Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Leila Steeland

Wetenschappelijke meningsverschillen of geschiedvervalsing? Analyse van het debat over de grenzen van de academische vrijheid en het historisch revisionisme omtrent de Holocaust.

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de geschiedenis 2015.

Promotor: Dr. Berber Bevernage Tweede Lezer: Dra.Tessa Boeykens Derde Lezer: Dra. Ramses Delafontaine

“The historian should resemble a clear, well-polished and reliable mirror, rendering the images of the past exactly how it has perceived them and without changing anything as to their forms and colour. What the historian must tell us is independent of his arbitrary preferences; the events of the past have always been there, they have happened already and have to be recounted.” -Lucianus-

Voorwoord

Deze scriptie is het eindproduct van een avontuur waarbij ik werd bijgestaan door een aantal mensen die het mogelijk gemaakt hebben om dit proces te voltooien. Eerst en vooral wil ik Professor Berber Bevernage hartelijk bedanken. De voorbije twee jaar, tijdens mijn Bachelorpaper én Masterproef, bleef u mij steunen, motiveren en inspireren. Gedurende deze twee laatste jaren heb ik enorm veel bijgeleerd, hartelijk dank hiervoor! Ook wil ik het TAPAS team bedanken, de meetings waren altijd uitermate interessant en leverden een bijdrage gedurende het denkproces van deze scriptie. Hartelijk bedankt!

In het bijzonder een woord van dank aan dhr. Claude Eerdekens en Mevr. Ingrid Aendenboom die tijd hebben willen vrijmaken om mijn vragen te beantwoorden en zo hebben bijgedragen tot het volbrengen van deze scriptie. Hartelijke dank!

Mama en papa, zonder jullie was deze Masterproef niet gelukt! Eerst en vooral wil ik papa bedanken voor zijn geduld en hulp gedurende dit proces. Daarnaast wil ik mama bedanken om mij net zoals papa te steunen gedurende dit proces en mij waar mogelijk te helpen. Bedankt dat jullie gedurende mijn studies altijd in mij zijn blijven geloven en mij altijd onvoorwaardelijk hebben gesteund! Daarnaast wil ik ook nog Lars en Tante Mars bedanken voor de leuke intermezzo’s gedurende dit proces! Bedankt!

Renaat en Jowyn, hartelijk dank voor het geduld en de steun gedurende dit avontuur! Zonder jullie zou het heel wat moeilijker geweest zijn! Renaat, hartelijk dank om mij te stimuleren en te motiveren! Jowyn, bedankt voor de motiverende telefoongesprekken! Hartelijk dank!

i

ii

AFKORTINGEN

ADL Anti-Defamation League

AEL Arabische Europese Liga

CCOJB Comité de Coordination des Organisations juives de Belgique

CGKR Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding

CICB Centraal Israëlitisch Consistorie van België

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

KCM Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid

NSDAP Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij

UVRM Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens

VHO Vrij Historisch Onderzoek

iii

iv

INHOUDSTAFEL

Voorwoord I Afkortingen III Inhoudstafel V

INLEIDING 1 Algemeen 1 Methode en opbouw van deze studie 5

Hoofdstuk I Objectiviteit 7 Inleiding 7 Een objectieve historiografie? 7 Grenzen? 9 Conclusie 10

Hoofdstuk II Historisch revisionisme 13 Inleiding 13 Historisch revisionisme 13 Revisionisme vs. Negationisme 15 Gevolgen van het verkeerd terminologisch gebruik 17 Grenzen? 19 Conclusie 20

Hoofdstuk III Academische vrijheid 23 Inleiding 23 Wetgeving 23 Grenzen? 25 Conclusie 26

Hoofdstuk IV Memory Law 27 Inleiding 27 Buitenlandse anti-negationisme wetgeving 27 Frankrijk 27 Duitsland 27 Oostenrijk 28 Oost-Europa 28 Bemerkingen 28 Belgische anti-negationisme wetgeving 29 Voorgeschiedenis 29 Inhoud 30 Debat 33 Alternatieven 39 Conclusie 42

v

vi

Hoofdstuk V Interfederaal Gelijkekansencentrum 45 Inleiding 45 Voorgeschiedenis 45 Negationisme 48 Strategieën 50 Rechtszaken 51 Conclusie 53

Hoofdstuk VI Belgische Joodse gemeenschap 55 Inleiding 55 Het Centraal Israëlitisch Consistorie van België 55 De Joodse gemeenschap in België 56 Antwerpen 56 Brussel 56 Overige Joodse gemeenten 57 Joodse organisaties in België 58 Het Comité de Coordination des Organisations Juives de Belgique 58 Forum der Joodse organisaties 59 Joods Actueel 59 Uniciteitsprincipe 59 Uniciteitsproces 61 Gevolgen van het uniciteitsprincipe 63 Negationisme in kaart gebracht 64 Anti-Defamation League 64 ADL global 100 64 Resultaten inzake Holocaustontkenning 65 Negationisme vs. Antisemitisme 70 Historisch revisionisme? 71 Conclusie 72

Hoofdstuk VII Negationisme 75 Inleiding 75 Negationisme in België 76 Robert Ketels 76 Siegfried Verbeke 76 77 Strategieën van negationisten 78 Visie van negationisten op de anti-negationisme wetgeving 83 Visie van negationisten op historisch revisionisme 86 Negationisme bestrijden 86 Conclusie 87

CONCLUSIE 89 Nawoord 97 Bibliografie 99 Bijlagen 107

vii

viii

ix

x

Inleiding

Algemeen “Ze zouden een aanwinst zijn voor het parlement, maar zitten veilig verscholen achter de schermen: Matthias Somers als medewerker van Freya Van den Bossche (SP.A), Michaël Devoldere als medewerker van Ben Weyts (N-VA). Knack bracht hen samen voor een discussie over ideologie, media en vrije meningsuiting. Somers: 'Het debat op Twitter is om te huilen. Devoldere: 'Het hart van Vlaanderen klopt niet op Twitter.'”

“…Iets anders: bent u Charlie?

SOMERS: Nee. Ik vind het nogal raar dat iedereen na de aanslagen in Parijs meteen Charlie was, zonder dat we hebben gediscussieerd over de vrijheid van meningsuiting. Dat debat is hier absoluut niet gevoerd.

De meesten onder ons zijn het erover eens dat de vrijheid van meningsuiting ophoudt waar haatzaaierij en oproepen tot geweld beginnen.

SOMERS: Maar wat in de ene context satire is, kan in de andere context een oproep tot haat en geweld zijn. Het is erg moeilijk om die grens te trekken. Het is gemakkelijk om te zeggen dat alles moet kunnen, maar dat is niet zo. Je mag bijvoorbeeld niet ontkennen dat de Holocaust heeft plaatsgevonden. Ik vind dit een erg moeilijke discussie, hoor. De implicaties van wat je zegt, kunnen groot zijn.

Verwerpt u als historicus ook het wettelijke verbod op negationisme, mijnheer Devoldere?

DEVOLDERE: Ja. Ook domme, achterlijke en zelfs verwerpelijke meningen over de geschiedenis moet je toelaten. We kunnen die meningen toch wegslaan met krachtige argumenten.

SOMERS: Waarom bestaat die wet dan?

DEVOLDERE: Een goede vraag. Hoe dan ook is het nogal moeilijk om die wet nu ineens af te schaffen, want dan wordt het een symbool. Dan heb je negationisme officieel weer toegelaten. Maar het is niet mijn wet. Ik begrijp dat het ontkennen van de shoah enorm kwetsend is voor de Joodse gemeenschap, zeker omdat het amper zeventig jaar geleden is. Maar ook beledigende en kwetsende meningen moeten kunnen. Het probleem is dat we in dit land de Tweede

[1]

Wereldoorlog nog altijd niet echt hebben verwerkt. Door het negationisme strafbaar te maken, denken we dan dat de kous af is.

SOMERS: Ik weet niet of het een goed idee is om die wet af te schaffen. Maar we kunnen niet ontkennen dat we een dubbele standaard hanteren als het over vrije meningsuiting gaat…”1

In België is sinds 1995 ‘het ontkennen, schromelijk onderschatten, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal- socialistische regime is gepleegd’ strafbaar.2 Voorvechters en tegenstrevers staven hun visies met verscheidene argumenten waarom dergelijke wetgeving al dan niet opportuun is. De focus binnen het debat ligt vooral op het recht tot vrijheid van meningsuiting die door de tegenstanders hoog in het vaandel gedragen wordt. Bij gebeurtenissen als de aanslag in Parijs op Charlie Hebdo waarbij men consequent verwijst naar het basisrecht op vrijheid van meningsuiting kan dan inderdaad de vraag gesteld worden of er al dan niet met een dubbele standaard gemeten wordt.

De vrijheid van meningsuiting is een belangrijke waarde binnen onze democratische rechtsstaat. Naast het feit dat dit grondrecht expliciet wordt gewaarborgd binnen onze grondwet, vindt het tevens zijn oorsprong in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)3 en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)4. Met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting, kan artikel 10 van het EVRM betreffende de vrijheid van meningsuiting in twee luiken onderverdeeld worden. Luik één luidt als volgt: “één ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. ...”5 Het tweede luik focust zich eerder op de regelgeving omtrent de vrijheid van meningsuiting, namelijk: “daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en

1 J.D. Ceucelaer. Het debat in Vlaanderen stelt niet veel voor, In: Knack, 28.01.2015, p. 8. 2 Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, p. 15. 3 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 19. 4 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10, p. 12. 5 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10, p. 13. [2]

strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”6

De vrijheid van meningsuiting is dus in geen geval absoluut en wordt wel degelijk onderworpen aan bepaalde welomschreven voorwaarden binnen een wettelijk vastgelegde begrenzing.

De begrenzing van de vrijheid van meningsuiting is onderwerp van menig debat. Maar wat met de begrenzing van de academische vrijheid? De Belgische wetgeving omtrent de bestraffing van ‘het ontkennen, schromelijk onderschatten, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal- socialistische regime is gepleegd’ begeeft zich namelijk op het terrein van de historiografie. Zorgt dergelijke wetgeving eveneens voor welomschreven voorwaarden voor het voeren van historisch onderzoek? Is er sprake van een wettelijk vastgelegde begrenzing aan het historisch onderzoek naar de Holocaust? Wordt de ‘historical truth’ hier bij wet vastgelegd en is er daarom geen ruimte meer voor verder onderzoek? Is historisch revisionisme omtrent de Holocaust onmogelijk geworden vanwege dergelijke wetgeving?

Deze studie legt zich toe op twee aspecten inzake het historisch revisionisme omtrent de Holocaust. Het eerste luik bestaat uit de analyse van de academische vrijheid in relatie tot de ‘memory law’. Is academische vrijheid binnen de discipline van de historiografie mogelijk als de ‘historical truth’ vastgelegd is per wetgeving? Worden wetenschappelijke meningsverschillen overbodig en onmiddellijk aanschouwd als geschiedvervalsing omwille van dergelijke wetgeving? Het tweede luik binnen dit onderzoek omvat de analyse van de grenzen en beperkingen aan het historisch revisionisme. Moeten er grenzen zijn aan het historisch revisionisme? Wat is de relatie tussen het historisch revisionisme en het negationisme?

Vooreerst gaat deze verhandeling dieper in op de sleuteltrefwoorden die de rode draad vormen gedurende deze studie, namelijk: ‘de objectiviteit van de historicus’, ‘historisch revisionisme’ en ‘academische vrijheid’.

De objectiviteit van de historicus wordt doorgelicht binnen de context van de mogelijkheid tot wetenschappelijke meningsverschillen. Kan een historicus het verleden op een objectieve wijze analyseren en bijgevolg een objectieve historiografie construeren? Indien de ‘historical truth’

6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10, p. 13. [3]

wordt vastgelegd bij wet dan moet er toch sprake kunnen zijn van een ‘objectieve’ historiografie?

