Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014

KKUNSTUNST ALSALS VOORHOEDEVOORHOEDE VANVAN EENEEN -- VOORVOOR DEDE VERDERZETTINGVERDERZETTING VANVAN HETHET EEUROPEES INTEGRATIEPROJECT NOODZAKELIJKE -- EEUROPESEUROPESE PUBLIEKEPUBLIEKE SFEERSFEER

Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, voor het verkrijgen van de graad van Master, 1 door Mien Bogaert (01004421). Promotor: prof. dr. Francis Maes 2 Inhoudsopgave

Voorwoord...... 3

Deel I: geschiedenis en werking van de Europese Unie...... 7

1.1. Achtergrond en oprichting van de EGKS...... 9

1.1.1. De Tweede Wereldoorlog...... 9 1.1.2. Het probleem: de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland...... 11 1.1.3. Pogingen tot een oplossing en de dreiging van de Koude Oorlog...... 13 1.1.4. De oplossing: het Schumanplan en de oprichting van de EGKS...... 15 1.1.5. Economisch handelen als antwoord op een culturele crisis...... 16

1.2. Het uitgroeien van de EGKS tot de huidige Europese Unie...... 18

1.2.1. Jaren '50 en '60: uitbreiding van de economische samenwerking...... 18 1.2.2. Jaren '70 en '80: naast het economisch een beginnend politiek integratiespoor....21 1.2.3. De Val van de Berlijnse Muur en de implosie van het Oostblok...... 23 1.2.4. Het Verdrag van Maastricht en de verdere uitbreiding van de Europese Unie...... 27 1.2.5. De Europese Grondwet, het Verdrag van Lissabon en de eurocrisis...... 29

1.3. De vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie...... 32

1.3.1. Het Europees Parlement...... 32 1.3.2. De Europese Commissie...... 34 1.3.3. De Raad van de Europese unie (of: Raad van Ministers / Ministerraad / Raad)...37 1.3.4. De Europese Raad (of: Europese Top)...... 39

Deel II: noodzaak tot de creatie van een Europese publieke sfeer...... 43

2.1. Waarom het Europese integratieproject continueren?...... 45

2.1.1. Het Europa der Vaderlanden, de Griekse poleis en de Russische grootvorsten....45 2.1.2. Naar een positieve motivering van het Europese integratieproject...... 48 2.1.3. Het op een hoger niveau tillen van de democratie...... 50 2.1.4. Te rijp voor nationalisme, te groen voor mondialisme: Europa als tussenstap.....54 2.1.5. Een filosofische dimensie: het verenigd Europa als de laatst mogelijke utopie....56

1 2.2. De drie problemen van de huidige Europese Unie...... 59

2.2.1. De veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek...... 59 2.2.2. Het democratisch deficit...... 61 2.2.3. Een schrijnend gebrek aan visie...... 63

2.3. De creatie van een Europese publieke sfeer als medicijn...... 66

2.3.1. Arendt en Habermas: de funderende theoretici van de publieke sfeer...... 66 2.3.2. De huidige, nog niet zo slechte nationale publieke sferen...... 69 2.3.3. De heilzame effecten van een Europese publieke sfeer...... 72 2.3.4. Twee wegen die leiden naar een Europese publieke sfeer...... 73

Deel III: Kunst als voorhoede en Mortiers intendantschap als casus...... 79

3.1. Kunst als voorhoede van een Europese publieke sfeer...... 81

3.1.1. Historische precedenten...... 81 3.1.2. De opgave de wereld te redden...... 84 3.1.3. De dynamiek van een hedendaagse operaproductie...... 85 3.1.4. Castellucci's Orphée et Eurydice als voorbeeld...... 89 3.1.5. Logos, ethos en pathos: een evenwicht tussen politiek en esthetiek...... 90

3.2. Het intendantschap van Gerard Mortier als casus...... 92

3.2.1. Van 1943 tot 1980: leertijd in Gent, Düsseldorf, Frankfurt, Hamburg en Parijs...92 3.2.2. Van 1981 tot 1991: De Munt...... 94 3.2.3. Van 1991 tot 2001: de Salzburger Festspiele...... 97 3.2.4. Van 2002 tot 2004: de Ruhrtriennale...... 100 3.2.5. Van 2004 tot 2013: de Opéra National de Paris en het Teatro Real de Madrid...103

Besluit...... 107

Na- en dankwoord...... 111

Bibliografie...... 113

2 Voorwoord

Ik weet niets over de Europese Unie: daarvan werd ik me pijnlijk bewust in aanloop naar de Europese Parlementsverkiezingen van 2014. En was ik een dyslecticus geweest, dan had ik, eerlijk gezegd, Schuman en Monnet vandaag nog altijd bestempeld als een stel uitzonderlijke kunstenaars, ze eerder associërend met filisters en de Kathedraal van Rouen dan met de eerste stappen van de Europese integratie. Rome, Maastricht en Lissabon deden me wel aan Tosca, het Bonnefantenmuseum en Pessoa denken, maar niet aan een reeks Europese verdragen. De instellingen van de Europese Unie beschouwde ik als bureaucratische bolwerken die met de regelmaat van de klok ambtenaren opslokten en weer uitstootten, als kafkaëske organen die stuk voor stuk, achter hun glazen façades een wild, tot speculatie uitnodigend Conradiaans Heart of Darkness bevatten. Mijn onwetendheid inzake de Europese Unie culmineerde op zondag 25 mei, de dag van de stembusgang, in één van die miljoenen rode bolletjes die in die week in Europa gekleurd werden: ik wist niet op wie ik moest stemmen, ik wist niet waarom ik moest stemmen en ik schaamde me diep. Met mijn 21 jaren, met het dagelijks opvolgen van de nieuwsmedia, met een opleiding binnen de letteren en wijsbegeerte en een toch wel zekere interesse aangaande politiek en geschiedenis, was ik er niet in geslaagd één of andere grond te verwerven om mijn stemgedrag te motiveren. Dat deed pijn. Dat moest dringend veranderen. Later die dag ontving ik, met de schaamte nog vers in mijn kleren, in een oude, uiterst gezel- lige treincoupé tussen Keulen en Hamburg bizar genoeg mijn eerste lessen in de Europese politiek. Om de tijd tijdens de lange treinreis wat te doden en in de hoop enige taalervaring op te doen, had ik in gebroken en stuntelig Duits een – zo bleek later – Parisienne aangesproken. De Europese verkiezingen bleken algauw een gezamenlijk aanknopingspunt te vormen. Ik luisterde maar al te graag naar wat zij – een geschiedenisstudente en dus duidelijk meer beslagen – over die mysterieuze, zopas beleefde stembusslag wist te vertellen. Voor het eerst werd ik geconfronteerd met de interne tegenstrijdigheid van een multinationaal parlement waarbij de verkiezingsprocedure per land afzonderlijk werd bepaald. Gek bijvoorbeeld dat zij geen stemplicht had en ik wel. En dat we eigenlijk allebei voor nationale partijen hadden gestemd, die zich dan later in het Parlement tot Europese fracties zouden groeperen. Maar erg precies wist ze het ook allemaal niet: ze werd steeds onzekerder en raakte verward in de wirwar aan instituties. Op het einde van de rit twijfelde ze aan alles. Misschien, dacht ik toen ze uitgestapt was, moeten we de hand niet te veel in eigen boezem steken. Misschien is onze

3 onwetendheid wel niet onze schuld en is er een institutioneel probleem. Hoogstwaarschijnlijk is het belangrijk hier wat dieper op in te gaan. Maar bij mijn aankomst waren er andere prioriteiten en ik liet het onderwerp rusten. Twee dagen later – even iets helemaal anders – woonde ik te Brussel de door De Munt ge- organiseerde hommage aan Gerard Mortier bij. Ikzelf heb nooit de gelegenheid gehad deze charismatische operarebel persoonlijk te ontmoeten. Toch ben ik altijd al diep onder de indruk geweest van zijn verwezenlijkingen in de operawereld, van de toon die hij aansloeg in kranteninterviews en van de felle voor- zowel als tegenstand die hij opriep. Hij profileerde zich als de immer prikkende Socratische horzel van achtereenvolgens De Munt, de Salzburger Festspiele, de Opéra National de Paris en het Teatro Real te Madrid: klassiek gedresseerde Lipizzaner paarden die enkel barokke rijzalen kenden en nu dringend naar buiten moesten gejaagd worden. Want telkens als opera zich in de virtuositeit om de virtuositeit verloor, in de simpele aandacht voor vocale acrobatieën, in de pathos of de pracht en praal van spektakel, ervoer Mortier dat als het hoogst mogelijke verraad. Aan de zware overheidssubsidiëring zijn immers plichten verbonden. De plicht politiek te zijn. De plicht om bij te dragen tot het ge- meenschappelijk welzijn. De plicht om als motor van menselijkheid de idealen van de Franse Revolutie draaiende te houden. Mortiers bevlogen woorden inspireerden me om me in te graven in zijn leven en werk. Ik las commentaren, dolf foto's op van oude producties en bekeek een paar interviews. Op een ge- geven moment stuitte ik op een lezing die hij gaf naar aanleiding van de Dag van Europa op 9 mei 2013, een soort State of the waarbij hij als vooraanstaande persoonlijk- heid – ieder jaar nodigt men er één uit – zijn mening mocht geven over de meest recente ontwikkelingen in Europa en over hoe hij de toekomst van de Europese Unie zag. Zijn lezing overschreed de hem toebedeelde tijdslimiet royaal en het jonge publiek verdronk bijna in zijn encyclopedische kennis, maar ik zag een man die wist waarom we met een project als dat van de Europese integratie bezig zijn, iemand die me kon uitleggen waar het echt om draaide. Bovenal onthield ik zijn pleidooi voor het actief inzetten van onze denk- en kunsttraditie bij de maatschappelijke besluitvorming rond de Europese Unie. Onze kunstwerken en filoso- fische betogen mogen niet als schroot, als afval uit voorbije tijden behandeld worden en verdienen ook beter dan de schat van Ali Baba, die ergens in het verborgene opgestapeld ligt en waaraan slechts een enkeling zich laven kan. Een publiek “Sesam open u!” was zijns inziens op zijn plaats.

4 Deze indrukken en ervaringen – enerzijds Mortiers pleidooi om onze denk- en kunsttraditie actief in te zetten bij de maatschappelijke besluitvorming en anderzijds de schaamte die ik in het stemhokje bij de Europese parlementsverkiezingen heb ervaren – deden me besluiten om ter afsluiting van mijn universitaire studies de voorliggende thesis te schrijven. Ik wilde eerst en vooral van mijn gêne af en heb me daarom stevig ingegraven in de geschiedenis en de wer- king van de Europese Unie. Dat was geen evidentie, want als onderwerp is het Europese inte- gratieproject binnen de faculteit letteren en wijsbegeerte niet aan bod gekomen. Het eerste deel van deze thesis is een neerslag van de kennis die ik en waarschijnlijk zovele anderen ont- beerden om op 25 mei een gemotiveerde stem te kunnen uitbrengen. Ik heb geprobeerd om alles, eerst de geschiedenis van de Europese Unie en daarna de werking van haar belangrijkste instellingen, zo eenvoudig mogelijk uit te leggen. In het tweede deel van deze thesis stel ik me de vraag waarom we het Europese integratieproject überhaupt moeten continueren. Na over- tuigd te zijn geraakt van de relevantie van de Europese Unie, ga ik na welke zaken een verde- re integratie in de weg staan of, met andere woorden, wat precies de problemen zijn van de Europese Unie zoals we die vandaag kennen. Vervolgens ga ik op zoek naar een oplossing voor deze problemen. Mijn stelling luidt dat de opening van een Europese publieke sfeer, een abstracte plaats waar mensen vrij van dwingende machten rationele discussies kunnen voeren, veel kan verhelpen. Jammer genoeg, zo constateer ik, is de opening van een Europese publie- ke sfeer geen prioriteit van diegenen die vandaag de Europese Unie besturen. Op dit punt aan- gekomen, noden we de kunst. Kunst kan immers een voortrekkersrol spelen bij de opening van een dergelijke Europese publieke sfeer, zo bewijst het leven en werk van Gerard Mortier, die overal waar hij kwam, nationale operahuizen veranderde in pro-Europese instellingen die stuk voor stuk een Europese dialoog op gang probeerden te trekken. Het intendantschap van Gerard Mortier wordt in het laatste en derde deel van deze thesis als casus behandeld. Tot slot wil ik u nog vragen mij te vergeven dat ik een slecht schrijver ben, die meer dan eens de essentie uit het oog zal verliezen en in oeverloze discussies zal verzanden die kant noch wal raken. Om de rode draad toch enigszins in het oog te kunnen houden – u zal zich vooral in het eerste deel, wie weet ook in het tweede deel, dikwijls afvragen waar de kunst blijft – is er aan het begin van elk hoofdstuk een inleidende paragraaf voorzien die de essentie van het desbetreffende hoofdstuk zal trachten weer te geven. Verder besef ik dat ik eigenlijk weinig beslagen ben op politiek, geschiedkundig, economisch en financieel gebied en dat ik daardoor gegarandeerd steken zal laten vallen. Het is mij echter te doen om het grote overzicht, om de

5 grote lijnen, om van daaruit praktische oplossingen te kunnen voorstellen en adequaat te kun- nen handelen. Zelf ben ik ontzettend blij ontdekt te hebben dat kunst de vicieuze en egocentri- sche cirkel van het zichzelf altijd maar weer bevragen, kan doorbreken, dat kunst in deze tijd terug avant-garde kan zijn, dat kunst vandaag een taak, een opgave kan hebben.

6 DEEL I: GESCHIEDENIS EN WERKING VAN DE EUROPESE UNIE

7 8 1.1. Achtergrond en oprichting van de EGKS

Opdat de Tweede Wereldoorlog, een in alle opzichten gruwelijke gebeurtenis, zich niet zou herhalen, moest men een einde maken aan de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland. Twee Franse politici, Schuman en Monnet, stelden voor een Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) op te richten, wat meteen het startschot was van het eenwordingsproces van de Europese landen, ook wel de Europese integratie genoemd. Om de verwezenlijkingen van Schuman en Monnet naar waarde te kunnen schatten, moet men zich echter eerst bewust worden van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.

1.1.1. De Tweede Wereldoorlog

Wat is lijden? Christenen leggen vaak de link met het werk dat Jezus op Goede Vrijdag aan het kruis volbracht en hebben het dan over zijn onterechte veroordeling, over de in alle opzichten verschrikkelijke folteringen die hij onderging en het vrijwillig op zijn schouders geladen 'kwaad van de hele wereld'. Naast het kruis stond echter, wenend, de moeder. Haar lijden is van een andere aard, is in zekere zin menselijker, herkenbaarder. Vanuit een huma- nistisch perspectief komt Jezus er relatief goedkoop van af: zijn lijden is begrensd en na een driedaagse helletocht kan hij zorgeloos verrijzen. De moeder daarentegen lijdt langdurig: zij heeft een gemis te verwerken en dat valt haar ongelofelijk zwaar. Het beeld van een moeder- figuur in wiens schoot het lijk van haar dode zoon rust, grijpt eenieder aan: vele kunstenaars hebben dit beseft en zo heeft elk tijdperk zijn eigen piëta gekregen. Soms waren dat virtuoze, viriele en strak gecomponeerde beeldengroepen, dan weer schaars behouwen blokken steen, hoopjes ellende zonder vorm of kracht. Käthe Kollwitz' versie, Mutter mit totem Sohn, een kleine bronzen sculptuur uit 1937, behoort tot die laatste categorie en kent bovendien een wel erg persoonlijke dimensie doordat de beeldhouwster vroeg in de Eerste Wereldoorlog het verlies van haar eigen zoon, Peter, had te betreuren. Kollwitz' vormentaal mist de torenhoge ambitie van een Michelangelo, is gestileerd, abstract, expressionistisch, monumentaal en geeft uiting aan een decennialang doorleefd verdriet, aan een nooit geheelde, alsmaar door etteren- de wonde. In 1993 liet de toenmalige bondskanselier Helmut Kohl een uitvergrote versie van Mutter mit totem Sohn in de Neue Wache te Berlijn plaatsen, als een monument voor de slachtoffers van oorlog en tirannie. Het beeld staat eenzaam en alleen in een veel te grote ruimte en plaatst voor de binnenkomende toeschouwer meteen een vernietigende noot bij de

9 Nikè die in het fronton van de classicistisch-militaristische façade van Schinkels Neue Wache de zoveelste overwinning afkondigt. In het plafond van de ruimte gaapt een oculus, dat de gebroken moederfiguur ongenadig blootstelt aan regen, sneeuw en hagel. Zo blijft de piëta van Kollwitz wenen, jaar na jaar. Kijkt men naar dit beeld en luistert men ondertussen ook nog naar de derde symfonie van de Poolse componist Henryk Górecki, dan krijgt men stilaan een vage indruk van wat zo'n enkele moeder tijdens en na de Eerste, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog moet doorstaan heb- ben. Górecki's Symfonia pieśni żałosnych (of treurliederensymfonie) werd gecomponeerd in 1976, bestaat uit drie elegische lento-bewegingen en sluit wonderwel aan bij Kollwitz' piëta doordat de sopraan enkele thematisch verwante teksten vertolkt: eerst een klaaglied van Maria om haar dode zoon, dan een gebed tot de Moeder Gods (een tekst die in 1944 door een acht- tienjarig meisje op de wand van de kelder van het Gestapo-hoofdkwartier te Zakopane in Polen geschreven werd) en tot slot een volkslied uit de tijd van de Poolse opstand, waarin een moeder om haar gestorven kind rouwt. Zwaar en Mahleriaans klinkt deze symfonie, al doet ze echter geen beroep op de bombast van triomfantelijke trompetten, percussie, hoorns en een koor. Górecki had in de jaren zestig meermaals de opdracht gekregen een werk te componeren voor de slachtoffers van de Holocaust, maar slaagde er nooit in iets dergelijks te voltooien.1 Veel familieleden van hem waren gestorven in concentratiekampen; hij had een grootvader in Dachau en een tante in Auschwitz. Maar ook Bach, Schubert en Strauss – de componisten waaraan Górecki zich zijn hele leven lang had gelaafd – waren Duitsers en dat creëerde een gigantisch gevoel van onbehagen.2 Hadden de representatiemechanismes van de westerse muziek, van de westerse kunsten, gedurende eeuwen ontwikkeld, gegroeid en alsmaar ver- fijnd, had bij uitbreiding de gehele Europese cultuur niet mee aan de basis gelegen van die gruwelijke Tweede Wereldoorlog? En kon men met die wetenschap in het achterhoofd nog steeds gedichten schrijven? Was dat geen enorme barbariteit, zoals Adorno opmerkte?3 Verso- bering, het zich ontdoen van alle franjes, het zoveel als mogelijk beperken van het muzikale materiaal en een bezinning op volksmuzikale of geestelijke bronnen, was Górecki's antwoord. Daarnaast voelde hij ook aan dat de gruwel van de Tweede Wereldoorlog gewoonweg te groot was om deze zomaar in één alomvattend kunstwerk, in één enkele compositie te vatten. Aan-

1 Luke Howard, “Motherhood, Billboard, and the Holocaust: Perceptions and Receptions of Górecki's Symphony No. 3,” The Musical Quarterly 82, nr. 1 (1998): 134. 2 Bernard Jacobson, A Polish Renaissance. (London: Phaidon, 1995), 191. 3 Theodor Adorno, “Kulturkritik und Gesellschaft,” in: Gesammelte Schriften, Band 10.1: Kulturkritik und Gesellschaft I, “Prismen. Ohne Leitbild” (Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1977), 30.

10 vankelijk had Górecki gepland zijn derde symfonie te omkaderen met de volgende psalmen- verzen: Heer, zij vertrappen uw volk, zij tiranniseren uw eigen mensen, weduwe en vreemde- ling brengen zij om, wezen moorden zij uit. Hij zag hier echter van af, omdat die regels zijn symfonie tot een ware oorlogssymfonie hadden gebombardeerd en hij het schrijven van een oorlogssymfonie als een pretentie beschouwde die hij zelf niet kon en wou waarmaken.4 In plaats daarvan spitste de terughoudende Górecki zich toe op een moeder-kind relatie, en actualiseerde hij, net als Kollwitz met haar Mutter mit totem Sohn, het universele piëta- verhaal. Het is dan aan ons, het publiek, om die individuele tragiek, het verhaal van een moeder die rouwt om haar gestorven zoon, dit enorme en ongeëvenaarde lijden, te extrapoleren, te vermenigvuldigen met de officiële cijfers van de Tweede Wereldoorlog – 60 miljoen doden – wil men een beeld krijgen van het conflict dat van 1939 tot 1945 het Europese continent verscheurde. Maar ach, ook het resultaat van die rekensom, een rekensom waartoe geen mens in staat is, schiet nog steeds schromelijk tekort. Niet alleen omdat buiten ouders nog mensen kunnen lijden (Camus stelt in La Peste bijvoorbeeld op een indringende manier het leed van gescheiden geliefden centraal) maar ook en vooral omdat in de Tweede Wereldoorlog de moeders zelf het doelwit waren. Geen ander conflict telde zoveel burgerdoden: het strategisch inzetten van luchtmijnen en brandbommen ontketende keer na keer ware vuurstormen die talrijke steden, burgers incluis, in de as legden.5 Als men de bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog zou vergelijken met een klassiek 17 gangen diner, dan zouden Guernica en Picasso's indrukwekkende neerslag daarvan, niet meer voorstellen dan een niet eens als gang te bestempelen amuse-gueule, een minihapje om de smaakpapillen voor te bereiden, om ze zachtjes aan wakker te maken. Het warme gebraad, de beide atoombommen, behoren tot de meest afschuwelijke gebeurtenissen die de wereld ooit gekend heeft en dan waren er nog de Holocaust, de slag om Stalingrad en zovele andere gruwelijkheden.

1.1.2. Het probleem: de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland

Onnodig om te vermelden dat men zich in 1945 voornam een dergelijk conflict in de toekomst te vermijden. De 'Nooit meer oorlog'-leuze die volgde op de Eerste Wereldoorlog – toen nog

4 Adrian Thomas, Oxford Studies of Composers. Górecki (Oxford: Clarendon Press, 1997), 83. 5 Robert Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, A history of in the modern world. Eleventh edition (New York: McGraw-Hill Education, 2014), 843-44.

11 de Groote Oorlog geheten – klonk echter hol en liet zich niet recycleren. Wou men werkelijk iets veranderen, zo beseften enkelen, dan moest men in de voetsporen van Faust treden en het primaat van het woord inruilen voor het primaat van de daad, dan moest men verder gaan en de daad niet alleen met het woord verheerlijken, maar ook effectief handelen. Het probleem moest bij de wortel worden aangepakt: de erfvijandschap, het wederzijdse revanchisme tussen de natiestaten Frankrijk en Duitsland – het oude Athene en Sparta in het kwadraat – moest voor eens en voor altijd verdwijnen. In 1870 had de conservatieve Realpolitiker Otto von Bismarck, in een poging de noordelijke en de zuidelijke Duitse staten onder Pruisische heerschappij te verenigen, een Blitzkrieg uit- gelokt met het Second Empire van Napoleon III: de Frans-Duitse oorlog.6 De wijze waarop die gevoerd en afgehandeld was geweest, had bij de Fransen heel wat kwaad bloed gezet. De Duitsers waren er onder andere niet voor teruggedeinsd om in de Spiegelzaal van het kasteel van Versailles het Duitse Keizerrijk uit te roepen en er Wilhelm I tot keizer te kronen. De triomfmars over de Champs Elysées die de Duitsers enkele maanden later hielden, ervoeren de Fransen als zo mogelijk nog vernederender en in de daaropvolgende decennia nam hun haat alleen maar toe. Na de Eerste Wereldoorlog strafte Georges Clemenceau, de op wraak beluste toenmalige Franse premier, de Duitse hybris af door de ondertekening van het Verdrag van Versailles plaats te laten vinden in dezelfde Spiegelzaal waar bijna een halve eeuw eerder het Duitse Keizerrijk was uitgeroepen.7 Nog diezelfde dag op 28 juni 1919 schreef, onder de dikke kop Rache! de Deutsche Zeitung: Heute wird im Spiegelsaal von Versailles der Schand- frieden unterzeichnet. Vergiß es ihnen nicht! Wo im glorreichen Jahr 1871 das deutsche Kaisertum in alte Herrlichkeit entstand, wird heute die deutsche Ehre zu Grabe getragen. Vergiß es ihnen nicht! In ratloser Arbeit wird sich das deutsche Volk wieder emporarbeiten, um sich den Platz unter den Nationen zurückzuerobern, der ihm zukommt. Dann Rache für die Schmach von 1919!8 In de volksmond had men het algauw over het Diktat van Versailles en het zou niet lang duren vooraleer de nationaalsocialisten hier munt uit zouden slaan.9 In 1923 maakten de Fransen zich daarenboven buitengewoon impopulair bij de Duitsers doordat zij samen met de Belgen het Ruhrgebied bezetten, het hart van de Duitse steenkool- staal- en ijzerproductie. De aanleiding daarvoor was het uitblijven van de herstelbetalingen die Duits- land na de Eerste Wereldoorlog, zoals bepaald in het Verdrag van Versailles, jaar na jaar, aan

6 Palmer, A in the modern world, 550-551. 7 Ibid., 724-729. 8 s.n. “Rache!” Deutsche Zeitung, 28 juni 1919, 1. 9 Palmer, A history of Europe in the modern world, 787.

12 onder andere Frankrijk moest ophoesten. Duitsland kampte echter zelf met gigantische economische problemen, moest gedwongen overschakelen op het betalen in natura, hield vervolgens goederen achter om wat ademruimte te creëren en trapte zo op de tenen van de heetgebakerde Fransen die onverwijld het Ruhrgebied bij wijze van onderpand bezetten. De Duitsers waren hierover hoogst verontwaardigd en voerden passief weerstand. In datzelfde annus horribilis deed Hitler een eerste (mislukte) poging om de Weimarrepubliek omver te werpen: de onrust groeide zienderogen en de prille Duitse democratie stond op barsten. Het Dawesplan, waardoor het voor Duitsland onder andere mogelijk werd om geld te lenen in het buitenland en daarmee de eigen economie terug enigszins aan te zwengelen, ontmijnde de gespannen verhouding tussen Frankrijk en Duitsland, en zorgde er voor dat de Ruhrbezetting niet escaleerde tot een gewelddadiger treffen.10 De angst dat er tussen de twee kemphanen een nieuwe oorlog zou uitbreken, bleef echter bij de bevolking leven en ook Raymond Poincaré, de Franse premier tijdens en na de Ruhrbezetting, was en bleef er rotsvast van overtuigd dat het hek opnieuw van de dam zou zijn van zodra men de ketenen die men in Versailles rond het Duitse monster had geklonken, zou verwijden.11 De Tweede Wereldoorlog liet inderdaad niet lang op zich wachten, met alle gevolgen van dien. Winrich Behr, telg uit een Berlijnse offi- ciersfamilie en Duits legerofficier tijdens de Tweede Wereldoorlog, kwam ooit tot de volgen- de, erg trieste uitspraak: ik heb wel eens bedacht dat mijn overgrootvader, mijn grootvader, mijn vader en ik één ding gemeen hebben: we hebben alle vier in een oorlog tegen Frankrijk gevochten, en we zijn alle vier gewond geraakt.12

1.1.3. Pogingen tot een oplossing en de dreiging van de Koude Oorlog

Aan de roemruchte daad die een einde maakte aan de verwoestende rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland – de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal – gingen eerst nog vele vage woorden vooraf. Winston Churchill, de Britse oorlogspremier, ietwat pafferig, met hoed, strikje en sigaar, had in 1946 in een toespraak aan de Universiteit van Zürich opgeroepen om a kind of United States of Europe uit de grond te stampen, met de bedoeling Europa binnen enkele jaren als een feniks uit de as te doen herrijzen. De eerste stap die Churchill daartoe voorstelde, was de vorming van een Raad van Europa. In mei 1948 vond er

10 Ibid., 788. 11 Ibid., 816. 12 Geert Mak, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw (Amsterdam: Uitgeverij Atlas, 2013), 455.

13 een Europees Congres plaats in Den Haag, onder het voorzitterschap van Churchill, en dat leidde uiteindelijk, op 5 mei 1949, tot de oprichting van de door de Britse premier gewilde Raad van Europa.13 Tot het op gang trekken van de Europese integratie, het eenwordingspro- ces van de Europese landen, bleek de Raad van Europa echter niet in staat: dit hoofdzakelijk intergouvernementele orgaan beschikte niet over de nodige normerende bevoegdheden. Vandaag probeert de Raad van Europa door conventies of afspraken en door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten in Europa veilig te stellen.14 Ondertussen verslechterde de relatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie, de twee kruisvaarders die de Oude Wereld hadden bevrijd, in ijltempo. Twee ideologische blokken, een kapitalistisch en een communistisch, een eerste en een tweede wereld, kwamen zo als drieste stieren tegenover elkaar te staan. De arena waarin de eerste fase van de Koude Oorlog werd uitgevochten, was het sinds de Tweede Wereldoorlog in vier bezettingszones opgedeelde Duitsland. Nadat de Amerikanen, de Britten en de Fransen hadden beslist om hun bezettings- zones samen te voegen tot één geheel, zo de grotendeels soevereine Bondsrepubliek Duitsland op te richten en deze te voorzien van een kersverse munt, de Duitse Mark, schreeuwde Stalin moord en brand. Dat West-Berlijn de door hem als tegenoffensief geïntroduceerde Ostmark, een nieuwe munt voor Oost-Duitsland, niet als geldig betaalmiddel aanvaardde, was voor Stalin de spreekwoordelijke rode lap: prompt sneed hij alle toegangswegen tot West-Berlijn, een enclave in zijn bezettingszone, af. De geallieerden wisten deze blokkade echter handig te omzeilen met een luchtbrug en na negen maanden gaf Stalin het op.15 Wat niet betekende dat het gevaar geweken was: de expansionistische Sovjetpolitiek had intussen in Centraal- en Oost-Europa het Oostblok laten ontstaan en dat maakte voorvechters van de democratie flink nerveus. De Verenigde Staten beslisten dan ook om van West-Duitsland een sterke bufferstaat te maken tegen het rode gevaar. Politiek en economisch begon de Bondsrepubliek langzaam maar zeker terug overeind te krabbelen, maar dat was niet genoeg. De Verenigde Staten drongen aan op een herbewapening en wilden Duitse mankracht gebruiken om hun eigen troepen, die ze als bezettingsmacht in West-Duitsland hadden achter gelaten, te versterken. Frankrijk was hier echter radicaal tegen en wou geen duimbreed wijken.16 De Amerikaans-

13 Wim van Meurs et al., Europa in alle staten. Zestig jaar geschiedenis van de Europese integratie (Nijmegen: Uitgervij Vantilt, 2013), 42-43. 14 Catharina Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie. Wegwijs in de Verdragen (Leuven: Acco, 2012), 20-21. 15 Palmer, A history of Europe in the modern world, 887-894. 16 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 21.

14 Franse relatie verslechterde zienderogen, terwijl ondertussen de Sovjet-dreiging exponentieel toenam doordat Russische wetenschappers de atoomtechnologie beetje bij beetje onder de knie begonnen te krijgen. Konrad Adenauer, de eerste Duitse bondskanselier, wees er bezorgd op dat ten oosten van het IJzeren Gordijn ruim 30 Sovjet-divisies, qua mankracht en qua uitrusting superieur aan de legers van het westen, in hoge staat van paraatheid verkeerden.17 Handelen was nu echt noodzakelijk.

1.1.4. De oplossing: het Schumanplan en de oprichting van de EGKS

Tegen deze achtergrond moet men het Schumanplan situeren dat werd opgesteld door twee uiterst visionaire Franse politici: Robert Schuman en Jean Monnet. Deze laatste was nog secretaris-generaal geweest van de Volkerenbond, de supranationale organisatie die na de Eerste Wereldoorlog een einde moest maken aan alle oorlogen. Monnet had ook de weinig succesvolle pogingen tot Europese integratie in Den Haag en de creatie van de ineffectieve Raad van Europa nauwkeurig gadegeslagen. Zijn conclusie was dat een verenigd Europa niet ineens, noch door een allesomvattende schepping kon worden tot stand gebracht.18 De te ondernemen actie, de zo broodnodige daad, bestond integendeel uit het zaaien van een minus- cuul mosterdzaadje, een onooglijk klein bolletje, dat echter wel de capaciteit bezat om uit te groeien tot een forse boom in wiens takken de vogels van de hemel konden nestelen. Dat mos- terdzaadje was het diepgaand verstrengelen van de Franse en Duitse kolen- en staalindustrie, een ronduit geniaal plan dat een nieuwe Frans-Duitse oorlog niet alleen ondenkbaar, maar ook meteen materieel onmogelijk zou maken. Een onafhankelijke, uitvoerende macht, de Hoge Autoriteit, zou de Frans-Duitse productie van kolen en staal superviseren en ervoor zorgen dat deze productie niet zoals van oudsher in dienst van mensenlevens verslindende oorlogen zou worden gesteld, maar louter en alleen zou bijdragen aan het verhogen van de levensstandaard en het streven naar vrede. Uit deze revolutionaire instantie zou op termijn een Europese vol- kerengemeenschap moeten kiemen, onmisbaar voor het behoud van de vrede.19 De Schumanverklaring, afgelegd op 9 mei 1950 in het Salon de l'Horloge van de Quai d'Orsay te Parijs, vond niet alleen bij West-Duitsland en Frankrijk gehoor (wiens regeringen vooraf

17 Helga Haftendorn, “Duitslands toetreding tot de NAVO: 50 jaar verder,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.nato.int/docu/review/2005/issue2/dutch/history.html. 18 van Meurs et al., Europa in alle staten, 44-45. 19 Robert Schuman, “The Schuman Declaration – 9 may 1950,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://europa.eu/about-eu/basic-information/symbols/europe-day/schuman-declaration/index_en.htm.

15 hun fiat hadden gegeven), maar kon later ook België, Nederland, Luxemburg en Italië bekoren. In april 1951 sloten deze zes landen het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), waarbij ze afspraken het beheer van hun toen nog nationale kolen- en staalindustrie toe te vertrouwen aan een supranationale instelling: de Hoge Autoriteit. Het Verdrag voorzag ook in de oprichting van een Hof van Justitie, die de eer- biediging van het recht en een goede naleving van het Verdrag moest verzekeren. Een Gemeenschappelijke Vergadering, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende nationale parlementen, had de taak toezicht te houden op de Hoge Autoriteit. Tot slot werd een Bijzondere Raad van Ministers, samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, belast met de coördinatie tussen de Hoge Autoriteit en de algemene economische politiek van de lidstaten.20

1.1.5. Economisch handelen als antwoord op een culturele crisis

Waarom het Verenigd Europa schoeien op een mechanistisch-kapitalistische leest? Zou een cultureel mosterdzaadje niet vele malen krachtiger geweest zijn? Als ik het opnieuw zou moeten doen, dan zou ik met cultuur beginnen, zo zou Jean Monnet ooit beweerd hebben, maar deze uitspraak moet als apocrief beschouwd worden.21 Kunst en cultuur bevonden zich na de Tweede Wereldoorlog immers in een gigantische crisissituatie. De cultuurpolitiek die de nazi's hadden gevoerd, de ideologen die het Derde Rijk hadden geschraagd, stonden nog vers voor de geest en het laatste waar men behoefte aan had, was een nieuwe Goebbels (Hitlers minister van propaganda, wiens doel het was den totalen Krieg te verkopen). Monumentale architectuur slaagde er, na de bouwwerken van Albert Speer, niet meer in mensen te boeien, laat staan te imponeren. De films van Leni Riefenstahl hadden een uiterst wrange smaak na- gelaten, om nog maar te zwijgen van Harlans Jud Süß, een film die bol staat van beledigende stereotypes, en Hipplers Der Ewige Jude, een nog veel verontrustender cultuurproduct waarin joden met ratten worden vergeleken. Op het Congres van Den Haag waren, ondanks de naoorlogse reserves bij cultuur, een menig- te filosofen en kunstenaars uitgenodigd. Dat had mooie woorden opgeleverd, jazeker, maar iets concreet was er niet tot stand gekomen, tenzij de Raad van Europa, een orgaan met

20 van Meurs et al., Europa in alle staten, 46-48. 21 P. de Boer, “Europese cultuur in historisch perspectief,” in: Het cultureel tekort van de Europese unie: opstellen over cultuurpolitiek en culturele rechten, red. Paul Beugels en Jan de Groot (Amersfoort: Comité Buitenlands Cultureel Beleid, 2003), 15.

