSOLUTE AAN- TALLEN).

Bezochte stad hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen Bolsward 5 17 7 13 Dokkum 6 15 6 27 Franeker 3 14 4 6 Harlingen 6 26 9 24 Hindeloopen 26 8 29 Leeuwarden 6 48 25 58 Sloten 3 14 10 27 Sneek 8 58 40 68 Workum 10 5 10 Drachtstercompagnie Heerenveen 5 4 3 Joure 6 8 3 Sexbierum Stavoren 9 1 19 Ulst 1 2 Akkrum 1 Grou 4 1 1 Kollum 2 Lemmer 3 5 9 Bakkeveen 1 Drachten 2 5 Balk 1 1 Wolvega 1 Heeg 2 1 1 Langweer 1 1 1 EamewSld 1 Makkum 1 aantal mensen dat stad bezocht 23 163 101 172

totaal aantal respondenten 28 368 239 288

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991. BULAGE8. BEZOCHTE DORPEN, PER ACCOMODATIEVORM, IN FRIESLAND 1991.

Bezochte dorp hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen Buitenpost 1 Drogeliam 1 Surhuisterveen 1 1 St. Annaparochie 2 Akkrum 6 7 8 Aldeboam 2 Grou 11 6 46 Idaerd Jimsum 1 1 10 Terheme 9 5 4 Warten 3 Wergea Bolsward 2 1 Damwoude 1 Veenwouden Wouterswoude 1 Anjum 1 5 4 Dokkum 6 Ee 2 Engwierum Birdaard 1 1 5 Holwerd 2 1 1 Lioessens Moddergat 1 Morra Raard Temaard Hallum 1 Hogebeintum Achlum 1 Franeker 4 2 1 Sexbierum 1 1 Tzununarum Balk 23 16 12 1 1 1 Harich Mims 1 1 1 7 8 Oudega (GaasterlSn-SIeat) Bezochte dorp hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen Rijs 1 1 1 Sloten 1 12 15 17 1 1 Wyckel 2 Harlingen 2 Heerenveen 2 1 3 Jubbega 1 Kollum 12 1 52 Kollumerzwaag 1 Oudwoude 3 Triemen 1 Veenklooster 1 Westergeest 1 1 1 Leeuwarden 1 1 Stiens 1 1 1 Echten 1 3 1 2 Lenuner 12 16 25 Britswerd 1 Jellum 1 Jorwerd 1 Mantgum 1 Oosterend (Littenseradiel) 1 Oosterlittens 1 Wieuwerd 1 1 1 Wommels 1 Berlikum 1 Deinum 1 Dronrijp 2 2 Menaldum 4 Hemelum 5 1 1 Hindeloopen 1 17 10 9 Koudum 1 14 2 2 Molkwerum 3 1 2 Stavoren 1 10 4 14 Warns 3 3 2 Workum 33 4 29 Appelscha 9 7 1 Donkerbroek 1 Oldeberkoop 1 Bezochte dorp hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen Oosterwolde 8 1 1 Ravenswoud 1 Bakkeveen 1 6 6 Beetsterzwaag 2 2 Frieschepalen 1 1 Gorredijk 1 1 1 Ureterp 2 2 Wijnjewoude 5 1 1 2 Broek 1 Joure 10 7 13 Langweer 2 6 16 Oudehaske 2 1 St. Nicolaasga 1 4 Drachten 5 2 2 Oudega (Smallingerland) 2 Sneek 1 3 5 Burgum 8 2 Eamewaid 5 13 Eastermar 5 Garyp Gytsjerk Hurdegaryp Noardburgum 1 Ryptsjerk Tytsjerk Aldtsjerk 1 De Blesse Blesdijke Nijeholtpade 1 Noordwolde Steggerda 1 Wolvega 1 Arum 2 2 Exmorra 4 1 Gaast 1 1 1 Kimswerd 1 Komwerderzand 1 Bezochte dorp hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen Makkum 23 5 8 Parrega 2 1 Piaam 2 1 Pingjum 1 1 Witmarsum 3 Zurich 1 Biauwhuis 1 Goënga 1 Gaastmeer 1 1 Heeg 1 9 16 53 Ulst 4 3 2 Usbrechtum 1 Sandfirden 1 Oudega (Wymbritseradiel) 1 1 5 2 Uitwellingerga 1 Woudsend 8 12 28 Ypecolsga 1 aantal respondenten dat dorp bezocht 23 238 140 212

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991. BIJLAGE 9. DOOR VAKANTIEGANGERS BEZOCHTE MUSEA (PLAATS VAN VESTIGING), PER ACCOMODATIE.

Plaats van vestiging hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen Bolsward 1 Grou 1 Dokkum 1 5 Moddergat 1 Franeker 2 8 2 4 Oudemirdum 1 Sloten 1 1 3 Harlingen 2 4 2 2 Heerenveen 1 Munnikezijl 1 Leeuwarden 2 11 18 20 Lemmer 1 Beers 1 Wommels 1 Wieuwerd 1 1 Hindeloopen 1 8 5 10 Stavoren 1 1 Workum 1 14 8 10 Warns 1 Joure 1 2 Drachten 1 Sneek 2 6 6 9 Eamewaid 1 2 Noardburgum 1 Noordwolde 1 Allingawier 1 Exmorra 1 3 1 Komwerderzand 1 Makkum 1 2 2 Ulst 1 aantal respondenten dat museum heeft bezocht 11 55 45 59

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991. BULAGE 10. BEZOEK AAN HISTORISCHE MONUMENTEN (PLAATS VAN VESTIGING) NAAR ACCOMODATIEVORM.