Het volgende sleutelbegrip dat wordt besproken is ‘historisch revisionisme’. Voornoemd trefwoord wordt diepgaand besproken daar het begrip veelal verkeerd wordt toegepast. Na enige aandacht voor de definitievorming wordt er licht geworpen op de diverse vormen van historisch revisionisme. Wat houdt ‘historisch revisionisme’ in? Wat zijn de verscheidene vormen van historisch revisionisme? Moeten er grenzen zijn aan historisch revisionisme? Kan historisch revisionisme vervallen in negationisme?

‘Academische vrijheid’ is het laatste sleutelbegrip dat bijdraagt tot de vorming van deze verhandeling. Wat houdt academische vrijheid precies in? Is academische vrijheid absoluut? Beperkt de anti-negationisme wetgeving de vrijheid van het academische veld?

Vervolgens wordt er dieper ingegaan op desbetreffende wetgeving. Vooreerst wordt anti- negationisme wetgeving in het algemeen bestudeerd. Wat houdt dergelijke ‘memory law’ in? Aansluitend wordt deze verder toegelicht aan de hand van de casus ‘België’. Hoe is deze wetgeving tot stand gekomen? Hoe verliep deze totstandkoming? Wat waren de discussiepunten ten aanzien van de introductie van dergelijke ‘memory law’?

Daaropvolgend worden de verschillende standpunten op voornoemde wetgeving uitgelicht. Om te beginnen wordt er dieper ingegaan op het academisch standpunt inzake de anti-negationisme wetgeving. Wat is de reactie van de academische wereld op voornoemde wetgeving? Ondervinden zij beperkingen/ grenzen aan historische studies naar de Holocaust? Hoe gaan academici hier mee om? Vervolgens wordt de visie van het Interfederaal Gelijkekansencentrum toegelicht. Wat is hun standpunt ten aanzien van de anti-negationisme wetgeving? Hoe definiëren zij ‘negationisme’? Wat is de relatie met antisemitisme? Wat zijn hun strategieën? Als laatste onderdeel van de diverse standpunten wordt ingegaan op de visie van de Belgische Joden. Beperkt de ‘memory law’ volgens hen de vrijheid van het historisch onderzoek? Hoe is hun definitievorming betreffende revisionisme en negationisme? Hoe staat negationisme in relatie tot antisemitisme? Welke spanningen kunnen worden waargenomen?

Tenslotte wordt het negationisme onder de loep genomen. Allereerst wordt het negationisme in het algemeen besproken om daarna verder te gaan met de analyse van verschillende Belgische negationisten. Welke strategieën worden door de negationisten aangewend? Wat is het verband tussen revisionisme en negationisme?

[4]

Binnen dit onderzoek worden de voornaamste invalshoeken omtrent de grenzen aan het historisch revisionisme bestudeerd. Deze verhandeling ontsluit zich met de vraagstelling of een historicus in het algemeen wel een objectieve historiografie kan leveren. Vanuit deze conclusie wordt de relatie met het historisch revisionisme gelegd. Wat is de verhouding tussen voornoemde begrippen? Vervolgens wordt nagegaan welke invloed de anti-negationisme wetgeving uitoefent op de objectiviteit en op het historisch revisionisme van de historiografie omtrent de Holocaust. Als laatste punt worden de grenzen onderzocht van het historisch revisionisme en of hier sprake kan zijn van het verval in ontkenning.

Methodologie en opbouw van deze studie De aangewende methodologie typeert zich door een onafgebroken symbiose tussen een eerder bepaald analytisch raamwerk en de gevolgtrekkingen uit de geraadpleegde bronnen. Zoals eerder vermeld ontsluit de studie zich met het onderzoek naar de objectiviteit van de historicus zelf om van daaruit dieper in te gaan op de algemene wetenschappelijke meningsverschillen en de gevolgen van de ‘memory law’. De focus binnen de verhandeling ligt op het begrip ‘begrenzing’. De begrenzing van ‘objectiviteit’, ‘academische vrijheid’ en van ‘historisch revisionisme’ omtrent de Holocaust worden binnen dit onderzoek geanalyseerd. Ter afbakening van desbetreffende studie wordt het licht geworpen op de verschillende invalshoeken binnen de casus ‘België’. Binnen deze studie wordt eerst en vooral gebruik gemaakt van secundaire bronnen. Diverse literatuur uit de Universiteitsbibliotheek Gent wordt aangewend om sneller inzicht te verwerven in het verloop van het wetenschappelijk debat. Om informatie te bekomen omtrent de objectiviteit van de historicus, academische vrijheid en historisch revisionisme worden databanken als JSTOR geraadpleegd. Om een analyse te kunnen maken omtrent de anti-negationisme wetgeving in het algemeen wordt diverse literatuur geraadpleegd zoals bijvoorbeeld ‘ as an international movement’ van Stephen E. Atkins. Gedurende het onderzoek naar de strategieën van bepaalde negationistische organisaties wordt eveneens diverse literatuur aangewend zoals bijvoorbeeld ‘Assassins of memory’ van Pierre Vidal-Naquet. Naast het raadplegen van secundaire bronnen worden tevens primaire bronnen geütiliseerd. Om een duidelijk overzicht te verkrijgen van de ‘memory law’ in België worden verscheidene parlementaire handelingen geraadpleegd. Verder worden persberichten geëxamineerd om inzicht te verwerven in de anti-negationisme wetgeving en het debat daaromtrent. Websites van de verscheidene organisaties, zoals deze van het Interfederaal Gelijkekansencentrum, worden eveneens onderzocht om eventuele standpunten naar voor te kunnen brengen. Tevens worden enkele interviews afgenomen om een duidelijker beeld te

[5]

verkrijgen van de verschillende visies. Tenslotte worden publicaties van academici die onderzoek voeren naar de Holocaust, zoals bijvoorbeeld van Gie Van Den Berghe, ter hand genomen om mogelijke problemen en grenzen op te sporen.

[6]

Hoofdstuk I Objectiviteit

Inleiding Gezien deze studie zich toelegt op het bestuderen van de grenzen aan het historisch revisionisme en het verband met de ‘memory law’ is het gunstig om eerst de objectiviteit van de historicus onder de loep te nemen. Het belang van dergelijk vooronderzoek kan verklaard worden aan de hand van onderstaande vraagstellingen. Indien een historicus geen objectief onderzoek kan voeren, kan er dan sprake zijn van een ‘memory law’ die de ‘historical truth’ vast legt? Indien er objectief historisch onderzoek kan gevoerd worden, wat dan met wetenschappelijke meningsverschillen omtrent deze ‘historical truth’? Welke elementen dragen bij tot het al dan niet bekomen van een objectieve historiografie? Het is dus zeker en vast in het kader van het huidige onderzoek opportuun om eerst te onderzoeken of het bekomen van een objectieve historiografie wel mogelijk is. Indien dit het geval is kan verder worden ingegaan op de begrenzing van deze ‘historical truth’ en de gevolgen van de desbetreffende beperkingen.

Een objectieve historiografie?

“Objectief zich bepalende tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of door vooroordelen antoniem: subjectief”7

Het vraagstuk betreffende de subjectiviteit-objectiviteit van de historicus is quasi even oud als de discipline op zich. F.R. Ankersmith omschrijft in ‘The Ethics of history: From the double binds of (moral) meaning to experience’ het concept als volgt: “Subjectivity is condemned because it is recognized as introducing something of the ‘subject’, that is of the historian her or himself, into her or his account of the past, where as ‘objectivity is recommended since in an ‘objective’ account of the past only the past itself, that is, the object of the historian’s investigation, is speaking to us.”8 Maar wat houdt ‘introducing something of the ‘subject’ exact in? Er is altijd sprake van een zekere vooringenomenheid maar heeft dit een invloed op de objectiviteit? F.R. Ankersmith stelt dat de objectiviteit slechts in het gedrang komt wanneer het ‘subject’ bepaalde politieke en

7Kernerman Dictionaries, in: < http://www.woorden.org/woord/objectief>, geraadpleegd op 05.03.20015. 8 F.R. Ankersmith, The Ethics of History: From the double binds of (moral) meaning to experience. In: History and theory, Vol. 43, No. 4, December 2004, (pp.84-102), Wiley for Wesleyan University, p. 84. [7]

moraliserende waarden in zijn onderzoek opneemt. Maar wat met hiaten in de geschiedenis? Hoe worden deze op een objectieve manier ingevuld?

Mark Bevir haalt in zijn ‘Objectivity in history’ het concept ‘objectieve interpretatie’ aan. Ook al hebben we geen onmiddellijke toegang tot het verleden en zijn historische feiten niet altijd hedendaagse waarheden, volgens Bevir kunnen we objectieve kennis van het verleden vergaren geleid door een objectieve interpretatie. Een objectieve interpretatie is een proces waarbij interpretaties worden vergeleken aan de hand van rationele criteria als juistheid, volledigheid, consistentie, vooruitstrevendheid en openheid. Een objectieve interpretatie moet bijvoorbeeld gebaseerd zijn op vaststaande feiten. Aan de hand van een objectieve interpretatie kunnen hiaten in de geschiedenis op een objectieve manier worden ingevuld.9

Helen M. Lynd rapporteert in haar werk ‘The nature of historical objectivity’ vier procedures waaraan de geschiedschrijving zou moeten voldoen om een zo hoog mogelijk objectiviteitsgehalte te bekomen. Zij stelt dat een historicus moet erkennen dat hij vertrekt vanuit een bepaald referentiekader. Het onderzoek van de historicus wordt beïnvloed door dit referentiekader en bepaalt voor een deel welke studies hij zal voeren. De relatie subject-object moet worden aangehaald en deze openheid zal het objectiviteitsgehalte van de studie verhogen. Daarnaast moet de historicus erkennen dat zijn object van studie mensen zijn die interacteren met hun natuurlijke omgeving. Mensen zijn complexe wezens en moeilijk in studie te vervatten.10 Tevens moet de historicus er zich van bewust zijn dat zijn medium van communicatie taal is en dat dit hem er toe aanzet om gebruik te maken van metaforen en analogieën. Het gebruik van historische analogieën kan niet vermeden worden maar ze moeten op een verantwoorde, bewuste manier ingeschakeld worden.11 De vierde en laatste procedure die Lynd aanhaalt is deze van de oorzakelijkheid. Historische objectiviteit vraagt om een complexe theorie van oorzakelijkheid. Elk historisch feit moet als uniek aanschouwd worden en in verbinding worden geplaatst met elk ander historisch feit. De historicus moet de grote verhalen trachten te achterhalen.12

Er kan een eindeloze discussie gevoerd worden of de geschiedschrijving al dan niet objectief is. Laat ons stellen dat de geschiedschrijving bestaat uit aan de ene kant de vaststaande feiten

9 M. Bevir, Objectivity in history, In: History and theory, Vol. 33, No. 3, Oktober 1994, (pp.328-344), Wiley for Wesleyan University, p.329. 10 H.M. Lynd, The nature of historical objectivity, In: Journal of philosophy, Vol. 47, No. 2, Januari 1950, (pp. 29- 43), Journal of philosophy, p.36. 11 H.M. Lynd, Op. Cit., p.38. 12 H.M. Lynd, Op. Cit., p.40. [8]

en aan de andere kant de objectieve interpretaties van de historicus. De historicus moet zich aan bepaalde procedures en principes houden om tot een objectieve interpretatie te komen en hiaten in te vullen. Hij moet gebruik maken van de historische methode en van de methodologische principes en conventionele methodes van de geschiedenis om tot een zo objectief mogelijke studie te komen.

Grenzen? “Truth of the impossibility of the truth”13

-Nietzsche-

Historici kunnen een historiografie leveren die de objectiviteit benadert indien de vooropgestelde grenzen in acht genomen worden. De relatie object-subject is bepalend voor het behalen van desbetreffende doelstelling. Politieke en / of moraliserende waarden uitgaande van het subject vormen een bedreiging voor het objectiviteitsgehalte en mogen bijgevolg geen enkele invloed uitoefenen op de studie. Tevens kan er gesproken worden van een begrenzing van de objectiviteit van de historicus ‘an sich’. Het referentiekader van de geschiedkundige vormt een risico voor de objectiviteit van de studie. Het bewust omgaan met dergelijke begrenzing zorgt voor een verwerping van desbetreffende bedreiging.

