“Bewegen zonder bal”

Migraties binnen en buiten de Belgische voetbalwereld (1950-2001)

Aron Beyens

Promotor: dr. Torsten Feys; co-promotor: prof. dr. Jan Tolleneer, Commissaris: dr. Jan Naert

Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis

Academiejaar 2013 - 2014

In Ghana, no club can pay you even $100 a month… I have a family, I have to buy clothes, I have to eat. Somebody pops up: ‘I have a club for you in , they will pay you $2000 a month’. Do you think I will stop? Would you stop? I will go.

-Nii Lamptey (quote interview. Bron: Darby1)

1 P. Darby,‘'Go Outside': The History, Economics and Geography of Ghanaian Football Labour Migration.’, in: African Historical Review, 42 (2010), 1, pp. 19-41. 2

Woord vooraf

Op deze manier wil ik een dankwoord richten aan verschillende personen die een enorm belangrijke rol gespeeld hebben in het tot stand brengen van deze masterscriptie.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor Torsten Feys hartelijk bedanken, die mij op tijd en stond geholpen heeft met raad betreffende bronnen, literatuur en schrijfwijze. Zonder hem zou ik ook nooit op dit thema uitgekomen zijn, en zou het quasi onmogelijk geweest zijn om dit project af te werken. Daarnaast wil ik ook mijn co-promotor prof. Jan Tolleneer bedanken voor zijn hulp bij het vinden van een geschikt thema, en vooral om mij warm te krijgen een sportthema te nemen. Ook zijn optimistische visie betreffende een vast werkschema en zijn ontzettend interessante lessen binnen het vak Sportgeschiedenis waren van zeer groot belang. Hierna zou ik ook Filip Strubbe willen bedanken om mij wegwijs te maken in het Koninklijk Archief te Brussel en meer specifieker in het KBVB-archief.

Last but not least zou ik mijn ouders en vriendin willen bedanken voor hun niet-aflatende steun en oprechte belangstelling in mijn onderzoek. Zonder hen zou ik het nooit tot een goed einde kunnen gebracht hebben.

3

Lijst met afkortingen

EEG: Europese Economische Gemeenschap

FIFA: Fédération Internationale de Football Association

FIFPro: Fédération Internationale des Associations de Footballeurs Professionnels

KBVB: Koninklijke Belgische Voetbalbond

UEFA: Union of European Football Associations

4

INHOUD

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE INLEIDING EN UITEENZETTING VAN DE VRAAGSTELLING ...... 7 1.1. ALGEMENE INLEIDING ...... 7 1.2. INLEIDING TOT DE STRUCTUUR VAN HET ONDERZOEK ...... 9 1.3 LITERATUUR EN BRONNEN DIE HET ONDERZOEK VORMGEGEVEN HEBBEN ...... 13 HOOFDSTUK 2: EEN THEORETISCHE ANALYSE VAN VOETBALMIGRATIE ...... 15 2.1. INLEIDING ...... 15 2.2. DE ECONOMISCHE DETERMINANT BINNEN DE VOETBALMIGRATIETHEORIE ...... 16 • 2.2.1. Voetbalmigratie volgens Bale en Maguire ...... 16 • 2.2.2. Voetbalmigratie volgens Magee en Sugden ...... 17 2.3. DE SOCIO-CULTURELE DETERMINANT BINNEN DE VOETBALMIGRATIETHEORIE ...... 19 • 2.3.1. Voetbalmigratie volgens Taylor en Lanfranchi: Aaneengesloten migratiesystemen binnen een internationaal systeem ...... 20 • 2.3.2. Taylor ‘revisited’: een herziening van de culturele determinant met een groter uitgewerkte sociale component ...... 23 2.4. DE JURIDISCHE DETERMINANT: POSITIE VAN (VOETBAL)IMMIGRANTEN ...... 25 2.5. BESLUIT VAN HET THEORETISCH KADER ...... 26 HOOFDSTUK 3: MIGRATIE BINNEN DE BELGISCHE EERSTE KLASSE: EEN PLOTSE VOORUITGANG OF GESTAGE EVOLUTIE? ...... 28 3.1. PROFIEL VAN EEN VOETBALMIGRANT IN DE BELGISCHE EERSTE KLASSE ...... 29 3.2. EEN UITEENZETTING BETREFFENDE HET STATISTISCH MATERIAAL ...... 31 3.3. HET BELGISCH VOETBALMIGRATIEVERHAAL IN DE EERSTE KLASSE VERWEVEN MET HET ALGEMEEN BELGISCH MIGRATIEBELEID: DE HOOFDROLSPELERS ...... 33 • 3.3.1 De clubs: werkgevende instanties ...... 33 • 3.3.2. Politiek: De KBVB, de UEFA, FIFA en de Staat ...... 35 • 3.3.3. De publieke opinie ...... 37 HOOFDSTUK 4: DE JAREN ’50. DE ALLEREERSTE BUITENLANDERS IN DE BELGISCHE EERSTE KLASSE ...... 38 4.1. DE EERSTE REGLEMENTEN VOOR BUITENLANDSE VOETBALLERS IN DE BELGISCHE EERSTE KLASSE ...... 39 4.2. DE ALLEREERSTE MIGRATIEGOLF: HONGAARSE VLUCHTELINGEN ...... 42 4.3 HET EINDE VAN DE JAREN ’50: DE EERSTE AFRIKAANSE VOETBALLERS ...... 45 4.4. HET BENELUX-ARBEIDSVERDRAG EN DE EERSTE NATIONALITEITSCLAUSULES ...... 46 4.5. DE JAREN VIJFTIG EN HET BEGIN VAN DE COSMOPOLITAN LEAGUE ...... 48 HOOFDSTUK 5: DE JAREN ’60 EN HET STATUUT ‘VOETBALBELG’. DE BELGISCHE EERSTE KLASSE ALS EEN VOLGROEIDE COSMOPOLITAN LEAGUE ...... 50 5.1. EEN TRANSITIE OP DE NATIONALE ARBEIDSMARKT ...... 50 5.2. DE GEVOLGEN VAN DE CONGOLESE ONAFHANKELIJKHEID OP DE BONDSREGLEMENTEN EN DE LIBERALISERING VAN DE AANSLUITING ...... 51 5.3. DE AANPASSING VAN ARTIKEL 82 EN 90 ...... 54 5.4. HET GUNSTIG SOCIAAL EN FISCAAL STATUUT VAN EEN PROFVOETBALLER ...... 56 5.5. DE CONGOLESE LEEGLOOP ...... 57 5.6. DE LAATSTE JAREN VAN THE SIXTIES: EEN DUIDELIJKERE REGELGEVING ...... 60 • 5.6.1 Het uitbreidende doch continuerende spelersbestand van vreemde spelers 65

5

• 5.6.2 De oprichting van de eerste spelersvakbonden ...... 67 5.7. DE JAREN ZESTIG EN DE VERPROFESSIONALISERING VAN HET TRANSFEREREN VAN VREEMDE VOETBALLERS ...... 69 HOOFDSTUK 6: DE JAREN ’70 EN ’80. BELGIË ALS (SUB)TOPCOMPETITIE IN EUROPA ...... 70 6.1. GELIJKLOPENDE INITATIEVEN TUSSEN DE STAAT EN DE KBVB BETREFFENDE HET MIGRATIEBELEID...... 70 6.2. DE BELGISCHE COMPETITIE ALS COSMOPOLITAN LEAGUE: DE EERSTE KLASSE ALS TOPCOMPETITIE ...... 74 6.3. DE EUROPESE INSTANTIES WINNEN AAN MACHT: DE REGELGEVINGEN VAN DE JAREN ’80...... 81 • 6.3.1. Grijpt Europa de macht?: de 3+2 regeling...... 83 6.4. DE BELGISCHE EERSTE KLASSE WERD TERUG EEN ‘STEPPINGSTONE LEAGUE’ ...... 85 • 6.4.1. De spelersmakelaar als invloedrijke spilfiguur ...... 88 6.5. DE DUBBELE NATIONALITEIT: IMPACT EN DOORBRAAK ...... 90 6.6. JAREN ’70 EN ’80: DE TRANSITIEPERIODE VOOR HET KANTELMOMENT ...... 92 HOOFDSTUK 7: HET BOSMAN-ARREST EN DE WOELIGE PERIODE 1995-2001 ...... 93 7.1 VOOR HET BOSMAN-ARREST ...... 93 7.2. WAT BEVAT NU JUIST HET BOSMAN ARREST? ...... 99 7.3. NA HET BOSMAN-ARREST ...... 100 7.4. HET BUITENLANDSE SPELERSBESTAND VOOR EN NA HET BOSMAN-ARREST TOT HET EINDE VAN HET ONDERZOEK...... 103 HOOFDSTUK 8: BESLUIT ...... 110 BIBLIOGRAFIE EN BRONNEN ...... 113 BRONNEN: ...... 113 LITERATUUR: ...... 113 KRANT- EN TIJDSCHRIFTARTIKELS ...... 116 UITSPRAKEN RECHTBANK EN ANDERE RECHTSBRONNEN: ...... 116 MULTIMEDIABRONNEN: ...... 117 • a) Documentaires: ...... 117 • b) websites ...... 117

BIJLAGEN (Zie bijgeleverde USB-stick): -Database van buitenlandse voetballers in de Belgische eerste klasse (1960-2001) -Statistische verwerking van deze gegevensreeks

6

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE INLEIDING EN UITEENZETTING VAN DE VRAAGSTELLING

1.1. Algemene inleiding

Het migratieverhaal van profvoetballers is pas de laatste jaren een historisch onderzoeksobject geworden. Na enkele onderzoeken in de populaire media, buigt nu ook de meer wetenschappelijke pers, zoals historische magazines, zich over het thema. Vandaag maken immers vele buitenlandse spelers het mooie weer in de vaderlandse eerste klasse. Denk maar aan Aleksandar Mitrovic bij RSC Anderlecht en bij Club Brugge. Hoewel voetbal een prominente plaats in het leven van de sportliefhebber inneemt, doet het dat minder bij de historicus. Sportgeschiedenis wordt dikwijls stiefmoederlijk behandeld als het gaat over interessante en relevante onderzoeken. Zo ook in het vakgebied van de migratie.

Voor de eeuwwisseling kwam sportmigratie maar beperkt aan bod. Zo vinden we in één van de belangrijkste werken over migratiegeschiedenis, Dirk Hoerder’s Cultures in Contact: World Migrations in the Second Millenium, geen enkel onderzoek betreffende sportgeschiedenis weer. 2 Ook in Lucassen’s Migration, migration history, history: old paradigms and new perspectives vinden we in alle besproken casussen geen enkel goed voorbeeld van sportgerelateerde geschiedenis weer. Ook bij Patrick Manning blijft sport een onderbelicht thema.3 Meer recent zien we in The Encyclopedia of Global Human Migration, die verschenen is in 2012, reeds artikels opduiken van Joseph Maguire, die samen met John Bale verantwoordelijk is voor de eerste, échte studie met als doel de sportmigratie uit te lijnen aan de hand van een globaal kader.4 In hun studie genaamd “The Global Sports Arena: Athletic Talent Migration in an Interdependent World” pogen ze, aan de hand van enkele strikt in de tijd afgebakende nationale casussen, aan te tonen hoe globalisatie sport kan beïnvloeden. Desgelijks verscheen er een paar jaar geleden een interessant werk betreffende voetbalmigratie aan de hand van Pierre Lanfranchi en Matthew Taylor waarin ze voornamelijk de migratiegolven binnen de voetbalwereld bekijken, met minder aandacht voor het juridische en politieke gebied.5 In 2012 verscheen er ook een thesis van Tim Vermeulen waar hij een historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa poogt te geven. Hij doet dit door de Belgische competitie als casus te nemen.6 Helaas blijkt ook hier de politieke, maar vooral de juridische component dikwijls uit het oog verloren te zijn. We zien ook dat met de aanwas van populariteit voor de Rode Duivels de interesse

2 D. Hoerder, Cultures in Contact: World Migrations in the Second Millennium, Arizona, Duke University Press, 2002, pp. I-IV. 3 P. Manning, Migration in World History, New York, Routledge, 2005, pp. 182-193 4 M. Taylor, Global players, football & migration, c. 1930-2000, pp. 8-9. 5 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 37-50. 6 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 4-10. 7 toeneemt voor migratieonderzoeken betreffende de nationale ploeg.7 Zo kunnen we besluiten dat in de moderne geschiedschrijving de disciplines sportgeschiedenis en migratiegeschiedenis moeilijk te combineren zijn.

Vooraleer men zich kan verdiepen in ‘voetbalmigratie’, is het een vereiste om het thema van de context af te bakenen. Migratie zelf is een begrip voor de alomvattende ontwikkelingsgang die plaatsgrijpt als een persoon of een groep personen naar een andere regio of land verhuist om daar te gaan werken of te resideren, en waarbij men op die manier een tijdelijke of bestendige verblijfsvergunning of werkvergunning kan krijgen, of zelfs kan erkend worden als staatsburger. Dit bevat dus de verplaatsing, maar ook de desintegratie uit de thuisstaat en de integratie in de gaststaat. Hier is motivatie cruciaal, zo ook bij voetbalmigratie. Profvoetballers dienen te verhuizen uit hun moederland waar ze opgegroeid zijn om in hun toekomstig land professioneel aan voetbalsport te doen. Het is dus essentieel dat diezelfde professionele voetbalspelers migreren voor een inkomen. Maar men moet ook de context ‘profvoetballer’ afbakenen. Spelers zijn hier verplicht een arbeidscontract aan te gaan en hun inkomen te verdienen door middel van voetbal. Dit bestaat uit drie determinanten, namelijk de economische determinant, wat dikwijls staat voor het migreren van het ‘arme zuiden’ naar het ‘rijke noorden’, of later van armere naar rijkere clubs. Vervolgens is er ook nog de socio- culturele determinant en de politieke determinant, wat logischerwijze de politieke actoren rond het fenomeen voetbalmigratie behandelt.

Deze drie determinanten stuwen de migratie, binnen zowel de groep van voetbalmigranten, als van de politieke, supranationale actoren en agents. In deze masterscriptie zal vooral ingegaan worden op de politieke component, om hierbij een kader te creëren dat afgetoetst kan worden aan de algemene Belgische migratiewetgeving. Het is dus niet dermate dat er een beeld wordt gecreëerd over de herkomst van de voetbalmigratiegolven, maar eerder hoe de evolutie van het Belgisch voetbalmigratiebeleid gevormd werd en evolueert. De ambitie is dus eigenlijk om te komen tot hoe de politieke- en juridische krachten het voetbalmigratiebeleid gemodelleerd hebben, zijnde de Belgische voetbalbond, de Belgische voetbalclubs, de makelaars en uiteindelijk de supranationale voetbalinstanties zoals UEFA en de FIFA. Hierbij wordt er bij elk decennium stilgestaan hoe en of het Belgisch immigratiebeleid uitgestippeld door de staat en de regering, dit voetbalmigratiebeleid beïnvloed hebben, en tenslotte zal er statistisch gestaafd worden hoe de migratiegolven door dit beleid werden beinvloed. Dit speelt zich voornamelijk af in het legaal kader en dat binnen het tijdsbestek van 1950 tot 2001. Waarom we hier teruggrijpen naar het Belgische, nationale niveau is erg eenvoudig. Europees gezien was er geen multinationaal beleid betreffende migratie, laat staan voetbalmigratie, voor 1990.8 Aangezien het onderzoek anders te breed en chaotisch zou worden, is het interessanter om een nationale blik te hanteren.

Hierbij worden de actoren binnen de voetbalmigratie op zich ook niet uit het oog verloren. Het onderzoek zoals hierboven omschreven, zal als een historische reflectie dienen voor de voetbalmigratie die van start ging in de jaren ’50, wanneer de eerste professionele spelers, voornamelijk Engelse en Hongaarse spelers, toegelaten werden om in de Belgische eerste

7 S. Knight, The rise of the Red Devils, 15/05/2014, in: http://grantland.com/features/world- cup-2014-belgian-national-team-vincent-kompany-eden-hazard-marouane-fellaini/. geraadpleegd op 25/05/2014. 8 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 37-50. 8 klasse te komen spelen.9 Afsluiten doen we in 2001, juist na de implementatie van het minimumloon voor profvoetballers. Er zal dus een typisch, historisch migratieonderzoek worden gevoerd maar geconcentreerd worden op een specifiek thema binnen de arbeidsmigratie, namelijk de voetbalmigratie.

1.2. Inleiding tot de structuur van het onderzoek

Alvorens zich te gaan verdiepen in de Belgische voetbalmigratie, is het aangewezen om even dieper in te gaan op de theorie die rond voetbalmigratie reeds verschenen is. Het is immers quasi onmogelijk een onderzoek uit te bouwen zonder een stand van zaken van het grote beeld binnen het onderzoeksdomein te bespreken. In dit deel wordt er vervolgens een overzicht gegeven van de drie determinanten die migratie, maar ook voetbalmigratie, volgens essentiële theoretici zoals Matthew Taylor of Joseph Maguire, sturen 10 , namelijk de economische-, politieke- en de socio-culturele determinant. Hoewel we ons sterk richten op de politieke en juridische determinant in dit onderzoek, kan men voetbalmigratie en zijn politieke dimensie onmogelijk analyseren zonder de socio-culturele en economische component.

Na dit theoretisch kader geschetst te hebben, is het essentieel om zich te focussen op de uiteenlopende krachten binnen de Belgische voetbalmigratie die beïnvloeden en werden beïnvloed door het historisch verhaal dat later zal volgen. Hierbij kunnen we een driedelige verdeling van hoofdrolspelers maken. Eerst en vooral is de belangrijkste determinant in de Belgische voetbalmigratie de Belgische voetbalclubs zélf. Aangezien de Belgische voetbalclubs de grootste betrokkenen zijn in verband met een (de)regulering, worden deze actoren het eerst behandeld. De clubs zagen een liberale wetgeving ten opzichte van voetbalmigranten als een verruiming van de arbeidsmarkt, hiermee kwam er een ruimer aanbod op de transfermarkt en bijgevolg ook een verlaging van de loonkost. Zo werd met de toelating van de Belgische Voetbalbond een beperkt aantal spelers toegelaten in de Belgische eerste klasse in de jaren ’50. Dit bood de mogelijkheid voor vele clubs om zich te versterken met talent uit het buitenland. Men kan vanaf dan concluderen dat de liberalisering verderzette, met als gevolg een grotere toevloed aan buitenlands talent in de hoogste vaderlandse competitie.

Vervolgens moet ook Sporta, de beroepscentrale voor professionele sporters in België en onderdeel van het ACV, behandeld worden. Een vakbond zal eerder nastreven om een grotere strijd op de arbeidsmarkt tussen Belgen en buitenlanders te vermijden. Sporta zal de belangen nastreven van de profvoetballers zelf. Tevens mag er in een traditioneel migratieonderzoek de invloed van de publieke opinie, de moderne media en de politieke druk niet onderschat worden. Zo kunnen we hierbij een voorbeeld aanhalen van politicus Jean-Marie Dedecker in

9 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 37-50. 10 O.m. in J. Bale & J. Maguire, The Global Sports Arena: Athletic Talent Immigration in an Interdependent World, Londen, Frank Cass, 1994, 289 p. en M. Taylor. Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, 30 p. 9 het federaal parlement, die quasi eiste, en ook gelijk kreeg, dat er een wet in het leven zou worden geroepen dat het minimumloon voor een niet-EU speler acht keer hoger zou komen te liggen dan voor een EU-speler, dit om de toevloed van Afrikaanse voetballers in eerste klasse te beïnvloeden. Dit gebeurde ook, in 2003.11

Vervolgens wordt er een historisch kader opgezet betreffende de Belgische voetbalmigratie, hierin worden de bovenstaande migratiepatronen van de theoretische uitzetting besproken. Er wordt met andere woorden een historisch overzicht opgezet van de approximatieve migratie, of migratiestromen, van buitenlandse voetballers naar de Belgische eerste klasse.

In dit kader nemen we de voetbalspelers zelf onder de loep. Het mag misschien sinds de jaren vijftig steeds eenvoudiger geworden zijn om te immigreren naar de Belgische voetbalcompetitie, maar met deze deregulering neemt ook het gevaar toe voor verschillende gelukzoekers. 12 Zo kan er het voorbeeld aangehaald worden van misbruik binnen de makelaarswereld, waar het niet voldoen van ‘overgebrachte’ spelers, meestal van Zuid- Amerika of het Afrikaanse continent, reeds genoeg was om iemand te dumpen zonder enig vermogen om te overleven.

De profvoetballers worden onder de loep genomen in vier verschillende categoriëen en hoofdstukken. De eerste categorie bevat alle buitenlandse spelers van 1950 tot 1960, dus dat betekent dat hier de eerste buitenlandse profspelers tot de invoering van het statuut ‘voetbalbelg’ zitten ingedeeld. en de algemene migratiestop opgelegd door de Belgische regering. Er werd besloten verschillende cesuren te nemen dan degene van mede-onderzoeker Tim Vermeulen, dit omdat zijn onderzoek vooral draait om de Afrikaanse voetballer in België, en niet over de migratie van alle vreemdelingen13 binnen de eerste klasse. In de jaren ’50 zien we de opening van de transfermarkt door de KBVB. Groep twee beslaat het decennium van de jaren ’60, groep drie de jaren zeventig én jaren tachtig. Deze twee decennia worden tesamen bestudeerd omdat er qua migratie regelgeving een mild beleid werd gevoerd tijdens deze periode. Vervolgens bespreken we de jaren ’90 tot 2001 in het laatste hoofdstuk.

Dit laatste is hoogstwaarschijnlijk het belangrijkste hoofdstuk van heel het onderzoek. In 1996 werd immers het Bosman-arrest uitgevaardigd. Dit betekende dat de nationaliteitsclausules in de Belgische eerste klasse allemaal vervielen. Wat zoveel impliceert dat nu quasi geen enkele belemmering meer in de weg stond voor buitenlandse spelers om competitie(s) in België te bevolken.14 Er zal ook aangetoond worden dat deze evolutie in de praktijk al een aantal decennia bezig was.

11 Het Laatste Nieuws, Overheid stopt handel in zwarte voetballers, 17/07/2002. Met dank aan: T. Vermeulen. Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 12 Belga Sport, Aflevering: ‘Bestemming Beveren. De eerste Ivorianen van de Freethiel, Tv- documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 27 februari 2013, geraadpleegd op 20-02- 2014. 13 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 14T. Dejonghe, The evolution of Belgian football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006 p. 4-7 met dank aan: T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie 10

Deze verschillende segmenten worden daarbij nog eens geïllustreerd aan de hand van een voor hen kenmerkende casus. Het verhaal van de Belgische voetbalmigratie ging van start in de jaren ’50, wanneer de eerste professionele spelers, voornamelijk Hongaarse spelers, toegelaten werden om in de Belgische eerste klasse te komen spelen.15 In de jaren ’50 en ’60 overheersten vooral de Congolese spelers uit het voormalig koloniaal gebied op de andere buitenlandse spelers. Eind de jaren ’50 werd er ook een speciaal statuut gecreëerd onder druk van ploegen uit eerste klasse die buitenlandse spelers toeliet om een ‘voetbalbelg’ te worden. Ook zagen we een samenwerking tussen de verschillende bonden die zich bevonden in de Benelux, waardoor een enorme golf van Nederlandse voetballers in de Belgische competitie werd waargenomen. Hierbij kan een casus aangehaald worden van het Anderlecht in de jaren ‘70 met spelers zoals , en Kenneth Brylle.

Vanaf de jaren ’80 wordt er gewag gemaakt van het feit dat er, binnen de Belgische voetbalclubs, een focus ontstaat waarbij winstmaximalisatie het belangrijkste element zal worden binnen de clubs uit eerste klasse. Dat in tegenstelling tot de focus op entertainment en sportiviteit in de decennia vooraf.16 Hierbij is het niet onbelangrijk om op te merken dat het in deze periode is dat het concept spelersmakelaar zijn ontstaan kende. Het is ook in de eighties dat men begint een opdeling te maken tussen een speler met een nationaliteit die binnen de EEG valt, en een voetballer die daarbuiten viel. Op deze manier krijgt zo een dubbele nationaliteit hebben een belangrijke functie in de carrière van een profvoetballer.17 Na de deconstructie van de 3+2 regelgeving voor EEG-spelers die door de UEFA opgelegd was en het Bosman Arrest uit 1996 zal dit nog meer in een stroomversnelling komen. Nu krijgen de grotere ploegen en de managers een meer aanzienlijke invloed binnen de transfermarkt. Op deze manier duiken er helaas ook verschillende wanpraktijken op. Procentueel stijgt het aantal buitenlandse profvoetballers in België van 25% naar 44% tussen de jaren 1995-2000.18

Men kan voetbalmigratie zien als een vorm van arbeidsmigratie. Tijdens de bespreking van de verschillende decennia zal hier ook worden bij stilgestaan. Het doel van de migrerende speler is om op een professionele manier aan voetbal te doen, en zoveel mogelijk inkomen te vergaren met zijn arbeid. Op deze manier kan men parallellen trekken met de algemene Belgische migratiegeschiedenis. Er zal geconcentreerd worden op het Belgisch legaal kader, en daarbij specifiek op de politieke componenten van het Belgisch migratiebeleid vanaf de jaren ‘50.

Dat Belgisch migratiebeleid was specifiek gericht op het coördineren van het gastarbeidersbeleid voor het drastisch tekort aan werkkrachten in de mijnbouw. Dit zette zich door in de jaren ’60, toen de Belgische overheid een soepeler beleid voorzag zonder dat de bovenstaande principes van de gastarbeid in vraag waren gesteld. Hieraan kwam zo goed als

van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 15 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 37-50. 16 T. Vermeulen. Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 74-75. 17 P. Lanfranchi & M. Taylor. op. cit. pp. 37-50. 18 P. Lanfranchi & M. Taylor. op. cit. pp. 37-50. 11 een einde met de migratiestop van 1974.19 We zullen zien dat de moeilijke jaren ’70 een belangrijk effect hadden op het migratiebeleid van de Belgische overheid, zo kwam er ook een strengere wetgeving onder de vorm van de vreemdelingenwet van 1980.20 Het is op het eind van de jaren ’80 dat de Europese Gemeenschap meer inzeg lijkt te hebben op de voetbalmigratie. We zien dat de nationale voetbalbonden zich nu niet meer nationaal lijken te richten, maar vooral Europees. Nationale wetten hadden vanaf de jaren ’90 dus amper nog invloed op de transfermarkt.

Een invloedrijk element in de steeds groter wordende enclave van buitenlanders in de eerste klasse is het opkomen van verschillende, gezaghebbende makelaars. Een makelaar kan men omschrijven als een tussenpersoon bij het onderhandelen en afronden van een akkoord tussen een (professionele) voetbalspeler en een (professionele) voetbalclub, en die daar ook voor financieel gecompenseerd wordt. In de meeste gevallen door de speler zelf, maar er zijn gevallen bekend dat de club ook een geldelijke bijdrage levert aan deze tussenpersoon. Het gebrek aan een juridisch en legaal kader maakte het evident voor managers om, al dan niet illegaal, samen te werken met Belgische clubs om jong talent te vinden in het buitenland. Deze handelswijze leidde soms ook tot negatieve praktijken.21 Er zijn, zoals hierboven reeds vermeld, genoeg voorbeelden bekend van Afrikaanse voetbalspelers die niet voldeden aan voorafgestelde eisen van clubs die hen overgebracht hebben naar Europa, die bijgevolg gewoonweg aan hun lot overgelaten werden en het moesten zien te rooien op hun eentje. In deze context zal behandeld worden hoe deze makelaars een grotere rol kregen met de steeds groter wordende deregularisatie van de voetbalmigratie, en hoe ze hun rol een nieuwe invulling hebben gegeven na het Bosman-arrest, toen ze een grotere focus legden op een akkoord met een profvoetballer zelf, in tegenstelling tot een samenwerking met de geïnteresseerde club.

Tussendoor zal in dit onderzoek ook aandacht geschonken worden aan de groeiende heerschappij van de Europese Gemeenschap, en –Unie. Europa zal vanaf de jaren ’80 een grotere rol spelen in het voetbalmigratiedebat dan voordien gedacht. Vanaf eind de jaren ’80 zien we een verschuiving in de focus van de nationale bonden over heel Europa. Men begon meer Europees te denken. Na lange onderhandelingen met de Europese instanties kwamen in 1989 de nationale bonden van de Europese competities en de UEFA met een akkoord over het vrije verkeer van voetballers met een nationaliteit die binnen de EEG viel. Het was een billijk akkoord na een lange strijd waar de bonden hun soevereniteit op het vlak van de transferverrichtingen niet wouden afstaan. Uiteindelijk kregen de Europese instanties in 1996 toch hun gelijk met het Bosman-arrest.

Natuurlijk wordt er in het historisch kader aanzienlijke aandacht besteed aan het effect dat bovenstaande fenomen op de migratiestromen van vreemde voetballers naar de eerste klasse heeft gehad. Hierbij zal er steeds gebruikt gemaakt worden van gegevens van opgezochte bronnen die statistisch uitgelijnd zijn, per hoofdstuk en per uniek decennium. Zo zal er gekeken worden welke nationaliteiten door de decennia heen het invloedrijkst waren, en hoe

19 F. Caestecker, Vluchtelingenbeleid in de naoorlogseperiode, Brussel, VUB Press, 1992, pp. 109-111. 20 F. Caestecker & A. Rea (red.), Migreren voor een diploma. Studenten van buiten de Europese Unie in het Belgisch hoger onderwijs, Leuven, Acco, 2010, pg. 102. 21 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 12 deze in verhouding staan met de genomen beleidsbeslissingen. Deze statistische gegevens staven, maar geven ook een verbreding, van het gegeven historisch verhaal. Let op: we kijken hier niet naar de specifieke kenmerken van de voetbalmigranten zoals een prosopografie zou doen. Het gaat over het grote geheel, namelijk welke migratiegolven zich manifesteerden en welke nationaliteiten het meest voorkwamen.

Deze scriptie wordt besloten met een allesomvattende conclusie waar er een antwoord zal worden geformuleerd op de oorspronkelijke onderzoeksvraag en centrale vraagstelling, namelijk hoe het voetbalmigratiebeleid zich ontwikkeld heeft sinds 1950, wat voor rol het arbeidsmigratiebeleid van de KBVB en de federale regering, de clubs en de Europese (voetbal)instantie in deze beleidsoutput gespeeld hebben en welke constituenten deze evolutie hebben gedetermineerd.

1.3 Literatuur en bronnen die het onderzoek vormgegeven hebben

Eerst en vooral is de theoretische ontleding van deze masterscriptie bepaald door een literatuurstudie. Het was immers noodzakelijk een theoretische schets te maken betreffende wat er nu juist leeft in het onderzoek naar voetbalmigratie. Zo worden er in het theoretisch kader verscheidene verklaringstheorieën aangehaald waarin wordt aangetoond dat voetbalmigratie een eigenaardige, maar nog steeds typische vorm van arbeidsmigratie is. Het grote probleem met deze theoretici houdt hun doorgaans vooringenomenheid in. Vele theoretici zijn voetbalmigratie beginnen te analyseren vanwege een ethische kijk op de zaken ; dit is in dit onderzoek niet het geval. Om een algemeen beeld te vormen betreffende het migratiebeleid van de Belgische beleidsvoerders, werden ook verscheidene literatuurwerken in de hand genomen.

Vervolgens is er betreffende het historisch kader een belangrijk onderzoek nodig met betrekking tot voetbalmigranten. Deze voetballers moeten een beeld vormen van het historisch overzicht van buitenlandse voetbalspelers in de Belgische eerste klasse. Hiervoor werd, naar analogie met het onderzoek van Tim Vermeulen, een databank opgesteld die de periode van 1960 tot 2001 omsluit. De spelers van de jaren ’50 werden hier bewust niet in opgenomen, door de weinige migranten die zich vertoonden in de eerste klasse in dat decennium. Wel werd, vanwege het belang van Hongaren in de jaren ’50 en begin jaren ’60, een losstaande database opgesteld van alle Hongaarse voetballers in de Belgische competitie van 1955-1963. Hierbij zijn gegevens opgenomen van het archief van de Koninklijke Belgische Voetbalbond. Deze kan men terugvinden in het Rijksarchief te Brussel. In dit archief kan men de spelersfiches tot 1984 terugvinden, spelersfiches na 1984 waren helaas niet beschikbaar wegens een tijdslimiet van 30 jaar op het openbaar maken van deze gegevens. Daarna werden deze gegevens aangevuld met verschillende jaar- en competitieoverzichten van Sport ’60-’70-’80, Voetbal Magazine en Sport- Voetbalmagazine en Panini-stickerboekjes. De verschillende jaargangen van deze tijdschriften vindt men terug in de Koninklijke bibliotheek op de Keizerlaan in Brussel. Aangezien verschillende jaargangen ontbraken, werden deze aangevuld met verschillende online databanken. Zo kan men op voetbal.com alle selecties van de behandelde clubs terugvinden van 1960-2014. Uiteindelijk kwam een database tot stand die 1.086 spelers bevat over 41 jaar.

13

Voor het juridisch en legaal kader, werd teruggegrepen naar bovenvernoemd KBVB-archief. Hoewel het KBVB-archief geen inventaris heeft, werd de nodige hulp verstrekt door onderzoeker Filip Strubbe ter plaatse. Zo werd doorverwezen naar de verschillende reeksen die de notulen van het Comité Exécutif, of het Uitvoerend Comité, bevatten. Dit archiefbestand was een enorm uitgebreide bron met maar liefst een vijftigtal boeken. In deze boeken waren alle notulen van het Uitvoerend Comité binnen een tijdspanne van vijftig jaar bijgehouden. Deze waren tot het eind van de jaren ’90 beschikbaar. Voorts heeft een groot deel van het bestand betrekking op de werking van de KBVB en op interne procedures en activiteiten: briefwisseling, notulen van de vergaderingen van het Uitvoerend Comité, de bondsreglementen door de jaren heen. Al deze documenten werden geraadpleegd om een beeld te vormen van het historisch verhaal. Nu volgt eerst een theoretische verklaring van het thema met behulp van een literatuurstudie.

14

HOOFDSTUK 2: EEN THEORETISCHE ANALYSE VAN VOETBALMIGRATIE

2.1. Inleiding

Vandaag is het praktisch onmogelijk om een professionele voetbalclub uit de Belgische eerste klasse voor te stellen zonder buitenlandse spelers. Zo starten bij de beslissende match om het kampioenschap van het seizoen 2012-2013, RSC Anderlecht tegen SV Zulte-Waregem, maar liefst 12 spelers die in het bezit waren van een buitenlands paspoort. Als men dan gaat kijken naar de nationaliteitsorigines van alle 22 spelers, komt men zelfs aan 14 spelers van buitenlandse origine22. Deze evolutie is geen recent fenomeen. De laatste drie decennia is er een stortvloed geweest van spelers met een buitenlandse oorsprong. Dit niet alleen in de Belgische eerste klasse, maar ook in het merendeel van de Europese competities.

Deze aanwezigheid heeft er voor gezorgd dat er sinds het Bosman-arrest in 1995 een duidelijkere focus is gekomen op het analyseren van voetbalmigratie. Doordat er maar de laatste jaren echt werk is gemaakt van een algemene analyse betreffende de migratie van spelers tussen clubs en competities onderling, houdt dit ook in dat er nog niet echt beduidend veel geschreven is over voetbalmigratie op zich. Voetbalmigratie is een complexe, doch logische voortzetting van verscheidene migratiegolven die ook spelen op de arbeidsmarkt. Deze migratiegolven worden getypeerd door een aantal determinanten. Deze houden stand tussen de in deze paper uitgezette politieke factoren en processen, maar ook economische - en sociaal-culturele factoren zijn van essentieel belang in het voetbalmigratieproces. De determinanten bepalen niet alleen de voetbalmigratie, maar kunnen eventueel ook een bewijs geven voor de manier waarop de clubs hiermee omgaan.

Vooraleer het historisch kader betreffende de politieke determinant van de Belgische voetbalmigratie kan opgemaakt worden, moet er een ambitie zijn om een multidisciplinair kader te schetsen van de stand van zaken binnen het voetbalmigratiedebat. Hierbij zullen bovenstaande determinanten gekaderd worden in een theoretisch kader aan de hand van opmerkelijke auteurs en denkers aangaande voetbalmigratie. Hier komen niet alleen historiografen aan bod, maar ook sociologen en economen worden niet uit het oog verloren. Hoewel deze in mindere mate worden uiteengezet, bieden ook zij een interessante visie betreffende de motivatie achter de migratie. Men kan via een onuitgegeven thesisverhandeling van Tim Vermeulen een behoorlijk uitgebreid overzicht van auteurs terugvinden die zich verdiepen in voetbalmigratie, maar in dit theoretisch overzicht zal meer in de term van de bovenstaande determinanten gesproken worden23.

Niet alleen moet er een theoretisch kader geschetst worden van voetbalmigratie, maar ook moet er kort gesproken worden over de algemene migratie op zich. Het doel van deze thesis is immers het migratiebeleid van de professionele voetbalsport in België te bespreken, maar

22 Het Nieuwsblad, Anderlecht-Zulte Waregem, matchverslag. 19/05/2013, geraadpleegd op 20/02/2014. 23 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 15 hiervoor is er natuurlijk ook een vergelijking nodig, dan vooral betreffende de invloed van het algemeen migratiebeleid van de staat op het beleid van voetbalmigratie.

Wel dient er vermeld te worden dat het belangrijk is op te merken dat voetbalmigratie veelal niet zomaar als neutraal kan bestempeld worden. Zo waren vele denkers niet geheel belangeloos in hun schrijven en visioneren van een analyse binnen de voetbalmigratie. Velen begonnen te schrijven om verschillende wanpraktijken sinds de jaren ’80 en ’90 te verklaren, of zelfs te veroordelen. Hier dienen we dus zorgvuldig mee om te gaan.

2.2. De economische determinant binnen de voetbalmigratietheorie

De economische determinant is één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste, factor binnen het theoretische veld van voetbalmigratie. Vele theoretici spitsen zich toe op de centrale rol van de economische structuren binnen de evolutie van het migratiebeleid van de Europese voetballanden. Via dit migratiebeleid worden de actoren binnen deze ontwikkelingsgang, de profvoetballers, bekeken door middel van push- en pullfactoren. Deze factoren dienen als een algemene gedachtengang die het migratiebeleid bepalen, maar ook de migratie zélf kunnen verklaren. Hierbij krijgen we veelal het voorbeeld te zien van een arme voetballer, afkomstig uit een derde wereldland, die voor zichzelf en zijn familie een betere financiële toekomst kan voorzien en om die specifieke reden zijn arbeid gaat aanbieden aan clubs uit rijkere landen, en bijgevolg zal migreren.

2.2.1. Voetbalmigratie volgens Bale en Maguire

De allereersten die zo’n globale visie trachtten te vormen betreffende sportmigratie waren John Bale en Joseph Maguire. Ze beweerden dat atleten niet konden gezien worden als normale migranten, maar eerder een speciale plaats innemen in het migratiedebat. Ze gebruiken ter verduidelijking een theoretische tweedeling om sportmigratie te verdelen. Zo houden sommige sporters langs de ene kant een nomadische levensstijl aan. Dit houdt in dat ze constant op weg zijn, van de ene sportmanifestatie naar de andere. Maar de meeste sporters, zo ook de voetballers, moet men zien als arbeidsmigranten24. In deze context verkoopt een professionele voetballer zijn fysieke arbeid aan een buitenlandse werkgever, hij migreert dus omwille van een economische aangelegenheid. Hierbij worden er door Bale en Maguire vragen gesteld zoals: “Waarom migreert een professionele sportbeoefenaar en wat voor zaken treft met aan als men in het nieuwe thuisland aankomt?”. Dit houdt een minder nadrukkelijke focus op het historische aspect in.

24 J. Bale & J. Maguire, The Global Sports Arena: Athletic Talent Immigration in an Interdependent World, Londen, Frank Cass, 1994, pp. 1-21. 16

Om een analyse te creëren van voetbalmigratie hanteren ze de wereldsysteemanalyse van Emmanuel Wallerstein.25 Hierbij wordt gebruik gemaakt van een verdeling van de globale wereld in drie afhangende regio’s die met elkaar verbonden zijn. Het probleem met Bale en Maguire was de oppervlakkigheid om de specificiteit van de verschillende sporten te behandelen. Hierbij werd de voetbalsport als een louter economische aangelegenheid bekeken, en werd de politieke en sociaal-culturele determinant op de achtergrond gehouden.26 Zo betreft hun casus, samen uitgewerkt met Christian Bromberger, de eerste golf Oost- Europese en Zuid-Amerikaanse spelers die hun geluk kwamen zoeken vanuit de semiperiferie naar Europa, de kern van het wereldsysteem. Ze deden dit omwille van de zwakker en minder gunstig uitziende economische basis in hun thuisland of –regio. Deze voetbalspelers zagen zichzelf genoodzaakt, uit druk om voor henzelf of hun familie een beter leven te schenken, te migreren naar een welgestelder, dikwijls, Europees land.27 Deze landen waren in de jaren ’50- ’60 van de 20ste eeuw dikwijls beperkt tot de groep van België, Nederland, Italië, Spanje en Frankrijk. Engeland had immers, zoals we later nog zullen opmerken, een streng en rechts immigratiebeleid ten opzichte van sporters. Dat andere moderne topland, Duitsland, had nog niet de financiële mogelijkheden dat het nu had. Verder wordt er niet ingegaan op het specifieke van voetbalmigratie, en wordt er op de vlakte gebleven aangaande politieke en socio-culturele factoren, hoewel ze wel degelijk benadrukken dat deze determinanten van essentieel belang zijn binnen het voetbalverhaal.