16 geringe slagkracht. Het belang van de EGKS, die een nieuwe oorlog tussen Frankrijk en Duitsland materieel onmogelijk maakte, kan men daarentegen nauwelijks overschatten. Haar oprichting was de daad die Europa nodig had. Haar oprichting was, om Kierkegaard, Sartre, het existentialisme en Heidegger er toch nog maar even bij te sleuren, de absurde sprong via dewelke politici zich ondanks alles toch nog enigszins nuttig konden maken. Geworpen in een reusachtige en vijandige wereld, zonder inspirerende zending en zonder objectieve opgave, door de bevrijding veroordeeld tot de vrijheid, ingeklemd tussen twee supermachten die van 1945 tot 1989 de Europese grote politiek op gedwongen vakantie stuurden, kon men zichzelf enkel nog redden door het werken aan een concreet project.22 Ook de voortdurende nucleaire dreiging, het besef, de angst dat Europa elk ogenblik volledig kon worden vernietigd, inspireerde tot een realpolitische aanpak. Ergens in het achterhoofd sluimerde daarenboven het besef dat de verantwoordelijke voor de Duitse éénmaking in de negentiende eeuw – een belangrijk voorbeeld voor de Europese integratie – Otto von Bis- marck was, en niet het Frankfurter Parlement, de algemeen Duitse vergadering die in het revolutiejaar 1848 samenkwam in Frankfurt in een poging een geünificeerde Duitse staat op te richten. Driekwart van de leden van het parlement waren academici en hoewel er mooie woorden vielen, bezat dit – nogal spottend genoemde – professorenparlement geen enkele macht. Wanneer zij met een zelfgeschreven constitutie naar buiten kwamen en de kroon van hun gedroomde Duitse eenheidsstaat aan de Pruisische koning aanboden, maakte deze hen vriendelijk duidelijk dat ze beter alles konden vergeten en ze hun schreden huiswaarts moes- ten richten, wilden ze verdere problemen vermijden.23 Concrete daden van een nuchtere realpoliticus waren daarentegen wel in staat geweest om het verenigde Duitsland tot stand te brengen.

22 Peter Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden. De grote filosoof over Europa's laatste kans. Ideeën voor het programma van een wereldmacht aan het einde van het tijdperk van haar politieke absentie, vert. Hans Driessen (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1995), 23-24. 23 Palmer, A history of Europe in the modern world, 518-520, 545.

17 1.2. Het uitgroeien van de EGKS tot de huidige Europese Unie

Dit hoofdstuk beschrijft hoe de zes landen die de EGKS oprichten, ook op andere vlakken economisch gingen samenwerken, hoe er naast een economisch integratiespoor stilaan ook een politiek integratiespoor ontstond en hoe, een aantal jaren na de val van de Berlijnse muur, de Europese Unie het licht zag. Deze ontwikkelde zich alsmaar verder en werd uiteindelijk het complexe, uit 28 Europese landen bestaande statenverband dat we vandaag kennen.

1.2.1. Jaren '50 en '60: uitbreiding van de economische samenwerking

De val van Icarus, een schilderij van Pieter Bruegel de Oude, weet op treffende wijze de essentie te vatten van wat er met de Europese integratie gebeurde na de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Politici wilden verder gaan, hoger vliegen, ook al wisten ze dat de was waarmee de veren van hun vleugels was vastgemaakt, daardoor kon smelten. De Koreaanse Oorlog, de nieuwe arena waar de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie elkaar bekampten, zorgde voor menig spannend moment en deed de Sovjet-dreiging nog maar eens toenemen. Dat was de stimulans om serieus te beginnen nadenken over de oprichting van zowel een Europese Defensiegemeenschap als van een Europese Politieke Gemeenschap. Er kwam een ontwerpverdrag, maar verder geraakte men niet. De belangrijkste reden hiervoor was dat Frankrijk, de tot veel schade en schande immer trotse natiestaat, zich niet bereid toonde om soevereiniteit over te dragen op het vlak van militair en buitenlands beleid.24 Icarus viel, vleugelloze armen sloeg hij in het rond, maar bij gebrek aan wieken ving hij nergens wind en uiteindelijk werd zijn mond omsloten door het hemelsblauwe, vlug vergetende zee- vlak.25 Aan deze gebeurtenis verspilde Brueghel in zijn De val van Icarus echter weinig verf. Hij was meer geïnteresseerd in wat er ondertussen gebeurde: in de man die zat te vissen met een rieten hengel, in de herder die stond te leunen op zijn staf en vooral, in de boer die, niet zoals bij Ovidius verbijsterd omhoog blikte, maar met gebogen hoofd, in gedachten verzon- ken, zich van geen kwaad bewust, rustig voort ploegde.26 De Daedaloi, de architecten van de Europese integratie, leerden veel uit de val van Icarus, uit de verdronken Europese Defensie- gemeenschap en uit de eveneens naar de zeebodem gezakte Europese Politieke Gemeenschap.

24 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 26-28. 25 Ovidius, Metamorphosen, vert. Marietje d'Hane-Scheltema (Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011), 182. 26 Ovidius, Metamorphosen, 181.

18 Zij besloten om voortaan een veilige afstand te bewaren tot de zon en de verdere Europese integratie voorlopig te beperken tot het economische terrein. Doordat de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal langzamerhand zijn vruchten begon af te werpen, kon men beginnen denken aan een uitbreiding van de Europese samenwerking naar andere economische sectoren. Dezelfde landen die in 1951 de EGKS hadden opgericht, onder- tekenden in 1957 het Verdrag van Rome, dat de vestiging van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) als resultaat had. Deze instelling voorzag in een geleidelijke opheffing van de beperkingen van het internationale handelsverkeer en moest Duitsland, Frankrijk, Italië, België, Nederland en Luxemburg via een stappenplan in een douane-unie veranderen, een tolvrij gebied met gemeenschappelijke buitengrenzen. De EEG zorgde er daarnaast voor dat deze zes landen hun gemeenschappelijk beleid op het vlak van de kolen- en staalindustrie konden uitbreiden naar andere economische sectoren.27 En dan had men vooral de landbouw op het oog, een sector die van oudsher een erg krachtige staatsinmenging noodt, wil men de sterk fluctuerende voedselprijzen vermijden die automatisch resulteren uit het onevenwicht tussen de vrij statische vraag in die sector (het gegeven dat mensen steeds dezelfde hoeveel- heid voedsel nodig hebben) en het op en neer golvend, van weersomstandigheden afhanke- lijke aanbod. In 1962 zou een gemeenschappelijk landbouwbeleid het licht zien: een eenparig stelsel van landbouwsubsidies was daarvan het belangrijkste resultaat.28 Dat men zich bij het Verdrag van Rome tot het economische terrein beperkte, betekende niet dat men al het vroegere idealisme naar de prullenmand had verwezen. Men was nog steeds vastberaden de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren; ook al moest men daarvoor voorlopig een economische weg bewandelen. Maar had ook de grote Vergilius zich niet eerst beziggehouden met het schrijven van de Georgica, een leerdicht over de landbouw, het boomkweken, de vee- en bijenteelt, vooraleer hij zich waagde aan de Aeneïs, het epos van de Romeinse staat? Alhoewel op dat moment de zekerheid van de voort ploegende boer viel te verkiezen boven een tweede Icarusvlucht, bleef men de econo- mische samenwerking dus nog steeds beschouwen als een opstap naar verdere Europese inte- gratie.29 Gelijktijdig met de EEG richtte men Euratom op, de Europese Gemeenschap voor Atoom- energie, die een gemeenschappelijke ontwikkeling van kernenergie voor vreedzame doel-

27 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 26-27. 28 van Meurs et al., Europa in alle staten, 91. 29 “Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, EEG-Verdrag,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm.

19 einden moest mogelijk maken.30 Kernenergie was de energiebron van de toekomst, zo rede- neerde men in het pre-Tsjernobyl-, het pre-Fukushima-tijdperk, terwijl die toekomst ironisch genoeg elk ogenblik dreigde vernietigd te worden door het gevaarlijke nucleaire macht- spelletje dat de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie nog altijd speelden boven de hoofden van de Europese leiders. In 1967 werden, om de complexiteit wat te reduceren, de EGKS, de EEG en Euratom door een Fusieverdrag samengevoegd tot de Economische Gemeenschappen (EG). Er kwam één raad, één commissie, één ambtenarenstatuut en één begroting.31 Voor de rest gebeurde er in de jaren zestig echter weinig wat de Europese integratie bevorderde. Dat lag voornamelijk aan Charles de Gaulle, een theatraal, uiterst strijdvaardig relict uit zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog, de toenmalige president van de door hem ontworpen Vijfde Franse Republiek. Hij kantte zich tegen het idealistische plan om na de Georgica een Aeneïs te schrijven, wilde liever wat blijven aanmodderen en blokkeerde alles wat ook maar een beetje rook naar meer politieke samenwerking. Dit vanuit de overtuiging dat Europa geen Europa van de regio's moest worden, maar vooral een verzameling moest zijn van zelfbewuste vaderlanden, van negentiende eeuwse natiestaten, onder de leiding van de Frans-Duitse as. Het eerder op de Verenigde Staten georiënteerde Verenigd Koninkrijk kon alleen maar nefast zijn voor de Frans-Duitse suprematie en bijgevolg hield de Gaulle het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk – volgens hem het Trojaanse paard van de Amerikanen – maar liefst tien jaar lang tegen.32 De Europese gedachte werd ondertussen wel enigszins versterkt door de activiteiten van de European Broadcasting Union (EBU), een in 1950 door verscheidene publieke omroepen opgerichte organisatie. Dit internationale televisie- en radio-netwerk is het brein achter het nog steeds lopende Eurovisiesongfestival en het inmiddels ter ziele gegane Spel Zonder Grenzen.33 De banden tussen de EBU en het Europese integratieproject zijn echter niet erg nauw: aangezien alle landen ten noorden van de dertigste breedtegraad en ten westen van de veertigste lengtegraad mogen toetreden, telt de EBU veel meer leden dan de Europese Unie. Alhoewel de EBU zich aanvankelijk inschreef binnen de tendens van volksverheffing en

30 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 28. 31 Ibid., 28. 32 Christos Lymbouris, “Charles de Gaulle: the impact of one historical figure and his opposition towards supranationalism on the process of ,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://testpolitics.pbworks.com/w/page/20734319/The%20Role%20of%20De%20Gaulle%20in%20the %20Integration%20Process. 33 “About the EBU.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www3.ebu.ch/cms/en/about.

20 educatie die in de jaren zestig zijn opgang maakte bij nationale televisiezenders, is en blijft deze organisatie vooral een commercieel project, wat de laatste jaren duidelijk tot uiting komt in het met veel glitter en glamour omgeven eurovisiesongfestival.

1.2.2. Jaren '70 en '80: naast het economisch een beginnend politiek integratiespoor

In de jaren zeventig en tachtig kregen de zes lidstaten die aan de basis lagen van de Europese Gemeenschappen het gezelschap van enkele andere West-Europese landen. Nadat de mei achtenzestigers de Gaulle op zijn relictenstatus hadden gewezen en de oude generaal, na een laatste zwanenzang, van het toneel was verdwenen, konden in 1973 het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken toetreden. Griekenland werd in 1981 lid en vijf jaar later hees men ook Spanje en Portugal aan boord.34 Deze staten waren de voorbije tien jaar, na het overlijden van generaal Franco (Spanje) en na de val van het Salazarregime (Portugal) geëvolueerd van rechtse dictaturen naar relatief democratische naties. In het hart van de, tot de antieke literatuur behorende, tweede-eeuwse schelmenroman De Gouden Ezel staat verbazingwekkend genoeg beschreven wat er met het Europese integratie- project gebeurde in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw. Apuleius, de auteur van deze satirische roman, laat een oude vrouw het verhaal vertellen van Psyche en Amor.35 Psyche was een sterfelijke koningsdochter, wiens schoonheid zo buitensporig was dat de mensentaal tekortschoot om haar naar behoren te prijzen. Met een beetje moeite zou men in haar de idee kunnen onderscheiden van een politiek geïntegreerd Europa, een idee dat men bewonderde als een kunstig gepolijst standbeeld, maar dat men niet wou trouwen, omdat het daarvoor te mooi was. Toch waagde men zich, nadat de Gaulle de politieke scène had verla- ten, aan een onschuldige flirt. Vanaf 1970 troffen de ministers van buitenlandse zaken elkaar vier keer per jaar in een Politiek Comité. Zo werd de basis gelegd voor de EPS, de Europese Politieke Samenwerking. De EPS was echter een interne aangelegenheid van de nationale regeringen en ministeries, een puur intergouvernementeel orgaan, als het die naam überhaupt al verdiende. De stemming in dat Politiek Comité gebeurde daarenboven enkel bij consensus, en aangezien de neuzen van de ministers van buitenlandse zaken zelden allemaal in dezelfde richting stonden, getuigde de EPS aanvankelijk van weinig daadkracht.36 Erg spannend waren

34 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 53. 35 Apuleius, De gouden ezel, vert. Vincent Hunink (Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011), 113- 167. 36 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 29-30.

21 de jaren zeventig en tachtig op Europees politiek vlak dus niet, maar vanaf 1986 kwam er terug wat leven in de brouwerij. Venus, een soort van gereïncarneerde Charles de Gaulle, mis- schien wel de neoliberale Margaret Thatcher, die erg wantrouwig stond ten aanzien van elke vorm van supranationalisme en goed bevriend was met de Amerikaanse president Ronald Reagan, Venus dus, was jaloers geworden op de schoonheid van Psyche, op Europa, dat het Brits Gemenebest, haar schoonheid, veruit overtrof. Zij gebood haar zoon, de liefdesgod A- mor, ervoor te zorgen dat Psyche verliefd zou worden op een man van het allerlaagste allooi, een man die in aanzien, in welvaart en ook nog eens in welzijn door het lot was verdoemd, zo'n absolute nul dat zijn ellende op de hele wereld zijn gelijke niet kende. Zo zou Psyche ten gronde worden gericht. Eén en ander liep echter, door wat men jeugdige onvoorzichtigheid zou kunnen noemen, grondig mis. Bij het opspannen van zijn liefdesboog verwondde Amor, de Europese Gemeenschappen, of met andere woorden het economische integratiespoor, zich namelijk aan de pijl die Psyche, het politieke integratiespoor, de Europese Politieke Samen- werking, aan een armoedzaaier moest verbinden, teneinde haar in het verderf te storten. Amor werd bijgevolg zelf verliefd op Psyche en in de Europese akte die in 1986 werd ondertekend, troffen het economische en het politieke integratiespoor, de Europese Gemeenschappen en de Europese Politieke Samenwerking, Amor en Psyche elkaar in één tekst, in één en dezelfde kamer. Hun tedere omhelzing, de kus waarmee Amor Psyche elke nacht wakker maakte, wist Antonio Canova, een Italiaans classicistisch beeldhouwer, op onovertroffen wijze in marmer vast te leggen. Getrouwd waren Amor en Psyche echter nog lang niet. Toch is die Europese akte van cruciaal belang. Het eerste deel handelt over de Europese Gemeenschappen: het stelt de voltooiing van de interne markt in het vooruitzicht, wijzigt de bevoegdheden van de Raad en het Parlement (dat in 1979 voor het eerst rechtstreeks verkozen was, maar eigenlijk weinig meer voorstelde dan een adviesorgaan) en breidt de bevoegdheidsdomeinen van deze instel- lingen uit, waardoor onder andere milieu voor het eerst aandacht kreeg. Het tweede deel van de Europese akte schenkt aan de Europese Politieke Samenwerking twee zaken: ten eerste een juridische basis en ten tweede een embryonale institutionele structuur, namelijk een eigen ad- ministratief secretariaat.37 Parallel aan deze romance van Amor en Psyche werden in de jaren tachtig ook nog de grond- slagen gelegd voor twee projecten die het aanzien van Europa andermaal ingrijpend zouden wijzigen. De economische en monetaire unie zal in het volgende subhoofdstuk worden be-

37 “De Europese Akte,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_singleact_nl.htm

22 sproken, maar het verhaal van het vrij verkeer van personen kan hier reeds worden verteld. In 1985 sloten de regeringsleiders van België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk en West-Duits- land op een rivierboot in de Luxemburgse gemeente Schengen de Schengenovereenkomst. Deze werd in 1990 aangevuld met het Schengenakkoord, dat vanaf 1995 in werking trad. Lidstaten die behoren tot de Schengenruimte moeten, eens toegetreden, hun binnengrenzen afschaffen en deze vervangen door een gemeenschappelijke buitengrens. Ze kennen gemeen- schappelijke regels en procedures voor visa voor kort verblijf, asielaanvragen en grenstoe- zicht. Om de veiligheid in de Schengenruimte te waarborgen, versterkten de lidstaten tegelij- kertijd de samenwerking en coördinatie tussen hun politiediensten en justitiële autoriteiten.38 Het Schengenacquis stond aanvankelijk los van de Europese Gemeenschappen en de Euro- pese Politieke Samenwerking. Pas met het Verdrag van Amsterdam (1997) werd het Schen- genacquis opgenomen in het rechtskader van de Europese Unie.

1.2.3. De Val van de Berlijnse Muur en de implosie van het Oostblok

Om de Val van de Berlijnse Muur te vieren, dirigeerde de inmiddels diep gegroefde, op het hoogtepunt van zijn roem verkerende componist Leonard Bernstein op kerstdag van het jaar 1989, in Schinkels Königliches Schauspielhaus te Berlijn (het huidige Konzerthaus am Gendarmenmarkt, de markt die gedomineerd wordt door een witmarmeren standbeeld van Schiller), de negende symfonie van Beethoven, één van de beroemdste symfonieën ooit, met een slotkoor op een tekst van Schiller. Bernstein gebruikte een internationaal samengesteld koor en orkest, verving in het slotkoor het woord Freude door Freiheit en zorgde voor een briljante, ongeëvenaarde uitvoering die wereldwijd op televisie werd uitgezonden.39 Bij de aanblik van het in wijnrood-witte kleren gestoken kinderkoor (van de Dresdner Philharmonie) werden vele ogen vochtig: deze prille zangers stonden symbool voor de toekomst van het verenigde Duitsland en het was hartverwarmend om hen uit volle borst het Alle Menschen werden Brüder te zien zingen. De Muur stond er niet meer, de grens tussen Oost- en West- Duitsland was eindelijk opengebroken en de Wende was in gang gezet: Oost-Duitsland, tot voor kort een communistische dictatuur en deel van het Oostblok, maakte zich op om zich aan

38 “Schengenruimte en Schengensamenwerking,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons_asylum_immig ration/l33020_nl.htm. 39 Esteban Buch, Beethoven's Ninth: A Political History (London: The University of Chicago Press, 2003), 260- 262.

23 te sluiten bij de West-Duitse Bondsrepubliek, een parlementaire democratie. Dat de negende symfonie van Beethoven gebruikt werd om deze gebeurtenissen te vieren, lag in het verlengde van wat er tussen 1952 en 1966 was gebeurd op de Olympische Spelen. In die periode had een Duits eenheidsteam, de Gesamtdeutsche Mannschaft, zowel Oost- als West-Duitsland afge- vaardigd en daarbij hanteerde het de negende symfonie van Beethoven als volkslied.40 Maar diezelfde muziek droeg nog een tweede betekenislaag, want in 1972 had de Raad van Europa het thema van Beethovens slotkoor, zonder tekst, in de universele taal van de muziek, tot Europese hymne verheven. Dat was in dat jaar geen evidentie, aangezien kort voordien A Clockwork Orange was uitgekomen, de veelbesproken film van Stanley Kubrick over jeugd- delinquentie en experimentele psychiatrie, vol gewelddadige scènes en verkrachtingen. Kubrick had de negende symfonie, de muziek van The Great Ludwig Van, als leidmotief ge- bruikt bij de dubieuze bezigheden van het hoofdpersonage Alex en daardoor riep Beethovens muziek sindsdien ook minder fraaie associaties op.41 Maar de Raad van Europa liet dit niet aan zijn hart komen. Vanaf 1985 werd Beethovens muziek ook het officiële volkslied van de Europese Gemeenschappen, die tegelijkertijd de Europese vlag aannamen, twaalf gouden sterren in een cirkel tegen een blauwe achtergrond.42 Zo vierde Bernsteins vertolking van de negende symfonie op kerstdag 1989 niet alleen het verenigde Duitsland, maar ook het nieuwe, volop in ontwikkeling zijnde Europa. De Val van de Berlijnse Muur zorgde voor een doorbraak in de plannen die op tafel lagen voor het oprichten van een economische en een monetaire unie, respectievelijk de uitbouw van één geharmoniseerde economische politiek en de introductie van één gemeenschappelijke munt. Om die plannen te begrijpen moet men echter een tocht maken door de financieel- economische onderwereld, een gevaarlijke reis langs vreemde plaatsen waar wanstaltige, elk begrip overstijgende gedrochten eenieder schrik aanjagen. Het Systeem van Bretton Woods, dat na de Tweede Wereldoorlog zorgde voor een stelsel van vaste wisselkoersen tussen de verschillende nationale munteenheden, is zo'n eerste monster. Dat systeem ging onder het presidentschap van Nixon in 1971 ter ziele, waardoor men overschakelde op een stelsel van zwevende wisselkoersen, die ten opzichte van elkaar dagelijks van waarde konden verande- ren. Omdat dat niet erg handig was, spraken de lidstaten van de Europese Gemeenschappen af om het Europees wisselkoersmechanisme op te richten. Hierdoor konden de nationale valuta

40 Ibid., 221-222. 41 Pieter Steinz, “Beethovens Negende,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://pietersteinz.com/2013/01/23/roll-over-beethoven/ 42 Buch, Beethoven's Ninth: A Political History, 251-254.

24 van de lidstaten ten opzichte van elkaar maar beperkt schommelen (de toegelaten bandbreedte was ± 2,25%). Tegenover andere valuta's, in het bijzonder de dollar, mochten ze echter geza- menlijk vrij bewegen en daarbij trok, aangezien ze allemaal aan elkaar vastgemaakt waren, de één de ander steeds mee, waardoor er een zogeheten monetaire slang ontstond. Tegen het ein- de van de jaren zeventig moesten verscheidene lidstaten dit Europese wisselkoersmechanisme echter wegens economische problemen loslaten.43 In 1988 werd er een vervolg gebreid aan dit verhaal door de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie, Jacques Delors. Op zijn aansporen werd er een werkgroep ingesteld die de plannen voor een monetaire unie moesten uitwerken. In 1989, een jaar later, publiceerde deze werkgroep het Plan-Delors dat de realisatie van een economische en monetaire unie in drie fasen voorstelde. Frankrijk was een hevig voorstander van dit plan, omdat het zo zijn verloren gegane economische invloed dacht terug te winnen. Frankrijk richtte toen immers, net als de andere lidstaten, haar eigen monetaire beleid al jaren op de stabiliteitspolitiek van de Deutsche Bundesbank, omdat West-Duitsland binnen Europa de sterkste en de grootste economie was. Door het creëren van een economische en monetaire unie zouden de lidstaten niet langer afhankelijk zijn van West-Duitsland, maar zouden ze, in een gemeenschappelijke institutie, allemaal evenveel in de pap te brokken hebben.44 Het Verenigd Koninkrijk en de Bondsrepubliek zelf liepen echter niet warm voor het Plan-Delors; het eerste was al langer eurosceptisch en de laatste wou, logischerwijs, haar invloed en haar Deutsche Mark, de munt die verantwoordelijk was voor het naoorlogse Wirtschaftswunder, niet verliezen. Het zag er dus niet meteen naar uit dat de plannen voor de economische en monetaire unie die op tafel lagen, ook daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden. De onverwachte gebeurtenissen in november 1989 herschudden het kaartspel echter grondig. Het plotse opengaan van de grenzen tussen Oost- en West-Duitsland sloeg de wereld met verstomming. Op de vraag hoe het nu verder moest, was niet direct een antwoord. Een vere- niging van de twee Duitslanden, de zogenaamde Wiedervereinigung, was geen evidente optie en reet vooral oude wonden open. Als Oost- en West-Duitsland zich samen wilden voegen, dan moest dat in elk geval in overleg met de andere Europese landen gebeuren. De Franse president François Mitterand en de Duitse bondskanselier Helmut Kohl benutten dit histo- rische moment voor het maken van een minstens even historische afspraak.45 Kohl zou met

43 Palmer, A history of Europe in the modern world, 912-918. 44 Gabriele Clemens et al., Geschichte der Europäischen Integration (Paderborn: Ferdinand Schöningh Verlag, 2008), 225-226. 45 Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt, Voor Europa! (Antwerpen: De Bezige Bij, 2012), 79.

25 zijn stevige markt de economische en monetaire unie steunen, Mitterand wou zich achter de Duitse eenwording scharen, zij het dat de Oder-Neissegrens, de grens tussen Duitsland en Polen, niet ter discussie stond.46 Deze afspraak deden de plannen voor de economische en monetaire unie in een stroomversnelling belanden. De nodige verdragswijzigingen gebeurden in 1992 in het Verdrag van Maastricht, dat meteen ook een tijdsplan bevatte voor het ten uit- voer brengen van de drie fases van het Plan-Delors. In de daaropvolgende jaren convergeer- den de lidstaten hun nationale economische en monetaire beleid, werd het Europees Monetair Instituut (EMI) opgericht, kwam er een nieuw voorbereidend wisselkoersmechanisme, ont- wierp men de nieuwe gemeenschappelijke munteenheid en voerde men tot slot, in 2002, de euro in. Maar hoe was het ondertussen gesteld met Psyche, met het politieke integratiespoor, dat sinds de Europese Akte van 1986 stiekem en verborgen voor de buitenwereld, 's nachts met Amor het bed deelde? Psyche wou meer dan enkel nachtelijke ontmoetingen: ze nam geen vrede met de ministers van buitenlandse zaken die elkaar om de zoveel tijd ontmoetten en vroeg of ze contact mocht leggen met de buitenwereld, of ze haar zussen mocht uitnodigen.47 Op een gelijkaardige wijze voelde Europa zich na 1989 en de daaropvolgende ineenstorting van het Oostblok, verplicht om zich – in de woorden van Peter Sloterdijk – de tekst van zijn rol in het wereldtheater opnieuw eigen te maken.48 De Joegoslavische oorlogen, het verbrokkelen van de socialistische federatie Joegoslavië in Slovenië, Kroatië, Bosnië, Herzegovina, Monte- negro, Servië en Macedonië, dienden zich aan als de perfecte auditie. De Europese Gemeen- schappen begonnen, zo schrijft Geert Mak, vol optimisme en zelfvertrouwen, te bemiddelen. De gemeenschappelijke markt stond immers op de rails, het Verdrag van Maastricht was in aantocht, er waren vergaande plannen voor een gemeenschappelijke munt en een gemeen- schappelijk veiligheidsbeleid. Dit zou het eerste staaltje worden van de nieuwe gemeenschap- pelijke buitenlandse politiek. Drie vertegenwoordigers reisden af naar Zagreb en Belgrado om alle partijen, zoals de onderhandelaars zich toen nog regelmatig lieten ontvallen, met de hoofden tegen elkaar te knallen. Veel aandacht voor de structurele en historische achtergron- den van het conflict was er nog niet. De Europese bemiddelaars gedroegen zich jarenlang alsof het conflict enkel werd veroorzaakt door het vaag omschreven 'temperament' van de balkan, 'een onbedwingbare Zuid-Slavische neiging – hetzij cultureel, hetzij genetisch – tot

46 Mak, In Europa, 706. 47 Apuleius, De gouden ezel, 127-140. 48 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 35.

26 broedermoord'. De strijdende groepen moesten alleen maar overtuigd worden van de dwaas- heid om oorlog te voeren, meer was niet nodig om vrede te stichten.49 De naïviteit waarmee de onderhandelaars te werk gingen had veel weg van de naïviteit waarmee Psyche de raad van haar beide zussen opvolgde. Deze jaloerse vrouwen spoorden haar aan om Amor, de man die Psyche elke nacht in bed ontmoette, maar die ze nog nooit gezien, enkel gevoeld had, te ver- moorden. Want zeg nu zelf, iemand die zich overdag niet durft te tonen, dat kon toch enkel en alleen maar een monster zijn? Psyche liet zich overhalen en trok in het midden van de nacht een mes en een lamp tevoorschijn. Het schijnsel daarvan onthulde echter geen monster, maar de schoonheid van een slapende godenzoon. Een gemorste, gloeiend hete druppel lampenolie maakte Amor echter wakker en deed hem wegvliegen. Psyche bleef alleen en verweesd achter: aan haar droomrelatie was een abrupt einde gekomen. Op een vergelijkbare wijze kwam er in Sarajevo een einde aan de droom van de Europese Politieke Samenwerking. Twee jaar lang keek men werkloos toe bij de verbrokkeling van Bosnië. Dat zette aan tot bezinning, zo stelt Peter Sloterdijk. Kon de Nietzscheaanse frase van de dwang tot grote politiek wel ingevuld worden met een eigentijdse inhoud? Kon men van een tweede Brussel en een tweede Unie – na de beschamende vertoning van de EG bij haar eerste vuurproef in Joegoslavië – wel een dergelijke grootheid verwachten?50

1.2.4. Het Verdrag van Maastricht en de verdere uitbreiding van de Europese Unie

Dit gewetensonderzoek, de louterende beproevingen die Psyche doormaakte na het morsen van de lampenolie en het wegvliegen van haar minnaar, opende de deur naar een duurzamere relatie tussen het Europese politieke en het Europese economische integratiespoor, een heus huwelijk dat door Zeus zelf bezegeld werd, een wettige verbintenis, die juridisch geheel in orde was, waarbij Psyche, na het drinken van een beker ambrozijn, de onsterfelijkheid verkreeg en voortaan met Amor en de andere goden op voet van gelijkheid kon communiceren. Deze echtverbintenis was het Verdrag van Maastricht dat in 1992 door de – toen twaalf – lidstaten gesloten werd. Hierbij werden de Europese Gemeenschappen en de Europese politieke samenwerking, Amor en Psyche, ondergebracht in één overkoepeld kader: de Europese Unie. Deze bestond uit drie pijlers: de eerste pijler werd gevormd door de vroe- gere Europese Gemeenschappen, nu in het enkelvoud de Europese Gemeenschap geheten; de

49 Mak, In Europa, 754. 50 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 58.

27 tweede pijler omvatte justitie en binnenlandse zaken; en de derde pijler nam het gemeen- schappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor zijn rekening. Aan deze pijlerstructuur, aan deze Griekse tempel en de erin vastgelegde bevoegdheidsdomeinen werd verder gesleuteld in het Verdrag van Amsterdam (1997) en in het Verdrag van Nice (2000).51 Met het Verdrag van Maastricht versterkte Europa in 1992 zijn internationale positie als ant- woord op de Val van de Berlijnse Muur en de implosie van het Oostblok. Vanaf nu verruim- den politieke aspiraties het aanvankelijk louter economische doel van de Europese Unie. Om de nationale regeringen niet tegen de borst te stoten was – en is nog steeds – het subsidiari- teitsbeginsel van cruciaal belang: opdat besluiten zo dicht als mogelijk bij de burgers zouden genomen worden, mag de Europese Unie slechts tussenbeide komen wanneer buiten kijf staat dat zij in staat is doeltreffender op te treden dan de lidstaten, de gemeenschappen of de ge- meenten zelf. Zaken die lokaal opgelost kunnen worden, moeten lokaal opgelost worden. Idem dito voor het nationale en het Europese vlak.52 Het Verdrag van Maastricht stelde ook nog het Europees burgerschap in en voerde de voor de economische en monetaire unie nodige verdragswijzigingen door. In zijn geheel beschouwd, was het Verdrag van Maastricht echter een complex, halfslachtig en zoutloos compromis tussen de voorstanders van een federaal Europa en de voorstanders van een Europa der Vader- landen. De eersten (onder andere België, Nederland, Duitsland en Luxemburg) wilden voor Europa autonome bevoegdheden op het vlak van buitenlandse en zelfs militaire aangelegen- heden, de laatsten (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk) ijverden ervoor de rol van Europa te beperken tot een gemeenschappelijke markt en aanverwante materies. Deze tweespalt zorgde ervoor dat de Europese burgers via het Europees Parlement weinig tot geen inspraak kregen en dat de belangrijkste beslissingen, als er al iets besloten werd, intergouvernementeel gebeurden (wat wil zeggen dat de nationale regeringen en hun leiders, die niet Europees maar nationaal verkozen waren, het voor het zeggen hadden).53 Ondertussen breidde de Europese Unie alsmaar verder uit. In 1995 bestond zij, door de toe- treding van Finland, Zweden en Oostenrijk datzelfde jaar, uit 15 lidstaten. Dit Europa van de 15 werd in 2004 na intense voorbereidingen een Europa van de 25: drie voormalige Sovjet- republieken (Estland, Letland en Litouwen), vier voormalige satellietstaten van de Sovjet- Unie (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië), één voormalige Joegoslavische republiek

51 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 37-44. 52 “Het subsidiariteitsbeginsel.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/lisbon_treaty/ai0017_nl.htm. 53 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 40.

28 (Slovenië) en twee eilanden in de Middellandse Zee (Cyprus en Malta) traden toe. Door Cyprus op te nemen, compliceerde de Europese Unie echter onbedoeld haar relatie met Turkije, aangezien in Cyprus tot op de dag van vandaag een ernstig conflict heerst tussen Turken en Grieken. In 2007 vervoegden Bulgarije en Roemenië, eveneens voormalige satellietstaten van de Sovjet-Unie, de Europese Unie en in 2013 werd het huidige aantal lid- staten bereikt met de toetreding van Kroatië, net als Slovenië een voormalige Joegoslavische republiek.54 Vandaag telt de Europese Unie meer dan 500 miljoen inwoners in 28 verschillende lidstaten.

1.2.5. De Europese Grondwet, het Verdrag van Lissabon en de eurocrisis

Na de millenniumwisseling vond men het de hoogste tijd eens goed na te denken over de finaliteit van de Europese integratie. In 2001 besloot de Europese Raad een conventie te organiseren die duidelijkheid moest scheppen over de toekomst van Europa. Deze conventie kwam van februari 2002 tot juli 2003 bijeen en resulteerde uiteindelijk in een ontwerpverdrag tot de instelling van een Europese Grondwet. Deze grondwet, die iets meer dan een jaar later ondertekend werd door de regeringsleiders en staatshoofden van de lidstaten, schafte de com- plexe pijlerstructuur die in het Verdrag van Maastricht vastgelegd was af, verklaarde alle bestaande verdragen nietig en fundeerde een nieuwe versie van de Europese Unie. De natio- nale parlementen kregen twee jaar tijd om deze Europese Grondwet te ratificeren (of goed te keuren), een procedure die in tien landen gekoppeld werd aan een volksreferendum.55 Mozes had echter te lang op de berg Sinaï vertoefd en bij zijn terugkomst vierde het volk feest rond een gouden kalf, in casu het rechtse extremisme van Geert Wilders en Jean-Marie Le Pen, beiden verantwoordelijk voor het apocalyptische beeld van de machteloze provincie Neder- land respectievelijk Frankrijk binnen de superstaat Europa. Inderhaast in elkaar geflanste spotjes met beelden van Auschwitz en Srebrenica konden het tij niet keren56 en de negatieve volksreferenda in Frankrijk en Nederland betekenden de doodsteek voor de Europese Grondwet. Gelukkig beschikte Mozes over enig doorzettingsvermogen en beklom hij voor een tweede keer de berg Sinaï. Het afgevoerde ontwerp van de Europese Grondwet recupereerde men met

54 Ibid., 53-55. 55 Ibid., 46-49. 56 “Referendum over EU-grondwet in Nederland,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europa- nu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.