Algemeen gesteld kan het objectiviteitsgehalte verstoord worden door externe en interne risicofactoren. Politieke en / of moraliserende waarden van buitenaf kunnen druk uitoefenen op de studie maar eveneens de inbreng van waarden van het subject ‘an sich’. De historiografie bestaat enerzijds uit vaststaande feiten maar anderzijds ook uit hiaten die moeten worden opgevuld. Om dergelijke hiaten op te vullen moet de historicus vooropgestelde methodologische principes en conventionele methodes navolgen om de objectiviteit zoveel mogelijk te benaderen. 14

Het principe van de ‘objectieve interpretatie’, dat volgens Mark Bevir zorgt voor het vergaren van objectieve kennis van het verleden, is een proces waarbij diverse interpretaties worden vergeleken aan de hand van diverse rationele criteria.15 Het interpreteren op zich kan gezien worden als een begrenzing van het objectiviteitsprincipe maar door een comparatieve studie steunend op de diverse rationele criteria vormt dit alsnog geen risico. Wetenschappelijke meningsverschillen kunnen dus leiden tot een hoger objectiviteitsgehalte. Diverse interpretaties

13 P. Goodrich, Derrida and legal Philosophy, 2008, p. 38. 14 H.M. Lynd, Op. Cit., p. 38. 15 M. Bevir, Op. Cit., p. 329. [9]

worden vergeleken uitgaande van de rationele criteria en op basis hiervan kan men een objectieve historiografie bereiken.

“Objectivity arises from criticizing and comparing rival webs of interpretations in terms of agreed facts.”16

-Mark Bevir-

Samenvattend kan dus gesteld worden dat de begrenzing van de objectiviteit van de historicus kan leiden tot een hoger objectiviteitsgehalte. Eerst en vooral vormt het referentiekader (extern en intern) een begrenzing maar mits het bewuste gebruik ervan kan deze de objectiviteit van de studie bevorderen. Daarnaast zorgen de hiaten binnen de geschiedenis eveneens voor een begrenzing omdat deze onderworpen worden aan een interpretatie van de historicus maar door een vergelijkende studie aan de hand van de rationele criteria beschreven door Mark Bevir kunnen deze diverse interpretaties eveneens leiden tot een meer objectieve geschiedschrijving. Als laatste punt is het vooral van belang dat de historicus zich bewust is van de diverse begrenzingen aan de objectiviteit en dat hij deze weloverwogen in rekening brengt. Het bewust omspringen met de grenzen aan zijn objectiviteit kan alleen maar het objectiviteitsgehalte vergroten.

De begrenzing van de objectiviteit van de historicus kan leiden tot een hoger objectiviteitsgehalte maar dit kan eveneens niet het geval zijn. Indien voornoemde strategieën niet in rekening worden gebracht en de historicus zich bijvoorbeeld niet houdt aan de historische methode en de methodologische principes en conventionele methodes kan de objectieve studie in het gedrang komen.

Conclusie Gezien bovenstaande theorieën kan er gesteld worden dat een historicus in staat is om een objectieve historiografie af te leveren indien hij zich aan bepaalde methodologische principes en conventionele methodes houdt. Ondanks het feit dat de objectiviteit van de historicus onderhevig is aan een begrenzing en deze normaal dus de objectiviteit zou inperken, kan deze zorgen voor een hoger objectiviteitsgehalte. Deze doelstelling kan behaald worden indien de historicus bewust omspringt met desbetreffende begrenzing. Daarnaast kan het proces van de objectieve interpretatie aan de hand van de rationele criteria, zoals opgesteld door Mark Bevir,

16 M. Bevir, Op. Cit., p. 333. [10]

zorgen voor een verhoogde objectiviteit. Wetenschappelijke meningsverschillen kunnen er dus toe bijdragen om de ‘historical truth’ te achterhalen. Het bekomen van de ‘historical truth’ kan dus eigenlijk omschreven worden als een omvangrijk proces waarbij de wetenschappelijke meningsverschillen en het voortdurend verrichten van onderzoek doorheen de tijd, door diverse historici, bijdragen tot een hogere objectiviteit.

[11]

[12]

Hoofdstuk II Historisch revisionisme

Inleiding Gezien deze verhandeling zich toelegt op de begrenzing van het historisch revisionisme en het debat daaromtrent is de analyse van voornoemd begrip ‘an sich’ essentieel. Desbetreffende terminologie wordt namelijk regelmatig verkeerd toegepast en zorgt voor enige verwarring. Hoe kan historisch revisionisme op een correcte manier gedefinieerd worden? Levert deze strategie enige bijdrage aan de historiografie? Moeten er grenzen worden gesteld aan het historisch revisionisme zodanig dat dit niet kan vervallen in ontkenning? Wat met het verkeerd terminologisch gebruik? Wat zijn de gevolgen van dergelijk verkeerd gebruik voor de geschiedschrijving?

Historisch revisionisme Historiografie is voortdurend in beweging; onze overtuigingen worden binnen een nieuwe context voortdurend herzien. In die zin zijn alle historici die het verleden onderzoeken ‘revisionisten’. Indien de geschiedschrijving niet voortdurend onderworpen was geweest aan de herziening van voorgaande kennis, dan zou de taak van de historici ertoe beperkt gebleven zijn om enkel de kennis van onze voorouders over te dragen aan de nieuwe generatie. De geschiedschrijving of historiografie is een innovatieve, dynamische discipline bestaande uit diverse vernieuwende onderzoeksprogramma’s, juist omdat deze in staat is om zichzelf te gaan verbeteren, uitbreiden binnen de nieuwe historische context.17

Het herzien van historische gebeurtenissen is dus van alle tijden. Vroeger diende de historiografie bijna uitsluitend voor de legitimatie van de bestaande machtsposities, waarbij dergelijke herzieningen op gezag van bovenaf werden verricht en meestal politieke doeleinden voor ogen hadden. Een kritische herinterpretatie van historische gebeurtenissen is dus van wezenlijk belang voor het wetenschappelijk gehalte van de discipline.18 Aviezer Tucker maakt een onderscheid tussen drie soorten historisch revisionisme:

Eerst en vooral is er het ‘evidence-driven’ revisionisme dat zich ontpopt uit de ontdekking van nieuw bewijsmateriaal. Dergelijke vondsten kunnen bestaande hypotheses in twijfel trekken of zelfs helemaal onderuit halen. Nieuw bewijs kan er voor zorgen dat er een revisie komt van de geschiedschrijving en dat bepaalde aspecten in een ander perspectief worden geplaatst. De

17 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 25. 18 M. Kopecek, Past in the making, Central European University Press, 2008, p. 1. [13]

vooruitgang van de historiografie binnen de geschiedenis zorgde ervoor dat historici in staat waren om nieuwe types van bewijsmateriaal, bronnen, et cetera te analyseren. Voorbeelden hiervan zijn: de ontdekking van het archief als schat voor historische informatie, de latere ontdekking van ongeschreven bronnen als interessant bewijsmateriaal en de bureaucratische gegevens die gebruikt kunnen worden om kwantitatieve historiografie te genereren. De zoektocht naar nieuwe theorieën en methodes wordt gestimuleerd door een nieuwe interesse in bepaalde aspecten van het verleden die voordien weinig aandacht genoten, zoals bijvoorbeeld de geschiedenis van vrouwen die gedurende vorige generaties van historici onbelangrijk waren.19

De tweede vorm van historisch revisionisme, volgens Adviezer Tucker, is ‘significance-driven’ revisionisme dat resulteert uit de veranderende belangstelling voor bepaalde aspecten uit het verleden. Historici moeten een keuze maken uit diverse mogelijke stellingen betreffende het verleden, die zij ontlenen aan of die kunnen voortvloeien uit het gevonden bewijsmateriaal, en moeten beslissen dewelke het vermelden waard zijn. Sommige presenteren hun kennis van het verleden op een gestructureerde manier om een verhalende structuur van het verleden te creëren. Selecteren en structureren vereisen een besef van de betekenis van het historisch proces. Deze perceptie van betekenis wordt herzien als gevolg van historische veranderingen. Historische processen nemen tijd in waarbij de betekenis van sommige gebeurtenissen en hun uitkomst veelal pas lange tijd na het gebeuren zelf plaatsvinden. Historici kunnen het historisch proces dan ook pas na afloop ervan op een retrospectieve wijze begrijpen en analyseren.20

De derde en laatste vorm van historisch revisionisme is ‘value-driven’ revisionisme. Historici revalueren de historische gebeurtenissen en processen die zij beschrijven en verklaren. Dit kan ofwel leiden tot een herwaardering van bepaalde gebeurtenissen uit het verleden of tot een herziening van het waardenstelsel dat historici gebruikten om historische gebeurtenissen, acties, actoren te evalueren. Zo is men bijvoorbeeld binnen de historiografie over de kunst, literatuur, filosofie, muziek, architectuur nooit gestopt met de herziening van haar evaluaties. Dergelijke revaluaties houden de geschiedschrijving relevant.21

Het ter discussie stellen en/ of herzien van geschiedkundige interpretaties is een noodzakelijke werkwijze binnen de historiografie. Herzieningen gebeuren in het licht van nieuw bewijsmateriaal, nieuwe waarden, nieuwe betekenissen, nieuwe methodes en dergelijke meer.

19 M. Kopecek, Op. Cit. , p. 1. 20 M. Kopecek, Op. Cit. , p. 2. 21 M. Kopecek, Op. Cit. , p. 3. [14]

Geschiedkundigen bevinden zich niet in een vacuüm maar worden beïnvloed door hun referentiekader. Dergelijke interpretaties zijn tot op een zeker niveau waardegeladen. Derwijze worden kwesties als oorzaaks- en schuldvragen betreffende oorlogsgeschiedenis het meest aan herziening onderworpen. Revisionisten betrachten meestal een billijkere schuldverdeling te bekomen, hetgeen gewoonlijk gepaard gaat met de onthulling van de kwalijke rol van de eigen natie. Revisie van de ‘officiële’ interpretatie roept weerstand op. Revisionistische bewegingen kennen gewoonlijk een kort maar turbulent bestaan. Ze gaan ten onder aan hun extremisme of raken geïntegreerd in de geschiedschrijving van het post-revisionistische tijdperk.22

Revisionisme vs Negationisme “Kamer wil revisionisme en negationisme bestraffen”23 -Belga, 01 februari, 1995- “Arbitragehof: anti-revisionismewet is niet strijdig met grondwet”24 - De Tijd, 13 juli 1996 - “Eerste proces tegen revisionist op 24 januari”25 - Het Belang van Limburg, 20 januari 2000 -

“Broers Verbeke doorverwezen voor revisionisme”26 -Het Laatste Nieuws, 28 maart 2003- “Celstraf met uitstel voor revisionisme”27 - Metro, 10 september 2003 - “Centrum klaagt revisionisme aan”28 - De Standaard, 25 mei 2004 -

Afleidbaar uit voorgaande krantenkoppen bestaat er heel wat semantische verwarring betreffende het begrip ‘revisionisme’. Zoals eerder vermeld is het kritisch ter discussie stellen en het herzien van geschiedkundige interpretaties een noodzakelijke en legitieme historiografische praktijk. Dergelijke praktijk van herziening, die er een legitieme wetenschappelijke methode op nahoudt, wordt revisionisme genoemd. Revisionisten zijn dus historici die bepaalde gebeurtenissen uit het verleden op een andere manier tegen het licht

22 G. van den Berghe, Op. Cit., p. 27. 23 S.n., Kamer wil revisionisme en negationisme bestraffen, In: Belga, 01.02.1995, p. 1. 24 S.n., Arbitragehof: anti-revisionismewet is niet strijdig met grondwet, In: De Tijd, 13.07.1996, p.1. 25 S.n., Eerste proces tegen revisionist op 24 januari, In: Het Belang van Limburg, 20.01.2000, p. 5. 26 A. Dirkx, Broers Verbeke doorverwezen voor revisionisme, In: Het Laatste Nieuws, 28.03.2003, p. 21. 27 S.n., Celstraf met uitstel voor revisionisme, In: Metro, 10.09.2003, p. 4. 28 G. Fransen, Centrum klaagt revisionisme aan, In: De Standaard, 25.05.2004, p. 2. [15]

houden. Door dergelijke werkwijze worden bepaalde interpretaties soms herzien of in een ander licht geplaatst.