2.2.2. Voetbalmigratie volgens Magee en Sugden

Het economisch vermogen wordt sterker uiteengezet door Jonathan Magee en John Sugden, doch wordt er hierbij een breder, en essentiëler historisch kader weergegeven. Volgens hen was de steeds meer uitdeinende globale migratie van profvoetballers een gevolg van de steeds belangrijker wordende commercialisatie in de voetbalbusiness.28 Economie is ook bij Magee en Sugden de belangrijkste drijfveer binnen de voetbalmigratie. De globalisatie van voetbal en de daarbijhorende vergelijking ten opzichte van arbeidsmigratie kan men zien als een multidirectioneel proces. In tegenstelling tot Bale en Maguire proberen Magee en Sugden een rasecht model uit te bouwen voor de verklaring van voetbal. Het bovenvermeld theoretisch kader, de wereldsysteemanalyse van Wallerstein, wordt aangehouden, maar wordt tevens geplaatst binnen een specifieke, economische voetbalcontext. Het belangrijkste verschil

25 M. Taylor, Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Portsmouth, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, pg. 9. 26 M. Taylor, Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Portsmouth, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, pg. 9 en T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pg. 17. 27 C. Bromberger, “Foreign Footballers, Cultural Dreams and Community Identity in some North-western Meditteranean Cities”, in: J. Bale & J. Maguire, The Global Sports Arena: Athletic Talent Immigration in an Interdependent World, Londen, Frank Cass, 1994, pp. 206- 226. 28 Magee & Sugden, The World At Their Feet: Professional Football and international player migration, Employment and Society, Cambridge, University of Cambridge, 1998 pp 1-12. 17 tussen deze twee modellen zijn de uiteenlopende aspecten van de drie belangrijkste facetten. Namelijk de kern is in dit geval Europa, de semi-periferie, de Zuid-Amerikaanse, Noord- Amerikaanse en Aziatische voetballanden en de periferie dan zelf bestaat uit het Afrikaanse continent. Magee en Sugden houden in tegenstelling tot Bale en Maguire dus wel degelijk rekening met de historische achtergrond binnen de voetbalgeschiedenis.

Het probleem met Magee en Sugden is dan wel weer dat hun studie gebaseerd is op de prestaties van landenelftallen, en minder rekening wordt gehouden met individuele prestaties van voetballers die voor diezelfde nationale selecties spelen. Zo is niet élk Afrikaans land in de voetbalperiferie meteen hopeloos. Hierbij kan het voorbeeld aangehaald worden van Ivoorkust. Ongeacht hun algemene economische toestand is dit land op voetbalgebied een ware pionier. Met spelers als Didier Drogba, Yaya en Kolo Touré, Didier Zokora, Yao Kouassi Gervais ‘Gervinho’, Salomon Kalou en Cheik Tioté speelde de nationale voetbalploeg van Ivoorkust onlangs nog 2-2 gelijk tegen de Belgische nationale ploeg.29 Het is daarmee een heus topland in vergelijking met buurlanden als Burkina Faso en Guinea. Ook is Ivoorkust een betere piste voor Afrikaanse voetballers om zich te profileren naar teams in de Europese kern toe. Met hun vele voetbalscholen, dikwijls uitgebaat en gefinancierd door Europese voetbalploegen of Europese makelaars, hebben vele voetballers in Ivoorkust een streepje voor om zich te verplaatsen naar de Europese Kern.30 Een Afrikaans voetballer van Burkina Faso zal eerder eerst verplaatsen naar Ivoorkust, om daar een opening te zoeken naar Europa, dan het geluk proberen te forceren in eigen land.

Aangezien deze argumenten in de voetbalvisie van Magee en Sugden amper aan bod komen zou er expliciet onderzoek land per land moeten gebeuren. Zoals Tim Vermeulen reeds aangeeft, mag een eventuele Europese inmenging binnen de verschillende Afrikaanse landen niet uit het oog verloren worden.31 Hierbij mogen we hieraan toevoegen dat, hoewel Magee en Sugden een sterk en interessant onderzoek en debat op de been gebracht hebben, dit de dag van vandaag grotendeels als achterhaald kan beschouwd worden. Een onderzoek kan zich niet als verklarend opstellen als men essentiële factoren als economische en culturele interferentie in de periferie uit het zicht verloren heeft. Doch kan dit onderzoek nog steeds interessant zijn, in samenwerking en reflectie met andere, meer recente onderzoeken naar voetbalmigratie.

Het meer fundamentele probleem met economisch getinte theorieën is dat deze in de meeste gevallen geen rekening houden met socio-culturele fenomenen. Men vergeet dikwijls geografische en spraakfacetten, die van sterk belang zijn binnen voetbalmigratie. Afgaande op vele voetbaltransfers, en zeker in de jaren ’60, ’70 en ’80, kan men de economische factor als onderhevig zien aan de culturele variabelen. 32 Algemeen is de huidige opvatting dat uitsluitend economische verklaringen niet meer voldoen. Het merendeel van de migratietheoretici gaan er vandaag vanuit dat de politieke beleidsvisie ook onderhevig is aan

29Sport/Voetbalmagazine,“België-Ivoorkust 2-2: Duivels geven het weg in blessuretijd” 5/12/2014, geraadpleegd op 5/03/2014. 30 Belga Sport,”Bestemming Beveren. De eerste Ivorianen van de Freethiel”, Tv- documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 27 februari 2013, geraadpleegd op 20/02/2014. 31 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pg. 21. 32 M. Taylor, Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Portsmouth, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, pp. 24-25. 18 culturele en institutionele factoren. Hierbij kunnen we dus verdergaan met volgende theoretici.

2.3. De socio-culturele determinant binnen de voetbalmigratietheorie

Na de economische determinant komt de culturele determinant het veelvuldigst voor in theoretische beschouwingen over voetbalmigratie. Het culturele aspect heeft binnen het migratiebeleid een sterke invloed op het burgerschap en de nationale identiteit. Dit burgerschap en deze nationaliteit vormen zich pas na een lange tijd van evolutie en zijn onmiskenbaar verschillend van land tot land. De voetbalsport heeft een lange en complexe relatie met het burgerschap en de nationale identiteit.

Een persoon bezit een dubbele nationaliteit als hij de nationaliteit bezit van twee landen. Er bestaan genoeg verhalen waar dubbele nationaliteiten in het voetbal een hoofdrol spelen. Als voorbeeld kunnen we Branko Strupar nemen. Vele Belgische voetbalfans zullen hem nog steeds niet beschouwen als een échte Belg, ook al heeft hij maar liefst 17 caps voor de Rode Duivels. 33 Strupar woont inmiddels terug in zijn thuisland, Kroatië. 34 Ook is nationale identiteit geen eenzijdig concept in het voetbal. Om een meer recente illustratie te geven kijken we naar Adnan Januzaj. Geboren te Brussel in 1995 van een Kosovaarse vader met een Albanees paspoort en een moeder met een Turks-Albanees paspoort kwam hij maar liefst voor de nationale ploeg van vier landen in aanmerking: Albanië, Kosovo, België en Turkije. Daar komt nu ook nog Engeland bij, aangezien hij als tiener door Manchester United uit de jeugdreeksen in RSC Anderlecht weggeplukt is.35

Het voorbeeld van Januzaj kan men ook vergelijken met Alex Czerniatynski, een in Charleroi geboren, van Servische ouders afkomstige professionele voetballer die in de jaren ’80 en ’90 het mooie weer maakte bij onder meer RSC Anderlecht en Antwerp FC. Hij koos uiteindelijk ook voor de Rode Duivels, in plaats van het nationale elftal van het voormalig Joegoslavië. Zijn Januzaj en Czerniatynski dan gewoonweg niet twee dezelfde verhalen? Kunnen we conclusies trekken uit voormalige casa? Men vergeet in deze zaken dikwijls nog de achterliggende motieven voor het uitvoeren van een naturalisatie, of voor de keuze voor een nationaal elftal. Koos Czerniatynski in dit geval niet eieren voor zijn geld? Kiest Januzaj niet voor de Rode Duivels omdat hij een selectie voor Brazilië beloofd was? Aangezien de Albanese nationale ploeg zich niet snel zal weten te plaatsen voor een wereldkampioenschap

33 Professioneel profiel terug te vinden op: http://www.transfermarkt.de/nl/strupar/profil/spieler_10444.html, geraadpleegd op 11-01- 2014. 34 Het Nieuwsblad, “Branko Strupar: ‘Kritiek op Kroatische ploeg is enorm’”, 10/06/2013, geraadpleegd op 11/01/2014. 35 Gazet Van Antwerpen,“Engelse bondscoach wil Belgisch Manu-talent bij de Engelse nationale ploeg”, 6/10/2013, geraadpleegd op 13-03-2014. 19 of een Europees kampioenschap, lijkt het in principe zelfs logisch dat hij voor de Belgische nationale ploeg koos.36 Sportief gezien is dat een no-brainer.

In het geval van Januzaj kan hij in het moderne voetballandschap voor vijf topelftallen kiezen, dan lijkt het vanzelfsprekend dat hij gekozen heeft voor de selectie waar hij het meeste speelgelegenheid zal of zal kunnen krijgen. Een voetballer kiest dikwijls niet om persoonlijke nationaliteitsgevoelens, maar meet zich een speciaal gecreëerde nationale identiteit aan. Bij de culturele determinant komen dus veel achterliggende, persoonlijke factoren kijken.

Bij de socio-culturele determinant speelt ook het Europese element een sterke rol. De nationale identiteit is immers nog steeds het toekennen van burgerschap of een persoon naturalisatie schenken. Beide zijn nog steeds nationaal soeverein op juridisch gebied.37 Dit maakt dat dubbele nationaliteiten voor de voetbalwereld misschien een sportieve zegen zijn, maar voor de onderzoeker of theoreticus dikwijls een lastige zaak.

Laat het dus onbetwistbaar zijn dat de toelating voor migranten dus sterk afhangt van culturele factoren. Hoe aan deze vorm wordt gegeven, beïnvloedt praktisch de migratie evenveel als de bovenvermelde economische factoren. In het volgende punt worden de theoretici ingedeeld naargelang de essentiële functie die de culturele determinant in hun verklaringsmodel heeft. Hierbij komt de eerste determinant, namelijk de economische, vanzelfsprekend ook aan bod. De economische determinant blijft nog steeds de meest dominante verklaringsfactor binnen vele theoretische beschouwingen.

2.3.1. Voetbalmigratie volgens Taylor en Lanfranchi: Aaneengesloten migratiesystemen binnen een internationaal systeem

Binnen de culturele determinant wordt globalisering vaak naar de achtergrond verwezen voor een andere, meer voorzichtige term, namelijk internationalisatie. Zo ook bij Pierre Lanfranchi en Matthew Taylor, misschien wel de belangrijkste theoretici als het op voetbalmigratie aankomt. Volgens Lanfranchi en Taylor wordt voetbalmigratie dikwijls bekeken met een starre blik gericht op economische factoren.38 Ze halen hierbij voorbeelden van theoretici aan die ook hierboven reeds zijn verklaard. Zo vinden Lanfranchi en Taylor dat Magee en Sugden zichzelf verliezen in globale migratiepatronen, hoewel ze wel degelijk een verdienstelijke poging deden om een voetbalcontext in de wereldsysteemanalyse te incorporeren. De grote kritiek van Lanfranchi en Taylor hierbij is dat deze analyse van Wallerstein geen goede keuze is om een historisch verhaal over voetbalmigratie te realiseren. Dit historisch aspect plaatsen ze in een internationale context, waaraan in het geval van Magee en Sugden, maar ook bij voorgangers Bale en Maguire, wordt voorbijgegaan. Als men de culturele determinant op

36 Professioneel profiel terug te vinden op: http://www.antwerpsupporter.be/v2/spelersarchief/spelersfiche.php?id=59&iframe=true&widt h=650&height=580, geraadpleegd op 12-03-2014. 37 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 16. 38 M. Taylor, Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Portsmouth, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, pg. 8. 20 evenwaardige schaal integreert als de economische determinant, dan kan men pas rekening houden met historische processen en –evolutie binnen de voetbalwereld. In plaats van economische gevolgen te bespreken, zullen Taylor en Lanfranchi eerder de evolutie, maar ook continuïteiten trachten te verklaren met behulp van de implementatie van migratiepatronen doorheen de geschiedenis van de voetbalsport.39

Definities van nationale identiteit en burgerschap worden volgens Taylor en Lanfranchi door middel van naturalisaties, en de evolutie binnen dit onderwerp, bijkomend complexer. Vele staten hebben immers verschillende en ingewikkelde concepten van burgerschap, zeker betreffende ‘sporters’ en ‘niet-sporters’.40 Hoewel zij dit expliciet vermelden in hun werk wordt dit evenwel niet volledig uitgewerkt in de daaropvolgende casussen.

De algemene argumentatie van Lanfranchi en Taylor is op zich eigenlijk niet zo complex, ook al besteden ze een exhaustief en interessant boek aan het thema. Ze poneren immers dat de voetbalmigratie helemaal niet exclusief onderworpen is aan algemene migratiepatronen en – golven, maar dat deze fluctueren doorheen de geschiedenis van de voetbalsport. Op deze manier worden ook internationale handelssystemen gecreëerd. Hierbij halen ze een karrenvracht casussen aan om hun punt aan te tonen. Misschien wel de interessantste of flagrantste is de Britse ‘Celtic Periphery’. Dit was een internationaal handelssysteem tussen de Ierse, Welshe, Engelse en Schotse competities, die ondanks of juist omwille van het strenge migratiebeleid van de Britse regering en Engelse FA werd gecreëerd, waar voornamelijk spelers van deze vier competities onderling getransfereerd werden, of zelfs geruild werden.41

2.3.1.1 Lanfranchi & Taylor’s voetbalmigratie en de structuur van het Europees clubvoetbal. Een samenwerking tussen de culturele en economische determinant.

Lanfranchi en Taylor tekenden een boeiend kader over voetbalmigratie uit dat in principe de leidraad vormt op de achtergrond van dit onderzoek. Ze maakten een onderscheid tussen professionele voetballers en clubs volgens hun sportief niveau en besproken de verbinding tussen beiden, waarbij culturele factoren samengesmolten worden met economische. Ze maken gebruik van verscheidene categorieën naar gelang sportief succes. Deze categorieën staan niet onverminderd vast, integendeel: vele teams en voetballers zullen zich door alle drie de categorieën voortbewegen tijdens de voetbalgeschiedenis. Een binnenlands voorbeeld dat dit fenomeen kan illustreren, is Club Brugge. Blauw-zwart werd opgericht in 1891 als FC Brugeois, en in 1920 werden de Bruggelingen voor het eerst kampioen in de hoogste klasse. Na een aantal succesjaren zakte Club tijdens en na de Tweede Wereldoorlog diep weg in de tweede klasse. In de jaren ’60 kwam Club terug boven water en een decennium later werden ze een ware topploeg, met vijf kampioenstitels op tien jaar tijd. In diezelfde periode haalde Club Brugge ook Europese successen, met twee Europese finales, van respectievelijk Europacup I en II. Vervolgens waren er de magere jaren ‘80 met maar één kampioenstitel en

39 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers. Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 11. 40 Ibidem, P. Lanfranchi & M. Taylor. Pp. 37-51. 41 M. Taylor, Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Portsmouth, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, pp. 24-25. 21 een zwak Europees parcours. Vanaf eind de jaren ’80 bleef Club in eigen land een topploeg, maar zakte hij Europees helemaal weg.42

Dit voorbeeld toont perfect aan wat Lanfranchi & Taylor bestempelden als het ‘voetbalsysteem’. Ze deelden de voetballers en clubs in volgens een set bestaande uit drie determinanten. Groep A vertegenwoordigt de topvoetballers in de clubs op het hoogste niveau. Dit zijn meestal maar een vijfhonderd à duizendtal spelers.43 Deze spelers en hun clubs, die de belangrijkste en rijkste clubs ter wereld zijn, bewegen in een constante flow zonder rekening te houden met nationale grenzen. In groep A ziet men twee categorieën van spelers, namelijk de elite-migranten en de elite-binnenlanders. Deze elite-binnenlanders bestaan meestal uit Engelsen, Spanjaarden en Italiaanse spelers, omdat als spelers met deze nationaliteiten bij de top van de voetbalwereld behoren, ze in de meeste gevallen ook zullen blijven spelen in de competitie van herkomst.44 Daarnaast zijn er ook elite-migranten. Dit zijn spelers die zo ver doorgegroeid zijn tot de top, de A-status bereikt hebben, en bijgevolg alleen maar kunnen kiezen uit een klein kransje Europese topclubs. Zo zien we dat de Portugees van Sporting Lissabon naar Manchester United getransfereerd werd, en nadien door Real Madrid het hof gemaakt werd.45 Logischerwijze zal Ronaldo nooit van Real Madrid terug naar Sporting Lissabon gaan, tenzij zijn carrière er praktisch opzit of als Sporting Lissabon terug een A-status kan veroveren. Een nog beter voorbeeld vinden we in de carrière van de Nederlander . Hij groeide door uit de jeugd van Ajax FC naar Sampdoria, twee ploegen die in de jaren ’90 een A-status genoten.46 Nadien speelde hij respectievelijk voor Real Madrid, Inter Milan en AC Milan. Voor de top van de professionele voetballers is het doel dus steeds mobiel te blijven tussen ploegen uit de A-groep. De teams in deze A-groep transfereren het vaakst met elkaar.47

Daarna krijgen we de B-groep, opgemaakt uit spelers en clubs die spelen in de topcompetities maar die weinig of geen Europese ervaring hebben. Het doel van de actoren in deze groep is het doorgroeien naar het A-niveau. Dit zijn ongeveer zo’n 3.000 tot 4.000 professionele voetballers in heel Europa.48 De internationalisatie van de transfermarkt de laatste jaren heeft hier een grote rol in gespeeld, aangezien vele jonge spelers van de B-groep aangeworven worden door de topploegen binnen A-groep, maar een aantal jaren verhuurd worden aan een B-team om zo hun kwaliteiten tot volle vrucht te laten komen. Het probleem hierbij is dat er een soort van intersectie komt te bestaan tussen de A- en B-groep.49 Vele clubs lijken te hangen tussen beide, zonder écht in aanmerking te komen voor beide groepen. Een voorbeeld hierbij is Olympique Marseille. L’OM, zoals de club door hun vurige supporters wordt genoemd, won in 1992 nog de Champions League met toenmalig trainer ,

42 E. Brouckaert & J. Koekelbergh, 100 jaar Club Brugge KV, Oostkamp, Roularta Books, 1991, pp. 4-256. 43 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001 pg. 226. 44 Ibidem, Pg. 226 45 Professioneel profiel terug te vinden op: http://www.transfermarkt.nl/nl/cristiano-ronaldo- /profil/spieler_8198.html?from=news_text, geraadpleegd op 12-04-2014 46 Professioneel profiel terug te vinden op: http://www.transfermarkt.nl/nl/clarence- seedorf/profil/spieler_4168.html, geraadpleegd op 12-04-2014 47 Ibidem, Pg. 226. 48 Ibidem, Pg 227. 49 Ibidem, Pg 227. 22 maar haalt nu hoogstens nog de tweede ronde van diezelfde competitie50. Toch horen ze niet bij de B-groep, aangezien ze nog steeds meespelen op het hoogste niveau. Clubs en spelers uit de AB-groep, zoals we deze eenvoudigweg zullen noemen, handelen met clubs en spelers uit de A- én de B-groep51. Deze ploegen spelen vandaag een cruciale rol in de voetbalwereld. Het zijn deze clubs die een kans geven aan spelers uit de B-groep om zich te ontwikkelen en door te groeien, want een A-ploeg zal zelden of nooit een B-speler halen. De C-groep tenslotte bevat spelers en clubs uit de laagste en minst professionele landen in Europa. Dit zijn competities uit Oost-Europa en Scandinavië52. Deze groep bedraagt ongeveer zo’n 20.000 spelers over heel Europa. Velen daarvan komen ook bij de minder rijke ploegen in de Belgische competitie terecht. Hun actieradius, als die al niet nationaal is, is voornamelijk regionaal gericht53. Veel van deze spelers en clubs worden nog armer na het Bosman-arrest in 1996, doordat de grote geldstromen nu nog meer naar de ploegen in de A en in mindere mate AB-groep gaan54.

Met dit kader creëren Lanfranchi en Taylor een bijna complete visie op het cultureel- economische vlak op migratiegebied. Ze tonen eerst en vooral aan dat de transfermarkt geen ongeregeld boeltje is, een sociale en economische far west, zoals vaak wordt beweerd. Dit kader is één van de meest gebruikte theoretische beschouwingen binnen de context van voetbalmigratie, en zal ook in dit onderzoek hulp bieden voor de beschrijving van de geschiedenis van voetbalmigratie in de Belgische eerste klasse.

Taylor zag een paar jaar later in na verder onderzoek dat deze strikt cultureel-economische visie niet zomaar te aanvaarden was binnen het voetbalmigratieverhaal. Een zwak uitgewerkte sociale component is hiervoor de oorzaak. Hij poneerde zijn argumenten en verder uitgewerkte visie in een uitgebreid wetenschappelijk artikel.

2.3.2. Taylor ‘revisited’: een herziening van de culturele determinant met een groter uitgewerkte sociale component

Taylor ging in dit afzonderlijk artikel dieper in op de migratiesystemen die hij beschouwde als essentiële determinanten binnen het voetbalmigratieverhaal. Hierin onderscheidde hij dezelfde drie determinanten die in dit hoofdstuk worden uiteengezet, maar legde hij toch de nadruk op de socio-culturele determinant als beslissende factor binnen voetbalmigratie, naast de economische component. Daarenboven beargumenteert hij ook dat dit uiteindelijk verwatert naar het nieuwe millenium toe. Het verschil met Taylor’s visie in samenwerking met Lanfranchi is de nu duidelijker afgebakende input van het sociale aspect binnen de culturele determinant. Hij hanteert een argumentatie waarin hij opmerkt dat er, aan het begin van de voetbalmigratie na de Tweede Wereldoorlog, een duidelijke structuur op te merken is

50 Resultaten van Olympique Marseille door de 20ste en 21ste eeuw heen zijn terug te vinden op: http://www.voetbal.com/teams/olympique-marseille/21/, geraadpleegd op 12-04-2014. 51 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 227. 52 Ibidem, pg. 228. 53 Ibidem, pg. 228. 54 Ibidem, pg 228. 23 in de patronen van migratie tussen de migrerende profvoetballers en de uitverkozen competities die deze spelers konden overhalen. Dit kon volgens Taylor niet alleen te verklaren zijn via strikte economische en culturele factoren, hoewel deze wel degelijk een rol speelden. Maar Taylor plaatste hierbij een socio-culturele band tussen moederland en migratieland als centrale factor.55

Een mooi voorbeeld hiervan zijn de vele Afrikaanse spelers die rond de jaren ’30 de oversteek maakten om professioneel voetbal te gaan spelen in de Europese ‘kernlanden’. Hierbij kan men opmerken dat er vele Noord-Afrikanen, voornamelijk afkomstig uit Algerije, Tunesië en Marokko de Franse als bestemming kozen. Taylor zag dit als een logisch verband tussen moederland en koloniaal land, en legde de cohesie tussen de vele arbeidsmigranten die dezelfde weg verkozen, of verplicht zagen te kiezen, naar het moederland bloot. Er waren immers ook veel van diezelfde arbeidsmigranten die zich, als men goed en wel was aangekomen op hun nieuwe bestemming, zichzelf tot het voetbal aangetrokken voelden als tijdverdrijf of beperkte bijverdienste, en die uiteindelijk konden uitgroeien tot een professionele topper. Zo haalt Taylor in hetzelfde artikel de Algerijn Kouider Daho aan als illustratie. Daho was een professionele dokwerker aan de haven van Sète, die reeds voetbal speelde in zijn thuisland, maar dit nu ook deed in Frankrijk als tijdverdrijf. Hij sloot zich aan bij FC Sète, en breidde later nog een mooie professionele carrière uit bij ploegen als SF Vices maar hoofdzakelijk het gerenommeerde AS Troyes.56 Een leuk weetje: door middel van zijn bijverdienste als voetballer kon Daho zijn studies farmacie bekostigen, en heeft hij, later na zijn actieve carrière, nog een apothekerszaak kunnen uitbaten.

Taylor zag ook dat er door middel van bovenstaande arbeidsmigratie, en bijgevolg de groter wordende Noord-Afrikaanse enclave in Frankrijk zich ook een evolutie aftekende in het spelersbestand van les Bleus, het Franse nationale elftal. Sinds de jaren ‘40 werd de invloed van deze nationaliteiten belangrijker binnen het nationale team. Zo kunnen we opmerken dat met behulp van vijf uit Noord-Afrika afkomstige Fransen in de basis het WK 1998 in eigen land binnen kon gerijfd worden.57 Dit was vijftig jaar voordien amper denkbaar.

Maar ook België werd een prominente actor in het overbrengen van spelers geboren in de kolonie. Vanaf de jaren ’50 maakten er een hele enclave spelers de overgang van Congo naar België. De eerste Congolese, en daarbij ook Afrikaanse speler, Léon Mokuna werd getransfereerd naar La Gantoise, de toenmalige benaming voor het huidige KAA Gent.58 In de jaren daarna, en dan vooral in de jaren ’60, had bijna elke ploeg in de Belgische eerste klasse een Congolees huizen. Dit kwam deels door de culturele geschiedenis die beide landen met elkaar deelden, maar toch mag hier ook de economische determinant niet uit het oog verloren

55 M. Taylor, Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000, Portsmouth, Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, pg. 17. 56 Ibidem, pg. 17 en spelersfiche te vinden op: http://soccerdatabase.eu/player/111621/league/ geraadpleegd op 21/04/2014. 57 J. Maguire & R. Pearton Global sport and the migration patterns of France’98 World Cup Final players: Some preliminary observations, in: Soccer and Society, vol.1/1, 2000, pp. 175- 189. De basisploegen kunnen hier teruggevonden worden : http://www.fifa.com/worldcup/archive/edition=1013/results/matches/match=8788/report.html, geraadpleegd op 21-03-2014. 58 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 63-64. 24 worden. Het was immers ook veel goedkoper om geschikte spelers uit de eigen kolonie(ën) te halen dan in verschillende landen uitgebreid te gaan scouten, met grote kosten ten gevolge.

Toch schiet deze visie, hoe compleet Taylor uiteenlopende aspecten probeert te incorporeren in een algemene visie, tekort. In de meer recente literatuur wordt er steeds meer gesproken van een beperkte socio-culturele integratie. Taylor maakt in zijn analytisch kader het verschil tussen voetbalmigratie en algemene migratie ook niet geheel duidelijk. Er bestaan genoeg verschillen tussen de twee, maar toch probeert Taylor met algemene migratiepatronen en – verschijnselen om diezelfde voetbalmigratie te verklaren. Hier wordt te weinig rekening gehouden met de gevoeligheid binnen het thema. Hoewel voetbalmigratie veel gemeen heeft met arbeidsmigratie, zijn deze twee zeker niet over eenzelfde kam te scheren. Zo is een belangrijk verschil tussen beide de visie van de publieke opinie op de steeds groter wordende schare migranten binnen de samenleving. Hoewel de algemene publieke opinie steeds polariserender wordt betreffende algemene migratie, is dit toch ietwat anders in de voetbalwereld, maar ook in de sportwereld algemeen. Hoewel dit element zeker wordt vermeld in de media, en af en toe ook speelt op de voetbalvelden, wordt hier desalniettemin geheel anders naar gekeken en gehandeld dan bij de ‘gewone’ arbeidsmigrant. Voetbalsupporters, maar ook de respectievelijke media, zijn over het algemeen wat milder als het een sporter betreft, dan wanneer het gaat over een migrant zonder enige bekendheid. We zullen zien doorheen dit onderzoek dat de publieke opinie behoorlijk fluctueert vanaf de jaren ’50 tot de dag van vandaag.

Laat het dus duidelijk zijn dat voetbalmigratie wel degelijk moet vergeleken worden met theorieën over de algemene migratie. Ook al hebben ze veel gemeen, ze zijn niet dezelfde discipline.

2.4. De juridische determinant: positie van (voetbal)immigranten

We zullen doorheen dit onderzoek opmerken dat ook op het juridisch vlak het voetbalmigratiebeleid vaak afwijkt van het arbeidsmigratiebeleid. De Belgische voetbalbond voerde, ook na de migratiestop van 1973, een liberalere koers dan de Staat. Eerst en vooral moet het duidelijk zijn dat de sportfederaties over heel Europa tot de jaren ’90 hun eigen sportrecht verheven zagen op het algemeen recht.59 Dit hield dus in dat er praktisch geen enkele sportbond zijn reglementen afstemde op wat er nationaal gebeurde. Een voetballer kreeg op arbeidsgebied dus zeker een voorkeursbehandeling.

Als we willen kijken naar de theoretische verschillen in het beleid tussen de behandeling van voetbalmigranten en gewone migranten, is het interessant om de juridische positie van de migrant te bekijken, om dit dan later met de voetbalmigrant te kunnen vergelijken. Dit zal aangetoond worden via de theoretische ideeën over arbeidsmigratie van James Frank Hollifield. Hollifield ziet het steeds liberaler worden van de staat als een zegen voor de steeds vrijer wordende migratiepolitiek. Vanaf de jaren zestig worden er meer rechten in het leven geroepen voor de steeds meer uitbreidende migratie in Europa. Deze rechten hielden

59 J. Kerremans & B. Ameye, Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Mechelen, Kluwer, 2009, pp. 12-16. 25 verschillende thema’s in. Zo kunnen we gewag maken van familiehereniging, uitzettingsweigeringen, jobkansen, opvang, enzovoort. Hollifield beschouwt deze toepassing van wetten belangrijker dan de economische realiteit die toen heerste in Europa.60

Hollifield houdt amper rekening met één van de belangrijkste factoren van de voetbalmigratie, de nationale identiteit, en daarbij is het interessant om zijn theorie tegenover het juridisch statuut van een voetbalmigrant te plaatsen. Hij stelt dat de invloed van de nationale identiteit een sterke terugval kent na de jaren ’60. Dit vooral doordat het beleid meer en meer gevormd werd door de toenemende publieke opinie en de superregionale organisaties waar natiestaten nu meer mee te maken krijgen. Het is dus moeilijker voor staten om hardhandig op te treden ten opzichte van migranten. Integendeel, uiteindelijk zullen de vele migranten ook een belangrijke factor worden in de politieke realiteit zelf.61

Men ziet dat de nationale identiteit niet aan kracht inboet, maar in het voetbal wel degelijk een belangrijke rol blijft spelen, weliswaar op een geheel andere manier dan bij een arbeidsmigrant. Zoals reeds eerder aangegeven bij de visie van Taylor, is een nationale identiteit meer een aanmeting van bepaalde eigenschappen of een bepaalde denkwijze voor een professionele voetbalspeler. De achterliggende motieven, zoals Lanfranchi & Taylor duiden in hun werk, zijn véél belangrijker dan nationale gevoelens of enige vorm van vaderlandstrots. Natuurlijk mag die ook niet vergeten worden, en al zeker niet in bepaalde regio’s. Regio’s die als voorbeelden hiervan kunnen dienen, zijn het voormalige Oostblok, Rusland en ook in Azië vind je bepaalde landen terug waar het belangrijker is voor het nationale team dan voor het grote geld te kiezen. Dat fenomeen in Europa is niet helemaal weg, maar er moet gewag gemaakt worden van een verschuiving van prioriteiten binnen de motivaties.

Een professionele sporter kreeg in België, zoals we later in dit onderzoek zullen zien, ook nog eens mooie belastingsvoorwaarden. Juridisch gezien kon hij ook gebruik maken van een statuut genaamd ‘voetbalbelg’, één die wel zeer voordelig was. En dat terwijl ze ook konden genieten van rechten die een ‘gewone’ arbeidsmigrant ook genoot. Juridisch gezien bestond er dus een serieuze afstand tussen voetbalmigranten en arbeidsmigranten, hoewel ze in principe onder dezelfde categorie zouden kunnen of zelfs moéten vallen.

2.5. Besluit van het theoretisch kader

Uit dit theoretisch kader kan men concluderen dat er een paar regels zijn om een onderzoek te doen naar voetbalmigratie in de Belgische eerste klasse. Hoewel de economische structuren veelal een voorkeur krijgen in onderzoeken voor de eeuwwisseling, zien we stilaan een evolutie naar een focus die meer gebaseerd is op socio-culturele structuren en fenomenen. Deze determinanten staan, samen met de politieke determinant, in samenwerking en coördineren op deze manier, bewust of onbewust, de inspanningen van de Staat om de migrantenstroom te sturen. Dit zijn dezelfde factoren die ook op de Belgische voetbalmigratie

60 J.F. Hollifield, Fences and neighbors, the political geography of immigration control, New York, Cornell University Press, 1999, pp. 9-10. 61 Ibidem, pp. 9-10. 26 inspelen. Hoewel in voetbal deze factoren een lichtjes andere rol spelen. Hierbij kan er geduid worden op de grotere rol die de socio-culturele determinant toegedicht krijgt. Een voetballer kiest immers niet alleen uit economische initiatieven voor het voetbal, dit was vooral het geval bij de eerste migratiegolven die zich voordeden in de Belgische eerste klasse, aan het begin van de jaren ’50. Verschillende migratiestructuren duwden de voetballers naar landen van bestemming, omdat ze anders geen andere keuze zagen, of dit gewoon beschouwd werd als de normale bestemming. Zo was er het voorbeeld van de kolonies die hun voetballende zonen uitzonden naar competities in hun moederland, gestuurd door de clubs, maar ook door de reeds aanwezige spelers.

Vanaf de jaren ’70 werd het nationaal gevoel en het socio-culturele meer onderschikt aan de economische determinant. Het nationaal gevoel werd een minder belangrijke actor in de keuzes van migrerende profvoetballers, simpelweg omdat de transfermarkt uitgebreider werd. Het is natuurlijk niet makkelijk om de nationale identiteit te bespreken, omdat de cultuur binnen een land verschillend is van een ander land. Zo zal een Belg sneller voor een economische welvaart kiezen bij een ander nationaal elftal, dan een Nederlander, waar traditioneel het nationaal gevoel wel ietwat sterker is. Dit is dus een belangrijk twistpunt en moeilijkheid in een migratieonderzoek, hoewel dit ook een interessante bijdrage kan leveren aan de diversiteit binnen dit onderzoek.

Het juridisch en politiek aspect zal in de volgende hoofdstukken verder uitgespeeld worden, maar dit speelt, in het geval van migratiepolitiek, een belangrijke rol die op dezelfde hoogte staat met de voormalig besproken determinanten. Nationale identiteit speelt hier een belangrijkere twistfactor dan voordien gedacht. Hoewel dit in de motivatie van spelers een meer ondergeschikte rol speelt dan voordien, wordt de nationale identiteit wél belangrijk bij het bepalen van het juridisch en politiek beleid. Hierbij is het van belang om op te merken dat er een soort van netwerken ontstaan, die toekomstige migranten zullen proberen overtuigen om te migreren naar een specifiek land en daar ook een raamwerk kunnen aanbieden betreffende integratie.

Dit theoretisch kader laat ons toe het verder onderzoek als een voortzetting te zien van hetgene wat al onderzocht is. Dit onderzoek zal pogen beide onderzoeken bij elkaar te brengen, met een nadruk op het voetbalverhaal. Door deze twee, toch wel verschillende, theoretische kaders te vermengen kunnen we het beleid ten opzichte van Belgische voetbalmigratie gaan bespreken, en bijkomstig, maar even belangrijk, de verschillen met het algemeen Belgisch migratiebeleid.

27

HOOFDSTUK 3: MIGRATIE BINNEN DE BELGISCHE EERSTE KLASSE: EEN PLOTSE VOORUITGANG OF GESTAGE EVOLUTIE?

In dit hoofdstuk wordt de volledige aandacht gevestigd op het historische verhaal dat kan gevormd worden betreffende de voetbalmigratie in de Belgische eerste klasse. Het is voorlopig niet de bedoeling om de functie van België te zien in het globale voetbalmigratiedebat, maar het is eerder interessant om te kijken naar de evolutie van de migratiestromen van professionele voetballers, gaande vanaf de eerste buitenlandse voetballers in 1950 tot 2003. Hierbij zal eerst en vooral een profielschets opgesteld worden van wie nu juist een voetbalmigrant is of kan zijn in België. Het is immers essentieel om te kijken of er een vast patroon van buitenlandse voetballer voorkomt in België.

Vervolgens wordt een historisch overzicht gegeven van de voetbalmigratie in de Belgische eerste klasse. Dit zal ondergedeeld worden in verscheidene tijdsperiodes om het overzicht te bewaren. Er zal afgetrapt worden met de allereerste buitenlanders in de Belgische competitie tijdens de jaren ’50 en ’60. Vervolgens zal in het derde deel de moeilijke jaren ’70 en ‘80 volgen, waar er een striktere wetgeving tot stand kwam betreffende de aansluiting voor buitenlandse voetballers, en waar de Europese instanties de macht grepen. Het vierde deel behandelt niet alleen het effect op de clubs en spelers, maar ook op de nationale voetbalbonden doorheen heel Europa.

In deze tijdscesuren zal het juridisch kader aangaande de Belgische voetbalmigratie besproken worden. Dit gebeurt telkens met een vermenging met de toenmalige context binnen het algemeen arbeidsmigratiebeleid van de staat. Tijdens dit deel wordt het integrale beleid van de Koninklijke Voetbalbond gepreciseerd aan de hand van de notulenreeksen van 1955 tot 2001. Aanvullend was ook het tweewekelijkse magazine ‘Sportwereld’ van buitengewoon belang. In dit magazine werden immers telkens sommige beslissingen, genomen door het Comité Exécutif, verduidelijkt. Het juridisch en historisch kader worden vermengd met elkaar uit overzichtsredenen. In de conclusie kan men deze twee resumpties tegenover elkaar zetten en handiger vergelijken in tegenstelling tot een mélange van de twee waar er telkens één visie de bovenhand zal halen ten aanzien van de relevantie. Op dezelfde manier wordt het algemeen migratiebeleid van de Belgische Staat kort behandeld om de handelingen van de voetbalbond te plaatsen in de algemene migratiecontext. Via deze manier kunnen we een vergelijking maken tussen beide beleidsoutputs.

Het is immens belangrijk om in dit delicaat onderzoek niet met vingers te gaan wijzen. Mijn voorloper Tim Vermeulen heeft dit in zijn delicaat onderzoek betreffende de Afrikaanse voetbalmigratie naar België steeds onder controle kunnen houden. Aangezien in dit onderzoek een overzicht wordt gegeven inzake het gehele migratiebeleid, is het ook interessant om bepaalde beslissingen van de Voetbalbond, die op z’n minst bedenkelijk konden genoemd worden, op te merken. De KBVB heeft zich de afgelopen vijftig jaar telkens zeer liberaal opgesteld. Kwam dit door de druk van de clubs, of was dit toch een interne beslissing ?

28

3.1. Profiel van een voetbalmigrant in de Belgische eerste klasse

Volgens een demografisch onderzoek uitgevoerd door een afsplitsing van het Centre International d’Etude du Sport, namelijk The Football Observatory, waren van alle professionele 395 competitiespelers in het competitiejaar 2012-2013 er 53,2 % van buitenlandse afkomst.62 De Belgische eerste klasse is daarmee in Europa de competitie met het vierde hoogste aantal buitenlanders, dat na de hoogste divisies uit , Engeland en Portugal, waar het procentueel aandeel spelers met buitenlandse origine respectievelijk 74%, 55% en 53% bedragen. Deze liggen aanzienlijk hoger dan het algemeen gemiddeld aantal buitenlanders dat de Europese competities bevolkt, wat volgens The Football Observatory in 2012 36,1 % bedraagt.63 Als we dit aantal gaan vergelijken met een aantal jaar terug, maakte het aantal buitenlandse profvoetballers in de eerste klasse een enorme stap vooruit. In het competitiejaar 2005-2006 blijkt dat er toen nog maar 94 buitenlanders het mooie weer maakten bij de Belgische voetbalploegen, wat uitkomt op zo’n 47,5 %. Meer nog, in het competitiejaar 1995-1996, tien jaar hiervoor, was er maar één vierde van de competitiespelers een buitenlandse profspeler.64 Op een goede 15 jaar tijd is het aantal buitenlanders dus bijna zo goed als verdubbeld.

Het is dus duidelijk dat de Belgische competitie één van de zogenaamde ‘cosmopolitan leagues’ is. Dit zijn volgens de wetenschappers van The Football Observatory landencompetities die gedomineerd worden door buitenlandse spelers, en waar vreemde spelers ook op sportief vlak het sterkst in de schoenen staan.65 Het interessantst bij dit onderzoek is ook dat de voetbalmigranten vergeleken worden met hun plaats op het voetbalveld. Hierbij ziet men duidelijk dat de Belgische clubs overwegend voor de aanvallende posities naar voetbalmigranten gaan grijpen, 66% van alle spitsen in de Belgische competitie zijn geboren in een ander land. Dit is best indrukwekkend, aangezien in Engeland ‘maar’ 60% van de spitsen uit het buitenland afkomstig is. Een heel contrast als je dat vergelijkt met het aantal doelwachters in de Belgische eerste klasse, daar is er maar, procentueel gezien, 29% een voetbalmigrant.66 Daarbij kan er ook naar de sportieve prestaties van de voetbalmigrant gekeken worden. Dit stateert dat een ploeg die méér voetballers met een buitenlandse nationaliteit bevat, zichzelf makkelijker weet te handhaven in eerste klasse dan ploegen die voornamelijk met Belgen spelen. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een statistische berekening die het aantal buitenlanders en aantal Belgen berekend in de Belgische eerste klasse in het competitiejaar 2010-2011.

62 R. Poli, L. Ravanel & R. Besson, CIES football observatory annual review 2013, Fraché- Comté, Optapro, 2013, pp. 52-70. 63 Ibidem, pp. 8-23. 64 Het Nieuwsblad, “Aantal buitenlanders in eerste klasse neemt met kwart toe”, 26/02/2006, geraadpleegd op 27/02/2014. 65 Metro,“Meer buitenlanders dan ooit in de Belgische competitie”, 22/01/2013, geraadpleegd op 27/02/2014. 66 Ibidem, Metro, geraadpleegd op 27/02/2014. 29

Figuur 1: Aantal buitenlanders en aantal Belgen berekend in de Belgische eerste klasse in het competitiejaar 2010-2011.

Dit competitiejaar werd gekozen omwille van het sportieve belang dat met deze statistische berekening kan geïllustreerd worden. In 2011 zakten immers Sint-Truiden VV(STVV) en KVC Westerlo, statistisch gezien twee van de top drie ploegen met het meeste Belgen en het minste spelers van buitenlandse origine in hun kern. Respectievelijk waren dit 82,1% en 65,6% Belgen. OH Leuven, op de tweede plaats met 79,3% Belgen kon zich ook maar ternauwernood handhaven, na een sterke inhaalmars en overwinningsreeks in de tweede competitiehelft. Ploegen als RSC Anderlecht, Standard Luik en KAA Gent hadden procentueel een top aantal spelers met een buitenlands paspoort, en eindigden alle drie in de top vijf.67 Men kan dus de rekening opmaken waarom ploegen voornamelijk kiezen voor spelers uit het buitenland. Dit kan ten koste gaan van de eigen jeugdopleiding, wat dan natuurlijk ook weer aanleiding geeft tot het nog méér overbrengen van buitenlandse profvoetballers. Straks zal het overzicht van buitenlandse voetbalmigranten op het veld dus nóg groter worden.