29 minieme wijzigingen in het Verdrag van Lissabon, dat zo werd opgesteld dat de ratificatie ervan geen riskante volksreferenda vereiste.57 Het Verdrag van Lissabon, ondertekend in 2007, schafte de pijlerstructuur af en vestigde de Europese Unie zoals we die vandaag kennen. Haar precieze werking is het onderwerp van het volgende hoofdstuk. Met de eurocrisis kreeg de Europese Unie, na het falen van de Europese Grondwet, een twee- de mokerslag te verwerken. De kredietcrisis, die in 2007 in de Verenigde Staten begon door- dat mensen hun leningen niet meer konden afbetalen, zorgde voor de ineenstorting van de Amerikaanse vastgoedmarkt. Als een gevolg hiervan kregen banken over de hele wereld het moeilijk. Europa belandde hierdoor vanaf november 2008 in een recessie, de werkloosheid nam vooral onder jongeren in Zuid-Europese landen gestaag toe en een aantal banken, onder andere Northern Rock in het Verenigd Koninkrijk, Landsbanki in IJsland en Fortis in België en Nederland, moesten genationaliseerd worden om het hoofd boven water te kunnen houden. Dit zorgde ervoor dat de staatsschuld van heel wat lidstaten zorgwekkend steeg.58 De Europe- se Unie kondigde garanties af op spaartegoeden om de bevolking gerust te stellen, stimuleerde de banken en lanceerde een economisch herstelplan. Toen de economie zich langzamerhand terug oprichtte, ontstond er in Griekenland echter een nieuwe crisis: de eurocrisis. Door het aantreden van een nieuwe Griekse regering in 2009 kwam aan het licht dat de vorige regering jarenlang gelogen had over het nationale begrotingstekort en de staatsschuld, die beide enorm bleken te zijn. Eigenlijk waren de Grieken zo goed als failliet. De financiële markten verloren hun vertrouwen in de euro, waardoor de rente die landen op hun leningen moesten betalen, steeg. Landen met een zwakke economie en te hoge tekorten konden nog moeilijk geld lenen en moesten daarom financiële steun aanvragen, Griekenland op kop. De Europese Unie pro- beerde met kapitaalinjecties, steunpakketten en een tijdelijk noodfonds zo goed als mogelijk wat gebroken was te lijmen, maar bleek voortdurend achter de feiten aan te hollen.59 Na het opzetten van de economische en monetaire unie had men verzuimd de politieke unie verder uit te bouwen. Jarenlang had men zich gewenteld in de soevereiniteitsfictie dat alle lidstaten over hun eigen budgettaire en economische beleid vrijelijk konden beslissen en daar draagt men nu de gevolgen van.60 Kapitaalinjecties en steunpakketten pakken het probleem, het ontbreken van een politieke unie, niet bij de wortel aan. Een vergelijking tussen Griekenland

57 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 49. 58 “Economische crisis,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europa- nu.nl/id/vhrtcvh0wnip/economische_crisis. 59 Ibid. 60 Jürgen Habermas, Een toekomst voor Europa (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2013), 14.

30 en Californië, dat onder een veel hoger en problematischer deficit kreunt, maakt dit duidelijk: de Verenigde Staten zijn immers, in tegenstelling tot de Europese Unie, niet aan het wankelen, omdat de financiële markten weten dat er vanuit de Amerikaanse overheid, die borg staat, krachtdadig kan opgetreden worden.61 Dat is bij de Europese Unie niet het geval.

61 Robert Menasse, De Europese koerier. De woede van de burger en de vrede van Europa. Een prachtig en prikkelend pleidooi pro Europa (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2013), 41.

31 1.3. De vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie

Om zicht te krijgen op hoe de Europese Unie vandaag functioneert, worden in dit hoofdstuk haar vier belangrijkste instellingen kort overlopen. Eerst komt het Europees Parlement aan bod, daarna de Europese Commissie, vervolgens de Raad van de Europese Unie en tot slot de daarmee niet te verwarren Europese Raad. Dit overzicht is nodig om in het volgende grote deel van deze thesis na te kunnen gaan wat vandaag de problemen zijn van de Europese Unie. Algemeen kan men stellen dat de Europese Unie wel iets weg heeft van een tweekamerstelsel, waarbij het Parlement als Kamer, de Raad van de Europese Unie als Senaat en de Commissie als regering te beschouwen valt. Dat is echter buiten de Europese Raad gerekend, die de agenda van de Europese Unie in belangrijke mate en naarmate de tijd vordert ook steeds meer vorm geeft.

1.3.1. Het Europees Parlement

De zetel waar het Europees Parlement zijn maandelijkse plenaire zittingen houdt, de ronde toren van het Louise Weissgebouw in Straatsburg, kreeg bewust een onafgewerkt uitzicht mee. Die onvoltooidheid weerspiegelt enerzijds het continue werk dat het Europese integratie- project vereist en staat anderzijds symbool voor het openstaan van de Europese Unie voor toekomstige, vooral oostelijke lidstaten.62 Het gebouw roept door zijn specifieke vormgeving echter ook (onbedoeld) reminiscenties op aan De Toren van Babel, een schilderij dat Pieter Bruegel de Oude in de zestiende eeuw vervaardigde. Dieper ingaand op het gelijknamige Bijbelverhaal, wordt duidelijk hoe ambitieus de doelstellingen van het Europees Parlement zijn: waar de oudtestamentische, op wraak beluste God, bezorgd om zijn absolute alleenheer- schappij, verwarring en tweedracht stichtte onder een volk dat één enkele taal sprak en dat had besloten zijn schouders onder een gemeenschappelijk project te zetten, daar wil de Euro- pese Unie, meer specifiek het Europese Parlement, deze daad van God ongedaan maken en terug een dialoog op gang brengen tussen een significant deel van de zo deskundig door God verstrooide mensheid. Simultaanvertalingen zorgen er voor dat de alles lamleggende, tot twist en oorlog leidende spraakverwarring in het Europees Parlement ten einde loopt, terwijl onder- tussen eenieder zijn eigen taal, zijn eigen cultuur kan blijven behouden. En om te vermijden

62 “Louise Weissgebouw (LOW),” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europa- nu.nl/id/vh8ho89n4ttn/louise_weissgebouw_low.

32 dat we de hersenloze cellen van een over slechts één stem beschikkend orgaan worden, bevat het hart van de Straatsburgse Toren van Babel een Grieks amfitheater waar naar aloude tradi- tie gediscussieerd kan worden. Het Europees Parlement is stapsgewijs ontstaan uit de Gemeenschappelijke Vergadering die, vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw, de taak had de EGKS te controleren. Sinds 1979 worden de leden van het Europese Parlement, vandaag 751 in aantal, om de vijf jaar recht- streeks verkozen.63 De grote contradictie bij deze verkiezingen is echter dat deze niet Euro- pees, maar nationaal ingericht worden. De 28 lidstaten moeten elk zelf, volgens het door hun gehanteerde kiessysteem, in hun eigen natie een verkiezing organiseren en zo een (volgens de bevolkingsgrootte van het desbetreffende land) bepaald aantal vertegenwoordigers bij elkaar zien te sprokkelen. Kleine landen zoals Malta en Cyprus zijn, om toch enig recht van spreken te hebben, in het Europees Parlement proportioneel sterker vertegenwoordigd dan grote landen zoals Frankrijk en Duitsland: bij de eersten representeert één parlementslid minder dan 75 000 inwoners, terwijl bij de laatsten één parlementslid meer dan 800 000 kiezers vertegen- woordigt. De stem van een Maltees Euroburger weegt met andere woorden tot twaalf keer zwaarder door dan de stem van een Duits Euroburger.64 Doordat de electies voor het Europees Parlement nationaal ingericht worden, worden de burgers verplicht te stemmen voor nationale partijen, die echter op het Europees niveau van geen tel zijn. Eens verkozen, sluiten de euro- parlementariërs zich immers aaneen tot Europese fracties (zoals de Europese Volkspartij en de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten, fracties die relatief weinig bekend zijn bij het grote publiek). De Europese verkiezingen worden met andere woorden reeds decennia- lang beheerst door thema's en personen waar ze helemaal niet over gaan.65 Een bijkomend probleem is dat kandidaturen op de Europese lijst soms uitgedeeld worden als troostprijzen voor mensen die in de binnenlandse politiek mislukt zijn.66 De Voorzitter van het Europees Parlement wordt door de Europarlementariërs voor twee en een half jaar bij absolute meerderheid in een geheime stemming verkozen. Hij vertegenwoor- digt het Parlement naar buiten toe en in betrekkingen met de andere Europese instellingen.67 De huidige voorzitter, die op 1 juli 2014 voor een tweede ambtstermijn werd herverkozen, is de Duitser Martin Schulz.

63 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 91. 64 Klaas Debacker, “De Europese verkiezingen in cijfers,” De Standaard, 22 mei 2014, laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140522_009. 65 Habermas, Een toekomst voor Europa, 30. 66 Menasse, De Europese koerier, 93. 67 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 93.

33 De belangrijkste bevoegdheid van het Europees Parlement is het goedkeuren van de richtlij- nen, de verordeningen en de besluiten die van de Europese Commissie komen. Het Parlement is dus (samen met de Raad van de Europese Unie) de wetgevende macht. Initiatiefrecht, het recht om zelf wetsvoorstellen te doen, bezit het Parlement niet, maar wel kan het Parlement de wetten van de Europese Commissie amenderen. Het Parlement mag daarnaast over alle onder- werpen die de Europese Unie aanbelangen, vrijelijk beraadslagen en op basis daarvan aan- bevelingen of resoluties formuleren. Een andere belangrijke activiteit van het Parlement is het goedkeuren van de begroting. Ook beschikt het Parlement over een beperkte invloed op de vorming van de Europese Commissie, doordat het zijn fiat moet geven aan de benoeming van achtereenvolgens de Voorzitter van de Europese Commissie en zijn ploeg van Eurocommissa- rissen. Tot slot heeft het Parlement een controlerende bevoegdheid: het oefent politiek toe- zicht uit op de Europese Commissie en is dus gemachtigd om deze mondelinge en schrifte- lijke vragen te stellen.68 De geëngageerd europarlementariër kent drie beroepsactiviteiten: plenaire vergaderingen, commissievergaderingen en fractievergaderingen. Plenaire vergaderingen zijn verplicht voor iedereen en vinden één keer per maand plaats in Straatsburg, telkens van maandag tot donder- dagavond. Eventuele extra plenaire vergaderingen worden in Brussel belegd. Een twintigtal vaste commissies en een tweetal subcommissies, die elk over een eigen secretariaat beschik- ken, bereiden deze uit 751 leden bestaande plenaire vergadering inhoudelijk voor. Elk van deze parlementaire commissies bestaat uit 28 tot 86 leden, is in de mate van het mogelijke proportioneel samengesteld en heeft één specifiek domein onder zijn bevoegdheid (bijvoor- beeld internationale handel). Eén of twee keer per maand vergaderen zij in Brussel. Tot slot zijn er nog de fractievergaderingen, overlegmomenten tussen de leden van éénzelfde Europese fractie. Deze vinden eveneens in Brussel plaats en hebben, met het oog op de plenaire verga- deringen, de bedoeling het stemgedrag van de leden van eenzelfde fractie te harmoniëren.69

1.3.2. De Europese Commissie

De Europese Commissie is het uitvoerende orgaan van de Europese Unie, een soort van regering die echter niet uit ministers, maar uit eurocommissarissen bestaat. Historisch gezien

68 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 95-98. 69 “Het parlementaire leven in kleur,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europarl.europa.eu/news/nl/news-room/content/20140620STO50109/html/Het-parlementaire- leven-in-kleur.

34 groeide deze Commissie uit de Hoge Autoriteit van de EGKS, de onafhankelijke uitvoerende macht, de eerste echte supranationale instelling die indertijd de taak had de productie van kolen en staal te superviseren.70 De Voorzitter van de Europese Commissie (nu nog José Manuel Barroso, maar binnenkort de Luxemburger Jean-Claude Juncker) wordt gekozen door de Europese Raad, die bij zijn keuze rekening moet houden met de uitslag van de Europese Parlementsverkiezingen. Om aan zijn vijfjarige ambtstermijn te kunnen beginnen, moet de Voorzitter van de Europese Commissie ook nog het vertrouwen krijgen van het Parlement. Wanneer dat is gebeurd, stelt de Europese Raad, in overleg met de kersverse Voorzitter van de Europese Commissie, een lijst op van de te benoemen eurocommissarissen. In principe zijn de eurocommissarissen van de lidstaten onafhankelijke personen, maar hun aantal (28 en dus uit elke lidstaat één) is het bewijs dat de Europese Commissie intergouvernementeler (en dus minder supranationaal) is dan wordt voorgewend. De aanstelling van deze ploeg moet, net als de aanstelling van de Voorzitter van de Europese Commissie, goedgekeurd worden door het Parlement, dat doorheen de jaren de gewoonte heeft opgebouwd om voor elk van de kandidaat-eurocommissarissen, tijdens de parlementaire commissies, hoorzittingen te organiseren om te weten te komen welk vlees men in de kuip heeft. De politieke samenstelling van de Commissie weerspiegelt zo goed als mogelijk de uitslag van de Parlementsverkiezingen, hoewel de eurocommissarissen vooral op grond van hun bekwaamheid worden gekozen.71 De Europese Commissie is in principe onaf- hankelijk en de leden ervan mogen niet onder druk gezet worden van nationale regeringen. In het verleden zijn er een aantal sterke Europese Commissies geweest, bijvoorbeeld die onder het voorzitterschap van Jacques Delors (die van zowel Frankrijk als Duitsland een vrijbrief had ontvangen om de economische en monetaire unie uit te bouwen en daardoor heel wat werk kon verzetten). De laatste jaren heeft de Europese Raad echter doelbewust relatief zwakke Commissies benoemd, waardoor geklaagd wordt dat de Commissie weinig meer voorstelt dan een marionet in handen van de nationale regeringsleiders.72 In het Verdrag van Lissabon, zo analyseert Robert Menasse, werd de Europese Commissie teruggesnoeid tot het secretariaat van de natiestaten.73 De Europese Commissie beschikt over het initiatiefrecht en is dus gemachtigd wetsvoorstellen op tafel te leggen. Deze moeten dan later door zowel het Europese Parlement als door de Raad

70 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 117. 71 Ibid., 117-122. 72 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 113. 73 Menasse, De Europese koerier, 92.

35 van de Europese Unie goedgekeurd worden. Volgens Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt durft de Europese Commissie echter enkel en alleen een voorstel neer te legen als ze eerst de goedkeuring heeft gekregen van een aantal grote staten (in de praktijk meestal Frankrijk en Duitsland). Dat leidt tot de verdwijning van het initiatiefrecht, dat ondertussen de facto bij de Europese Raad is komen te liggen.74 De Europese Commissie heeft verder als taak te contro- leren of de Europese wetgeving juist wordt toegepast in de lidstaten. Wanneer dit niet het geval blijkt te zijn, kan de Commissie een procedure opstarten bij het Europese Hof van Justitie. Ook is de Commissie verantwoordelijk voor de begroting, die ze in samenspraak met de Europese Rekenkamer opstelt en beheert. Tot slot beschikt de Commissie over ruime uitvoeringsbevoegdheden.75 Uitwisselingsprogramma's zoals Erasmus, Socrates en Da Vinci worden bijvoorbeeld door haar gecoördineerd. De Europese Commissie wordt ondersteund door een uitgebreid ambtenarenapparaat: elk van de eurocommissarissen beschikt over een eigen kabinet en geeft leiding aan een directoraat- generaal (te vergelijken met een nationaal ministerieel departement) dat bestaat uit diverse administratieve eenheden.76 Het ambtenarenapparaat van de Europese Commissie vormt het hart van de Europese bureaucratie: hier bemoeit men zich met zaken zoals de dikte van fiets- banden, de samenstelling van een reep chocolade en de bereidingswijze van geitenkaas. Tot het voeren van grote politiek – een gezamenlijke defensie, een eenduidig buitenlands beleid – is de Europese Unie niet in staat, zo stelt de algemene perceptie, en om dit te compenseren groeit er op aansturen van de Brusselse technocraten in de inktzwarte krochten van de direc- toraten-generaals een overmaat aan regels op detailgebieden.77 Als men de teugels van de verbeelding helemaal laat vieren, komt men in de grijze, uit ambtelijke dossiers bestaande wereld van Kafka terecht. Labyrintische overheidsgebouwen, lange uren in stoffige wacht- kamers, bevelen die van het ongedefinieerde, als stoplap gebruikte hogerhand komen en die een ontzettende dosis zinloosheid met zich mee torsen, passeren algauw het geestesoog, terwijl regelneverij en procedurefouten de wereld hun kleur doen verliezen en af en toe het leven van een enkeling in het verderf storten. Robert Menasse, een Oostenrijkse schrijver en essayist, besloot op een dag naar Brussel te reizen om te controleren of het wijd verspreide beeld van een monsterlijk opgeblazen en vierkant draaiende bureaucratie wel degelijk van toepassing is op het ambtenarenapparaat van

74 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 114. 75 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 122-23. 76 Ibid., 123-124. 77 Mak, In Europa, 792.

36 de Europese Unie. Menasse viel daarbij van de ene verbazing in de andere en leerde de Europese Commissie en haar directoraat-generaals integendeel kennen als een open en trans- parante, uiterst slanke en zuinige instelling, bestaande uit meertalige, hooggekwalificeerde en verlichte ambtenaren die weliswaar elk geworteld zaten in hun eigen cultuur van herkomst, maar die zich hadden bevrijd van het irrationele van hun nationale identiteit.78

1.3.3. De Raad van de Europese unie (of: Raad van Ministers / Ministerraad / Raad)

De Raad van Europa, de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad zijn verwarrend genoeg drie verschillende organen. De Raad van Europa kwam reeds in het begin van dit deel even aan bod: het is de zelfstandige (en dus niet tot de Europese Unie behorende), in 1949 opgerichte internationale organisatie die als taak heeft in zijn lidstaten de democratie, de mensenrechten en de rechtstaat te bevorderen. De Raad van de Europese Unie (ook wel de Raad van Ministers, de Ministerraad of gewoonweg kortweg de Raad genoemd) is het onder- werp van dit subhoofdstuk, terwijl de Europese Raad (of Top) in het volgende subhoofdstuk zal worden besproken. De Raad van de Europese unie of Ministerraad is een intergouvernementele instelling en bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om namens zijn regering bindende afspraken te maken. De Raad komt, alhoewel ze één juridische entiteit vormt, bijeen in tien verschillende raadsformaties. Wanneer er iets moet worden beslist inzake landbouw, dan zullen de 28 ministers die landbouw onder hun bevoegdheid hebben elkaar treffen in de Raad Landbouw. Wanneer het onderwerp milieu op tafel ligt, dan scharen de 28 ministers van milieu zich hier rond in de Raad Milieu en ga zo maar door. De feitelijke samenstelling van de Raad van de Europese Unie hangt dus af van de agenda. Het voorzitterschap van die tien raadsformaties komt bij beurtrol toe aan de lidstaten.79 De Raad Buitenlandse Zaken vormt een uitzondering en wordt voorgezeten door de – even ademhalen – Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, die tegelijkertijd ook de Europees Commissaris is voor Externe Betrekkingen (vandaag is dit Catherine Ashton). Dat de Hoge Vertegenwoordiger zowel de Raad Buitenlandse Zaken voorzit als in de Europese Commissie zetelt, moet er voor zorgen dat de lidstaten wat betreft buitenlands beleid op één golflengte zitten en dat er een duidelijk aanspreekpunt is voor

78 Menasse, De Europese koerier, 25. 79 Dehullu, Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie, 106-110.

37 buitenlandse aangelegenheden.80 In de praktijk zitten niet-Europese regeringsleiders vandaag echter nog altijd te dobbelen als ze moeten beslissen tot wie ze hun vraag aan de Europese unie moeten richten. Amerika, dat is Obama. Rusland is Poetin. De Europese Unie daaren- tegen ... De Raad van de Europese Unie maakt, zoals hierboven reeds werd aangestipt, samen met het Europees Parlement de wetgevende macht uit van de Europese Unie en moet dus met andere woorden zijn goedkeuring geven aan elk wetsvoorstel dat van de Europese Commissie komt, evenals aan de door de Commissie opgestelde begroting. Vroeger werd er daarover met unani- miteit gestemd, maar de stapsgewijze uitbreiding van de Europese Unie maakte het bereiken van een consensus steeds moeilijker. Daarom wordt er vandaag (afhankelijk van het onder- werp) vooral met een gekwalificeerde meerderheid gestemd, wat wil zeggen dat elke lidstaat één stem heeft, die echter, naar gelang de grootte van de lidstaat, lichter of zwaarder door- weegt. Wanneer er een beslissing met gekwalificeerde meerderheid wordt aangenomen, dan wordt die automatisch gesteund door een meerderheid van de bevolking en door minstens de helft van de lidstaten. Naast zijn wetgevings- en begrotingsbevoegdheden zorgt de Raad van de Europese Unie ook nog voor de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten. Want de monetaire unie is dan misschien wel een feit, maar de economische unie nog lang niet en dat zorgt voor problemen. Dat de Raad elk jaar globale richtsnoeren opstelt, die dan bij de lidstaten worden neergelegd als aanbevelingen (investeer meer, schep arbeidsgelegenheid, dring uw begrotingstekort terug) is eigenlijk weinig meer dan een een doekje voor het bloe- den.81 De Raad van de Europese Unie wordt in zijn werkzaamheden bijgestaan door een Comité van Permanente Vertegenwoordigers, het Coreper genaamd (een afkorting van het Franse Comité des Représentants Permanents). Dit comité bestaat, zoals haar naam reeds aangeeft, uit perma- nente vertegenwoordigers van de lidstaten, een soort van ambassadeurs die vast in Brussel ge- vestigd zijn en daar de belangen van hun lidstaten behartigen. Zij bereiden de vergaderingen van de Raad voor en leggen de agenda vast. Wanneer men het binnen het Coreper over een punt eens geraakt, dan stelt de goedkeuring van dat punt in de Raad eigenlijk niet meer voor dan een formaliteit. Zo moeten de nationale ministers niet al te veel tijd aan Europa besteden. Voor zaken waarover geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de discussie echter wel doorgeschoven naar de Raad. Binnen het kader van het Coreper functioneren ook nog eens

80 Ibid., 109. 81 Ibid., 110-111.

38 een honderdvijftigtal comités en werkgroepen. Deze, het Coreper en de Raad worden admini- stratief ondersteund door een secretariaat-generaal.82

1.3.4. De Europese Raad (of: Europese Top)

De Europese Raad, niet te verwarren dus met de hierboven besproken Raad van de Europese Unie, dankt haar bestaan aan een bestuurlijke crisis die in 1965 ontstond door toedoen van de (op Europees vlak) eeuwige boosdoener Charles de Gaulle.83 De toenmalige voorzitter van de Europese Commissie, Walter Hallstein, was een groot voorstander van een federaal Europa en pleitte, in een discussie die draaide om de financiering van het gemeenschappelijk landbouw- beleid, voor een positieversterking van zowel het Europees Parlement als van de Europese Commissie (de twee supranationale instellingen van de toen nog niet gefuseerde Economische Gemeenschappen). Dit zou ten koste gaan van de invloed van de Raad van de Europese Unie, het orgaan dat in het vorige subhoofdstuk besproken werd en waarin de nationale ministers zetelen. Frankrijk zou in de Raad belangrijke beslissingen niet meer op eigen houtje kunnen tegenhouden, doordat er gestemd zou worden met een gekwalificeerde meerderheid in plaats van met unanimiteit. Dat was zeer tegen de zin van Charles de Gaulle die, zoals eerder aange- haald, een Europa der Vaderlanden prefereerde, een kader waarbinnen zijn Frankrijk fier kon schitteren. De oude generaal deinsde er dan ook niet voor terug het Europese integratieproject in een bestuurlijke crisis te storten door zeven maanden lang (van 30 juni 1965 tot 29 januari 1965) de Franse participatie aan de Raad van de Europese Unie op te schorten, een gebeur- tenis die als de legestoelcrisis geboekstaafd staat. De plooien werden gladgestreken met het Compromis van Luxemburg, waarin vastgesteld werd dat, wanneer er bij een beslissing voor één van de lidstaten een fundamenteel nationaal belang dreigt te worden geschonden, die beslissing dan niet met een gekwalificeerde meerderheid, maar met unanimiteit moet worden genomen. De lidstaten kregen met andere woorden een gemaskeerd vetorecht toebedeeld en de Gaulle slaagde in zijn opzet om het door hem gevreesde federale Europa voor onbepaalde tijd af te wenden.84 In die jaren kende de Europese Raad of Top een informeel begin doordat de verschillende

82 Ibid., 115-116. 83 “Europese Raad,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europa- nu.nl/id/vg9il2ssv4y1/europese_raad. 84 H.L. Wesseling, De man die nee zei. Charles de Gaulle 1870-1970 (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012), n.p.

39 regeringsleiders en staatshoofden de bijeenkomsten van hun ministers in de Raad van de Europese Unie aanvulden met onderlinge bijeenkomsten die aanvankelijk zo'n twee keer per jaar plaatsgrepen. Tijdens deze ontmoetingen zetten de regeringsleiders en staatshoofden van de lidstaten de grote lijnen uit van het te voeren beleid en zorgden er daarbij voor dat de supranationale instellingen (het Parlement en de Commissie) de nationale belangen van de lidstaten niet al te veel konden schaden. Doorheen de jaren trok de Europese Raad of Top alsmaar meer macht naar zich toe, terwijl die macht eigenlijk democratisch niet gelegitimeerd is: de regeringsleiders die de Europese Raad vormen zijn immers als lijsttrekkers van natio- nale partijen bij nationale verkiezingen gekozen en geen kiezer heeft zijn keuze afhankelijk gemaakt van de vraag wie van de nationale lijsttrekkers het best supranationale beslissingen kan nemen.85 De stapsgewijze en subtiele machtsgreep van de Europese Raad heeft er voor gezorgd dat, waar tot halverwege de jaren negentig de Commissie nog het voortouw nam bij het Europese integratieproces, het vandaag vooral de regeringsleiders en staatshoofden zijn die de toekomst van Europa bepalen. Heel veel hangt trouwens af van onderlinge persoonlijke relaties en vooral de Frans-Duitse tandem is van cruciaal belang. Deze neemt immers de historische beslissingen. In het manifest dat Daniel-Cohn Bendit en Guy Verhofstadt (in het Europees Parlement res- pectievelijk de co-fractievoorzitter van De Groenen/Europese Vrije Alliantie en de fractie- leider van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa) gezamenlijk schreven, wordt de volgende analyse gemaakt: vele natiestaten, Frankrijk op kop, proberen Europa te herleiden tot een intergouvernementele organisatie, bestuurd door de staatshoofden en rege- ringsleiders zelf. Met een Europees parlement als jaknikker en de Europese Commissie als secretariaat. Dat mondt uit in een Europees Directoire. De Franse president en de Duitse bondskanselier spreken niet voor Europa, maar voor hun eigen natie. Dat terwijl de kern van Europa niet de naties maar de burgers zijn. De EU is een supranationale en geen internatio- nale instelling. De Europese Commissie en het Europees Parlement vormen de hoogste instel- lingen, de Europese Raad, dit intergouvernementeel cenakel, is van een veel recentere da- tum.86 Cohn-Bendit en Verhofstadt staan in hun visie niet alleen: in de meeste boeken die over Europa handelen (bijvoorbeeld die van Jürgen Habermas en dat van Robert Menasse) is de Europese Raad kop van jut. Enkelen pleiten zelfs onomwonden voor de afschaffing van dit orgaan.

85 Menasse, De Europese koerier, 39. 86 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 53.

40 Hierboven werd reeds duidelijk dat de Europese Raad of top uit de 28 regeringsleiders en staatshoofden van de Europese Unie bestaat. Daarnaast mag ook de Voorzitter van de Euro- pese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlands Zaken en Veiligheidsbeleid de topvergaderingen (die minstens vier keer per jaar georganiseerd worden) bijwonen. Een vaste voorzitter (vandaag Herman Van Rompuy) leidt de top in goede banen en heeft de taak een consensus te bewerkstelligen. Doordat echter zowel het Europees Parlement, als de Europese Commissie, als de Europese Raad (om dan nog maar te zwijgen over de Hoge Vertegenwoordiger van de Raad van de Europese Unie) elk zijn eigen voorzitter heeft en de Europese Unie niet over één gezamenlijk uithangbord beschikt, maar meerdere om bevoegd- heden vechtende figuren naar voor schuift, zijn visie, efficiëntie en een krachtdadig beleid ver te zoeken.87

87 Menasse, De Europese koerier, 94.

41 42 DEEL II: NOODZAAK TOT DE CREATIE VAN EEN EUROPESE PUBLIEKE SFEER

43 44 2.1. Waarom het Europese integratieproject continueren?

Dit hoofdstuk probeert een antwoord te geven op de vraag waarom we het project van de Europese integratie moeten continueren. Vooreerst wordt het 'nooit meer oorlog'-argument geëvalueerd, dat de facto tot een confederatie van soevereine natiestaten heeft geleid. Een dergelijk Europa der Vaderlanden staat echter machteloos tegenover externe bedreigingen, zo blijkt uit een geschiedkundige excursie naar de Griekse poleis en de Russische grootvorsten- dommen. Ook wordt duidelijk dat de 'nooit meer oorlog'-fundering een wel erg eurocentrisch karakter bezit, terwijl vandaag de wezenlijke motieven voor verdere Europese integratie bui- ten de Europese Unie liggen. Indien men een positief, inspirerend en idealistisch verhaal wenst, kan men de Europese Unie beschouwen als een tussenstap naar een (voorlopig nog niet haalbare) wereldregering, als een instelling die de ambitie heeft én de democratie én het klas- sieke nationalisme op een hoger niveau te tillen. Een ietwat filosofischere passage, die het federale Europa voorstelt als misschien wel de laatst mogelijke utopie van dit continent, sluit het voorliggende hoofdstuk af.

2.1.1. Het Europa der Vaderlanden, de Griekse poleis en de Russische grootvorsten

Waarom het Europese integratieproject continueren? Het begin van deze verhandeling maakte duidelijk dat de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal aanvankelijk werd opgericht om een nieuwe, het continent verscheurende oorlog tussen Frankrijk en Duitsland te vermijden. Die opzet is succesvol gebleken: tussen de lidstaten van de Europese Unie, de plant die aan het EGKS-mosterdzaadje is ontschoten, heerst intussen reeds meer dan 60 jaar vrede. Wat niet wil zeggen dat Europa gedurende die periode een Elysium of Aards Paradijs was, integendeel: afscheidingsbewegingen zoals de IRA en de ETA maakten namelijk op bloedige wijze hun punt en boven de hoofden van de Europese regeringsleiders speelde zich tot 1989 de Koude Oorlog af. Los daarvan was en is het materieel onmogelijk maken van een, door een conflict tussen twee Europese natiestaten geïnitieerde wereldoorlog, nog steeds een stevig fundament voor het project van de Europese integratie. Dit fundament dreigt vandaag weliswaar enigs- zins ondergraven te worden door het gradueel verdwijnen van de beide wereldoorlogen uit het collectieve bewustzijn (een logisch gevolg van het als bladeren wisselende mensengeslacht), maar torst intussen toch maar mooi 28 staten die onderling hebben afgesproken geen oorlog meer met elkaar te zullen voeren en eventuele conflicten op een beschaafde manier aan tafel

45 uit te praten. In dat opzicht moet het 'nooit meer oorlog'-argument dan ook positief worden geëvalueerd. Een ten gronde verenigd Europa is door het 'nooit meer oorlog'-argument evenwel niet tot stand gebracht. De Europese Unie weerspiegelt nog steeds het Europa der Vaderlanden waar de Gaulle zo van droomde en is vandaag vooral een verzameling van fiere, zelfbewuste en onafhankelijke natiestaten, die elk hun zin doen binnen een te rudimentair Europees kader. Een federaal Europa is nog lang niet in zicht: de facto is de huidige Europese Unie een losse confederatie van soevereine natiestaten die er nog altijd moeite mee hebben hun krachten eensgezind te bundelen.88 In dat opzicht hebben de lidstaten van de Europese Unie wel iets weg van de Griekse poleis na de Peloponnesische Oorlog, of van de Russische grootvorsten- dommen in de twaalfde eeuw. Dat is vrij zorgwekkend, want uit de geschiedenis blijkt dat verzamelingen van al te zelfgenoegzame entiteiten er misschien wel in slagen om onderling min of meer de vrede te bewaren, maar niet over voldoende reactievermogen en draagkracht beschikken om op te treden tegen externe agressors. De Griekse poleis kunnen als voorbeeld gelden. Na de Peloponnesische Oorlog, die van 431 tot 404 v. Chr. woedde en die met recht een kleine Griekse wereldoorlog kan worden ge- noemd, kwamen Sparta en Athene, de elkaar naar het leven staande protagonisten van dit conflict, zo uitgeput uit de strijd tevoorschijn dat ze niets meer betekenden.89 In die zin voorafschaduwden deze stadstaten (die eveneens door twee totaal verschillende ideologieën werden geschraagd) het Frankrijk en het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog. De vergelijking is relevant omdat ook in Griekenland, na de horror van de Peloponnesische Oorlog, een paar mensen een integratieproces op gang probeerden te trekken: zij wilden de poleis (de Griekse pendanten van de huidige Europese natiestaten) dichter bij elkaar brengen om zo de pan-Helleense droom te concretiseren. Vooral Isocrates, een Atheens redenaar wiens vader een fluitenfabriek had geleid die onder de Peloponnesische Oorlog erg had geleden, zette zich in voor de Griekse eenmaking. Athene en Sparta moesten daarbij het voortouw nemen, zo klinkt het in zijn rond 380 v. Chr. geschreven (waarschijnlijk fictieve) feestrede Panegyricus.90 Het doel was om enerzijds, net zoals bij de Europese integratie, komaf te

88 Charles B. Blankart en Dennis C. Müller, “Bringing the European Union Closer to Its Citizens: Conclusions from the Conference,” in: A Constitution for the European Union, red. Charles B. Blankart en Dennis C. Müller (Massachusetts: MIT Press Books, 2004), 239-240. 89 F. G. Naerebout en H.W. Singor, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis (Amsterdam: Ambo, 2008) 181-182. 90 Isocrates, Panegyricus, vert. George Norlin, laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.01.0144%3Aspeech%3D4.