Maar wat wordt dan bedoeld in bovenstaande krantenkoppen? In desbetreffende titels heeft men het eigenlijk niet over ‘revisionisme’ maar over ‘negationisme’. De ontkenners van de bijna totale uitroeiing van het Europese jodendom door de nazi’s noemen zichzelf revisionisten. Dergelijke benaming wordt door bijna iedereen (supra) overgenomen maar is foutief en zorgt voor verwarring. Deze ontkenners noemen zichzelf ‘revisionisten’ omdat ze zich willen vereenzelvigen met de legitieme geschiedkundige praktijk. Hun zelfbenaming is een rechtvaardigingspoging die kadert in hun verwoed streven naar academische erkenning.29

Negationisten vertonen enkel oppervlakkig overeenkomsten met revisionisten. Zelden zijn negationisten historici of wetenschappers en dus niet bekwaam om wetenschappelijk of geschiedkundig onderzoek te verrichten. Ze bieden dus in geen geval een alternatieve historiografische school. Revisionistische stromingen ontkennen geen historische gebeurtenissen, zij proberen op een alternatieve wijze bepaalde ontwikkelingen uit het verleden te verklaren. Daarnaast brengen revisionisten eveneens nieuw feitenmateriaal of andere interpretaties naar voor. Negationisten bieden geen alternatieve verklaring, ze ontkennen.30

Omtrent de Holocaust bestaan er wel legitiem revisionistische scholen zoals bijvoorbeeld het intentionalisme en het functionalisme. Voornoemde scholen verdedigen een differentiële stelling omtrent de besluitvorming wat leidde tot de judeocide. Intentionalisten verdedigen de stelling dat de Holocaust de uitkomst is van een onveranderlijke, volgehouden intentie. Terwijl functionalisten deze eerder als een onrechtlijnige weg beschouwen waarbij diverse voorgaande maatregelen faalden.31

Ook in verband met de ‘Endlösung’ bestaan er authentieke revisionistische tendensen. Deze leggen vooral de nadruk op de nuancering van de schuld- en verantwoordelijkheidsvraag waarbij de passieve medeplichtigheid van bijvoorbeeld de VS en de geallieerden in rekening worden gebracht.32

29 G. Verbeeck, De verdwenen gaskamers: de ontkenning van de Holocaust, Leuven, Acco, 1997, p. 44. 30 S. Vantermen, De ontkenning van de jodenuitroeiing: het negationisme en de invloed ervan op extreem-rechts in België, VUB Press, 1996, p. 14. 31 W. Von Der Dunk, Voorbij de verboden drempel: de Shoah in ons geschiedbeeld, , Prometheus, 1990, p. 11. 32 G. van den Berghe, Op. Cit., p. 29. [16]

Holocaustontkenning is geen historiografie maar een tegen-geschiedenis. De geschiedenis wordt volledig binnenste buiten gedraaid. Slachtoffers worden daders, daders worden slachtoffers. Negationisten verdraaien de feiten en gaan op een bepaalde manier de judeocide verderzetten met intellectuele middelen door de herinnering uit te roeien. Wetenschappelijk onderzoek is geen vrijblijvende bezigheid. Hypotheses moeten worden gestaafd, bronnen en feiten moeten verklaard en geduid worden. Ontkenners claimen aan wetenschappelijk onderzoek te doen maar maken op geen enkele manier gebruik van de wetenschappelijke methode. Negationisten hebben het over de Holocaustmythe en verklaren deze aan de hand van een tegen-verhaal, een samenzweringstheorie. Men neemt geen enkele moeite om deze op de een of andere manier te gaan bewijzen.33 Samenzweringsdenken is de kennis van de onwetendheid. Gezien de omvang van de vermeende samenzwering zou men toch met enige bewijzen op de proppen moeten kunnen komen. Holocaustontkenners doen niet aan historiografisch of wetenschappelijk onderzoek, ze brengen enkel een tegen-verhaal. In geen geval onderwerpen ze de geschiedenis aan kritisch onderzoek, ze vervalsen en proberen een historisch verhaal te vernietigen. 34

Gevolgen van het verkeerd terminologisch gebruik De negationisten ‘revisionisten’ noemen is feitelijk fout omdat men hen op deze manier een wetenschappelijke rechtmatigheid toeschrijft die ze niet bezitten. Door hen ‘revisionisten’ te noemen ontstaat er verwarring en vereenzelvigt men hen met de authentieke geschiedschrijving en –herschrijving.

Het (historisch) revisionisme is het streven naar herziening van de gevestigde interpretatie. Het revisionisme is een wetenschappelijke houding of methode waarbij de kritische bevraging en de gefundeerde herziening van eerdere interpretaties een wenselijke werkwijze is. Het herzien van voorgaande interpretaties gebeurt in het licht van andere of nieuwe waarden, inzichten of gebeurtenissen, middels nieuwe bronnen, methodes en dergelijke meer.35

Holocaustontkenning is geen revisionisme. Historisch revisionisme verwerpt een gevestigde historische verklaring en stelt hierbij een alternatieve interpretatie voorop waarbij valabele

33 G.van den Berghe, Tegen-geschiedenis, In: Didactiek in het geschiedenisonderwijs, XVII/2, november 1993, p. 20. 34 G. van den Berghe, Holocaustontkenning ontkennen, in < http://www.serendib.be/artikels/holocaustontkenningontkennen.htm>, geraadpleegd op 30.03.2015. 35 M. Shermer, A. Grobman, Denying history: who says never happened and why do they say it?, California, University of California Press, 2000, p. 14. [17]

argumenten worden aangehaald. Negationisten herinterpreteren niet, ze verwerpen enkel de relevante geschiedenis. Ze beroepen zich niet op nieuwe bronnen, methodes en/ of feiten. Kenmerkend voor de diverse vormen van revisionisme is dat ze bepaalde perspectieven over een bepaald fenomeen gaan herzien waarbij ze het hele fenomeen op zich niet gaan verwerpen. Ze proberen de werkelijkheid op een andere manier te verklaren, ze ontkennen het niet. Holocaustontkenners die zichzelf revisionisten noemen, claimen een wetenschappelijke kwaliteit die ze geenszins bezitten of nastreven.36

“Revisionisten of negationisten beweren dat de jodenvervolging in nazi-Duitsland nooit heeft plaatsgevonden, of op zijn minst schromelijk wordt overdreven.”37 -Het Nieuwsblad, 30 november 2004-

“Onder meer in België en Duitsland worden negationisme en revisionisme beschouwd als strafbare feiten.”38 -Belga, 23 januari 2007-

De termen ‘revisionisme’ en ‘negationisme’ worden vaak als synoniemen aanzien in diverse media, berichtgeving en literatuur. Deze semantische verwarring lijkt op het eerste zicht misschien een miniem detail maar als deze verder onderzocht wordt blijkt toch dat deze ‘slordigheid’ grote gevolgen kan hebben. De consequenties van dergelijke verwarring zijn dubbel. Voor de revisionist heeft dit negatieve gevolgen, voor de negationist positieve.

De semantische verwarring heeft een negatieve invloed op de revisionistische historicus omdat deze op dergelijke manier in een slecht daglicht wordt geplaatst. Ze kunnen ten onrechte worden aanzien als Holocaustontkenner en dusdanig een slechte naam oplopen.39

“Bregstein bracht me onder bij de "echte" antisemieten, in gezelschap van holocaustontkenners, religieuze fanatici en voetbal-antisemieten ('Ajax is een jodenclub'). Aanleiding was ‘De uitbuiting van de Holocaust (Houtekiet, 1990)’. In dat boek analyseer en weerleg ik de standpunten van holocaustontkenners en probeer ik te verklaren waarom er

36 G. van den Berghe, De verwerpelijkheid van de Holocaustontkenning, In: Dwarsdenken, Omtrent Jaap Kruithof, ed. H. Van Den Enden, Berchem, EPO, 1989, p. 281. 37 S.n., Duits gerecht wil ,,meest dynamische revisionist”, In: Het Nieuwsblad, 30.11.2004, p. 4. 38 S.n., Italie: historici tegen het strafbaar maken van negationisme, In: Belga, 23.01.2007, p. 1. 39 S. Vantermen, Op. Cit., p. 14. [18]

almaar meer belang gehecht wordt aan deze fanatici. Centraal in mijn verklaring staat dat de Shoah de laatste decennia enorm aan belang gewonnen heeft, waardoor het noodzakelijk werd de tot dan doodgezwegen ontkenners de mond te snoeren.”40

-Historicus Gie Van den Berghe-

Daarnaast kan de semantische verwarring ook effect hebben op het wetenschappelijk onderzoek. Historici kunnen minder geneigd zijn om binnen dergelijke context een andere invalshoek te hanteren uit vrees om als negationist bestempeld te worden. Voor de historiografie is het nochtans uitermate belangrijk dat de verfijning van de gedetailleerde kennis betreffende de geschiedenis of in dit geval de Holocaust blijft culmineren. Revisionisten hanteren alternatieve interpretaties en op dergelijke manier kan men de geschiedschrijving verder verfijnen. Indien dit niet gebeurt bestaat de mogelijkheid dat er mythes en onjuistheden blijven bestaan omtrent historische gebeurtenissen.

Tenslotte wordt de semantische verwarring door de negationisten in uiterste dank afgenomen. Vanwege dergelijke confusie worden zij meermaals gelijkgesteld aan revisionistische historici die op een legitieme wijze wetenschappelijk onderzoek verrichten. Hun pogingen om hun uitspraken te rechtvaardigen lijken op dusdanige wijze te slagen. Daarnaast lijkt de angst die de semantische verwarring veroorzaakt bij de revisionistische historici eveneens in het voordeel van de negationisten te spelen. Ze buiten voornoemde angst uit door zichzelf te tronen als degenen die echt pogen om de ‘waarheid’ te achterhalen.41

“Zeg niet ,,revisionist'' tegen ,,negationist''”42 -De Standaard, 13 januari 2005-

Grenzen ? Gezien het wezenlijke verschil tussen revisionisme en negationisme hoeft er geen sprake te zijn van begrenzing wegens de legitieme wetenschappelijke methode van het gerechtvaardigd historisch revisionisme. Het historisch revisionisme kan niet in negationisme of ontkenning vervallen omdat het revisionisme zich baseert op nieuwe methodes, bewijsmateriaal, inzichten,

