En Erfbelasting Formeel Belastingrecht
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Naar de website Het NLFiscaal nieuws van 19 januari 2018 Inkomstenbelasting · Niet voldaan aan bewijs voor hogere aftrek specifieke zorgkosten (Hof Amsterdam) · Prejudiciële vraag over inhoudingen op uitgekeerde (ESF-)studiebeurs (HvJ) · Inkomensafhankelijke combinatiekorting en alleenstaande-ouderkorting n.v.t. (Rechtbank Den Haag) Inkomstenbelasting / Formeel belastingrecht · Afgerond boekenonderzoek staat niet in de weg aan navordering; onttrekking (Rechtbank Noord-Nederland) Omzetbelasting · Europese Commissie wil meer flexibiliteit inzake btw-tarieven (Europese Commissie) · Toepassing één btw-tarief op ’World of Ajax’-tour (HvJ) · Intrekking beroep in cassatie zonnepanelen (MvF) Schenk- en erfbelasting · Prejudiciële vraag; is Belgische successieregeling strijdig met VWEU? (HvJ) Formeel belastingrecht · Wettelijke rente over immateriële schadevergoeding; samenhangende zaken (Hof Den Bosch) Lokale heffingen · Juiste legesheffing ondanks mogelijk onjuiste bekendmaking NEN-norm (Rechtbank Oost-Brabant) Douane · Tariefindeling voor douanerechten van tonijnvlees (Hof Amsterdam) Sociale verzekeringen · Franse regeling betreffende bijdrage aan sociale zekerheid geoorloofd (HvJ) Overig · Planningsbrief 2018 (MvF) ............................................................................................................................... Inkomstenbelasting Hof Amsterdam: Niet voldaan aan bewijs voor hogere aftrek specifieke zorgkosten X (belanghebbende) heeft obesitas. Hij heeft in de aangifte IB/PVV 2014 een bedrag van € 3.611 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte door de uitgaven voor specifieke zorgkosten te corrigeren naar een bedrag van € 126. Niet geaccepteerd is onder meer een bedrag van € 1.000 voor dieetkosten, € 310 als kosten voor extra kleding en € 1.345 als kosten voor pedicure respectievelijk massage. In geschil is of de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Ter zitting heeft X afgezien van de door hem gevraagde aftrek van zorgkosten ter zake van massage, alsmede, naar Hof Amsterdam begrijpt, van de daarop betrekking hebbende vervoerskosten. Het Hof is evenals Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat X niet in aanmerking komt voor een hogere aftrek dan door de Inspecteur is toegestaan. Hetgeen X in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen ander licht op de zaak. Voor wat betreft de kledinguitgaven heeft X niet aannemelijk gemaakt dat op hem hogere kledinguitgaven hebben gedrukt dan belastingplichtigen die niet aan obesitas lijden, maar overigens wat financiële en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als X. De in hoger beroep overgelegde dieetverklaring is achteraf (ruim drie-en-een-half jaar na de aanvang van het onderhavige belastingjaar) opgemaakt en vermeldt geen ingangsdatum. Derhalve voldoet (ook) deze verklaring niet aan de vereisten van artikel 37 Uitv.reg. IB 2001. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2014 de door hem gestelde diëten heeft gevolgd. HvJ: Prejudiciële vraag over inhoudingen op uitgekeerde (ESF-)studiebeurs In 2011 heeft het regionaal bureau voor de arbeid (autonome regio Sardinië) aan X een studiebeurs ten bedrage van € 69.818,00 toegekend in het kader van het programma Master and Back, die is medegefinancierd door het Europees Sociaal Fonds 2007-2013. Bij de uitbetaling daarvan heeft het regionaal bureau een voorschot op de inkomstenbelasting ingehouden ten bedrage van € 19.481,29, alsmede aanvullende regionale inkomstenbelasting ten bedrage van € 859,28 en aanvullende gemeentelijke inkomstenbelasting ten bedrage van € 349,00. Volgens X zijn deze inhoudingen in strijd met Verordening 1083/2006 (houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening 1260/1999). Pagina 1 van 5 Een door X ingediend verzoek om teruggaaf werd echter geweigerd, omdat de verleende studiebeurs volgens het regionaal bureau moet worden aangemerkt als ‘met inkomsten uit loondienst gelijkgestelde inkomsten’. De Commissione tributaria provinciale di Genova (Italië) betwijfelt of het standpunt van het regionaal bureau juist is en heeft hierover aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen gesteld. Rechtbank Den Haag: Inkomensafhankelijke combinatiekorting en alleenstaande-ouderkorting n.v.t. X (belanghebbende) heeft 2 kinderen. Kind 1 staat van 12 november 2014 tot en met 31 december 2014 ingeschreven op zijn woonadres. De rest van het jaar staat kind 1 ingeschreven op het adres van de moeder. Kind 2 staat het gehele jaar ingeschreven op het adres van de moeder. In geschil is of X recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en op de alleenstaande-ouderkorting. Op grond van artikel 8.14a en 