46 maken met het endemische onderlinge oorlogvoeren van de Griekse stadstaten, met de erf- vijandschap tussen Sparta en Athene, en anderzijds om de krachten te bundelen tegen de ge- zamenlijke vijand Perzië, de barbaarse grootmacht die reeds voor menig spannend moment had gezorgd en die misschien wel enigszins te vergelijken is met de Sovjet-dreiging die een herbewapening van West-Duitsland noodzakelijk maakte. Van de culturele eenheid die Isocrates vooropstelde, een Grieks humanisme dat de etnische en politieke verschillen moest overstijgen, kwam echter weinig in huis:91 de stadstaten bleven onderling verdeeld en merkten ondertussen niet dat de Macedoniërs de Sarissa introduceerden, een meer dan vijf meter lange lans die de Macedonische falanxen (gesloten infanterieformaties) beduidend meer slagkracht verleende dan de Griekse ooit hebben gehad. Philippus II, de koning van Macedonië, maakte handig gebruik van de onderlinge verdeeldheid van de Griekse poleis en wist, samen met zijn zoon Alexander de Grote, de stadstaten bij verrassing van hun zo geroemde vrijheid te bero- ven.92 Dat betekende het roemloze einde van de Griekse democratie. Wat er met de Griekse poleis gebeurde, is jammer genoeg geen alleenstaand geval. In het Igorlied, een Oudrussisch epos uit het einde van de twaalfde eeuw, de basis voor Aleksander Borodins opera Vorst Igor, leest men over de verdeeldheid van de Russische grootvorsten. In de twaalfde eeuw bestond het huidige Rusland nog uit een verzameling van een aantal groot- vorstendommen (zoals dat van Novgorod-Seversk, dat van Kiev en dat van Smolensk, om er drie te noemen). Elk van deze grootvorstendommen ageerde op eigen houtje en vond het niet nodig elkaar te raadplegen of om steun te vragen. De veldtocht die Vorst Igor ondernam tegen de Polovtsen, een nomadisch volk dat de Russische grenzen bedreigde, is het beste voorbeeld van de overdreven zelfingenomenheid die de Russische grootvorsten kenmerkte. Vorst Igors veldtocht was misschien succesrijk geweest indien hij de steun had gevraagd van de andere grootvorsten, maar nu hij alleen met zijn leger ten strijde trok, stond de uitkomst vooraf vast. De Polovtsen namen Vorst Igor gevangen en deze restte niets anders dan in zijn kerker smar- telijke taal uit te slaan.93 Zijn weeklacht valt vandaag nog altijd te horen in de tweede akte van Aleksander Borodins opera, waar Vorst Igors terneergeslagen, zware Russische baritontonen, gedragen door lange, even droefgeestige strijkersuithalen, culmineren in een smeekbede om vrijheid. Deze muziek is erg aangrijpend, zeker als men bedenkt dat Vorst Igors gevangen-

91 Danny Praet, Stijlvol overtuigen. Geschiedenis en systeem van de antieke rhetorica (Gent: Didactica Classica Gandensia, 2001, 72-73. 92 Naerebout, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis, 183-184. 93 Dmitrij Čiževskij, History of Russian Literature: From the Eleventh Century to the End of the Baroque (Den Haag: Verlag Walter de Gruyter & Co, 1971), 112-123.

47 schap en zijn mislukte veldtocht niets voorstelden in vergelijking met wat de Russische groot- vorsten een eeuw later overkwam. Toen vielen immers de Tataren binnen, een nog veel sterker volk dan de Polovtsen. Doordat de Russische grootvorsten nog altijd intern verdeeld waren, slaagden de Tataren er vrij gemakkelijk in grote stukken van de Russische ruimte te vero- veren. Van 1237 tot 1380 zwaaiden zij er de plak, waardoor de Russische cultuur gedurende een kleine 150 jaar (een periode die bekend staat als het Tatarenjuk) in een recessie werd gestort.94 Kiev, de geboorteplaats van de Russische cultuur en literatuur, werd daarbij met de grond gelijk gemaakt. Deze beide voorbeelden, de onderlinge verdeeldheid van de Griekse poleis en de Russische grootvorstendommen, zijn de beste argumenten tegen de Gaulles Europa der Vaderlanden, tegen een handhaven van het status quo, tegen 28 zelfgenoegzame natiestaten die – onderling in vrede – op hun lauweren rusten, totdat zij op een dag niet opgewassen blijken te zijn tegen een externe, onverwachts binnen vallende agressor. De Polovtsen namen in 1954 de gedaante aan van Algerijnse Onafhankelijkheidsstrijders: Frankrijk trok tegen hen ten oorlog en be- werkstelligde zo de ondergang van de eigen Vierde Franse Republiek.95 Vandaag hebben Alexander de Grote en de Tataren zich, zonder daarbij hun dreigend karakter te verliezen, gemetamorfoseerd tot veel abstractere dreigingen. Concreet kan men denken aan de klimaats- opwarming, het bijna overal ter wereld hoog tij vierend neoliberalisme, de almacht van de kredietbeoordelaars, de conflicten aan onze grenzen, de migratieproblematiek, het wanbeleid van de bankensector en de Aziatische opkopingswoede. Deze problemen kan men onmogelijk op het niveau van de natiestaat oplossen. Dat op halsstarrige wijze toch proberen – bijvoor- beeld door uit de monetaire unie te treden om zo de eigen munt terug te kunnen devalueren – is een herhaling van de weinig succesrijke veldtocht die Vorst Igor tegen de Polovtsen onder- nam en zou wel eens de exit van Europa uit de wereldgeschiedenis96 kunnen inluiden.

2.1.2. Naar een positieve motivering van het Europese integratieproject

Indien men de Europese Unie serieus neemt en men het project van de Europese integratie wil continueren, dan noodt men, voorbij het tot in den treure herhaalde 'nooit meer oorlog'-funda- ment (dat misschien wel de huidige confederatie kan schragen, maar geen toekomstige fede-

94 Ibid., 124-130. 95 Palmer, A history of Europe in the modern world, 903-906. 96 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 10.

48 ratie), nieuwe rechtvaardigingen van en nieuwe argumenten die pleiten voor een verdere een- making. Het oudmodische, al te belegen 'nooit meer oorlog'-argument richt immers de blik veel te veel naar binnen en is eigenlijk, zoals de Nederlandse filosoof Paul Scheffer stelt, een zware vorm van eurocentrisme.97 In pro-Europese betogen zou men dringend moeten beseffen dat het doemscenario van een eventuele ondergang van het Europese avondland al lang niet meer bestaat uit een nieuwe oorlog tussen Frankrijk en Duitsland. De Europese Unie grenst door haar uitbreiding intussen aan allerlei conflicthaarden: het pro-Russisch separatisme in Oekraïne, het Israëlisch-Pales- tijnse conflict, de Syrische burgeroorlog en de opmars van de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIS) zijn hiervan slechts enkele voorbeelden. Het recente neerstorten van Malaysia Airlines-vlucht MH17, een in Amsterdam opgestegen burgervliegtuig met 298 inzittenden aan boord (waaronder 211 Europeanen) dat boven Oekraïens grondgebied abusievelijk door een luchtdoelraket werd getroffen, maakt eens te meer duidelijk dat de conflicten aan onze gren- zen ons direct aanbelangen. Een krachtdadig beslissend Europa met een eigen interventie- macht had deze catastrofe misschien niet kunnen voorkomen, maar had alleszins wel, onmid- dellijk na het neerstorten van het vliegtuig, orde op zaken kunnen stellen en hulpverleners een veilige toegang tot het rampgebied kunnen garanderen. De 28 afzonderlijke legermachten van de lidstaten van de Europese Unie zijn tot weinig in staat, een gezamenlijke vredesmacht daarentegen kan niet mis te verstane signalen uitsturen naar wie het al te bont maakt en wie weet zelfs wapenstilstanden afdwingen. Ook kan een Europese vredesmacht hulp bieden bij grootschalige natuurrampen en humanitaire missies. Een hechtere Europese Unie zou orde op zaken kunnen stellen in de financieel-economische wereld: zij zou het losgebarsten geweld van de financiële markten kunnen beteugelen door strikte regels op te stellen waar banken zich aan moeten houden, door maximumlonen in te voeren, financiële transfers te belasten en ga zo maar door. Een, wat de grote lijnen betreft eenvormig Europees belastingstelsel zou de macht van de superrijken enigszins kunnen be- knotten, die nu, van zodra in de één of andere Europese lidstaat een linkse regering hun top- inkomens dreigt zwaarder te gaan belasten, emigreren om de belastingsdans te kunnen ont- springen. Verder kan Europa, om de klimaatsopwarming tegen te gaan, het voortouw nemen in de overschakeling naar een groenere economie. Een Green Deal, een volledige omschake-

97 Paul Scheffer, “Munt slaan uit de oorlog kan niet meer,” De Morgen, 14 januari 2012, laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1378950/2012/01/14/Munt-slaan-uit- de-oorlog-kan-niet-meer.dhtml.

49 ling naar groene energie en energie-efficiënte woningen als plan om de economie uit de slop te halen en het milieu te redden, zoals De Groenen in het Europees Parlement voorstellen, zou de klimaatverandering ten gronde aanpakken, heel wat nieuwe jobs creëeren en een reusachtig aantal andere voordelen opleveren. Stellen dat we de Europese Unie noden om de klimaatsveranderingen het hoofd te kunnen bieden, om het bijna overal ter wereld hoog tij vierend neoliberalisme te kunnen beteugelen, om de almacht van de kredietbeoordelaars te kunnen beknotten, om te kunnen verhinderen dat de conflicten aan onze grenzen escaleren, om de migratieproblematiek ten gronde te kunnen aanpakken, om een einde te kunnen te stellen aan het wanbeleid van de bankensector en om zich te kunnen weren tegen de Aziatische en Amerikaanse cultuurimport, zorgt echter nog altijd niet voor een positief verhaal. Net zoals het 'nooit meer oorlog'-argument enkel door angst regeert (getuige hiervan zijn de al eerder aangehaalde spotjes met beelden van Ausch- witz en Srebrenica die werden uitgezonden door de Nederlandse staatstelevisie om het draag- vlak voor de Europese Grondwet bij de bevolking net voor het volksreferendum in 2005 te vergroten98), hebben ook de bovenstaande argumenten vooral de bedoeling mensen bang te maken, opdat ze hun toevlucht zouden zoeken bij de Europese Unie. Vandaag, bijna 70 jaar na de Tweede Wereldoorlog, noden we echter een positief verhaal dat de burgers van de Europese Unie terug kan inspireren en warm maken. Dat positief verhaal bestaat misschien wel uit het op een hoger niveau proberen tillen van zowel de democratie als het klassieke nationalisme, met andere woorden uit het tot stand brengen van een democra- tisch gelegitimeerde, supranationale instelling die de eigentijdse problemen ten gronde kan aanpakken en – wie weet – zelfs een tussenstap kan zijn naar een voorlopig nog niet haalbare wereldregering. In het volgend subhoofdstuk wordt besproken hoe de Europese Unie de de- mocratie op een hoger niveau kan tillen; het daaropvolgende subhoofdstuk thematiseert het nationalisme en de wijze waarop Europa dit nationalisme kan verheffen tot supranationalisme.

2.1.3. Het op een hoger niveau tillen van de democratie

Een betoog over het wezen van de democratie vangt noodzakelijkerwijs aan in de Griekse stadstaat Athene, waar in de vijfde eeuw v. Chr. een buitengewoon staatkundig experiment werd ondernomen. In onze stad berust de macht niet bij weinigen maar bij velen en daarom

98 “Referendum over EU-grondwet in Nederland,” laatst geraadpleegd op 29 juli 2014, http://www.europa- nu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.

50 wordt onze bestuursvorm 'democratie' genoemd, zo klinkt het uit de mond van Pericles, de Atheense staatsman die zijn polis een gouden eeuw bezorgde. Hier houdt men zich niet alleen bezig met zijn eigen belangen, maar tegelijkertijd ook met het bestuur van zijn stad. Zelfs mensen die zich vooral bezighouden met zaken, zijn ook volledig op de hoogte van de politiek. Daarin verschillen we van andere mensen. Als iemand geen enkele belangstelling heeft voor de publieke zaak, zeggen we niet: “hij is een rustige burger”, maar: “hij is een nietsnut”. We beslissen zelf over zaken van algemeen belang en anders denken we er in elk geval goed over na. Wij denken niet dat discussies schadelijk zijn voor ons handelen, maar dat het juist scha- delijk is als we niet eerst overleggen en ons op de hoogte stellen van de feiten voor we tot handelen overgaan.99 Deze regels vormen mede het bewijs voor het feit dat Athene in de vijfde eeuw v. Chr. een directe democratie kende, waarbij burgers, zonder de tussenkomst van vertegenwoordigers, in een volksvergadering, zelf wetsvoorstellen konden indienen en erover stemmen. De directe democratie in Athene had echter heel wat tegenstanders. De belangrijkste daarvan was Plato, die in zijn Politeia stelde dat zowel de oligarchie, de timocratie als de aristocratie betere bestuursvormen zijn dan de democratie. De ideale staat volgens Plato is de staat die niet door het volk, maar door een superieur ras van machthebbers, stuk voor stuk wijze filo- sofen, wordt geleid.100 Karl Popper ging hier niet mee akkoord en rekende op overtuigende wijze met Plato af in zijn, tijdens de Tweede Wereldoorlog geschreven boek De open samen- leving en haar vijanden. Volgens Popper propageert Plato in zijn Politeia een gesloten (en dus totalitaire) staat, behandelt hij de burgers als menselijk vee dat een leider behoeft en komt hij uiteindelijk op de proppen met zichzelf, de filosoof, als ideale leidsman.101 Dat terwijl de grote filosoof ondertussen niet zag hoe de prille Atheense democratie onder Pericles een ware revolutie ontketende door de open samenleving te initiëren, een samenleving waarin geen eeuwige waarheden worden aangehangen, waar tegenideeën kunnen ontstaan en er dus ruimte is voor falsificatie. De overgang van een gesloten naar een open samenleving beschouwt Popper als één van de meest verstrekkende revoluties die de mensheid ooit heeft gekend. Die revolutie staat echter (zo analyseert Popper vlak na de Tweede Wereldoorlog) nog altijd in haar kinderschoenen.102

99 Thucydides, De Peloponnesische Oorlog, vert. Wolther Kassies (Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2013), 193-195. 100 Plato, Verzameld Werk II. Het Bestel, vert. Hans Warren (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012), 335. 101 Popper, De open samenleving en haar vijanden, 9. 102 Ibid., 207.

51 Een andere contemporaine criticaster van de Atheense directe democratie was Herodotos, een geschiedschrijver die in zijn Historiën de Perzische zegsman Megazybos het volgende laat opmerken: je vergist je deerlijk wanneer je beslist de macht aan het volk te geven. Niets is zo grillig als juist de inerte massa. Het is toch werkelijk absurd om je eerst van de machtswellust van de alleenheerser te bevrijden en vervolgens het slachtoffer te worden van de willekeur van het ordeloze gepeupel! Als de alleenheerser iets doet, doet hij het tenminste nog met overleg, maar het volk kan zelfs niet nadenken! Hoe zou het ook? Het heeft dat nooit geleerd en het heeft uit zichzelf geen idee van wat passend en geschikt is. Zonder enig benul stort het zich plompverloren op de staatszaken, gelijk een rivier in de winter.103 Dit citaat herinnert aan de anti-democratische betogen van Friedrich Nietzsche, aan Goethes verzuchting dat alles wat groot is en over verstand beschikt, in de minderheid is104 en aan Churchills beklag dat het best mogelijke argument tegen de democratie een vijf minuten durend gesprek is met de gemiddel- de kiezer. De directe democratie die de Atheners kenden, werd tijdens de Verlichting ingeruild voor de indirecte of representatieve democratie, in dewelke het volk niet zelf de politieke besluiten neemt, maar een aantal vertegenwoordigers aanduidt die – in naam van het volk – de wetten maakt en goedkeurt. Deze vorm van democratie is beter geschikt voor een groot electoraat, vereist minder organisatiewerk en zorgt ervoor dat besluiten met meer kennis van zaken kunnen genomen worden, aangezien de vertegenwoordigers van politiek hun beroep maken. Deze voordelen hebben er toe geleid dat de meeste westerse staten vandaag representatieve democratieën zijn. Toch vallen er ook tegen de representatieve democratie heel wat bezwaren aan te voeren. De Duits-Italiaanse socioloog Robert Michels stelt bijvoorbeeld in zijn in 1911 verschenen boek Political Parties dat representatieve democratieën van nature de neiging vertonen om particratisch te worden (Michels noemt dit de 'IJzeren wet van de oligarchie').105 Particratie is een vorm van oligarchie, waarbij de macht in handen is van de politieke partijen waartoe de vertegenwoordigers behoren. De partijvoorzitter en het partijbureau wegen met andere woorden zwaarder door dan de macht van de verkozenen. Ook Jürgen Habermas heeft heel wat kritiek op de representatieve democratie. Volgens hem moeten politieke partijen dringend beseffen dat democratische verkiezingen geen enquêtes

103 Herodotos, Historiën. Het verslag van mijn onderzoek, vert. Hein L. van Dolen (Nijmegen: SUN, 2007), 239. 104 Johann Peter Eckermann, Gesprekken met Goethe, vert. Gerda Meijerink (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1991), 287. 105 Mitchell Cohen en Nicole Fermon, red., Princeton Readings in Political Thought (Princeton: Princeton University Press, 1996), 524-529.

52 zijn, maar het resultaat van publieke wilsvorming waarbij argumenten in het geding zijn.106 Jürgen Habermas is noch voor de directe noch voor de representatieve democratie gewonnen: hij stelt dat we vandaag nood hebben aan een deliberatieve democratie. De deliberatieve democratie, voor het eerst vermeld in een in 1981 verschenen artikel van Joseph Bessette,107 is een vorm van democratie waarbij niet het stemmen, maar informatievergaring, overleg en het uitwisselen van argumenten centraal staan. Aan het stemhokje moet er met andere woorden een debat voorafgaan.108 Een discussie over de democratie mag niet al te theoretisch worden. Ook moet men realistisch blijven: dat het gros van de mensheid zich maar matig voor politiek interesseert, is namelijk een vaststaand feit en het heeft geen zin zich te verliezen in al te idealistische projecten zoals open volksvergaderingen en dergelijke. Habermas' ideeën over de deliberatieve democratie zijn waardevol, maar dienen op de grond te worden gezet. Doorgewinterde politici zoals Cohn-Bendit en Verhofstadt slagen daarin. Zij volgen Habermas in zijn stelling dat het niet de stem zelf is die het hart van de democratie vormt, maar het debat dat aan de stem voorafgaat. Goede politici zijn volgens Cohn-Bendit en Verhofstadt mensen met een idee, met een visie, met een project dat de samenleving ten positieve kan veranderen.109 Zulke mensen verenigen heel wat kennis in zich, slagen er in steeds de grote lijnen voor ogen te houden en komen met concrete plannen aanzetten. Het is onnodig te vermelden dat dergelijke mensen uiterst schaars gezaaid zijn: de premisse die de directe democratie schraagt, dat elke mens een goede politi- cus is, moet dan ook naar de prullenmand worden verwezen. Goede politici mogen enerzijds niet verdrinken in de massa en kunnen aan de andere kant ook niet, zonder het volk te raad- plegen, alles op eigen houtje beslissen. Cohn-Bendit en Verhofstadt, die terug willen inzetten op de intelligentie van de samenleving, beweren dat het de plicht is van goede politici de be- volking mee te nemen in hun gedachtegangen en ze te overtuigen van hun visie, van hun idee, van hun project.110 Dat komt beide partijen ten goede: politici worden, door alles te moeten uitleggen, gedwongen een duidelijk standpunt in te nemen en kunnen in een dialoog met de burgers hun project op punt stellen, terwijl de burgers niet als vee behandeld worden en hun stem de culminatie wordt van een ten gronde gevoerd debat. 106 Habermas, Een toekomst voor Europa, 63. 107 Joseph Bessette, “Deliberative Democracy: The Majority Principle in Republican Government,” in: How Democratic is the Constitution?, red. Robert Goldwin en William Shambra (Washington: American Enterprise Institute, 1981). 108 Erik O. Eriksen en Jarle Weigård, Understanding Habermas: communicating action and deliberative democracy (Londen: Continuum, 2003), 111-127. 109 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 88. 110 Ibid., 151.

53 Terug naar Europa: in het vorige subhoofdstuk werd aangehaald dat een positieve motivering van het Europese integratieproject mogelijk is door de Europese Unie beschouwen als een instelling die de ambitie heeft én de democratie én het klassieke nationalisme op een hoger niveau te tillen. Het pad dat de democratie tot hiertoe heeft afgelegd is indrukwekkend, maar kan nog verder vervolgd worden. De Europese unie zou zich een soort van deliberatieve democratie kunnen aanmeten, waarbij visionaire politici legitimiteit verwerven door met de burgers in dialoog te gaan, hen mee te nemen in hun gedachtegangen, hen de zin van het Eu- ropese integratieproject uit te leggen en ga zo maar door. Op die manier raken we terug aan het hart van de democratie, voelen de burgers zich betrokken, kunnen ze, na krachtige debat- ten gevoerd te hebben met politici, op een gemotiveerde wijze hun stem uitbrengen en wordt de Europese Unie eindelijk voldoende democratisch gelegitimeerd.

2.1.4. Te rijp voor nationalisme, te groen voor mondialisme: Europa als tussenstap

Het nationalisme kende aan het einde van de achttiende eeuw een theoretische aanvang in de geschriften van Johann Gottfried von Herder, een Duits dichter, filosoof en theoloog, die de wereld verblijdde met de gedachte dat alle volkeren op aarde een unieke en onherhaalbare identiteit hebben, die haar uitdrukking vindt in de zogenaamde Volksgeist.111 Een paar decen- nia later kreeg het nationalisme (dat tot dan toe vooral een preromantische, artistiek-filoso- fische aangelegenheid was geweest) politiek bewustzijn als een tegenreactie op het door Na- poleon uitgedragen universalisme, in concreto, de Code Napoléon, één gezamenlijk wetboek dat 'le petit caporal' verspreidde onder alle door hem onder de knoet gehouden volkeren.112 In de negentiende eeuw vierde men de hoogtedagen van het nationalisme, dat toen een uiterst be- langrijke bijdrage leverde aan zowel de eenmaking van Italië als aan de eenmaking van Duits- land, dat er in slaagde om de traditionele kloof tussen het volk en haar machthebbers min of meer te overbruggen (nooit eerder hadden leiders en geleiden immers het gevoel gehad de be- lichaming te zijn van één den dezelfde Volksgeist) en dat, strevend naar een erkenning van de verschillende Europese volksaarden, voor heel wat prachtige kunstwerken zorgde – men den- ke aan de opera's van Wagner en Verdi. Tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog liep het met het nationalisme echter grondig mis: gesteund door het sociaal darwinisme, achtte men het eigen volk superieur aan andere volkeren (een these die bij Herder zelf niet terug te vinden

111 Palmer, A history of Europe in the modern world, 433-434. 112 Ibid., 409-410.

54 is113) en beschouwde men dit als een vrijbrief voor schaamteloos imperialisme en massale ge- nociden. Vandaag is het nationalisme ondertussen tot een anachronisme verworden: de leuze één volk, één staat leidt in Europa niet meer tot eenmaking (zoals in de negentiende eeuw in Duitsland en in Italië het geval was), maar veeleer tot fragmentatie. Die versplintering staat haaks op het systemisch aaneengroeien van de wereldmaatschappij waarin onomkeerbaar gemondialiseerde markten intussen een feit zijn.114 De wereld telt momenteel 139 nationale staten, maar als men alle nationalisten hun zin zou moeten geven, dan zouden er, volgens etnologen, een kleine 5000 natiestaten moeten opgericht worden.115 Bovendien zouden er massale volksdeportaties moeten plaatsvinden, want vaak leven verschillende volkeren op eenzelfde grondgebied kris- kras door elkaar: Joegoslavië was hiervan het beste voorbeeld. Het staat buiten kijf dat de versplintering van de huidige Europese lidstaten in een batterij onafhankelijke en euroscep- tische ministaatjes het continent meer kwaad dan goed zou doen, zeker als deze ministaatjes ook nog eens uit de Schengenzone wensen te stappen om een eigen migratiebeleid te voeren, zoals de meest extreme nationalisten dromen. Het is immers een illusie om te denken dat op die wijze geconcipieerde ministaten er zouden in slagen om via een isolationistisch parcours elk hun eigen nationale identiteit te bewaren. De regio biedt geen enkele bijkomende bescher- ming, zo klinkt het bij Daniel Cohn-Bendit en Guy Verhofstadt, het is zelfs exact het omge- keerde. Want als een staat al niet tegen de globalisering is opgewassen, hoe zou een miniregio dat dan wel kunnen zijn?116 Tegenover het nationalisme bevindt zich het universalisme, of om de zaken een klein beetje bescheidener te houden, het mondialisme. Het wereldburger-zijn is echter geen eenvoudige opgave, dat beseft men waneer men zich tegenover een groep Navajo-indianen geplaatst ziet, wiens taal zo onbegrijpelijk is dat de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog er beroep op deden om een voor de Japanners onleesbare codetaal op te stellen. Deze werd, door de voor ons totaal onbekende mechanismen via dewelke de Navajo-taal werkt, nooit gekraakt. De gebruiken van de Navajo-indianen zijn al decennialang het voorwerp van onderzoek en blijven verbazen. Deze en andere culturen maken duidelijk dat het wereldburgerschap geen eenvoudige opdracht is. Vele intellectuelen en politici, zoals de al eerde geciteerde Daniel Cohn-Bendit, Guy Verhofstadt en Jürgen Habermas, zijn de overtuiging toegedaan dat we

113 Ibid., 433-434. 114 Habermas, Een toekomst voor Europa, 93. 115 Cohn-Bendit en Verhofstadt, Voor Europa!, 38. 116 Ibid., 148.

55 inmiddels te rijp zijn voor het nationalisme (een ideologie die haar diensten in de negentiende eeuw onbetwistbaar bewezen heeft) maar dat tegelijkertijd onze schouders nog te frêle zijn om het wereldburgerschap te kunnen torsen. Een tussenstadium is nodig en de toekomst ligt dan ook in het tot stand brengen van supranationale maatschappelijke instellingen die een heel werelddeel omvatten. Die supranationale instellingen kunnen – in tegenstelling tot onafhanke- lijke ministaatjes, die wegens hun schaal elke slagkracht missen – intens met elkaar samen- werkende regio's bescherming bieden tegen de negatieve facetten van de globalisering. De Europese Unie is het lichtende voorbeeld van zo'n supranationale instelling, de fakkel die ook andere continenten tot regionale samenwerking aanzet en inspireert.117 Dat zijn niet enkel mooie woorden: organisaties als de ASEAN (Association of South East Asian Nations), de Zuid-Amerikaanse MERCOSUR (Mercado Común del Sur) en de Afrikaanse Unie laven zich wel degelijk aan de verwezenlijkingen van de Europese Unie en ambiëren het volgen van een- zelfde traject.118 Isocrates, de al eerder aan bod gekomen Griekse redenaar, stelde lang geleden dat de leerlin- gen van Athene in zekere zin de leraren van de mensheid zijn geworden. Vandaag kan Europa in de voetsporen van Athene treden door op haar beurt de wereld te leren hoe men supranatio- nale, democratisch gelegitimeerde instellingen kan oprichten die, gedragen door het volk, in staat zijn om de precaire balans tussen eenheid en verscheidenheid zorgvuldig te bewaren, om bescherming te bieden aan intens met elkaar samenwerkende regio's tegen de negatieve facet- ten van de globalisering en om naar buiten toe eensgezind en krachtdadig te kunnen optreden.

2.1.5. Een filosofische dimensie: het verenigd Europa als de laatst mogelijke utopie

Het wordt tijd, dat de mens zijn doel kiest. Het wordt tijd, dat de mens de kiem van zijn hoog- ste verwachting plant. Nog is zijn grond daarvoor rijk genoeg. Maar eenmaal zal deze grond arm en murw zijn en geen hoge boom zal meer uit hem kunnen opgroeien. Wee! De tijd komt, waarin de mens de pijl van zijn verlangen niet meer over de mensen uitschiet en de pees van zijn boog verleerd heeft te gonzen! Ik zeg u: men moet nog chaos in zich hebben om een dansende ster te kunnen voorbrengen. Ik zeg u: chaos is nog in u.119 Zo profeteert Nietzsches Zarathoestra, alvorens hij voor het verzamelde volk een beeld schetst van de laatste mens, een

117 Ibid., 34. 118 Mak, In Europa, 787. 119 Friedrich Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand, vert. H. Marsman (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2010), 30.

56 mensengeslacht dat het geluk heeft gevonden en niet meer in staat is om scheppend boven zichzelf uit te stijgen, een mensengeslacht dat met zijn doel samenvalt en in weerwil van elk faustiaans streven bij het ogenblik verwijlen wil. Men is knap en weet alles, wat gebeurd is: zo komt aan het spotten geen eind. Men twist, maar men verzoent zich snel – anders bederft het de maag. Men heeft zijn pretje voor de dag en zijn pretje voor de nacht; maar men eert de gezondheid. 'Wij hebben het geluk ontdekt' – zeggen de laatste mensen en knipogen.120 Slavoj Žižek, een Sloveens socioloog, filosoof en cultuurcriticus, stelt in zijn in 2008 ver- schenen boek Geweld dat wij in het westen de laatste mensen zijn geworden: we gaan op in stupide dagelijkse pleziertjes en vinden het uiterst moeilijk om zelfs maar een voorstelling te hebben van een publieke of universele zaak waarvoor men zijn leven zou geven.121 Verderop in zijn boek haalt Žižek het door Alain Badiou ontwikkelde concept van futloze werelden (monde atone) aan, die de tussenkomst van een Meester-Betekenaar missen die aan de ver- warrende veelheid van de werkelijkheid een betekenisvolle orde oplegt (Churchill, de Britse premier tijdens de Tweede Wereldoorlog, diegene die uiteindelijk, na alle pro- en contra- argumenten doorgenomen te hebben, besliste om aan te vallen, is een voorbeeld van zo'n Meester-Betekenaar). De westerse wereld analyserend, concludeert Žižek het volgende: een grondtrek van onze postmoderne wereld is dat zij de macht van de ordenende Meester-Bete- kenaar terzijde probeert te schuiven: de complexiteit van de wereld moet onvoorwaardelijk geaffirmeerd worden. Elke Meester-Betekenaar die daaraan enige orde hoort op te leggen zal gedeconstrueerd, verdreven worden: de moderne verdediging van de complexiteit van de wereld is in feite niets anders dan een veralgemeend verlangen naar futloosheid.122 Dit alles schetst geen mooi beeld van de westerse conditie, maar is jammer genoeg maar al te herkenbaar. Op het Europese continent, dat zo vreselijk geteisterd werd door totalitaire en moordende utopieën, is er een einde gekomen aan de grote verhalen, zo stelt ook de Franse postmodernist Jean François Lyotard.123 De politieke en filosofische métarécits die de maat- schappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen traditioneel hebben gestuurd en gelegiti- meerd, slagen er vandaag niet meer in mensen te enthousiasmeren. In de plaats van de grote verhalen zijn er tal van kleine verhalen gekomen zonder universele reikwijdte, namelijk de eigen, erg vrijblijvende leefruimten en wereldbeelden die men elk afzonderlijk bricoleert uit

120 Ibid., 31. 121 Slavoj Žižek, Geweld. Zes zijdelingse bespiegelingen, vert. Ineke van der Burg (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2009), 33. 122 Ibid., 38-39. 123 Sven Vitse, “Het postmodernisme en de crisis van links. Dertig jaar na La Condition Postmoderne,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014, http://www.streventijdschrift.be/artikels/09/vitsepostmodernisme.htm.

57 de radicale veelheid van overtuigingen en verbeeldingen die ter beschikking staan. Een inter- culturele en interreligieuze chronotoop is daarvan het resultaat.124 Of negatiever gesteld: de laatste mens, het apathische schepsel dat Nietzsche zo vreesde, geeft vandaag overal in Europa de toon aan. Er is echter nog een uitweg, een laatst mogelijk groot verhaal, een laatst mogelijke utopie. De Europeanen zijn immers, tijdens de koloniale periode, verwikkeld in het avontuur van de moderne politieke antropologie, als eersten op de diepzinnige gedachte ge- komen dat in alle beschavingen verschillende aspecten en dialecten van één en dezelfde soort tot uiting komen, dat er met andere woorden een bepaalde eenheid in de verscheidenheid verstopt zit.125 De laatst mogelijke utopie in Europa is in eerste instantie, het erkennen van de verscheidenheid die dit continent, bij uitbreiding de wereld, kenmerkt en in tweede instantie, het garanderen van deze (door de globalisering ernstig bedreigde) verscheidenheid via een supranationale, democratisch gelegitimeerde instelling, de Europese Unie, die als opstap moet dienen naar een voorlopig nog niet haalbare wereldregering. Men mag zich echter niet bezondigen aan teleologie, aan doelgericht, finaal denken, zoals Hegel en Marx deden. De Europese Unie, noch de wereldregering vormen de uiteindelijke zin van de geschiedenis. De geschiedenis heeft eenvoudigweg geen zin. Maar dat betekent niet, zo stelt Karl Popper, dat we niets anders kunnen doen dan verslagen naar de geschiedenis van de politieke macht zitten staren, of dat we die als een gruwelijke grap moeten beschou- wen. We kunnen haar namelijk interpreteren met een blik op de machtsproblemen waarvoor we tijdens ons leven een oplossing proberen te vinden. We kunnen de geschiedenis van de machtspolitiek interpreteren vanuit het standpunt van onze strijd voor de open samenleving, voor een samenleving waarin rede, rechtvaardigheid, vrijheid en onze strijd tegen de interna- tionale misdaad voorop staan, voor een samenleving die zowel de democratie als het klassie- ke nationalisme op een hoger niveau tilt. De geschiedenis heeft geen doel, maar we kunnen haar wel onze doelen opleggen en hoewel de geschiedenis geen zin heeft, kunnen we die zin er wel aan geven.126

124 Freddy Decreus, Ritueel theater of de droom over onze verloren oorsprong (Gent: Academia Press, 2010), 1. 125 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 13-14. 126 Karl Popper, De open samenleving en haar vijanden, vert. Hessel Daalder en Steven Van Luchene (Rotterdam: Lemniscaat, 2009), 527-528.

58 2.2. De drie problemen van de huidige Europese Unie

De Europese Unie kent vandaag drie belangrijke problemen: om te beginnen gaapt er een veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek, ook is er een democratisch deficit en tot slot kan men de Europese Raad, het orgaan waarin de belangrijkste beslissingen worden genomen, beschuldigen van een gebrek aan visie, waardoor men voortdurend achter de feiten aanholt. Deze drie problemen worden in dit hoofdstuk in evenveel afzonderlijke subhoofdstukken besproken.

2.2.1. De veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek

De Europese Unie leeft als thema niet echt onder de mensen. De gemiddelde Europeaan zal zich wel iets kunnen voorstellen bij het achterwerk van Pippa Middleton en bij de nipplegate van Janet Jackson, maar blijft het antwoord schuldig op de vraag hoe de twee grootste fracties van het Europees Parlement heten. De kloof die gaapt tussen de Europese Unie en haar bur- gers is immens: alhoewel nieuwskijkers op regelmatige basis beelden zien voorbijflitsen van Merkel en Hollande die elkaar op de één of andere Europese Top de hand schudden, zijn er weinigen die de werking van de vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie ten gronde kunnen vatten. Belgen weten dat de belangrijkste actoren van hun federale overheid de kamer, de senaat en een door de premier geleide regering zijn. Vaak kunnen Belgen ook nog eens de namen van hun belangrijkste ministers en staatssecretarissen opnoemen: men maakt zich soms zorgen over de zwaarlijvigheid van de veel te hard werkende Maggie De Block, men heeft het over de kostelijke uitstapjes van Pieter De Crem en men zou ernstig schrikken wanneer Elio Di Rupo op een dag met een das zou komen aanzetten. Over Europa raakt men daarentegen gauw uitgepraat: de acteurs van het Europese theaterstuk zijn ongekend, bijge- volg ook onbemind en slechts enkelen begrijpen het uiterst schimmige, schijnbaar weinig interessante verhaal dat deze toneelspelers op de planken proberen te brengen. Sinds 1973 voert de Europese Commissie op regelmatige basis peilingen uit die de publieke opinie in de lidstaten proberen in kaart te brengen. Tweemaal per jaar publiceert men de resul- taten hiervan onder de naam Eurobarometer: de meest recente peiling werd in juli 2014 uitge- geven.127 Uit deze Eurobarometer, die net na de Europese parlementsverkiezingen werd afge- 127 “Standard Eurobarometer 81. Spring 2014. Public Opinion in the European Union. First results. Fieldwork: Juni 2014. Publication: July 2014. Survey conducted by TNS opinion & social at the request of the European Commission, Directorate-General for Communication,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014.