Het moederland van de buitenlandse voetbalmigranten in de Belgische competitie is in de regel niet zo zeer exotisch getint. Voetballers afkomstig uit Frankrijk maken met 40 voetballers op de 395 het grootste deel uit van de koek. Op de tweede plaats vinden we Israeli’s, die er 12 afvaardigen, de derde plek wordt dan weer bezet door Brazilianen waar er 11 het mooie weer maken bij de eersteklassers. Op de vierde en vijfde plek krijgen we respectievelijk Serviërs met 9 spelers, die zoals we later zullen zien een grote rol gespeeld hebben met hun voormalige Joegoslavische landgenoten, en de Nederlanders met 8 afgevaardigden.68 Nog verder is het boeiend om te gaan kijken uit welke competities deze spelers uiteindelijk afkomstig zijn op het moment dat ze getransfereerd worden. Ook daar

67 De Voetbalmarkt, “Rangschikking seizoen 2010-2011”, Terug te vinden op: http://www.devoetbalmarkt.be/nl/voetbal/uitslagen/mannen/2010-2011/nationaal/eerste- nationale.aspx, geraadpleegd op 1/03/2014 68R. Poli, L. Ravanel & R. Besson, CIES football observatory annual review 2013, Fraché- Comté, Optapro, 2013, pp. 8-23 30 kunnen we niet spreken van bijzondere locaties. Het lijkt misschien wel logisch dat er in de Nederlandse en de Franse Ligue 1 het meeste spelers worden gerekruteerd. Het zijn immers onze buurlanden. De rekrutering in buurlanden is een fenomeen dat overal in Europa voorkomt. Zo halen de Nederlandse ploegen vele spelers uit de Scandinavische competities, en ploegen uit Frankrijk doen dat ook met spelers uit de Belgische eerste klasse.69

Qua leeftijd zien we niet bepaald een patroon opduiken. Anders dan bij gewone migranten wordt er immers amper belang gehecht aan de leeftijd binnen hun professionele loopbaan. Deze zal in het geval van de voetbalsport altijd tussen de 18 en 35 liggen. Als we dan kijken welke leeftijd het meest voorkomt, ligt deze tussen 21 en 28. Dit is de leeftijd waarop traditioneel voetballers op hun hoogtepunt zijn, of deze leeftijd wordt toch alleszins gezien als een cesuur waarbinnen spelers het meeste geld kunnen opbrengen voor de ploegen.70

We mogen wel niet vergeten dat dit demografisch onderzoek géén rekening houdt met voetbalspelers die gebruik maken of in het bezit zijn van een dubbele nationaliteit. In dit geval kunnen we gewag maken van nog meer voetballers met een buitenlandse origine. Dat lijkt een piste waarop Poli en zijn Football Observatory verder kunnen borduren.

3.2. Een uiteenzetting betreffende het statistisch materiaal

Grafiek 2: Totaal aantal buitenlandse voetballers (niet uniek geteld), per seizoen. Uitgerekend van het competitiejaar 1960-1961 tot 2000-2001.

69 R. Poli, L. Ravanel & R. Besson, CIES football observatory annual review 2013, Fraché- Comté, Optapro, 2013, pp. 8-24. 70 Ibidem, pp. 52-72. 31

Voor de periode van 1950-2003 werd een bestand opgemaakt van alle spelers met een buitenlands paspoort, ingeschreven bij één van de vijf ploegen die het meeste matchen in de eerste klasse gespeeld hebben, en dus het meest representatief zijn voor de evolutie van het spelersbestand te bespreken binnen deze specifieke periode. Deze ploegen zijn RSC Anderlecht, Club Brugge KV, AA Gent, Antwerp FC en Standard de Liège. Aangezien deze database een zeer uitgebreide periode bespreekt waar talrijke voetballers aangesloten werden door clubs op de Belgische voetbalbondslijsten, werd geopteerd voor een selectie in het ploegenaantal, vandaar de keuze voor deze vijf ploegen, de belangrijkste én langstspelende in eerste klasse binnen de behandelde periode. Het betreft hier 1.088 spelers, niet uniek geteld en dus per seizoen, in de gehele veertig competitiejaargangen. 207 voor Club Brugge KV, 145 spelers waren ingeschreven bij AA Gent, 197 bij Antwerp FC terwijl 242 en 296 spelers het mooie weer maakten bij respectievelijk Standard en Anderlecht. Het heeft geen zin om de ploegen apart te bespreken, gezien het hier gaat over het overkoepelende beeld van voetbalmigratie in de Belgische eerste klasse. Daarom is dit ook een betrouwbare dwarsdoorsnede van rijke en minder rijke ploegen. Antwerp FC en AA Gent waren in de te bespreken periode nooit echte topploegen, terwijl Club Brugge, Anderlecht en Standard dat wel waren. Hierbij is het ook belangrijk op te merken dat twee ploegen van dit vijftal, namelijk Antwerp FC en AA Gent, een aantal jaren in tweede klasse doorgebracht hebben in de besproken periode. Hun buitenlandse spelers binnen die periode zullen dus niet besproken worden, aangezien het onderzoek hier zich interesseert in de migratie binnen de Belgische eerste klasse. Deze seizoenen zorgen soms voor een vertekend beeld, maar dat zal telkens per decennium worden vermeld en aangegeven.

De gegevens zijn afkomstig uit drie verschillende bronnen, namelijk de aansluitingsformulieren van de KBVB, die men kan terugvinden in het Koninklijk Archief te Brussel, aangevuld met verschillende jaaroverzichten van Sport-Voetbalmagazine, die men dan op zijn beurt kan raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek. Niettemin was de database hiermee nog niet helemaal correct, en werden verder nog de stickerboekjes van Panini geraadpleegd én gebruik gemaakt van de website voetbal.com, waar grotendeels alle selecties van Belgische ploegen bijgehouden zijn van 1950 tot nu.

Door gebruik te maken van een kwantitatieve benadering van de hoeveelheid getransfereerde, vreemde spelers, kunnen we bespreken hoe bovenstaande beleidsoutput invloed had op het vreemde spelersbestand in de eerste klasse. Deze database bevat alle vreemde spelers die ingeschreven waren bij de bovenstaande ploegen van 1960 tot 2001. De cesuur 1960 is genomen omdat, in de jaren ’50 praktisch alleen maar Hongaren en Congolezen de oversteek maakten naar de Belgische competitie. Een afzonderlijke database werd gemaakt voor de grootste vertegenwoordiging van nationaliteit in de jaren ’50 binnen de eerste klasse, namelijk de Hongaren. Dezelfde bronnen zoals hierboven beschreven, werden hiervoor gebruikt.

Als een speler nooit werkelijk in actie gekomen is, wordt deze wel bijgerekend in de database. Het is immers bijna onmogelijk om alle spelers persoonlijk te gaan bestuderen. Belangrijker is het om te kijken naar de hoeveelheid getransfereerde vreemde voetballers, dan werkelijk naar de verscheidene vreemde spelers, die ofwel in de basis stonden, op de bank, of in de tribune zaten. Dat is stof voor een ander, verder onderzoek. Een speler komt ook maar in aanmerking voor deze database als hij uit een buitenlandse competitie getransfereerd werd naar een Belgische ploeg, met de bedoeling opgenomen te worden in de kern en aangesloten te worden bij de Belgische Voetbalbond.

32

Eerst en vooral dienen de algemene gegevens opgenomen te worden in de database. Namelijk de naam van de speler waarmee hij vermeld staat in de voetbalbondlijsten. Het probleem hierbij is dat bij sommige Afrikaanse en Hongaarse spelers, en dan vooral in de beginjaren dat de transfermarkt pas goed op gang kwam, de jaren ’50 en ’60, hun namen dikwijls verkeerd werden ingeschreven. Dit is gelukkig niet echt hinderlijk voor dit onderzoek. Het belangrijkste is immers van welk land ze afkomstig waren, dit element wordt vervolgens vermeld onder de notie ‘nationaliteit’. De leeftijden van de spelers in kwestie, werden niet opgenomen omdat het hier gaat over een globaal beeld, en niet over de specifiteiten van de voetballers zelf. Op deze manier ook laten we de positie op het veld ongemoeid, aangezien dit ons ook weer te ver van het specifieke onderzoek zou afleiden.

Natuurlijk zou het onoverzichtelijk zijn als we dit uitgebreid spelersbestand niet in groepen zouden bespreken, vandaar dat dezelfde cesuren gebruikt worden als in het historisch kader hierboven. Dat maakt dus dat het eerste bestand de eerste buitenlandse voetballers binnen de jaren ’50 zal bespreken, nadien zal het uitbreidende vreemde spelersbestand in de jaren ’60 overlopen worden waarna vervolgens verduidelijkt wordt hoe in de jaren ’70 en ’80 de competitie een nog duidelijker multiculturele inslag kreeg. De vierde cesuur zal beginnen bij het Bosman-arrest, en zal het onderzoek afsluiten in 2001.

3.3. Het Belgisch voetbalmigratieverhaal in de eerste klasse verweven met het algemeen Belgisch migratiebeleid: de hoofdrolspelers

In de uiteenzetting van deze thesis zal er een historisch overzicht worden gegeven m.b.t. de voetbalmigratie in de Belgische eerste klasse. Hierbij zal er een samenvatting gemaakt worden van verscheidene migratoire tendenzen naar de Belgische competitie toe, aangevuld met het beleid van de Koninklijke Belgische Voetbalbond. Er zal dus met andere woorden worden besproken wat voor een effect het beleid van de KBVB had op de eventuele migratiegolven naar ons land inzake de professionele voetbalsport. We beginnen met de eerste buitenlandse voetbalspelers in de eerste klasse. Dit kunnen we niet doen zonder op zijn minst de verscheidene actoren te bespreken. Deze verschillen amper van een onderzoek binnen een context betreffende arbeidsmigratie. Hier ook zijn de werkgevers, de politiek maar ook de mening van de grote massa van belang. Achtereenvolgens zijn dit de clubs, de staat maar vooral de KBVB zelf en de supporters die zich beïnvloed zien door de nationale en internationale pers.

3.3.1 De clubs: werkgevende instanties

Het is vanzelfsprekend dat de clubs een enorme rol spelen in de vorming van het beleid ten opzichte van voetbalmigranten. De verschillende clubs zijn in dit verhaal de werkgevers. Ze geven en bieden een job, namelijk een positie in het elftal, aan de buitenlandse voetballer om zijn beroep professioneel uit te oefenen. In se wijken ze van karakter niet al te veel af van de werkgevers in het algemeen migratieverhaal. De clubs zijn doorheen de tijd altijd al de vragende partij geweest om een uitbreiding van de arbeidsmarkt, hier de mogelijkheid om buitenlandse spelers aan te trekken. Belangrijk om op te merken is dat de Belgische clubs dat 33 helemaal niet deden uit een nood aan buitenlandse arbeiders. Integendeel, Belgische spelers konden ook voldoen in dit opzicht. Eerst en vooral speelde jaloezie ten opzichte van andere landencompetities in de naburige landen mee, velen hadden immers al een transfermarkt die open was voor buitenlandse voetballers. Het diende ook om meer supporters naar het stadion te krijgen, buitenlandse spelers waren toen in heel Europa betrekkelijk zeldzaam en dus bijgevolg ook zeer geliefd bij het publiek. Het riep bij de toeschouwers een soort gevoel van exotiek op. Door middel van een drukuitoefening in het Uitvoerend Comité van de KBVB konden de clubs hun doelen in de mate van het mogelijke verwezenlijken, maar soms zagen ze zich soms ook genoodzaakt in te binden.

De motivatie van de teams verschilde van decennium tot decennium. Men mag niet vergeten dat de voetbalsport in de afgelopen zestig jaar een enorme evolutie heeft meegemaakt. Van een sport waarvan de oorspronkelijke fixatie lag op het aanbieden van entertainment en plezier, en waar geld op de tweede plek kwam, is voetbal nu een echt typische arbeidsmarkt geworden. Clubs zijn bedrijven, waar winstmaximalisatie op de eerste plek komt.71 Clubs hebben echter wel altijd nood aan buitenlandse voetballers gehad. Is het niet omwille van sportieve noodzaak, dan is het wel omdat ze diezelfde vreemde spelers na hun speelperiode voor een interessant prijsje kunnen doorverkopen. Zo zullen we zien dat vreemde spelers in de jaren ’50 door de clubs vooral gehaald werden met het oog op sportief succes, in de jaren ’60 de motivatie evolueerde naar het financieel aantrekkelijk doorverkopen van spelers, maar dat deze instelling door de succesvolle jaren ’70 helemaal veranderde naar het aantrekken en houden van Europese topvoetballers. Eind de jaren ’80 werd de Belgische competite alweer een ‘steppingstone league’, en dit nam nog toe door de implementatie van het Bosman-arrest. Op deze manier kregen Belgische clubs ook internationaal de naam van een toegangspoort te zijn tot Europa voor voetballers uit moeilijk te bereiken continenten. We hebben in de Belgische competitie immers zeer veel voetballers uit het Oostblok en Afrika onderdak gegeven. Dit zal later nog gestaafd worden met statistisch materiaal.

Het probleem met de clubs was dan weer dat ze zich uiteindelijk gingen richten op het halen van buitenlandse spelers, en minder nadruk legden op hun eigen jeugdopleiding. Dat is deels correct, maar dit komt grotendeels door de beslissingen van overkoepelende instanties, zoals de respectievelijke voetbalbonden, de UEFA, de FIFA en uiteindelijk ook de specifieke regeringen. Het spreekt vanzelf dat, na het Bosman-Arrest, als alle nationaliteitsclausules wegvielen, men volop buitenlandse voetballers begon te halen, aangezien deze veel goedkoper waren dan hun binnenlandse alternatieven. De clubs krijgen vaak de zwarte piet toegeschoven, maar dat is maar deels terecht. Men kan een parallel trekken met het algemeen migratiebeleid. Men was eigenlijk steeds op zoek om constant het buitenlandse voetballersbestand uit te breiden, maar botste telkens opnieuw tegen remmende wetgevingen zoals nationaliteitsclausules en financiële vergoedingen. Als deze wegvallen, leidt dit logischerwijs tot een soort van far west van clubs die strijden om buitenlandse voetballers puur om geldgewin.

Binnen de clubs is er ook nog steeds een onderscheid tussen de rijke en minder rijke clubs. Hier spreken we niet over ‘arme’ clubs, omdat er op dat niveau in de Belgische eerste klasse bijna niet meer kan van gesproken worden. De clubs gingen meestal vooraf al in overleg voor ze naar het Uitvoerend Comité stapten met verscheidene plannen tot uitbreiding in het vreemde spelersbestand. Hierbij moet er duidelijk gemaakt worden dat de plannen meestal

71 J. Schokkaert, Economic aspects of sport and migration, onuitgegeven licentiaatsverhandeling KU Leuven, promotor J. Swinnen, 2013, pg. 130. 34 voortkwamen uit initiatieven genomen door grote ploegen, en dan vooral van de grote drie, zijnde Club Brugge, Standard en Anderlecht. De kleinere ploegen hadden amper iets te zeggen, en volgden dan ook de uitgetekende weg van de grotere ploegen, vanuit de veronderstelling dat hen dit ook goed zou uitkomen. In de jaren ’60 en ’70 leek het ook dat de kleinere ploegen konden profiteren van de grotere. Veel buitenlandse spelers die gehaald werden met grote bombarie door de grotere teams werden al snel, als deze niet het gewenste niveau behaalden, verkast naar de kleinere ploegen. Het probleem hierbij is dat diezelfde spelers dikwijls ook bij die kleinere clubs niet voldeden. Doordat dit fenomeen gemeengoed was geworden tijdens de jaren ’80 kwamen na het Bosman-Arrest ook de kleinere clubs meer in opstand. Ze volgden minder en minder de Belgische top drie, en konden zelfs verwarring zaaien tussen de nieuw opgerichte G5 (Club Brugge, Anderlecht, AA Gent, Racing Genk en Standard).72 Vandaag zijn de clubs nog steeds voorstander van een liberale wetgeving ten opzichte van vreemde spelers.

3.3.2. Politiek: De KBVB, de UEFA, FIFA en de Staat

De voetbalbond is de belangrijkste factor in de regelgeving ten opzichte van voetbalmigranten. Vanaf het openzetten van de competities voor buitenlanders in het begin van de jaren ’50 tot het einde van de jaren ’80 , hielden de nationale bonden de touwtjes van het transfereren van vreemde voetballers strak in eigen handen. Dit kwam doordat de nationale bonden in Europa, traditioneel het kerngebied van het internationale voetbal, zichzelf een voorbehoud toedienden dat er een voorrang bestond van het sportreglement op het algemeen recht. De bonden waren er rotsvast van overtuigd dat het sportrecht verheven was boven het algemene recht, en dat dit hen het genoegen gaf dat ze in principe zelf wetten mochten uitvaardigen, die het migratiebeleid binnen hun sport konden leiden, los van de wetten uitgevaardigd door de Staat. Sportverenigingen waren volgens de bonden gesloten rechtsordes, zodat de regels die binnen hun rechtsorde werden uitgevaardigd door niemand kunnen worden veranderd of aangepast.73 Deze denkwijze viel niet vol te houden. Op het eind van de jaren ’80 kwam er een felle machtsstrijd met de Europese instanties, die in het eind van de jaren ’80 uiteindelijk beslecht werd in het Bosman-arrest uitgevaardigd op 15 december 1995.74 Hiermee kwam een eind aan de machtspositie van de KBVB, en moest er nu verplicht beleid gevoerd worden naar de nationale normen.

Tot de jaren ’50 hield de KBVB de Belgische competities strikt gesloten voor vreemde voetballers. Dit deden ze om het algemeen niveau van de competitie te handhaven en iedere Belgische speler evenveel kans te geven zich op een gelijk niveau te ontwikkelen en eventueel in aanmerking te komen voor de nationale ploeg. Wanneer men inzag dat de gesloten grenzen binnen de voetbalwereld niet meer te handhaven waren, onder meer door enorme druk van de binnenlandse teams maar ook doordat verschillende buurlanden óók hun grenzen openden,

72 De Tijd, S. Kesenne. “Meer clubs in de Pro League goed voor Belgisch voetbal”. 14/12/2010, geraadpleegd 27/02/2014. 73 J. Kerremans & B. Ameye, Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Mechelen, Kluwer, 2009, pp. 12-16. 74 J. Kerremans & B. Ameye, Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Mechelen, Kluwer, 2009, pp. 12-16. 35 liet men vanaf begin jaren ’50 een bepaald aantal buitenlanders toe per Belgisch elftal. Deze norm breidde zich uit van twee, naar drie, en zelfs vijf, maar uiteindelijk vervielen deze clausules door het Bosman-arrest. Het was op dit vlak dat de KBVB hun tanende machtspositie wou behouden. Het was immers zo dat, na de opening van de Belgische competities, de bond aan macht verloor. Dit kwam veelal door de internationalisering binnen het voetbal, maar ook de vereuropeanisering van de onderlinge staten. Doordat Europa als context duidelijker geformuleerd werd, wilde de Europese koepelvereniging, de UEFA, ook meer macht naar zich toetrekken. Dit gebeurde stelselmatig, zodat de KBVB, en alle nationale bonden in het algemeen, sterk aan macht verloren. Het is met andere woorden vasthouden aan een oude orde, en de macht op verscheidene clausules en regelgevingen uit handen geven zou bij wijze van spreken het nekschot toedienen. Na alweer het Bosman-Arrest zien we dat de nationale bonden, maar ook de UEFA, hun macht op dit vlak compleet uit handen moesten geven aan de clubs. Clubs werden belangrijker, waren de beslissende factoren in transferzaken, en moesten met geen enkele beslommering uitgevaardigd door de bonden rekening houden.

Alle regelgevingen werden voorgelegd, gestemd én goedgekeurd in het Comité Exécutif, het Uitvoerend Comité van de KBVB. Daarin werden voorstellen van de clubs die aangesloten waren bij de bond behandeld en besproken. Werden deze voorstellen in het Uitvoerend Comité goedgekeurd, schreef men dit in de officiële reglementen van de KBVB. Niettemin werden er ook beslissingen van hogerhand, zoals regelgevingen die opgelegd werden door de UEFA, besproken. Het was in de jaren ’50 tot ’70 niet expliciet nodig om zich te binden aan deze opgelegde normen. Men was als nationale bond immers nog steeds vrij om te doen en te laten wat men wou. In de jaren ’80, met de meer Europese denkwijze die stilletjesaan terrein won, begonnen de bonden zich meer te verenigen en sloten ze meer regelgevingen af op Europees vlak. Deze werden uiteindelijk behandeld in het Uitvoerend Comité waar ze nadien ook in de reglementen werden ingeschreven. Dan waren er uiteindelijk ook nog beslissingen van nationale instanties, zoals van de door de nationale politiek beïnvloede Staat. Zoals eerder vermeld, werd er dikwijls niet omgekeken naar de beslissingen betreffende de regulering van arbeidsmigratie. Niettemin kwam het dikwijls voor dat het Uitvoerend Comité de normen op nationaal vlak gedeeltelijk volgde, zoals bij het terug strikter aanheffen van de aansluitingsregulering voor vreemde spelers na de migratiestop op het nationaal vlak in 1974. Ook moest er voldaan worden aan de verscheidene papieren om te verblijven in België, maar qua arbeidsvoorwaarden hield de KBVB er heel andere normen op na dan de Belgische Staat.

Dit is deels te danken aan het ontbreken van een traditioneel middenveld op voetbalvlak. De Staat zelf handelde voor arbeidsmigratie steeds met verschillende gewichten waarin werkgevers, werknemersvakbonden en overheidsfunctionarissen telkens ten opzichte van mekaar uitgezet werden, en naar een compromis werd gezocht. In tegenstelling tot andere sectoren, begonnen spelersvakbonden maar degelijk op nationaal niveau te acteren in de jaren ’70, en dan nog duurde het een tijdje vooraleer ze wel degelijk aan invloed begonnen te winnen. Pas dan voelde de Bond een uitoefening van druk om hun regelgevingen aan te passen. Het Uitvoerend Comité werd dus in de eerste plaats gestuurd door een vorm van druk komende uit de teams. Onvermijdelijk leidde dit, omdat de teams streefden naar zoveel mogelijk buitenlandse voetballers in hun selectie te incorporeren, tot een liberale wetgeving en aansluitingprocedures.

36

3.3.3. De publieke opinie

In tegenstelling tot de nationale politiek speelde de publieke opinie steeds een belangrijke rol bij het migratiebeleid van vreemde voetballers. De opening van de Belgische competitie voor buitenlanders was zoals eerder gezien niet tegen te houden, de teams streefden naar een selectie waar ook exotische spelers supporters konden plezieren. Het was immers zo dat in de jaren ’50 en ’60 alles in het teken stond van entertainment. Supporters vonden het fijn om naar voetbal te gaan kijken, en daarbij konden ze nog eens iets bekijken wat ze helemaal niet gewoon waren, namelijk gekleurde voetballers. Zo speelde de publieke opinie in op de beleidskeuzes van de clubs, en op de druk die de nationale Bond voelde om hun competities open te stellen voor vreemde voetballers.

De pers speelde altijd een belangrijke rol op de publieke opinie. Het was duidelijk dat na verloop van tijd de pers ook werd ingezet om de publieke opinie duchtig te vormen. Vooral in de jaren ’70 kreeg de pers een grotere rol toegedeeld om de publieke opinie te modificeren. Zo zijn er genoeg verhalen bekend van clubs die zich lieten omringen met journalisten. Deze journalisten werden dan vaak smalend ‘reporter van het huis’ genoemd. Op dit vlak voerde het publiek dan ook druk uit op de Bond zelf. De publieke opinie kon dus werken op twee verschillende vlakken. Eind de jaren ’60 speelde de sluimerende vorm van xenofobie ook een rol op het strikter aanteugelen van de aansluitingsformulieren voor de voetbalmigranten. Er begon, met de samenloop van de familieherenigingsclausule op het nationaal gebied van arbeidsmigranten, een soort van negatief sentiment te groeien ten opzichte van migranten.75 Het racisme maakte een stijle opgang eind de jaren ‘60. Men kon waarnemen dat dit zich ook doorzette naar de verschillende voetbalstadia. Waar voordien voetbalsupporters genegen waren ten opzichte van de ‘exotische’ vreemde voetballers, leidde dit uiteindelijk tot gewenning en zelfs een soort van aversie. Racisme kwam vaker voor naast maar ook óp de Belgische voetbalvelden. Het behoeft geen twijfel dat in de jaren ’90 en de afgelopen tien jaar het racisme nog meer uitdeint. Getuige daarvan zijn de vele campagnes, nationaal maar ook internationaal, om het racisme in het voetbal te bannen.76 Helaas komt dit racisme in de voetbalstadia nog met de regelmaat van de klok voor.

De publieke opinie heeft dus wel degelijk een belangrijke rol gespeeld in de regelgeving betreffende de migratie van buitenlandse voetballers. Zij het met een dubbele rol. Zo zal de publieke opinie in de toekomst nog meer kunnen beïnvloed worden met de rol van sociale media die nu al duchtig gebruikt worden door de pers, maar ook door de clubs.77 Hoe deze verschillende actoren inspelen op het historisch verhaal, bespreken we in de volgende hoofdstukken. Hierbij wordt er een geschiedkundig kader gegeven door de bespreking van de handelingen door bovenstaande actoren en hoe deze de verscheidene migratiegolven naar de eerste klasse beïnvloed hebben.

75 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 91. 76 Uefa, “Say no to racism”. Video, geraadpleegd op 23/03/2014. 77 Sportnext, Michel Dusée, “Social media cijfers Belgische voetbalclubs”, 11/06/2013, geraadpleegd op 25/04/2014. 37

HOOFDSTUK 4: DE JAREN ’50. DE ALLEREERSTE BUITENLANDERS IN DE BELGISCHE EERSTE KLASSE

Voor 1950 speelden er in België geen professionele voetbalmigranten. Niet alleen in de eerste klasse, maar ook in alle lagere afdelingen was dit immers verboden bij wet. De voetbalbond had deze wet ingesteld bij het evolueren van de eerste klasse naar een werkelijk belangrijke competitie in Europa. België was één van de eerste landen die een professionele competitie oprichtte. Men was van oordeel, en dit diende om het niveau te handhaven op nationaal gebied, dat de competities binnen hun bond afgezonderd dienden te worden van enige buitenlandse inmeng, waardoor dus zo ook buitenlandse spelers verboden werden.78

Het heersende regime voor de opening van de arbeidsmarkt in 1955 kwam voort uit de vreemdelingenwet in 1952. Deze stateerde dat elke vreemdeling voor zijn binnenkomst in België moest beschikken over een verblijfs- of vestigingsvergunning, goedgekeurd door de Minister van Justitie. Daarenboven diende men, om als een effectieve arbeidsmigrant beschouwd te worden en aan werk te geraken, een arbeidsvergunning kunnen voorleggen. Door de economische recessie begin de jaren ’50, hanteerde de Belgische regering niet bepaald een open politiek inzake arbeidsmigranten. In mei 1952 werd zelfs de toelating voor arbeidsmigranten stopgezet. 79 Men hanteerde enorm strenge toelatings-, verblijfs- en werkvoorwaarden.

Na de Tweede Wereldoorlog en verscheidene openingen van markten door diverse Europese competities in de nabije omtrek van België, zoals Nederland en Frankrijk, die reeds sinds 1930 een constante instroom hadden van Noord-Afrikaanse voetballers80, kwam er hevige ophef in het Comité Exécutif van de Voetbalbond. Vele gezanten van voetbalclubs opperden om buitenlandse professionele voetbalspelers meer open te gaan behandelen, en deze ook toe te laten om te spelen in alle Belgische voetbalafdelingen. Hun motivatie was dubbel. Eerst en vooral moet er gewag gemaakt worden van een zich ontwikkelende wereld. De Belgische voetbalploegen waren immers niet blind, ze zagen buitenlandse concurrenten vreemde voetbalspelers binnenhalen en dat aan voordelige tarieven. Spelers uit de voor de communistische dreiging vallende Oostbloklanden, maar ook voetballers uit voormalige of reeds aan het moederland gebonden kolonieën waren goedkoper dan binnenlandse alternatieven, die in facto, mits wat sportief talent, geen echte arbeidsconcurrentie hadden, en dus steeds een hoger loon konden eisen van hun werkgever. Dit is in principe de dag van vandaag niet anders.

In 1950 werd binnen het Uitvoerend Comité beslist om alle divisies open te laten voor buitenlandse voetballers. Dit werd gedaan door een extra aanpassing aan het reglement, aangezien er op dat moment niet expliciet vermeld stond hoe men moest omgaan met voetbalmigranten. Het stond niet als apart fragment vermeld in het reglement, dus werd er een

78 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers. Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 182. 79 J. De Bock, ‘De Vreemdelingenwet van 28 maart 1952. “L’étranger doit être parfait”’, In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 38 (2002), pp. 159-200. 80 P. Lanfranchi & M. Taylor, Op. Cit, pp. 1-6. 38 gedeelte toegevoegd, iets wat toendertijd zeer uitzonderlijk was voor de KBVB. Artikel 90 werd misschien de belangrijkste regelgeving ooit in het Belgische voetbalreglement. Hierin staat expliciet vermeld dat ‘vreemde buitenlanders’ beperkt toegelaten werden om ingeschreven te worden op de bondslijsten. 81 Dit gebeurde nog voor de stilletjesaan wegebbende recessie die zich na WOII op de Belgische economische markt gestort had.82 Vele bedrijven kampten met een tewerkstellingstekort door de uitstekende groei van de economische situatie in België op dat moment. Vooral de mijnbouwsector had het moeilijk om nog geschikte personen te vinden binnen de toenmalige arbeidsmarkt. Zo liet de Belgische Staat pas toe om vanaf mei 1955 terug buitenlanders aan te werven, de grenzen werden heropend voor de buitenlandse arbeiders.83 Een interessant gegeven, aangezien de Belgische arbeidsmarkt inzake voetbal al sinds 1950 geopend was, maakte dit de voetbalbonzen tot een soort van pioniers inzake arbeidsmigratie.

In dit hoofdstuk zal er vooral gefocust worden op het juridische gebied, omdat men in de Belgische competitie tijdens de jaren ’50 een kader vormde die nog lang zal doorwerken op de voetbalmigratie naar de eerste klasse. Daarbij kwam nog eens dat het in dit decennium in principe draaide rond drie nationaliteiten: Hongaarse, Congolese en Nederlandse voetballers.

4.1. De eerste reglementen voor buitenlandse voetballers in de Belgische eerste klasse

Wilde men een voetbalmigrant regulariseren, dienden voetbalmigranten en hun beoogde clubs een hele papierhandel in te vullen. Deze schriftelijke verplichtingen waren analoog aan wat de toenmalige FIFA rond diezelfde periode de verschillende aangesloten bonden toe verplichtte, namelijk artikels 12 en 13 van de FIFA reglementering. Artikel 12 hield verscheidene voorwaarden in voor internationale transfers, waaronder namelijk dat élke buitenlandse speler, die géén geboortecertificaat had van het land waarin hij ging spelen of reeds speelde, verplicht was een aantal schriftelijke verwikkelingen in te vullen en te ondertekenen.84 Dit was een vragenlijst die vandaag te vergelijken valt met de schriftelijke verplichtingen die een arbeidsmigrant moet ondergaan wil hij in de Verenigde Staten werken. Men moest een duidelijke motivatie hebben voor persoonlijke motieven, en in het bijzonder een goedkeuring van een reeds bevestigde job, hier dus in de voetbalsport, om zich aan te sluiten bij een club in het land van bestemming.85 Dit diende men in te dienen, bij de toekomstige en huidige voetbalbond, maar ook bij de FIFA, en deze drie partijen moesten zich akkoord verklaren met de transfer. De vroegere bond moest individueel op élke transferaanvraag reageren, en de FIFA raadde elke toekomstige bond aan om van elke speler individueel de overgangsmachtiging te vragen, zelfs als de speler beweerde dat hij niet aangesloten was bij

81 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 11. 82 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 47. 83 A. Martens, ‘25 jaar wegwerparbeiders: het Belgisch immigratiebeleid na 1945’, in: De Gids op Maatschappelijk Vlak, 64 (1973),9, pp. 675-696. 84 Dit diende men te doen vóór men zich naar België verplaatste. 85 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957. 39 de nationale bond in zijn thuisland. Het kwam erop neer dat een speler die een transfer voor ogen had naar het buitenland, een aansluitingsverzoek moest indienen aan zijn nieuwe voetbalbond. Als deze voetbalbond akkoord ging, dan moest die voetbalbond de desbetreffende aansluitingsformuleren doorsturen naar de vorige bond van de verzoekende speler. De voormalige voetbalbond stuurde daarop zijn akkoord terug. Als dit niet gebeurde, dan werd de speler ook als aanvaard beschouwd door zijn nieuwe voetbalbond en door de regels van de FIFA. Dit is tot de dag van vandaag de gangbare procedure voor spelers die nog altijd onder contract liggen bij hun club. Als de voormalige bond van de specifieke speler bezwaar tegen de nieuwe transfer wou aantekenen, moesten ze dat doen binnen een afgesproken termijn. Deze termijn lag normaliter in balans met de afstand tussen beide landen. Zo werd er voor de Congolese bond een responstermijn ingevoerd van 15 tot 30 dagen, en dat terwijl de Nederlandse bond hun eventuele doleantie tot maximum 15 dagen kon indienen.86

Daarna moest een speler nog een inactiviteitsperiode uitzitten bepaald door de bond van het land van bestemming, vooraleer in aanmerking te komen om opgenomen te worden in de selectie van zijn nieuwe ploeg. Volgend op artikel 12 werd artikel 13 ingeschaft binnen het FIFA-reglement. Dit artikel stateerde dat elke speler noch voor de nieuwe, noch voor de oude bond mocht spelen tijdens deze zogenaamde wachttijd. Als hun aanvraag door één bond van herkomst werd afgekeurd, omwille van welke reden ook, kon men zich ‘ontslaan’ van hun oude bond door artikel 13 te gebruiken. Met dit ontslaan, wat zoveel was als zich onttrekken van enige affiniteit met de voormalige voetbalbond, kon men zich vrij aanbieden aan de voetbalbond van het land der bestemming. Niettemin moest men daarna dus een opgelegde inactiviteitsperiode uitzitten, nadat men een aansluitingskaart tekende. Deze kon maar liefst één jaar of in sommige gevallen twee jaar bedragen. Deze termijn was niet vast, meestal kwam deze lange uitzittingstermijn omdat vele clubs hun formaliteiten niet in tijd indienden. In zo’n periode mocht de speler in kwestie dus niet aan officiële matchen deelnemen, tenzij het internationale matchen van landenteams betroffen. Aangezien vele spelers artikel 13 in voege lieten treden, was dat jaar wachttijd geen uitzondering in de Belgische competitie. Ter illustratie, voor binnenlandse spelers bedraagde deze inactiviteitsperiode bij een transfer slechts 20 dagen.87

De speler is dus aan geen enkele club of bond gebonden en mag dus, na het verloop van de wachttijd, tekenen bij eender welke ploeg of bond dat hij verkiest. Hij is na deze periode, om het met de woorden van de reglementen te zeggen, ‘vrij’. Niettemin trainden vele spelers reeds mee bij hun beoogde club, aangezien deze hen ook hielp om zich te integreren in zijn nieuwe omgeving. Als men al eens als buitenlander in de Belgische competitie gespeeld heeft, en men zou eventueel terugkeren, is dat jaar wachttijd niet meer van toepassing. Men is immers al eens aangesloten geweest. Toch moest de nieuwe club steeds een akkoord bereiken met de voormalige club van de desbetreffende speler. Zelfs al was deze persoon vrij, een vergoeding was verplicht.88

86 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1955 87 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957 88 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957 40

Dit was natuurlijk niet alles, men moest voor de Belgische Voetbalbond ook aan bepaalde eisen voldoen wilde men meespelen in competitiematchen of aangesloten zijn op de bondslijsten. Hieronder een uittreksel uit één van de notulen van het comité exécutif, uit 1955. Hierbij werd er voor het eerst vermeld in de reglementen aan wat een speler moest voldoen om zich aan te sluiten in de Belgische eerste klasse89. Dit voorschrift werd bijgezet in artikel 44/b/°1:

“De aansluiting van een buitenlands element moet een door de gemeente immatriculatiebewijs krijgen als hij binnen de 6 maanden een gele of witte eenzelvigheidskaart kan voorleggen.”

En:

“Een buitenlandse speler moet verblijven of gevestigd zijn op Belgisch grondgebied.”

Een eenzelvigheidskaart komt simpelweg neer op een persoonsbewijs, wat meestal een paspoort inhoudt. Voor buitenlanders hield dit dus een vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort in. Een immatriculatiebewijs dan weer, is een verblijfsvergunning.90 Dit moest van deze aard zijn dat een buitenlandse voetballer langer dan 3 maanden kon blijven.

Op dat moment zat men desgelijks in een turbulente periode binnen de internationale geschiedenis. Het Oostblok vormde zich en veel van deze landen uit het oosten maakten furore tijdens internationale tornooien. Deze topspelers zagen een transfer als een soort van ontsnappingsroute voor het communistische regime.91 Ook de relaties van de Europese moederlanden met hun respectievelijke kolonieën kwamen in moeilijk vaarwater terecht. Dit kwam omdat velen van deze wingewesten tijdens de jaren ’50 en ’60 onafhankelijk werden. Verrassend genoeg vertoonden de transfers tussen de Europese kernlanden en diezelfde wingewesten in een versnelling.92

Het valt de dag van vandaag amper nog voor te stellen dat men in sommige gevallen maar liefst één jaar moest wachten om deel te nemen na een gelukte transferoverdracht. Men kan hieruit besluiten dat de eerste, échte regelgevingen in verband met het toelaten van buitenlandse voetballers wel erg omslachtig waren. Om dit te illustreren zal ik het voorbeeld gebruiken van de Hongaarse migratiegolf van spelers die zijn opwachting maakte vanaf 1956 in de Belgische competitie.

89 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957. 90 meer info over verblijfsvergunningen: https://www.socialsecurity.be/foreign/nl/employer_limosa/infos/otherobligations/residence_p ermit.html. 91 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 111-120. 92 Ibidem. pg. 182. 41

4.2. De allereerste migratiegolf: Hongaarse vluchtelingen

Vanaf 1950 kwamen de eerste buitenlandse voetbalspelers toe in ons land.93 Het waren voornamelijk de Hongaarse spelers die in de meerderheid waren en hun kans schoon zagen, door de opening van de verschillende reeksen, om hun kans te wagen in de Belgische eerste klasse. Hongaarse spelers waren immers gegeerd wild in de jaren ’50. Het Hongaarse elftal was één van de sterkste, zoniet het beste elftal ter wereld. Ze kregen niet voor niks de mythische bijnaam “The Mighty Magyars” door de gehele internationale pers toegdicht.94 Dit team stond onder de leiding van trainer Gusztáv Sebes en had spelers zoals Sándor Kokcsis, József Bozsik, Zoltán Czibor en de legendarische Ferenc Puskás in hun rangen lopen. Het elftal boekte maar liefst 33 zeges na mekaar, en stond op die manier in de finale van het WK van 1954 in Zwitserland, waar ze dan uiteindelijk verloren van de Duitse nationale ploeg met 3-2. 95 Buiten ‘de magische Magyaren’ deden ook de Hongaarse clubs het degelijk in verscheidene Europese competities. De Hongaarse voetbalploegen MTK Hungária FC, Ferencváros maar vooral Honvéd, waar het overgrote deel van de ‘magische magyaren’ zoals Puskás en en Kocsis speelden, gooiden hoge ogen in de toenmalige Mitropacup, één van de eerste internationale toernooien voor voetbalclubs in Midden-Europa, en in de Europacup I, de huidige Champions League.96 Rond 1955 speelden er al heel wat Hongaarse voetballers bij verscheidene Belgische clubs, zo kan men bij toenmalige topclub Beerschot Elemér Berkessy en Tibor Grünbergen onderscheiden, Laszlo Desci speelde bij Patro Eisden en György Maly bij Lierse SK. Ook Hongaarse trainers waren niet uitzonderlijk, en werden vooral geprezen om hun tactisch talent. Zo pakte Ignace Molnar bij Antwerp geen prijs, maar werd hij wel geroemd voor zijn aanvallend voetbal tijdens zijn periode in de jaren ’30 en ’40. Men kan dus gerust zeggen dat elke vooraanstaande Europese club op dat moment een Hongaarse voetballer in zijn midden wou hebben.

In 1956 brak een massale volksopstand, ook wel de Hongaarse Opstand genoemd, tegen het toenmalige Stalinistische Beleid in Hongarije uit.97 Op dat moment was Honvéd op een internationale ‘showtournee’, waarin ze verschillende grote Europese landen aandeden en daar ter plekke oefenmatchen afwerkten tegen plaatselijke topteams. Toen de spelers van Honvéd, op dat ogenblik in Spanje, het nieuws te horen kregen van de opstand, weigerden ze nog huiswaarts te keren. Zo ging Puskás zich aansluiten bij Real Madrid, en Kocsis en Czibor kozen voor een andere Spaanse club, FC Barcelona, waar op dat moment hun landgenoot Ladislao Kubala aan het roer stond als speler-trainer.98

Na de Hongaarse Opstand en tijdens het repressieve beleid in hun thuisland streefden veel Hongaarse voetballers er naar om in het buitenland te gaan spelen. Vele voetballers maakten gewag van sportieve motivaties, maar men moet dit eerder zien als een reactionele uitweg op de moeilijke situatie in Hongarije destijds.99 Dienovereenkomstig begonnen ook vele clubs in

93 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 181-182. 94 M. Kraba, The story has been told, Kaapstad, Xlibris publishing, 2010, pg. 51. 95 Ibidem, pg. 50-52. 96 P. Lanfranchi & M. Taylor, op. cit. Pg. 4. 97 Ibidem, pg. 4. 98 R. Willems, Barça, Baaarça!, Antwerpen, Lannoo Meulenhoff, 2012, pp. 30-55. 99 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 97. 42

Europa, die wisten dat er enorm veel talent zat in Hongarije, mogelijkheden te zien in spelers die de wens uitspraken om te vertrekken. Ook in België namen vele clubs het voortouw om Hongaarse spelers naar de eerste klasse te brengen. Zo sloten er in de periode van 1956 tot 1960 maar liefst 17 Hongaarse spelers zich aan bij een Belgische club.100 Het waren hoofdzakelijk Josef Wölbling en Gyula Némes bij Anderlecht en Istvan Sztani bij Standard die hoge ogen gooiden. Sportief gezien zaten de meeste transfers dus best wel goed, het was juridisch gezien dat het schoentje wrong. Deze voetballende Hongaren kregen van de officiële instanties bevoegd in België een vluchtelingenstatuut toebedeeld. De vraag voor de voetbalbond nu was natuurlijk hoe men deze spelers moest behandelen wat betreft de transferontwikkelingen en –papierwerk. Ze waren immers geen ‘normale’ voetbalmigranten.