40 G. van den Berghe, Om zeep, In: Humo, 13.09.1995, p. 10. 41 G. Verbeeck, Op. Cit., p. 43. 42 S.n., Zeg niet ,,revisionist'' tegen ,,negationist'', In: De Standaard, 13.01.2005, p. 1. [19]

en dergelijke meer, gesteund door de wetenschappelijke methode. Revisionisme is zelfs van uitermate belang om bepaalde ontkennersargumenten op afdoende wijze te weerleggen. Negationisten grijpen elke kans om onzekerheden over bepaalde aspecten van de judeocide uit te buiten. Ze verwijzen bijvoorbeeld naar de discussie tussen diverse historici over het precieze aantal joden dat zijn omgekomen in de kampen. Maar de cijfers die negationisten naar voor schuiven worden allesbehalve gestaafd door bewijsmateriaal. Dergelijke hiaten die nog verfijnd moeten worden door historici gaan ze maar al te vaak uitbuiten. Daarom is het noodzakelijk dat historici de geschiedenis alsmaar gaan herzien en verfijnen. Door op een wetenschappelijke manier dergelijke onzekerheden uit te sluiten krijgen negationisten geen kans meer om twijfel te zaaien. Want negationisten buiten het gebrek aan gespecialiseerde kennis bij het publiek uit en kunnen op dergelijke wijze twijfel zaaien. Nochtans werd het overgrote deel van de negationistische stellingen reeds weerlegd, maar deze bereiken zelden het grote publiek of zijn op dit moment niet meer verkrijgbaar. Daartegenover staat dat de propaganda van de negationisten voortdurend de ontkenning in al haar vormen herhaalt en ze op desbetreffende wijze twijfel kan zaaien, zeker bij jongeren.43 Een begrenzing aan het historisch revisionisme zou dus enkel maar in het voordeel van de negationisten uitdraaien in plaats van te ‘voorkomen’ dat bepaalde revisionisten zouden vervallen in negationisme, wat onmogelijk is indien men op een legitieme wetenschappelijke manier te werk gaat. Het is van wezenlijk belang om de begrippen ‘revisionisme’ en ‘negationisme’ voor het grote publiek duidelijk te maken zodanig dat het revisionisme het negationisme kan verdringen door een gedetailleerde kennis te bekomen over alle aspecten van de Holocaust. De semantische verwarring is op dit moment eigenlijk een begrenzing aan het historisch revisionisme. Dergelijke confusie zou moeten worden weggenomen zodanig dat historische revisionisten niet langer hoeven te vrezen om bepaalde zaken uit de geschiedenis te herinterpreteren. Verder is er nog sprake van een andere begrenzing, namelijk de memory law. Maar deze komt verder nog aan bod. Begrenzing levert een voedingsbodem voor negationisten die ze maar al te graag uitbuiten. Daarom zouden er geen grenzen mogen gesteld worden aan het legitiem historische revisionisme.

Conclusie

Een kritische herinterpretatie van historische gebeurtenissen is van wezenlijk belang voor het wetenschappelijk gehalte van de historiografie. Het ter discussie stellen en / of herzien van geschiedkundige interpretaties is een noodzakelijke werkwijze binnen de geschiedschrijving.

43 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 97. [20]

Herzieningen gebeuren in het licht van nieuw bewijsmateriaal, nieuwe waarden, nieuwe betekenissen, nieuwe methodes en dergelijke meer. Geschiedkundigen bevinden zich niet in een vacuüm maar worden beïnvloed door hun referentiekader. Dergelijke interpretaties zijn tot op een zeker niveau waardegeladen en moeten daarom doorheen de geschiedenis onderworpen worden aan herinterpretatie om een zo hoog mogelijk objectiviteitsgehalte te bekomen. Negationisten noemen zichzelf revisionisten omwille van de positieve associatie met historisch revisionisme. Ze stellen zich voor als een legitieme revisionistische school en claimen de historische waarheid te verkondigen. Het grote publiek, media, en zelfs historici nemen desbetreffende benaming over en gebruiken ze als veroordelende term tegen de negationisten. De semantische verwarring maakt het debat alles behalve duidelijker en berooft ons van diverse leerrijke inzichten die nieuw licht zouden kunnen werpen op het debat. Het verschil tussen het negationisme, dat een onderdeel van het verleden ontkent, en het historisch revisionisme, dat bepaalde historische gebeurtenissen in een ander licht plaatst, gaat volledig verloren. Dergelijk onderscheid moet aan het publiek, media, en andere duidelijk worden gemaakt zodanig dat historici met nieuwe inzichten en interpretaties aan de hand van de wetenschappelijke methode niet hoeven te vrezen om als negationist bestempeld te worden. Want de geschiedenis betreffende de Holocaust moet ontkleurd, verbeterd en genuanceerd worden zodanig dat Holocaustontkenners, die bepaalde onvolkomenheden uitbuiten, op doeltreffende wijze van antwoord kunnen worden gediend. Door revisionistische historici te bestempelen als negationisten wordt de noodzakelijke herziening afgeremd. Dergelijke werkwijze is nochtans noodzakelijk om een zo hoog mogelijk objectiviteitsgehalte te bekomen binnen de historiografie en is eveneens een onmisbaar wapen in de strijd tegen de ontkenners. Door de semantische verwarring ontstaat er eigenlijk een begrenzing aan het historisch revisionisme. Historici zijn bang om met negationisten te worden gelijkgesteld en worden daarom geremd om bepaalde aspecten betreffende de Holocaust te gaan onderwerpen aan een kritische herinterpretatie. Dergelijke begrenzing zorgt ervoor dat negationisten nog altijd bepaalde onduidelijkheden kunnen misbruiken om hun stellingen te staven. Daarnaast zorgt de memory law voor een bijkomende begrenzing (infra). Er zou geen sprake mogen zijn van een begrenzing aan het legitiem historisch revisionistisch onderzoek net omdat dit juist hét wapen is in de strijd tegen het negationisme.

[21]

[22]

Hoofdstuk III Academische vrijheid

Inleiding Gelet op het feit dat deze verhandeling zich focust op de begrenzing van het historisch revisionisme en bijgevolg op de grenzen aan academische vrijheid is het van belang om het sleutelbegrip ‘academische vrijheid’ van naderbij te bestuderen. Er wordt onderzocht welke wetgeving van belang is in het kader van de vrijheid voor academici. Indien er sprake is van volledige vrijheid dan zou er eveneens geen sprake mogen zijn van een begrenzing aan historisch revisionisme aangezien deze zich binnen hetzelfde kader afspeelt. Wat is de algemene wetgeving omtrent ‘academische vrijheid’? Welke grenzen worden er gesteld aan academische vrijheid?

Wetgeving De grondslag van academische vrijheid omvat de zeer grote vrijheid van lesgevers en onderzoekers om hun mening te kunnen uiten gedurende de uitoefening van hun functie en om daarnaast een grote vrijheid te genieten bij het verrichten van onderzoek en dit in het belang van de ontwikkeling van kennis. De academische vrijheid vormt een onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, gegarandeerd door zowel artikel 19 van de Belgische Grondwet44 als door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.45

“Artikel 19

De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.”46

-Belgische Grondwet-

“Artikel 10: Vrijheid van meningsuiting

Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit

44 Belgische Grondwet, Titel II De Belgen en hun rechten, artikel 19. 45 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10, p. 12. 46 Belgische Grondwet, Titel II De Belgen en hun rechten, artikel 19. [23]

artikel belet Staten niet radio- omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”47 -Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens-

Daarnaast maakt de academische vrijheid eveneens deel uit van de vrijheid van onderwijs die gewaarborgd wordt door artikel 24, § 1, van de Belgische Grondwet, zoals het Grondwettelijk Hof heeft beslist in zijn arrest nr. 167/2005 van 23 november 2005.48

“Artikel 24

§ 1. Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld.

De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders.

De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen.

De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.”49

-Belgische Grondwet-

47 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10, p. 12. 48 Grondwettelijk Hof, rolnummer 4615, arrest nummer 167/2005, 23.11.2005, p. 10. 49 Belgische Grondwet, Titel II De Belgen en hun rechten, artikel 24. [24]

Tevens wordt de academische vrijheid sinds 18 december 2000 specifiek vermeld en gewaarborgd op Europees niveau door artikel 13 uit het handvest van de grondrechten van de Europese Unie. 50

“Artikel 13

Vrijheid van kunsten en wetenschappen

De kunsten en het wetenschappelijk onderzoek zijn vrij. De academische vrijheid wordt geëerbiedigd.”51

-Handvest van de grondrechten van de Europese Unie-

De academische vrijheid wordt aldus niet enkel Belgisch niveau gewaarborgd maar eveneens op Europees niveau. In België wordt deze verzekerd op basis van de grondwet binnen de thema’s ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘vrijheid van onderwijs’. Daarnaast wordt deze ook gewaarborgd binnen de Europese Unie waarbij ze enerzijds wordt behandeld in het thema van ‘vrijheid van meningsuiting’, zoals in België, maar eveneens specifiek wordt vermeld onder de noemer ‘vrijheid van kunsten en wetenschappen’.

Grenzen? De academische vrijheid situeert zich binnen hetzelfde normatieve kader als deze van de ‘vrijheid van meningsuiting’ en van de ‘vrijheid van onderwijs’. Dit wel zeggen dat de wetgeving die van toepassing is op de ‘vrijheid van meningsuiting’ en op de ‘vrijheid van onderwijs’ eveneens geldt voor de academische vrijheid. De vrijheid van voornoemde thema’s is aan grenzen gebonden en is dus niet absoluut. Gezien deze verhandeling zich toelegt op het historisch revisionisme omtrent de Holocaust worden enkel de beperkingen in dit verband besproken. Het normatieve kader dat in België van toepassing is op voornoemde studie, wordt gevormd door de wet van 23 maart 1995:

“23 MAART 1995. - Wet tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal- socialistische regime is gepleegd. (Erratum, zie B.St. 22-04-1995, p.10571)”52 -Belgisch strafwetboek-

50 Handvest van de grondrechten voor de Europese Unie, 2000/C 364/01, artikel 13, 18.12.2000, p. 11. 51 Handvest van de grondrechten voor de Europese Unie, 2000/C 364/01, artikel 13, 18.12.2000, p. 11. 52 Belgisch Strafwetboek, 1995-03-23/31, 30.03.1995, p. 7996. [25]

In België is het dus strafbaar om de Holocaust te ontkennen, te minimaliseren, te rechtvaardigen of goed te keuren en dergelijke wetgeving geldt eveneens als begrenzing van de academische vrijheid. Indien er binnen een academisch kader (of binnen elk ander kader in België) onderzoek wordt verricht naar de Holocaust dan moet men met dergelijke wetgeving rekening houden. Dergelijke wetgeving kan dus in rekening worden gebracht als begrenzing van de academische vrijheid (infra).

Conclusie De academische vrijheid wordt niet enkel binnen België gegarandeerd maar over geheel de Europese Unie. De wetgeving in België heeft geen specifieke verwijzing naar academische vrijheid maar komt binnen de thema’s ‘vrijheid van onderwijs’ en ‘vrijheid van meningsuiting’ aan bod. Binnen de Europese Unie is er wel sprake van een specifieke verwijzing naar de academische vrijheid binnen het thema ‘vrijheid van kunsten en wetenschappen’. In België geldt hetzelfde normatieve kader voor de academische vrijheid als deze voor de ‘vrijheid van onderwijs’ en voor de ‘vrijheid van meningsuiting’. Dezelfde begrenzingen zijn dus van toepassing op het wetenschappelijk onderzoek als op de ‘vrijheid van meningsuiting’. Daarnaast is het in het kader van deze verhandeling belangrijk om te verwijzen naar de wet van 23 maart 1995 die een bijkomende begrenzing vormt aan het onderzoek omtrent de Holocaust. In het volgend hoofdstuk wordt deze trouwens uitgebreid onderzocht.

[26]

Hoofdstuk IV Memory Law

Inleiding Gezien de academische vrijheid eveneens onderhevig is aan het normatieve kader van de ‘vrijheid van onderwijs’ en ‘vrijheid van meningsuiting’ is het zeker van belang om de wetgeving omtrent de Holocaust uitgebreid te onderzoeken. Zoals eerder vermeld is er in België sprake van een ‘memory law’ met betrekking tot de Holocaust. In België is het sinds 1995 bij wet verboden om de Holocaust te ontkennen, schromelijk te onderschatten, te rechtvaardigen of goed te keuren. Binnen dit hoofdstuk wordt er eerst ingegaan op gelijkaardige wetten in het buitenland om vervolgens de Belgische anti-negationisme wetgeving te bestuderen. Hoe is in België dergelijke wetgeving tot stand gekomen? Wat is de precieze inhoud van voornoemde wetgeving? Hoe wordt deze wet toegepast? Wat zijn de discussiepunten omtrent dergelijke wetgeving? Zijn er alternatieven?