59 nomen en dus in veel opzichten positiever is dan de vorige, blijkt dat 42% van de Europeanen de indruk heeft dat zijn stem in de Europese Unie meetelt (in de herfst van 2013 bedroeg dit percentage slechts 29%). Het vertrouwen in de Europese Unie bereikte evenwel een historisch dieptepunt en zakte naar een bedroevende 31%. Slechts 35% heeft een overwegend positief beeld van de Europese Unie, een kleine 25% voelt zich daadwerkelijk een Europees burger en nauwelijks 11% weet met zekerheid te kunnen zeggen wat zijn rechten als Europees burger inhouden. De Europese Unie beschikt natuurlijk wel over een communicatiebeleid. De uitwerking van dit communicatiebeleid kent echter geen legale verdragsbasis en moet dus via niet bindende instrumenten gebeuren.128 Deel van het communicatiebeleid is het communiceren over Europa via internet. De webpagina's van de Europese Unie worden inderdaad goed onderhouden en bevatten een schat aan informatie. Parlementaire commissies worden gelivestreamd en soms worden zowel beknopte agenda's als rudimentaire verslagen van de vergaderingen vrijelijk beschikbaar gesteld. Alleen spijtig dat weinigen hiervan op de hoogte zijn. Een ander deel van het communicatiebeleid is de recente invoering van het Europees burgerinitiatief, waardoor men hoopt burgers meer te betrekken en een publiek debat rond het Europese beleid te stimu- leren. Dit Europees burgerinitiatief maakt het voor burgers mogelijk rechtstreeks beroep te doen op de Commissie om nieuwe beleidsdomeinen uit te werken: één miljoen burgers uit ten minste een kwart van de Europese lidstaten kunnen samen de Europese Commissie verzoeken een wetsvoorstel in te dienen.129 Momenteel zijn er een vijftal Europese burgerinitiatieven lopende.130 Het belangrijkste initiatief van de Europese Commissie inzake communicatiebeleid, het pro- gramma 'Europa voor de burger', kwam tot stand in de jaren na de negatieve referenda over de Europese Grondwet in Frankrijk en Nederland, op het moment dat men besefte dat men drin- gend nood had aan een opener dialoog tussen de Europese Unie en haar burgers om het voort- bestaan van het Europese integratieproject niet in gevaar te brengen. De eerste versie van het programma 'Europa voor de burger' liep van 2007 tot 2013 en had een budget van 215 miljoen euro ter beschikking. Concreet omvatte het een brede waaier aan activiteiten, zoals bijvoor- http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-861_en.htm. 128 Thomas Van de Putte, De constructie van een Europese publieke sfeer als 'oplossing' voor het democratisch deficit. Een ideeënhistorische analyse van het Europees communicatiebeleid 1990-2000, laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.ryckevelde.be/data/files/Thomas%20Van%20de%20Putte.pdf, 6. 129 “Communicatiebeleid,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.13.8.html. 130 “Het Europees burgerinitiatief. Officieel register. Lopende initiatieven,” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/initiatives/ongoing?lg=nl.lg=nl

60 beeld de ondersteuning van partnersteden (twee steden uit verschillende lidstaten die een vriendschappelijke band onderhouden), het verschaffen van financiële steun aan organisaties en denktanks die de Europese Unie en haar burgers nader bij elkaar proberen te brengen, de verspreiding van informatie over de Europese Unie onder de burgers en het promoten van een Europees herinneringsgevoel inzake de slachtoffers van het nazisme en het stalinisme.131 Het tweede 'Europa voor de burger'-programma loopt van 2014 tot 2020 en omvat, inhoudelijk gesproken, enerzijds bewustwordingsactiviteiten op het terrein van Europese geschiedenis en verbondenheid en anderzijds stimulansen om burgers aan te zetten om aan de Europese be- sluitvormingsprocessen te participeren. Dit tweede programma beschikt echter, ondanks het succes en de positieve evaluatie van het eerste programma, over een significant lager bud- get.132 De 185,5 miljoen euro die worden uitgetrokken zijn ronduit belachelijk, zeker wanneer men beseft dat deze middelen niet over één, maar over zeven jaar gespreid moeten worden. Men kan evengoed vijf cent aan een bedelaar geven: het rinkelen van dat kleine muntstuk in zijn hoed doet de hoop in zijn ogen vast even oplichten, maar finaal brengt die schamele bij- drage weinig zoden aan de dijk. Ik was er bij toen in Brussel op dinsdag 22 juli in de parle- mentaire commissie cultuur en onderwijs dit tweede 'Europa voor de burger'-programma werd voorgesteld. Buiten De Groenen protesteerde niemand tegen de budgetverlaging, die als een spijtige fataliteit rustig werd aanvaard: de Raad had immers beslist dat het door de Commissie voorgestelde, veel hogere budget naar omlaag moest en daar viel met geen mogelijkheid aan te tornen.

2.2.2. Het democratisch deficit

Een tweede probleem van de Europese Unie, naast de veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek, is het democratisch deficit, of met andere woorden het inherente gebrek van de Europese Unie aan democratische legitimiteit. Als men de onderlinge verhoudingen van de vier belangrijkste instellingen van de Europese Unie (het Parlement, de Commissie, de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad) onder de loep neemt, dan moet men concluderen dat de Europese Raad het machtigste orgaan is: daar gebeuren de historische beslissingen. De staatshoofden en regeringsleiders die in de Europese Raad zetelen, werden echter niet verko-

131 Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs, Introduction to the Committee on Culture and Education (Intern document, 2014), 26-27. 132 Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs. General outlook in key policy areas. (Intern document, 2014), 6-8.

61 zen omdat zij zo goed supranationale beslissingen kunnen nemen, integendeel, hun taak be- staat juist uit het op een adequate wijze leiden van een natiestaat. Als men op Vlaams niveau een equivalent van de Europese Raad zou willen creëren, dan zou men de burgemeesters van de verschillende steden en gemeenten moeten verzamelen en aan hen moeten vragen om de grote lijnen van het Vlaamse Overheidsbeleid uit te zetten. Daarvoor zijn zij echter noch verkozen, noch bevoegd. De democratische legitimering van de Europese Raad is dus met andere woorden een illusie. Van tijd tot tijd worden er volksreferenda georganiseerd omdat bepaalde besluiten van de Eu- ropese Unie – en het gaat dan in concreto vooral om soevereiniteitsoverdrachten – nationale grondwetswijzigingen vereisen. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn de al eerder aan bod gekomen negatieve volksreferenda in Frankrijk en Nederland naar aanleiding van de instelling van een Europese Grondwet in 2005. Het volk mocht in deze referenda spreken, maar velde, bang gemaakt door extreem-rechtse karikaturen een onverwacht en vernietigend oordeel. De Europese Unie reageerde hierop echter op een totaal foute wijze: men recupereer- de het grootste deel van de afgewezen grondwet in het Verdrag van Lissabon, dat door een omzichtige weglating van de constitutionele terminologie geen riskante volksraadpleging ver- eiste. In het eerste deel van deze thesis werd de vergelijking met Mozes gemaakt, die, toen hij van de berg Sinaï afdaalde, het volk terugvond terwijl het feest vierde rond een gouden kalf, in casu het rechts extremisme van Geert Wilders en Jean-Marie Le Pen. Wat Mozes daarna deed is echter even fout als de reactie van de Europese Unie op de negatieve volksreferenda: in plaats van een tweede keer moederziel alleen de berg Sinaï te beklimmen, om andermaal uit Gods hand de stenen tafelen in ontvangst te nemen, terwijl ondertussen het volk opnieuw veertig dagen en veertig nachten aan zijn lot overgelaten werd, had Mozes ze beter meegeno- men op zijn tocht. Dat had het democratisch deficit kunnen verkleinen. Het democratische orgaan bij uitstek, niet alleen van de Europese Unie, maar van het hele Europese continent, zou normaal gezien het Europees Parlement moeten zijn, maar dat is om verscheidene redenen niet het geval. Om te beginnen worden de Europese Parlementsverkie- zingen, zoals eerder al werd aangehaald, reeds decennialang beheerst door thema's en perso- nen waar ze helemaal niet over gaan, doordat de vertegenwoordigers niet via Europese, maar via nationale verkiezingen worden verkozen en burgers dus niet rechtstreeks voor de Europe- se fracties, maar voor nationale partijen moeten stemmen.133 Dat is erg spijtig, zeker wanneer

133 Habermas, Een toekomst voor Europa, 30.

62 men bedenkt dat de bevoegdheden van het Europees Parlement in de voorbije jaren gestaag zijn uitgebreid en dat deze instelling, alhoewel ze nog niet helemaal het verschil kan maken, toch reeds over enige slagkracht beschikt. In het verdrag van Lissabon werd bijvoorbeeld vastgelegd dat de Europese Raad bij de benoeming van de voorzitter van de Commissie reke- ning moest houden met de uitslag van de Europese Parlementsverkiezingen. Als antwoord hierop schoven de Europese fracties in het Parlement elk een spitzenkandidaat naar voren: de socialisten kozen Martin Schulz, de christendemocraten Jean-Claude Juncker, de liberalen Guy Verhofstadt, De Groenen Ska Skeller en Europees Links Alexis Tsipras. Op 15 mei werd er zelfs een voorzittersdebat georganiseerd door Eurovision134 (een onderdeel van de al eerder aan bod gekomen European Broadcasting Union) maar om de één of andere reden heeft nie- mand dat debat gezien. Het is triest om te moeten constateren dat, ondanks de inspanningen die men zich getroostte om een democratische dynamiek op gang te brengen, het opkomstcij- fer bij de Europese Parlementsverkiezingen een historisch dieptepunt bereikte: waar in 1979 nog 61,99% van de Europeanen ging gaan stemmen, daar was dit in 2014 slechts 42,54%. Dit cijfer vertekent dan nog eens de werkelijkheid doordat twee landen – België en Malta – kies- plicht kennen, en daardoor extreem hoge opkomstpercentages kunnen voorleggen. In het Verenigd Koninkrijk ging 35% van de bevolking stemmen, in Slowakije haalde het opkomst- cijfer nipt 13%.135 De uitslagen van de verkiezingen sijpelden daarenboven traag of zelfs helemaal niet door: welke fracties gewonnen hebben en wat de precieze zetelverdeling in het Parlement is, weten slechts weinigen. Wel was er enige ophef omtrent de keuze voor Jean- Claude Juncker als voorzitter van de Commissie doordat het Verenigd Koninkrijk, met name David Cameron in de Europese Raad dwars lag. Dat Jean-Claude Juncker het desondanks toch haalde, mag terecht een democratische overwinning worden genoemd, ook al is het democratisch deficit daarmee nog lang niet gedicht.

2.2.3. Een schrijnend gebrek aan visie

Een derde probleem vormt het schrijnend gebrek aan visie in de Europese Raad, de instelling die bevoegd is voor fundamentele hervormingen, voor aanpassing van de Europese Verdragen

134 “15 mei: Live TV debat tussen de kandidaten voor het voorzitterschap van de Europese Commissie, kijk mee!” laatst geraadpleegd op 30 juli 2014, http://www.europeesparlement.nl/nl/press_release/pr-2014/2014- april/pr-2014-april16fif.html. 135 “Europees Parlement. Resultaten van de Europese verkiezingen van 2014. Opkomst.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.resultaten-verkiezingen2014.eu/nl/turnout.html.

63 en voor het uitzetten van de grote lijnen volgens dewelke de Europese integratie verloopt. Dit tekort aan visie vloeit bijna automatisch voort uit de samenstelling van de Europese Raad: de nationale regeringsleiders en staatshoofden zijn, zoals in het bovenstaande hoofdstuk reeds werd aangehaald, nationaal verkozen. Hun hart ligt bijgevolg bij hun eigen natiestaat en het deelnemen aan de Europese politiek komt daar als een verplichting bij. Alhoewel sommige leden van de Europese Raad er in slagen goed werk te verzetten en zich doorheen de jaren soms tot overtuigde eurofielen ontwikkelen – Guy Verhofstadt is daar een goed voorbeeld van – zien de meeste regeringsleiders en staatshoofden, David Cameron op kop, lustig dansend naar de pijpen van hun eurosceptische nationale achterbannen, de Europese Raad als een are- na waar ze als nationale held tegen de anderen, die schuldig zijn aan alles wat het monster Brussel oplegt en eist, ten strijden kunnen trekken.136 Heel veel hangt ook af van de persoon- lijke relatie tussen leden van de Europese Raad: een vriendschappelijke verhouding tussen de Franse president en de Duitse bondskanselier – denk maar aan die tussen Mitterand en Kohl – kan wonderen verrichten, terwijl persoonlijke vetes het Europese beleid gedurende jaren kun- nen hypothekeren. Jürgen Habermas is erg pessimistisch over de Europese Raad, waarin de regeringsleiders en de staatshoofden volgens hem, zonder een omvattend perspectief, in de richting van meer Europa sturen, enkel en alleen omdat ze het veel dramatischere en vermoedelijk veel duurdere alternatief van de prijsgave van de euro voorlopig willen vermijden. Nieuwe verdragsaanpas- singen zijn daarbij uit den boze, want dan zou ook de politieke structuur van de Europese Unie moeten gewijzigd worden en de Europese eenwording moeten veranderen van een elite- project in een project waarbij burgerparticipatie vooropstaat.137 Politici zijn vandaag gewoon hun handelingen in overeenstemming te brengen met stemmingsschommelingen die ze van verkiezings- tot verkiezingsdatum naijlen. Ze zijn gewend aan een door opinieonderzoek gestuurde, propagandistische legitimatieverwerving en missen dus de toerusting voor een op mentaliteitsverandering gerichte menings- en wilsvorming die van het gangbare patroon afwijkt. Daardoor zijn ze geneigd om in crisissituaties noch uitzonderlijke uitdagingen aan te nemen, noch zich in te laten met riskante vormen van engagement.138 Dat is jammer, want er staat volgens Peter Sloterdijk veel op het spel: waar het er nu om gaat, is door een wereldhis- torische daad van politieke vormgeving het principe van het rijk zelf door het principe van de

136 Habermas, Een toekomst voor Europa, 28. 137 Ibid., 51-52. 138 Ibid., 30, 62.

64 statenunie te vervangen. In zijn hoedanigheid van multinationale federatie moet Europa het eerste succesvolle model ontwikkelen voor de ontbrekende schakel tussen de nationale staten en de organisaties van het VN-complex. Dit is het dwingende thema van een toekomstige Europese politieke filosofie, te realiseren als procesfilosofie van het postimperialisme.139 Een Europese Raad waarin politici hun handelen laten leiden door opiniepeilingen, die voortdu- rend achter de feiten aanholt en enkel lokaal wat brandjes blust (zoals bij de in de eurocrisis ontaarde kredietcrisis het geval was), om zich als puntje bij paaltje komt toch aan de geboden van de markt te onderwerpen, is hier niet toe in staat.

139 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 61.

65 2.3. De creatie van een Europese publieke sfeer als medicijn

We staan voor de titanische uitdaging de Europese Unie om te vormen tot een transnationale, democratisch gelegitimeerde instelling. In het vorige hoofdstuk werd echter duidelijk dat het Europese integratieproject in een deplorabele staat verkeert. Een veel te diepe kloof tussen de burgers en de politiek, een democratisch deficit en een gebrek aan visie in de Europese Raad, het orgaan waar de belangrijkste beslissingen worden genomen, zijn de chronische ziekten waar de Europese Unie aan lijdt, zijn de obstakels die het op een hoger niveau tillen van zo- wel het klassieke nationalisme als van de democratie, in de weg staan. Deze drie ziekten kun- nen echter met één en hetzelfde medicijn worden bestreden en dat medicijn, het onderwerp van dit hoofdstuk, is de creatie van een Europese publieke sfeer.

2.3.1. Arendt en Habermas: de funderende theoretici van de publieke sfeer

De funderende theoretici van de publieke sfeer zijn Hannah Arendt en Jürgen Habermas. Deze twee filosofen schreven rond de jaren zestig beiden een boek waarin ze het concept 'publieke sfeer' bespraken, elk op een geheel eigen wijze. Arendt beet de spits af met haar in 1958 ver- schenen boek The Human Condition, Habermas volgde in 1962 met zijn Strukturwandel der Öffentlichkeit. De receptie van deze werken kwam pas begin jaren negentig op gang, wat on- der andere lag aan het feit dat Habermas' boek erg laat in het Engels werd vertaald. Vandaag vormen beide boeken de basis van de theorievorming omtrent de te creëren Europese publieke sfeer. In dit subhoofdstuk worden Arendts The Human Condition en Habermas' Strukturwan- del der Öffentlichkeit achtereenvolgens besproken. Hannah Arendt vangt haar betoog aan bij de Oude Grieken. Volgens haar kenden volwaardige Atheense burgers zowel een private als een publieke sfeer en schipperden zij voortdurend tus- sen de oikos ('οἶκος', hun familie, hun huishouden) en de polis ('πόλις', de stadstaat). De priva- te sfeer, de oikos, het eigen, hiërarchisch gestructureerde huishouden, de schaduwrijke ver- trekken die werden bevolkt door een mengelmoes van vrouwen, kinderen en slaven, noemt Arendt de sfeer van de noodzaak. Mensen vormen een huishouden om te overleven, om hun goederen te beheren, om zich te wassen en om op tijd en stond te eten. Kracht en geweld waren in de private sfeer toegestaan omdat zij de enige middelen waren om de noodzaak het hoofd te kunnen bieden – Griekse burgers heersten over slaven, deden die voor hen werken en

66 konden zo tijd overhouden voor andere zaken. De publieke sfeer, de polis, beschouwt Arendt als de sfeer van de vrijheid. In de publieke sfeer was namelijk iedereen gelijk, niemand heer- ste en niemand werd overheerst, geweld was uit den boze en enkel de kracht van het argument kon zich laten gelden. Burgers konden zich in de publieke sfeer door het spreken van grote woorden, door het verrichten van grote daden laten opmerken, eeuwige roem op hun schou- ders laden en zo een stap dichter bij de onsterfelijkheid komen.140 Een volwaardig Atheens burger leidde volgens Arendt een actief leven ('vita activa'), doordat hij én arbeidde én werkte én actie ondernam. Het begrip arbeid ('labor') omschrijft Arendt als een repetitieve, nooit eindigende activiteit die nodig is om in het levensonderhoud te voorzien, zoals het kweken van groenten en het wassen van het eigen lichaam; onder werk ('work') ver- staat Arendt het in de wereld plaatsen van een min of meer blijvend object, zoals bijvoorbeeld een handwerktuig, een huis, een boek of een kunstwerk; actie ('action') ondernemen tot slot, is volgens Arendt het streven naar onsterfelijkheid via grote politieke woorden en grote politieke daden. Arbeiden en werken behoorden in het Oude Athene tot de private sfeer, terwijl het actie ondernemen enkel plaats kon grijpen in de publieke sfeer.141 Na de Griekse Oudheid ging het met de publieke sfeer volgens Arendt steil bergaf. Het 'vita activa' van de volwaardige Atheense burger degenereerde in de middeleeuwen tot een 'vita contemplativa', een op God gericht contemplatief leven waarin de mens ambachtelijk-kunstzinnig werken hoger plaatste dan filosofisch denken en politiek handelen. Waar de mens in de Griekse Oudheid nog een politiek dier ('ζῷον πολιτικόν', cf. Aristoteles) werd genoemd, waar in de Romeinse Oudheid hij verwerd tot een sociaal dier ('animal socialis', cf. Seneca), daar ontaarde de mens in de Moderne Tijd in een werkend dier ('animal laborans') dat voor alles streefde naar een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit en daarbij de politiek simpelweg vergat.142 De publieke sfeer bestond tijdens de Griekse Oudheid volgens Hannah Arendt uit twee onder- scheiden, maar toch innig met elkaar verweven dimensies. De eerste dimensie was 'the space of appearance', een ruimte van politieke vrijheid en gelijkheid die ontstond van zodra burgers op basis van een debat en rationele argumentaties samen handelden. De tweede dimensie was 'the common world', een gedeelde en publieke wereld van menselijke artefacten en instelling- en die de Atheners van de natuur afscheiden en een relatief permanente en duurzame context boden waarin hun activiteiten konden plaatsvinden. Beide dimensies waren essentieel voor de

140 Hannah Arendt, The Human Condition (London: The University of Chicago Press, 1958), 28-37. 141 Ibid., 79-247. 142 Ibid., 22-23.

67 Atheense democratie, aangezien 'the space of appearance' de enige ruimte was waarin het Atheense burgerschap kon floreren, en 'the common world' de stabiele grond vormde van waaruit publieke ruimtes, waarin geageerd en gedelibereerd kon worden, konden oprijzen. Volgens Arendt is een reactivatie van het burgerschap in de moderne wereld enkel mogelijk indien we én een 'common world' ontdekken én verschillende 'spaces of appearance' creëren in dewelke individuen hun identiteiten kunnen ontsluiten om vervolgens solidaire, reciproque relaties aan te kunnen gaan.143 De andere funderende theoreticus van de publieke sfeer is Jürgen Habermas die in 1961 aan de Philipps-Universität te Marburg habiliteerde met Strukturwandel der Öffentlichkeit, een politiek-wetenschappelijk proefschrift over de structurele transformatie van de openbaarheid (of van de publieke sfeer) dat een jaar later ook als boek werd uitgegeven. Habermas vertrekt net zoals Arendt van het uit de Griekse oudheid stammende onderscheid tussen oikos en polis. Zijn stelling luidt dat het oikos-polis onderscheid in het Oude Athene nog geen principiële tegenstelling inhield, omdat men de directe democratie kende en bijgevolg alle volwaardige staatsburgers zowel aan de oikos als aan de polis participeerden. Toen men in de renaissance het onderscheid tussen het private huisdomein en het publieke staatsdomein overnam, werden oikos en polis echter in toenemende mate aan elkaar gecontrasteerd. In de renaissance kende men niet de directe democratie als bestuursvorm, maar de monarchie en dat had als gevolg dat de burgers niet konden deelnemen aan het bestuur van de staat, een alleenzaak van de absolute monarch en zijn raadsmannen. De opkomende bourgeoisie probeerde zich tegen de almacht van de monarch te beschermen door het huiselijke domein, de oikos uit te bouwen tot een private vrijheidssfeer en zo weerspiegelde het onderscheid tussen oikos en polis in de renais- sance bijgevolg de tegenstelling tussen de bourgeoisie en de monarch.144 Naarmate de overtuiging terrein won dat een koning niet zozeer de belichaming moest zijn van één of ander goddelijk recht maar van het volk, begon de bourgeoisie langzamerhand een publieke opinie te ontwikkelen. De pronkerige hofhouding die de Zonnekoning er in zijn Kas- teel van Versailles op nahield, was nog een vorm van louter representatieve openbaarheid ('re- präsentative Öffentlichkeit'), bedoeld om de adel aan zich te binden. In de loop van de acht- tiende eeuw ontwikkelde zich, uit de private vrijheidssfeer van de bourgeoisie, echter langza- merhand een publieke openbaarheid ('bürgerliche Öffentlichkeit'). Het is de opgang en de

143 “Stanford Encyclopedia of Philosophy. Hannah Arendt,” laatst geraadpleegd op 31 juli 2014, http://plato.stanford.edu/entries/arendt/#CitPubSph. 144 Jürgen Habermas, The structural transformation of the public sphere, vert. Thomas Burger en Frederick Lawrence (Cambridge: Polity Press, 1999), 1-26.

68 neergang van deze publieke sfeer die het onderwerp vormt van Habermas' proefschrift. In de achttiende en negentiende eeuw vierde men volgens Habermas de hoogtedagen van de publie- ke sfeer: mensen ontmoetten elkaar in de Londense koffiehuizen, in de Parijse salons en in de Duitse Tischgesellschaften om met rationale argumenten en op een verlichte wijze met elkaar te discussiëren over politieke onderwerpen. De publieke sfeer werd geruggesteund door nieu- we media zoals dagelijkse kranten die de burgerij adequaat informeerden over wat er allemaal in de wereld gebeurde. De Londense koffiehuizen, de Parijse salons en de Duitse Tischgesell- schaften, concretiseringen van de achttiende- en negentiende-eeuwse publieke sfeer, hadden volgens Habermas drie institutionele criteria gemeenschappelijk: eerst en vooral werd bij dis- cussies elke vorm van status veronachtzaamd, ten tweede veronderstelden de discussies een domein van gemeenschappelijk belang en tot slot waren de discussies een inclusieve aangele- genheid doordat iedereen in staat moest zijn er aan deel te nemen.145 Volgens Habermas ging de 'bürgerliche Öffentlichkeit' of de bourgeois publieke sfeer in de twintigste eeuw ten onder in de massakarakter van de sociale welvaartsmaatschappij. Het onderscheid tussen staat en samenleving, tussen het publieke en het private, dat funderend was geweest voor de bourgeois publieke sfeer, vervaagde aan een ijltempo door de opkomst van massamedia, public relations en de consumptiecultuur.146 De hedendaagse massamedia gaan de dialoog met de samenleving niet meer aan en maken door eenrichtingsverkeer het pu- bliek stom. Het beeld van de in zijn zetel onderuitgezakte, van chips en cola voorziene burger, die apathisch de meest verschrikkelijke berichtgeving consumeert, staat in schril contrast met de in de Londense koffiehuizen, Parijse salons of Duitse Tischgesellschaften bevlogen in dis- cussie tredende negentiende-eeuwer.

2.3.2. De huidige, nog niet zo slechte nationale publieke sferen

Uit het vorig subhoofdstuk onthoudt men het beeld dat Hannah Arendt ophing van de Griekse publieke sfeer, een plaats waar volwaardige Atheense burgers op voet van gelijkheid met el- kaar in dialoog konden treden, een sfeer van de vrijheid waar men door grote woorden, grote politieke daden de onsterfelijkheid kon verwerven, waar besluitvorming plaatsgreep zonder tussenkomst van geweld en waar aan de retorica het laatste woord was toebedeeld. Men ziet de Atheense burgers zitten op de Pnyx, de heuvel waar de zittingen van de volksvergadering

145 Ibid., 36-37. 146 Ibid., 159-174.

69 of εκκλησία plaatsvonden, men kijkt met spanning toe hoe een groot redenaar, hetzij Pericles, hetzij Alcibiades, hetzij Demosthenes, staande op het sprekersgesteente of βῆµα, het woord richt tot het verzamelde volk en hen van zijn visie overtuigt, terwijl voor hem de agora, de Atheense marktplaats, ligt te blinken in de zon en rechts van hem de akropolis zich fier ver- heft tegenover een mediterrane, stralend blauwe hemel. Ook herinnert men zich nog levendig het beeld dat Jürgen Habermas schetste van de Londense koffiehuizen, de Parijse salons en de Duitse Tischgesellschaften, waar eveneens op voet van gelijkheid werd gediscussieerd, deze keer niet onder de blote hemel maar binnenskamers, met de geur van koffie, kwaliteitssigaren en damesparfum in de neus. Kranten worden bovengehaald, een getalenteerd musicus schaart zich achter de piano en een getormenteerd dichter diept, zijn stem schrapend, uit zijn vestzak een zopas volgekrabbeld vel papier op. Een publieke opinie vormt zich, komt in botsing met de staatsmacht en zet zaken in beweging. Wat een tijden! Hoe romantisch! Hoe spijtig dat dit alles degenereren moest! Men mag echter niet al te nostalgisch, niet al te pessimistisch worden. Door de blik naar het verleden te richten, dreigt men te vergeten dat ook de huidige wereld heel wat interessante publieke sferen kent. Elke natiestaat heeft vandaag zijn eigen publieke sfeer. België is met zijn drie gemeenschappen een speciaal geval en kent zowel een Vlaamse als een Waalse pu- blieke sfeer. Wanneer men dieper ingaat op de Vlaamse publieke sfeer, dan moet men toege- ven dat deze, de doemscenario's van Arendt en Habermas ten spijt, er al bij al nog zo slecht niet aan toe is. De protagonist van de Vlaamse publieke sfeer is zonder twijfel de VRT, de openbare omroep voor radio en televisie, die als doel heeft de bevolking te informeren via nieuwsrubrieken (Het Journaal), duidingsmagazines (Terzake, De Zevende Dag), reportages (Vranckx, Koppen) en praatprogramma's (Reyers Laat, Villa Vanthilt). Sociale media en online fora proberen het door Habermas aangeklaagde eenrichtingskarakter van de massamedia – de burger die, voor- zien van chips en cola, futloos en onderuitgezakt in zijn zetel naar de televisie ligt te gapen – tegen te gaan door naast op informatieverstrekking in te zetten, ook debatten te openen. De zes radionetten van de VRT verrijken het nieuwsaanbod. Een zender als Klara laat belangrijke culturele actoren aan het woord en vertelt van dag tot dag wat er in Vlaanderen op cultureel vlak gebeurt. De VRT is geen onneembaar, met elektrische hekkens en prikkeldraad omgeven bastion: procentueel gezien participeert een vrij groot deel van de bevolking in min- of meer- dere mate aan het Vlaamse televisie- en radiolandschap. De doordeweekse Vlaming zowel als

70 de universiteitsprofessor komen aan bod, elk op hun manier, elk met wat zij of hij te vertellen heeft. Ontevreden mogen we dus niet zijn. Naast de VRT zijn er nog de commerciële radio- en televisiezenders, die doorgaans een ietwat populistischer karakter hebben, maar er juist daardoor in slagen om een bijkomend deel van de bevolking aan te spreken. Het erg gevarieerde Vlaamse krantenlandschap omvat zowel regionale (Het Belang van Limburg, Gazet van Antwerpen), populaire (Het Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad, Het Volk) als kwalitatieve (De Morgen, De Standaard, De Tijd) kranten en daarnaast staat de Vlaming ook nog een waaier aan weekbladen ter beschikking. Columns en lezersbrieven laten elkeen die iets te vertellen heeft aan het woord. Tot slot beschikt Vlaan- deren ook nog over een bloeiend cultureel landschap. In de literatuur, in de concert-, theater- en operahuizen, in de musea en op publieke plaatsen krijgen ideeën een belichaming, wordt er, in welke vorm dan ook, nagedacht over de samenleving en neemt men op boude wijze stel- ling in. Hoewel men kan klagen dat men in de Vlaamse publieke sfeer al te vaak de populaire kaart trekt, dat er te weinig kwaliteit is, dat kijk- en luistercijfers allesbepalend zijn, dat lobbywerk er voor kan zorgen dat bepaalde thema's niet of gekleurd aangesneden worden, dat er in Het Journaal wel een vaste sport-, maar geen vaste cultuurrubriek is, en ga zo maar door, moet men erkennen dat de Vlaamse publieke sfeer uitzonderlijk rijk, uitzonderlijk gevarieerd is en voldoende mogelijkheden biedt. Wil men als individu een visie delen met de samenleving, dan kan dit binnen afzienbare tijd zonder al te grote problemen via de meest diverse kanalen gebeuren. Men moet er alleen tijd in steken en bereid zijn het spel van een bepaald format mee te spelen. Het is uiterst belangrijk om te beseffen dat elke natiestaat vandaag zijn eigen publieke sfeer heeft en die op een geheel eigen wijze vorm geeft. Fransen wensen het publieke en private leven van hun politici gescheiden te houden en zijn gewend aan lange televisiedebatten, ter- wijl Amerikanen het debatteren al lang geleden ingeruild hebben voor agressieve reclame- campagnes en er van houden het privé-leven van hun president en zijn gezin aan een grondig onderzoek te onderwerpen. De kracht en werking van deze nationale publieke sferen zijn niet te overschatten. De reden waarom België vandaag niet over één, maar over twee democratieën schijnt te beschikken, is omdat er twee publieke sferen zijn, een Vlaamse en een Waalse, die – een enkele opiniebijdrage van Véronique Lamquin daargelaten – zo goed als geen contact met elkaar maken. Het delen van een publieke sfeer werkt identiteitsvorming in de hand: doordat

71 mensen over dezelfde informatie beschikken, het debat met elkaar aangaan en op eenzelfde manier kijken naar de gebeurtenissen die zich in de wereld rondom hen afspelen, voelen men- sen zich met elkaar verbonden. Tot slot bepalen de spreekruimte die men politici in de publie- ke sfeer toebedeelt en de wijze waarop men met hen in de media omgaat, in belangrijke mate het stemgedrag van de kiezer en daardoor de toekomst van de natiestaten.