Het Uitvoerend Comité van de KBVB begon de eerste échte maatregelen te nemen december 1956, toen de FIFA zich genoodzaakt zag om zich ook met de zaak te gaan bemoeien. De FIFA stateerde dat de normale, reeds werkende, nationale normen ook moesten gelden voor de Hongaarse vluchtelingen. Dat betekende dus wanneer één van deze Hongaarse voetballers een aansluitingskaart tekende ten gunste van een Belgische club, de club of henzelf de eerder beschreven formaliteiten gewoon in orde moesten brengen. De Hongaarse voetbalbond moest dus wel in elk specifiek geval worden geraadpleegd. Als de speler in kwestie nog aangesloten was bijde Hongaarse bond, maar deze weigerde de transfer, moest de Hongaarse voetballer artikel 13 van de FIFA in werking laten treden. Inzake het statuut van de Hongaarse spelers vielen voor de KBVB al deze voetballers onder de liefhebberscategorie, en moest bijgevolg élke Hongaarse voetbalmigrant een jaar wachttijd uitzitten, zelfs mits goedkeuring van zijn oude bond, om mee te voetballen. Aan bekermatchen, waar de selectieregels anders zijn, mochten de Hongaarse voetballers wel deelnemen. Maar als de Hongaarse voetbalbond geen antwoord terugstuurde binnen de termijn van 60 dagen, en dus geen bezwaar aanbracht, volgde de KBVB de regels opgelegd door artikel 15 van de FIFA-reglementen. Dan zou élke Hongaarse voetballer een voorlopig overgangsattest ontvangen, wat hem in staat stelde om te spelen voor een Belgische club, als hij dus nog zijn kleinere wachttijd opgelegd door KBVB uitzat en daarbovenop ook alle formaliteiten vervuld waren. Als de Hongaarse voetbalbond hier niet mee akkoord ging, dan moest de voetballer in kwestie twee jaar aan de kant staan. De Hongaarse voetbalbond liet ook weten aan alle nationale bonden van Europa, dat ze vanaf 1957 alle spelers weigerde een transfer te gunnen. Geen enkele speler mocht dus van de Hongaarse competitie getransfereerd worden naar een andere Europese competitie.101

De Belgische Voetbalbond trok zich hier echter niet veel van aan. Het Uitvoerend Comité achtte het onontbeerlijk tot de Hongaarse Voetbalbond een speciale aanvraag te blijven richten voor iedere specifieke voetballer die zich wilde aansluiten bij de Belgische Voetbalbond.102 Dat betekende dus dat als de Hongaarse Voetbalbond niet specifiek antwoord gaf op élk specifiek geval, diegenen waar geen protest tegen aangetekend was, als aangesloten werden beschouwd. Hiermee namen de Belgische bondsmensen een gewaagd standpunt in. Ze installeerden eigenlijk een soort van achterpoortje dat vele Hongaarse voetballers uiteindelijk toch toeliet zich zonder al te veel problemen aan te sluiten. Zo werden er maar een beperkt aantal voetballers specifiek behandeld door de Hongaarse bond. Voorbeelden daarvan zijn Joszef Wöbling, die van ’58 tot ’59 een jaar geschorst was en daarna een

100 Zie bijlage: ‘Hongaarse spelers bij Belgische clubs tussen 1967-1960’. 101 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1956 & 1957. 102 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1956 & 1957. 43 succesvolle speler werd bij Anderlecht. Ook Miklos Dacsev die na zijn jaar schorsing zich in ’57 aansloot bij Anderlecht en daar tot ’62 regelmatig in de ploeg stond, was één van die bekendere Hongaarse voetballers waarvan de Hongaarse Voetbalbond zich genoodzaakt zag om zijn dossier individueel te behandelen.

Omdat vele Hongaarse voetballers niet vertrouwd waren met de verschillende internationale transferwetten, waren velen ook juridisch in de fout gegaan. Zo valt het op dat sommige Hongaarse voetballers voor verschillende Belgische clubs op hetzelfde moment een schriftelijk akkoord ondertekenden. Er werd besloten vanuit de Bond om dit over te maken aan het Sportcomité. Van daaruit werd dan beslist aan welke ploeg de voetbalmigrant werd toegewezen. Ook al had de speler zijn wens uitgesproken om zich aan te sluiten bij de club waar hij het laatst getekend had, dan nog werd hij in de meeste gevallen toegewezen aan de ploeg waarvoor hij het eerst schriftelijk gekozen had. De enige manier om het Sportcomité te overtuigen dat de speler in kwestie toebehoorde aan de tweede, of soms zelfs derde en vierde club, was het aantonen dat de andere club meer rechten op het bezit had van de betrokken speler dan dewelke waarvoor de speler oorspronkelijk had getekend.103

Van échte bilaterale akkoorden betreffende arbeidsmigratie kan men in het voetbal dus niet spreken. Het was eerder een samenloop van omstandigheden, dan werkelijk een uitgekiende regeling. Dat in tegenstelling met wat er op het nationale arbeidsvlak gebeurde. De Belgische Staat, nog steeds wanhopig op zoek naar talloze arbeidsmigranten, sloot rond dezelfde periode, namelijk 1956 en 1957, bilaterale akkoorden met Griekenland en Spanje om arbeidsmigranten legaal te laten overkomen.104 Wat wel belangrijk was te vermelden zijn het aantal Hongaarse arbeidsmigranten, voornamelijk vluchtelingen in dezelfde categorie als hun natiegenoten binnen de voetbalmarkt, die vluchtten naar België. Ook hier was er geen sprake van een akkoord tussen de twee respectievelijke staten. Toch verliep deze immigratie van Hongaarse arbeidsmigranten gelijktijdig als de migratie van de Hongaarse voetbalmigranten. Men zat beiden in hetzelfde schuitje, doch lag de regularisatie anders tussen de twee. Voetbalmigranten werden wel degelijk bevoordeeld op dit vlak, aangezien buiten de formaliteiten om alles door de Voetbalbond én geïnteresseerde club in kwestie gedaan werd om deze vluchtelingen te regulariseren.

Hongaarse voetbalspelers waren de eersten die massaal de overstap naar de eerste klasse maakten met wisselend succes. Het moet duidelijk zijn dat zij ook de eersten waren om het dikwijls onoverzichtelijke migranten- en internationaal transferbeleid van de instanties in kwestie te illustreren. Uit allerhande problemen die hier uit voortsproten kwamen vele clubs met voorstellen naar het Uitvoerend Comité om zichzelf uit de spreekwoordelijke nood te helpen.

103 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957. 104 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 47. 44

4.3 Het einde van de jaren ’50: De eerste Afrikaanse voetballers

Het is al duidelijk geworden met bovenstaande voorbeelden dat de KBVB niet alle nationaliteiten als gelijkaardig behandelde. Zo werd er ook onderscheid gemaakt tussen spelers uit de voormalige winstkolonie van België, Congo, en andere nationaliteiten binnen de voetbalmigrantengemeenschap. Het was in principe eenvoudiger om een speler met de Congolese nationaliteit aan te sluiten dan een andere vreemde voetballer. Afrikaanse spelers begonnen zeer gegeerd te geraken, onder meer Mokuna (KAA Gent), Erumba (RSC Anderlecht), Bonga Bonga (Standard) en Kialunda (Union Saint-Gilloise) waren sleutelfiguren in een trage maar gestage voetbaltransfermarkt tussen België en Congo. De Congolese, of in het algemeen Afrikaanse spelers waren immers niet alleen sportief van waarde, ze werden dikwijls ook beschouwd als een extra schouwspel voor de toenmalige supporters. Het gebeurde niet dikwijls dat men een Afrikaanse voetballer kon aanschouwen. De eerste Congolese voetballers maakten hun debuut in een soort van ‘Afrikaanse selectie’, oefenelftallen samengesteld in Congo, om te gaan voetballen in het moederland tegen nationale selecties of zelfs clubs. Zo won Beerschot ternauwernood van een Afrikaanse selectie met 5-4, na een paar dubieuze beslissingen van de scheidsrechter.105 Na nog een paar goede prestaties van deze selecties kwam er interesse van Belgische clubs om Congolese voetballers naar de eerste klasse te brengen. In de beginjaren van de openstelling van de Belgische voetbalcompetities waren de Belgische ploegen helemaal niet geïnteresseerd in Afrikaanse voetballers. Het was pas na het zien dat de Congolese voetballers dikwijls niet voor hun Belgische tegenpolen moesten onderdoen, én dat het publiek wel van die ‘exotische’ kolonialen smulde, dat er werd overwogen om Congolese voetballers over te brengen.106

Omdat transfers met andere werelddelen in de eerste klasse ongezien waren, moest de voetbalbond een aantal regels opstellen om deze onderhandelingen niet in het honderd te laten lopen. De bond zag een overgang van een Congolese speler niet als een transfer maar als een ‘dubbele aansluiting’ op de bondslijsten.107 Zo liepen vele Congolese clubs grote winsten mis. Een dubbele aansluiting betekent hier eigenlijk dat, als men aangesloten was aan de Assocation Royale Sportive Congolaise of aan de Assocation de Ruanda-Urundi (ASCRU) men ook aangesloten was aan de KBVB, mits wat kleine formaliteiten te ondertekenen. Om de zaken nog te vereenvoudigen werden deze twee verenigingen in 1958 op zogenaamd ‘koningsbevel’ samengesmolten tot de Assocation Royale Sportive Congolaise et Ruanda- Urundi, de zogenaamde ASCRU dus.108 Het hallucinantste van deze zaak is dat de ASCRU helemaal niet erkend was door de FIFA. Men kon met andere woorden de regels zo ombuigen omdat er gewoonweg geen uitgeschreven codificatie bestond. De ‘dubbele aansluiting’ werd in het reglement ook opgenomen als zijnde wederkerig tussen de Belgische en de Congolese bond, maar er waren niet veel voetbalspelers die de omgekeerde beweging naar Congo

105 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 63-64. 106 T. Vermeulen, op. cit. pp. 63-64. 107 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957. 108 P. Alegi, African Soccerscapes: how a continent changed the world’s game, Ohio, Ohio University Press, 2010, pg. 138. 45 maakten.109 Daar kwam nog eens bij dat de Congolese spelers in de competitie van 1957 tot 1960 niet mochten deelnemen in internationale matchen van hun nationale ploeg.110

Naar aanleiding van een paar Congolese voetbalspelers die onderdak kregen bij een club uit het moederland in 1957, stuurde de Kivuse Voetbalbond een uitgebreide brief naar de KBVB handelend over het feit dat er geen financiële verplichtingen nagekomen waren. Hierop reageerde het Uitvoerend Comité dat er bij transfers tussen Congolese en clubs uit België geen enkele financiële eisen kunnen of mogen gesteld worden.111 Dit betekende een hele aderlating voor verschillende Congolese clubs, want vanaf 1957 draaiden de transfers tussen het moederland en het wingewest op volle toeren. De Congolese en Belgische competitie stonden dus niet op hetzelfde niveau.

4.4. Het Benelux-arbeidsverdrag en de eerste nationaliteitsclausules

Het Benelux-arbeidsverdrag maakte het mogelijk om vrij-arbeidsverkeer te realiseren in bepaalde arbeidsmarkten tussen Nederland, België en Luxemburg, de latere Benelux. Het liet hen zelf vrij te staan en te gaan waar een arbeider specifiek wou werken.112 Ook op de voetbalmarkt kreeg men voordelen bij een inschrijving, maar niet indrukwekkend meer dan een andere voetbalmigrant. Waar Nederlanders en Luxemburgers op het nationaal arbeidsgebied konden staan en gaan waar ze wilden vanaf 1958 was dit niet zomaar het geval tussen de onderlinge competities. Men moest immers nog steeds dezelfde formaliteiten vervullen die elke vreemde voetballer moest bewerkstelligen, met de nadruk op het feit dat een voetballer afkomstig uit de Beneluxlanden minder lang moest wachten om te mogen meespelen in de eerste klasse. 113 Het was dus veel eenvoudiger een Nederlandse of Luxemburgse voetballer te halen dan een andere vreemdeling contracteren.

Op het beperkt aantal buitenlanders toegelaten tot een matchkern werd na lange discussies in verschillende zittingen van het Uitvoerend Comité beslist twee als toelatingslimiet te nemen.114 Dit is wat men noemt het probleem van de ‘nationaliteitsclausules’. De meeste sportbonden stellen clausules op die de deelname aan een officiële competitie afhankelijk maken van de nationaliteit van de sporter.115 Deze nationaliteitsclausules zijn een specifiek

109 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957. 110 T. Vermeulen; Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 63-64. 111 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1957. 112 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 47. 113 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1958 & 1959. 114 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1958 & 1959. 115 M. Olfers, Sport en mededingingsrecht, Deventer, Kluwer, 2008, pp. 118-120. 46 type selectiecriteria. Het zijn nationaliteitsvoorschriften die hun invloed hebben op alle vertakkingen van sport, ze geven sport als het ware een extra dimensie. Het probleem hierbij is dat de invloed op het communautaire recht grote gevolgen kan hebben, omdat sport - en dus ook voetbal - niet eenzelfde integratie kenmerkt dan het nationaal aspect.116 Het probleem was toen dat zo’n nationaliteitsclausule instellen helemaal niet verboden was, en dat elke Europese bond zijn eigen clausule invoerde.117 Dit maakte de transferformaliteiten voor vele clubs veel moeilijker dan dat ze zouden kunnen zijn.

Er mochten tot 1961 dus maar twee buitenlandse spelers aangesloten worden per binnenlandse club aan de bondslijsten van de KBVB. De KBVB besliste dit zelf, omdat er nu eenmaal geen Europees akkoord was betreffende de constituering van wat een ‘nationale’ speler of ‘buitenlander’ was. In het verlengde hiervan liet men dus het ook aan de specifieke nationale bond over om hierover een maatregeling te treffen. Deze verschilden nogal wat tussen de Europese competities. Zo mocht er in de Italiaanse Serie A 1 vreemde speler per ploeg aangesloten worden, en in de Nederlandse Eredivisie kon men als binnenlandse club 3 buitenlanders inschrijven.118 Deze maatregelen werden genomen omwille van een dubbele reden. Eerst en vooral werd op deze manier het niveau van de nationale spelers gevrijwaard. De denkwijze van de Bond hield in dat hoe minder buitenlanders in competitiematchen participeerden, hoe meer Belgische spelers de kans kregen om verder te groeien en hun spelpeil te handhaven met het oog op internationale landentoernooien. In het verlengde van dit denkpatroon lag het tweede argument, dit impliceerde dat op deze manier de jeugd meer kansen kreeg om te evolueren tot volwaardige eerste klasse-spelers en misschien zelfs internationale toppers.119

Het interessantste aan deze nationaliteitsclausule van twee vreemde voetballers per ploeg, zijn de zijwegen en addertjes onder het gras die werden uitgevonden door verscheidene clubs doorheen de jaren ’50. België was, in vergelijking met andere Europese competities zoals de Italiaanse en de Engelse, een redelijk liberaal ingesteld land. Zo kwamen er Belgische clubs, voornamelijk uit de hogere afdelingen, aanzetten met voorstellen om het aantal buitenlanders uit te breiden. Als ze zagen dat dit geen zoden aan de dijk bracht lieten ze achterpoortjes installeren waarmee men zich door bochten kon wringen. Zo evolueerde eind de jaren ’50 artikel 89/a, wat oorspronkelijk ingesteld was als een omschrijving van wat voor een statuut men als Belg moest hebben om voetballer te zijn, naar een omschrijving hoé men een zogenaamde ‘voetbalbelg’ werd. Een voetbalbelg werd men als men als buitenlander 10 jaar onafgebroken in één van de Belgische reeksen voetbalde.120 Als men dus tussentijds ergens in het buitenland zou gespeeld hebben, was dit niet van toepassing. Na deze 10 jaar werd men juridisch, maar ook sportief in de voetbalwereld gezien als een Belg. Op deze manier werd er een slinkse manier gevonden om toch méér buitenlandse spelers te kunnen opstellen. Langs de andere kant werd zo’n ‘voetbalbelg’ alleen in de hoedanigheid binnen matchen van zijn club als Belg gezien. Hij kon immers, zonder een dubbele nationaliteit aan te vragen, nooit voor de nationale ploeg opgeroepen worden. Feit is wel dat het in de jaren ’50 quasi onmogelijk was om van deze uitzondering te kunnen genieten. Vele buitenlandse spelers

116 M. Olfers, op. cit. pg. 127. 117 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 219. 118 P. Lanfranchi & M. Taylor, op. cit. pp. 218-219. 119 M. Olfers, Sport en mededingingsrecht, Deventer, Kluwer, 2008, pp. 118-120. 120 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1956-1957. 47 kwamen immers nog maar juist om de hoek kijken in de Belgische competitie. Langs de andere kant getuigde dit natuurlijk van een langetermijnvisie binnen de voetbalclubs. Deze zogenaamde ‘voetbalbelgen’ zullen jaren later nog enorm belangrijke rollen spelen in het Belgisch voetbal.

Op het nationaal gebied was dit wel helemaal anders. In België maakt men gebruik van het staatsburgerschap op grond van lus sanguinis, dit betekent dat als één van de ouders staatsburger was van het specifieke land, dat diens kinderen dat ook zijn.121 Dit is dus een vereiste wil men de Belgische nationaliteit aanvragen. Als we gaan kijken wat een vreemdeling zou moeten doorstaan om de Belgische nationaliteit te bemachtigen de dag van vandaag houdt dit een aantal zaken in. Hij kon ofwel een tijd in België wonen, werken of getrouwd zijn met een Belgische vrouw.122 Om het allemaal nog wat ingewikkelder te maken kende België tot 1984 twee naturalisatieprocedures. De meeste arbeidsmigranten kozen voor de gewone naturalisatie, maar men kon ook nog een veel duurdere staatsnaturalisatie aanvragen, want pas dan kon een genaturaliseerde migrant van alle rechten genieten waarover een Belgische persoon beschikte, zijnde burgerlijke en politieke rechten.123 Men verkreeg het Belgisch staatsburgerschap als men onafgebroken zes jaar in België woonde, of als men jonger was dan 22 en ten minste drie jaar in België resideerde. Het was dus zeer moeilijk om zich te laten gelden als een Belgisch staatsburger.124 Vele arbeidsmigranten moesten dus zes jaar onafgebroken werken én ook onafgebroken in België wonen om dit verkrijgen, dit kwam in vele gevallen niet voor. Daar kwam nog eens bij dat tot 2007 het houden van twee nationaliteiten in België de facto verboden was. En hier ligt juist het markante verschil, of zelfs voordeel, voor een vreemde voetballer die zijn sport uitoefent in België. Hij hoéfde helemaal niet de Belgische nationaliteit te bekomen om gezien te worden als een gelijke binnen zijn werkcontext. Hij kon dus van alle voordelen genieten die een binnenlandse speler had, zonder een Belgische nationaliteit te bekomen. Een speciaal statuut dat in geen enkele andere Europese competitie aan de orde was. Let op, dit statuut stond in de jaren ’50 nog niet op punt. Het duurde immers nog 10 jaar voor men sportief als ‘Belg’ werd gezien, maar dit veranderde helemaal in de jaren ’60.

4.5. De jaren vijftig en het begin van de cosmopolitan league

Als we terugblikken op het Belgisch beleid inzake voetbalmigratie in de jaren ’50 kunnen we besluiten dat dit op vele vlakken op dezelfde manier evolueert als het nationaal debat omtrent arbeidsmigratie. Het beleid betreffende voetbalmigranten was best revolutionair, omdat maar vijf jaar later datzelfde werd gedaan op de nationale arbeidsmarkt. Niettemin waren de

121 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 11. 122 Wetboek van de Belgische nationaliteit: in http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1984062835& table_name=wet, geraadpleegd op 11/04/14. 123 M. Venken, ‘Gemengd huwen, nationaliteit en de verschillen voor mannen en vrouwen’, in: Belgisch Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 1 (2008), pp. 23-48. 124 C. Vanderveeren, De Belgische nationaliteitswetgeving. In: https://www.law.kuleuven.be/jura/art/19n4/vanderveeren.pdf geraadpleegd op 3/3/14. 48 katalysatoren wel helemaal anders, waar het bij het voetbal meer draaide om een vernieuwing binnen het voetbalmilieu en minder door arbeidschaarste. Ook werden er in het voetbal geen precieze arbeidscircuits gevormd tussen landen onderling. Wel kwamen er vaste migrantenstromen op gang gaande van Hongarije en de toenmalige kolonie Congo. Alhoewel bijna gelijktijdig tot stand gekomen, waren deze zeer verschillend van aard. De Hongaarse stroom trad meer in voege met de evolutie binnen het arbeidsmigratiegebied, en de Congolese tendens neigde meer naar een typische voetbalmigratie. Aangaande migratiebeleid werden er niet alleen stappen vooruitgezet maar werd er zo goed als een marathon gelopen. De Belgische voetbalbond introduceerde zoiets als een speciaal statuut waar een arbeidsmigrant als sportief Belg kon aanzien worden zonder een Belgisch staatsburger te zijn, iets wat compleet uit den boze was op de algemene arbeidsmarkt. Wel waren beide actoren inzake beleid, de politieke klasse en de voetbalbondbonzen overtuigd geraakt van het nut van een groter en betere immigratieregeling. Immigratie was niet meer een ongewenst fenomeen en bevond zich niet meer in de illegaliteit. We zullen nu zien dat in de jaren ’60 de cosmopolitan league zich uitgebreid manifesteert.

49

HOOFDSTUK 5: DE JAREN ’60 EN HET STATUUT ‘VOETBALBELG’. DE BELGISCHE EERSTE KLASSE ALS EEN VOLGROEIDE COSMOPOLITAN LEAGUE

5.1. Een transitie op de nationale arbeidsmarkt

De jaren ’60 staan voor eeuwig gebijteld als de periode van de massamigraties, zowel in de voetbalsport als in de wereld. België speelde in Europa een belangrijke rol als werkleverancier voor arbeidsmigranten. Onder andere de metaalnijverheid en bouwindustrie maakten grote winsten via het gebruik van een goedkoop alternatief voor Belgische arbeid125. In diezelfde periode begonnen de gevolgen van de liberale akkoorden, aangegaan in de jaren ’50, te vervagen en begon de migrantengemeenschap meer diverse kenmerken en samenlevingen te bevatten. Zo kwamen in de stadscentra vele Marokkanen en Turken opduiken, in plaats van de vele Italianen die we de jaren ervoor te zien kregen. Men volgde meer de beschikbare arbeid, dan de stroom die onder invloed stond van eventuele akkoorden. Toch waren deze aanspoelende migranten niet vrij van regularisering. Hoewel de vakbonden de migratie in deze zogenaamde ‘gouden jaren der migratie’ amper in vraag stelden, werd er nog steeds controle uitgeoefend via de Drieledige Commissie voor Vreemde Arbeidskrachten, een commissie waarin de drie vaste vakbonden zetelden. Deze commissie veranderde in 1968 na een uitbreiding met afgevaardigden van bepaalde bevoegde ministeries, vakbonden, werkgevers, bureaus enzovoort zijn naam naar De Adviserende Raad voor de Immigratie.126 Nu kon men via een simpel verblijfsvisum, dit kon onder meer een toeristenvisum zijn, zich aanbieden bij een Belgische werkgever. De arbeidsschaarste was zo intens, dat deze immigranten werden toegelaten in België en er hoegenaamd geen probleem over werd gemaakt dat deze een job zouden invullen. 127 Door deze Adviserende Raad voor de Immigratie toonde de Belgische Staat naar de eventuele arbeidsmigranten aan dat ze open stonden voor nog méér goedkope arbeidskrachten. Ook de gezinsherenigingswet werd aanzienlijk gebruikt destijds.128 Vele migranten gebruikten deze regelgeving om hun vrouw en kind(eren) over te brengen naar België. Tijdens de periode 1961-1970 wordt er duidelijk een enorme toename van vrouwelijke en kindmigranten vastgesteld. In 1965 werd er een Koninklijk besluit genomen betreffende de voorwaarden waaronder vreemdelingen zich in België mochten vestigen en verblijven, hier wordt er duidelijk vermeld dat kinderen van migranten hun ouders mochten vergezellen naar het land van bestemming. 129 Naast de

125 A. Martens, ‘25 jaar wegwerparbeiders: het Belgisch immigratiebeleid na 1945’, In: De Gids op Maatschappelijk Vlak, 64 (1973), 9, pp. 675-696. 126 K. Pittomvils, Het ABVV, internationale arbeidsmigraties en 'gastarbeiders' in de periode 1960-1974:internationalisme versus nationale verdediging, In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 27 (1997), 3-4, pp. 431-434. 127 B. De Rijck. Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 52. 128 B. De Rijck. Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 47. 129 A. Lens, (On)gewenste immigratie? Gezinshereniging in België tot 1980, Antwerpen, Maklu, 2013, pg. 25. 50 economische component, krijgt nu ook het demografisch aspect een belangrijke rol toegedicht in het migratiebeleid van België.

5.2. De gevolgen van de Congolese onafhankelijkheid op de bondsreglementen en de liberalisering van de aansluiting

Grafiek 3: Totaal aantal buitenlandse voetballers (niet uniek geteld), per seizoen. Uitgerekend van het competitiejaar 1960-1961 tot 1969-1970

In het begin van de jaren ’60 waren Congolese en Hongaarse spelers de twee meest gerepresenteerde buitenlandse nationaliteiten in de Belgische eerste klasse. Dit veranderde echter al snel in het begin van het decennium. Congo werd immers op 30 juni 1960 onafhankelijk verklaard. Voor de Congolese voetballers aangesloten bij de KBVB betekende dit een aanzienlijke verandering. Van de ene dag op de andere was het verleden tijd dat een Congolese speler op faciliteitengebied eenvoudiger te transfereren was dan eender welke andere buitenlandse voetballer. De Congolese voetballers werden door het Uitvoerend Comité vanaf 1 juli 1960 beschouwd als vreemdelingen.130 Zo mochten ze zich nog altijd bij een Belgische club naar keuze aansluiten, maar dit alleen via dezelfde conventies opgelegd voor internationaal transferverkeer binnen de Belgische bondslijsten. Dit betekende dus dat de Congolese voetballer, als hij al aangesloten was aan de voetbalbond ASCRU, niet zomaar een dubbele aansluiting meer genoot. Aangezien er in Congo geen door de FIFA erkende nationale bond bestond, maar de ASCRU door de KBVB erkend bleef als de organisatie die de voetbalsport in Congo bleef beheren, kon een transfer alleen ingeboekt worden door de ASCRU. Dit was soms echter een holle argumentatie. Er waren immers veel ploegen die

130 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1960. 51

Congolese spelers konden halen die hun aansluiting maar juist voor hun transfer regelden. Los daarvan moest een Congolese speler nu ook het jaar wachttijd uitzitten, vastgelegd in artikel 90 van het reglement, dat elke buitenlandse voetballer diende te verduren mits hij artikel 13 in voege liet treden.131 Maar, aangezien deze bepaling al werd uitgevaardigd op 14 mei 1960, bood dit de vele clubs die nog verschillende Congolese voetballers op het oog hadden, de mogelijkheid om die transfers nog af te ronden voor 1 juli. Een deel van de injunctie vermeldde per slot van rekening dat de internationale regels voor transferverkeer maar ingingen op 1 juli, en dat alle Congolese voetballers in hun afgeronde transfers ervoor sportief moesten beschouwd worden als Belg. Dus als de documenten vóór 30 juni naar de voetbalbonden werden gezonden, én de regularisatiedocumenten voor Congolese immigranten binnen een maand daarna ingediend werden op de Bond, was er geen vuiltje aan de hand.132 Dit was natuurlijk handig uitgespeeld door het Uitvoerend Comité, zo kwam men de internationale en nationale regels na, maar hield men ook de Belgische clubs tevreden.

Maar let op, het is niet omdat de Hongaarse en Congolese enclave verminderde, dat er ook een vermindering in het algemene bestand van voetbalmigranten optrad. Integendeel, een speler met een vreemde origine in de ploeg werd bijna een vast schouwspel in de Belgische eerste klasse. Meer zelfs, deze spelers begonnen een belangrijke rol te spelen op het sportieve gebied. Waar ze in de jaren ’50 dikwijls moeite hadden om zich werkelijk sportief door te stoten naar de top en ze veelal bleven steken als sportieve waterdragers of harde werkers in plaats van echte uitblinkers te zijn, kregen diezelfde voetbalmigranten nu wel degelijk vedette-allures toegedicht van de pers en de publieke opinie.133 Op bovenstaande grafiek (3) zien we een uitbreiding van het buitenlandse spelersbestand tot een totaal aantal van 144 niet- unieke spelers bij de vijf behandelde ploegen. Waar in de jaren ’50 de buitenlandse voetballer nog een zeldzaamheid was in de Belgische eerste klasse, evolueerde dit in de jaren ’60 naar de normaalste zaak van de wereld. Elk van deze besproken clubs had vanaf 1963 ten minste één buitenlander in hun selectie. Meer zelfs, Anderlecht en Standard maakten dankbaar gebruik van de uitzondering die men bij de Bond maakte inzake de aansluiting van Congolezen. Zo kunnen we opmerken bij de grafiek hieronder dat er bij elk van de besproken teams begin de jaren ’60 een Congolees ingeschreven was op de bondslijsten.

131 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1960. 132 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1956-1957. 133 Belga Sport.”. De Brusselse Jaren”, Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 11 februari 2008, geraadpleegd op 20/02/2014.

52

Grafiek 4: Het aantal Congolese voetballers aangesloten bij de geselecteerde ploegen van het competitiejaar 1967-73 tot het competitiejaar 1972-1973.

Door deze uitbreiding van het migrantenbestand onder de voetbalclubs riepen er ook meer stemmen op om de omslachtige aansluiting voor buitenlandse voetballers ietwat te vermakkelijken. Desondanks was het een ingewikkelde procedure, en veel teams hadden moeilijkheden hiermee. De Bond zag in dat er wel degelijk een wijziging, of op z’n minst een verduidelijking, nodig was van de regels. Op 24 september 1960, vlak na de transferperiode voorafgaand op het competitiejaar 1960-1961, bracht men een wijziging door aan de voorschriften van artikel 44/b/1°. Dit artikel is van essentieel belang voor de aansluiting van buitenlandse voetballers bij de Bond. Hier werd aangepast dat het niet-voorleggen van het gemeentelijk attest waaruit blijkt dat de speler van vreemde nationaliteit houder is van een gele of witte eenzelvigheidskaart, niet de ongeldigheid als gevolg kan hebben.134 Dit houdt in dat de aansluiting dus geldig kan geregistreerd worden, zelfs al ontbreekt dit attest. Hoewel deze versoepeling nog steeds aangaf dat men niet mocht meespelen in competitiematchen, gaf ze nu wel aan dat de club de speler in kwestie mocht opstellen in oefenmatchen of matchen in de Beker van België. Een belangrijke wijziging, wat op sportief vlak betekende dat vele spelers nu wél konden ingepast worden in het elftal tijdens wedstrijden, hoewel deze dus niet in de competitie waren.

Deze regeling werd verder doorgetrokken en verduidelijkt een seizoen later bij de aftrap van het competitiejaar 1961-1962. Het Uitvoerend Comité preciseerde dat, wil een speler van buitenlandse origine in de competitie meespelen, minstens een onderbroken of ononderbroken periode in België moest gedomicilieerd zijn of verblijven. Gedurende diezelfde termijn moest men ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en aangesloten zijn bij de Bond. Op zich niks speciaals aan deze regel, maar nu mag een speler binnen die termijn wél uitkomen in vriendenwedstrijden en zelfs in toernooien of officiële kampioenschappen die geen aanleiding geven tot zakken of dalen, als hij 20 dagen wachttijd uitzit.135 In dezelfde vergadering werd

134 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1960. 135 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1961. 53 besloten deze bovenstaande wijzigingen aan de inschrijvingstermijnen gewoonweg te schrappen uit de reglementen. Deze alteraties zijn een voorzichtige opstap naar wat later volgen zou, namelijk een veel kortere wachtperiode en een betere transparantie in verband met de inschrijving voor vreemde spelers. Van hieruit krijgen we een evolutie tot de dag van vandaag: als alle formaliteiten vervuld worden, hoeft men gewoon te wachten op de afronding van het dossier door de KBVB.

Let wel, hoewel de wetgeving eenvoudiger werden, betekende dit niet dat de voetbalbond zich enigszins toelaatbaarder opstelde ten opzichte van inbreuken op deze reglementen dan ervoor. Als men besloot een speler op te stellen die niet gekwalificeerd was of geen overgangsmachtiging in zijn bezit had, kon niet alleen de club zwaar bestraft worden, maar ook de speler. Men moest immers nog steeds het gemeentelijk attest ingediend hebben, wilde de speler meespelen in competitiematchen met aanleiding tot stijgen of dalen, zoniet werd men financieel getroffen.136 Meestal betekende dit voor de club dat de scheidsrechterskosten van de matchen in kwestie niet terugbetaald werden, wat toch af en toe kon oplopen tot aardige bedragen. Dit schommelde meestal als beginprijs rond de 500 frank.

5.3. De aanpassing van artikel 82 en 90

Het Belgische voetballersbestand volgde niet hetzelfde voorbeeld als de algemene arbeidsmigratie. Waar de Marokkaanse en Turkse gemeenschap zichzelf veelvuldig vestigde in België tijdens de jaren ’60, waren het vooral Nederlanders die in de Belgische competitie het mooie weer kwamen maken. De massale immigratie in het eerste deel van het decennium had dus niet direct een gevolg op de Belgische competitie. Nog steeds werden maar twee buitenlandse spelers toegelaten in de Belgische kernen, dit betekende dat het bestand simpelweg een plafond bereikt had. In 1962 werd vervolgens beslist om het statuut van de buitenlandse voetballers in alle competities aangesloten bij de KBVB, te herzien. Het Uitvoerend Comité besliste wijzigingen aan te brengen en artikels 82 en 90 grondig te wijzigen als volgt137:

- Artikel 82: Er werd een belangrijke alteratie aangebracht die nog lange gevolgen zou hebben voor buitenlandse spelers in de Belgische competities. Waar men voordien 10 jaar onafgebroken voor een Belgische ploeg moest gespeeld hebben om het statuut ‘voetbalbelg’ te bekomen, werd dit in 1962 aangepast naar slechts 5 jaar. Niet alleen voor de spelers die de aankomende transferperiode toekwamen, maar ook diegenen die vanaf het seizoen 1960-1961 er reeds waren, kregen dit interessant voordeel. Gedurende deze 5 jaar mocht men wel niet bij een buitenlandse club aangesloten zijn geweest. Deze modificatie kwam vooral op vraag van de clubs zelf. Aangezien het niveau van de binnenlandse spelers een trapje lager kwam te staan dan het niveau van de buurlanden - getuige ook daarvan de resultaten van het Belgisch nationaal elftal - werd er druk gelobbyed om een regeling te treffen waardoor meer buitenlanders konden worden ingezet in de Belgische competities. Dit was niet de enige

136 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1961. 137 Alle wijzigingen te vinden in: Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1962. 54 reden, het Belgisch voetbal zat toendertijd vergeven met zwart geld.138 België was een paradijs voor topbuitenlanders, zo kwamen na deze wijzigingen vele buitenlandse toptalenten de Belgische clubs versterken. Voorbeelden daarvan zijn Jan Mulder die toendertijd uit de jeugdreeksen van het Nederlandse WVV werd gehaald, voor de neus van en Ajax, een team waar hij later ook nog zou voor uitkomen.139 Maar ook onder meer Antal Nagy en Erwin Kostedde, voor Standard Luik en Cyprien Bula voor KAA Gent waren talenten die nadien nog hun waarde bewezen voor hun Belgische werkgever.

- Artikel 90: Ook aan dit artikel werden er verregaande aanpassingen uitgevoerd. Zo werd het jaar wachttijd, verplicht voor buitenlandse voetballers sinds 1950, geschrapt uit de regelgeving en vervangen door een veel soepeler beleid. Een vreemde speler moest ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en sinds 30 juni aangesloten zijn bij de Bond of bij een club die zelf deel uitmaakte van de Bond. Hiervoor moest men dus voor de datum van 1 juli ingeschreven zijn, of moesten de aansluitingsformulieren, de aansluitingskaart en het attest van de afstanddoende club, alleszins ingediend zijn. De vreemde speler waarvan de overgang in de loop van het seizoen werd verwezenlijkt, mocht dan deelnemen aan toernooien en vriendschappelijke wedstrijden en, mits hij twintig dagen aangesloten was, deelnemen aan officiële competitiewedstrijden georganiseerd door de Belgische Voetbalbond. Die twintig dagen wachttijd was niets meer dan een formaliteit, aangezien de competitie toen nog niet eens begonnen was. Er werd nu insgelijks gecommuniceerd dat de andere vereiste documenten, de overgangsmachtiging van bond tot bond en het gemeentelijk attest dat bevestigt dat de voetballer in kwestie houder is van een gele of witte identiteitskaart of een immatriculatiebewijs, maar later moesten worden voorgelegd. Ook hoefde een speler nu ook niet meer in België effectief verblijven, maar diende hij gewoonweg aangesloten te zijn bij een Belgische club om het statuut ‘voetbalbelg’ te bekomen. Een enorme liberale wijziging. In geen enkel Europees land kon men op deze manier een dergelijk statuut verkrijgen, als men niet in het land van werken woonde. Maar de meest verrassende wijziging moet nog komen. Het Uitvoerend Comité besloot om élke buitenlandse voetballer, die tenminste sedert 30 juni 1961 was aangesloten, te beschouwen als ‘voetbalbelg’ en deze werden dus niet meegeteld in de berekening van het aantal buitenlanders die per ploeg werden opgesteld. Een zeer verregaande wijziging, want dit betekende dat er een pak buitenlanders overnacht op voetbalvlak als Belg werden beschouwd. Het addertje onder het gras was op deze manier zelfs niet subtiel meer.

Het Uitvoerend Comité liet ook zijn strenge handhaving van de bovenstaande beleidsoutput wat varen, en stelde zich meer open op bij de eventuele complicaties van een aansluiting. Zo waren er veel buitenlandse spelers, die al eens in België gespeeld hadden of ontslagen waren bij hun buitenlandse club, die terug aangetrokken werden door de Belgische competitie. Dit kwam door de grote bedragen die in België te verdienen vielen, maar ook door het sportieve succes dat de Belgische clubs nu ook internationaal genoten.140 Het Uitvoerend Comité was van mening dat de voorgaande strakke interpretatie de geest van de wetgever zou voorbijstreven, en besliste dan dat als een vreemde speler zich terug aansloot bij een club

138 T. Dejonghe, The evolution of Belgian Football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006, pg. 5-6. 139 Belga Sport,”Jan Mulder. De Brusselse Jaren”. Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 11 februari 2008, geraadpleegd op 20/02/2014. 140 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, pg. 213. 55 waar hij reeds gespeeld had, hij opnieuw mocht spelen na een wachttijd van 20 dagen.141 Als hij ontslag nam bij zijn buitenlandse club, kon hij zich altijd terug aansluiten zonder verdere restricties, maar was hij alleen competitiegerechtigd als hij zou wachten tot de volgende 1 juli.

We kunnen deze soepelere regelgeving in een nationaal daglicht bekijken, omdat er toen op het nationaal vlak ook een versimplificering gaande was in het beleid betreffende arbeidsmigratie. België verkeerde immers nog steeds in een immens hoge inflatiespiraal door dezelfde tewerkstellingsproblemen.142 Men besloot om nog meer buitenlandse werknemers aan te trekken door middel van een vereenvoudiging van de regularisering van buitenlandse arbeiders. Tegen het eind van de jaren ’60 werd er zelfs beslist dat inwoners van de EEG onmiddellijk een arbeidsvergunning toegewezen kregen bij hun aankomst in België.143

Om even te recapituleren wat nu degelijk nodig was voor een buitenlandse speler om zich aan te sluiten en wat veranderd is sinds de eerste beleidswetgeving van de jaren ’50, volgt even een kleine résumé. Eerst en vooral moest de specifieke voetballer en de rechthebbende club vóór 1 juli een aansluitingskaart indienen en een attest betreffende de overgang van de voormalige club. Vanaf het moment dat deze twee formaliteiten vervuld waren, was de speler in principe kwalificeerbaar. Hij mocht echter effectief opgesteld worden in competitiewedstrijden als hij de gemeentelijke stukken had verschaft en kon bewijzen dat hij werkelijk ingeschreven was in de vreemdelingenregisters. Met andere woorden, zelfs indien de inschrijving in het bevolkingsregister slechts na 1 juli plaatsvond, was de speler gekwalificeerd voor wedstrijden in de hoogste afdeling, maar met dien verstande dat deze kwalificatie slechts aanvang zou nemen op de datum van de inschrijving in gezegd register. Als de speler tijdens het seizoen onderdak vond binnen een Belgische club, mocht hij na de vaste 20 dagen die volgen op zijn aansluiting, deelnemen aan kampioenschapswedstrijden die niet aanleiding gaven tot stijgen of dalen, dus niet in de officiële competitie. De speler mocht wél meedoen in de Beker, of zelfs in Europese competities. Deze procedure houdt bijna tot op de dag van vandaag stand. De wachttijd is wel verminderd, deze staat de dag van vandaag hoogstends op 3 à 4 dagen.