Plaats van bezoek hotels campings vakantiewoningen/ bootjes appartementen St. Annaparochie 1 Akkrum 1 Grou 1 Bolsward 4 3 2 2 Anjum 1 Dokkum 2 1 4 Wierum 1 Franeker 3 3 3 2 Mims 2 Oudemirdum 1 Sloten 1 5 6 17 Sondel 1 Harlingen 1 7 7 1 Heerenveen 1 Leeuwarden 4 5 11 13 Lemmer 1 1 Beers 1 Edens 1 Wieuwerd 3 Hindeloopen 6 5 Stavoren 1 5 5 Warns 2 4 1 2 Workum 3 3 2 Joure 1 Drachten 1 Sneek 2 7 9 9 EamewSld 1 Wolvega 1 Exmorra 1 Breezanddijk 1 Kimswerd 1 Komwerderzand 1 Makkum 1 1 1 Piaam 1 Oudega (Wymbritserdiel) 1 aantal mensen dat museum heeft bezocht 16 59 46 69

Bron: Enquête afdeling Onderzoek, 1991. BULAGE 11. ENQUÊTEFORMULIEREN ATTRACTIES.

:;^.'^^^ :*• PROVINSJE FRYSLAH/STIFTIHG lEPEHLOFTSPOL JORWERT JORWERT

-->;-•■*' EWjUKTK under besikers fan it lepenloftspiil Jorwert ENQUÊTE ONDER BEZOEKERS VAN CULTURELE ATTRACTIES FRIES MUSEUM ALDFEARS ERFROUTE MONUMENT VAN DE MAAND JOPIE HUISMANMUSEUM KAZEMATTEN KORNWERDERZAND

Geachte bezoeker.

De provincie Friesland is bezig een cultuurtoeristisch ontwikkelings- en actieplan op te stellen. Daarvoor is het nodig, meer te weten over de bezoeker aan allerlei culturele attracties en evenementen. Wat heeft haar/hem er toe gebracht dit object of deze voorstelling te bezoeken, wat vindt hij/zij ervan, zijn er dingen die verbetering behoeven en dergelijke zijn enkele vragen die in dit verband van belang zijn. Graag nodig ik u uit bijgaand formulier in te vullen door steeds het cijfer te omcirkelen wat bij het voor u passende antwoord hoort. In een aantal gevallen wordt u gevraagd het antwoord op de vraag voluit op te schrijven.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking,

drs. T. van der Meulen Afdeling Onderzoek Provincie Friesland

NIET DOOR GEïNTERVIEWDE IN TE VULLEN

Volgnummer:

Datum:

Weersgesteldheid: a: zonnig 1 bewolkt 2 wisselend 3 regen 4

b: harde wind 1 matige wind 2 zachte of geen wind 3 DOOR GEUITERVIEHDE IH TE VULLEH

1. Bent u hier speciaal naar toe gekomen of bent u hier toevallig ver- zeild geraakt? - speciaal naar toe gekomen 1 - toevallig verzeild geraakt 2

Indien u hier speciaal naar toe bent gekomen, hoe was u van de vesting Kornwerderzand op de hoogte? (maximaal 3 mogelijkheden aangeven) dagblad 1 reisgids 2 WV 3 strooifolder 4 affiche 5 familie, vrienden of bekenden 6 radio, tv 7 ANWB 8 anders 9

Wat is uw waardering voor het uiteindelijk gebodene qua:

(antwoordmogelijkheden: negatief: 1; matig: 2; positief: 3; zeer positief: A) (omcirkelen wat van toepassing is) - kwaliteit 2 3 4 - presentatie 2 3 4 - bereikbaarheid 2 3 A - openingstijden 2 3 A - vindbaarheid (bewegwijzering etc.) 2 3 A - toegangsprijs 2 3 A - parkeermogelijkheden 2 3 A - setting/omgeving/plaats in groter geheel 2 3 A - informatie 2 3 A

3. Overweegt u anderen te attenderen op de vesting Kornwerderzand? ja 1 nee 2

A. Bezoekt u uitsluitend Komwerderzand of of combineert u dit bezoek met andere activiteiten in deze streek. bezoek uitsluitend Kornwerderzand 1 combineer dit bezoek met andere activiteiten 2 5. In hoeverre hebben de hierna te noemen elementen van de gebouwde omgeving in het algemeen uw interesse:

(1: zeer sterk; 2: sterk; 3: matig; A: nauwelijks of niet) - steden en dorpen 1 2 3 A - (middeleeuwse) kerken 1 2 3 A - landhuizen, buitenplaatsen 1 2 3 A - gemalen, sluizen 1 2 3 A - terpen/archeologie 1 2 3 A - molens 1 2 3 A - vestingwerken 1 2 3 A

6. Tenslotte enkele feitelijke vragen: a. Hoe groot is het gezelschap waarmee u hier bent? .... personen Leeftijd van de oudste: ... jaar, van de jongste: .... jaar. b. bent u hier: op vakantie 1 kort recreatief verblijf 2 als dagjesmens 3 op doorreis 4 bewoner 5 c. Indien verblijfsrecreant: waar verblijft u? d. Wat Is uw woonplaats ?

7. Heeft u naar aanleiding van deze enquête nog opmerkingen? Dan kunt u die hieronder opschrijven.