2.3.3. De heilzame effecten van een Europese publieke sfeer

Hierboven mag overtuigend zijn aangetoond dat er op het niveau van de natiestaten reeds goed functionerende publieke sferen bestaan, die er in slagen om binnen de natiestaten een enorme dynamiek te ontwikkelen. Burgers van een natiestaat voelen zich democratisch be- trokken, kunnen uitleggen hoe hun land functioneert en kunnen, indien zij dat willen, op een gemotiveerde wijze hun stem uitbrengen. Op Europees niveau hebben de nationale publieke sferen echter geen equivalent. De Europese Unie is in haar hedendaagse vorm te danken aan de inspanningen van politieke elites, die op de passieve toestemming van hun meer of minder ongeïnteresseerde bevolkingen konden rekenen zolang zij die ermee te maken hadden er alles bij elkaar genomen ook economische voordelen van mochten verwachten.147 Wil men echter van de Europese Unie een instelling maken die én de democratie én het klassieke nationalis- me op een hoger niveau tilt, dan moet men dringend zijn kar keren en het volk meer en beter betrekken. Daarvoor noodt men de creatie van een Europese publieke sfeer. Deze kan name- lijk de drie problemen van de Europese Unie oplossen. Een Europese publieke sfeer kan de kloof tussen de burgers en de politiek dichten, het democratische deficit overbruggen en poli- tici dwingen om op een visionaire manier stelling in te nemen. Een muziek- en theaterwetenschapper die zich in zijn thesis nu al 72 bladzijden lang bezig houdt met geschiedenis, politiek en economie valt enigszins te vergelijken met de Trojaanse held Aeneas, een levende die in zang VI van de Aeneïs samen met de Sybille van Cumae het rijk der doden bezocht, die in de onderwereld afdaalde en daar door de veerman Charon over de Styx werd gezet, die Dido ontmoette, de aan liefdesverdriet ten gronde gegane koningin van Carthago, die de Tartarus, het donkerste en vreeswekkendste deel van de onderwereld doorploegde en uiteindelijk aankwam bij de Elysische velden. Daar ontmoette de veel over landen en zeeën geslingerde Aeneas de schim van zijn overleden vader Anchises, die zijn

147 Habermas, De toekomst van Europa, 49.

72 zoon meetroonde naar een hoge heuvel. Van op die heuvel overschouwde Aeneas ontelbare wezens en volkeren, zielen voor wie het lot, na duizend jaar en een teug uit de vergetelheid brengende Lethe-stroom, een tweede lichaam had bestemd en die wachtten om opnieuw gebo- ren te worden. Door deze zielen aan te zien kreeg Aeneas een blik op de roemrijke toekomst van het door hem te stichten Rome, dat zou culmineren in het beleid van Keizer Augustus, niet toevallig de broodheer van Vergilius, de schrijver van de Aeneïs. Een Europese Aeneas zou, staande op dezelfde heuvel, bemerken hoe de creatie van een Europese publieke sfeer van de volgende Parlementsverkiezingen een uiterst luisterrijk gebeuren zou maken. Eindelijk zouden de burgers van de Europese Unie inzage krijgen in de geschiedenis en de motieven van het Europese integratieproject, eindelijk zou uitgelegd worden hoe de besluitvorming in Brussel, Straatsburg en Luxemburg functioneert en eindelijk zouden de Parlementsverkiezing- en niet meer draaien om nationale thema's en personen, maar om de Europese politiek zelf. Politici uit alle lidstaten zouden één en hetzelfde podium moeten betreden, een gigantisch sprekersplatform waarbij de βῆµα van de Oude Grieken op de Pnyx grauw zou afsteken. Deze naar onsterfelijkheid strevende politici, terug gelovend in de mogelijkheid van grote politiek, zouden het volk visionaire ideeën uitleggen, zouden door woord en wederwoord gedwongen worden om verder en dieper over hun zaken na te denken, zouden, geruggesteund door de burgers, beslissingen nemen die Europa terug op de kaart zouden zetten als een leermeester van de wereld, als de krachtdadig handelende instelling die zowel de democratie als het klas- sieke nationalisme naar een hoger niveau tilt, en daardoor een eerste stap zet in de richting van een wereldregering Wat een verschil met de huidige situatie! Ach, verzuchten de ambtenaren van de Europese Unie, wij mogen doen wat we willen, maar de resultaten die we bereiken, passeren sowieso doorheen de filters van de nationale media. Sommigen daarvan zijn erg eurosceptisch en dat hypothekeert de toekomst van het Europese integratieproject. Beschikten we maar over een Europese sfeer!148

2.3.4. Twee wegen die leiden naar een Europese publieke sfeer

De idee van een Europese publieke sfeer is niet nieuw en kan sinds de jaren negentig, vooral binnen academische kringen, op heel wat aandacht rekenen. Over hoe de Europese publieke

148 Menasse, De Europese koerier, 28.

73 sfeer moet ontstaan, is men het echter niet eens: sommigen denken dat men daarvoor de be- staande nationale media moet europeaniseren, anderen zijn de overtuiging toegedaan dat dit niet volstaat en dat men naast de nationale media, zelfstandige pan-Europese media moet op- richten.149 Deze twee wegen om een Europese publieke sfeer te bereiken, worden in dit sub- hoofdstuk achtereenvolgens besproken. De eerste weg, het europeaniseren van de bestaande nationale media, is de meest realistische weg. Jürgen Habermas, de bekendste pleitbezorger van het europeaniseren van de nationale media, stelt dat de nationale arena's zich meer moeten openstellen voor het politieke gebeuren in Straatsburg en ervoor moeten zorgen dat de burgers zich bewust worden van de relevantie van besluiten die allang diep in hun dagelijkse leven ingrijpen.150 Nationale media zouden de Europese thema's niet alleen als zodanig moeten belichten en behandelen, maar tegelijkertijd ook moeten berichten over de politieke posities en controverses die die thema's in de andere lidstaten teweegbrengen.151 Hoe meer de nationale volkeren gaan beseffen en door de media tot het besef worden gebracht dat de besluiten van de Europese Unie zeer diep ingrijpen in hun dagelijkse leven, des te eerder zal hun interesse groeien om ook als burgers van de Euro- pese Unie (en dus niet alleen als burgers van hun eigen natiestaat) gebruik te maken van hun democratische rechten.152 De tweede weg, het creëren van pan-Europese media, is een veel moeilijkere weg en wordt als ronduit idealistisch beschouwd, aangezien nagenoeg alle huidige media overwegend natio- naal, of zelfs subnationaal zijn georganiseerd en deze tweede weg dus over onontgonnen ter- rein voert. Verhalen worden vandaag verteld binnen het kader van de natiestaat die vandaag de centrale ingebeelde gemeenschap bij uitstek is. Internet is weliswaar een transnationaal medium, maar wordt overwegend nationaal benut. De weinige supranationale media die er toch bestaan – zoals bijvoorbeeld Financial Times, The Economist en Euronews – richten zich naar politiek-zakelijke elites of spitsen zich toe op gespecialiseerde interesses, waardoor ze er niet in slagen een groot publiek aan te spreken. Praktische bezwaren bij het streven naar pan- Europese media zijn de taalverschillen binnen de Europese Unie (die maar liefst 24 officiële talen kent), de verschillende manieren waarop de lidstaten, met het oog op nationale gevoelig-

149 Christoph Bärenreuter et al., “An Overview of Research on the European Public Sphere (updated version),” in: . Diversity and the European Public Sphere. Towards a Citizens' Europa. online working paper series, laatst geraadpleegd op 2 augustus 2014, http://eurospheres.org/files/2010/08/Eurosphere_Working_Paper_3_Barenreuter_etal.pdf. 150 Habermas, Een toekomst voor Europa, 18. 151 Ibid., 46. 152 Ibid., 151.

74 heden, het nieuws recipiëren en tot slot de niet te onderschatten, eigenlijk torenhoge vertaal- en distributiekosten.153 Het belangrijkste voorbeeld van een supranationale televisiezender die een Europese publieke sfeer tracht te creëren, is Euronews, een kanaal dat in 1993 werd opgericht op initiatief van EBU, de al eerder in deze thesis aan bod gekomen European Broadcasting Union. Euronews is een non-stop nieuwszender die zowel op het vol als op het half uur de hoofdpunten van het wereldnieuws uitzendt. De schaarse ruimte tussen deze journaals wordt opgevuld met finan- cieel nieuws, sportberichten, weersvoorspellingen en korte, Europees getinte reportages over wetenschap, kunst en economie. Bijzonder is dat de nieuwsuitzendingen van Euronews niet gestructureerd worden door een vast nieuwsanker dat vanuit een studio de nieuwsitems één na één aankondigt. Ook maakt men nauwelijks gebruik van verslaggevers die ter plaatste de situatie proberen in te schatten. Euronews zendt eigenlijk voornamelijk ruw beeldmateriaal uit waarover men dan vervolgens een voice-over plaatst. Deze voice-over is beschikbaar in 13 verschillende talen (Engels, Frans, Duits, Italiaans, Spaans, Portugees, Russisch, Arabisch, Turks, Perzisch, Oekraïens, Grieks en Hongaars), wat bewonderenswaardig is, maar niet kan verbergen dat de journaals die Euronews elk half uur uitzendt, eigenlijk slecht samenhangende collages van uit nationale media overgenomen beelden zijn. De nieuwsuitzendingen bezitten bovendien een extra deprimerend karakter door de onpersoonlijke, ronduit koude aanpak die voortvloeit uit het ontbreken van een nieuwsanker, traditioneel een rots in de branding, een adempauze na de ene en voor de andere deerniswekkende catastrofe of gruwelijke oorlog. Het feit dat de beeldfragmenten die vlak voor de journaals onder het vaan 'no comment' worden uitgezonden (zonder voice-over, met enkel en alleen de vermelding van plaats en tijd) gaande- weg Euronews' handelsmerk werden, is veelzeggend. De Europese Commissie verleent aan Euronews jaarlijks een subsidie van 15 miljoen euro, een bedrag dat hoog genoeg is om koren op de molen te zijn van de eurosceptici die dit televisiekanaal een propagandamachine van de Europese Unie noemen (alsof Europa zich nog niet genoeg bezondigt aan schaamteloze zelf- promotie door elk jaar weer miljoenen uit te trekken voor het Erasmusprogramma!154), maar dat veel te laag is om Euronews tot het varen van een radicaal pro-Europese koers te overha- len. Euronews is vandaag – ondanks de Europese invalshoek, ondanks de reportages die Euro- pese thema's behandelen en ondanks de afspraak met de Europese Commissie om in ruil voor

153 Bärenreuter et al., “An Overview of Research on the European Public Sphere (updated version),” 12-13. 154 Een opmerking van een lid van de UK Independence Party (UKIP), de belangrijkste Britse eurosceptische partij, in de Parlementaire Commissie van Cultuur en Onderwijs op dinsdag 22 juli.

75 de subsidie frequent over de Europese Unie te berichten155 – nog veel te veel een toonvoor- beeld van neutraliteit en slaagt er niet in om de rol van Meester-Betekenaar (cf. Alain Badiou) op te nemen, iets wat de kanalen van de openbare omroepen van natiestaten wel doen. Veel vloeit ook voort uit het feit dat niet de Europese Unie Euronews oprichtte, maar de European Broadcasting Union, die veel meer lidstaten vertegenwoordigt. Dat verkaart waarom de voice- over ook wordt aangeboden in het Russisch, Arabisch, Turks, Perzisch en Oekraïens, talen die in landen worden gesproken die stuk voor stuk geen lid zijn van de Europese Unie, maar wel van de EBU. Euronews kan bovendien niet kiezen tussen Europa en de wereld: het logo in de rechterbovenhoek van het scherm is een ronde bol (en staat dus symbool voor de wereld, niet voor Europa), onder dat logo bevindt zich een wereldklok (die afwisselend laat zien hoe laat het is in de verschillende wereldsteden), vóór het nieuws is er nu eens een Europees, dan weer een mondiaal weerbericht te zien (waarbij de Europese weersvoorspelling ook de Noord-Afri- kaanse kust en het Midden-Oosten bespreekt), als achtergrond worden foto's gebruikt van het Kremlin, van Maya-tempels en andere zaken die niet naar de Europese Unie, maar naar de wereld verwijzen, en ga zo maar door. Tot slot zou Euronews er goed aan doen de Vlaamse media te bestuderen, die de gewoonte hebben anderstalige sprekers niet te dubben, maar te ondertitelen. Het dubben verdringt met geweld de vreemde taal, terwijl het ondertitelen de spreker het woord niet ontneemt en de luisteraar laat genieten van vreemde klanken, iets waar hij idealiter nog iets van kan opsteken.156 De Europese publieke sfeer constituerende, pan-Europese nieuwsmedia zijn mogelijk, maar liggen nog niet meteen binnen het gezichtseinder. Indien men van Euronews de motor zou willen maken van het Europese integratieproces, dan dient deze televisiezender losgesneden te worden van de EBU, dan moet men dit kanaal vanuit de Europese Unie zwaar gaan subsi- diëren, opdat het zich boven alle marktmechanismen kan plaatsen, dan noodt men een man of vrouw met visie en daadkracht aan het roer van deze instelling en een ploeg van breeddenken- de, eurofiele redacteurs. Dat de neutraliteit geschonden zal worden is van geen tel. Een Euro- pese televisiezender moet Europese oogkleppen opzetten, opdat de nationale oogkleppen ein- delijk zouden afvallen. De Koude Oorlog mag dus zonder al te veel schroom geïnterpreteerd worden als een zuiver Europese aangelegenheid, waarbij de Europeanen, ingeklemd in de

155 “Editorial Charter for European Union Contract,” laats geraadpleegd op 2 augustus 2014, http://www.euronews.com/services-ue/. 156 De bovenstaande analyse van Euronews werd gemaakt op basis van een dagelijkse opvolging van de pro- grammering die werd uitgezonden van maandag 28 juni tot zondag 3 augustus 2014, live te streamen via http://de.euronews.com/nachrichten/livestream/.

76 nucleaire tang tussen Moskou en Washington, veertig jaar lang getuige waren van een groot- schalig, politiek-eudaemonistisch experiment waarbij van oorsprong Europese hypothesen op de historische proefbank werden getest.157 Dat men daarbij het Amerikaanse en het Russische perspectief onrecht aandoet, mag geen probleem vormen. Wanneer de tijd daarvoor rijp is, zullen de Europese oogkleppen op hun beurt breder gezet worden en zal zich een mondiaal perspectief opdringen. Maar genoeg hierover: het ogenblik is aangebroken om de onderwereld te verlaten – door een hoornen of door een ivoren poort – en terug te keren naar het rijk der levenden, naar de vertrouwd aanvoelende, warme wereld van de kunst.

157 Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, 37-38.

77 78 DEEL III: KUNST ALS VOORHOEDE EN MORTIERS INTENDANTSCHAP ALS CASUS

79 80 3.1. Kunst als voorhoede van een Europese publieke sfeer

Het wachten op een europeanisatie van de bestaande nationale media, op de Europese sfeer constituerende pan-Europese media (wegen die leiden tot een Europees publiek forum), kan lang duren. De hiertoe benodigde beleidsbeslissingen kunnen enkel genomen worden wanneer er voldoende draagvlak aanwezig is. Vandaag is de politieke elite die tot hiertoe het Europese integratieproject heeft getrokken; zijn de mensen die in de nationale openbare omroepen wer- ken; zijn de Europese intellectuelen en is al wie op dit moment in de frontlinie van het maat- schappelijk gebeuren staat, zich echter onvoldoende bewust van de urgentie van een Europese publieke sfeer. Het resultaat daarvan is dat de moedige daad, het ondernemen van actie, in de Arendtsiaanse zin van het woord, uitblijft. Wij, de burgers van Europa, gedragen ons onder- tussen – als we ons al bewust zijn van de urgentie van een Europese publieke sfeer – te veel als Vladimir en Estragon, de twee zwervers die alle heil verwachten van een Godot die nooit zal verschijnen. Op dit punt aangekomen, is er een belangrijke rol weggelegd voor de kunst, namelijk die van voorhoede. Kunst en het debat dat kunst opwekt, kunnen op eigen houtje reeds een bescheiden publieke sfeer openen en daarin kunnen zich de wortels nestelen van een veel grotere publieke sfeer, die de meer dan 500 miljoen burgers van de Europese Unie moet omvatten. Hoe dit concreet in elkaar zit, vormt het onderwerp van dit hoofdstuk.

3.1.1. Historische precedenten

De idee dat, kunst en het debat dat kunst teweegbrengt, een voortrekkersrol kunnen spelen bij de opening van een Europese publieke sfeer, is niet geheel en al uit de lucht gegrepen. Enkele historische precedenten vormen daarvan het bewijs. De antieke retoriek (die wortelt in de wer- ken van Homeros) was een beslissende factor bij de totstandkoming van de door Arendt be- schreven publieke sfeer van het Oude Athene, en aan de door Habermas geanalyseerde bour- geois publieke sfeer van de achttiende en de negentiende eeuw, ging in de zeventiende eeuw een literaire publieke sfeer vooraf. In het Oude Athene werden de mondelinge discussies die plaatsvonden in de publieke sfeer gestructureerd door de regels van de retorica.158 Die retorica is pas in de vijfde eeuw v. Chr. getheoretiseerd geweest door sofisten als Corax en Tisias, Gorgias van Leontini, Protagoras 158 David Randall, “Ethos, Poetics and the Literary Public Sphere,” in: Modern Language Quarterly 69, nr. 2 (2008): 221, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014, http://mlq.dukejournals.org/content/69/2/221.full.pdf+html.

81 van Abdera en anderen, maar kende op dat moment reeds een eeuwenoude praktijk. De meest indrukwekkende voorbeelden van pre-retorische welsprekendheid vindt men in de werken van Homeros.159 Zang IX van de Ilias is in dat opzicht bijzonder interessant. Na negen jaar strijd zijn de Trojanen, aangevoerd door de door Zeus gesteunde Hector, aan de winnende hand. A- gamemnon, de leider van de Grieken, belegt een vergadering waarin gedebatteerd wordt over hoe het verder moet. Na heel wat over en weer gepraat, wordt duidelijk dat men de hulp van Achilles moet inroepen om het tij te keren. Deze held zit sinds het begin van de Ilias werkloos in zijn tent te mokken, boos om een meisje dat Agamemnon hem ontnam. De Grieken sturen een gezantschap naar de tent van Achilles en trachten deze te overhalen terug deel te nemen aan de strijd: Odysseus, Phoenix en Ajax steken om beurt, onderbroken door Achilles' replie- ken, een betoog af en geven daarbij het beste van zichzelf. Dit resulteert in een monumentaal onderhoud, waarbij enkel en alleen de kracht van het woord zich laat gelden. Van geweld als dwangmiddel is geen sprake. De werken van Homeros namen een centrale positie in in de taalkundige, literaire en morele opvoeding van elke Griek: passages uit de Ilias en de Odyssee moesten verplicht gememori- seerd worden.160 De redevoeringen die men van buiten moest leren, zetten in eerste instantie aan tot imitatie en daarna ook tot structurele analyse. Zo ontstond de retoriek als theoretische discipline en werden er regels opgesteld die sprekers in staat stelden een specifiek publiek van een these te overtuigen. Daarbij maakte men niet enkel gebruik van de logos (λόγος), geldige of schijnbaar geldige argumenten, maar ook van de ethos (ἦθος) en de pathos (πάθος), respec- tievelijk het morele karakter van de spreker en de gevoelens van het publiek, strikt genomen irrelevante zijsporen die echter wel het lot in het voordeel van de redenaar konden doen kante- len.161 Politici op de Pnyx maakten van de sinds eeuwen overgeleverde retorische praktijk en de daarbij horende theorie, dankbaar gebruik wanneer zij optraden in de publieke sfeer. Zon- der de retorica, zonder het wijd verspreide 'in utramque partem disputare' of de kundigheid om op overtuigende wijze in twee tegenovergestelde richtingen te argumenteren, was er een- voudigweg geen Griekse democratie mogelijk geweest en had de Atheense publieke sfeer, waarover Hannah Arendt in The Human Condition zo lyrisch is, nooit bestaan. Het was im- mers de retorica die het geweld als middel om iets te bereiken, inruilde voor de kracht van de overtuiging, voor de kracht van het woord, van de logos, de ethos en de pathos. In die zin

159 Praet, Stijlvol overtuigen, 2-15. 160 Ibid., 2. 161 Ibid., 82-85.

82 vormde Homeros' pre-retorische welsprekendheid en de daaruit ontstane retorica de voor- hoede van de Oud-Griekse publieke sfeer.162 Ook de door Habermas bestudeerde bourgeois publieke sfeer is niet vanzelf ontstaan. Het po- litieke debat dat in achttiende en negentiende eeuw in de Londense koffiehuizen, de Parijse salons en de Duitse Tischgesellschaften met veel vuur woedde, werd in discussies over kunst, literatuur en muziek, voorbereid. Economische en culturele veranderingen – respectievelijk de tot ontwikkeling komende notie van het privaatbezit en de instelling van het kerngezin als norm binnen de bourgeois-cultuur – zorgden ervoor dat er in het midden van de zeventiende eeuw een literaire publieke sfeer tot stand kwam. Mensen kwamen in koffiehuizen, salons, leeskringen en kersverse bibliotheken samen om te discussiëren over alles wat ook maar enigszins leesbaar was: weekbladen, woordenboeken, encyclopedieën, brieven, romans en ga zo maar door.163 Richardsons Pamela, or Virtue Rewarded, later ook Rousseau's Julie, ou la nouvelle Héloïse en Goethes Die Leiden des jungen Werthers, stuk voor stuk sentimentele – volgens Habermas niet eens zo goede – brievenromans, bevonden zich in het brandpunt van de aandacht. De bellettrie, voordien voorbehouden aan hoofse en klerikale minderheden, werd verwereldlijkt en was het voorwerp van permanente discussie. Door al dat praten en ook schrijven over kunst, literatuur en muziek, verwierf de bourgeoisie discursieve vaardigheden en wanneer zij vervolgens een zekere vorm van zelfbewustzijn begon te krijgen, ging ze haar pas ontwikkeld redenerend talent ook buiten het esthetische domein gebruiken.164 Zo kwam er kritiek op de bestaande machtsstructuren, ontwikkelde er zich een publieke mening en ont- stond er een politiek publieke sfeer, die erg dankbaar gebruik maakte van de infrastructuur (kranten, weekbladen, sociale netwerken, etcetera) die de cultuurkritiek had ontwikkeld. De kranten berichtten weliswaar al even over politieke gebeurtenissen, maar werden pas in de achttiende en de negentiende eeuw, wat politieke zaken betreft, echt kritisch. Deze nieuwe houding kwam volgens Habermas overgewaaid uit de literaire publieke sfeer, waar kritiek – op kunst, muziek en literatuur – de orde van de dag uitmaakte.165

162 Randall, “Ethos, Poetics and the Literary Public Sphere,” 221. 163 Fernando Mauricio García Leguizamón, Vom klassischen zum virtuellen öffentlichen Raum: das Konzept der Öffentlichkeit und ihr Wandel im Zeitalter des Internet (Inauguraldissertation zur Erlangung des Doktorgrades am Fachbereich Philosophie und Geisteswissenschaften der Freien Universität Berlin: 2009), 37. Laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diss.fu- berlin.de/diss/servlets/MCRFileNodeServlet/FUDISS_derivate_000000006955/1_GarciaDeckblatt.pdf? hosts=. 164 Philipp Hölzig, “Öffentlichkeit und Privatheit. Rekonstruktion einer Unterscheidung am Beispiel der Theorie von Jürgen Habermas,” in: Diskurs 8, nr. 1 (2012): 34-64, 41, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diskurs-zeitschrift.de/wp-content/uploads/2012/08/hoelzing.pdf. 165 Habermas, The Structural transformation of the public sphere, 48-56.

83 Uit deze historische precedenten, enerzijds de retorica die voorafging aan de Oud-Griekse pu- blieke sfeer en anderzijds de literaire discussies die de weg bereidden voor de achttiende- en negentiende-eeuwse bourgeois publieke sfeer, kan men leren dat een publieke sfeer enkel kan ontstaan binnen een debatcultuur. Een dergelijke debatcultuur kwam in het Oude Athene tot stand door de ontwikkeling van de retorica, de kunst van het overtuigen, die reeds in de acht- ste eeuw v. Chr. door Homeros op een ongelofelijk niveau beoefend werd, die vervolgens door de Homeriden (of met de epen van Homeros rondreizende rapsoden) werd uitgedragen en tot slot door de sofisten werd getheoretiseerd. In de zeventiende eeuw genereerde het kri- tisch recipiëren van kunstwerken de voor de bourgeois publieke sfeer noodzakelijke debatcul- tuur. Concluderend kan men stellen dat het beleven van kunst – of dit nu verzen zijn van Ho- meros of sentimentele brievenromans – en het reflecteren over kunst, de discursieve vermo- gens aanscherpt, een kritische ingesteldheid bevordert en een debatcultuur doet ontstaan die de katalysator kan vormen voor een publieke sfeer. Op die manier kan kunst en het debat dat over kunst gevoerd wordt, de voorhoede vormen van een Europese publieke sfeer.

3.1.2. De opgave de wereld te redden

Maar is kunst vandaag eigenlijk wel in staat om een voortrekkersrol op te nemen bij de cre- atie van een Europese publieke sfeer? Leeft kunst überhaupt nog? En indien ja, is zij inmid- dels niet te veel door de markt geknecht? Hoeveel schade heeft de teloorgang van de ambach- ten de kunst berokkend? Lijdt zij niet teveel onder de postmoderne neiging de enorme com- plexiteit van de wereld onvoorwaardelijk te affirmeren, iets wat haaks staat op de conceptie van kunst als orde in de chaos? Bestaat er nog steeds een gulden middenweg tussen de hersen- spoelende producten van de cultuurindustrie en de onbegrijpelijke uitingen van de hoge kunst, of is deze weg al lang opgebroken? Dit spervuur van vragen is meer dan terecht: wil kunst ef- fectief de voorhoede zijn van een Europese publieke sfeer en de verdere uitbouw van de Euro- pese Unie constitueren, die zowel de democratie als het nationalisme op een hoger niveau moet tillen en eventueel zelfs een tussenstap zal zijn naar een toekomstige wereldregering, dan moet men weten waar de kunst vandaag staat. Haar taak is immers niet meer het redden van enkelingen, iets waar de kunst, zoals bekend, altijd al toe in staat is geweest (hoe groot is niet de troost die besloten ligt in de Matthäus-Passion, hoe opbeurend zijn niet Zarathoestra's woorden en hoeveel deugd doet niet het kijken naar Kubricks Dr. Strangelove, de film die

84 voor het eerst durfde te lachen met de Koude Oorlog). Op dit moment reikt de taak van kunst veel verder: zij staat voor de opgave de wereld te redden. Kunst is vandaag gelukkig allesbehalve dood. Kunst leeft, meer dan ooit tevoren, en manifes- teert zich in ontelbare verschillende gedaantes, net zoals de Griekse zeegod Proteus, die er om bekend stond vele vormen aan te kunnen nemen (soms zag men hem als jongeman, dan weer als een leeuw of als een woedend zwijn; een andere keer – doodeng om aan te raken – werd hij een slang of had hij een gehoornde stierenkop; vaak kon hij in een boom veranderen of in een steen; soms nam hij de gedaante aan van helderstromend water, werd een rivier en dan weer vuur, het tegendeel van water). Het genre dat van oudsher de verschillende kunstdiscipli- nes broederlijk tracht te verenigen, dat de meeste potentie bezit om een debatcultuur op gang te trekken en zo een Europese publieke sfeer te constitueren, dat hiermee in feite al geruime tijd bezig is, is het operagenre, dat de laatste jaren ongelofelijk interessante ontwikkelingen heeft doorgemaakt.

3.1.3. De dynamiek van een hedendaagse operaproductie

Opera bewees in het verleden reeds meermaals zijn politieke relevantie: een uitvoering op 25 augustus 1830 van Aubers La Muette de Portici in de Brusselse Muntschouwburg verhitte de gemoederen van het publiek op zodanige wijze dat de in de zaal aanwezige toeschouwers de Belgische Revolutie in gang zetten, en de opera's van Wagner en Verdi speelden een uiterst belangrijke rol bij de eenmaking van zowel Duitsland als Italië. Na de Tweede Wereldoorlog belandde het operagenre echter in het slop: opera was toen in alle opzichten achterhaald, ho- peloos belachelijk, had zich gecompromitteerd door zich al te veel met het nazisme in te laten, richtte de blik enkel op het verleden en was nog slechts, in de woorden van Johan Thielemans, een beschermde werkplaats voor lijders aan manke dromen. De contemporaine muzikale avant-garde, de serialisten die elkaar elke zomer ontmoetten in Darmstadt, verklaarden het genre dan ook dood en Pierre Boulez stelde plompverloren dat alle operahuizen platgebrand moesten worden.166 Ondertussen werd echter, ten oosten van de toen nog te bouwen Berlijnse Muur, een herge- boorte van het operagenre voorbereid. Walter Felsenstein werd in 1947 tot intendant van de Komische Oper Berlin benoemd en voerde daar tot aan zijn dood in 1975 een in alle opzich-

166 Johan Thielemans, Opera. De Toekomst van een verleden (Leuven: Uitgeverij Kritak, 1991), 17-21.

85 ten grensverleggend beleid. Werkend binnen het Oost-Duitse systeem en dus vrij van econo- mische zorgen, breidde Felsenstein de in de regel uiterst krap bemeten repetitieperiode uit tot een lang en intensief werkproces. Hierdoor wist hij te bewerkstelligen dat de zangers die in zijn operahuis optraden het gangbare melodramatische, amateuristische acteren inruilden voor een volledig nieuwe controle over lichaam en stem. Voor het eerst in de geschiedenis van de opera traden de zangers uit het voetlicht, liepen ze rond, vielen ze, rolden ze over de grond, plooiden ze zich in allerlei houdingen en wisten daarbij – wat tijdgenoten nog het meest ver- baasde – ook nog eens de muzikale kwaliteit hoog te houden. Felsenstein spoorde zijn zangers aan zich de muziek zo eigen te maken, dat deze de uitdrukking werd van hun eigen emotie. De gezongen dialoog, zei Felsenstein, moet het publiek de indruk geven dat de acteur moet zingen, dat spreken als uitdrukkingsmiddel niet meer volstaat, dat iets primitiefs openbarst en met de dialoog verstrengeld is.167 Felsenstein deed echter meer dan zangers leren acteren: samen met een dramaturg bereidde hij de repetitieperiodes intensief voor, door documenten te lezen die de partituur in een brede so- ciale en culturele context plaatsen. De dramaturgische arbeid die Felsenstein verrichtte en liet verrichten, had als doel om, in het spoor van Bertolt Brecht, die altijd geweigerd had de tradi- tie in stand te houden en met een radicaal nieuwe blik naar oude theaterteksten keek, op zoek te gaan naar de waarheid van de partituur, naar datgene wat de componist echt had bedoeld.168 De slechte gewoontes en vooroordelen die het resultaat waren van jaren uitvoeringspraktijk, beschouwde Felsenstein als een dringend af te schrapen, want de originele kleuren verteke- nende laag vernis. Felsensteins dramaturgische aanpak maakte furore en ging gaandeweg een eigen leven leiden: waar hij vooral de routine bestreed, waar hij op zoek ging naar de oorspronkelijke betekenis van de partituur, daar gingen anderen verder, dachten nog dieper na en begonnen zich af te vragen wat de actuele relevantie was van de overgeleverde operapartituren. Dat leidde ertoe dat regisseurs zich er niet meer toe beperkten ervoor te zorgen dat iedereen netjes op en af wandelde en dat niemand in de weg van de sterzangers ging staan, maar dat zij inspiratie put- ten uit het gesproken toneel, waar men een opbloei van het regietheater kende. Steeds meer doken er eigenzinnige ensceneringen op waarin men de originele regie-aanwijzingen van de componist en zijn librettist terzijde schoof. Men poogde een dialoog op te starten met de over- geleverde partituur, men trachtte de actuele relevantie ervan naar boven te halen. Ondertussen

167 Ibid., 74-81. 168 Ibid., 81-84.

86 speelde er zich ook een muzikale revolutie af: dirigenten gingen hun partituur grondiger be- studeren en in de jaren zeventig maakte de historische uitvoeringspraktijk zijn opmars. Dat zorgde voor een boeiende tweespalt met het moderniserende regietheater. Als voorbeeld kan Der Ring des Nibelungen gelden, die Pierre Boulez en Patrice Chéreau in 1976 in Bayreuth op de planken brachten, een mijlpaal in de geschiedenis van de operaregie. Dirigent en regisseur leken een tegengestelde weg te volgen in hun poging om Wagner bij de tijd te brengen, zo schrijft Francis Maes over deze productie, in de orkestbak legde Boulez de grote traditie van de Duitse Wagnerinterpretatie naast zich neer. Hij herlas de partituur los van alle gevestigde verwachtingspatronen. Hij ontwikkelde zijn interpretatie op basis van een nuchtere kijk op de notentekst. Alleen wat Wagner expliciet voorschreef, gold als waarheid. Op het toneel deed Patrice Chéreau het tegengestelde. Hij negeerde alle toneelmatige voor- schriften van Wagner. Hij ontdeed het drama van al zijn visuele aanwijzingen en bouwde zijn eigen wereld op. Op een dieper niveau bleken beide standpunten elkaar te vinden. Beiden ont- deden Wagner van alle franje en onderzochten muziek en drama op hun wezenlijke merites. Beide kunstenaars vormden vooral een team in hun ambitie om de Wagnerinterpretatie van de heersende verwachtingspatronen los te weken.169 Chéreau, een theaterregisseur, liet de zan- gers, in navolging van wat Felsenstein deed, als echte acteurs acteren. Bovenal echter, stak hij hen in moderne kostuums, met das, waardoor hij Der Ring des Nibelungen uit de door Wagner voorgeschreven ongedefinieerde mythologische wereld lichtte en de weg opende om deze te- tralogie te interpreteren als een parabel over hoe de negentiende eeuwse industriële revolutie de samenleving had gecorrumpeerd.170 Stilaan werd opera zo een kunstvorm met inhoud, een kunstvorm die mensen ertoe aanzette om na te denken. Opera-intendanten engageerden telkens weer spraakmakende theaterregis- seurs die idealiter een goede personenregie afleverden en op een eigenzinnige wijze hun licht lieten schijnen op de partituur. Op dit moment zet deze tendens zich nog altijd door. Vandaag, zo stelt Francis Maes, kan men een moderne operaproductie definiëren als een symbolische ruimte van de dialoog. Waar vroeger opera een totaalkunst was waarbij de muziek, het toneel- spel, de decoratie, het licht en de dramatekst samenspanden om eenzelfde inhoud te vertolken, daar hoeven vandaag de visuele, literaire en muzikale componenten van een productie niet noodzakelijk meer in overeenstemming te zijn. Elke kunstdiscipline voegt zijn eigen discours

169 Francis Maes en Piet De Volder, Opera. Achter de schermen van de emotie (Leuven: Lannoo Campus, 2011), 103-104. 170 “Chéreau and Boulez: Nibelungen Ring on DVD – The Bayreuth Centenary Ring,” laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014, http://mostlyopera.blogspot.be/2008/11/chreau-and-boulez-nibelungen-ring-on.html.

87 toe aan de voorstelling. Elke kunstvorm kan een eigen pad volgen en toch bijdragen tot een geheel. Dat geheel is niet langer zomaar de som van de delen. Het vraagt een inbreng van de toeschouwer om de voorstelling te lezen. De theatermaker moet ernaar streven om zijn of haar voorstelling vanuit de intrinsieke kwaliteiten overtuigend te maken. De toeschouwer moet bereid zijn vragen te stellen bij wat er op het toneel te zien is. Het samenpel tussen kunstvormen is niet langer rechtlijnig en voorspelbaar. Muziek, drama en visuele kunst onder- vragen elkaar, dagen elkaar uit en stimuleren het denken van de toeschouwer.171 Hoe reageerde het publiek hierop? In de jaren na de Tweede Wereldoorlog was naar de opera gaan een escapistisch gebeuren: men vleide zich neer in de rode pluche, men wachtte tot het licht uit ging en men kon vervolgens voor even de zorgen van de wereld vergeten. De opera- liefhebber vertoefde in een comfortabel, veilig en onveranderlijk reservaat, consumeerde de licht verteerbare spektakels en genoot – in de woorden van Bertolt Brecht – op een culinaire wijze. Het is dus te begrijpen dat het moderniserende regietheater, dat niet meer vrijblijvend wenste te zijn, een schok veroorzaakte. Een deel van het oude publiek kwam deze nooit te boven en haakte af, een ander deel sprong mee op de kar en beleefde de rit van zijn leven. Er zakte een nieuw publiek naar de opera af en er verschenen terug jongeren in de zaal. Opera- intendanten doen er vandaag alles aan om een goede band met het publiek te bewaren, in het besef dat enkel een dialoog op het podium – tussen de regisseur en de partituur – geen enkele zin heeft wanneer het publiek er niets van begrijpt. Meer dan ooit wordt er ingezet op commu- nicatie: inleidingen, nagesprekken, interviews met de dirigent, de regisseurs en andere betrok- kenen vormen de regel. Programmaboekjes bevatten niet enkel meer een vertaling van het libretto (steeds minder nodig naarmate de boventitel de Europese operahuizen veroverde), maar contextualiseren de operaproducties en voegen vandaag vaak dimensies toe door extra linken te leggen met de actualiteit. De Munt liet in het programmaboekje dat hoorde bij An- drea Breths in december 2012 in première gegane La Traviata (een productie waarin Violetta werd gelijkgeschakeld met een Oost-Europese vrouw die als slachtoffer van mensenhandel in Parijs belandde en daar als luxe-prostituee trachtte te overleven) bijvoorbeeld het relaas opne- men van een echt bestaande Parijse prostituee, die in directe bewoordingen een inzicht gaf in haar leefwereld. Die bijdrage was erg beklijvend en bracht mensen rechtstreeks in contact met een hedendaagse Violetta. Operahuizen en operafestivals werken vandaag meestal met overkoepelende thema's. In vele

171 Maes en De Volder, Opera. Achter de schermen van de emotie, 15-16.

88 gevallen stellen deze thema's niet meer voor dan goedkope slogans die op een marketingafde- ling werden verzonnen, maar soms probeert een opera-intendant aan de hand van een thema zijn publiek echt mee te nemen op een reis, tracht hij of zij via een zorgvuldig uitgekiende programmering verschillende facetten te belichten van één of andere actuele problematiek.172 Het traject dat een opera-intendant met zijn publiek doorloopt en de debatten die in de knusse herbergen langs dit traject worden gevoerd, kunnen een ware dynamiek op gang brengen, kunnen eventueel zelfs de grond vormen waarin een verlangen naar het ondernemen van Arendtsiaanse actie ontkiemt.