Buitenlandse anti-negationisme wetgeving België is geen uitzondering inzake anti-negationisme wetgeving53, ook in andere Europese landen werden overeenkomstige wetten geïmplementeerd. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van anti-negationisme wetgeving in het buitenland.

Frankrijk Sinds 13 juli 1990 is in Frankrijk de wet Gayssot ( wet nr. 90-615) van toepassing waardoor personen / groepen die misdaden tegen de menselijkheid (gevonnist door het Frans of Internationaal gerechtshof) in twijfel trekken kunnen berecht worden. Dergelijke wetgeving omvat geen expliciet verbod op negationisme maar heeft een brede draagwijdte die elke vorm van racistische, xenofobische, antisemitische daden en / of uitspraken tracht te beteugelen. Voor het zich schuldig maken aan voornoemde feiten staat maximaal één jaar gevangenisstraf.54

Duitsland Na de Tweede Wereldoorlog werd de nazi partij bij wet verboden gezien deze werd veroordeeld als criminele organisatie. Sedert 1985 werd negationisme berecht onder de vorm van eerroof tegenover de Joodse burger. Na diverse hervormingen valt de berechting van

53 Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, p. 15. 54 Frans Strafwetboek, 90-615, 14.07.1990, p. 8333. [27]

holocaustontkenners sinds 1994 onder de racismewetgeving (artikel 130 en 185 van het federaal Strafwetboek).55 Op overtreding van de wet staat een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar.56

Oostenrijk Op 8 mei 1945 was er in Oostenrijk de ‘Prohibition Act’ die in stond voor de berechting van personen of groeperingen die de nazi geest aanhielden of promootten. 57 Dergelijke verbodswet werd meermaals geamendeerd en kreeg zijn huidige vorm in 1992. (Oostenrijks strafwetboek artikel 283)58 Op de overtreding van voornoemde verbodswet staat tot maximaal twintig jaar celstraf.59

Oost-Europa Voornoemde West-Europese naties zijn niet de enige die een bestraffing van het ontkennen van de Holocaust mogelijk maakten. Diverse Oost-Europese naties zijn na de bevrijding van het communisme in dezelfde voetsporen getreden. In november 2006 werd er bijvoorbeeld in Estland een wet ingevoerd met het verbod op het publiekelijk tentoon spreiden van nazi symbolen. 60 De huidige Estse wetgeving verbiedt eveneens het aanzetten tot haat op grond van politieke, etnische of sociale status. De maximale straf op de overtreding van voornoemde wetgeving is drie jaar gevangenisstraf.61 Estland was niet het enige Oost-Europese land dat voorzag in dergelijke wetgeving, daarnaast waren er bijvoorbeeld ook nog Letland, Hongarije en Polen. Terwijl Letland en Hongarije zich net zoals Estland meer toespitsten op het verspreiden van symbolen, is er in Polen een specifieke wet geïmplementeerd tegen het negationisme (artikel 55, Pools strafwetboek).62

Bemerkingen Naast de hoger besproken landen zijn er nog diverse andere landen die in een wetgeving voorzagen tegen negationistische uitlatingen zoals bijvoorbeeld Zwitserland, Spanje, Israël, Nederland, Liechtenstein, Roemenië, Slovakije en Litouwen. Sommige landen passen dergelijke anti-negationisme wetgeving zeer strikt toe, andere maken er slechts sporadisch

55 Duits Strafwetboek, 80-358, 123-145d, artikel 130. 56 Duits Strafwetboek, 80-358, 185-200, artikel 185. 57 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Verslag namens de commissie, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 199, pg 28. 58Oostenrijks Strafwetboek, Verhetzung, artikel 283. 59 The Austrian Delegation tot he OSCE-Conference on Anti-semitism, Berlin, 28.04.2004, p. 2. 60 M.J. Bazyler, Holocaust Denial Laws and Other Legislation Criminalizing Promotion of Nazism, California, International Institute for Holocaust Studies,2006, p. 8. 61 M.J. Bazyler, Op. Cit., p. 8. 62 M.J. Bazyler, Op. Cit., p. 9. [28]

gebruik van. De specifieke wetgeving verschilt van land tot land gezien een internationale richtlijn niet voorhanden is. Wel hebben 160 landen het International Covenant on Civil and Political Rights ondertekend. Aan de hand van dit verdrag kunnen desbetreffende landen individuen die ‘hate speech’ verspreiden vervolgen.63 De afbakening tussen ‘hate speech’ en negationisme is niet altijd duidelijk maar doordat ontkenners veelal gebruik maken van stigmatisering van de Joodse bevolking kan het begrip ‘hate speech’ veelal toegepast worden op negationisten.

Naast bovenstaande voorbeelden zijn er ook landen als Groot-Brittannië en de Scandinavische landen die niet beschikken over enige vorm van anti-negationisme wetgeving. In desbetreffende landen hecht men enorm veel waarde aan het recht op de vrijheid van meningsuiting. Zelfs in het kader van negationisme laat men dit recht niet in het gedrang komen.64

Belgische anti-negationisme wetgeving Ook België implementeerde op 23 maart 1995 een anti-negationisme wetgeving, namelijk; “wet tot bestraffing van het ontkennen, schromelijk minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duits nationaal- socialistische regime is gepleegd”.65

Voorgeschiedenis De eerste suggestie voor de implementatie van een anti-negationisme wetgeving kwam er door het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM), hetwelke stelde dat het Centrum voor Gelijke kansen en voor Racismebestrijding (CGKR) zich zou “moeten buigen over voorstellen ter verbetering van de” racismewetgeving.66 Het KCM stelde dat het CGKR oog moest hebben voor de nieuwe vorm van aanzetting tot racisme, namelijk “Het antisemitisme, door de publiciteit die gemaakt is bij het revisionisme, meer bepaald het in twijfel stellen van de ware toedracht m.b.t. de gaskamers tijdens de Tweede Wereldoorlog”.67

Het CGKR kreeg na zijn totstandkoming nauwelijks de tijd om te doen wat het KCM gesuggereerd had. In 1992 werden er al wetsvoorstellen ingediend om een wet tegen het

63 International Covenant on Civil and Political Rights, 16.12.1966, artikel 20. 64 M.J. Bazyler, Op. Cit., p. 9. 65 Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, p. 15. 66 KCM, Integratiebeleid: een werk van lange adem. Deel III – Feiten en toelichting bij de voorstellen, Brussel, KCM, 1989, p. 412. 67 KCM, Integratiebeleid: een werk van lange adem. Deel III – Feiten en toelichting bij de voorstellen, Brussel, KCM, 1989, p. 413. [29]

negationisme te creëren.68 De huidige wetgeving is ontsproten uit een wetsvoorstel dat op 30 juni 1992 werd ingediend door de heren C. Eerdekens en Y. Mayeur in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Het betrof inzonderheid een voorstel “tot bestraffing van het betwisten, in twijfel trekken en ontkennen of het goedpraten van misdrijven tegen de mensheid en van oorlogsmisdrijven”69. Dergerlijk wetsvoorstel was volgens de heer Eerdekens nodig in het licht van ; “Ce qui le justifiait à l'époque (les raisons n'ont pas changé à ce jour). Il fallait agir dès lors qu'il y avait un courant de pensée niant l'existence de l'holocauste ou des chambres à gaz (il s'agissait de théoriciens révisionnistes dont l'antisémitisme était frappant). Ce courant était davantage présent en Flandre qu'en Belgique francophone tout en restant, de part et d'autre de la frontière linguistique extrêmement minoritaire.”70

Voornoemd wetsvoorstel was gebaseerd op de Franse anti-negationisme wetgeving. De Wet Gayssot heeft een brede reikwijdte en omvat het verbod op het ontkennen van elke misdaad tegen de mensheid. Het wetsvoorstel van de heren C. Eerdekens en Y. Mayeur had eveneens een brede basis, maar zal deze verliezen na divers aangebrachte amendementen. In het voorstel wordt er niet specifiek verwezen naar de genocide gepleegd door het Duits nationaal- socialistische regime, maar naar ‘misdrijven tegen de mensheid’ en ‘oorlogsmisdrijven’. Ook vandaag vindt de heer Eerdekens dat de huidige wetgeving uitgebreid zou mogen worden naar andere genocides; “Ma réponse est positive et cela peut viser le génocide au Rwanda ou le génocide des Arméniens pour la Turquie en 1915 ou le génocide commis par Kmers rouges au Cambodge.”71 De draagwijdte van het wetsvoorstel werd in de loop van de besprekingen binnen de Kamer van Volksvertegenwoordigers beperkt tot de genocide gepleegd door het nazi regime. 72 Volgens de heer C. Eerdekens is de meest geuite kritiek op desbetreffende wetgeving dan ook de volgende: “Les principales critiques exprimées tenaient au fait que tous les génocides n'étaient pas concernés”.73

68 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsvoorstel, (nummer 557/1-91/92), Buitengewone zitting 1991-1992, zitting van 30 juni 1992, p. 1. 69 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsvoorstel, (nummer 557/1-91/92), Buitengewone zitting 1991-1992, zitting van 30 juni 1992, p. 3. 70 Bijlage 1 71 Bijlage 1 72 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsontwerp, (nummer 557/8-91/92), Zitting 1994-1995, zitting van 2 fabruari 1995, p. 1. 73 Bijlage 1 [30]

Inhoud Door de implementatie van de anti-negationisme wetgeving op 23 maart 1995 is het verboden om de genocide gepleegd door het Duits nationaal-socialistische regime tijdens de tweede wereldoorlog te ontkennen, schromelijk te minimaliseren, te rechtvaardigen of goed te keuren.74 Desbetreffende wet bestaat uit volgende artikels;

“Artikel 1. Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfduizend frank wordt gestraft, hij die onder één der omstandigheden bepaald bij artikel 444 van het Strafwetboek, de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt.”75

“Art. 2. In geval van veroordeling wegens overtreding van deze wet, kan worden bevolen dat het vonnis in zijn geheel of bij uittreksel in een of meer dagbladen wordt bekendgemaakt, alsmede dat het wordt aangeplakt, een en ander op kosten van de veroordeelde.”76

“Art. 3. Hoofdstuk VII van het eerste Boek van het Strafwetboek77 en artikel 85 van hetzelfde Wetboek 78zijn op deze wet van toepassing.”

“Art. 4.[1 Het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme opgericht door het samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013]1 , alsmede iedere vereniging die op het ogenblik van de feiten ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid geniet, en die zich, op grond van haar statuten, tot doel stelt de morele belangen en de eer van het verzet of van de gedeporteerden te verdedigen, kunnen in rechte optreden in alle rechtsgeschillen waartoe de toepassing van deze wet aanleiding van geven.”79 -Belgisch strafwetboek-

In bovenstaande wetgeving moet de term ‘genocide’ uit het eerste artikel begrepen worden in de zin van artikel 2 van het Internationaal Verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide;

74 Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, p. 15. 75 Belgisch Strafwetboek, nummer 1995-03-23/31, 30.03.1995, art 1-5, p. 7996. 76 Belgisch Strafwetboek, nummer 1995-03-23/31, 30.03.1995, art 1-5, p. 7996. 77 Bijlage 2 78 Bijlage 3 79 Belgisch Strafwetboek, nummer 1995-03-23/31, 30.03.1995, art 1-5, p. 7996. [31]

“In dit Verdrag wordt onder genocide verstaan een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om een nationale, ethnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen:

(a) het doden van leden van de groep;

(b) het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;

(c) het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;

(d) het nemen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;

(e) het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een

andere groep.”80

-Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide-

Op 5 juni 1999 werd aan de anti-negationisme wetgeving een amendement aangebracht die ervoor zorgde dat de mogelijkheden tot bestraffing op basis van deze wet nog uitbreidde. Sinds dit amendement wordt de rechter namelijk de mogelijkheid geboden om een bijkomende straf uit te spreken: hij kan de veroordeelde uit zijn burgerlijke en politieke rechten ontzetten. (Artikel 33, Belgisch strafwetboek). 81