8.15 Wet IB 2001 geldt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting de wettelijke eis dat een kind ten minste zes maanden dan wel gedurende meer dan zes maanden op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisregistratie personen als de belastingplichtige. Vaststaat dat aan voormelde wettelijke inschrijvingseis niet is voldaan. Dat dit buiten schuld van X is omdat beide kinderen in strijd met de onderling gemaakte afspraken door de moeder op haar adres zijn ingeschreven zonder medeweten van X, doet volgens Rechtbank Den Haag niet ter zake. De wet biedt immers geen ruimte om voor de toekenning van de vorengenoemde kortingen af te wijken van de in de wet gestelde voorwaarden omtrent de inschrijving in de basisregistratie personen (vgl. Hof Arnhem 11 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3021). X voldoet ook niet aan de in artikel 44b Uitv.reg. IB 2001 opgenomen eis dat één van de kinderen doorgaans ten minste drie gehele dagen per week bij X verblijft. X komt gelet op het voorgaande niet in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting. Inkomstenbelasting / Formeel belastingrecht Rechtbank Noord-Nederland: Afgerond boekenonderzoek staat niet in de weg aan navordering; onttrekking X (belanghebbende) is dga van – onder meer – een in Nederland gevestigde bv (verder: A). Hij heeft gedurende de jaren 2010, 2011 en 2012 het huis waarin hij woonachtig is verbouwd en dit bekostigd door een toename van het saldo van de rekening-courantverhouding tussen X en A. Per 31 december 2012 bedroeg de rekening-courantschuld van X € 211.603. Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij A is het saldo van de rekening-courant aangemerkt als een onttrekking. De controlemedewerker heeft echter nagelaten om de aangifte IB/PVV 2012 van X in de systemen te blokkeren. Als gevolg hiervan is de aangifte automatisch afgedaan en is de aanslag met dagtekening 7 januari 2015 conform de aangifte opgelegd. Met dagtekening 14 maart 2015 is aan X een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd, waarbij de onttrekking in aanmerking is genomen. In geschil is of een ambtelijk verzuim in de weg staat aan de mogelijkheid om op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel c, AWR na te vorderen en of de Inspecteur het saldo van de rekening-courant terecht heeft aangemerkt als een onttrekking. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een afgerond boekenonderzoek niet in de weg staat aan navordering op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Ook niet in het geval het ambtelijk verzuim daarin bestaat dat de lopende aangifte niet is geblokkeerd, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1528. Er is volgens de Rechtbank sprake van een fout in de zin van voornoemd wetsartikel. Het ambtelijk verzuim staat navordering niet in de weg. De Rechtbank acht aannemelijk dat de rekening-courantschuld niet kon of zou worden afgelost en dat X, gelet op zijn positie van dga, en A zich daarvan bewust hadden moeten zijn. De Rechtbank acht het aannemelijk dat het saldo van de rekening-courant A in 2012 definitief had verlaten en oordeelt dat de Inspecteur derhalve terecht het saldo van de rekening-courant heeft aangemerkt als een onttrekking. Tot slot gaat de Rechtbank in op de vraag of de door de Inspecteur gemaakt fout ook kenbaar was voor X in de zin van artikel 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Dat is volgens de Rechtbank het geval nu de te weinig geheven belasting ruimschoots de 30% van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting overstijgt. Omzetbelasting Europese Commissie: Europese Commissie wil meer flexibiliteit inzake btw-tarieven De Europese Commissie heeft op 18 januari 2018 nieuwe regels voorgesteld om de lidstaten meer flexibiliteit te verlenen bij het vaststellen van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) en om een betere fiscale omgeving te creëren waarin kleine en middelgrote ondernemingen kunnen gedijen. De voorstellen zijn de laatste stappen in de hervorming van de btw-regels door de Commissie om te komen tot een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU: het is de bedoeling de 50 miljard EUR die elk jaar aan btw-fraude verloren gaat in de EU, drastisch terug te dringen, maar ook ondernemingen te ondersteunen en de inkomsten van de overheid veilig te stellen. De gemeenschappelijke btw-regels van de EU, die alle lidstaten in 1992 zijn overeengekomen, zijn verouderd en houden teveel beperkingen in. De lidstaten kunnen maar op een handvol sectoren en producten verlaagde btw-tarieven toepassen. Tegelijkertijd zien de EU-landen btw-tarieven als een nuttig instrument om een aantal van hun beleidsinitiatieven te ondersteunen. De Commissie komt nu haar belofte na om de lidstaten meer autonomie te