3.1.4. Castellucci's Orphée et Eurydice als voorbeeld

Een voorbeeld van een hedendaagse operaproductie die er in slaagde een enorme dynamiek te ontwikkelen is de in juni 2014 in de Brusselse Muntschouwburg in première gegane voorstel- ling Orphée et Eurydice. De partituur die het uitgangspunt vormde van deze productie was de Franse bewerking die Hector Berlioz maakte van Christoph Willibald von Glucks, in 1762 gecreëerde opera Orfeo ed Eurydice. De regie was in handen van Romeo Castellucci, één van de meest intrigerende theatermakers van dit moment. Castellucci zag een parallel tussen de Griekse mythe van Orpheus en Eurydice en de situatie van een locked-in patiënte. Het locked- in-syndroom is een neurologische aandoening die voor een pseudocoma zorgt: patiënten zijn bij bewustzijn, maar kunnen noch spreken, noch bewegen en zitten dus letterlijk ingesloten in hun eigen lichaam. Plato's beeld van het lichaam als een kerker van de ziel wordt zo wel heel tastbaar. Patiënten kunnen wel nog geluiden waarnemen, zien en communiceren via het knip- peren van de oogleden. Romeo Castellucci beschouwde in zijn regie locked-in patiënten als Eurydice-figuren: net als Orpheus' geliefde, zitten zij namelijk door een ongelukkig toeval in een soort van onderwereld opgesloten. Tijdens de eerste acte van Orphée et Eurydice vertelde Castellucci aan het publiek via een geprojecteerde tekst het verhaal van een concrete locked-in patiënte, Els geheten. Tij- dens de tweede acte vertrok er vanuit De Munt een filmploeg naar het naburige revalidatie- ziekenhuis waar Els, vandaag nog altijd, wordt verzorgd. Die tocht werd op een groot scherm, dat als decor diende, gelivestreamd en werd als het hedendaagse equivalent van Orpheus' af- daling in de onderwereld gepresenteerd. De toeschouwer kroop mee in de auto, maakte een

172 Gerard Mortier, Dramaturgie van een passie, vert. Jan Vandenhouwe (Antwerpen: De Bezige Bij, 2014), 53- 64.

89 lange rit, wandelde vervolgens door de tuinen van het revalidatieziekenhuis, betrad toen het gebouw, ontdekte de witte gangen, zag de open deuren waarachter andere patiënten lagen en kwam tenslotte terecht in de kamer van Els. Stukje bij beetje, eerst heel vaag, werden frag- menten van haar lichaam in beeld gebracht en op het fatale moment in de partituur – Orpheus die achterom kijkt en zijn geliefde voor eeuwig ziet verdwijnen – kreeg het publiek heel even de ogen van Els te zien, die reusachtig uitvergroot de zaal in staarden. Els volgde de voorstel- ling via een koptelefoon en was zich van het gebeuren volledig bewust. Wat Castellucci in deze productie deed, was het openen van een dialoog tussen enerzijds, de door Gluck en Berlioz gemedieerde mythe van Orpheus en Eurydice, en anderzijds, het ver- haal van een actuele locked-in patiënte. Dat zorgde voor een uiterst beklijvende voorstelling die geen enkele toeschouwer onberoerd liet. Mensen praatten over deze productie, het zo ont- stane debat bereikte de media, werd groter en groter en deed heel wat aandacht ontstaan voor de situatie van locked-in patiënten. Vandaag is er elke dag wel iemand die terugdenkt aan de- ze productie, die zich realiseert dat, terwijl hij/zij vrolijk in deze wereld rondloopt, er ergens in een ziekenhuis in de buurt van Brussel een jonge vrouw ligt, die opgesloten is in haar eigen lichaam. Mensen hebben naar aanleiding van deze productie dieper nagedacht over wat een menswaardig leven is. Ook politici hebben Orphée et Eurydice gezien en wie weet probeert er ooit iemand in één of ander parlement een abstracte discussie over de pro's en contra's van bij- voorbeeld euthanasie, op de grond te plaatsen, te concretiseren door het verhaal te vertellen van Els.

3.1.5. Logos, ethos en pathos: een evenwicht tussen politiek en esthetiek

In de huidige operawereld is er een enorme dynamiek aan de gang. Opera laat zich vandaag kennen als de symbolische ruimte van de dialoog, een ruimte waar artistieke ego's, in de prak- tijk meestal regisseurs, de confrontatie aangaan met oude partituren en libretti die ze, op een voor de hedendaagse wereld relevante wijze, op de planken brengen. Opera overstijgt het louter culinaire genot, volgt de wetten van vraag en aanbod al lang niet meer, kan niet zomaar geconsumeerd worden, is niet langer vrijblijvend, maar staat met beide voeten in de maat- schappij, zet mensen aan tot nadenken en heeft de expliciete bedoeling een debat op gang te brengen. Die contemporaine relevantie is het genre verschuldigd aan de samenleving door het feit dat opera een uiterst dure kunstvorm is, doordat opera niet overleven kan zonder zware

90 staatssubsidiëring.173 Een opera-intendant kan, via een uitgekiende seizoens- of festivalpro- grammatie zijn publiek meenemen op een ontdekkingsreis, kan een geëngageerd verhaal bren- gen, kan debatten openen en daardoor midden in de samenleving staan. In die hoedanigheid is het operagenre uitermate geschikt om de voorhoede te vormen van een Europese publieke sfeer, die op zijn beurt de democratie en het nationalisme op een hoger niveau kan tillen. Niet alleen stimuleren hedendaagse operaproducties een debatcultuur, ook kan men via een geën- gageerde seizoens- en festivalprogrammatie het Europese integratieproject direct thematiseren en contempleren. Men mag echter nooit de esthetische dimensie uit het oog verliezen. Esthetiek is een gegeven dat in deze thesis niet direct aan bod is gekomen, maar indirect schuilt er heel wat esthetiek in de op deze pagina's gebruikte metaforen. Een droog verslag, louter en alleen met behulp van de logos geschreven, zou niemand kunnen overtuigen van de noodzaak om een publieke sfeer op te richten. Getallen zeggen weinig tot niets. De ethos en de pathos echter – een morele houding, de eerlijkheid om toe te geven onwetend te zijn, jeugdig enthousiasme en bevlogen woorden, kunnen misschien wél mensen bekoren. Logos, ethos en pathos werken als geen ander samen in hedendaagse operaproducties. Idealiter slagen regisseurs erin het evenwicht te bewaren tussen politiek en esthetiek. Zo geconcipieerde voorstellingen – men denke aan Cas- tellucci's Orphée et Eurydice – overtuigen in de Griekse zin van het woord en bezitten de kracht diepgaand in te kunnen grijpen in het leven van een enkeling, in een groep, of zelfs in een samenleving. Het dense netwerk aan operahuizen kan de handen in elkaar slaan, kan de Europese gedachte uitdragen en zo Arendtsiaanse actie ondernemen.

173 Gerard Mortier, Dramaturgie van een passie, vert. Jan Vandenhouwe (Antwerpen: De Bezige Bij, 2014), 29.

91 3.2. Het intendantschap van Gerard Mortier als casus

Een voorbeeld van hoe kunst en het debat dat kunst teweegbrengt, in staat zijn om de voor- hoede te vormen van een Europese publieke sfeer (noodzakelijk om de continuïteit van het Europese integratieproject te kunnen garanderen), is het werk dat Gerard Mortier als opera- intendant verrichtte. Hij was er van overtuigd dat opera de taak heeft fundamentele vragen op te werpen omtrent de condition humaine, omtrent de existentiële situatie van de mens, omtrent individuele relaties en, last but not least, omtrent de positie van de mens in het hart van de samenleving.174 Mortier beschouwde opera als een uitermate politiek genre dat inhoud kan ge- ven aan (bijvoorbeeld parlementaire) debatten. Europa was, wat hem betrof, het realistische project waarvoor men diende te strijden. Als intendant trachtte Mortier zijn seizoenen te ont- werpen als landschappen, die hij dan vervolgens samen met zijn publiek exploreerde.175 Mor- tiers grootste angst was dat de westerse denk- en kunsttraditie zou verworden tot een decor- atieve kanttekening, een dode letter en daarom trachtte hij de uit het verleden overgeleverde kunstparels actief in te zetten bij de maatschappelijke besluitvorming, in de overtuiging dat zij de kracht van maatschappelijke evolutie konden en ook moesten zijn.176 Dit afsluitend hoofd- stuk overloopt chronologisch het leven van Gerard Mortier, schetst daarbij het ontstaan van zijn Europese visie en bespreekt hoe deze opera-intendant op diverse wijze de Europese ge- dachte ondersteunde en uitdroeg.

3.2.1. Van 1943 tot 1980: leertijd in Gent, Düsseldorf, Frankfurt, Hamburg en Parijs

Gerard Mortier werd op 25 november 1943 geboren in Gent. Zijn vader was bakker-patissier en had een eigen zaak, zijn moeder hield de bakkerij open. Tijdens zijn adolescentie bezocht de jonge Mortier op regelmatige basis, aanvankelijk samen met zijn moeder, in zijn geboorte- stad, zowel opera- als theatervoorstellingen. Na zijn middelbare schooltijd, vanaf 1961, stu- deerde hij rechten aan de universiteit van Gent. In 1963 richtte Mortier, samen met Erna en Vera Metdepenninghen, de dochters van de toenmalige administratief directeur van de Opera van Gent, het comité Jeugd-Opera op, een vereniging die zich als doel stelde jonge mensen in het operagenre te initiëren. In datzelfde jaar trok Mortier voor het eerst naar Salzburg om daar

174 Mortier, Dramaturgie van een passie, 26. 175 Ibid., 61. 176 Gerard Mortier, Europa, het gevaar van de verstomming. Achttiende pacificatielezing (Gent: Larcier, 2001), 1.

92 een door de Wiener Philharmoniker uitgevoerde Die Zauberflöte te horen. Die buitenlandse ervaring deed hem beseffen dat wat de Opera van Gent aanbood eigenlijk ronduit bedroevend was. Na zijn rechtenstudie voltooid te hebben en daarna nog een extra jaar pers- en communicatie- wetenschappen te hebben gevolgd, werd Mortier in 1968 de persoonlijke assistent van Jan Briers, de oprichter van het Festival van Vlaanderen. Ondertussen las Mortier buitenlandse persmedia, verdiepte hij zich in het operarepertoire van de twintigste eeuw (dat in de opera van Gent in het geheel niet aan bod kwam) en bleef hij regelmatig reizen ondernemen naar Duitsland en Oostenrijk om daar voorstellingen bij te wonen en inspiratie op te doen. In 1970 schreef Mortier enkele polemische pamfletten. In De Koninklijke Opera van Gent: een Vlaams kultuurschandaal! klaagde Mortier de huidige situatie in de Opera van Gent aan en in de brochure Opera van Vlaanderen, een opera voor Vlaanderen reflecteerde hij over de op- richting van een nieuwe culturele instelling die de operahuizen van Gent en Antwerpen moest verenigen en die in artistieke kwaliteit gemakkelijk de vergelijking moest kunnen doorstaan met andere grote Europese operahuizen. Even later ging Mortier zelfs de activistische toer op: vanaf het derde balkon van de Opera van Gent, strooide hij de door hem geschreven pamflet- ten, tijdens een voorstelling, in de zaal. De directie was hier allesbehalve mee opgezet en de politie werd er bij gehaald. Intussen was het debat over de uiterst belabberde toestand van het Vlaamse operalandschap, echter wel geopend.177 In 1972 zei Mortier zijn contract op bij Jan Briers en trok hij naar Duitsland om daar, naar eigen zeggen, op een ernstige manier de stiel van het operabedrijf te gaan leren. Als 'Leiter des Künstlerischen Betriebbüros' en dus verantwoordelijk voor de artistieke planning, begon hij te werken bij de Deutsche Oper am Rhein (een operagezelschap dat een in Düsseldorf en een in Duisburg gevestigd operahuis verenigt). Daar verzette Mortier zich spoedig tegen het repertoire-systeem, een manier van programmeren waarbij kwantiteit (het aanbieden van zo veel mogelijk verschillende opera's) primeert op kwaliteit. Na in een nota de intendant van de Deutsche Oper am Rhein op de zwakheden van het repertoire-systeem te hebben gewezen en een aantal remediërende suggesties te hebben geformuleerd, hield Mortier het in Düsseldorf voor bekeken.178

177 Philippe Annaert, Op de tonen van de tovenaar. De opera-intendant als intermediaire en dramaturgische actor. Het postdramatische discours toegepast op het innovatieve mis-en-scène-beleid van Gerard Mortier (Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Kunstwetenschappen, spec. Theaterwetenschappen, 2008), n.p., laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/413/983/RUG01-001413983_2010_0001_AC.pdf. 178 Ibid., s.n.

93 In 1973 werd hij adjunct-directeur van de Oper Frankfurt, die toen werd geleid door Christoph von Dohnányi, een dirigent van Hongaarse afkomst die ervan hield zich te omringen met jon- ge, creatieve mensen. In Frankfurt verving Mortier het repertoire-systeem door het stagione- systeem, waarbij een enkele opera grondig wordt bestudeerd en gerepeteerd, om daarna gedu- rende een drie- à viertal weken te worden opgevoerd. Het stagione-systeem zorgt ervoor dat men specifieke zangers kan engageren voor welbepaalde producties, iets wat binnen het repertoire-systeem meestal niet mogelijk is (daar rekruteert men de zangers uit een ensemble). Samen met von Dohnányi voerde Mortier in Frankfurt bovendien een uiterst avontuurlijk en innovatief mise-en-scène-beleid, door een serie theatermakers aan te werven die gedurfde en succesvolle regieconcepten bedachten.179 Toen von Dohnányi in 1977 gevraagd werd de Staatsoper Hamburg te leiden, nam hij Gerard Mortier mee als directeur van de artistieke productie. Ook in Hamburg verving Mortier het traditionele repertoire-systeem door het stagione-systeem en ook daar wist hij enkele spraak- makende theaterregisseurs te engageren. Het conservatieve Hamburgse publiek kon dit echter maar weinig appreciëren en dit leidde ertoe dat Mortier, het moe om elke dag ten strijde te moeten trekken, vrij vlug zijn ontslag indiende. Uitgekeken op Duitsland, trok Mortier vervol- gens naar Frankrijk, waar hij in de Opéra National de Paris 'conseiller à la programmation' werd. Deze functie was weliswaar een schaduwfunctie, maar aan de andere kant liet zij hem wel toe de meest diverse contacten te leggen, iets wat hem later goed van pas kwam.

3.2.2. Van 1981 tot 1991: De Munt

In 1981 slaagde Gerard Mortier er in om, na een moeizame benoemingsprocedure, intendant te worden van de Brusselse Muntschouwburg. Een immense opdracht wachtte hem, want het artistieke beleid van de vorige intendant, Maurice Huisman, had dit operahuis hoegenaamd geen goed gedaan.180 Mortier trachtte, samen met Sylvain Cambreling en John Pritchard, de door hem aangestelde muzikale directeurs, eerst en vooral de kwaliteit van het orkest te ver- beteren, organiseerde daarvoor talrijke audities en opende zijn eerste seizoen in De Munt met een reeks concerten, die het orkest souplesse, reactievermogen en werkdiscipline bijbrachten, stuk voor stuk cruciale elementen voor een goede uitvoering van operamuziek. Mortier wist daarnaast homogene zangensembles samen te stellen, die akkoord gingen met lange repetitie-

179 Thielemans, Opera. De toekomst van een verleden, 97-98. 180 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.

94 periodes en relatief lage gages. Niettegenstaande er voor sterren als Pavarotti in De Munt geen plaats was (een te hoog financieel risico, een te slecht acteur), stonden er, naast jonge zangers, ook soms grote namen op de affiche: José van Dam was daarvan het belangrijkste voorbeeld. Mortier blonk echter vooral uit in het engageren van belangrijke en vernieuwende regisseurs, meestal theatermensen waarmee hij in Duitsland en in Frankrijk contact had gelegd. Zowel Gilbert Deflo, Karl-Ernst Herrmann, Ruth Berghaus, Peter Mussbach, Herbert Wernicke als Peter Sellars waren onder Mortiers intendantschap te gast in De Munt. In juli 1985 sloot Mortier het Brusselse operagebouw voor 17 maanden om het aan een gron- dige renovatie te onderwerpen. De zaal werd in haar oude glorie hersteld, de toneelmachine- rieën radicaal gemoderniseerd. En net zoals hij theaterregisseurs een eigenzinnige blik liet werpen op oude operapartituren, liet hij het ontwerp van de vloer en het plafond van de in- komhal over aan een paar hedendaagse kunstenaars (Sol LeWitt en Sam Francis). Wat de pro- grammatie betreft, ging Gerard Mortier in De Munt eveneens uiterst vernieuwend te werk: waar het accent vroeger vooral lag op negentiende-eeuwse opera's, liet hij het publiek nu ook kennis maken met twintigste-eeuwse opera's, zoals die van Leoš Janáček en Alban Berg. Daarnaast liet hij onder andere John Adams, Philippe Boesmans en André Laporte elk een nieuwe opera schrijven (respectievelijk The Death of Klinghoffer, La Passion de Gilles en Das Schloss).181 Toen Gerard Mortier in 1991 in De Munt vertrok, bleek echter dat hij een financiële put had achtergelaten, die dermate groot was dat zijn opvolger, Bernard Foccroulle, hem als 'verontrustend' bestempelde.182 Zelf zei Mortier hier later over, dat men van hem in feite geen deficit erfde, maar een gigantisch kapitaal. In enkele jaren tijd had hij immers de Brusselse Muntschouwburg, voordien een provincialistische bedoening, weten om te vormen tot een operahuis met internationale weerklank. Dat voor deze succesvolle artistieke politiek bijkomende middelen nodig waren geweest, hoefde volgens Mortier niet te verbazen. Indien men een gerenommeerd opera huis wil, moet men ook bereid zijn daar geld voor op tafel te leggen.183 Tijdens zijn intendantschap in De Munt begon Gerard Mortier zich voor het eerst als een over- tuigd Europeaan te profileren. De achtergrond hiervan was de moeilijke relatie die hij met de overheid onderhield. De staatshervormingen, een door Thatcher en Reagan geïnspireerd neo- liberaal klimaat en de status van 'bi-culturele instelling' deden het Brusselse operahuis geen

181 Ibid., s.n. 182 Thielemans, Opera. De toekomst van een verleden, 109-115. 183 “De vrees voor de tovenaar,” documentaire van Kris Smet (Panorama, 23 mei 1996), 00:26:46. Laatst geraadpleegd op 4 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podium-videozone/1.1893268.

95 goed: Mortier moest er voortdurend voor waken dat de geldstroom die vanuit de overheid naar De Munt vloeide, niet verdampte. Bovendien ressorteerde zijn operahuis tot 1988 onder twee verschillende gemeenschapsministers – een Waalse en een Vlaamse – wiens bevoegdhe- den elkaar overlapten. Op 29 april 1985 dreigde een getergde Mortier, in een persconferentie waarin zoals elk jaar het nieuwe seizoen werd voorgesteld, te zullen opstappen wanneer de bi- culturele instellingen, en dus ook De Munt, zouden geregionaliseerd worden. Sindsdien ging het van kwaad naar erger: Mortier startte een ware oorlog met de regering (of tenminste toch met de liberale vleugel van die regering; met Guy Verhofstadt en Antoine Duquesne). Dit bikkelharde conflict werd vanaf 1987 in de media uitgevochten en zorgde voor heel wat op- schudding.184 In deze moeilijke en onzekere context droomde Mortier van de oprichting van een groot Europees cultureel centrum, dat de taak had de bi-culturele instellingen (De Munt, het Paleis voor Schone Kunsten, enkele andere Brusselse musea en het Nationaal Orkest van België) aan het communautaire geweld te onttrekken, door ze samen te voegen en ze onder één gemeenschappelijk directeur te plaatsen. Die directeur (bij voorkeur hijzelf) zou door de regering met de speciale missie opgezadeld moeten worden een echte Europese cultuurpoli- tiek te voeren, zodat Brussel, naast de administratieve hoofdstad van Europa te zijn, ook op cultureel gebied de toon zou aangeven. Een gepast (lees: riant) budget was daarvoor nodig, en deze subsidie zou de directeur via een soort enveloppen-systeem aan de verschillende instel- lingen moeten toebedelen.185 Op een iets realistischer niveau, speelde Mortier halverwege de jaren tachtig even met de gedachte het Brusselse operahuis – toen nog 'De Nationale Opera' geheten – om te dopen tot 'l'Opéra de l'Europa' (naar analogie met Stehlers 'Théâtre de l'Euro- pe' in Parijs) maar uiteindelijk bleek 'De Munt' – een naam die een begrip werd en niet storend werkte op politieke gevoeligheden – een verstandigere keuze te zijn.186 Doorheen de jaren werd Gerard Mortier echter steeds pessimistischer; waar hij Brussel vroe- ger beschouwde als de toekomstige hoofdstad van Europa, daar constateerde hij in 1991 dat Brussel aan het evolueren was naar een louter administratieve hoofdstad. Door de opening van het Oostblok, zo stelde hij, is de Belgische hoofdstad niet langer meer het natuurlijke middelpunt van Europa; laat staan dat men in Brussel weet wat er in het Oostblok aan de gang is. Bovendien maakt de regering geen werk van een duidelijk statuut voor Brussel. Deze nieuwe houding ten aanzien van Brussel, zorgde er mede voor dat Mortier in 1991 De Munt

184 Katia Segers, “Gerard Mortier en de Koninklijke Muntschouwburg,” in: Ons Erfdeel 33, nr. 3 (1990): 403- 410. 185 Gerrit Six, Het Mortier-tijdperk. Kroniek van een krachtmeting (Zellik: Roularta Books, 1991), 170-171. 186 Ibid., 71, 172.

96 verliet, om intendant te worden van de Salzburger Festspiele. Salzburg zal ook nooit een Europese hoofdstad worden, maar daar heb ik een publiek van 200 000 mensen en kan ik de Europese gedachte veel sterker promoten.187 Ondertussen schreef men in Vlaanderen, ietwat afgunstig en bang geworden voor een Verenigd Europa, over 'het Mortier-effect': volgens Rudi Laermans het fenomeen waarbij een kunstenaar in Vlaanderen start, groot wordt in Brussel en vervolgens vertrekt naar een Europees elders (Mortiers ervaringen in Duitsland en Frankrijk werden hierbij even vergeten).188

3.2.3. Van 1991 tot 2001: de Salzburger Festspiele

De Salzburger Festspiele, een jaarlijks muziek- en theaterfestival in de Oostenrijkse stad Salz- burg, de geboorteplaats van Mozart, werden jarenlang met ijzeren hand geleid door Herbert von Karajan. Deze dirigent schonk veel aandacht aan de kwaliteit van de muziek, maar had nauwelijks oog voor een eigentijds mise-en-scène beleid. Na de onverwachte dood van von Karajan in 1989 werd Gerard Mortier vrij haastig aangesteld als de 'künstlerischer Leiter' van de Salzburger Festspiele, een functie die hij tot 2001 bekleedde. Het was Mortiers ambitie om dit festival, dat door velen werd beschouwd als de culinaire, vrijblijvende tegenhanger van de Bayreuther Festspiele (een op reflectie gericht, ingetogen en veel ernstiger festival), drastisch te moderniseren. Eerst concentreerde de kersverse manager en artistiek directeur van de Salz- burger Festspiele zich echter op het orkest en de muzikale leiding, net zoals hij dat in De Munt gedaan had. Heel wat gevestigde dirigenten (zoals Riccardo Muti, Claudio Abbado en Georg Solti) stonden te springen om de fel gegeerde plaats van von Karajan in te nemen: Mor- tier trachtte tussen deze giganten het juiste evenwicht te bewaren en maakte er daarnaast een prioriteit van ook plaats in te ruimen voor jong en aanstormend muzikaal talent (zoals Simon Rattle, Kent Nagano en Marc Minkowski). In zijn eerste beleidsjaren, en ook daarna nog, kwam Mortier regelmatig in botsing met het vaste orkest van de Salzburger Festspiele: de Wiener Philharmoniker. Mortier verlengde de repetitietijden van dit repertoire-orkest (dat de gewoonte had opera's van Mozart nauwelijks voor te bereiden) en nodigde in Salzburg ook andere orkesten uit, waardoor het monopolie van de Wiener Philharmoniker doorbroken werd.189

187 Ibid., 173. 188 Laermans, Rudi. “Het Gerard-Mortier-effect: over Vlaanderen, het Verenigd Europa en de culturele kapitaalvlucht.” In: De Nieuwe Maand 33, nr. 5 (1990): 2-4. 189 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.

97 Gerard Mortier liet reeds in 1989 verstaan dat hij er alles aan zou doen om er voor te zorgen dat de Salzburger Festspiele een grote rol zouden spelen in der geistigen definition Europas, bij de intellectueel-culturele definiëring van het Europese integratieproject.190 In Brussel was hij er niet in geslaagd de verschillende bi-culturele instellingen te verenigen tot één groot Eu- ropees cultureel centrum, dat op Europees niveau een tegengewicht kon bieden aan de al- macht van de economie en de politiek (krachten die heersen over cultuur, maar niet in staat zijn om de hele beschaving van de moderne tijd te schragen en tot een goed einde te bren- gen191), maar in Salzburg, na de Val van de Berlijnse Muur het nieuwe midden van Europa, wachtte Mortier een nieuwe kans. Het festivalkarakter van de Salzburger Festspiele slaagde erin aan Mortiers mond vele bevlo- gen woorden te ontlokken. De Oud-Griekse festivals hadden, zo oreerde Mortier meerdere malen, burgers van de verschillende Griekse stadstaten het besef bijgebracht dat zij, ondanks kleine regionale verschillen, allemaal tot één en hetzelfde, hoogstaande en beschaafde volk behoorden. De Oud-Griekse festivals hadden met andere woorden identiteitsvorming in de hand gewerkt en dat had onder andere tot het niet te onderschatten resultaat geleid dat men het tot slaaf maken van Grieken – ook al waren zij afkomstig uit andere stadstaten – als verkeerd ging beschouwen: enkel βάρβαροι, barbaren, of met andere woorden, niet tot de Griekse cul- tuur behorende mensen, mochten geknecht worden. Bovenal hadden de Oud-Griekse festivals een uitgesproken politiek karakter gehad. Een mooi voorbeeld hiervan, zo vervolgde Mortier graag, zijn de Atheense Dionysia, een zevendaags, aan de god Dionysos gewijd festival dat vijf volle dagen reserveerde voor het opvoeren van theaterstukken. Tragedies zowel als kome- dies confronteerden het volk met cruciale vragen omtrent de samenleving: Ἀντιγόνη (Antigo- ne) van Sophocles kan men bijvoorbeeld lezen als een conflict tussen individu en staat en Eu- ripides' Ἡρακλεῖ-δαι (de kinderen van Heracles) thematiseert de van alle tijden zijnde vluch- telingenproblematiek. Gerard Mortier was, naast over de Griekse wortels van de Salzburger Festspiele, ook altijd erg lyrisch over de persoon van Mozart, de componist die in Salzburg geboren was en om wie een groot deel van het festival nog altijd draait. Mozart was volgens Mortier het ideaaltype van een overtuigd Europeaan omdat hij tijdens zijn leven ontzettend veel had gereisd; omdat hij

190 “Gerard Mortier verlaat De Munt,” nieuwsitem (Het Journaal, 29 augustus 1989), 00:02:25, laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podium-videozone/1.1894350. (de persconferentie die Louis Tobback, de toenmalige minister van binnenlandse zaken, gaf om aan te kondigen dat hij Mortier bij zijn vertrek uit De Munt, naar Salzburg geen strobreed in de weg zou leggen) 191 Six, Het Mortiertijdperk. Kroniek van een krachtmeting, 67.

98 vloeiend Duits, Italiaans en Frans sprak, hij opera's schreef in al deze talen en hij zich in het laatste jaar van zijn leven ook nog eens toelegde op de Engelse taal; en omdat Mozarts muzi- kale stijl eigenlijk kan ontleed worden als een amalgaam van de verschillende regionale stijlen die in de achttiende eeuw overal in Europa gepraktiseerd werden. In Mozart gingen Faust en Don Juan, een noordelijke onderzoekende geest en een zuidelijke lichtvoetigheid, hand in hand. Dat alles is zeer interessant, bemerkte Karl Löbl, een Oostenrijks muziekcriticus en journalist die Mortiers eerste conferentie in Salzburg versloeg en al een hele tijd ongedurig op zijn stoel had zitten schuifelen, maar wie zingt wat en wanneer?192 Trouw aan de Griekse wortels van de Salzburger Festspiele, programmeerde Mortier heel wat antieke tragedies. In 1992 bracht Andrei Servan een Antiken-Trilogie, gebaseerd op het werk van zowel Sophocles, Euripides als Seneca; het daaropvolgende jaar regisseerde Peter Sellars Die Perser (een tragedie van Aeschylos), regisseerde Jürgen Kruse Sieben gegen Theben (eveneens van Aeschylos) en regisseerde Leander Haußman Antigone (een tragedie van Sophocles); en in 1994 gaf Mortier Peter Sellars de kans in dialoog treden met Stravinsky's Oedipus Rex. Mortiers eurofilie ver- taalde zich ook in zijn keuze van de sprekers die de eer kregen de Salzburger Festspiele te openen. In 1990 liet hij, als een reactie op de ineenstorting van het Oostblok, Václav Havel aan het woord, een Tsjechisch schrijver, dissident en politicus (van Tsjecho-Slowakije de laat- ste en van Tsjechië de eerste president); vier jaar later hield Georg Steiner een rede die de titel Der Europa-Mythos droeg; en nog eens vier jaar later werd het festival geopend met Europa braucht ein neues geistiges Antlitz, een toespraak van Franz Königs.193 In 1995 verscheen er in The Economist een artikel dat stelde dat hét referentiële operafestival niet langer de Bayreuther, maar de Salzburger Festspiele waren. Mortier was er ondanks de tegenwind van het establishment in geslaagd Salzburg van zijn culinaire karakter te beroven, Salzburg terug op de kaart te zetten en maatschappelijk relevant te maken. Dezelfde regisseurs die hun diensten ook al in Brussel hadden bewezen (Peter Sellars, de Herrmanns, Peter Muss- bach) en enkele nieuwe talenten, hadden de voorbije jaren dan ook voor uiterst innovatieve mise-en-scènes gezorgd. Mortier had op zijn lauweren kunnen rusten, maar besloot dat dit alles niet genoeg was en dat men verder moest gaan: de programmatie mocht de blik niet lan- ger uitsluitend naar het verleden richten, maar moest aan twintigste-eeuwse composities een

192 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n. 193 “The History of the Salzburg Festival,” laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014, http://www.salzburgerfestspiele.at/en/history.

99 centrale plaats toebedelen. Vanaf toen kreeg het publiek ook opera's van Schönberg, Berg, Li- geti, Zimmermann, Weill, Sjostakovitsj, Saariaho en Berio te horen.194 Nadat bekend was geraakt dat de extreemrechtse Freiheitliche Partei Österreichs (FPÖ), onder de leiding van Jörg Haider was uitgegroeid tot de tweede sterkste partij van Oostenrijk en bin- nenkort zou deel uitmaken van de regering, kenden de Salzburger Festspiele van het jaar 2000 een uiterst woelige inzet doordat Gerard Mortier, gruwend van Oostenrijks politieke keuze, zijn ontslag aanbood. Vier weken later kwam hij echter op zijn beslissing terug, omdat vrien- den (onder andere de regisseur Luc Bondy) hem er van hadden overtuigd dat men een derge- lijk klimaat niet mocht ontvluchten, maar moest confronteren.195 Hieraan gehoor gevend, pro- grammeerde Mortier een aantal mis-en-scènes met een uitgesproken provocatief karakter: Hans Neuenfelds interpreteerde Die Fledermaus, een lichte operette van Johan Strausss, het vlaggenschip van de Oostenrijkse burgerlijke cultuur, als een decadent nazi-feestje (wat resul- teerde in één grote 'publikumsbeschimpfung') en Johan Simons toonde met zijn theaterstuk Der Fall der Götter hoe de grenzen tussen goed en kwaad ineens, onmerkbaar, kunnen begin- nen te verschuiven, met alle gevolgen van dien.196 Toen Mortiers mandaat in 2001 afliep, was men opgelucht dat deze lastige Belg, deze Socratische horzel eindelijk andere horizonten op- zocht.

3.2.4. Van 2002 tot 2004: de Ruhrtriennale

Salzburg war fantastisch, eine unvergessliche Periode. Aber das Allerwichtigste war die Ruhrtriennale. In Salzburg habe ich, hoffe ich, meinen Beitrag zu einer großen Institution geliefert, im Ruhrgebiet aber konnte ich etwas Neues kreieren.197 Van 2002 tot 2004 leidde Gerard Mortier de eerste driejarige cyclus van de Ruhrtriennale, een mede door hem opgericht operafestival in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen. Waar hij in Salzburg ten strijde had moeten trekken tegen het establishment, iets wat hem vele vijanden had opgeleverd, daar kon Mortier nu zonder al te veel tegenwind de meest radicale producties op de planken brengen, een nieuw en jong publiek aanspreken en meer dan ooit inzetten op 'Kreationen', grensover- schrijdende, nieuwe producties. 194 Ibid. 195 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n. 196 Pieter Bots, “De wraak van Gerard Mortier,” in: Theatermaker 2, nr. 8 (2001): 22-24. 197 Gerard Mortier, “Mortier: 'Bei Pereira ist die Programmatik: gut Verkaufen',” interview door Thomas Trenkler, 19 april 2913, laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014, http://derstandard.at/1363708588306/Gerard-Mortier-Bei-Pereira-ist-die-Programmatik-gut-verkaufen.

100 Het Ruhrgebied is een sterk geïndustrialiseerde zone en vormt het hart van de Duitse steen- kool- en staalindustrie. De wapens die in Duitse handen Europa tijdens de Eerste en de Twee- de Wereldoorlog ruïneerden, werden dáár geproduceerd. Het was dít gebied dat door de Bel- gen en de Fransen in 1923 werd bezet omdat de in het Verdrag van Versailles vastgelegde her- stelbetalingen uitbleven. De Faustiaanse daad die een einde maakte aan de erfvijandschap tus- sen Duitsland en Frankrijk, het oprichten van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, had op déze regio betrekking. Dáár wortelt de Europese Unie; op déze plaats ontkiemde het mosterdzaadje van het Europese integratieproject. Door een kolencrisis in 1957 en een staal- crisis in 1974, door een enorm banenverlies en door haar dramatisch verouderde infrastructuur verkeerde het Ruhrgebied aan het eind van de jaren tachtig echter in een erbarmelijke staat. De Landesregierung van Nordrhein-Westfalen besloot een poging te wagen het tij te keren en trachtte het Ruhrgebied een nieuw zelfbewustzijn te geven door van 1989 tot 1999 de 'Inter- nationale Bauausstellung Emscher Park' te organiseren, een toekomstprogramma dat de zware opgave had met diverse ideeën en projecten op zowel stedenbouwkundig, sociaal, cultureel als ecologisch gebied nieuwe impulsen aan de regio te geven. Na het aflopen van dit program- ma ging de Landesregierung van Nordrhein-Westfalen op zoek naar een vervolgprogramma. Samen met Gerard Mortier besloten ze een internationaal kunstenfestival op te richten, dat zou plaatsvinden op de historische industriële sites en fabrieksterreinen van het Ruhrgebied, met de oude machinehuizen, energiecentrales en expositiehallen als theaterruimtes. De Ruhr- triennale was geborenen en sinds 2002 wierf men elke drie jaar een andere intendant aan, die de taak had een dramaturgisch coherente cyclus van drie jaren – rond één enkel thema – te concipiëren. De eerste en 'Gründungsintendant' was Gerard Mortier.198 Het moet voor Gerard Mortier een ware verademing zijn geweest om voor één keer geen klas- siek gedresseerd Lippizaner paard in de schoot geworpen te krijgen, dat dringend uit de één of andere barokke rijzaal, de vlakte in gejaagd moest worden. In het Ruhrgebied mocht Mortier daarentegen ab ovo beginnen, had hij niet af te rekenen met een in zijn smaak verouderd en enggeestig publiek, maar bestond zijn taak eruit de oren en ogen te openen van een compleet nieuw publiek. Het Ruhrfestival was Mortier op het lijf geschreven doordat het geconcipieerd werd als een door en door Europees festival, een uiterst centrale ligging kende en erg interes- sante theaterruimtes in de aanbieding had. In Mortiers programmatie doken er, om net zoals in Salzburg de Griekse wortels van het festi-

198 “Erste Ruhrtriennale 2002-2004. Intendanz: Gerard Mortier,” laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014, http://www.020304.ruhrtriennale.de/de/index.html.