In 1999 vond er nog een verandering plaats door een grondwetswijziging: de bevoegdheid inzake drukpersmisdrijven ingegeven door racisme of xenofobie is namelijk van het Hof van Assisen verschoven naar de Correctionele rechtbank. Het discussiepunt binnen deze context is of negationistische uitlatingen al dan niet binnen deze regelgeving vallen aangezien er niet specifiek verwezen wordt naar het negationisme. Of deze al dan niet binnen voornoemde regelgeving gerekend worden hangt dan ook af van de rechter.82

In 2005 wou men de anti-negationisme wetgeving een bredere reikwijdte toedienen. De Kamer van Volksvertegenwoordigers had het voorstel goedgekeurd om de huidige anti-negationisme wetgeving uit te breiden naar een wet met een bredere reikwijdte, zoals het oorspronkelijke wetsvoorstel in 1992, maar de Senaat wees dit voorstel af. De huidige wetgeving focust zich

80 Internationaal Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, Tractatenblad 1960, gewijzigd bij Tractatenblad 1966, 09.12.1948, artikel 2. 81 Belgisch Strafwetboek, Afdeling V Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen, artikel 33. 82 Belgische Senaat, herziening van de Grondwet, (nummer 1-1231/1), zitting 1998-1999, zitting van 14 januari 1999, p. 3. [32]

nog altijd enkel en alleen op de genocide gepleegd door het nazi regime tijdens de Tweede Wereldoorlog.83

Het toepassingsgebied van de Belgische anti-negationisme wetgeving ligt vervat in de bepalingen van artikel 444 van het Belgisch strafwetboek;

“De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro], wanneer de tenlasteleggingen geschieden : Hetzij in openbare bijeenkomsten of plaatsen; Hetzij in tegenwoordigheid van verscheidene personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken; Hetzij om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen; Hetzij door geschriften, al dan niet gedrukt, door prenten of zinnebeelden, die aangeplakt, verspreid of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld worden; Hetzij ten slotte door geschriften, die niet openbaar gemaakt, maar aan verscheidene personen toegestuurd of meegedeeld worden.”84 -Belgisch Strafwetboek- Door de opkomst van diverse nieuwe media wordt bovenstaand artikel op een ruime evolutieve manier geïnterpreteerd zodanig dat niet enkel de voornoemde schriftelijke en mondelinge uitlatingen vervolgd kunnen worden maar eveneens schriftelijke en / of mondelinge beweringen via de nieuwe media.85

Debat De anti-negationisme wetgeving geeft tot op de dag van vandaag aanleiding tot menige debatten. Dergelijke discussie kwam al tot uiting bij de besprekingen van het wetsvoorstel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Verschillende punten stonden ter discussie, waaronder de draagwijdte van de wet. Gezien er in 2005 opnieuw een wetsvoorstel werd ingediend om de wetgeving uit te breiden naar andere genocides kan gesteld worden dat dergelijk discussiepunt tot op de dag van vandaag nog altijd een rol speelt.86 Ook uit het interview met de heer C. Eerdekens bleek dat hij nog altijd voorstander is van een wet met een

83 Belgische Senaat, Algemene discussie, (nummer 3-120), zitting 2004-2005, zitting van 30 juni 2005, p. 3. 84 Belgisch Strafwetboek, Hoofdstuk V aanranding van de eer of de goede naam van personen, artikel 444 85 D. De Prins, S. Sottiaux, J. Vrielink, Handboek Discriminatierecht, Mechelen, Kluwer, 2005, p. 320. 86 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Verslag namens de commissie, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p. 6. [33]

bredere reikwijdte dan enkel de bestraffing van het ontkennen, schromelijk minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide gepleegd door het nazi regime tijdens de tweede wereldoorlog; “Ma réponse est positive et cela peut viser le génocide au Rwanda ou le génocide des Arméniens pour la Turquie en 1915 ou le génocide commis par Kmers rouges au Cambodge.”87 Omdat desbetreffende wetgeving zich beperkt tot de ontkenning van de Holocaust, en het ontkennen van andere genocides buiten de scope van de wet valt, wordt deze wetgeving soms als discriminerend beschouwd.

Naast de discussie inzake de draagwijdte van de wetgeving, en het al dan niet uitbreiden naar andere genocides, is er ook menig debat omtrent het al dan niet beperken van het recht op ‘de vrijheid van meningsuiting’ bij de implementatie van desbetreffende wetgeving.88 Gezien de academische vrijheid, en dus het historisch revisionisme, binnen hetzelfde normatieve kader valt als deze van de vrijheid van meningsuiting zou de wetenschappelijk onderzoeker eveneens een stuk vrijheid verliezen. Tijdens het parlementaire debat werd veelvuldig benadrukt dat het wetsvoorstel de ‘vrijheid van meningsuiting’ niet in het gedrang zou brengen.

“Dit wetsvoorstel is helemaal niet ongrondwettelijk. De Grondwet, alsmede de internationale verdragen die België heeft ondertekend, waarborgen de vrije meningsuiting, maar niet zonder beperkingen. Zo garandeert artikel 19 van de Grondwet dat men op elk gebied vrij is zijn mening te uiten, “behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd”. Als de vrijheid wordt aangewend om diezelfde vrijheid te beknotten, dan behoort een democratische samenleving over de middelen te beschikken om op te treden tegen de personen die deze democratische ordening geweld willen aandoen.”89

De enige argumentatie die werd aangebracht binnen de parlementaire discussie inzake het al dan niet schaden van het recht op ‘de vrijheid van meningsuiting’ is dat deze van in den beginne al geen absoluut recht was en altijd onderworpen zal zijn aan bepaalde beperkingen zoals bijvoorbeeld deze dewelke vermeld worden in artikel 10 van het EVRM.90 De vrijheid van meningsuiting mag echter alleen beperkt worden indien men beschikt over zeer goede redenen, zoals bijvoorbeeld wanneer er een duidelijk gevaar bestaat voor de openbare orde. De vrijheid

87 Bijlage 1 88 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p. 5. 89 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p. 3. 90 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10, p. 12. [34]

van meningsuiting is één van de pijlers van de open, democratische samenleving en wanneer deze steeds meer beknot wordt komt onze samenlevingsvorm in gevaar. Daarnaast betekent het beknotten van de vrijheid van meningsuiting binnen deze context eveneens de beknotting van de academische vrijheid gezien deze binnen hetzelfde normatieve kader valt.

Tevens kan de vraag gesteld worden of dergelijke beperking wel opportuun was gezien voordien het negationisme ook al kon bestreden worden door middel van de antiracismewet, of de wet-Moureaux, van 30 juli 1981. De wet-Moureaux staat in voor de bestraffing van discriminerende en xenofobische uitingen en publicaties en kan door middel van de strikte toepassing ervan eveneens het negationisme bestrijden. Tevens kan men negationistische uitlatingen bestraffen op basis van smaad en laster.91 Toch heeft de Belgische wetgever gekozen voor de invoering van een specifieke wet. Dit komt eerst en vooral doordat de buurlanden wel al beschikten over dergelijke wetgeving en men bang was dat België de draaischijf van het negationistische gedachtegoed zou worden.92 “Andere Europese naties als Frankrijk, Oostenrijk en Duitsland beschikken al over wetten die in straffen voorzien voor hen die tijdens het nazi-regime gepleegde genocide betwisten, als banaal afdoen of rechtvaardigen. Het zou onbegrijpelijk zijn indien ons land op dit gebied zou achterblijven.”93 Daarnaast was het sinds eind de jaren ’80 aan een opmars bezig en waren een aantal negationisten, zoals bijvoorbeeld Siegfried Verbeke en Roeland Raes, lid van voornoemde partij. Men was bang dat zonder de anti-negationisme wetgeving hun ledenbestand nog meer zou toenemen. Vlaams Blok keurde evenwel het wetsvoorstel goed.94 Vervolgens kan worden aangehaald dat druk vanuit Joodse hoek eveneens gezorgd heeft voor de implementatie van desbetreffende wet. Het was zeker geen toeval dat de anti-negationisme wetgeving er is gekomen vlak voor de vijftigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog (infra).95 Gezien het feit dat het negationisme al kon worden aangeklaagd via de wet-Moureaux of op basis van smaad en laster kan gesteld worden dat externe factoren eerder de doorslag hebben gegeven bij de lancering van dergelijke wetgeving.

91 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.13. 92 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/1-91/92), zitting 1991-1992, zitting van 30 juni 1992, p.2. 93 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/1-91/92), zitting 1991-1992, zitting van 30 juni 1992, p.2. 94 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.16. 95 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.20. [35]

Naast het debat betreffende het al dan niet beknotten van de vrijheid van meningsuiting wordt eveneens gediscussieerd over de vraag of deze ‘memory law’ de wetenschap, en dan vooral de historiografie, niet in gevaar brengt. Zoals eerder vermeld is het historisch revisionisme een legitieme en wenselijke methode om een zo objectief mogelijke historiografie te bekomen. Met de implementatie van de anti-negationisme wetgeving werd eigenlijk een stuk geschiedenis bij wet vastgelegd. Binnen de parlementaire besprekingen kwam dit discussiepunt eveneens aan bod.

“Concreet impliceert dit wetsvoorstel dat de officiële geschiedschrijving onfeilbaar wordt”96

“Als de geschiedenis objectief wil zijn, dan moet het toegelaten zijn om op bepaalde feiten terug te komen.”97

“Historici dient dus de mogelijkheid worden geboden hun onderzoek verder uit te diepen. Daarom dient de oplossing niet te worden gezocht in de goedkeuring van een wet die bovendien in een strafrechtelijke sanctie voorziet. ”98

Binnen de parlementaire discussie betreffende het al dan niet implementeren van voornoemd wetsvoorstel werd eveneens verwezen naar diverse kritieken die werden geuit op de Franse wet Gayssot inzake het vastleggen van historiografie bij wet;

“Heeft de historische waarheid, in casu, een bijzondere juridische bescherming nodig? Dreigt een dergelijke wet niet de indruk te wekken dan [sic] men bang is dat wel eens dingen aan het licht kunnen komen die de stellingen van de negationisten staven? Om die stellingen te ontkrachten, moet mijns inziens alles worden gezegd en aan het licht worden gebracht. De negationisten kunnen alleen maar het spreekverbod aanvoeren om twijfel te zaaien en terzelfder tijd gaan ze ongestoord verder met het verspreiden van hun leugens in tal van min of meer clandestiene publikaties en ontsnappen ze in de praktijk aan iedere rechtsvolging.”99

-Simone Veil-

96 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.6. 97 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.13. 98 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.6. 99 S. Veil, Annales, mei-juni 1993, p. 700. [36]

“…Wel moeten we ons afvragen of niet meer omzichtigheid aan de dag diende te worden gelegd - en nog moeten worden gelegd – vooraleer het aan de rechters over te laten om te bepalen wat de historische waarheid en wat een strafbare leugen is…”100

-Alfred Grossner-

“Franse Liga voor de rechten van de mens heeft de wet eveneens veroordeeld omdat ze het gerecht aldus verplicht de geschiedenis te herschrijven.”101

“Ik vind dat de zogenoemde ‘revisionistische’ of ‘negationistische’ theorieën vanzelfsprekend met alle macht moeten worden bestreden, maar dat zulks niet de taak van het gerecht is, om de goede reden dat het naar mijn mening niet de rechtbank toekomt te oordelen wat juist is in de geschiedenis.”102 (Madeleine Rébérioux, historica en vice-voorzitter Liga van de mensenrechten)

De bezorgdheid voor de historiografie, en de historici, komt duidelijk aan bod binnen de parlementaire discussie, maar wordt door volgende passage teniet gedaan.