5.4. Het gunstig sociaal en fiscaal statuut van een profvoetballer

In het begin van de jaren ’60 werd er officieel in de bondsreglementen gewag gemaakt van prof- en amateurstatuten. Dit kwam omdat tijdens dezelfde periode een specifieke verordening werd ingesteld voor profsporters. Een statuut met aanzienlijke fiscale voordelen, aangezien er een interessante aanslagvoet van 16,5% op de eerste schijf belastbaar inkomen tot 12.300 euro werd gelegd. Dit klinkt allemaal wat technisch, maar om te verduidelijken: een gewone sterveling zit vanaf hetzelfde bedrag al aan een intrestvoet van maar liefst

141 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1962. 142 A. Martens, ‘25 jaar wegwerparbeiders: het Belgisch immigratiebeleid na 1945’, in: De Gids op Maatschappelijk Vlak, 64 (1973), 9, pp. 675-696. 143 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 52. 56

40%.144 Deze wetgeving werd vooral binnenskamers besproken en beslist, aangezien de Belgische beleidsvoerders wel een hart hadden voor het profvoetbal, en in het algemeen voor de Belgische topsport.145 Omwille van dit gunstig statuut werd het dus belangrijk om te verduidelijken wat nu precies een professionele voetballer was, en wat een statuut als amateur inhield. Dit betreft een duidelijke afbakening van financiële bedragen die bepaalde wanneer men nu juist een profstatuut kon verkrijgen, of niet. Echter, omwille van de zeer technische natuur van dit fenomeen, wordt hierop in dit onderzoek niet verder ingegaan.

Dit gunstig statuut diende om betere buitenlandse voetballers binnen te halen. Door het fiscale voordeel uit te spelen, konden Belgische clubs met andere woorden zichzelf in de kijker spelen als een interessante werkbestemming, ook al was België in de jaren ’50 en begin de jaren ’60 niet het meest aantrekkelijke land op sportief vlak. Dit leidde dan uiteindelijk ook naar een uitbreiding van het migratiebeleid, zoals we verder zullen opmerken. Men moet kunnen toegeven dat er via de samenwerking van de nationaliteitsclausule en dit statuut een sterke wetgeving op punt stond dat de Belgische ploegen toeliet verder te groeien tot Europese subtoppers. Ook mag men in dit geval de rol van het zwarte geld dat welig circuleerde in het Belgisch voetbal niet vergeten.146 Vooral eind jaren ’60 en begin jaren ’70 werpte dit zijn vruchten af.

Tot op vandaag zijn er financiële voordelen voor buitenlandse voetballers in België, zij het met een bepaald aantal aanpassingen. De nieuwe fiscale regeling voor bezoldigde sportbeoefenaars werd in 2009 voor het laatst vernieuwd en verstrengd, dit omdat vele parlementsleden zagen dat de Belgische voetballer benadeligd werd ten opzichte van de buitenlandse voetballer. De Belgische clubs zagen meer heil in middelmatige, goedkope buitenlanders, dan in de meer duurdere Belgische voetballers. Zo werd het gunstige fiscale statuut drastisch beperkt. Maar de clubs moesten niet wanhopen. In deze nieuwe regeling werd er voorgesteld dat de ingehouden bedrijfsvoorheffing volledig doorgestort werd naar de Belgische schatkist.147 Om dit even eenvoudig uit te leggen: een vreemde voetballer halen is nu duurder, maar nog steeds niet in verhouding met wat een Belgische voetballer kost. Op dit vlak is dit nog steeds uit evenwicht.

5.5. De Congolese leegloop

Vanaf het midden van de jaren ’60 verdwenen bijna alle Congolese voetballers uit de Belgische competitie. Daar zijn twee uiteenlopende redenen voor. Eerst en vooral kwam na de onafhankelijkheid van Congo in 1965 Joseph-Désiré Mobutu aan de macht. Als een grote fan van voetbal zag hij in dat deze sport als een soort smeermiddel kon dienen om het land weer

144 KBVB, “Fiscaal statuut voor betaalde sportbeoefenaars”, terug te vinden op: http://www.belgianfootball.be/nl/fiscaal-statuut-voor-betaalde-sportbeoefenaars. Geraadpleegd op 21/03/14. 145 J. Van Dyck, “De stille wraak van de belastingsadministratie”, in: Knack. 19/12/08, geraadpleegd op 21/04/14. 146 T. Dejonghe, The evolution of Belgian Football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006, pg. 5-6. 147 J. Van Dyck, op. cit., geraadpleegd op 21/04/14 57 op één lijn te krijgen. Congo was op dat moment één grote chaos en stond op het punt om een interne strijd mee te maken. Mobutu merkte op dat vele transfers naar België interessante voordelen opleverden voor de clubs uit het oude moederland, maar niet voor de ploegen uit het nieuwe, onafhankelijke Congo. Hij besliste persoonlijk om in 1962 een transferstop in te lassen naar Europa. Daar kwam nog eens bij dat hij later, in 1966, oordeelde om alle Congolese spelers die onderdak hadden gevonden bij een Belgische club, terug te roepen naar Congo.148 De Belgische clubs spaarden hun kritiek niet en probeerden via het Uitvoerend Comité een stok tussen het decreet te steken. Het Uitvoerend Comité oordeelde dat dit decreet van Mobutu een uitzondering was, dat ook uitzonderlijke maatregelen als reactie zou krijgen. 149 Men stelde verscheidene schikkingen voor, als afwijking van de doorgaans gangbare reglementering in verband met de kwalificatie van vreemde spelers. Iedere Congolese speler die voorkwam op de lijst van voetballers die door hun regering werden teruggeroepen, mochten vervangen worden door een andere vreemde speler die ook hetzelfde statuut zou genieten als de Congolese speler die hij verving. Met andere woorden, indien die Congolese speler op sportgebied de Belgische nationaliteit bezat, was dit ook het geval met de vreemde speler die hem verving. Maar indien gezegde Congolese speler als vreemdeling beschouwd werd op sportvlak en dus gehouden was tot een aansluitingstermijn van vijf jaar alvorens de Belgische sportnationaliteit te bekomen, was dit ook het geval voor de vreemde speler die hem verving, met dien verstande dat die speler genoot van de reeds door de Congolese speler volbrachte aansluitingstermijn. Deze ‘nieuwe’ speler kon al gehaald worden vóórdat de Congolese speler effectief teruggekeerd was, maar men mocht beiden niet in éénzelfde match laten starten, tenzij één van de twee spelers aanzien werd als onderworpen aan de niet-afwijkende reglementen van de Voetbalbond. Deze niet-afwijkende reglementen zijn de vaste reglementen, zonder deze uitzondering bij te rekenen, van de KBVB. Daarbij kwam nog, dat deze speler die ter vervanging gehaald werd alleen kon genieten van dit uitzonderlijk statuut bij de ploeg die hem gehaald had ter vervanging. Als men dus getransfereerd wou worden, werd men wéér gezien via de zogenaamde niet-afwijkende reglementen.150

De tweede reden inzake de verminderde interesse in Congolese voetballers was de overschatting van vele Belgische ploegen van de kwaliteiten van de gehaalde spelers. Er zijn legio voorbeelden van spelers die tijdens de jaren ’50 of ’60 uit de wingewesten werden gehaald met hoge verwachtingen, maar na hun eerste match werd al snel gezien dat deze spelers het tempo helemaal niet aankonden.151 Het scoutingsapparaat stond nog niet op punt, en vele spelers werden aldus gehaald via zijpoortjes en allerlei contactpersonen. Een voorbeeld hierbij is de door Club Brugge gehaalde Congolees Alphonse Essamba Bolemba in 1963. Na één wedstrijd bij Club Brugge werd al snel gezien dat Bolemba het niveau niet aankon, en werd hij halsoverskop bij de toenmalige jeugdploeg gedropt. In het seizoen daarop

148 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, pp. 182-183. 149 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1966 & 1967. 150 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1967 & 1968. 151 P. Darby, Africa, football, and FIFA: Politics, Colonialism, and resistance, Londen, Taylor & Francis, 2002, pp. 8-23. 58 werd hij verkast naar Daring Leopoldville, maar daar stond hij veelal ook niet in de ploeg.152 Daarna ontbreekt elk spoor van Bolemba. Congolese spelers werden veelal gehaald met het oog op een makkelijke en simpele overgang, bij hun aankomst werd maar ingezien dat sommige spelers gewoonweg niet voldeden. Het werd dan ook duidelijk voor vele Belgische clubs dat ze hun heil ergens anders moesten zoeken. In de jaren ’70 verdween de Congolese enclave bijna helemaal, door deze samenloop van omstandigheden.

Dat is één van de redenen waarom de Congolese competitie de enigste Afrikaanse markt was waar de Belgische clubs zich op richtten. Buiten het feit dat de hype rond exotische en vreemde voetballers al ietwat gaan liggen was, bleek het ook gewoonweg moeilijk om andere markten in het Afrikaanse continent te bereiken. Meestal was de infrastructuur niet in orde om scouts of andere talentenzoekers te sturen. Daarbij bestond er in de jaren ’60 zelden zoiets als een spelersmakelaar of iemand die als tussenpersoon bij een transfer kon optreden. Er werd ook, vlak na de onafhankelijkheidsgolf in het Afrikaanse continent amper nog geld geïnvesteerd in dergelijke overzeese landen, dit leidde tot een nog grotere verzwakking inzake infrastructuur en in vele gevallen een opleidingsachterstand van Afrikaanse voetballers. In Afrika werd er bijvoorbeeld vaak gevoetbald zonder voetbalschoenen, of zonder enige vorm van regels, vaak was er ook gewoonweg geen scheidsrechter aanwezig.153 Het werd zachtjes aan duidelijk dat vele Congolese voetballers niet de oplossing waren voor de Belgische teams, daarmee verdween ook nog eens de vraag naar Afrikaanse voetballers.

Toch waren er uitzonderingen bij de spelers die teruggeroepen werden door Mobutu. Niet alle spelers gingen in op deze eis. Zo zien we bij Anderlecht Julien Kialunda opduiken, die in 1960 uit Congo werd gehaald door een andere Brusselse club, Union Saint-Gilloise. Kialunda maakte furore bij Union met zijn harde, zogenaamde, ‘Afrikaanse’ tackles. In 1964 degradeerde Union en maakte Kialunda zijn droom waar, gaan spelen bij een Belgische topper. Deze transfer werd vereenvoudigd doordat Kialunda reeds een dubbele nationaliteit aangevraagd had. Bij Anderlecht speelde hij acht jaar, waaronder vijf jaar een vaste waarde. Kialunda speelde drie keer kampioen met Anderlecht. Toen hij in 1966 de keuze kreeg om terug te gaan naar zijn moederland, of om te blijven bij Anderlecht, koos hij voor dat laatste.154 Vele Congolese spelers kregen dezelfde kans, maar zagen zich genoodzaakt terug te trekken omwille van het feit dat ze nog niet in aanmerking kwamen voor een Belgische nationaliteit. Voor de rest zien we, buiten Moyses de Santos, die ook al genaturaliseerd was, geen enkele Congolees meer bij onze database. Ook werd er niet enorm uitgebreid geprofiteerd van bovenstaande regeling om buitenlandse spelers te halen aan dezelfde wachttijd als de vertrokken Congolese spelers. Deze regel werd pas werkelijk gebruikt in het seizoen 1969-1970, waar AA Gent ter vervanging één Hongaar en één Tsjechoslovaak haalde. Toch liep het nergens de spuigaten uit, en gebruikten vele clubs deze regel gewoonweg niet.

152 Spelersfiche kan teruggevonden worden op: http://clubbrugge.be/nl/de- club/geschiedenis/teams/1963-1964/a-kern/spelers/alphonse-essamba-bolemba, geraadpleegd op 17/04/2014. 153 P. Darby, Africa, football, and FIFA: Politics, Colonialism, and resistance, Londen, Taylor & Francis, 2002, pp. 8-23. 154 Spelersfiche kan teruggevonden worden op: http://www.footballdatabase.eu/football.joueurs.julien.kialunda.114301.en.html, geraadpleegd op 17/04/2014 59

Grafiek 5: Het aantal Congolese voetballers aangesloten bij de geselecteerde ploegen van het competitiejaar 1967-73 tot het competitiejaar 1972-1973.

Als we bovenstaande grafiek naast grafiek 3 leggen, die het aantal Congolese voetballers duidde begin de jaren ’60, kunnen we daadwerkelijk concluderen dat de Congolese enclave op niet te misverstane wijze werd gereduceerd door de transferstop, het rappel van Mobutu en het soms bedenkelijk niveau van de gehaalde spelers. Men ging van bijna minstens één Congolese speler per ploeg, naar amper één Congolese speler in de competitie. Zo speelden er in onze selectie alleen maar één Congolees bij AA Gent en één bij Anderlecht. Dit fenomeen kwam niet alleen voor bij de vijf behandelde teams, het Belgische voetbal bleef vanaf het seizoen 1967-1968 nagenoeg verstoken van Congolese voetballers.155

5.6. De laatste jaren van the sixties: een duidelijkere regelgeving

Omdat er tijdens de jaren ’60 zeer veel spelers gehaald werden die jong en talentvol waren en die in het buitenland nog steeds hun opleiding genoten of nog nooit als beroepsspeler gevoetbald hadden, werden deze spelers bij hun aankomst in België nog steeds onder het statuut als liefhebber gezien. Aangezien ze nu wel een ander statuut nodig hadden, werd hiervoor ook een procedure in het leven geroepen. De Bond besliste hierin de regels van de FIFA te volgen en vaardigde uit dat in dergelijke gevallen artikel 13 van de FIFA-

155 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 63-64. 60 reglementen moest gevolgd worden.156 Krachtens deze voorschriften zou dan de speler gedurende één jaar volledig inactief moeten blijven, in die zin dat hij niet voor zijn vroegere én nieuwe club mocht uitkomen. Hier werd meestal door de clubs zelf nog een stokje voor gestoken, aangezien het statuut als liefhebber nog voor de transfer kon veranderd worden bij de oude bond. Het gebeurde zelden dat een speler door middel van deze redenen een jaar wachttijd moest uitzitten.

Verder werd er wel voorlopig geen wijziging doorgevoerd aan het aantal vreemde spelers die mochten deelnemen per competitiematch; dit aantal bleef dus op twee staan. Het was gewoonweg ook niet écht nodig, de meeste voetbalploegen hadden wat ze wilden, met de meest linkse en vreemdelingvriendelijke voetbalwet in heel Europa konden ze concurreren met de grootste voetballanden binnen Europa tijdens de internationale competities. Op deze manier werd Anderlecht een Europese subtopper, onder nota bene een buitenlandse trainer genaamd , in de Europese clubcompetities. 157 Maar ook andere clubs profiteerden van deze alteraties. Club Brugge kon zich uitbouwen tot een echte topper in het binnenland, en Standard werd na het ontslag van Sinibaldi bij Anderlecht de nieuwe té kloppen ploeg in eigen land. De Belgische clubs speelden weer internationaal mee.158 Vele clubs dichten deze ‘rise to the top’ toe aan de toenemende enclave buitenlandse spelers in de Belgische competitie. Zo begonnen Belgische clubs in eerste klasse nog meer te ijveren voor een flexibelere regeling voor de selectie van buitenlandse spelers in competitiematchen. Niet alleen de topploegen lieten zich hierin horen, ook de kleinere ploegen hebben zich hiervoor ingezet. Het feit was dat vele Belgische topploegen, zoals eerder aangegeven onder meer Anderlecht, Standard en Club Brugge, zichzelf versterkt zagen door het grotere aantal buitenlanders, maar ook kleinere clubs zagen hierin een kans, naar het voorbeeld van Club Brugge, uit te groeien tot een binnenlandse topper. Een buitenlandse voetballer werd toen niet meer, of nog niet, gezien als een hindernis voor binnenlands talent, integendeel, ze waren exotisch en veelal technisch begaafder dan Belgische voetballers. Waar een Belgische voetballer het doorgaans moest hebben van zijn fysieke paraatheid en doorzettingsvermogen, werden voetbalmigranten binnengehaald omwille van het technische vernuft en knappe hoogstandjes.159 Dit veranderde nadat België terug in een recessie terechtkwam op het eind van de jaren ’60.

Door dit blijvend doordrukken van de Belgische voetbalclubs, werd er op 16 april 1966 een beslissing genomen omtrent het uitbreiden van het aantal buitenlanders per ploegselectie. Er werd een proefperiode van vijf jaar voorzien, en het aantal vreemde spelers die mochten meedoen per competitiewedstrijd voor eenzelfde club werd nu op drie bepaald.160 Deze regelgeving werd van kracht in het seizoen 1968-1969. De motivatie van de Voetbalbond

156 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1966. 157 T. Macdonald, The Greatest-Ever Soccer Line-Ups: An Illustrated Guide to the World's Top Teams and Clubs, Lanham, National Book Network, 2003, pg. 49.

158 T. Dejonghe, The evolution of Belgian Football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006, pg. 5. 159 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 63-64. 160 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1966. 61 werd verduidelijkt door te vermelden dat deze alteratie genomen werd om het algemeen spelpeil op te voeren, zoals hierboven verduidelijkt, maar ook om de financiële toestand van het geheel van clubs te verbeteren. We weten al dat vele clubs toptalenten konden halen door gebruik te maken van de nieuwe, gunstiger formaliteitenregeling voor vreemde spelers. Daar kwam nog eens bij dat, als deze toptalenten tot een aanvaardbaar topniveau gegroeid waren, de Belgische clubs hen voor grof geld konden doorverkopen aan meer gerenommeerde Europese clubs. Op deze manier verkochten clubs hun mislukte transfers aan buitenlandse clubs, omdat Belgische clubs op dat moment een reputatie opgebouwd hadden als talentenbouwers. Zo kan hier het voorbeeld gegeven worden van Yves Herbetz bij RSC Anderlecht. Herbetz was geen zwakke speler, maar kon in het ene jaar dat hij bij Anderlecht speelde als verdedigende middenvelder hoegenaamd niet overtuigen. Hij werd het jaar erop verkocht aan Sedan, toen ook een betrekkelijk befaamde club. 161 Ook werden vele buitenlandse toptalenten of voetballers, die al een aantal jaar voordien in de Belgische competitie terechtkwamen bij een ploeg van een lager niveau, getransfereerd naar een topclub. Op deze manier waren veel van deze buitenlandse spelers met deze versoepeling reeds voetbalbelg, of was de wachttijd al beperkter geworden. Hiervan konden de topclubs profiteren, aangezien ze zich konden versterken met buitenlanders die sportief en op de bondspapieren gezien werden als Belgen. Hiermee traden ze dan ook aan Europees, omdat er zoals reeds vermeld, nog geen internationale richtlijnen bestonden inzake limieten op buitenlandse spelers binnen een spelerskern. Maar vanzelfsprekend was er ook een keerzijde aan de medaille. Deze vereenvoudiging kwam immers niet alle clubs ten goede. KAA Gent, op dat moment een voormalige topclub op de dool, speelde steevast elk seizoen, voor de vernieuwde beslissing, met twee buitenlandse spelers in de kern. Er werden telkens behoorlijk grote bedragen betaald aan buitenlandse clubs voor vreemde spelers met soms nogal een bedenkelijk niveau. Niettemin dacht het bestuur hier de oplossing in te zien. Door dit wanbeheer, dat deels terug te linken valt aan het slecht gebruik maken van deze vernieuwde artikels binnen de regelgeving, viel KAA Gent voor maar liefst negen jaar uit de Belgische eerste klasse. Dat gebeurde in het seizoen 1970-1971.162 Niet alles was dus rozengeur en maneschijn voor de betrokken clubs.

Met de vernieuwde richtlijnen was de Belgische Voetbalbond een voortrekker op Europees gebied. De twee belangrijkste competities op het Europese vasteland waren op dat moment Italië en West-Duitsland, twee reeksen die sterk bekend stonden om hun streng immigratiebeleid, ook ten opzichte van voetballers. In Italië werd er in diezelfde jaren ’60 beslist om, in plaats van vele restricties af te schaffen of op z’n minst te versoepelen, extra harde beteugelingen te introduceren. Zo was de Italiaanse nationaliteit niet genoeg meer om op sportief gebied als nationaal te worden gezien, maar moest een speler nu ook z’n eerste carrièrestappen gezet hebben bij een nationale ploeg. In het Duitse voetbal werd dan weer een buitenlander met een dubbele nationaliteit niet aanzien als een Duitse voetballer.163 De enige competities op Europees gebied die hetzelfde niveau van succes hadden met dezelfde liberale beleidsoutput als de Belgen, waren de Portugezen. Deze profiteerden ook hevig van de beleidsnormen ten opzichte van dubbele nationaliteiten getroffen door de FIFA in 1965 op een conventie te Tokio. Daar werd beslist, ten aanzien van vele nieuwe voetballers die zich

161 Spelersfiche terug te vinden op: http://www.footgoal.net/fichejoueur.php?id_joueur=5530, geraadpleegd op 21/04/2014. 162 Historische selecties betreffende KAA Gent van de jaren ’70 kan men hier terugvinden: http://www.voetbal.com/teams/kaa-gent/20/, geraadpleegd op 21/04/2014. 163 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 10. 62 een dubbele nationaliteit aanmaten, dat een genaturaliseerde voetballer, als hij reeds na zijn 18e levensjaar voor een nationale ploeg had gespeeld, hij niet meer voor een andere nationale selectie mocht uitkomen. Niettemin was het grote succes van de Portugezen gestoeld op voetballers uit de Portugese koloniën die zich een dubbele nationaliteit hadden aangemeten om te spelen voor de nationale ploeg. De Seleção das Quinas was één van de beste landenteams ter wereld in de jaren ’60. In 1966 haalden ze de derde plaats op het Wereldkampioenschap in Engeland, met uitblinker en topschutter van het toernooi Eusebio, geboren in de Portugese kolonie Mozambique. Ook zijn spitsmakker Mario Coluna, die soms niet al te vlijerig ‘O Monstro Sagrado’ (het heilige monster) werd genoemd, was mede- afkomstig uit dezelfde kolonie.164 Ook de Zwitserse bond had een soepele wetgeving in verband met voetbalmigranten, voetballers die dichtbij de grens geboren waren of voetbalden bij de Zwitsere grens, mochten immers voor de nationale ploeg uitkomen.165 Deze drie landen hadden de meest liberale regels in de jaren ’60 voor buitenlandse voetballers binnen hun hoogste divisies, en waren dusdanig trendsetters voor de decennia die volgden.

Men kan meteen het verschil opmerken in het aantal buitenlandse spelers als men de seizoenen 1967-1968 en 1968-1969 gaat vergelijken. Elk team maakt gebruik van de uitbreiding van de nationaliteitsclausule en zo krijgt elk team minstens één nieuwe buitenlandse voetballer erbij, Standard zelfs drie. De jaren daarna kreeg dit nog meer navolging, in het seizoen 1969-1970 breidde het buitenlandse spelersbestand binnen onze teamselectie wéér uit. Het behoeft geen twijfel dat de clubs nu een grotere vrijheid hadden in het halen van buitenlandse spelers, of ze nu in het buitenland speelden of niet. Want dat bleef wel opvallend, er werden tamelijk veel vreemde spelers getransfereerd tussen Belgische clubs onderling. Vooral onder de Congolese enclave eind de jaren ’50, begin de jaren ’60 zien we een duidelijke evolutie in het halen van Congolese voetballers die zich al bewezen hadden bij een kleinere Belgische ploeg in de eerste klasse. Zo lag het risico lager om een bepaald bedrag op te hoesten voor een speler die misschien uiteindelijk niet leek te voldoen.

Vreemd genoeg gebeurde deze uitbreiding van de nationaliteitsclausule in een fase waar de arbeidsmigratie juist weer een halt toegeroepen werd. België verzandde in de tweede helft van de jaren ’60 terug in een kleine recessie, mede verantwoordelijk door de complete teloorgang binnen de mijnindustrie. 166 Na enkele opschortingen van arbeidstoekenningen in de mijnsector werd dit eind de jaren ’60 ook uitgebreid naar andere sectoren en uiteindelijk de gehele arbeidsmarkt. In 1967 werd het verplicht om een arbeidsvergunning aan te vragen vooraleer de migrant toekwam in België, anders werd deze hoe dan ook het land uitgezet. Men was immers zonder zo’n vergunning illegaal aan het werken of zelfs illegaal in het land, dit alleen maar als men niet van landen kwam die deel uitmaakten van de EEG.167 Eind jaren ’60 waren een rumoerige periode inzake migratiebeleid. Vele arbeidsmigranten kregen, hoewel ze een aantal jaar ervoor zonder problemen aan een werkvergunning zouden geraakt zijn, geen enkele kans meer om naar België te migreren. Laat staan om te werken bij een Belgische werkgever. Er groeide een soort van aversie tegen de massale instroom van arbeidsmigranten tegen het einde van de jaren ’60. Ook in het voetbal werd dit waargenomen.

164 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 10. 165 Ibidem, pg. 11. 166 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pp. 56-59. 167 A. Martens. ‘25 jaar wegwerparbeiders: het Belgisch immigratiebeleid na 1945’. In: De Gids op Maatschappelijk Vlak, 64 (1973) 9, pp 675-696. 63

Men kreeg meer klachten met betrekking tot handtastelijkheden en misbruiken ten opzichte van buitenlandse spelers. Dit werd in de meeste gevallen beslecht in het voordeel van de Belgische speler. Ook groeide het racisme op en naast de velden.168 Supporters of betalende toeschouwers lieten soms ongebreideld hun afkeer ten opzichte van buitenlandse spelers zien, het feit dat het Congolese spelersbestand zienderogen verminderde, maakte de weinige Congolese spelers natuurlijk vogels voor de kat. De voormalig aangeboden spelers, omwille van hun exotische uitstraling en technische hoogstandjes, waren niet meer gewenst. Men zag nu liever een speler waarmee ze zich konden identificeren, dit was in de regel een fiere Belgische voetballer, die het niet van zijn techniek moest hebben, maar meer van body en brains.

168 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 63-64. 64

5.6.1 Het uitbreidende doch continuerende spelersbestand van vreemde spelers

AANTAL UNIEKE BUITENLANDERS JAREN 1960-1970

Congolees 12

Hongaar 9

Duitser 6

Braziliaan 3

Oostenrijker 3

Zweed 3

Luxemburger 3

Bosniër 3

Marrokaan 3

Fransman 3

Engelsman 3

Amerikaan 3

Zwitser 3

Nederlander 3

Kroaat 3

Tsjech 2

Serviër 2

Italiaan 2

Spanjaard 1

Nieuw-Zeelander 1

0 2 4 6 8 10 12 14 Grafiek 6: Het aantal unieke buitenlandse voetballers aangesloten van het seizoen 1960-1961 tot 1969- 1970.

65

Op bovenstaande grafiek overlopen we nog eens het aantal unieke voetballers binnen onze selectie van vijf ploegen. Zoals reeds besproken zijn de Congolese voetballers in de meerderheid, en qua aantal ver voor op de rest. De techniek van de dubbele aansluiting had dus zeker zijn effect op het halen van Congolese voetballers. Het is ook duidelijk dat er alleen maar spelers van de voormalige kolonie zich vertoonden. Dit kwam vooral omdat het praktisch onmogelijk was om te gaan scouten in andere Afrikaanse landen. Daar was er eerst en vooral het geld niet voor, vervolgens had men daar ook de manschappen of contacten niet voor. En aangezien een Congolees eenvoudiger aan te sluiten was, zocht men natuurlijk eerder daar dan in andere Afrikaanse landen. Dit gold, zoals eerder gezien, ook voor de buurlanden van België.

Over het algemeen blijft de trend van de jaren ’50 zich doorzetten in het daaropvolgend decennium. We zien een groot aantal Congolezen, die grotendeels afzwakken naar het eind van de jaren ’60 door de gekende fenomenen, en we zien ook nog steeds een heel pak Hongaren. Er kwam een uitbreiding in het spelersbestand doordat een buitenlandse voetballer nu als iets ‘normaal’ en niet meer exotisch beschouwd werd. Door het invoeren van het statuut ‘voetbalbelg’ krijgen we nog een verdere doorzetting van het buitenlandse spelersbestand in de Belgische competitie. Zo zien we dat vele clubs, zoals in onze database Antwerp FC en Club Brugge, in het begin van het decennium geen buitenlandse spelers kenden. Niettemin zien we op het eind van de jaren ’60 reeds vijf buitenlanders bij Club spelen en drie bij Antwerp. Het weze dus duidelijk dat het uitbreiden en perfectioneren van de regelgeving omtrent voetbalmigranten in de jaren ’60 een serieuze uitbreiding betekende van het vreemde spelersbestand.

De jaren ’60 zijn dus het eerste decennium waar de buitenlandse voetballer echt voet aan de grond krijgt in de eerste klasse. We zien in de jaren ’50 ook wel voetballers hun opwachting maken bij Belgische clubs, maar niet in dezelfde mate dat deze voorkomen in het decennium daarna. Omdat, buiten Antwerp FC in het seizoen 1968-1969 en 1969-1970, alle ploegen binnen onze selectie in de eerste klasse hebben gespeeld tijdens de jaren ’60, krijgen we een mooi compleet beeld van hoe het aantal vreemde spelers groeide. We zien niet meteen een duidelijke stroom spelers komende van een specifieke regio, met uitzondering van Hongaarse en Congolese voetballers. De rest van het spelersbestand is mooi verdeeld, met de typische fixatie op landen die op dat moment goed in de markt liggen door sterke prestaties van landen- of clubteams. Zo waren Brazilianen uiteraard gegeerd door de sterke prestaties van de Braziliaanse ploeg op het eind van de jaren ’50.169 In principe was dit de eerste migratiegolf van Zuid-Amerika naar Europa waar de internationalisering een grote rol in speelde. Het wereldkampioenschap te Zweden in 1958 was het allereerste WK dat rechtstreeks op televisie getoond werd.170 Brazilië won het tornooi en elke club wou wel een stukje meegenieten van het Braziliaanse succes. Niettemin verdwenen vele Brazilianen al snel uit de Belgische competitie door een gebrek aan aanpassingvermogen en door een té groot niveauverschil. De beste Braziliaanse spelers gingen immers naar de echte topcompetities, wat de Belgische eerste klasse op dat moment niet was. De echte top Brazilianen, en in hun zog nog een aantal andere Zuid-Amerikaanse nationaliteiten, trokken vooral naar de Spaanse en Italiaanse

169 C. Gordon & R. Helal, ‘The crisis of Brazilian football: perspectives for the 21th century’ in: J. A Mangan & L. DaCosta, Sport in Latin American society: past and present, Londen, Frank Cass Publishers, 2002, pg. 139-159. 170 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, pg. 10. 66 giganten.171 Nochtans bleven er de decennia erna een vaste groep Brazilianen spelen in de Belgische competitie, voor de heropleving eind de jaren ’80.

5.6.2 De oprichting van de eerste spelersvakbonden

In 1965 kwamen afgevaardigden van de enigste Europese vakbonden voor voetbalspelers, namelijk degene van Frankrijk, Schotland, Italië en Nederland samen in Parijs. Het was de bedoeling om samen de krachten te bundelen om op die manier de ongebreidelde kracht van de clubs tegen te gaan. In 1966 werd vervolgens de Fédération Internationale des Associations de Footballeurs Professionnels, kortweg FIFPro, opgericht in Londen. In datzelfde congres besloten ze ook hun artikelen en objectieven uiteen te zetten. Het kwam er op neer dat de FIFPro verantwoordelijk was voor een gezamenlijk overleg inzake rechten van profvoetballers, bij hun club maar ook inzake transferrechten. Samenwerken tussen bepaalde nationale vakbonden zou helpen de solidariteit tussen spelers onderling te versterken en een algemeen kader te creëren in verband met het accuraat behandelen van professionele voetballers in een arbeidscontext.172 Op deze manier reikten de nationale spelersvakbonden en hun overkoepelende organisatie FIFPro de spelers de mogelijkheden aan om te consulteren en samen te werken om hun beoogde doelstellingen te behalen. FIFPro maakte er een erezaak van om alle rechten van het spelersbestand over heel de wereld te vrijwaren. Het vrij verkeer van voetballers was hun grootste prioriteit, een voetballer moest zijn eigen club naar keuze vrij kunnen kiezen.173 Na de oprichting van de FIFPro doken ook in allerlei landen waar voordien nog geen sportvakbond was, nu nieuw opgerichte vakbonden op die zich specialiseerden in voetbal of sport in het algemeen. Toch duurde het in België tot de jaren ’70 vooraleer er een sportvakbond tot stand kwam. Sporta, een vertakking van de christelijke vakbond ACV, kwam pas eind de jaren ’70 tot ontwikkeling.174 In een periode waar het Belgisch voetbal gedomineerd werd door zwart geld, leek het voor velen niet nodig om zich te syndicaliseren. Ook werd Sporta niet opgericht als een typische vakbond voor professionele voetballers, maar beheerden ze de belangen voor alle professionele sporters.

Het probleem met de FIFPro was dat het in principe een Europees initiatief was. Hoewel ze de internationale FIFA als een belangrijke gesprekspartner beschouwden dan de UEFA, werd er toch vooral in de eerste plaats aan de professionele spelers gedacht die in Europa voetbalden. Dit had verschillende redenen, in de eerste plaats was de FIFPro in de beginjaren een Europees initiatief. Er waren immers maar vijf vakbonden die het voortouw namen om een gezamenlijk kader te creëren, en dat waren nog eens alle vijf Europese topcompetities op dat moment. Het lijkt dus logisch dat er in de eerste plaats gedacht werd aan een Europees kader. Het spijtige daaraan was ook dat deze FIFPro in zijn beginjaren weinig invloed had op de handelswijze van halen van Afrikaanse spelers, en in mindere mate het overbrengen van

171 T. Mason, Passion of the people?: Football in South America, Londen, Verso, 1995, pp. 77-91. 172 FIFPro. About FIFPro. Terug te vinden op: http://www.fifpro.org/en/about-fifpro/about- fifpro, geraadpleegd op 28/04/2014. 173 Ibidem, geraadpleegd op 28/04/2014. 174 Sporta, Sporta, wie zijn we?, terug te vinden op: http://sporta.acv- online.be/Sporta/default.asp, geraadpleegd op 28/04/2014. 67

Zuid-Amerikanen naar Europa. De spelers in kwestie hadden meestal geen enkel besef van een spelersvakbond in hun nieuwe bestemming, en werden ook in het ijle gehouden door hun nieuwe werkgever. De clubs hadden er immer weinig baat bij een speler in te schrijven bij een vakbond. Als de speler grotendeels monddood bleef, was er ook gewoonweg meer winst uit te halen. Ook in België kreeg dit weinig weerklank, gewoonweg omdat er geen uitgetekende vakbond bestond. Sporta kwam maar rond het eind van de jaren ’70 opduiken, en het zwart geld tierde welig in de Belgische competitie.

Daarbij kwam ook nog eens dat men betrekkelijk weinig wist over de overzeese markten. De hype omtrent Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse spelers was op het eind van de jaren ’60 al ietwat gaan liggen, en de focus lag nu weer terug meer op de Europese markt. Wanneer de Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse markten terug aangeboord werden, vanaf eind jaren ’70 maar vooral begin jaren ’80, met de hulp van talloze spelersmakelaars, was het praktisch onontgonnen terrein. De vakbonden hadden weinig kracht om dit tegen te houden, aangezien het sportrecht, iets wat in principe niet bestond of nooit officieel neergepend was, voor de bobo’s en machtshebbers binnen de voetbalwereld (maar ook sportwereld) belangrijker was dan het gemeenschapsrecht, wat in Europa op de arbeidsmarkt de gangbare procedure was.175

De spelersvakbonden konden dus geen belangrijke rol spelen, zoals bij de vakverenigingen in het algemene, Belgische arbeidsmigratiebeleid. Daar hebben deze werknemersorganisaties telkens getracht om de rechten van de binnenlandse arbeiders te behouden en slaagden erin rond het midden van de vorige eeuw een belangrijke rol te verkrijgen in het Belgische arbeidsbeleid met het recht op onderhandeling.176 Ze beschermden ook de rechten van de buitenlandse arbeiders in België, zodat een arbeider in België moeilijker kon vervangen worden door een goedkopere, buitenlandse werkkracht. Op deze manier kregen de sportersvakbonden, die in principe dezelfde doelen nastreefden, een moeilijke keuze voor zich. Aangezien ze zich, volgens hun ambitie, wilden inzetten voor alle spelers aangesloten bij de clubs, betekende dit dat ze zich bijgevolg niet, of toch alleszins minder, konden inzetten voor de Belgische spelers. Hiermee werd dus een essentieel deel van het idee ‘vakbond’ vervangen. Dit hield in dat ze, wel degelijk ook de nationale sportersvakbonden, dientengevolge zich in de eerste plaats inzetten voor de rechten van élke voetballer. Een tweestrijdig beleid dus.

175 J. Kerremans & B. Ameye, Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Mechelen, Kluwer, 2009, pp. 12-16. 176 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pp. 56-60. 68

5.7. De jaren zestig en de verprofessionalisering van het transfereren van vreemde voetballers

We kunnen concluderen dat de jaren ’60 een belangrijke transitieperiode illustreerden in de migratiegeschiedenis van België. Een open migratiewetgeving, vooral gestimuleerd door demografische factoren vanuit de Staat en economische vanwege de werkgevers, evolueerde, door middel van een economische recessie die zich zachtjesaan uitbreidde naar meerdere sectoren, tot een beleid dat zich terug gekatapulteerd zag naar de restrictievere houding van jaren ’50. De Belgische voetbalcompetitie dan weer vervolledigde zijn kosmopolitische houding ten opzichte van vreemde voetbalspelers. De beperkte openheid bereikt door de Belgische clubs kreeg een boost, zeker vanaf de midden jaren ’60 met enorm liberale wijzigingen aan de bestaande artikels. Vele buitenlandse voetballers werden op sportief vlak beschouwd als Belg door de aanpassing van de wachttijd voor het statuut ‘voetbalbelg’ terug te dringen van 10 naar 5 jaar, en kregen ook dezelfde voorwaarden als alle Belgische voetballers. Ook kregen de Belgische clubs hun zin als het aantal buitenlanders per selectie opgetrokken werd naar drie. Dit in samenwerking met de versoepeling van het statuut ‘voetbalbelg’ betekende dit dat de Belgische clubs, en dan vooral de topclubs op dat moment, Anderlecht, Standard en Club Brugge, konden profiteren en uitgroeien tot Europese subtoppers. In de jaren ’60 werd de Belgische eerste klasse, mede door de liberale normgeving, een echte ‘doorgeefluik’ competitie. Vele spelers zagen België als een opstapje naar het buitenland, als een eerste stap naar succes.177

177 T. Dejonghe, The evolution of Belgian Football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006, pg. 28. 69

HOOFDSTUK 6: DE JAREN ’70 EN ’80. BELGIË ALS (SUB)TOPCOMPETITIE IN EUROPA

6.1. Gelijklopende initatieven tussen de Staat en de KBVB betreffende het migratiebeleid.

Grafiek 7: Totaal aantal buitenlandse voetballers (niet uniek geteld), per seizoen. Uitgerekend van het competitiejaar 1970-1971 tot het competitiejaar 1979-1980.

De jaren ’70 illustreerden een moeilijke periode in België, en dan vooral op politiek en economisch gebied. Op voetbalgebied was dit echter minder waar te nemen. Belgische voetbalploegen groeiden uit tot echte subtoppers en soms ook tot regelrechte topteams in de Europese clubcompetities. Club Brugge werd de belangrijkste Belgische club van de jaren ’70. Door een slimme aankooptactiek en een Oostenrijkse toptrainer genaamd rijgden ze de Belgische, maar ook Europese successen aan elkaar. Na 3 kampioenstitels op een rij blijven ze dan ook de enige Belgische club die ooit de finale van Europacup I (de huidige Champions League) kon halen. Deze werd beslecht in het Wembley stadion en uiteindelijk verloren met 1-0 tegen de beste ploeg ter wereld op dat moment, Liverpool FC.178

Tijdens de hoogtijdagen binnen het Belgische clubvoetbal kwam er maar geen verbetering op het nationaal economisch gebied. Zo werd de immigratiestop in 1974 ingevoerd voor alle economische inwijkelingen.179 De werkloosheid werd steeds erger en de staatsinkomsten

178 E. Brouckaert & J. Koekelbergh, “100 jaar Club Brugge KV”, Oostkamp, Roularta Books, 1991, pp. 4-256. 179 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 62. 70 gingen er ook niet op vooruit. Het Bretton-Woods systeem ging er helemaal onderdoor en de wereldeconomie maakte in 1973-1974 sinds lang nog eens een beurscrash mee. 180 De economische schade was helemaal compleet. Zo maakte men in het België van de jaren ’70 verschillende autoloze zondagen mee. Dit waren zondagen waarop men, vanuit de overheid, verbood aan elke inwoner om een voertuig met verbrandingsmotor te gebruiken. Dit werd in verschillende Europese landen ingevoerd omwille van de oliecrises die meekwamen met de beurscrash. Uiteindelijk gingen in België verschillende industrieën failliet en gingen duizenden banen verloren. Vakbonden konden de lakse en twijfelachtige houding van de Staat niet meer toezien en eisten dat er een beperking werd gesteld op het aantal binnenkomende arbeidsmigranten. De Staat besloot uiteindelijk om de voorgaande beperkingen sterker te beteugelen en gaven zelden nog arbeidsvergunningen uit, tenzij aan een aantal beperkte arbeidersniches.181 Het migrantenaantal verminderde zienderogen.

Dit ging natuurlijk niet zonder gevolgen in het Belgisch voetbal. Men mag niet vergeten dat de contracten die men afsloot, arbeidscontracten waren, wat maakte dat de voetbalmigranten dus konden én moesten gezien worden als een bepaalde niche van arbeidsmigranten. Hoewel de nationale bond zijn normen meestal boven degene van de staat stelde, waren voetbalspelers niettemin ook gebonden aan, zoals in een vorig hoofdstuk reeds verhelderd, zekere verblijfsvoorwaarden. De KBVB volgde in zekere zin de striktere wetgeving van de Staat. Hier werden ook duidelijke gevolgen van waargenomen in het beleid van het Uitvoerend Comité binnen de KBVB vanaf 1970. Eerst en vooral werd het voor een buitenlandse speler nu ook niet meer mogelijk om meteen bij zijn aansluiting mee te spelen in de Belgische Bekercompetitie.182 Voor 1970 was het inderdaad mogelijk voor een voetbalmigrant om, als alle formaliteiten vervuld waren, mee te spelen in een bekermatch, dit omdat bekermatchen geen aanleiding geven tot dalen of zakken. Het probleem hiermee was dat dit leidde tot een vorm van competitievervalsing. Vele clubs begonnen zich immers af te vragen waarom hun spelers wél mochten meedoen in de Beker, een competitie die toen ook al als het minderbedeelde broertje van de effectieve competitie werd gezien, maar in de competitie één jaar lang of uiteindelijk 20 dagen moesten wachten. Dit werd aangepast naar de normen van de competitiematchen en –aansluitingen. Nu begon men de Beker nog meer te bekijken als een kleine prijs in vergelijking met het kampioenschap, een fenomeen dat tot de dag van vandaag nog steeds standhoudt.