101 val-idee in de verf te zetten, enkele Griekse tragedies op. Johan Simons regisseerde in 2002 bijvoorbeeld Bakchen (naar Euripides); Peter Sellars liet datzelfde jaar op de Ruhrtriennale zijn veelbesproken The Children of Herakles (naar Euripides) in première gaan; Jossi Wieler regisseerde in 2003 Alkestis (naar Euripides); en Patrice Chéreau bracht, ook in 2003, een Phédre (naar Racine) op de planken. Daarnaast stelde Gerard Mortier tijdens zijn driejarige cyclus de ontmoeting centraal tussen de originele stichters van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (in de eerste plaats Frankrijk en Duitsland, daarnaast ook België, Nederland, Luxemburg en Italië). Zo programmeerde hij Berlioz' La Damnation de Faust, een Franse be- werking van de Oerduitse Faust-mythe, in een regie van La Fura dels Baus, een van oorsprong Spaans theatercollectief dat op straat het licht zag, dat de grenzen tussen het publiek en de acteurs tracht te doorbreken en veelvuldig gebruik maakt van nieuwe technologieën. Ook bracht Mortier in het Ruhrgebied Frankrijks nationale heldin op de planken, door Honeggers oratorium Jeanne d'Arc au bûcher te laten uitvoeren. De meest internationale productie was zonder twijfel Sentimenti, met muziek van de Italiaan Giuseppe Verdi, op een tekst van de Duitser Ralf Rothmann, in een regie van de Nederlander Johan Simons, onder directie van de Brit Edward Gardner, handelend over Italiaanse gastarbeiders die in het Ruhrgebied komen werken en zo de brug vormend tussen Noord- en Zuid-Europa, tussen de twee grote Europese mythes, tussen Faust en Don Juan, de onverzadigbare rede en het warme gevoel. Mortier had in zijn programmatie ook heel wat aandacht voor spiritualiteit en presenteerde zijn publiek, in de enorme Jahrhunderthalle te Bochum, onder andere Messiaens Saint Fran- çois d'Assise (ook weer een door en door Franse opera). Deze opera werd 'geïnstalleerd' (niet geregisseerd) door Ilya Kabakov, een Amerikaans beeldend kunstenaar met Russisch-joods bloed. Hij stelde het orkest centraal op, legde rond het orkest een pad van metalen roosters en hing boven dit alles een gigantische koepel waarvan de verschillende facetten een veelheid aan kleuren konden aannemen. Rechts van het podium bevond zich tot slot ook nog een meta- len vogelkooi met daarin zes witte duiven.199 Enkele producties waren zo revolutionair dat zij theatergeschiedenis schreven: Philippe Annaert bericht over hybride producties die een nieu- we wending in Mortiers mis-en-scène beleid aankondigden, namelijk de opheffing van de generische begrenzingen, wat maakte dat de Ruhrtriennale één van de meest innovatieve fes- tivals werd van het Europese continent.200

199 “Saint François d'Assise op de Ruhrtriennale.” laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014, http://www.gopera.com/igi/?id=76. 200 Annaert, Op de tonen van de tovenaar, s.n.

102 De Europese gedachte kwam wel degelijk bij het publiek aan, en dat lag vooral aan Gerard Mortiers meesterlijke communicatiebeleid. Hij gaf zelf inleidingen, liet Jan Vandenhouwe de seizoensbrochure van de Ruhrtriennale vertalen in het Nederlands (zodat die als bijlage in de Knack kon worden gestoken), zette zwaar in op promotie in het buitenland, wist te bewerk- stelligen dat Sentimenti live op de Franco-Duitse cultuurtelevisiezender ARTE uitgezonden werd en kwam even voor de uitzending zelf op televisie om uit te leggen waarover Sentimenti precies ging en welke Europese dimensies deze producties bezat.201

3.2.5. Van 2004 tot 2013: de Opéra National de Paris en het Teatro Real de Madrid

Am wenigsten interessant war Paris.202 Nadat zijn mandaat als intendant van de Ruhrtriennale was afgelopen, werd Gerard Mortier in de zomer van 2004 officieel benoemd tot algemeen directeur van de Opéra National de Paris, een instituut dat twee, bijna autonoom functioneren- de operahuizen omvat: het Palais Garnier en de Opéra Bastille. Ook hier stond Mortier weer voor de gigantische uitdaging de muzikale kwaliteit hoog te houden, homogene zangensem- bles samen te stellen, vernieuwende regisseurs te engageren en een programmering op te stel- len die heel wat aandacht schonk aan twintigste-eeuwse muziek. Gerard Mortier wist dat de Opéra National de Paris een erg log instituut was: daarom speelde hij in zijn eerste seizoen op veilig en bracht hij slechts drie nieuwe producties op de planken. De rest van de voorstelling- en die speelden, waren producties die al eerder in Salzburg of in het Ruhrgebied in première waren gegaan. Eén van de drie nieuwe producties die hij in het seizoen 2004-2005 aan het Parijse publiek presenteerde, was Tristan und Isolde, een door Peter Sellars geregisseerde opera met videobeelden van Bill Viola. Bill Viola is een Amerikaans beeldend kunstenaar die de innerlijke wereld van Wagners muziek in krachtige beelden wist te vatten. Peter Sellars vulde de videobeelden van Bill Viola, die in hoge resolutie op een groot scherm werden ge- projecteerd, met een uiterst precieze en kernachtige personenregie aan. Door een zeer nauw- keurige belichting en minimalistisch, maar gedetailleerd acteerspel leek het publiek de weer- spiegeling van de video op het podium te zien.203 Waar Gerard Mortier in het Duitse Ruhrgebied – vanuit zijn Europese visie naar een dialoog strevend tussen de Franse en de Duitse cultuur – veel Franse opera's had geprogrammeerd,

201 Gesprek met Jan Vandenhouwe. 202 Mortier, “Mortier: 'Bei Pereira ist die Programmatik: gut Verkaufen'.” 203 Mortier, Dramaturgie van een passie, 131-133.

103 engageerde Mortier in het Franse Parijs een groot aantal Duitse regisseurs. De nationale pers kon echter het werk van Christoph Marthaler, Klaus Michael Grüber, de Herrmanns en ande- ren maar moeilijk appreciëren. Erg verwonderlijk vond Mortier dat niet: volgens hem had Louis XIV, de Zonnekoning, opera tot een weelderig spektakel gemaakt dat enkel en alleen tot doel had de pracht en de praal van het hof te verspreiden. Een zekere neiging tot zelfpresen- tatie, bleef de Franse operawereld domineren: in tegenstelling tot Verdi in Italië, Wagner in Duitsland of Tsjaikovski en Moessorgski in Rusland, schreven de Franse componisten zelden politiek geëngageerde opera's. De Franse opera had volgens Mortier vooral de modes gecano- niseerd: het exotisme van het koloniale tijdperk in Lakmé, de bigotterie van het Saint-Sulpice- tijdperk in Thaïs en Werther, en de fantasma's van de nieuwe rijken in Les Huguenots en Ro- bert le diable. Ondertussen moesten de grote meesterwerken vaak de omweg van het buiten- land nemen vooraleer ze in Parijs waardering kregen: werken van Berlioz, Debussy, Chaus- son, Reyer, Grisey en Boulez werden in Frankrijk uitgejouwd.204 Mortier beschouwde het als zijn taak het Parijse publiek niet met publiekslievelingen zoals Carmen en Les pêcheurs de perles te verwennen, maar ze integendeel te confronteren met Messiaens Saint François d'Assise, met Debussy's Pelléas et Mélisande en andere moeilijke werken. Het Duitse regie- theater, dat grondig nadenkt en gedegen dramaturgische arbeid verricht, moest de Fransen wakker schudden uit hun slaap. Toen Gerard Mortier in 2005 vernam dat de Europese Grondwet in een Frans referendum ver- worpen was, reageerde hij door onmiddellijk contact op te nemen met vooraanstaande kunste- naars uit de zopas toegetreden oostelijke lidstaten van de Europese Unie. Daaropvolgend nam hij de beslissing in de komende jaren in Parijs enkele kapitale Oost-Europese werken op het programma te zetten, zoals Karol Szymanowski's Król Roger (Koning Roger, een Poolse ope- ra), Béla Bartóks A Kékszakállú herceg vára (Blauwbaards Burcht, een Hongaarse opera) en Bedřich Smetana's Prodaná nevěsta (De verkochte bruid, een Tsjechische opera). Une chose est sûre, zo stelde hij, je vais tout faire pour que l'Opéra de Paris soit une institution fonda- mentalement européenne, un opéra national qui reflète l'esprit européen.205 Haaks hierop stonden zijn plannen om na de afloop van zijn contract in Parijs, in Amerika de New York City Opera te gaan leiden. Toen hem echter werd meegedeeld dat dit operahuis niet de door Mortier gevraagde 60 miljoen dollar zou krijgen, zoals hem eerst was beloofd, maar

204 Mortier, Dramaturgie van een passie, 22-26. 205 Serge Martin, (pseud. Michel Hambersin), Gerard Mortier. L'Opéra réinventé (Louvain-la-Neuve: Versant Sud, 2006, 126.

104 slechts 36 miljoen dollar, bedankte Mortier vriendelijk. Dat was geen onverstandige keuze, zo bleek later, want intussen is de New York City Opera failliet gegaan. In 2010 ondernam Mortier een laatste groot avontuur en werd hij de intendant van het Teatro Real de Madrid. Na een tijdje frustreerde het hem echter dat hij enkel Spanjaarden bereikte. De Così fan tutte die in Madrid in première ging, geregisseerd door niemand minder dan Mi- chael Haneke, werd door de internationale pers nauwelijks opgemerkt: pas toen deze produc- tie iets later in De Munt speelde, was ze voorpagina-nieuws. Mortier besefte dat hij voor het eerst in zijn leven in de periferie was beland: weinig buitenlanders deden immers de moeite af te zakken naar de Madrileense hoofdstad. Dat weerhield Mortier er echter niet van nog enkele revolutionaire producties op de affiche te plaatsen, die het Europese gedachtegoed manifest uitdroegen. C(H)ŒURS, een muzikaal, choreografisch en ook humaan experiment dat vertrok van koorpassages van Verdi en Wagner, en gedanst werd door Les Ballets C de la B, het dans- en theatergezelschap van Alain Platel, is daar het belangrijkste voorbeeld van. Alain Platel zei over deze productie: het nationalisme uit de koren van Wagner of Verdi was niet de uitdruk- king van een verlangen om zich als natie op zichzelf terug te plooien. In het midden van de negentiende eeuw was het een progressieve idee om Duitsland en Italië, die in talloze vorsten- dommen onderverdeeld waren, als grotere naties te denken. Dit zouden we kunnen vergelijken met het streven naar een sterkere Europese Unie vandaag, een groter geheel waarin al die diverse landen verbonden worden.206 In Madrid kende C(H)ŒURS geen succes, maar elders werd deze productie de hemel in geprezen. Toen het einde van zijn contract in zicht kwam, wilde Mortier mee bepalen wie hem moest opvolgen. Een Spanjaard was uitgesloten, want dit zou volgens hem zijn werk ruïneren. De Spaanse regering kon zijn bemoeiingen echter niet verteren en zette Mortier vroegtijdig aan de deur, ondanks het feit dat kort voordien bij hem kanker was gediagnosticeerd. Mortier bleef nog een tijdje aan als raadgever, maar ging lichamelijk zienderogen achteruit en over- leed ten gevolge van zijn ziekte 9 maart 2014.

206 Jan Vandenhouwe, “C(H)ŒURS. Interview Alain Platel,” in: MMM/MonnaieMuntMagazine, 2013, laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014. http://www.demunt.be/nl/mymm/article/89/Interview-Alain-Platel/.

105 106 Besluit

Deze thesis heeft een lange weg afgelegd. Het vertrekpunt was de gruwel van de Tweede We- reldoorlog en het besef dat we een dergelijk conflict in de toekomst ten allen koste dienen te vermijden. Een aantal pogingen om het Europese integratieproject (het project dat een einde moest maken aan de mensenlevens verslindende erfvijandschap tussen Frankrijk en Duits- land) op gang te trekken, mislukten jammerlijk. Ondertussen werd, op initiatief van twee ui- terst visionaire politici, Schuman en Monnet, de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal opgericht. Uit dit mosterdzaadje ontsproot de Europese Unie, maar erg vlot verliep dat aan- vankelijk niet: terwijl het economische integratiespoor min of meer haar weg vond, wou het politieke integratiespoor maar niet op gang komen. Pas met de Val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van het Oostblok kwam er schot in de zaak. Het Verdrag van Maastricht was een belangrijke mijlpaal, die voorzag in de oprichting van de Europese Unie. Er kwam een gezamenlijke munteenheid, de grenzen gingen open en Europa leek één groot succesverhaal te zullen worden. Dat was echter buiten de Fransen en de Nederlanders gerekend, die in 2005 de Europese grondwet in een referendum verwierpen. Een tweede zware mokerslag voor het Europese integratieproject was de eurocrisis. Na de uiteenzetting over het ontstaan van de Europese Unie, werden achtereenvolgens het Europees Parlement, de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad besproken. In het tweede deel werd eerst en vooral de vraag gesteld waarom we het Europese integratie- project überhaupt moeten continueren. Nadat geconcludeerd werd dat enkel en alleen het 'nooit meer oorlog'-argument vandaag niet meer volstaat en de Europese Unie dringend nood heeft aan een positief verhaal dat mensen kan inspireren en warm maken, werden de democra- tie en het nationalisme besproken, om te kunnen besluiten dat een positieve motivatie van het Europese integratieproject mogelijk is door de Europese Unie te beschouwen als een instel- ling die de taak heeft zowel de democratie als het nationalisme op een hoger niveau te tillen. Een bijkomend, filosofisch subhoofdstuk werd vervolgens ietwat lyrischer door te stellen dat de mens dringend een doel noodt en dat het verenigd Europa misschien wel de laatst moge- lijke utopie is op dit door oorlogen zwaar geteisterde continent. Hierna werden de drie pro- blemen van de huidige Europese Unie besproken, zijnde de veel te diepe kloof tussen de bur- gers en de politiek, het democratisch deficit en een schrijnend gebrek aan visie in de Europese Raad, het orgaan waar de belangrijkste beslissingen worden genomen. Het medicijn tegen

107 deze drie 'ziekten' is de creatie van een Europese publieke sfeer. In een poging tot een beter begrip te komen van het concept 'publieke sfeer', werden Hannah Arendt en Jürgen Habermas er bij gehaald. Daarna werd, als een hedendaags voorbeeld van een publieke sfeer, de Vlaam- se publieke sfeer kort besproken. Grosso modo, zo concludeert dit deel, zijn er twee wegen die leiden naar een Europese publieke sfeer. De ene weg bestaat uit een europeanisatie van de bestaande nationale media, de andere weg is het oprichten van pan-Europese media. In het derde deel van deze thesis werd gesteld dat kunst een voorhoede kan vormen van een Europese publieke sfeer. Om deze boude stelling te staven, werd eerst verwezen naar de retorica die de Griekse publieke sfeer constitueerde en daarna naar de literaire publieke sfeer die aan de politieke discussies in de Londense koffiehuizen, Parijse salons en Duitse Tisch- gesellschaften voorafging. Vervolgens werden er een paar fundamentele vragen over kunst gesteld en kwam het operagenre uiteindelijk bovendrijven als het genre dat het best geschikt is voor het openen van een Europese publieke sfeer, als het genre dat hiermee in feite al gerui- me tijd bezig is. De dynamiek die van een hedendaagse operaproductie uitgaat, werd geïllus- treerd aan de hand van een recente voorstelling die heel wat debat uitlokte: Romeo Castelluc- ci's Orphée et Eudyce. Hoewel de politieke dimensie van kunst uitzonderlijk belangrijk is, mag men de esthetische dimensie nooit uit het oog verliezen: idealiter heerst er binnen het kunstwerk een evenwicht tussen politiek en esthetiek. Een afsluitend hoofdstuk behandelt het leven en werk van Gerard Mortier als casus. Hij probeerde met kunst een bescheiden publieke Europese sfeer te openen en vormde, overal waar hij kwam, nationale operahuizen om tot Europese vrijplaatsen Voor ik aan deze thesis begon te werken, wist ik weinig tot niets van de Europese Unie. Daar is nu verandering ingekomen. Het door mij gevoerd onderzoek bevat nog vele hiaten, maar maakt reeds duidelijk dat de Europese integratie een buitengewoon interessant project is dat ons allen aanbelangt. Het op een hoger niveau willen tillen van zowel de democratie als het klassieke nationalisme is een erg mooi streven. Dit streven is niet enkel een zaak van politici, maar ook van alledaagse mensen, die door de Europese gedachte uit te dragen, reeds een be- scheiden aanvang kunnen maken met het openen van de dringend genode publieke sfeer. Kunst heeft in dit verhaal een belangrijke rol spelen, kan de voorhoede zijn van – zoals mijn titel zegt – een voor de verderzetting van de Europese integratie noodzakelijke Europese pu- blieke sfeer. In mijn voorwoord haalde ik reeds aan dat ik zelf ontzettend blij ben ontdekt te hebben dat kunst de vicieuze en egocentrische cirkel van het zichzelf altijd maar weer bevra-

108 gen, kan doorbreken, dat kunst in deze tijd terug avant-garde kan zijn, dat kunst vandaag een taak, een opgave kan hebben. Deze gedachte neem ik mee wanneer ik naar Hamburg trek, om daar de stiel van het operabedrijf te gaan leren.

109 110 Na- en dankwoord

Ik wens eerst en vooral mijn promotor Prof. dr. Francis Maes te bedanken, die doorheen de jaren mijn denken over opera enorm heeft beïnvloed en met wie ik een heleboel interessante gesprekken heb kunnen voeren. Ook de andere professoren van wie ik les heb gekregen, te veel om elk afzonderlijk op te noemen, verdienen mijn dank. Speciale herinneringen houd ik over aan de stage die ik in de Vlaamse Opera liep en die me het operabedrijf van binnen uit leerde kennen. Ik heb in alle eerlijkheid zeer graag aan de Universiteit van Gent gestudeerd, en zal deze uiterst stimulerende omgeving erg missen. Mijn ouders, die deze studie mogelijk hebben gemaakt, die me steeds weer enorme kansen schenken en die niet alleen op tijd en stond het benodigde geld op tafel leggen, maar ook altijd intens met mij meeleven, die daarenboven de openheid bezitten om me intellectueel te vergezellen (door met mij discussies te voeren, door mijn verhandelingen te lezen en door reflectie te bieden), zal ik nooit genoeg kunnen bedanken. Indien er een praktisch vervolg op deze thesis komt, dan is dat te wijten aan de bereidheid van mijn ouders om mij, vanaf vol- gend jaar, ook in een tweede studie te ondersteunen. Ik heb, naast aan mijn ouders, ook veel gehad aan Liza, Sophie, Anneleen, Katrien, Stéphanie, Heidi en Rielke, die mijn thesis nalazen, voor de toegang tot een bepaald artikel zorgden, me moreel ondersteunden of me simpelweg eten kwamen brengen. Jan Vandenhouwe, van wie ik een interview mocht afnemen over Gerard Mortier, ben ik even- eens uiterst dankbaar. Tot slot wil ik ook nog – iets wat al heel lang op zich laat wachten – Philippe Huyghe bedan- ken, mijn leraar Woord, die me van kinds af aan de liefde voor taal heeft bijgebracht, die mee- maakte hoe ik als veertienjarige gefascineerd werd door het libretto van Wagners Ring der Nibelungen, die al mijn teksten besprak en ronduit fantastische verhalen vertellen kon. Als ik in deze thesis in te lange uitwijdingen afgedwaald ben van het rechte pad, dan is dat voor een groot deel aan hem te danken.

111 112 Bibliografie

Adorno, Theodor. “Kulturkritik und Gesellschaft.” In: Gesammelte Schriften, Band 10.1: Kulturkritik und Gesellschaft I, “Prismen. Ohne Leitbild”. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1977.

Apuleius. De gouden ezel. Vertaald door Vincent Hunink. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011.

Arendt, Hannah. The Human Condition. London: The University of Chicago Press, 1958.

Bessette, Joseph. “Deliberative Democracy: The Majority Principle in Republican Government.” In: How Democratic is the Constitution?, onder redactie van Robert Goldwin en William Shambra. Washington: American Enterprise Institute, 1981.

Blankart, Charles B. en Dennis C. Müller. “Bringing the European Union Closer to Its Citizens: Conclusions from the Conference.” In: A Constitution for the European Union, onder redactie van Charles B. Blankart en Dennis C. Müller. Massachusetts: MIT Press Books, 2004.

Bots, Pieter. “De wraak van Gerard Mortier.” In: Theatermaker 2, nr. 8 (2001): 22-24.

Buch, Esteban. Beethoven's Ninth: A Political History. London: The University of Chicago Press, 2003.

Čiževskij, Dmitrij. History of Russian Literature: From the Eleventh Century to the End of the Baroque. Den Haag: Verlag Walter de Gruyter & Co, 1971.

Clemens, Gabriele et al. Geschichte der Europäischen Integration. Paderborn: Ferdinand Schöningh Verlag, 2008.

Cohen, Mitchell en Nicole Fermon, red. Princeton Readings in Political Thought. Princeton:

113 Princeton University Press, 1996.

Cohn-Bendit, Daniel en Guy Verhofstadt. Voor Europa! Antwerpen: De Bezige Bij, 2012. de Boer, P. “Europese cultuur in historisch perspectief.” In: Het cultureel tekort van de Europese unie: opstellen over cultuurpolitiek en culturele rechten, onder redactie van Paul Beugels en Jan de Groot. Amersfoort: Comité Buitenlands Cultureel Beleid, 2003.

Decreus, Freddy. Ritueel theater of de droom over onze verloren oorsprong. Gent: Academia Press, 2010.

Dehullu, Catharina. Van Europese Gemeenschappen tot Europese Unie. Wegwijs in de Verdragen. Leuven: Acco, 2012.

Eckermann, Johann Peter. Gesprekken met Goethe. Vertaald door Gerda Meijerink. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers: 1991.

Eriksen, Erik O. en Jarle Weigård. Understanding Habermas: communicating action and deliberative democracy. Londen: Continuum, 2003.

Habermas, Jürgen. Een toekomst voor Europa. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2013.

Habermas, Jürgen. Over de constitutie van Europa. Een essay. Vertaald door Leon Pijnenburg. Zoetermeer: Uitgeverij Klement, 2012.

Habermas, Jürgen. The structural transformation of the public sphere. Vertaald door Thomas Burger en Frederick Lawrence. Cambridge: Polity Press, 1999.

Herodotos. Historiën. Het verslag van mijn onderzoek. Vertaald door Hein L. van Dolen. Nijmegen: SUN, 2007.

Jacobson, Bernard. A Polish Renaissance. London: Phaidon, 1995.

114 Jungheinrich, Hans-Klaus, red. Musiktheater. Beiträge von Hans-Klaus Jungheinrich, Georg- Friedrich Kühn und Wolfgang Schreiber. Gespräche mit Gerard Mortier, Ruth Bergaus und Peter Mussbach. Kassel: Bärenreiter, 1986.

Laermans, Rudi. “Het Gerard-Mortier-effect: over Vlaanderen, het Verenigd Europa en de culturele kapitaalvlucht.” In: De Nieuwe Maand 33, nr. 5 (1990): 2-4.

Luke Howard, “Motherhood, Billboard, and the Holocaust: Perceptions and Receptions of Górecki's Symphony No. 3,” The Musical Quarterly 82, nr. 1 (1998): 134.

Maes, Francis en Piet De Volder. Opera. Achter de schermen van de emotie. Leuven: Lannoo Campus, 2011.

Mak, Geert. In Europa. Reizen door de twintigste eeuw. Amsterdam: Uitgeverij Atlas, 2013.

Martin, Serge (pseud. Michel Hambersin). Gerard Mortier. L'Opéra réinventé. Louvain-la- Neuve: Versant Sud, 2006.

Menasse, Robert. De Europese koerier. De woede van de burger en de vrede van Europa. Een prachtig en prikkelend pleidooi pro Europa. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2013.

Mortier, Gerard. Dramaturgie van een passie. Vertaald door Jan Vandenhouwe. Antwerpen: De Bezige Bij, 2014.

Mortier, Gerard. Europa, het gevaar van de verstomming. Achttiende pacificatielezing. Gent: Larcier, 2001.

Naerebout, F.G. en H.W. Singor. De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis. Amsterdam: Ambo, 2008.

Nietzsche, Friedrich. Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor allen en voor niemand. Vertaald door H. Marsman. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2010.

115 Ovidius. Metamorphosen. Vertaald door Marietje d'Hane-Scheltema. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011.

Palmer, Robert, Joel Colton en Lloyd Kramer. A history of Europe in the modern world. Eleventh edition. New York: McGraw-Hill Education, 2014.

Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs. General outlook in key policy areas. (Intern document, 2014).

Parlementaire Commissie voor Cultuur en Onderwijs. Introduction to the Committee on Culture and Education. (Intern document, 2014).

Plato. Verzameld Werk II. Het Bestel. Vertaald door Hans Warren. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012.

Popper, Karl. De open samenleving en haar vijanden. Vertaald door Hessel Daalder en Steven Van Luchene. Rotterdam: Lemniscaat, 2009.

Praet, Danny. Stijlvol overtuigen. Geschiedenis en systeem van de antieke rhetorica. Gent: Didactica Classica Gandensia, 2001.

Segers, Katia. “Gerard Mortier en de Koninklijke Muntschouwburg.” In: Ons Erfdeel 33, nr. 3 (1990): 403-410.

Six, Gerrit. Het Mortier-tijdperk. Kroniek van een krachtmeting. Zellik: Roularta Books, 1991.

Sloterdijk, Peter. Europa, mocht het ooit wakker worden. De grote filosoof over Europa's laatste kans. Ideeën voor het programma van een wereldmacht aan het einde van het tijdperk van haar politieke absentie. Vertaald door Hans Driessen. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1995.

116 s.n. “Rache!” Deutsche Zeitung, 28 juni 1919.

Randall, David. “Ethos, Poetics and the Literary Public Sphere.” In: Modern Language Quarterly 69, nr. 2 (2008): 221-243.

Staes, Bart. Voor een ander Europa. Amsterdam: Houtekiet, 2009.

Thielemans, Johan. Opera. De Toekomst van een verleden. Leuven: Uitgeverij Kritak, 1991.

Thomas, Adrian. Oxford Studies of Composers. Górecki. Oxford: Clarendon Press, 1997.

Thucydides. De Peloponnesische Oorlog. Vertaal door Wolther Kassies. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2013. van Meurs, Wim et al. Europa in alle staten. Zestig jaar geschiedenis van de Europese integratie. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2013.

Verhofstadt, Guy. De Verenigde Staten van Europa. Manifest voor een nieuw Europa. Amsterdam: Houtekiet, 2005.

Wesseling, H.L. De man die nee zei. Charles de Gaulle 1870-1970. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012.

Žižek, Slavoj. Geweld. Zes zijdelingse bespiegelingen. Vertaald door Ineke van der Burg. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2009.

Internetbronnen

Annaert, Philippe. Op de tonen van de tovenaar. De opera-intendant als intermediaire en dramaturgische actor. Het postdramatische discours toegepast op het innovatieve mis-en-

117 scène-beleid van Gerard Mortier. Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Kunstwetenschappen, spec. Theaterwetenschappen. 2008. Laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014. http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/413/983/RUG01-001413983_2010_0001_AC.pdf.

“15 mei: Live TV debat tussen de kandidaten voor het voorzitterschap van de Europese Commissie, kijk mee!” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.europeesparlement.nl/nl/press_release/pr-2014/2014-april/pr-2014-april16fif.html.

“About the EBU.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www3.ebu.ch/cms/en/about.

Bärenreuter, Christoph et al. “An Overview of Research on the European Public Sphere (updated version).” In: Eurosphere. Diversity and the European Public Sphere. Towards a Citizens' Europa. online working paper series. Laatst geraadpleegd op 2 augustus 2014. http://eurospheres.org/files/2010/08/Eurosphere_Working_Paper_3_Barenreuter_etal.pdf.

“Chéreau and Boulez: Nibelungen Ring on DVD – The Bayreuth Centenary Ring.” Laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014. http://mostlyopera.blogspot.be/2008/11/chreau-and-boulez- nibelungen-ring-on.html.

Christos Lymbouris. “Charles de Gaulle: the impact of one historical figure and his opposition towards supranationalism on the process of European Integration.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://testpolitics.pbworks.com/w/page/20734319/The%20Role%20of%20De %20Gaulle%20in%20the%20Integration%20Process.

“Communicatiebeleid.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.13.8.html.

Debacker, Klaas. “De Europese verkiezingen in cijfers.” De Standaard, 22 mei 2014. Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.standaard.be/cnt/dmf20140522_009.

“De Europese Akte.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014.

118 http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_singleact_nl.htm.

“De vrees voor de tovenaar.” Documentaire van Kris Smet. Panorama, 23 mei 1996. Laatst geraadpleegd op 4 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podium- videozone/1.1893268.

“Economische crisis.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europa- nu.nl/id/vhrtcvh0wnip/economische_crisis.

“Editorial Charter for European Union Contract.” Laats geraadpleegd op 2 augustus 2014. http://www.euronews.com/services-ue/.

“Erste Ruhrtriennale 2002-2004. Intendanz: Gerard Mortier.” Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014. http://www.020304.ruhrtriennale.de/de/index.html.

“Euronews im Livestream.” Dagelijks opgevolgd van maandag 28 juli tot zondag 3 augustus. http://de.euronews.com/nachrichten/livestream/.

“Europees Parlement. Resultaten van de Europese verkiezingen van 2014. Opkomst.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.resultaten-verkiezingen2014.eu/nl/turnout.html.

“Europese Raad.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europa- nu.nl/id/vg9il2ssv4y1/europese_raad.

“Gerard Mortier verlaat De Munt.” Nieuwsitem. Het Journaal, 29 augustus 1989. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://cobra.be/cm/cobra/videozone/rubriek/podium- videozone/1.1894350.

Haftendorn, Helga. “Duitslands toetreding tot de NAVO: 50 jaar verder.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.nato.int/docu/review/2005/issue2/dutch/history.html.

“Het Europees burgerinitiatief. Officieel register. Lopende initiatieven.” Laatst geraadpleegd

119 op 30 juli 2014. http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/initiatives/ongoing?lg=nl.

“Het parlementaire leven in kleur.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europarl.europa.eu/news/nl/news-room/content/20140620STO50109/html/Het- parlementaire-leven-in-kleur.

“Het subsidiariteitsbeginsel.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/lisbon_treaty/ai0017_nl.ht m.

Hölzig, Philipp. “Öffentlichkeit und Privatheit. Rekonstruktion einer Unterscheidung am Beispiel der Theorie von Jürgen Habermas.” In: Diskurs 8, nr. 1 (2012): 34-64. Laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diskurs-zeitschrift.de/wp- content/uploads/2012/08/hoelzing.pdf.

Isocrates. Panegyricus. Vertaald door George Norlin. Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.01.0144%3Aspeech %3D4.

Leguizamón, Fernando Mauricio García. Vom klassischen zum virtuellen öffentlichen Raum: das Konzept der Öffentlichkeit und ihr Wandel im Zeitalter des Internet. Inauguraldissertation zur Erlangung des Doktorgrades am Fachbereich Philosophie und Geisteswissenschaften der Freien Universität Berlin: 2009. Laatst geraadpleegd op 3 augustus 2014. http://www.diss.fu- berlin.de/diss/servlets/MCRFileNodeServlet/FUDISS_derivate_000000006955/1_GarciaDeck blatt.pdf?hosts=.

“Louise Weissgebouw (LOW).” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europa- nu.nl/id/vh8ho89n4ttn/louise_weissgebouw_low.

Mortier, Gerard. “Mortier: 'Bei Pereira ist die Programmatik: gut Verkaufen'.” Interview door Thomas Trenkler. 19 april 2913. Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014. http://derstandard.at/1363708588306/Gerard-Mortier-Bei-Pereira-ist-die-Programmatik-gut-

120 verkaufen.

“Referendum over EU-grondwet in Nederland.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.europa-nu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.

“Saint François d'Assise op de Ruhrtriennale.” Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014. http://www.gopera.com/igi/?id=76.

Scheffer, Paul. “Munt slaan uit de oorlog kan niet meer.” De Morgen, 14 januari 2012. Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1378950/2012/01/14/Munt-slaan- uit-de-oorlog-kan-niet-meer.dhtml.

“Schengenruimte en Schengensamenwerking.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons _asylum_immigration/l33020_nl.htm.

Schuman, Robert. “The Schuman Declaration – 9 may 1950.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://europa.eu/about-eu/basic-information/symbols/europe-day/schuman- declaration/index_en.htm.

“Standard Eurobarometer 81. Spring 2014. Public Opinion in the European Union. First results. Fieldwork: Juni 2014. Publication: July 2014. Survey conducted by TNS opinion & social at the request of the European Commission, Directorate-General for Communication.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-861_en.htm.

“Stanford Encyclopedia of Philosophy. Hannah Arendt.” Laatst geraadpleegd op 31 juli 2014. http://plato.stanford.edu/entries/arendt/#CitPubSph.

Steinz, Pieter. “Beethovens Negende.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://pietersteinz.com/2013/01/23/roll-over-beethoven/.

121 “The History of the Salzburg Festival.” Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://www.salzburgerfestspiele.at/en/history.

Vandenhouwe, Jan. “C(H)ŒURS. Interview Alain Platel.” In: MMM/MonnaieMuntMagazine, 2013. Laatst geraadpleegd op 8 augustus 2014. http://www.demunt.be/nl/mymm/article/89/Interview-Alain-Platel/

Van de Putte, Thomas. De constructie van een Europese publieke sfeer als 'oplossing' voor het democratisch deficit. Een ideeënhistorische analyse van het Europees communicatiebeleid 1990-2000. Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.ryckevelde.be/data/files/Thomas %20Van%20de%20Putte.pdf

“Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, EEG-Verdrag.” Laatst geraadpleegd op 29 juli 2014. http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/treaties_eec_nl.htm.

Vitse, Sven. “Het postmodernisme en de crisis van links. Dertig jaar na La Condition Postmoderne.” Laatst geraadpleegd op 30 juli 2014. http://www.streventijdschrift.be/artikels/09/vitsepostmodernisme.htm.

Afbeeldingen

Voorblad: Castellucci, Romeo. Morton Feldman / Samuel Beckett: Neither (muziektheater- productie, gepland voor de Ruhrtriennale van 2014). Bochum: Jahrhunderthalle, september 2014. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://www.ruhrtriennale.de/en/programm/produktionen/morton-feldmann-samuel-beckett- neither/.

Pagina 8: Kollwitz, Käthe. Mutter mit totem Sohn (sculptuur). 1937/1993. Berlijn: Neue Wache. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014.

122 http://www.nationalgeographic.nl/fotografie/foto/the-interior-of-the-neue-wache.

Pagina 44: Hasenclever, Johann Peter. Das Lesekabinett (schilderij). 1843. Berlijn: Alte Nationalgalerie. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/a/a3/Johann_Peter_Hasenclever_- _Das_Lesekabinett_-_Google_Art_Project.jpg.

Pagina 80: Mortier, Gerard. Laatst geraadpleegd op 7 augustus 2014. https://static- secure.guim.co.uk/sys-images/Guardian/Pix/pictures/2014/3/9/1394368547873/Gerard- Mortier-012.jpg

123