In 1971 werd uiteindelijk de transferdeadline, op vraag van vele eersteklassers, door het Uitvoerend Comité opnieuw verplaatst, nu naar vóór 1 augustus. Hiermee gepaard werd er akte genomen van een voorstel tot wijziging van het reglement, dat uitging van de Provinciale Studiecommissie van Oost-Vlaanderen en krachtens hetwelk de clubs niet meer verplicht zouden zijn gemeentelijke attesten te leveren voor het opmaken van de federale identiteitskaarten voor vreemde spelers.183 Vreemd genoeg vermakkelijkte dit nog, in een moeilijke periode voor migranten die naar België kwamen, om matchen mee te spelen en aangesloten te worden. Niettemin viel dit voor een nieuwe verstrenging.

180 B. De Rijck, Het Belgisch arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, pg. 62. 181 Ibidem, pg 19. 182 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1970. 183 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1971. 71

moeilijke periode voor migranten die naar België kwamen, om matchen mee te spelen en aangesloten te worden. Niettemin viel dit voor een nieuwe verstrenging.

In 1974 werd er uiteindelijk een migratiestop ingevoerd door de Staat.184 Het was een pure economische maatregel: het tegengaan van de verzadiging van de arbeidsmarkt. Maar een migratiestop komt altijd voort vanwege een vorm van xenofobie, de angst dat een vreemdeling de positie van iemand met een binnenlandse nationaliteit overneemt. Hier komt dus bij dat het vooral de werknemers en vakbonden waren die zich tevreden stelden met deze migratiestop, terwijl de werkgevers hier logischerwijze over verbolgen waren. Natuurlijk moet men een verschil maken tussen de wetgeving en wat er letterlijk gebeurde. Het is niet zo dat de immigratie naar België plotseling stopte. Er werden nog steeds buitenlandse arbeiders toegelaten in België, en die kregen nagenoeg allemaal een arbeidsvergunning. Men mag niet vergeten dat men toen EEG-onderdanen gewoonweg niet kon weigeren. Vele Europese landen raakten hiermee verstrikt in hun eigen wetgevingen. Het probleem op voetbalgebied met de Europese clubs, is dat er begin de jaren ’70 nog geen beleidsrichtlijnen bestonden in verband met Europese spelers die naar andere, Europese landen getransfereerd werden. De UEFA besloot om hier schot in de zaak te brengen. In 1976 werden alle voetbalbonden in Europa verplicht te gaan onderhandelen in Genève omtrent de versoepeling voor transfers tussen spelers die een paspoort bezaten van een land dat deel uitmaakte van de EEG.185 In eerste instantie werd er geen versoepeling, maar eerder een extra hindernis opgelegd. Als men een speler met een nationaliteit binnen de EEG zou willen aannemen, was men verplicht nu een promotie- en/of opleidingsvergoeding te betalen aan de ploeg in kwestie. Deze konden soms oplopen tot betrekkelijk hoge bedragen. Hoewel er veel gelijkgezinde ideeën waren tussen de afgevaardigden van de Europese bonden, heerste er ook heel wat afkerigheid tegen een collectieve wetgeving omtrent de transfermarkt. Men mag niet vergeten dat er bijvoorbeeld méér nationale bonden in de UEFA zetelden dan naties in de EEG. Het voetbal toen werd niet beheerst door clubs uit twee of drie competities, zoals nu het geval is, maar in elk land had men wel een club die belangrijk was op Europees vlak. Zelfs competities die sportief minder aanzien hadden, vertegenwoordigden in de jaren ’70 een topploeg in de Europese bekercompetities.

In Roemenië, een land dat niet meteen bekend stond de beste Europese competitie te hebben, was er een team genaamd Steaua Boekarest, een sterk elftal dat in de jaren ’70 en ’80 praktisch elk jaar in de Europese competities op een hoog niveau meedraaide, en in 1986 zelfs de Europacup I won.186 Vele bonden zagen dus geen heil in een algemene regel betreffende Europese transfers. De UEFA stelde zelf een norm voor die stateerde dat spelers van landen die aangesloten waren bij de EEG vrij zouden mogen veranderen van club binnen Europa. Met dezelfde voorwaarden die de algemene arbeidsmigranten meekregen binnen de EEG, maar wel met de voorvermelde promotie- en/ of opleidingsvergoeding als verplichting naast de transfersom.187 Op de tweede bijeenkomst bleven er maar meningsverschillen ontstaan

184 S. Spencer, The Politics of Migration: Managing Opportunity, Conflict and Change, Oxford, Blackwell, 2003, pp. 25-26. 185 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1974. 186 Terug te vinden op: http://liverpoolfc.nl/honours/europacup1/EC1_cup.htm. Geraadpleegd op 03/05/2014. 187 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1976. 72 tussen de Europese bonden onderling zodat het onmogelijk bleek tot een akkoord te komen. Uiteindelijk namen de Europese clubs de oplossing die in de regelgeving van de Belgische Bond al een paar jaar opgenomen was, namelijk dat élke speler van de EEG die vijf jaar onafgebroken bij een Europese bond voetbalde, gezien werd als een binnenlandse speler. In België was deze wetgeving voorlopig nog steeds uitgebreid naar alle buitenlandse spelers. Dit akkoord werd gezamenlijk besloten in 1976 maar uiteindelijk afgesloten en bekrachtigd in 1978.188

Het probleem was toen nog altijd dat de nationaliteitsclausules, opgesteld door verscheidene nationale bonden over heel Europa, helemaal verschillend waren van mekaar. België was al sinds de jaren ’60 vrij liberaal ingesteld, maar in de jaren ’70 volgden de naaste Europese competities ook, zij het op een iets meer voorzichtige manier. De Duitse bond breidde zijn wetgeving uit naar twee vreemde spelers per Bundesliga club, maar dergelijke status van vreemde speler verdween echter als men vóór 17-jarige leeftijd in Duitsland toegekomen was én men een selectie voor de Duitse nationale jeugdploegen kon verwerven. Ook Frankrijk liet twee buitenlandse voetballers toe per team in de Ligue 1, net als in de Spaanse Primera División. Als we dan naar de Nederlandse competitie kijken, zien we daar ook, net als in België, nog steeds een nationaliteitsclausule van drie buitenlandse spelers per Eredivisie- team. Nederland was tijdens de jaren ’70, door het internationale succes van topploegen zoals Ajax en Feyenoord, maar ook door succesvolle WK-campagnes door de Nederlandse Nationale Ploeg, enorm open geworden naar buitenlandse voetballers toe. De Italiaanse competitie dan weer bleef de strengste leerling van de klas. Zo mocht er nog maar steeds 1 buitenlandse speler per ploeg ingeschreven zijn. Dit veranderde echter wel tijdens de jaren ’80. Via een speciale clausule konden spelers vanuit Europese landen rekenen op een makkelijkere inschrijving én selectieprocedure.189 Op deze manier werd AC Milan tijdens de jaren ’80 dé grootste en beste ploeg van Europa. Met Nederlandse spelers zoals , en won het twee keer de Europacup I.190

Er wordt gebruikt gemaakt van de overkoepelende wijziging op het Europees niveau om de regelgeving op het vlak van vreemde spelers iets aan te strakken. Dit kan men zien bij de striktere wetgeving op het nationaal gebied ten opzichte van de arbeidsmigranten. In 1976 werd immers de wijziging dat een buitenlandse speler vijf onafgebroken jaren moest voetballen bij een Belgische ploeg om het statuut ‘voetbalbelg’ te bekomen, teruggedraaid waardoor een vreemde voetballer niet alleen aan hetgene hierboven moest voldoen, maar nu ook weer vijf jaar onafgebroken in België moest wonen. Ook kon een buitenlandse speler, als hij terugkwam naar de Belgische competitie, niet meer gebruik maken van het ‘statuut’ voetbalbelg, als hij niet onafgebroken vijf seizoenen had gespeeld bij een Belgische club. Als hij dus na drie jaar getransfereerd werd naar een buitenlandse ploeg, en hij daarna terug in de Belgische competitie kwam spelen, kon hij niet meer rekenen op die voorbije drie jaar die hij reeds in de Belgische eerste klasse had gevoetbald. Door deze wijziging ging men de facto terug naar de wetgeving die in de jaren ’60 aan de orde was.

188 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1976 & 1978. 189 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 219. 190 T. Macdonald, The Greatest-Ever Soccer Line-Ups: An Illustrated Guide to the World’s Top Teams and Clubs, Lanham, National Book Network, 2003, pg. 49.

73

6.2. De Belgische competitie als cosmopolitan league: de eerste klasse als topcompetitie

In de jaren ’70 werd de Belgische voetbalcompetitie in het buitenland gezien als een culturele mengelmoes. Het waren in de eerste plaats Club Brugge en Anderlecht die de jaren ’70 domineerden. In Club Brugge had men binnen de spelerskern nog steeds grotendeels een Belgische meerderheid, maar vooral Anderlecht was hét voorbeeld van de kosmopolitische competitie. Maar liefst negen niet-Belgen speelden er in Anderlecht, waar er maar drie gezien werden als buitenlander op papier. 191 Zo werden onder meer Kenneth Brylle, Rob Rensenbrink, Arie Haan, Jan Ruiter, Peter Ressel en Johnny Dusbaba gezien als ‘voetbalbelgen’. 192 Deze elftallen horen voor vele voetballiefhebbers thuis bij de beste elftallen in de Belgische competitie ooit. Club haalde maar liefst vier keer de titel binnen in de jaren ’70, en naast één keer Standard (1970-1971), won Anderlecht het resterende overschot van de titels193. Ook gooiden Club en Anderlecht Europees hoge ogen, het Anderlecht van de jaren ’70 won twee keer de Europese Beker der Bekerwinnaars, onder leiding van de Nederlander Hans Croon in 1976 en met trainer Raymond Goethals in 1978. Ook speelden ze in het jaar daartussen, 1977, de finale van diezelfde beker. In de beide jaren dat ze deze Beker der Bekerwinnaars wonnen, haalden ze het ook in de eindstrijd om de Europese Super Cup. Club Brugge dan weer speelde de finale van de UEFA Cup in 1976 en de Beker voor landskampioenen in 1977, beide verloren tegen Liverpool.

Maar niet alleen in de grote ploegen huisde een buitenlandse enclave, ook de kleinere teams in de Belgische eerste klasse zochten hun krachten duidelijk meer in de buitenlandse competities. Zo kregen ploegen als Lokeren bezoek van Ijslandse voetballers, en zo stond Standard bekend om in Frankrijk en Nederland te gaan delven naar spelersgoud. Antwerp dan weer koos bewust voor spelers uit Joegoslavië. De Belgische competitie was een écht multiculturele competitie geworden. In elke ploeg maakte men gebruik van de limiet voor buitenlandse voetballers. Daar kwam nog eens bij dat eind de jaren ’70 beslist werd om de voorwaarden voor het statuut voetbalbelg wéér aan te passen. De limiet van vijf jaar onafgebroken in België voetballen werd teruggebracht naar vier jaar.194 Dit betekende niet meteen een hele aanpassing, aangezien vele buitenlandse spelers getransfereerd werden binnen de Belgische competitie zelf, en deze spelers eigenlijk hun statuut van voetbalbelg al binnen hadden, maar op lange termijn zien we toch dat in de volgende decennia enorm veel buitenlandse spelers naar de Belgische eerste competitie verhuisden.

Men kreeg dus in Europa geen vrij verkeer van spelers binnen de EEG zoals dat het geval was met de normale arbeidsmigranten, hoewel er wel een versoepeling kwam van het statuut van

191 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg. 11. 192 Selectie terug te vinden op: http://www.footgoal.net/effectif_passe2.php?id_club=13&id_comp=109&saison=1978/1979, geraadpleegd op 01/05/2014. 193 Het Nieuwsblad, Anderlecht 1974-1980 beste Belgische team ooit, 28/11/2006, geraadpleegd op 05/05/2014. 194 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief, Notulen van het Uitvoerend Comité, 1977. 74

‘voetbalbelg’. Ontevreden begonnen de clubs zich nu terug te richten op de voormalige wingewesten, maar nu op een breder gebied. Niet alleen de voormalige kolonie bleek een doelwit te zijn, maar uiteindelijk zag men ook een oplossing in heel het Afrikaanse landengestel. Vanaf het eind van de jaren ’70 kwam er dus weer leven in het Afrikaanse spelersbestand op het Europese vasteland.195 Dit kwam niet alleen door de bovenstaande factoren alleen. De voetbalsport begon meer een globale rol aan te nemen, de globalisering vond uiteindelijk zijn doorgang op het voetbalgebied. Voetbal werd een wereldsport, en nationale wetten begonnen moeilijker en moeilijker houdbaar te worden. Op deze manier waren clubs ook vatbaar voor de meer internationale federaties, zoals de FIFA. De FIFA, toen onder leiding van de Braziliaan João Havelange maakte sterk werk van een professionalisering binnen het Afrikaanse continent.196 Via allerlei sponsorsdeals konden Havelange en de FIFA de Afrikaanse competities moderniseren met nieuwe stadia en betere opleidingscentra. De Europese clubs begonnen op te merken dat er in Afrika wel degelijk talent zat en richtten hun blik weer op datzelfde continent.

195 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 184-189. 196 T. Vermeulen. Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 41- 43. 75

AANTAL UNIEKE BUITENLANDERS JAREN 1970-1980

Nederlander 23

Joegoslaaf 11

Deen 9

Duitser 6

Zweed 6

Hongaar 5

Engelsman 4

Congolees 3

Oostenrijker 3

Luxemburger 2

Tsjech 2

Braziliaan 2

Marrokaan 1

Paraguayaan 1

Sloveen 1

Liechtensteiner 1

Roemeen 1

Colombiaan 1

Pool 1

Turk 1

Portugees 1

Ijslander 1

Amerikaan 1

Griek 1

0 5 10 15 20 25

Grafiek 8: Het aantal unieke buitenlandse voetballers aangesloten bij de KBVB van het competitiejaar 1970-1971 tot het competitie jaar 1979-1980.

76

Bovenstaande grafiek toont aan dat vooral de Nederlanders furore maakten in de Belgische eerste klasse. Het is wel evident dat men in de jaren ’70 ten volle gebruik maakte van het handelsverdrag tussen de landen van de Benelux. Vanaf het competitiejaar 1970-1971 tot 1979-1980 werden er maar liefst 23 unieke Nederlandse voetballers gehaald. Als we dan gaan kijken waar deze voetballers vandaan kwamen, zien we dat ze in de meeste gevallen uit de Nederlandse competitie komen. Dit is een evolutie ten opzichte van de jaren ’60. Daar werden vele Congolese voetballers, die toen het grootste deel uitmaakten van het buitenlandse spelersbestand, vooral getransfereerd door de Belgische ploegen onderling. Doordat het interessant en eenvoudiger was om voetballers uit de Benelux te halen dan vreemde voetballers buiten deze regio, maakten de Belgische clubs dankbaar gebruik van deze regel. Daarbij kwam ook nog dat de Nederlandse voetballers in de jaren ’70 bekend stonden als één van de beste voetballanden ter wereld. Zo haalde de Nederlandse ploeg op het Wereldkampioenschap 1978 in Argentinië de finale, die het dan wel verloor van het thuisland.197 Een interessante anekdote hierbij is dat de coach, die het Nederlands elftal onder zijn hoedde had op dat WK, ene Ernst Happel was, die in het seizoen daarvoor Club Brugge naar de finale van de Europacup I had gebracht.198 Het was dus met andere woorden een wisselwerking tussen beide landen: Belgische clubs haalden Nederlandse spelers uit hun competitie, die op dat moment iets minder werd aanzien dan de Belgische competitie, en die Nederlandse spelers brachten de Belgische ploegen, en ook de eerste klasse, tot een hoger niveau.

Hét voorbeeld van een succesvolle inbreng van Nederlandse spelers in een Belgische ploeg was de Nederlandse equipe die in de jaren ’70 het mooie weer maakte bij Anderlecht. Er werden reeds in de jaren ’60 succesvol Nederlandse voetballers in het elftal geïnjecteerd, met name Johan Mulder is één van de illustere voorgangers van zijn landgenoten het decennium erna, maar van 1970 tot 1980 boomde het Nederlandse spelersbestand bij Anderlecht zienderogen. Zo ging men van één Nederlander in het seizoen 1969-1970 naar vijf in het seizoen 1971-1972. Na twee seizoenen op drie Nederlandse spelers te blijven steken, bouwde Anderlecht de Nederlandse connectie van het seizoen 1973-1974 tot het seizoen 1978-1979 geleidelijk op tot maar liefst zes Nederlanders in één team. Het feit dat vele Nederlanders een contract voor een aantal jaar tekenden en dus in aanmerking kwamen voor het statuut van voetbalbelg zat hier voor veel tussen. Nagenoeg alle Nederlanders bleven gedurende de jaren ’70 voor Anderlecht spelen en werden dus op sportief vlak niet meer als een vreemdeling bekeken. De populairste voetballers die de Nederlandse nationaliteit hadden, keeper Leendert Barth en balgoochelaar Rob Rensenbrink, bleven respectievelijk vijf en negen jaar bij de club spelen.199 Rob Rensenbrink werd topschutter in 1973 en won ook nog eens de Gouden Schoen in 1976.

197 Belga Sport, aflevering: ‘Ernst Happel: Altijd in de aanval’, Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 23 februari 2009, geraadpleegd op 20/02/2014. 198 Ibidem. ‘Ernst Happel: Altijd in de aanval’, geraadpleegd op 20/02/2014. 199 Het Nieuwsblad, Anderlecht 1974-1980 beste Belgische team ooit, 28/11/2006, geraadpleegd op 05/05/2014. 77

NEDERLANDERS BIJ ANDERLECHT 1960-1970

10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0

Grafiek 9: Het aantal Nederlandse voetballers aangesloten bij RSC Anderlecht van het competitiejaar 1961-1962 tot het competitiejaar 1980-1981.

Vanaf de jaren ’70 zien we dat er amper nog Congolese spelers te vinden zijn in de Belgische competitie, door de afnemende vraag naar exotische voetballers en de terugroeping van Congolese spelers die in België onder contract stonden, door Mobutu. Ook de afnemende vraag naar de ‘exotische’ voetballer kunnen we in grafiek 8 afleiden, doordat er in de eerste plaats veel spelers werden gehaald met blanke origine. Het aantal Brazilianen verminderde (meer zelfs, de drie unieke Brazilianen die gehaald werden, verdwenen het jaar erna al meteen uit de Belgische competitie) en ook het aantal Marrokaanse balkunstenaars kende een daling. Zo zien we dat het ontsproten racisme van de jaren ’70 wel degelijk een rol speelde in het halen van vreemde voetballers.

Niettemin ging de achteruitgang van het Hongaarse voetballersbestand in de competitie nog steeds door. Dit kwam grotendeels door de moeilijke situatie in Hongarije, waardoor het niveau van de opleiding van nieuwe Hongaarse voetballers in elkaar stortte. Daarbij kwam nog eens dat de Hongaarse voetbalbond een transferstop inlastte, dit was opgedragen door de regering van Hongarije. 200 Vanwege deze transferstop kon men geen spelers naar het buitenland verkopen of inkopen. Dit betekende dat men alleen Hongaarse voetballers kon aankopen, die reeds in de Westerse Europese landen speelden. Door deze bovenstaande elementen zakte de hype rond Hongaarse voetballers helemaal in mekaar, en verzwakte hun aantal in de Belgische eerste klasse.

In de jaren ’70 zag men ook de opmars van Joegoslavische voetballers in de Belgische eerste klasse. Andere Europese landen, onder meer Frankrijk maar ook Spanje en Italië, lieten deze regio links liggen en gingen hun spelersmateriaal eerder halen op de Zuid-Amerikaanse markten, die terug helemaal tot bloei kwam.201 Het was pas in de jaren ’80 dat de Franse ploegen ook voluit hun heil ging zoeken in de Joegoslavische competities. Hoewel Belgische teams ook op de Zuid-Amerikaanse markt actief waren, waren ze toch vooral bedrijvig in de

200 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 203-204. 201 Ibidem, pp. 103. 78 competities die meer oostgericht in Europa lagen. Waar in de jaren ’60 maar vijf inwoners van Joegoslavië, drie Bosniërs en twee Serviërs, aangesloten waren bij een Belgisch team, steeg dit aantal in de jaren ’80 tot maar maar liefst elf spelers. Dat maakte de Joegoslaven tot het tweede meestal aantal spelers per nationaliteit in de eerste klasse.

Het succes van Joegoslavische spelers had verschillende redenen. Lanfranchi & Taylor maakten gewag van een reportage van het Franse blad Football Magazine, dat in de jaren ’70 een interessant stuk schreef over de vele Joegoeslavische voetballers in de grote, Europese competities. Eerst en vooral werden Joegoslavische spelers gezien als stabiele persoonlijkheden. Ze waren getrouwd, kwamen van een beschaafde culturele achtergrond en meestal genoten ze ook een goede opleiding.202 Voor vele Belgische clubs was dit een verademing, na de immense aanpassingsproblemen waarmee sommige Congolese voetballers te kampen hadden. Maar ook vele Belgische voetballers waren ondergecultiveerd en moeilijk te sturen. Een Joegoslavische voetballer was al trots als hij bij een Belgische club mocht voetballen. Ze leerden ook volop de taal van het land waar ze voetbalden en integreerden moeiteloos in een voor hen nieuwe maatschappij.203 Maar ook op het veld was hun habitus van enorm belang. Joegoslavische voetballers stonden bekend als spelers met een goede, professionele mentaliteit. Opgeven stond niet in hun woordenboek, en men deed er alles aan om topfit aan de match te starten.

Daarnaast was het ook vooral hun opleiding op voetbalvlak dat hen tot gegeerde transfertargets maakte. Vooral het Kroatische Hajduk Split werd een hoofdleverancier in de Belgische competitie. Hieronder even een overzicht van alle spelers die naar Belgische clubs getrokken zijn vanuit dit Kroatische team.

Competitiejaar Naam Speler Club van bestemming 1972-1973 Pero Nadozeva SC Lokeren 1979-1980 Tomislav Ivic RSC Anderlecht Luka Peruzovic RSC Anderlecht 1980 -1981 Mikun Jovanovic RSC Anderlecht 1982-1983 Zoran Jekilic Standard Liège 1986-1987 Ivo Jerolimov Cercle Brugge 1988-1989 Branko Karacic Cercle Brugge Jerko Tipuric Cercle Brugge

Geen enkel team, buiten het Nederlandse Ajax Amsterdam, heeft in diezelfde twintig jaar zo’n uitgebreid aantal spelers getransfereerd naar een Belgische ploeg. Hajduk Split was de populairste en beste ploeg in Joegoslavië, en waarschijnlijk de enige ploeg die enigszins in staat was om de suprematie te breken van de twee Servische grootmachten uit Belgrado: Rode

202 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 126. 203 Jacques Etienne. ‘Melic: le langage de la vérité’ in: Football Magazine, 9/1972, geraadpleegd: 20/03/2014. 79

Ster Belgrado en Partizan Belgrado.204 In de jaren ’70 en ’80 wonnen ze tien Joegoslavische prijzen, waaronder vier titels.205 Tomislav Ivic, de wereldbefaamde Kroatische coach die later ook nog successen zou behalen bij RSC Anderlecht en Standard, begon zijn carrière als trainer bij Hajduk Split. Hij werd ook gezien als een soort technisch directeur, waardoor hij een heel systeem kon uittekenen waarbij hij buitenlandse spelers zoveel mogelijk meed en daarbij binnenlandse jeugd bevoordeelde. Hiermee legde hij de basis voor een beproefd recept dat de daaropvolgende jaren nog door andere trainers, doorheen heel Europa, in gebruik werd genomen. Alle energie en financiële middelen stak men in de opleiding van jonge, Kroatische voetballertjes, waardoor deze op een behoorlijk jonge leeftijd nog aan meer welgestelde Europese clubs konden verkocht worden. De spelers die vertrokken, werden opgevangen door binnenlandse jeugdtalenten. De verplichte leeftijd van wanneer men de competitie pas mocht verlaten was 28 jaar, deze regel werd opgelegd door de Joegoslavische bond. Dit maakte dat vele jonge spelers al vele prijzen gewonnen hadden met hun Joegoslavisch team én daarbovenop nog eens ervaren genoeg waren om het te gaan maken in het buitenland.206

De belangrijkste ploeg van bestemming voor de Joegoslavische voetballers in de Belgische competitie was Standard. Maar liefst twaalf Joegoslavische voetballers werden van 1965 tot 1984 ondergebracht in Luik. Voetballers zoals Brkljacic lieten hun kinderen hier school lopen, zodat ze nog steeds een band hebben met België. Meer zelfs, zijn dochter heeft een Belgisch paspoort en woont hier nog steeds. 207 Maar de bekendste Joegoslaaf van de Belgische competitie was ongetwijfeld Ratko Svilar. Tussen 1980 en 1996, tot zijn 45ste levensjaar, was hij de doelman van Antwerp FC. Hij won één keer de Beker van België, de Belgische supercup en speelde in 1993 ook de finale van de Beker der Bekerwinnaars op Wembley.208 Antwerp verloor die match tegen Parma met 3-1.

De jaren ’70 werden ook getekend door het uitbreidende aantal Scandinaviërs in de eerste klasse. Al in de jaren ’60 zagen we dat er zich Zweden vervoegden bij Belgische ploegen. Dit kwam omdat de Zweedse bond pas zeer laat in de jaren ’70 het professionalisme invoerde.209 Dit maakte dat vele Zweedse voetballers, wilden ze met hun talent een carrière uitbouwen en met hun hobby geld verdienen, zich moesten begeven naar het buitenland. Vooral Duitsland, Zwitserland, België en Nederland maakten gebruik van Zweden. De Zweedse voetballers kregen tijdens de jaren ’70 ook gezelschap van hun mede-Scandinaviërs, de Denen. Denen waren allang gegeerd, net als Zweden. Hun jeugdelftallen presteerden immers steevast goed, met als uitschieter het winnen van het voetbaltornooi op de Olympische Spelen in 1947.210 De Denen kwamen in de jaren ’70 terug boven water net vanwege dezelfde reden die de Zweden

204 D. Rissolo, Soccer Stories, Nebraska, University of Nebraska Press, 2010, pp. 97-98. 205 UEFA, clubprofiel terug te vinden op: http://www.uefa.com/teamsandplayers/teams/club=52359/domestic/, geraadpleegd op 21/03/2014. 206 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 120. 207 Ibidem, pg 128. 208 Belga Sport, aflevering: ‘Antwerp FC: Met ruzie naar Wembley’, Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 12 april 2010, geraadpleegd op 20/02/2014. 209 P. Lanfranchi & M. Taylor, op. cit. pg 209-211. 210 ‘XIV. Olympiad London 1948 Football Tournament’, tornooigegevens terug te vinden op: http://www.rsssf.com/tableso/ol1948f-det.html, geraadpleegd 21/03/2014. 80 terugbracht op de transfermarkt. De twee respectievelijke bonden hadden in de jaren ’40 immers besloten dat geen enkele voetballer die voor een buitenlandse club uitkwam kans maakte op een selectie voor de nationale ploeg. Dit werd uiteindelijk, vanwege slechte resultaten, weer afgeschaft. Dit bracht vele spelers ertoe hun kans te wagen in het buitenland en zichzelf fysiek en technisch te ontplooien.

Algemeen werd het dus duidelijk dat, omwille van het feit dat de Europese competities het maar niet eens geraakten over de regeling betreffende spelers met een paspoort van een natie die lid was van de EEG, dat de Belgische ploegen voor voetbalmigranten in de eerste plaats hun heil zochten in de Nederlandse competitie, juist omwille van de voordelige regelgeving die bestond om spelers te transfereren tussen de Benelux-landen. Plus, we zagen in de jaren ’70 de stijle opgang van Joegoslavische voetballers, en de definitieve breuk in het transfercontact met de Congolese voetbalclubs. De seventies waren een belangrijke transitieperiode. De Belgische competitie werd nu niet meer gezien als een opstapje naar de rijkere Europese competities, integendeel, de Belgische eerste klasse was nu net zo’n topcompetitie waar vele buitenlanders van droomden.

6.3. De Europese instanties winnen aan macht: de regelgevingen van de jaren ’80.

Tijdens de jaren ’80 zien we het begin opdoemen van wat we vandaag als ‘de industrie’ voetbal kunnen beschouwen. Men ziet dat het voetbal met een soort van contextwisseling krijgt te maken. Waar de voetbalsport vroeger voor iedereen lijkt te zijn, en waar iedereen ook zijn gading kon in vinden qua spektakel en entertainmentwaarde, lijkt nu voetbal te gaan evolueren naar medesporten zoals het veramerikaniseerde basketball en baseball, voetbal wordt een belangrijke winstsport. Monstercontracten worden afgesloten, sponsoring wordt één van de belangrijkste zaken binnen het wereldje, en het geld moet langs alle kanten stromen. Geld wordt de belangrijkste factor.211 In de context van deze paper kunnen we besluiten dat vreemde spelers halen niet meteen voor de spektakelwaarde of het sportief succes diende, maar dat winstbejag nu op de eerste plaats kwam te staan. Door deze verschuiving van de mentaliteit binnen de voetbalsport krijgen we in de jaren ’80 ook de eerste echte scheiding tussen de Europese voetbalcompetities qua spelniveau en financiële middels. Enerzijds zullen de Spaanse, Italiaanse, Engelse en Duitse competities de plak gaan zwaaien, terwijl in België en Nederland, toch wel twee topcompetities in de jaren ’60 en vooral in de jaren ’70, achteruit lijken te hollen.212

In het geval van België kent dit verscheidene oorzaken. Eén van de hoofdredenen, zoniet dé belangrijkste, is het sterk veroordelen door de Belgische Staat van de factor zwart geld in het Belgisch voetbal. Er wordt door het gerecht in 1984 een heuse klopjacht op gang gebracht om de bobo’s die met zwart geld zwaaien bij de Belgische clubs te veroordelen voor hun feiten. Onderzoeksrechter Bellemans richtte een commissie op tegen het zwartgeldcircuit en begon clubleiders te beschuldigen. De meesten gingen al snel onder de druk door en verscheidene

211 T. Dejonghe, The evolution of Belgian football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006, pp. 4-7. 212 Ibidem, pp. 4-8. 81 clubleiders en geldschieters werden gearresteerd.213 Op deze manier verdween het zwart geld- circuit, dat toch al sinds de jaren ’60 welig tierde in het Belgische voetbal, grotendeels van het toneel. Spelers ‘onder de tafel’ betalen, zoals vele clubleiders destijds deden, kon nu helemaal niet meer, de wetgeving werd verstrengd en men legde zware boetes of zelfs celstraffen op voor de boosdoeners. Zo werd de sterke man toendertijd bij Antwerp FC, Eddy Wauters, opgepakt en op verdenking van fiscale fraude, bedrog en het laten circuleren van zwart geld, achter slot en grendel gezet.214

Maar er was ook nog een andere reden waar de aanloop van het verval binnen de Belgische eerste klasse kan gesitueerd worden. In mei 1982 was Standard klaar om na elf jaar de grote twee, Club Brugge en Anderlecht, nog eens een hak te zetten door kampioen te spelen. Als Standard op het veld van de Limburgse ploeg Waterschei won, dan was de titel een feit. Twijfels rezen bij trainer Raymond Goethals en hij zette dan ook zijn kapitein, Erik Gerets, aan om met de andere spelers te overleggen of een ‘onderonsje’ met de spelers van Waterschei geen goed idee zou zijn. Dit ook omdat Goethals wou dat zijn spelers fit zouden verschijnen op de finale van de Beker der Bekerwinnaars, de woensdag daarop, in en tegen Barcelona. De nu reeds volledig schrik aangejaagde spelersgroep ging daarmee akkoord en uiteindelijk won Standard met 3-1. In 1984 stoot Bellemans toevallig op vreemde geldbedragen die overgemaakt waren vanwege Standard naar verscheidene spelers van Waterschei. Alle spelers werden bij hun respectievelijke ploegen meegenomen voor verhoor. Iedereen ging onder de zware verhoren door. Zo kregen alle spelers van Standard, buiten spijtoptant Arie Haan, een schorsing van één jaar of langer. Voor vele spelers werden hun carrières gefnuikt. Gerets moest vertrekken bij Milan, en eindigde zijn carrière uiteindelijk bij het Nederlandse PSV.215 Voor de volledigheid werd de Europese bekerfinale verloren tegen Barcelona met 2-1.

Binnen de Europese gezaghebbers begon midden de jaren ‘80 een soort van snibbigheid de kop op te steken als het ging over de nu reeds vast ingestelde nationaliteitsclausules. Immers, waarom zouden sportarbeiders op een andere manier moeten bekeken worden als het gros van de arbeiders. In 1985 riep de Europese Commissie op om ‘alle restricties af te schaffen ten opzichte van voetballers die een paspoort van een EEG-lid bezaten’.216 In 1989 stemde het Europese Parlement een resolutie betreffende het vrije verkeer van voetballers binnen de Europese Gemeenschap, waar ze pleiten voor het nakomen door de nationale bonden van de Europese wetten in verband met arbeidsmigranten. Er werd nu eens en vooral duidelijk gemaakt dat de voetbalwereld en al zijn facetten ondergeschikt zijn aan de Europese wetten en verdragen. Sportrecht was volgens hen helemaal geen geschreven wet die moest nagekomen worden.217 De UEFA beschouwde dit als een ondermijning van hun karakter. Het was uit den boze dat de Europese instanties zich gingen laten leiden door reguleringen waar zijzelf geen zeg in hadden. De UEFA en de nationale bonden die zich als één front verzameld hadden, eisten dan ook een gemeenschappelijke onderhandeling, of anders ging er helemaal

213 Belga Sport, aflevering: ‘Standard-Waterschei: gerechtigheid zal geschieden’, Tv- documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 31 mei 2009, geraadpleegd op 20-02-2014. 214 Gazet Van Antwerpen: ‘Afscheid in mineur voor Guy Bellemans’, 21/10/2007, geraadpleegd 19/05/2014. 215 Belga Sport, aflevering: ‘Standard-Waterschei: gerechtigheid zal geschieden’, Tv- documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 31 mei 2009, geraadpleegd op 20-02-2014. 216 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 215. 217 Ibidem, pg 220. 82 niks in huis komen van het naleven van de beslissing van het Europese parlement. In 1991 kwam er uiteindelijk, na een lang heen en weer palaveren en verschillende tot niets leidende conferenties, een halfslachtig akkoord uit de bus waar de UEFA en het Europees Parlement amper een stap verder kwamen, het zogenaamde 3+2 akkoord.218

6.3.1. Grijpt Europa de macht?: de 3+2 regeling.

Dit Europees 3+2 akkoord hield vooral het volgende in219: a) Geen restricties ten opzichte van EU spelers. b) Drie buitenlandse professionele voetballers die uitkomen voor een nationaal team en twee die niet uitkwamen voor een nationaal team, maar wel in de jeugdreeksen uitgekomen waren voor hun nationale elftal, mochten meedoen in competitiewedstrijden die aanleiding gaven tot klimmen en dalen. c) Alle landen aangesloten bij de UEFA, dus ook de niet EU-landen, moesten deze nieuwe regelgeving naleven.

Grafiek 10: Het aantal buitenlandse voetballers (niet uniek) aangesloten bij de KBVB per seizoen van het competitiejaar 1980-1981 tot het competitie jaar 1989-1990.

218 B. Garcia, ‘UEFA and the European Union: From Confrontation to Co-operation?’ in: Journal Of Contemporary Research, vol 3, nr. 3 (2007), pp. 203-223. 219 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 215. 83

Op zich had deze regel niet al te veel impact op het migratiebeleid in de Belgische eerste klasse. De voetbalbond bleef zijn regeling van drie voetballers behouden, maar daar kwamen nu twee spelers bij die niet voor een buitenlands nationaal elftal speelden. Buiten het feit dat hiermee eventueel vijf buitenlandse spelers per club konden spelen, bleef ook het statuut voetbalbelg behouden. Sommige clubs, vooral dan de topploegen, maakten hiervan gretig gebruik.

Door het uitbreidende vreemde spelersbestand migreerden nu ook vele buitenlandse voetballers die voordien niet als goed genoeg beschouwd werden. Doorgaans werd er, toen er maar drie buitenlanders per ploeg toegelaten waren, intensiever gezocht naar een speler die het niveau wel degelijk aankon. In de jaren ’80 begon er een opvallende transitie onder de grotere invloed van managers en agents in het transferproces.220 Door deze twee factoren kwamen er ook voetballers die beduidend minder talent hadden dan hun illustere voorgangers. Het niveau van de Belgische competitie, ook dat van de topploegen, verminderde dan ook zienderogen. In de jaren ’80 was het alleen Anderlecht, en in mindere mate Club Brugge die Europees echt potten kon breken. De enige uitzondering op deze regel is het onverwachte succes van KV Mechelen, die met een kapitaalkrachtige voorzitter genaamd John Cordier, furore maakte op het einde van de jaren ’80, met de Europese Beker der Bekerwinnaars in 1988 en een paar maanden later de UEFA Supercup.221

Het leek alsof alleen de clubs, de bonden en hun overkoepelende organisaties de enigste waren die betrekkelijk gelukkig uit het akkoord kwamen. Het Europese Parlement bleek nog steeds niet tevreden, en vond in feite deze regeling nog steeds in strijd met het Verdrag van Rome. Ook de spelersvakbond FIFPro was intern zeer verdeeld over de deal. De FIFPro zag dit als een mooie evolutie en beschouwde dit als een succes voor alle spelersvakbonden die de FIFPro overkoepelde, maar integendeel: de aparte spelersvakbonden lieten sterk hun ongenoegen uiten. Voor sommige landen betekende dit een serieuze aanpassing. Italië en Spanje waren immers strenger ingesteld dan bijvoorbeeld België of Nederland. Waar voor de Belgische eersteklassers de aanpassing minimaal was, door de liberale wetgeving die heerste vanuit de KBVB, was dit niet het geval in de Zuiderse landen. In Italië werd dan ook bijkomstige wetgeving uitgevaardigd, waardoor deze 3+2 regeling nagenoeg verviel.222 De hele operatie opgezet door de Europese instanties had dus zeker niet het beoogde effect.

Het 3+2 akkoord luidde de teloorgang in van de nationale invloed op de nationale voetbalbonden van Europa. Het was nu bijna helemaal onmogelijk geworden om als staat macht uit te oefenen in de nationale voetbalbond. Waar vroeger de KBVB onafhankelijk acteerde, maar wel degelijk een zachte dwang voelde om zijn normen aan te passen wanneer de regering dit ook deed, was dit nu niet meer het geval. Nu primeerde het voetbal, of de financiële zaken achter het voetbal, op het nationale belang. Het Europese kader werd nu het toneel waarop beslissingen genomen werden.

220 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, promotor J. Tolleneer, 2012, pg. 80. 221 Belga Sport, aflevering: ‘KV Mechelen: De aanval op Anderlecht’, Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 31 februari 2012, geraadpleegd op 20-02-2014. 222 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 220-221. 84

6.4. De Belgische eerste klasse werd terug een ‘steppingstone league’ VERGELIJKING AANTAL UNIEKE BUITENLANDERS JAREN '70/JAREN '80

Nederlander 30 Joegoslaaf 17 Deen 11 Duitser 9 Hongaar 7 Zweed 6 Ijslander 5 Australiër 4 Congolees 4 Nigeriaan 3 Pool 3 Fransman 2 Israëlier 2 Senegalees 2 Spanjaard 2 Tsjech 2 Luxemburger 2 2 Engelsman Aantal 1980-1990 2 Turk Aantal 1970-1980 Algerijn 1 Bulgaar 1 Fin 1 Zambiaan 1 Zwitser 1 Italiaan 1 Portugees 1 Tunesiër 1 Argentijn 1 Marokkaan 1 Griek 1 Paraguayaan Sloveen Liechtensteiner Roemeen Colombiaan Amerikaan

0 5 10 15 20 25 30

Grafiek 11: Het aantal (unieke) buitenlandse voetballers aangesloten bij de KBVB van het competitiejaar 1980-1981 tot het competitie jaar 1989-1990. Vergelijking met de jaren ’70.

85

De jaren ’80 werden gezien als een transitiefase tussen de jaren ’70 en jaren ’90. Qua regelgeving werd er gepoogd een Europees handelskader te creëren voor de transfermarkt, maar daar kwam pas op het einde van de jaren ’80 verandering in met de 3+2 regel. Met deze norm zien we op het einde van de jaren ’80 een uitbreiding van buitenlandse spelers in onze database. We gaan met een aantal van 124 unieke buitenlanders naar 127 buitenlanders. Dat is op het eerste zicht geen uitzonderlijke groei, maar na de invoering van de 3+2 regelgeving beginnen meer ploegen buitenlandse spelers te halen die reeds in de Belgische competitie speelden. In het seizoen 1989-1990 waren er, onder de selectie, 43 vreemde spelers ingeschreven op de Belgische bondslijsten. Door het langdurig gebruik van het statuut ‘voetbalbelg’ en de nieuwe Europese wetgeving ten opzichte van EEG voetballers, maakte de buitenlandse groep voetballers in de eerste klasse wel degelijk een uitbreiding mee.

We zien in bovenstaande grafiek een verderzetting van de Nederlandse suprematie onder de buitenlandse spelers. Maar liefst 30 Nederlandse spelers werden ingeschreven bij de ploegenselectie van de database in de Belgische competitie. Nederlanders bleven dus de meest gegeerde buitenlandse spelers op de Belgische transfermarkt. Vooral op het eind van de jaren ’80 maakten onze Noorderburen weer een plotselinge reveil mee. Door de enorme successen van het door geleide KV Mechelen, die de Belgische Beker won (1986-1987), de Beker der Bekerwinnars het daaropvolgende seizoen in de prijzenkast zette en ook nog één keer kampioen werd (1988-1989).223 Het KV Mechelen van Aad De Mos telde heel wat buitenlanders, en dan vooral Nederlanders. Zo werd in het kampioenenjaar gebruik gemaakt van een basisploeg waar vier Nederlanders deel van uitmaakten. Ook Anderlecht, traditioneel nogal snel op hun klasse getrapt als een kleinere club beter presteerde dan de Brusselaars, wilden niet achterblijven. Ook zij haalden meer Nederlanders naar het Astridpark. Meer zelfs: veel spelers die successen hadden meegemaakt bij KV Mechelen werden door financiële problemen getransfereerd naar Anderlecht, aangevuld met een paar beloftevolle Noorderburen die in de Eredivisie speelden. Anderlecht werd in het seizoen 1989-1990 geleid door… Jawel, Aad De Mos.

Figuur 12: Ploeg waarmee Anderlecht kampioen speelde in het seizoen 1989-1990.

223 Belga Sport, aflevering: ‘KV Mechelen: De aanval op Anderlecht’, Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 31 februari 2012. Geraadpleegd op 20-02-2014. 86

Ook het Joegoslavische spelersaandeel steeg met mate. Toch zien we dat er na het midden van de jaren ’80 een soort van verzadigingsfase aantreedt. Dit had meerdere oorzaken. Eerst en vooral kwamen er nu ook Poolse voetballers naar Europa.224 Door het succes van de vele Joegoslavische spelers en de puike resultaten op de Wereldkampioenschappen van 1974 en 1978 van het Poolse nationale elftal, werd de interesse geprikkeld van Belgische clubs, die begonnen te onderzoeken of er geen goedkopere alternatieven waren voor de nu duurdere Joegoslavische spelers. Want Kroatische en Servische ploegen begrepen dat hun spelers werden gegeerd, dus hun prijs ging automatisch de hoogte in. Binnen de database zien we maar drie Poolse voetballers, dit komt omdat topteams in België nog steeds de Joegoslavische toppers konden betalen, maar de kleinere Belgische ploegen niet. Poolse voetballers werden als een goed alternatief gezien. Zo kon Sporting Lokeren zich in de jaren ’80 versterken met twee namen die de ploeg uit het Waasland in hetzelfde decennium een subtopper maakten, namelijk Lato en Lubanski.225 Ook Tsjechoslowaken speelden zich bij dezelfde kleinere clubs in de gratie. Daarbovenop lieten de beide bonden, de Poolse en de Tsjechoslowaakse, hun transferbeperkingen, die opgelegd werden door een communistisch sentiment naar de respectievelijke staten toe, opgeheven.226 Joegoslavische ploegen begonnen uiteindelijk in te zien dat de prijzen van hun spelers drastisch moesten verlaagd worden om de concurrentie met de naburige landen te blijven aangaan. Men mag niet vergeten dat België voor 1989 één van de enige competities was waar meer dan twee of drie spelers mochten tewerkgesteld worden. De rest van de Europese competities waren dikwijls strenger ingesteld.

De economische impasse die inspeelde op de Joegoslavische staat en de ontsproten desinteresse ten opzichte van Joegoslavische spelers in de Europese toplanden, brachten vele Kroatische en Servische clubs tot pure wanhoop. Op deze manier gooiden de grootste leveranciers van Joegoslavische spelers het roer om en begonnen zij nu ook zelf buitenlandse spelers te kopen. Aangezien minder geld in de jeugdopleiding werd gestoken, en bijgevolg de doorgebroken jeugd minder professioneel opgeleid was, werd de desinteresse nog groter. De Joegoslavische bond besloot door al deze voorgaande factoren compleet tegengestelde beslissingen te nemen. Zo werden in ’82 nog verscheidene transferverzoeken geweigerd door interne strubbelingen na een zwakke prestatie op het Wereldkampioenschap in Spanje, maar in 1984 werd beslist om de clubs nu ook spelers te laten verkopen vanaf de leeftijd van 24 jaar.227 Doordat de waarde van de dinar helemaal in elkaar zakte, en de economische situatie van de Joegoslavische clubs alarmerend begon te worden, verkochten clubs nu praktisch al hun spelers die deze leeftijd bereikt hadden, die nu allang niet meer naar ploegen in Europese topcompetities gingen. De economische crisis was compleet: minder geld, minder goed opgeleide spelers en minder inkomsten. De Joegoslavische ploegen verloren aan belang en raakten in een vicieuze cirkel.

224 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 215. 225 Spelersprofiel kan men hier terugvinden: http://eu-football.info/_player.php?id=12476 geraadpleegd op 19/05/2014. 226 P. Lanfranchi & M. Taylor, op. cit. pg 215. 227 Ibidem, pg 215. 87

6.4.1. De spelersmakelaar als invloedrijke spilfiguur

Een spelersmakelaar, agent of zaakwaarnemer behartigen de, meestal financiële, belangen van profvoetballers of professionele voetbalinstanties als het gaat om transfers of het organiseren van matchen. Tijdens de jaren ’80 evolueerde dit beroep uit de functie als agent en bemiddelaar tussen twee voetbalfederaties. 228 Veel voetbalfederaties deden in minder technologische tijden beroep op allerlei managers die zich inzetten in het onderhandelen over de voorwaarden voor oefenmatchen en samenwerkingen tussen Europese of internationale bonden en clubs. Wanneer vanaf de jaren ’80, en dan vooral na het samenzitten van de Europese bonden en de latere beslissingen in samenwerking met de algemene Europese instanties, de buitenlandse transfers belangrijker werden en toenamen in aantal, veranderden vele managers hun focus van de bonden naar de spelers. Makelaars probeerden onaangetaste markten aan te boren. Spelers die anders nooit de kans krijgen, naar Europa brengen en hun talent verspreiden, luidde het originele devies van de spelersmakelaars.

Het is deels door de managers dat medio de jaren ’80 het Afrikaanse spelersbestand weer druk aangeboord werd. Het was dikwijls enorm moeilijk om een leger scouts of talentenzoekers te sturen naar moeilijk te bereiken continenten. Op deze manier zagen vele managers hun kans schoon, en boden ze dikwijls diensten aan van spelers wiens belangen ze behartigden aan Europese clubs. Het probleem hierbij was dan weer dat vele clubs de speler in kwestie nooit hadden zien spelen, of toch alleszins niet uitvoerig konden beoordelen. Dusdanig vroegen de clubs een periode waarin de spelers hen konden overtuigen, zo werd de testperiode of oefentijd ingelast, iets wat vandaag veelvuldig voorkomt in het huidige transferklimaat. Desondanks kwamen vele spelers nog steeds heel wat niveau te kort, en al zeker de voetballers komende uit het Afrikaanse continent. Zoals we reeds eerder gezien hebben, waren bij de eerste lichting Congolese voetballers in de Belgische competitie ook vele spelers die het niveau niet aankonden, en die daarna als het waren gedumpt werden bij een lager gerangschikte ploeg. Nu kwam er nog een extra aspect bij, namelijk het winstaandeel voor de manager. Vele spelers werden immers overgehaald met het oog op een mooie som voor de manager, tegen menigmaal schandalige dividenden. Zo waren wanpraktijken binnen de verdeling van een transfersom eerder regel dan uitzondering.229 Als de Afrikaanse voetballers hun beoogde winstmarge voor de manager in kwestie niet leken op te brengen, werden ze dikwijls in de steek gelaten door diezelfde manager, in het nieuwe en voor hen onbekende land waar ze terechtgekomen waren. In plaats van ingezet te worden bij een kleinere club, wat sommige clubs in de jaren ’50 en ’60 deden met spelers die niet voldeden, werden ettelijke spelers nu aan hun lot overgelaten, zonder club en dikwijls ook nog zonder geld.230

Natuurlijk moeten we hierbij opletten voor veralgemening en demonisering. Het was zeker niet zo dat elke speler op deze manier behandeld werd. Vele Afrikaanse spelers voldeden juist wél aan de norm en maakten uitgebreid furore in de Belgische competitie voordat ze een

228 Voetbalmagazine Jaarboek: 1987-1988, “De mafia van de managers”, 10/08/1987. Geraadpleegd op 21/03/2014 via: T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 229 H. Vandeweghe, “De witte raaf van vandaag is links en rap” in: Het Nieuwsblad, 18/09/2010, geraadpleegd op 19/05/2014 230 Voetbalmagazine Jaarboek: 1987-1988, “De mafia van de managers”, 10/08/1987, geraadpleegd op 21/03/2014 88 mooie transfer versierden naar een buitenlandse competitie. Onder meer de Zambiaan Charly Musonda, gehaald door Cercle Brugge maar bij Anderlecht tot volle capaciteiten gekomen en de Senegalees Tew Mamadou bij Club Brugge waren belangrijke sleutelfiguren in de nieuwe lichting Afrikaanse voetballers in de eerste klasse.231 Deze twee figuren tonen ook aan dat er nu niet alleen meer gezocht werd in de voormalige kolonie Congo. De zogenaamde ‘tweede lichting’ kwam van over heel Afrika.

In bovenstaande grafiek (11) zien we dat er bij de database-selectie een grote diversiteit opdoemt tussen de verschillende Afrikaanse voetballers. Congolezen (wat in principe op dat moment Zaïerezen waren, maar voor de eenvoudigheid houden we het hier op Congolese voetballers), Nigerianen, Senegalezen en een Zambiaan. De Belgische competitie werd nu ook bevolkt door spelers van buiten de vorige kolonie. Na de liberalisering in 1978 van Belgische importregulaties kwamen er al een paar Congolese voetballers terug naar de Belgische competitie, maar het was vooral in de jaren ’80 dat er, samen met de opkomst van het managerberoep, een sterke herleving kwam van het Congolese spelersbestand in de eerste klasse. Daarbij kwam er nog eens dat er veel Afrikaanse voetballers zéér jong gehaald werden, dikwijls vóór de leeftijd van 17 jaar. Er stond immers in de reglementen van de voetbalbond dat een vreemde voetballer die gehaald werd voor of tijdens de leeftijd van 17 jaar niet als buitenlander aanzien werd bij zijn aansluiting.232 Met verschillende handige werkwijzen konden deze spelers uit hun thuisland ontrukt worden, meestal werd dit gedaan met behulp van een manager.

Niet alleen een nieuwe lichting Afrikaanse voetballers daagden op in de Belgische eerste klasse, ook zagen we dat de Oost-Europese competities een liberalisering kenden tegen het eind van de jaren ’80.233 Oost-Europese spelers waren nu minder of niet gebonden aan restricties of verbodsbepalingen. Doordat de 3+2 regeling in werking was getreden op het eind van de jaren ’80, kon men nu ook gebruik maken van meerdere buitenlandse voetballers. Hier zagen vele spelersmakelaars ook een marktvoordeel in. Aangezien de markt cyclisch afgesloten bleef in Oost-Europa in de jaren ’60 en ’70, sloegen managers hun tenten op in het Oostblok om spelers te overtuigen, als dat al nodig was, om zich te begeven naar de Westerse ploegen met het grote geld. Hier werden vooral Tsjechoslowakije en Polen voor uitgekozen. Deze landen kenden amper een goed uitgebouwde transfermarkt in de decennia voor de jaren ’80 en waren voor vele spelersmakelaars een makkelijk te penetreren markt.

Spelersmakelaar was op zich geen illegaal beroep, maar nergens bestond een wetgeving die verantwoordde wat de job nu eigenlijk inhield. Op deze manier waanden vele managers zich in de figuurlijke far west waar alles toegelaten leek en niks de accumulatie van winst kon tegenhouden.

231 Spelersfiches terug te vinden op en http://www.footgoal.net/fichejoueur.php?id_joueur=5375,geraadpleegd 21/04/2014. 232 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1967. 233 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 129-135. 89

6.5. De dubbele nationaliteit: impact en doorbraak

Vanaf de jaren ’80 begonnen vele Joegoslaven zich in de Belgische competitie te naturaliseren tot Belg. Als men vijf jaar in België voetbalde, werd men gezien als voetbalbelg, maar kon men zich ook, volgens de Belgische wetgeving, de Belgische nationaliteit laten aanmeten. Dit had voor de Joegoslavische voetballers verschillende voordelen. Eerst en vooral werden veel van deze spelers rechtstreeks gehaald uit hun moederland. De Belgische competitie was, zoals eerder in dit onderzoek vermeld, een belangrijke bestemming voor deze jongens en werd gezien als een soort van opstapje naar een grotere competitie. Niettemin waren vele Joegoslaven juridisch gezien nog steeds buitenlander, bijgevolg bleven vele competities in Europa voor deze spelers gesloten of zeer moeilijk te bereiken.

De motivatie voor een voetballer om zich te naturaliseren moet men meestal zoeken op het sportieve gebied. Met het 3+2 akkoord eind de jaren ’80 werd er eindelijk een Europees akkoord op touw gezet voor de transfermarkt. Vele Joegoslavische spelers maakten, door hun nationaliteit, hier echter geen lid van uit. Bijgevolg leek het voor velen van hen, maar ook voor andere spelers met een nationaliteit die niet binnen het EEG kader viel, interessant om zich te laten naturaliseren. Dit was in België niet zo’n moeilijke procedure. Eind de jaren ’80 moest men vijf jaar in België wonen om een naturalisatieprocedure aan te vragen.234 De toestemming om Belg te worden werd behandeld door het Bestuur der Wetgeving, en meer bepaald door de Dienst Naturalisaties. Zij lieten een onderzoek starten door het parket én het parket-generaal, waarna het advies doorging naar de Kamer.235 In de meeste gevallen werd zo’n speler wel degelijk tot Belg genaturaliseerd. Men kan hoofdzakelijk de impact hiervan zien vanaf de jaren ’80. Het waren de Joegoslaven die pas écht eerst van naturalisering gebruik maakten. Op deze manier werd men sportief ook niet meer bekeken als buitenlander, en konden clubs hen opstellen of aansluiten als Belgen. Niettemin hadden deze naturalisaties niet hetzelfde effect als in onze buurlanden. Men mag niet vergeten dat in de Belgische competitie nog steeds zoiets bestond als het statuut ‘voetbalbelg’, en vreemde spelers na een termijn van vijf jaar uitkomende in de Belgische competitie sportief reeds gezien werden als een Belgische speler. Daarom namen vele vreemde voetballers in de jaren voordien niet de moeite om zich te naturaliseren. Dit maakte dat de naturalisatieprocedure in de eerste plaats gebruikt werd in functie van de buitenlandse speler, om zich nu een nationaliteit aan te meten waarmee hij makkelijker naar een grotere competitie kon getransfereerd worden.

Voor een naturalisatie in zuiver sportief opzicht kunnen we hier het illustere voorbeeld aanhalen van Josip Weber. De Kroaat Josip Weber werd in 1988 getransfereerd van het Kroatische Dinamo Vinkovci, een grijze muis uit het Kroatische platteland, naar Cercle Brugge. Na een moeilijke beginperiode werd hij uiteindelijk topschutter in 1992, 1993 en 1994. Weber liet zich in 1993 naturaliseren tot Belg, hij woonde immers reeds vijf jaar in België. De reden waarom hij zich liet naturaliseren was door de aansporing van toenmalig bondscoach . Doordat de Rode Duivels wel een échte goalgetter konden gebruiken op het WK 1994, werd er allerijlst besloten om Weber te naturaliseren. Weber had immers nog nooit voor het Joegoslavische of toenmalige Kroatisch nationaal elftal

234 Wetgevingsstuk nr 3. 1988/8 terug te vinden op: http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=3&NR=19 88&VOLGNR=8&LANG=nl. Geraadpleegd 05/05/2014. 235 R. Depoortere, De dossiers van de Vreemdelingenpolitie en van de dienst Naturalisaties van FOD Justitie: een goudmijn voor genealogen, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2006, pg. 3. 90 gespeeld.236 Wel gebeurde dit volgens de vaste principes. Laat het duidelijk zijn dat er voor voetballers geen specifieke uitzonderingen werden gemaakt. Al moet er gezegd worden dat een voetballer in de meeste gevallen wel die naturalisatie gedaan kreeg zonder al te veel problemen.

Josip Weber werd meteen opgeroepen en kon zijn eerste selectie meteen verzilveren met zijn eerste cap, een wedstrijd tegen Zambia die winnend afgesloten werd met 9-0. Meer zelfs, hij scoorde maar liefst vijf keer. Hij werd dan ook geselecteerd voor de nationale ploeg die naar het wereldkampioenschap ging in de Verenigde Staten. Daar kreeg hij uiteindelijk een uitslaande ruzie met . Weber zal voor eeuwig ook herinnerd worden als het slachtoffer van de doodstrap waar vreemd genoeg niet voor gefloten werd in de 1/8 finale van datzelfde WK tegen Duitsland. Na dit tornooi kwam hij, vanwege de bovenstaande perikelen in de spelersgroep, niet veel meer uit voor de Rode Duivels. Hij verzamelde alles bij elkaar genomen 8 caps, waarin hij 6 keer scoorde.237 Na Weber zagen we nog een aantal spelers zich de dubbele nationaliteit aanmeten en voor de Rode Duivels uitkomen. De bekendste was hoogstwaarschijnlijk Branko Strupar, de Kroatische spits van Genk die zijn gloriemoment vooral kende in de op 5-5 geëindigde match in de Kuip tegen het Nederlandse nationale elftal.238

Als we onze blik gaan uitbreiden naar andere Europese competities, lijkt het alsof de Belgische eerste klasse maar een late inhaalbeweging maakte. Een dergelijk statuut als ‘voetbalbelg’ was in het buitenland quasi onmogelijk, in de Nederlandse, Spaanse en Franse eerste klasse kwamen er dan ook onvermijdelijk vroeger naturalisaties voor. Zo speelde Alfredo Di Stéfano, waarschijnlijk één van de beste voetballers ooit en de belangrijkste man achter het succes van Real Madrid in de jaren ’50, voor maar liefst drie nationale selecties. Let wel op: dit gebeurde voordat de FIFA de officiële regels instelde betreffende kiezen voor één nationale ploeg, maar toch geeft dit een goed voorbeeld hoe naturalisaties altijd meegespeeld hebben in het Europese voetbal. Hij speelde zes interlands voor zijn moederland Argentinië, waarna hij spelende bij de Colombiaanse club Millionarios, voor de Colombiaanse selectie ook vier caps kon meegrijpen. Hij ging uiteindelijk spelen voor de Koninklijke, na een deal waarbij ook toenmalig Spaans dictator Franco bij betrokken was. Het was onder druk van diezelfde Franco dat Di Stéfano de Spaanse nationaliteit aannam.239 Niettemin deed Di Stéfano dit uit dezelfde overtuiging waarmee Josip Weber een kleine veertig jaar later zijn beslissing nam, namelijk uit sportief opzicht. Al zagen we wel een evolutie binnen deze sportieve motivatie. Aangezien voor het eind van de jaren ’80 praktisch geen Europese norm bestond binnen de verschillende clausules die de Europese transfermarkt zo goed als regisseerden, zagen vele buitenlandse spelers ook geen reden om zich te naturaliseren, tenzij ze voor de nationale ploeg kozen van hun land waar ze zich vestigden. Er is ook nog altijd de economische context van het land waar de competitie zich bevindt, maar

236 Belga Sport, aflevering: ‘Josip Weber: Belg in buitenspel’, Tv-documentaire door Woestijnvis, uitgezonden op 17 maart 2008. Geraadpleegd op 20-02-2014. 237 Ibidem, Belga Sport. 238 Spelersprofiel terug te vinden op: http://news.bbc.co.uk/sport3/worldcup2002/hi/team_pages/belgium/squad/newsid_1991000/1 991160.stm, geraadpleegd op 05/05/2014. 239 J. Nauright, Sports around the world: history, culture, and practice, California, ABC- CLIO, 2012, pg. 94 en spelersprofiel terug te vinden op: http://www.football-history.net/who- is-who/s/alfredo-di-stefano.htm, geraadpleegd op 05/05/2014. 91 in België werd dit veelal teniet gedaan door het genereuze belastingsklimaat voor topsporters en het statuut ‘voetbalbelg’.

6.6. Jaren ’70 en ’80: de transitieperiode voor het kantelmoment

Tussen 1980 en 1993 gebeurde op het vlak van beleidsmaatregelen tegen vreemde spelers in België betrekkelijk weinig, maar des te meer op het migratiegebied. Op deze manier breidde het spelersbestand ook niet dramatisch uit, het diversifieerde eerder. Hoewel er telkens meer exotische spelers in de Belgische eerste klasse kwamen spelen, was het niet nodig om meer aanpassingen aan de bestaande normen te doen. Het was immers, vergeleken met de beginperiode van de opening der transfermarkten tijdens de jaren ’50, al veel makkelijker geworden om een vreemde speler aan te sluiten op de bondslijsten. Hoewel de nationaliteitsclausule van drie spelers gehandhaafd bleef, kwam er ook geen druk vanuit de clubs om dit aantal open te breken. Dit kwam vooral doordat in Europa, zoals hierboven gezien, ongeveer in elke competitie dergelijke nationaliteitsclaules van kracht waren. Clubs legden er zich bij neer dat niks veranderde, maar ook dat er op dat moment ook gewoon niks moest veranderd worden. Vele clubs in België waren immers al gedreven om bepaalde achterpoortjes te gebruiken.

De jaren ’70 en ’80 waren niet bepaald de makkelijkste jaren, zeker niet op het nationaal gebied. De voetbalwereld volgde in de jaren ’70 deels het nationaal beleid, maar scheidde zich vanaf de jaren ’80 zich daar opvallend vanaf. Het voetbal begon in de jaren ’80 ook een duidelijkere Europese inslag te krijgen, in navolging van een evolutie op natiegebied die al een paar decennia aan de gang was. De voetbalsport maakte een poging om bij te benen. Op deze manier werden de jaren ’80 een periode van transitie. Nationale bonden begonnen, zij het wel zeer voorzichtig, meer samen te werken met andere bonden, en de UEFA kreeg een belangrijkere rol in het voetbaldebat. De Europese instanties zagen zich, na het Verdrag Van Rome, genoodzaakt maatregelen te nemen tegen de strikte nationaliteitsclausules die in elke competitie van Europa verschillend waren, plus ook in strijd waren met hetgeen wat opgenomen werd in datzelfde verdrag. Op deze manier waren de jaren ’80 de jaren waar er terug opening werd gezocht in overzeese transfermarkten. Het Afrikaanse continent kreeg een belangrijke rol toegedeeld, aangezien de bovenstaande inmenging van de Europese instanties ervoor zorgden dat de Europese clubs nu terug naar minder gereguleerde continenten gingen zoeken naar spelers. Het gaf de aanleiding tot een nieuwe lichting van Afrikaanse voetballers, die, zoals we kunnen waarnemen in de Belgische eerste klasse, niet meer vanuit de vroegere wingewesten, maar nu vanuit heel het continent. Dit werd nog versterkt door de evolutie van het makelaarsberoep. Zij hielpen ook bij de hernieuwde opening van de transfermarkten in de Oost-Europese competities. De jaren ’70 en ’80 kan men omschrijven als de decennia waar het nationale binnen de voetbalmigraties deels wegviel, en er een passende Europese context in de plaats kwam. Het was in de jaren ’80 dat de voetbalwereld het belang van het nationaal gebied zag verminderen. Vanaf 1989 stond het voetbal helemaal los van nationale gebeurtenissen. Vandaar zal hier ook geen aandacht meer besteed worden aan specifieke Belgische fenomenen, zoals wel het geval was in de jaren ’50, ’60 en ’70. In de jaren ’90 krijgen we een geheel ander beeld.

92

HOOFDSTUK 7: HET BOSMAN-ARREST EN DE WOELIGE PERIODE 1995-2001

Jean-Marc Bosman, een Luikenaar opgeleid bij het plaatselijke Standard en daarna voetballer bij Club Luik, startte een ware transferrevolutie. Als redelijk bescheiden voetballer bouwde hij een aardige carrière uit, met een aantal caps voor de nationale jeugdploegen.240 Een redelijk anonieme speler in eerste klasse, zoals er zoveel zijn, dus. Maar in 1990 wou hij, doordat hij het afgelopen seizoen amper speelkansen had gekregen bij Club Luik, een transfer forceren naar het Franse USL Dunkerque. Club Luik zette de onderhandelingen op, en vroeg de beoogde transferprijs. Deze som was véél te hoog volgens Dunkerque, die hiermee niet mee akkoord. De KBVB weigerde dus bijgevolg zijn overgang. Dit betekende dat Bosman verplicht diende te blijven bij Club Luik, een ploeg waar hij, volgens hemzelf, geen enkele kans meer had om in de ploeg te geraken. Virtueel werkloos klaagde hij eerst zijn werkgever aan, en uiteindelijk ook de KBVB én de UEFA. De rechter verwees de zaak door naar het Europees Hof Van Justitie. Het Hof deed uiteindelijk vijf jaar later, op 15 december 1995, een uitspraak die Bosman in het gelijk stelde.241 Uiteindelijk had deze zaak voor Bosman niet veel effect meer. Het enigste wat hij tussentijds had gedaan, was een contract tekenen bij de kleine, Franse tweedeklasser St Quentin. Hij speelde later nog eens kort voor Olympique Charleroi, maar dat was geen onverdeeld succes. Hij verdween in de anonimiteit en werd in 2012 zelfs veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een vuistslag in het gezicht van zijn toenmalige vriendin, terwijl hij in dronken toestand verkeerde.242

7.1 Voor het Bosman-Arrest

Grafiek 13: Het aantal buitenlandse voetballers (niet uniek) aangesloten bij de KBVB per seizoen van het competitiejaar 1990-1991 tot het competitie jaar 1995-1996.

240 M. Burton, “Who Is Jean-Marc Bosman?” in: The Independent. 21/09/1995, geraadpleegd op 06/05/2014 241 Case C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association ASBL v Jean- Marc Bosman, Royal Club Liégeois SA v Jean-Marc Bosman and others and Union des Associations Européennes de Football (UEFA) v Jean-Marc Bosman, 15/12/1995. 242 Belga,“Ex voetballer Jean-Marc Bosman veroordeeld tot 1 jaar cel”, 19/04/13, geraadpleegd op 06/05/2014 93

AANTAL UNIEKE BUITENLANDERS JAREN 1990-1996

Nederlander 14

Joegoslaaf 7

Braziliaan 7

Nigeriaan 5

Australiër 5

Hongaar 5

Kroaat 4

Ghanees 4

Rus 3

Congolees/Zaïerees 3

Pool 2

Turk 2

Marokkaan 2

Roemeen 2

Israëlier 2

Luxemburger 2

Duitser 2

Chileen 1

Zuid-Afrikaan 1

Mauritiaan 1

Venezolaan 1

Amerikaan 1

Deen 1

Macedoniër 1

Zweed 1

Fin 1

Zambiaan 1

0 2 4 6 8 10 12 14 16

Grafiek 14: Het aantal (unieke) buitenlandse voetballers aangesloten bij de KBVB per seizoen van het competitiejaar 1990-1991 tot het competitie jaar 1995-1996

94

Zoals reeds gezien was de transfermarkt die zich vormde rond het begin van de twintigste eeuw een ongeschreven kader gebouwd om het uitbreidende aantal transfers tussen clubs onderling te reguleren. Daarbij was meestal nog geen sprake van internationale transfers. Doordat deze in de jaren ’40-’50 pas écht goed op gang kwamen, was dit systeem natuurlijk al verouderd. Toch veranderde er decennialang bijna niks aan het systeem, en bleven vele regels gewoonweg bij het oude. Dit kader werd door de clubs onderling geregeld, met als overkoepelende regeling de FIFA beleidsbepalingen.

Het was verboden voor een speler om zich vrij van de ene naar de andere club te begeven. Er diende in de eerste plaats altijd een akkoord te zijn tussen de twee ploegen onderling. Dit akkoord bevatte in de meeste gevallen een geldelijke transfersom. Vandaag kunnen we dit ons bijna niet meer inbeelden, maar zelfs als een speler einde contract was bij zijn ploeg, mocht hij nog steeds niet tekenen bij een andere club. Ook kon men nooit een speler aansluiten bij een andere bond, als men geen certificaat had van de oorspronkelijke bond waar de speler aangesloten was. Zo’n certificaat kon de voormalige bond alleen maar uitreiken als de ploeg, die de speler transfereerde, met de overgang akkoord gegaan was en ze alle formaliteiten in orde bracht.243

Het probleem met dit systeem is het vele overtreden van de regels, en dat vooral tijdens de jaren ’50 en ’60. We hebben reeds het voorbeeld gezien van de talloze Hongaarse vluchtelingen die in de Belgische eerste klasse hun heil zochten, en die aanvaard werden zonder enige toelating van de Hongaarse Voetbalbond. Ook menigvuldig Congolees werd in de jaren ’50 gehaald zonder toelating van de Kivuse voetbalbond, en er werd aan de rechthebbende Congolese club ook geen vergoeding betaald, onder het mom van een ‘tweede aansluiting’. Een Congolees werd immers sportief gezien als een halve Belg. Maar ook in de Zuid-Amerikaanse voetbalperiferie waren er inbreuken te ontdekken. Zo waren er honderden Europese spelers die tijdens de jaren ’40 en ’50 naar de Colombiaanse competitie trokken, dit omwille van het vele geld dat toen heerste in Colombia, maar vooral door het onttrekken van enige belastingen op het loon van de buitenlandse voetballers.244 Deze voetballers kregen geen enkele toelating van hun nationale bond óf van de FIFA maar de Colombiaanse bond hield hen ook niet tegen. Zij konden vrij voetballen, en zelfs vrij vertrekken als hun contract afgelopen was. Een voorbode voor wat nog komen ging.

De belangrijkste consequenties van deze geconstrueerde transfermarkt waren, zoals eerder vermeld, de nationaliteitsclausules die een enorme grip op de migratie van voetballers naar de Europese competities hadden. Zelfs nadat door de Europese landen in kwestie het Verdrag van Rome ondertekend werd, heersten er nog genoeg beperkingen ten opzichte van Europese voetballers. Dit kwam in de eerste plaats omdat sport zich altijd gedistantieerd heeft t.o.v. de gemeenschapswet. De verscheidene sportfederaties gingen er vanuit dat het beleid binnen hun sport een deel was van hun verantwoordelijkheid, en dat de beleidsvoerders van de respectievelijke naties waar de bonden gevestigd waren, niks te zeggen had in hun beleid. Nochtans was dit wezenlijk niet het geval. Ook sport was gebonden aan het gemeenschapsrecht, en moest dus het Verdrag van Rome, en meer bepaald het vrije verkeer

243 A. Vermeersch, Europese spelregels voor sport: overzicht van Europees sportbeleid in wording en de toepassing van het Europees recht op sport, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, pp. 373-378. 244 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pp. 88-94. 95 van Europese arbeidskrachten binnen de Europese Unie respecteren.245 Niet alleen spelers die een land binnenkwamen, kregen te maken met migrationele beperkingen, sommige nationale bonden legden ook modaliteiten op voor spelers die trachten te migreren. Zo werden in de jaren ’70 en ’80 door onder meer de Sovjet-Unie restricties opgelegd voor spelers die naar het buitenland wilden migreren. Een speler met een Sovjet paspoort moest meestal binnen een afgesproken termijn terugkeren naar zijn oorspronkelijke competitie.246 Ook werd er dikwijls, zoals in het voormalig hoofdstuk gezien, een leeftijdsclausule in het leven geroepen. Zo mochten in Polen de in het binnenland opgeleide voetballers pas vertrekken als ze de leeftijd van dertig bereikt hadden.247 Zo hadden alle Oost-Europese landen een soort van cyclische stadia waar ze hun competities sloten en openden voor migraties naar het binnen- en buitenland. Dit diende om het niveau binnen hun competitie te vrijwaren en elke speler met de binnenlandse nationaliteit een kans te geven zich in de gratie te spelen voor de nationale ploeg. Het is dus geen toeval dat vele Oost-Europese landen dit deden één of enkele jaren voor de aanvang van een Wereld- of Europees kampioenschap.248

De spelersdatabase is hier onderverdeeld in twee deelgrafieken voor de jaren ’90. Hierboven ziet men de grafiek van de nationaliteiten van unieke spelers vóór het Bosman-arrest. Op het eerste zicht zien we een voortzetting van de laten jaren ’80. Met nog steeds een duidelijke voorkeur voor Nederlanders, en door de 3+2 regeling uitgevaardigd door de UEFA ook een pak meer vreemde voetballers. Ook de invloed wegens de heropening als gevolg van een paar spelersmarkten zijn duidelijk voelbaar. Zo valt het grote aantal Braziliaanse voetballers op. Dit kwam gedeeltelijk door de herontdekking van het Zuid-Amerikaanse continent, door de zoektocht naar goedkoper spelersmateriaal en de hulp van het nu tot volle vrucht gekomen beroep spelersmakelaar. 249 Door economische crises eind de jaren ’80 in vele Zuid- Amerikaanse landen zagen vele voetballers een verhuis naar een rijke club als een oplossing voor de penibele thuissituatie. Vele voetballers vertrokken dus al zeer jong uit hun thuisland om zich aan te sluiten bij een Europese club. Hierbij kwam het vaak voor dat vele voetballers die vroeger nooit de oversteek zouden gemaakt hebben, zij het door twijfelachtige kwaliteiten of gewoon doordat ze in Brazilië hetzelfde financieel konden verdienen, nu wél heil zagen in een verhuis naar een Europese competitie. Dit maakte dat op het eind van de jaren ’80, door een samenwerking van de vele spelersmakelaars, de 3+2 regeling en de veelal geprofessionaliseerde scoutwerking van de Europese clubs, een enorme equipe van Brazilianen in de Europese competities kwam spelen. Dit was nu ook over heel Europa verspreid, en niet alleen meer in de Zuid-Europese competities zoals Portugal, Italië of Spanje. In dezelfde context zien we ook andere nationaliteiten in de Belgische competitie opduiken.

Ook zien we dat het aantal Joegoslavische voetballers een kleine boost krijgt in het begin van de jaren ’90, na de verzadiging in de late jaren ’80. Het Joegoslavische voetbal zat in een economische impasse, en de clubs verkochten en masse spelers. Daar kwam nog eens bij dat

245 A. Vermeersch, Europese spelregels voor sport: overzicht van Europees sportbeleid in wording en de toepassing van het Europees recht op sport. Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, pp. 380-384. 246 P. Lanfranchi & M. Taylor. Moving with the Ball: the migration of professional footballers. Oxford/New York, 2001, Berg, pg. 219 247 Ibidem, pg 219. 248 Ibidem, pp. 219-220. 249 T. Mason, Passion of the people?: Football in South America, Londen, Verso, 1995, pp. 119-129. 96 in 1991 de Joegoslavische burgeroorlog losbarstte. Deze context vermoeilijkte de zaken alleen maar, aangezien het nu niet alleen de clubs waren die zich genoodzaakt zagen om spelers te verkopen, maar ook die spelers zelf die op zoek waren naar betere contracten en financiële zekerheid. In 1990 verbrak de Joegoslavische voetbalbond alle regulaties die de jaren voordien de transfermarkt beheersten, ze schaften onder meer de leeftijdsclausules af.250 Op deze manier werden ook de Joegoslavische ploegen een doel voor de far west tactieken die reeds toegepast werden op de Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse markten. Daarbovenop verklaarden er zich regio’s van Joegoslavië onafhankelijk. Zoals we kunnen zien in onze grafiek speelden er ondertussen in het seizoen 1991-1992 Kroaten en één Macedoniër in de selectie van Belgische eerste klasse clubs. Kroaten werden graag gezien bij de Belgische clubs, vooral bij Club Brugge, waar Mario Stanic en Robert Spehar in 1995-1996 Club bijna eigenhandig kampioen maakten door samen een aantal van maar liefst 38 doelpunten in de gehele competitie.251 In België zagen we nu ook dat kleinere ploegen nu wel Joegoslavische voetballers konden betalen. Door de burgeroorlog werden immers vele contracten verbroken, omdat de competitie(s) daar stil lagen. De Joegoslavische bond kreeg maar liefst 3500 transferaanzoeken tussen 1993 en 1996.252 Hierin zien we de relatie tussen de economische toestand in een land en de migratie van voetballers duidelijk aangestipt. Vroeger werd een transfer naar het buitenland voor vele Joegoslavische voetballers gezien als een geschenk van hun club. Een soort van beloning voor bewezen diensten, want de spelers waren immers al goed in de twintig.253 De oorlog zette het hele transferwezen op zijn kop, langs de ene kant intensifieerde de migratie naar de competities waar hun Joegoslavische voorlopers zich gingen vestigen, maar langs de andere kant gebeurde dit op heel andere termen en op verschillende motivaties.

Het Afrikaanse gezelschap van vreemde voetballers breidde ook stelselmatig uit. Zoals eerder aangegeven, boorden ook de Belgische clubs de Afrikaanse markt opnieuw aan. Deze markt werd nog meer gediversifieerd begin de jaren ’90. Zo zien we naast het genormaliseerde aantal Congolese voetballers Nigerianen, Senegalezen, Marokkanen en Zambianen opduiken. Zaïre en Congo worden als één categorie beschouwd, aangezien er geen enkele speler uit Congo-Brazzaville afkomstig was. Om deze diversificatie nog meer duidelijk te maken, worden de verscheidene nationaliteiten die voorkwamen bij unieke, Afrikaanse spelers tussen 1985 en 1995 vermeld. We zien dat de Congolese voetballers terug een grote aanwezigheid krijgen in de eerste klasse, en hun aantal van 48 spelers ligt ver voor op de 25 Nigerianen die bij de Belgische eersteklassers spelen. Niettemin, als we naar de database gaan kijken, krijgen we een beeld waarin de drie topploegen meer Nigerianen halen dan Congolezen. Men moet dit plaatsen in de tijdscontext, want de Nigerianen waren sterk gegeerd bij Europese ploegen, door hun sterke fysiek, maar ook door de intense opleiding die ze te verduren kregen in hun thuisland.254 Vele Belgische ploegen kochten deze spelers zeer jong, om ze later door te kunnen verkopen aan rijkere, buitenlandse ploegen. Want in principe is dit gewoon een continuering van hetgene wat de Belgische ploegen al vanaf de jaren ’60 deden. Toen verkochten ze Deense en Congolese voetballers door, in de jaren ’70 en ’80 Joegoslaven,

250 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2010, pp. 133-139. 251 Spelersprofiel te vinden op: http://www.blue-army.com/foto/albums/sfeerbeelden-uit-tifo- krc-genk-club-brugge-danny-wille, geraadpleegd op 08/05/2014. 252 P. Lanfranchi & M. Taylor, op. cit. pg. 139. 253 Zie het hoofdstuk over de nationaliteitsclausules. 254 Gedetailleerde matchuitslagen van WK ’94 waar Nigeria het mooie weer maakte: http://www.rsssf.com/tables/94qual.html, geraadpleegd op 08/05/2014. 97

Polen en Tsjechen en in de jaren ’90 verbreden ze hun horizonten nog eens door nu te gaan scouten over heel het Afrikaanse continent.

Nationaliteit Aantal Zaïrees/Congolees 48 Nigeriaan 25 Marokkaan 8 Ghanees 7 Sierra Leone 5 Senegalees 4 Tunesiër 4 Kameroener 3 Guinees 3 Zuid-Afrikaan 3 Algerijn 2 Ivoriaan 2 Rwandees 1 Congolees-Brazzaville 1 Gabonees 1 Keniaan 1 Liberiaan 1 Malawiaan 1 Togolees 1 Zimbabwaan 1

Bron: P. Lanfranchi & M. Taylor. Moving with the Ball: the migration of professional footballers. Oxford/New York, Berg, 2010, pp. 183.

Aantal Afrikaanse 2 1 nationaliteiten 2 1 1 1 1 1 1 1 Zaïrees/Congolees 3 3 Nigeriaan 3 Marokkaan 4 48 Ghanees 4 5 Sierra Leone

7 Senegalees

8 Tunesiën 25 Kameroener Guinees

Grafiek 15 : Het aantal Afrikaanse nationaliteiten aangesloten bij de KBVB van het competitiejaar 1985-1986 tot 1995-1996

98

Wel moet er een kanttekening gemaakt worden bij de heropleving van de Afrikaanse voetballer in België. Velen van bovenstaande spelers verdwenen, net als hun voorouders, snel van het toneel bij hun respectievelijke Belgische ploeg. Dit kwam veelal door de moeilijke aanpassingsperiode dat de Afrikanen hadden aan het Belgische leven.255

7.2. Wat bevat nu juist het Bosman Arrest?

De twee belangrijkste rechtsvragen gesteld door het arrest werden op deze manier beantwoord:

- Zijn transfersommen na het aflopen van een rechtsgeldig getekend contract in strijd met het EEG-verdrag, en meer bepaald artikel 48 ? Het antwoord hierop was ja.

- Nationaliteitsclausules zijn niet rechtsgeldig en wel degelijk in strijd met het EEG-verdrag, en meer bepaald artikel 48 ? Hierop was het antwoord ook ja.

Deze uitspraken hadden enorme gevolgen voor de migratie van professionele voetballers. Ten eerste kon men voor een speler die einde contract was, géén geldelijke transfersom meer vragen. Volgens het Hof was dit in tegenstelling met het vrij verkeer van werknemers doorheen Europa. Voor het arrest moest men voor een speler, die in principe geen team meer had na het aflopen van zijn contract, nog steeds een som betalen aan de ‘rechthebbende’ club.256 Dit verdween dus helemaal. De voorgaande clausules zoals opleidingvergoedingen of leeftijdssommen waren voorgoed verleden tijd. Op deze manier kregen de spelers veel meer macht dan de clubs.

Hiermee kwam ook een einde aan het standpunt dat de bonden maar liefst veertig jaar konden vasthouden, namelijk dat de sportreglementen verheven stonden boven het algemeen recht. Al vanaf het eerste onderzoek, voor de doorverwijzing van het Belgische gerecht naar het Europese, besliste de Rechtbank van Eerste Aanleg in Luik al dat privé-instellingen zich niet mogen onttrekken aan een door de wet ingestelde controle, wanneer er fundamentele rechten in gevaar komen. Er werd door datzelfde recht ook beslist dat sportverenigingen zich niet op één of andere vorm van autonomie kunnen beroepen, als er eventueel een conflict optreedt tussen regels die zij uitvaardigen en de wetten van de juridische Staat.257 Dit maakte dat al hetgene wat in de veertig jaar voordien kwam, helemaal verworpen kon worden.

255 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pg. 80 256 A. Vermeersch, Europese spelregels voor sport: overzicht van Europees sportbeleid in wording en de toepassing van het Europees recht op sport, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, pp. 380-383. 257 J. Kerremans & B. Ameye, Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Mechelen, Kluwer, 2009, pp. 12-16. 99

Uiteindelijk werden dus ook de nationaliteitsclausules, die zo intens de migratie van voetballers beheersten de afgelopen 30 jaar, afgeschaft binnen het Europees grondgebied.258 Het statuut ‘voetbalbelg’ werd met andere woorden overbodig, het verviel dan ook. Anders geformuleerd, alle clubs waren vrij om zoveel buitenlanders te halen als ze beliefden. Het Hof besloot dat de restricties die over heel Europa aan de orde waren, in strijd waren met artikel 48 opgesteld in het Verdrag Van Rome, wat het vrij verkeer van werknemers binnen de EEG veilig stelde.259 Het Hof poneerde ook dat buitenlandse spelers die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning in strijd zijn met datzelfde Verdrag. Het belangrijkste segment van heel deze episode was dat Gemeenschapsrecht nu ook invloed had op sport in het algemeen. Al hetgene wat voordien kwam, was nu gereduceerd tot een futiel gegeven. Voetbal, maar ook sport in het algemeen, maakte vanaf 1995 gewoon deel uit van de arbeidswet en alles wat daarbij kwam kijken.260

Toch kreeg ook het Bosman-arrest heel wat kritiek te verwerken uit de liberale hoek van de voetbalwereld. De organen met beslissingsinvloed hadden immers nog veel vragen onbeantwoord gelaten. Zo zijn er nog steeds verschillende punten niet aangepakt die in tegenstelling zijn met (supra)nationale normen. Er blijft een gebrek aan tuchtrecht dat de voetballer een aantal zeer belangrijke grondrechten moet waarborgen, een voorbeeld daarvan is het recht op een openbare uitspraak. Ook is er nog steeds een gebrek aan een substantiële vrijheid betreffende vrijheid van vereniging, die de huidige transferregels met zichzelf meebrengen. Maar vooral: het gebrek aan vrij verkeer van werknemers, wat nog steeds niet helemaal op punt gesteld was.261

7.3. Na het Bosman-arrest

Nadat het Bosman-arrest inging, konden de professionele voetballers nu de clubs zelf onder druk zetten, want het contract kon in principe op elk moment verbroken worden. Vandaar dat transfersommen in belang minderden, spelers werden nu het middelpunt van de transferonderhandeling. De spelers moesten overtuigd worden, dus werd er niet meer of minder op salarissen gekeken. Zo zijn we de afgelopen twintig jaar naar hallucinante bedragen gegaan voor de voetballers bij de top van Europa. Een speler als Ronaldo bij Real Madrid krijgt maar liefst 17 miljoen euro per jaar.262 Ook in de Belgische competitie zag men de lonen de hoogte inschieten. Contracten werden ook langer qua termijn, juist doordat het zo simpel werd om een contract te verbreken, dachten de clubs er goed aan te doen hun spelers langer aan zich te binden.263 Waar het vroeger normaal was om een speler onder contract te

258 A. Vermeersch, Europese spelregels voor sport: overzicht van Europees sportbeleid in wording en de toepassing van het Europees recht op sport, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu 2009, pp. 380-383. 259 J. Kerremans & B. Ameye, Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar, Mechelen, Kluwer, 2009, pg. 15. 260 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2010, pg 214. 261 J. Kerremans & B. Maye, op. cit. pg. 16. 262 Nr 10. “10 hoogste jaarlonen: Ronaldo zoeft Messi voorbij”, 06/08/2013, geraadpleegd op 08/05/2014. 263 Het Nieuwsblad,“Wat is het Bosman-arrest”, 10 maart 2012, geraadpleegd op 08/05/2014. 100 leggen voor één of twee jaar, is dit in de periode 1995-2003 verlengd naar drie of zelfs vier jaar. Vandaag ziet men zelfs de duur van het contract oplopen tot vijf of zes jaar264.

Een ander punt, wat ook zijn invloed ging uitspelen in transferonderhandelingen, zijn de nu grotere transfersommen die konden gevraagd worden door de clubs. Doordat vele ploegen hun spelers nu gratis konden zien vertrekken, geen opleidingssommen kregen of andere betalingen uit clausules konden puren, moesten ze ergens anders hun dividenden ophalen. Het was sinds 1995 dat er buitensporige bedragen werden aangeboden om spelers los te weken bij hun clubs. Europees gezien ging dit van 73 miljoen euro voor van Juventus naar Real Madrid in 2001 naar zelfs 94 miljoen voor Ronaldo van Manchester United naar datzelfde Real acht jaar later265. In de Belgische competitie was dit ook te merken. Zo zien we Emile Mpenza in 2000 verhuizen van Standard naar het Duitse Schalke 04 voor 8,5 miljoen euro, terwijl we een goede tien jaar later Thibaut Courtois voor negen miljoen zien gaan naar Chelsea, of van Anderlecht naar datzelfde Chelsea voor een bedrag van maar liefst twaalf miljoen euro266. Maar ook de Belgische clubs waren niet bevreesd om serieuze bedragen neer te leggen in de afgelopen twintig jaar. Bij Club Brugge was de Joegoslaaf Milan Lesnjak in 1998 de duurste inkomende transfer ooit, hij werd gehaald voor twee miljoen euro, twee jaar later kwam ene Andres Mendoza uit de Chileense competitie, ook gehaald voor datzelfde bedrag. Maar reeds in 2004 zien we dat er al vier miljoen euro werd geboden voor Koen Daerden, op dat moment van Racing Genk, dit werd op dat moment ook de duurste transfer ooit binnen de Belgische competitie267. Transfers werden meer en meer beslecht door enorme bedragen en sommen. Men kan langs de ene kant zelfs besluiten dat de enorme monetarisering en het centraal staan van winstbejag deels een boost puurden uit het Bosman-arrest.

Grafiek 16: Het aantal buitenlandse voetballers (niet uniek) aangesloten bij de KBVB per seizoen van het competitiejaar 1996-1997 tot het competitie jaar 2000-2001.

264 Het Nieuwsblad, “Wat is het Bosman-arrest”, 10 maart 2012, geraadpleegd op 08/05/2014. 265 Sport- Voetbalmagazine, “Top twintig duurste transfers ooit”, 22/08/2013, geraadpleegd op 09/05/2014. 266 Profiel terug te vinden op www.transfermarkt.de, geraadpleegd op 22/05/2014. 267 De Standaard,“Koen Daerden naar Club Brugge”, 20/06/2006, geraadpleegd op 09/05/2014. 101

Het was ook onvermijdelijk, met de afschaffing van de nationaliteitsclausules en de restricties op voetballers binnen de Europese Unie, dat er in de Europese competities een ongebreidelde instroom ging ontstaan van buitenlandse voetballers. Dit was echter niet meteen in elke Europese competitie het geval. Hieronder ziet u een statistische tabel, afkomstig van Paolo Piani.

Percentage van totaal aantal Geografisch gebied buitenlanders in de eerste klasse Europese Unie Engeland (76%) Schotland (73%) Nederland (40%) Italië (28%) Oost -Europa België (44%) Duitsland (40%) Afrika Frankrijk (48%) Zuid-Amerika Portugal (54%) Spanje (44%)

Bron: P. Lanfranchi & M. Taylor. Moving with the Ball: the migration of professional footballers. Oxford/New York, Berg, 2010.

Deze tabel toont aan dat er een duidelijk verschil was in de vreemde spelers die na het Bosman-arrest hun opwachting maakten in de verscheidene Europese competities. Net als in onze statistische berekeningen wordt er gestateerd dat er in België vooral gebruik werd gemaakt van Oost-Europese voetballers. In de jaren ‘90 zette dus het fenomeen zich voort die zich al had gevestigd in de jaren ‘70. Het is eerst en vooral duidelijk dat in de Europese competities de migratiestromen zich verderzetten die zich hadden gemanifesteerd in de jaren ’50 en ’60. Als we naar de Duitse competitie kijken, zien we ook nog steeds dat het grootste aandeel in het migrantenbestand Oost-Europeanen zijn, net zoals hun landgenoten hen voordeden in de jaren ’50. We hebben ook al gezien dat Portugal zich in de jaren ’60 door een liberale wetgeving versterkte met spelers uit hun voormalige koloniën, waar Brazilië en Mozambique een sleutelrol in hadden. In Portugal was het Zuid-Amerikaanse spelersbestand dus duidelijk groter dan andere vreemde nationaliteiten. Net als in de Franse Ligue I, waar we maar liefst 48% Afrikanen zien. Deze Afrikanen waren voornamelijk afkomstig uit de Noord- Afrikaanse naties. 268 Zo kunnen we gewag maken van een voortzetting van de migratiepatronen die dertig jaar ervoor zich manifesteerden.

De tweede reden hiervoor lag in de vele personen die zich begonnen te profileren als manager en spelersmakelaar. Vlak na het Bosman-arrest maakten de spelersmakelaars hun tweede glorieperiode mee. Het stopzetten van de restricties leidde tot een ware zoektocht van de clubs naar nieuw, buitenlands talent, en de spelersmakelaars waren hierin een belangrijke factor. Zo

268 P. Darby, “Out of Africa: The Exodus of Elite African Football Talent to ” in: Working USA: The Journal of Labour and Society, 1089-7011 (2007), vol. 10/4, pp. 443-456. 102 werden testperiodes bij clubs een normaal gegeven, en gebeurde het ook dikwijls dat clubs tijdens transferperiodes een dozijn videotapes ingestuurd kregen en daar hun favoriet konden uitkiezen en transfereren. Ook kwam het vaak voor dat spelers gekocht werden op basis van tapes of geschreven verslagen.269 Daarbij werd er ook nog eens in de jaren ’90 meer en meer gewag gemaakt van misbruiken door diezelfde spelersmakelaars.270 Het waren hoofdzakelijk de moderne media die de verschillende onteringen aan het daglicht brachten. Zo verschenen midden de jaren ’90 verscheidene artikels in toonaangevende (sport)bladen die wanpraktijken verduidelijkten. Tijdens de jaren ’90 begonnen de federaties, internationaal en nationaal, uiteindelijk dan ook maatregelen te nemen tegen deze uitbuitpraktijken. Door middel van druk doorgezet door UNICEF en andere liefdadigheidsinstanties, kwam er in 2001 een verbod op kinderhandel binnen het voetbal. Dit was vooral gericht op Afrikaanse voetballertjes die werden weggeplukt en gestald uit hun geboorteland in overzeese ploegen. Gelijktijdig werd er ook een eerste poging gedaan om een minimumloon in te voeren voor buitenlandse voetballers.271

7.4. Het buitenlandse spelersbestand voor en na het Bosman-arrest tot het einde van het onderzoek.

Grafiek 17: Evolutie buitenlands spelersbestand voor en na Bosman-arrest (niet uniek geteld).

269 Voetbalzone,“Grootste miskoop uit clubhistorie Ajax kon helemaal niet voetballen”. http://www.voetbalzone.nl/doc.asp?uid=166334, 31/05/2012, geraadpleegd 09/05/2014. 270 T. Vermeulen, Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische Eerste Klasse als toegangspoort voor Europa, onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, pp. 80-81. 271 Ibidem, pg. 85. 103

Aantal unieke spelers voor en na Bosman-arrest

81 Voor Bosman-arrest

Na Bosman-arrest 118

Grafiek 18: Aantal unieke spelers voor en na Bosman-arrest.

Evolutie vreemde spelers voor en na Bosman-arrest

60

50

40

30

20

10

0 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001

Grafiek 19: Evolutie vreemde spelers voor en na Bosman-arrest.

Het spelersbestand in de database breidt zich na de concretisering van het Bosman-arrest aan een sneltempo uit. We zien dat er in de vijf jaar na het Bosman-arrest maar liefst 37 unieke, vreemde voetballers zijn bijgekomen in de Belgische eerste klasse. Eerst en vooral kwam dit door de afschaffing van de nationaliteits- en andere clausules. Aangezien de clubs nu helemaal niet meer gebonden waren aan enige restricties, dus ook niet de in de jaren ’80 ingestelde 3+2 regel, begonnen ze aan een gezwind tempo vreemde spelers aan te trekken. De motivatie was tweeledig: Belgische clubs kochten veelal jonge, buitenlandse spelers om deze,

104 naarmate hun niveau vorderde, aan rijkere buitenlandse clubs door te verkopen. Dit is een trend die zich al voortzette van de jaren ’60, en die in de jaren ’80 zijn hoogtepunt bereikte. Voetballers werden gezien als objecten die simpelweg dienden om door te verkopen. Vele clubs zagen in de talrijke buitenlanders een financieel voordeel. Een vreemde speler was immers een stuk goedkoper dan geld in de jeugdopleiding te steken, zonder dat er werkelijk geweten was dat er spelers daaruit zouden doorgroeien272. Deze enorme toegroei van vreemde voetballers leidde ook niet tot een niveauverhoging van de eerste klasse. Integendeel, vele gekochte voetballers waren van een bedenkelijk niveau. Aangezien vele spelers goedkoop waren, waren velen ook niet gewoon aan het spelpeil van de competitie. Sommige Belgische clubs konden ook gewoonweg niet anders. Het grote geld was sinds einde midden de jaren ’80 zich aan het verplaatsen naar de toplanden zoals we ze nu kennen. Engeland, Spanje, Duitsland en Italië waren dé competities om als jonge voetballer het te maken. Belgische clubs moesten dus wel hun heil zoeken in jongere, minder ervaren maar vooral goedkope spelers.273 Het spijtige van de zaak is hierbij dat sinds de implementatie van het Bosman- arrest de kwaliteit van het Belgische voetbal er niet op vooruit is gegaan.

272 F. Colin, “Alleen grote clubs kunnen Belgische spelers betalen”, in: De Standaard, 25/07/2012, geraadpleegd 10/05/2014. 273 De Morgen, “Buitenlandse voetballers worden kunstmatig goedkoop gehouden”, 28/07/2012, geraadpleegd 10/05/2014. 105

AANTAL UNIEKE BUITENLANDERS JAREN 1996-2001

Joegoeslaaf 20 Braziliaan 9 Nigeriaan 9 Kroaat 8 Ghanees 8 Nederlander 6 Griek 4 Hongaar 4 Congolees 4 Tsjech 4 Fransman 3 Gambiaan 3 Egypte 3 Litouwer 3 Macedoniër 3 Deen 3 Roemeen 3 Albanees 2 Bosnier 2 Zuid-Koreaan 1 Marokkaan 1 Peruviaan 1 Sloveen 1 Kosovaar 1 Ivoriaan 1 Georgiër 1 Argentijn 1 Canadees 1 Noor 1 Venezolaan 1 Luxemburger 1 Senegalees 1 Pool 1 Oekraïener 1 Rus 1 Zweed 1

0 5 10 15 20 25

Grafiek 20: Het aantal (unieke) buitenlandse voetballers aangesloten bij de KBVB per seizoen van het competitiejaar 1996-1997 tot het competitie jaar 2000-2001

106

Opvallende afwezigen hier zijn Nederlandse voetballers. Traditioneel waren dit de voetballers die het meeste voorkwamen in de Belgische eerste klasse, in de zes jaar voor het Bosman- arrest zagen we nog 14 unieke Nederlandse voetballers aangesloten worden bij de selectie van Belgische clubs. Vanaf de totstandkoming van het arrest zien we maar 6 Nederlanders zich aansluiten bij diezelfde clubs. Dit kwam vooral doordat nu het Benelux-akkoord, waar nu toch al een dertig jaar handig gebruik werd van gemaakt tussen clubs uit de twee competities, nietig werd verklaard in voetbaltermen. Ook deze norm was nutteloos na de afschaffing van de nationaliteitsclausules. Daar kwam nog eens bij dat de Nederlandse spelers zich nu konden begeven in betere competities, iets waar ze, gezien hun kwaliteiten, zeker tot in staat waren. We zien deze evolutie sinds het 3+2 akkoord al opdoemen, maar dit krijgt pas echt vorm na 1996. Nederlandse voetballers trokken nu eerder naar grotere of lucratievere competities. Vele Nederlandse voetballers begaven zich in de jaren ’70 immers naar België voor het zwarte geld, of in de jaren ’80 omwille van het Benelux-verdrag. Maar ook de Belgische clubs zijn niet vrij in de teloorgang van het succes van Nederlanders in de eerste klasse. Doordat Nederlandse voetballers vrij duur waren, qua transfersom maar ook inzake loon, kozen Belgische clubs natuurlijk voor goedkopere alternatieven.

Nederlanders in Belgische eerste klasse 1960-2001

10 9 9 9 9 9 8 8 8 8 8 8 8 8 7 7 7 7 7 7 6 6 6 6 6 5 5 5 5 5 4 4 4 4 4 3 3 3 3 2 2 2 1 1 1 1 1 0 1961-1962 1962-1963 1965-1966 1966-1967 1967-1968 1968-1969 1969-1970 1970-1971 1971-1972 1972-1973 1973-1974 1975-1976 1976-1977 1977-1978 1978-1979 1979-1980 1980-1981 1981-1982 1982-1983 1983-1984 1985-1986 1986-1987 1987-1988 1988-1989 1989-1990 1990-1991 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1995-1996 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 1974-1975 1984-1985 1994-1995

Grafiek 21: Het aantal (unieke) Nederlandse voetballers aangesloten bij de KBVB per seizoen van het competitiejaar 1960-1961 tot het competitiejaar 2000-2001.

107

Het grootste alternatief lag in het verdeelde Joegoslavië. Als we naar bovenstaande grafiek kijken, zien we dat tussen 1995 en 2001 maar liefst een aantal van 31 spelers afkomstig uit het voormalige Joegoslavië een plek gevonden hebben in de selectie van één van de Belgische toppers. Bij alle Belgische clubs zette deze tendens die zich manifesteerde in de jaren ’70 en een nieuwe herleving kende begin jaren ‘90 zich voort. Veel van deze spelers kwamen uit de nieuw opgerichte Servische, Sloveense en Kroatische competities. Vooral succesvolle spelers als de reeds voornoemde Mario Stanic en Robert Spehar speelden een rol in de uitbreiding van Kroatische spelers. Club Brugge kende, de jaren na Stanic en Spehar, een geleidelijke instroom van spelers uit het voormalige Joegoslavië, met wisselend succes. De meest illustere daarvan waren de kroaat Darko Anic, die zich nogal een reputatie van bad boy aanmat toen hij dikwijls de Brugse binnenstad onveilig maakte, en de Serviër Milan Lesjnak, die op dat moment met een transfersom van bijna 3 miljoen oude Belgische Frank de duurste inkomende transfer voor Club ooit was.274

Een ander alternatief lag in het veelvuldig halen van Brazilianen. Maar liefst 9 Brazilianen sloten zich aan bij de Belgische clubs van de selectie, dat in tegenstelling tot de 7 Brazilianen tussen 1990-1996. Zoals eerder vermeld, zien we een gestage opbouw van het Braziliaanse spelersbestand in de eerste klasse sinds de hernieuwde interesse in het Zuid-Amerikaanse continent midden jaren ’80. Vanaf de jaren ’90, en zeker na het concretiseren van het Bosman-arrest boomde het aantal Brazilianen zoals nooit te voren. En dit gebeurde over heel Europa. Er sloten zich in de traditionele competities van Europa maar liefst 147 Braziliaanse spelers aan in het seizoen 1999-2000.275

Het Bosman-arrest had een enorme invloed op de diversificatie van nationaliteiten in de eerste klasse. Als we de hierboven gegeven grafiek gaan vergelijken met de grafiek van voor het arrest zien we bijna een uitbreiding met tien extra nationaliteiten, en dat alleen bij de vijf behandelde clubs. Wat het arrest in de eerste plaats heeft bereikt, is het uitbreiden naar spelers die vroeger altijd in hun eigen land zouden blijven spelen hebben. Het is niet zozeer de contracteisen die het voetbal na 1996 veranderd hebben, maar hoofdzakelijk de afschaffing van allerlei clausules. Dit maakte dat er meer plaats was voor buitenlanders in een selectie van eender welk team, op eender welke plaats ter wereld. Zo begonnen ook mindere voetballers met behulp van managers en met een betrekkelijk goedkope transferprijs te verhuizen naar clubs die in die spelers een financieel aantrekkelijkere optie zagen dan binnenlandse spelers halen of hetzelfde geld in de jeugd te pompen. Kleinere clubs stonden altijd bekend om minder vreemde spelers binnen te halen, juist omwille van die bovenstaande kwesties. Doordat een buitenlandse speler na het Bosman-arrest heel wat goedkoper werd, besloten ze ook deze weg op te gaan.

Toch moet er een kanttekening geplaatst worden bij de invloed van het arrest op de rijkere teams. Hier was het effect niet zo wereldschokkend als vele mensen vandaag denken. Als we naar de Belgische topploegen, namelijk Club Brugge, Anderlecht en Standard, kijken zien we dat er al sinds de jaren ’60 gebruik gemaakt wordt van een hele enclave buitenlanders. Hongaren, Denen, Nederlanders, Joegoslaven en Afrikanen, allemaal passeerden ze de revue. Het grootste deel van deze spelers voegde zich na hun passage bij een Belgische topploeg ook vaak bij een nog groter team. Hierbij kan eventueel een uitzondering gemaakt worden toen de Belgische clubs Europese top waren midden en eind de jaren ’70. Toch zien we een constante migratiestroom, en zien we na het Bosman-arrest in de eerste plaats vooral een uitbreiding

274 Profiel terug te vinden op transfermarkt.de, geraadpleegd 22/05/2014 275 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, 2001, pg 102. 108 van deze migratie. Als we dit gaan vergelijken op het Europese gebied zien we ook dat deze geleidelijke evolutie zich aftekende doorheen heel Europa. Clubs binnen de elite hebben altijd een vloeiende migratie gekend, en dat is na het Bosman-arrest niet anders. De enige uitzondering kan de Engelse competitie zijn, die pas in de late jaren ’70 de competitie openzette voor buitenlandse spelers276. Maar ook dan kan er gewag gemaakt worden van een geleidelijke migratie bij de Engelse topploegen. Verhuizen was altijd een must als een speler de top wou bereiken. De beste voetballers in de sterkste competities, zijn dikwijls ook buitenlanders. Het Bosman-arrest moet dus eerder gezien worden in het licht van bredere economische en politieke fenomenen die zich voordeden in die periode, en dan vooral in Zuid-Amerika, Oost-Europa en het Afrikaanse continent.277 Dit betekent dus ook dat deze ongebreidelde aangroei niet zomaar zal ophouden, integendeel zelfs.

276 Ibidem, pg 102. 277 P. Lanfranchi & M. Taylor, Moving with the Ball: the migration of professional footballers, Oxford/New York, Berg, pp. 226-229. 109

HOOFDSTUK 8: BESLUIT

Het voetbalmigratiebeleid is wel degelijk verschillend van het nationale arbeidsmigratiebeleid, zij het dat er achter de motivatie van beiden wel gelijkaardige motieven zaten. Zo arbeidsmigratie lichtjes overhelt in een middel waarmee de arbeidsmarkt geconstrueerd en geregeld werd, dit fenomeen zien we in de voetbalwereld al vroeger opduiken. Vele vreemde voetballers werden behandeld als voer om een liberale koers te verkrijgen binnen het beleid van de voetbalbond. De clubs zagen dit als een verbreding van de arbeidsmarkt, maar in principe leidde dit voor hen tot een surplus van financiële middelen. De achterliggende reden was dus het vergaren van meer geld, en niet het helpen van een persoon om zelf een beter leven te leiden. Niettemin volgde de voetbalbond hierbij de druk van de clubs en kregen we tot eind de jaren ’60 een betrekkelijk liberale regelgeving. Zij het met nationaliteitsclausules die het transferverkeer van de jaren ’50 tot ’89 stuurden. In elke Europese competitie lagen deze clausules anders, wat leidde tot een kluwen van wetgevingen en normen. Hierin waren de Belgische beleidspersonen op de KBVB wel pioniers. Nergens anders vond men een statuut zoals men hier in België ‘voetbalbelg’ kende. Men kon, mits een speler vijf jaar onafgebroken in België voetbalde, of verbleef, in aanmerking komen voor een statuut dat inhield dat een speler sportief gezien werd als een binnenlandse voetballer. De Belgische eerste klasse werd in de jaren ‘60 een typische doorgeefluikcompetitie voor de rijkere Europese competities. Vele spelers zagen België als een opstapje naar écht succes. Dit leidde tot een enorme toename van vreemde voetballers eind de jaren ’60 tot diep in de jaren ’80, toen ook de KBVB instemde met het akkoord dat de overkoepelende Europese bond UEFA bereikte met de EEG. Dit zogenaamde 3+2 akkoord leidde tot een nog grotere toename van buitenlandse voetballers in Belgische contreien, want hiernaast bleef het statuut van ‘voetbalbelg’ verder bestaan.

De motivatie van de migrant, een professionele carrière uitbouwen om zelf financieel goed te zitten, dreigde meer en meer op de achtergrond geduwd te worden en kreeg een wrange bijklank toen het beroep makelaar in de jaren ’80 meer aan terrein won. Clubs begonnen in hun zoektocht naar uitbreiding van hun financieel kapitaal samen te werken met verscheidene makelaars, en nieuwe markten werden veroverd, of oude markten werden opnieuw van onder het stof gehaald. In 1996 viel er uiteindelijk het Bosman-arrest. De normgeving waarop de transfermarkt al die jaren gebaseerd was stortte helemaal in elkaar. Nationale sportbonden en hun overkoepelende partners dachten immers dat het sportrecht niet onder het algemene recht viel, dit leidde voor hen tot een ongebreideld wetgeven zonder echt wetten te volgen die door de nationale regeringen en staten uitgevaardigd waren. Niettemin werd deze beleidsvoering ook af en toe meegevolgd. Een voorbeeld hiervan vinden we na de migratiestrop in België van 1974. Na deze migratiestop verstrengde de liberale ingestelde KBVB zijn regelgeving om het statuut ‘voetbalbelg’ te bekomen, maar ook zijn aansluitingsprocedure voor een vreemde voetballer. Niettemin bleef de Belgische voetbalbond een zeer liberale koers volgen. Zo was België het enigste Europese land waar drie buitenlandse voetballers toegelaten werden in de basis te beginnen aan een wedstrijd. Met het voornaamde statuut voetbalbelg betekende dit dat het geen uitzondering was als er een aantal van zes vreemde voetballers werd ingeschreven voor de start van een seizoen. In de jaren ’70 klom België op naar de elite onder de Europese competities. Club Brugge, Anderlecht én Standard behaalden Europese successen en haalden onvervalste topspelers naar de Belgische competitie. België werd midden de jaren ’80, door de klopjacht op het vele zwarte geld in de eerste klasse en een

110 aantal schandalen zoals de Bellemans-affaire en het Nottingham-omkoopschandaal, terug een doorgeefluikcompetitie voor de grotere, rijkere Europese competities.

Vanaf 1996, na het Bosman-arrest, vielen alle clausules weg en werd de transfermarkt nu nog meer een markt die veel wegheeft van de typische arbeidsmarkt. Clubs verloren aan markt, en werknemers begonnen zich meer vrijer te bewegen. Contracten werden langer, en ook de managers kregen een andere rol toebedeeld, ze beschermden nu ook de spelers gezien ze zelf ook een procentueel aandeel kregen van de transferprijs. Niettemin bleven vele managers ook boosdoeners in sommige transferverhalen. Voetballers begonnen jonger en jonger in de Belgische competitie toe te komen en veel overgebrachte voetballers maakten gewag van kwestieuze praktijken. Zelfs het woordje mensenhandel werd vaak in de mond genomen. Op deze manier kwam er eind de jaren ’90 en begin de jaren 2000 een politieke reactie die komaf moest maken met dergelijke praktijken.

Het voetbal in de eerste klasse vertoonde van 1950 tot 2001 duidelijke migratiepatronen. Het waren in de eerste plaats een vaste stroom Congolezen, met uitzondering van eind de jaren ’60 en het decennium van de jaren ’70, die een grote hoofdrol speelden in het Belgisch voetbalmigratiedebat. Het Afrikaanse spelersbestand diversifieerde slechts eind de jaren ’80, door het opkomen van de spelersmakelaar en de heraanboring van het Afrikaanse continent. Net als de vele Afrikaanse voetballers zagen ook een heel pak Oost-Europeaanse spelers de Belgische competitie als een opstapje naar werkelijk succes. Zo zien we in de jaren ’50 vele Hongaren opduiken, en vanaf de jaren ’70 een heel pak spelers van Joegoslavië. De Joegoslavische voetballers kwamen in steeds een vaste stroom naar de Belgische competitie, zij het met enkele boommomenten. Vooral in de jaren ’70, met de glorieperiode van Hadjuk Split en de twee Belgradese clubs kregen we een grote instroom van Serviërs en Kroaten. Ook na het Bosman-arrest tekende er zich weer een explosieve groei af van Joegoeslavische voetballers, of toen op dat moment Kroatische en Servische. Het derde grootste spelersbestand staat op naam van onze noorderburen. Nederlanders kwamen via het Benelux- handelsverdrag tussen beide competities veelvuldig voor in de Belgische eerste klasse. Dit liet zich zien vanaf het eind van de jaren ’60 tot juist voor het Bosman-arrest. 1996 was dan ook het kantelpunt, aangezien vele Nederlanders daarna liever naar grotere competities gingen, én omdat Belgische clubs liever goedkope spelers transfereerden dan de duurdere Nederlanders.

Toch moeten we opletten om voetbalmigratie als een negatief punt te omschrijven, er waren immers ook genoeg voordelen aan dit fenomeen. Zo zien we vandaag een enorme belangstelling voor de Rode Duivels. Een team gevormd door immigratie naar België, buiten de voetbalwereld, maar die wel invloed had op de sport. Mannen als Fellaini, Vandenborre, Kompany en Witsel zijn allemaal voetballers waarvan hun ouders bestempeld kunnen worden als migranten.278 Men kan zelfs onder de indruk zijn van de oudere, geheel blanke technische staff, en het kleurrijke spelersbestand van de nationale ploeg. Dit kan interessant zijn voor een verder onderzoek, met name het onderzoeken wat nu juist de invloed was van de immigratie naar België toe voor de nationale ploeg én jeugdreeksen. Daarbij kan het ook boeiend zijn om de invloed van dit fenomeen op de nationale identiteit te bekijken, en hoe de supporters die massaal terug in de nationale ploeg te lijken geloven daar in meespelen.

278 S. Knight, The rise of the Red Devils, 15/05/2014, in: http://grantland.com/features/world- cup-2014-belgian-national-team-vincent-kompany-eden-hazard-marouane-fellaini/, geraadpleegd 26/05/2014. 111

De toekomst van de voetbalimmigratie in ons land laat zich het best omschrijven als onzeker. Met het nieuwe Dahmane-arrest dat drie weken geleden uitgevaardigd is kunnen voetballers in België nu makkelijker hun contract verbreken zonder een grote som geld terug te vorderen voor hun oude club. Niettemin liggen vele regels al een hele tijd op Europees niveau vast. Toch lijkt het dat vele competities terug nationaliteitsclausules willen invoeren, de Russische bond lijkt dit zelfs al dit jaar te doen. Het lijkt onvermijdelijk dat een liberaal ingesteld voetballand als België dit op termijn ook zal doen. Spijtig genoeg leidt zo’n nationaliteitsclausule tot geen verbetering. De KBVB dient eerder de clubs zelf aan te sporen om te investeren in hun jeugdbeleid, en minder in dubieus, buitenlands talent. Hier kunnen de Rode Duivels een voorbeeld bieden. Vele van deze jonge spelers zijn immers opgeleid bij ploegen in onze buurlanden, omdat ze hier geen enkele kans meer maken om in de eerste ploeg door te breken. Er zou, geheel met de ontwikkelingen van de laatste decennia, een Europees kader moeten gevormd worden, vanuit de UEFA, om het jeugdbeleid te optimaliseren. Dit lijkt er niet meteen te komen, omdat clubs en nationale voetbalbonden de dag van vandaag eerder in hun cocon te lijken kruipen, dan aan Europese uitbreiding te doen.

Het ziet er naar uit dat de eerste klasse nog aan niveau zal inboeten, omdat vele clubs hun buitenlandse spelers niet lijken door te verkopen voor het grote geld, wat ze in de decennia voordien wel konden. Ook zoeken ze op deze manier naar nog goedkopere vreemde voetballers dat automatisch leidt tot een zwaktebod aan talent. De voetbalbond wil hierbij nu de jeugdreeksen stimuleren, om het talent terug op een hoog niveau te laten komen. Maar dit lijkt niet altijd te helpen, vele jeugdvoetballers gaan al snel hun geluk in het buitenland beproeven. Nét omdat hun weg versperd wordt door vreemde voetballers. Het ziet er dus niet naar uit dat het buitenlandse spelersbestand de komende jaren zal minderen, integendeel zelfs.

112

BIBLIOGRAFIE EN BRONNEN

Bronnen:

Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-Archief , Notulen van het Uitvoerend Comité, 1950-1999.

Brussel, Algemeen Rijksarchief, Leeszaal, KBVB-archief, Spelersfiches, 1950-1970

Literatuur:

Alegi, (P.). African Soccerscapes: how a continent changed the world’s game. Ohio, Ohio University Press, 2010, 179 p.

Brouckaert (E.) & Koekelbergh (J.). “100 jaar Club Brugge KV”. Oostkamp, Roularta Books, 1991, 256 p.

Caestecker (F.). Alien policy in Belgium, 1840-1940 : the creation of guest workers, refugees and illegal aliens. New York, Berghain books, 2000, 330 p.

Caestecker (F.) & Rea (A.) (red.). Migreren voor een diploma. Studenten van buiten de Europese Unie in het Belgisch hoger onderwijs. Leuven, Acco, 218 p.

Caestecker (F.). Vluchtelingenbeleid in de naoorlogseperiode. Brussel, VUB Press, 1992, 166 p.

Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (Strijd tegen de mensenhandel), Beeldvorming van mensenhandel en analyse van de rechtspraak, 2. Problematiek bij de transfer van voetbalspelers, mei 2001, p. 94-110.

Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, Jaarverslag Mensenhandel, 1999, 185 p.

Bale (J.) & Maguire (J.). The Global Sports Arena: Athletic Talent Immigration in an Interdependent World, Londen, Frank Cass, 1994, 289 p.

Darby (P.). ‘Theorising World Football Politics: FIFA, Dependency and World System Theory’, in: Scottish Centre Research Papers in Sport, Leisure and Society, Edinburgh, Moray House Institute, vol 2 (2007), pp. 100-125.

Darby (P.). Africa, Football and FIFA: Politics, Colonialism and Resistance, in: Mangan J.A., Sport in Global Society, Londen, Frank Cass, 2002, 236 p.

113

Darby (P.).‘'Go Outside': The History, Economics and Geography of Ghanaian Football Labour Migration.’, in: African Historical Review, 42 (2010), 1, pp. 19-41.

Darby, (P.). Out of Africa: ‘The Exodus of Elite African Football Talent to Europe’. In: Working USA: The Journal of Labour and Society, 1089-7011, Vol. 10/4 (2007), pp. 443-456.

De Bock, (J.). ‘De Vreemdelingenwet van 28 maart 1952. “L’étranger doit être parfait”’. In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis. 38 (2002), pp. 159-200.

Dejonghe (T). The evolution of Belgian football over the last decades, Antwerpen, Lessius Hogeschool, 2006, 45 p.

Depoortere (R.). De dossiers van de Vreemdelingenpolitie en van de dienst Naturalisaties van FOD Justitie: een goudmijn voor genealogen. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2006, 6 p.

De Rijck (B.). Het Belgische arbeidsmigratiebeleid en zijn determinanten na Wereldoorlog II , Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor: F. Caestecker, 2009, 120 p.

Garcia (B.). ‘UEFA and the European Union: From Confrontation to Co-operation?’ in: Journal Of Contemporary Research. Vol 3, 3 (2007), pp. 203-223.

Gordon (C.) & Helal (R.). ‘The crisis of Brazilian football: perspectives for the 21th century’ in: Mangan J.A. & DaCosta L. Sport in Latin American society: past and present. Londen, Frank Cass Publishers, 2002, pp. 139-159.

Guttmann (A.). Sports: The first five millennia, Amherst en Boston, University of Massachusetts Press, 2004, 448 p.

Hoerder (D.). Cultures in Contact: World Migrations in the Second Millenium, Duke, Duke University Press, 2002, 797 p.

Hollifield (J.F.). Fences and neighbors, the political geography of immigration control. New York, Cornell University Press, 1999, 247 p.

Kraba (M.). The story has been told. Kaapstad, Xlibris publishing, 2010, 230 p.

Kerremans (J.) & Ameye (B.). Sociale praktijkstudies: sociaal en fiscaal statuut van de sportbeoefenaar. Mechelen, Kluwer, 2009, 176 p.

Lanfranchi (P.) & Taylor (M.). Moving with the ball : The Migration of Professional Footballers, Oxford-New York, Berg, 2001, 273 p.

Lens (A.). (On)gewenste immigratie? Gezinshereniging in België tot 1980. Antwerpen, Maklu, 25 p.

Macdonald (T.). The Greatest-Ever Soccer Line-Ups: An Illustrated Guide to the World’s Top Teams and Clubs. Lanham, National Book Network, 2003, 96 p.

Magee (J.) & Sugden (J.). ‘The World at their feet: Professional Football and international player migration’, in: Work, Employement and Society, University of Cambridge, 1998, 12 p.

114

Maguire (J.) & Pearton (R.). ‘Global sport and the migration patterns of France ’98 World Cup Final players: Some preliminary observations’, in: Soccer and Society, vol.1/1, 2000, pp. 175-189.

Manning (P.). Migration in World History. New York, Routledge, 2005, 193 p.

Martens (A.). ‘25 jaar wegwerparbeiders: het Belgisch immigratiebeleid na 1945’. In: De Gids op Maatschappelijk Vlak, 64 (1973), 9, pp. 675-696.

Mason (T.). Passion of the people?: Football in South America. Londen, Verso, 1995, 174 p.

Nauright (J.). Sports around the world: history, culture, and practice (volumes 1-4). California, ABC-CLIO, 2012, 1848 p.

Olfers (M.). Sport en mededingingsrecht. Deventer, Kluwer, 2008, 500 p.

Poli (R.), Ravanel (L.) & Besson (R.). CIES football observatory annual review 2013. Fraché- Comté, Optapro, 2013, 83 p.

Rissolo (D.). Soccer Stories. Nebraska, University of Nebraska Press, 2010, 250 p.

Schokkaert (J.). Economic aspects of sport and migration, onuitgegeven licentiaatsverhandeling KU Leuven, promotor: J. Swinnen, 2013, 178 p.

Spencer (S.). The Politics of Migration: Managing Opportunity, Conflict and Change, Oxford, Blackwell, 2003, 224 p.

Taylor (M.). ‘Global Players? Football Migration and Globalization, c. 1930-2000’ in: Historical Social Research, vol. 31/1, University of Portsmouth, 2006, 30 p.

Venken (M.). Gemengd huwen, nationaliteit en de verschillen voor mannen en vrouwen, in: Belgisch Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 1 (2008), pp. 23-48.

Vermeersch (A.). Europese spelregels voor sport: overzicht van Europees sportbeleid in wording en de toepassing van het Europees recht op sport. Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 542 p.

Vermeulen (T.). Historisch overzicht van de migratie van Afrikaanse voetballers naar Europa met bijzondere aandacht voor de Belgische eerste klasse als toegangspoort voor Europa. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, promotor J. Tolleneer, 2012, 109 p.

Wallerstein (I.M.). The modern world-system I, New York, Academic Press, 1974, 410 p.

Willems (R.). Barça, Baaarça!. Antwerpen, Lannoo Meulenhoff, 2012, 163 p.

115

Krant- en tijdschriftartikels

Belga.“Ex voetballer Jean-Marc Bosman veroordeeld tot 1 jaar cel”. 19 april 2014

De Standaard: Alleen grote clubs kunnen Belgische spelers betalen (François Colin) 25 juli 2007

De Standaard. Koen Daerden naar Club Brugge. 20 juni 2006

De Morgen: Buitenlandse voetballers worden kunstmatig goedkoop gehouden. 28 juli 2012 28/07/2012

Het Nieuwsblad: Aantal buitenlanders in eerste klasse neemt met kwart toe. 26 februari 2006.

Het Nieuwsblad: Anderlecht-Zulte Waregem, matchverslag. 19 mei 2013.

Het Nieuwsblad: Branko Strupar: ‘Kritiek op Kroatische ploeg is enorm. 10 juni 2013.

Het Nieuwsblad: De witte raaf van vandaag is links en rap (H. Vandeweghe). 18 september 2010.

Het Nieuwsblad:Wat is het Bosman-arrest. 10 maart 2012.

Gazet Van Antwerpen.“Engelse bondscoach wil Belgisch Manu-talent bij de Engelse nationale ploeg”. 6 oktober 2013.

Voetbalmagazine Jaarboek: 1987-1988, De mafia van de managers, 10 augustus 1987

Sport/Voetbalmagazine: België-Ivoorkust 2-2: Duivels geven het weg in blessuretijd. 5 december 2014.

Sport- Voetbalmagazine: Top twintig duurste transfers ooit. 22 augustus 2013.

Sport-Voetbalmagazine: alle competitiespecials 1980-2001

Uitspraken rechtbank en andere rechtsbronnen:

Case C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association ASBL v Jean-Marc Bosman, Royal Club Liégeois SA v Jean-Marc Bosman and others and Union des Associations Européennes de Football (UEFA) v Jean-Marc Bosman, uitgevaardigd op 15 december 1995.

116

Multimediabronnen: a) Documentaires:

Belga Sport:‘Antwerp FC: Met ruzie naar Wembley’. Woestijnvis, Tv-documentaire, uitgezonden op 12 april 2010.

Belga Sport: Aflevering: ‘Bestemming Beveren. De eerste Ivorianen van de Freethiel. Woestijnvis, Tv-documentaire, uitgezonden op 27 februari 2013.

Belga Sport: Aflevering: ‘Ernst Happel: Altijd in de aanval’. Woestijnvis, Tv-documentaire, uitgezonden op 23 februari 2009.

Belga Sport: FC Indépendance: de Eerste Congolese voetballers veroveren België, Woestijnvis, TV-Documentaire, uitgezonden op Canvas op 30 april 2007.

Belga Sport:”Jan Mulder. De Brusselse Jaren”. Woestijnvis, Tv-documentaire, uitgezonden op 11 februari 2008.

Belga Sport. Aflevering: ‘Josip Weber: Belg in buitenspel’. Woestijnvis, Tv-documentaire, uitgezonden op 17 maart 2008.

Belga Sport. Aflevering: ‘KV Mechelen: De aanval op Anderlecht’. Woestijnvis, Tv- documentaire, uitgezonden op 31 februari 2012.

Belga Sport. Aflevering: ‘Standard-Waterschei: gerechtigheid zal geschieden’. Woestijnvis, Tv-documentaire, uitgezonden op 31 mei 2009. b) websites www.antwerpsupporter.be www.belgianfootball.be www.bbc.co.uk www.clubbrugge.be www.devoetbalmarkt.be www.fifpro.org www.footgoal.net www.grantland.com www.rsssf.com www.senate.be

117 www.sporta.acv.online.be www.transfermarkt.de www.transfermarkt.nl www..com www.voetbal.com

118

119