“Het is begrijpelijk dat de historici een aantal feiten die, ongeacht de door een internationale rechtbank uitgesproken beslissing, volgens hen permanent onderzocht moeten worden, aan de beoordeling van de rechtbanken willen onttrekken. In werkelijkheid beoogt het voorstel dat de feiten die onbetwistbaar zijn en als dusdanig door een internationaal gerecht aangemerkt werden, niet meer ter discussie zouden kunnen gesteld worden gesteld. Een en ander sluit niet uit dat geschiedschrijvers mogen trachten de echtheid van bepaalde bijzonderheden van de feiten na te gaan. Er is geen reden toe vervolging in te stellen tegen degenen die vitten over het juiste aantal mensen die vergast werden, maar wel tegen hen die het bestaan van de gaskamers loochenen.”103

In bovenstaand citaat lijkt het of er enkel een bestraffing staat op het ontkennen van de genocide gepleegd door het nazi regime tijdens de tweede wereldoorlog. Het gegeven ‘schromelijk minimaliseren’ lijkt men hier bijvoorbeeld uit het oog te verliezen. Wat wordt bedoeld met

100 A. Grossner, La mémoire des crimes, In: Le Monde, 13 september 1990, p.5. 101 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.4. 102 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.5. 103 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p.8. [37]

‘schromelijk minimaliseren’? Kan een niet-historicus bepalen wanneer er sprake is van ‘schromelijke minimalisatie? Is daar consensus over bij historici?104

Uit de toepassing van de wet (infra) blijkt dat gerenommeerde Belgische historici nog niet terecht zijn gesteld op basis van voornoemde wetgeving. Dit wil echter niet zeggen dat desbetreffende wet geen invloed heeft op het historisch onderzoek. Elke historicus die zich waagt aan de herziening van de Holocaust riskeert om beschuldigd te worden als antisemiet of als negationist omwille van de semantische verwarring tussen de begrippen ‘revisionisme’ en ‘negationisme’. Door het louter bestaan van dergelijke wetgeving alleen al ontstaat er bij de historicus een zekere terughoudendheid. Hij vreest in eerste instantie misschien niet om vervolgd te worden, maar riskeert een slechte naam toebedeeld te krijgen. De verwarring tussen de begrippen ‘revisionisme’ en ‘negationisme’ en het feit dat deze laatstgenoemde strafbaar is, kan al snel tot gevolg hebben dat het grote publiek de ter goedertrouw handelende historicus als negationist aanziet. Historici wagen zich op die manier minder aan een revisie betreffende de Holocaust omdat men bang is vereenzelvigd te worden met het illegitieme negationisme. Daarnaast is het begrip ‘schromelijk minimaliseren’ voor interpretatie vatbaar en is het moeilijk om als historicus objectief onderzoek te verrichten met een wettelijk vastgelegd resultaat. Historici die het wel aandurven om de Holocaust aan revisie te onderwerpen om tot een zo objectief mogelijk geschiedschrijving te komen krijgen te maken met heel wat weerstand. Gie Van den Berghe, ethicus en historicus, die onderzoek verricht naar de Holocaust is bijvoorbeeld al op menige weerstand gebotst.

“In het woord vooraf van dit boek zeg ik klaar en duidelijk dat ik de publieke strijd om een meer genuanceerde, historisch juistere kijk op de Jodenuitroeiing door de nazi's opgeef. Ik ben de beschuldigingen, de haat van Joodse zijde beu. Ik ben de buigzaamheid, de meeloperij van veel politici inzake 'Holocaust' meer dan moe. Het is, schrijf ik, "kwader vechten tegen de Joodse lobby dan tegen de bierkaai". Maar als mijn naam desondanks nogmaals besmeurd wordt, zoals nu in dat interview in Knack, en ik zelfs als schoolvoorbeeld van Jodenangst (en dus haat?!) wordt opgevoerd, kan ik niet anders dan nog maar eens reageren in de hoop dat mijn reactie zoals die aantijgingen door uw blad gepubliceerd worden. Het kàn toeval zijn, beste en geachte Rik, dat dit interview uitgerekend nu verschijnt, nu het mensenrechten schendend optreden van Israël in de Gazastrook en de kritiek erop minder media-aandacht krijgt, maar deze publicatie past wonderwel in het media-offensief dat verscheidene Joodse activisten en -

104 G. van den Berghe, Ongecensureerd, In: Beulens, Geert; Bultinck, Bert De buysser, Pieter, Mertens, Dirk- De militanten van de limiet. Over censuur en vrije meningsuiting, Leuven, Van Halewyck, 2000, p. 91. [38]

welja, waarom niet - publicisten sindsdien op gang getrokken hebben met als blijvende dooddoener de Jodenhaat, de Joden-fobie, het antisemitisme van de goyim, de niet-Joden.”105

Tenslotte is het effect van de anti-negationisme wetgeving een punt van discussie. Door de onderdrukking van negationistische uitlatingen krijgen ontkenners bijvoorbeeld meer media aandacht en hebben ze de kans om twijfel bij het publiek te zaaien. Door het repressieve karakter van de wetgeving kan het publiek zich gaan afvragen of de argumentatie van de ontkenners wel kan weerlegd worden.

“Siegfried Verbeke, Vlaanderens beruchtste holocaustontkenner, wil zich in het nazi- uitroeiingskamp van Auschwitz laten vergassen. Verbeke maakt zich sterk dat hij de test zal overleven en wil op die manier aantonen dat de holocaust slechts een mythe is. De man, die er pas twee weken voorarrest in een Kortrijkse cel op zitten heeft, doet zijn wansmakelijke voorstel in een brief aan P-Magazine.”106 -De Morgen, 21 december 2004-

De rechtszaken die gevoerd worden tegen de negationisten leveren hen naamsbekendheid en publiciteit op. Door deze publiciteit hebben ze de mogelijkheid om twijfel te zaaien bij het publiek en zeker bij jongeren. Ze stellen zich voor als degenen die de waarheid willen achterhalen, als martelaars voor het recht op de vrijheid van meningsuiting. Ze worden de mond gesnoerd met een repressieve wet maar deze draait uit in hun voordeel. Ze krijgen publiciteit, het zijn martelaars en ze kunnen gretig gebruik maken van bepaalde onzekerheden betreffende de geschiedenis van de Holocaust net omdat historici amper de kans krijgen om deze aan revisie te onderwerpen.

Alternatieven

Gezien de anti-negationisme wetgeving voor menig debat zorgt en nadelig kan zijn voor de historicus worden hieronder enkele alternatieven besproken.

De vraag is of repressie en vervolging wel de adequate instrumenten zijn om het negationisme te bestrijden. Deze aanpak heeft Holocaustontkenners namelijk al veel publiciteit en steun opgeleverd omdat het hen de mogelijkheid biedt om twijfel bij het publiek te zaaien. Holocaustontkenners werpen zich niet enkel op als degene die de waarheid willen achterhalen maar eveneens als degenen die de voorvechters zijn van het recht op vrijheid van meningsuiting.

105 G. van den Berghe, Joodse angst, Joodse haat, In: Knack, 11.02.2009, p. 94. 106 B. Eeckhout, Holocaustontkenner Siegfried Verbeke wil vergast worden, In: De Morgen, 21.12.2004, p. 9. [39]

De moeilijkheid inzake het debat rond de vrijheid van meningsuiting is dat deze in bepaalde gevallen beknot kan worden maar dat deze inperking niet consequent gebeurt. Neem nu bijvoorbeeld de publicatie van de Mohammed cartoons. Vanwege de diverse anti-negationisme wetten binnen Europa zijn negationistische uitlatingen in veel landen verboden omdat deze enerzijds kwetsend zijn voor overlevenden en anderzijds omdat deze de openbare orde kunnen verstoren. Het is echter zo dat dergelijke wetgeving de enige is die ‘meningen’ op zich verbiedt. Binnen onze huidige multiculturele samenleving wordt alles toegestaan wat binnen ons waardestelsel wordt goedgekeurd. De invulling van wat wel of niet indruist tegen onze waarden en dus wel of niet mag is tot op een bepaald niveau afhankelijk van de ethische en politieke waarden die de machthebbers aanhangen. De cruciale vraag in deze is te weten of binnen onze multiculturele samenleving die ethische en politieke waarden voor iedereen van dezelfde aard zijn. Het probleem met de anti-negationisme wetgeving is dat deze enerzijds discriminerend is naar andere genocides toe maar anderzijds ook enkel die enkele meningen verbiedt die rechtstreeks kunnen gerelateerd worden met het ontkennen of minimaliseren van de Holocaust. Dit was dan ook de reactie van de Nederlandse Arabische Europese Liga (AEL) op de Deense spotprenten van Mohammed. Zij postten in 2009 een cartoon betreffende de Holocaust en werden hier voor veroordeeld.107

“DEN HAAG (ANP) - De Hoge Raad heeft dinsdag de veroordeling van de Arabisch Europese Liga (AEL) bekrachtigd voor het publiceren van een 'onnodig grievende' cartoon over de Holocaust. De AEL zette de omstreden spotprent in 2009 op haar website.”108 -ANP, 27 maart 2012- Ze wilden aantonen dat er twee maten en twee gewichten worden gehanteerd. Het bepalen van de grenzen van de vrije meningsuiting is een moeilijk debat. Daarom is het beter om geen repressieve wetgeving te voorzien betreffende bepaalde meningen. Enerzijds net omdat het een moeilijk debat is wat betreft de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting en anderzijds omdat het effect ervan in twijfel kan getrokken worden en het nefaste gevolgen heeft voor het historisch onderzoek. Een open debat betreffende wetenschappelijke meningsverschillen kan de geschiedvervalsing beknotten net omdat de ontmythologisering dan kan aanvangen en historici als Gie Van Den Berghe zich dan niet voortdurend dienen te verdedigen. Gie Van Den Berghe beschrijft in zijn ‘Uitbuiting van de Holocaust’ vier houdingen die kunnen ingenomen

107 S. Kuypers, Veroordeling om Holocaustcartoon bekrachtigd, In: ANP, 27.03.2012, p. 1. 108 S. Kuypers, Veroordeling om Holocaustcartoon bekrachtigd, In: ANP, 27.03.2012, p. 1. [40]

worden ten opzichte van negationisme: doodzwijgen109, bagatelliseren110, weerleggen111 en vrijheid van meningsuiting.112 Een alternatief voor de bestaande wetgeving zou de combinatie tussen ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘weerleggen’ kunnen zijn. Indien historici kunnen overgaan tot de verdere revisie en ontmythologisering van de Holocaust kunnen onjuistheden, die negationisten maar al te graag uitbuiten, de wereld uit geholpen worden. Daarnaast zal het voor de negationisten ook moeilijker zijn om twijfel te zaaien net omdat zij zo gretig gebruik maken van de bestaande onjuistheden. Het debat kan worden opengetrokken en op deze manier kan aan het publiek duidelijk worden gemaakt welke zaken correct en incorrect zijn. Aangezien negationisten eveneens graag het recht op vrijheid van meningsuiting uitbuiten zou met het verdwijnen van de repressieve wet ook hier geen sprake meer van kunnen zijn. Ze kunnen hun geschiedvervalsing proberen aan de man te brengen maar vanwege het open debat en de correcte argumentatie van academici kan deze geschiedvervalsing volledig ontkracht worden. Daarnaast kan er op deze wijze geen twijfel meer bij het publiek ontspruiten vanwege de leuzen die ontkenners maar al te graag aanwenden als ‘wij zijn de enige die de waarheid willen achterhalen’, ‘de martelaars voor de vrije meningsuiting’. Neen, zij zijn niet de enige, er is sprake van een debat en diverse wetenschappelijke meningsverschillen worden onder de loep genomen en onderzocht. Naast de weerlegging en de vrijheid van meningsuiting is ook educatie enorm belangrijk. Vanwege de kwetsbaarheid van jongeren worden zij op dit moment geconfronteerd met de twijfel die de negationisten zaaien. Tevens is de aantrekkingskracht van wat verboden is, zeker bij jongeren, niet te onderschatten. Daarom is educatie zo belangrijk. In de geschiedenislessen kan men bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar Holocaustontkenners. Leerlingen kunnen aan de hand van het bestuderen van het immense bewijsmateriaal, die de realiteit van de volkenmoord bevestigt, de theorieën van negationisten zelf onderuit halen. Vandaag is dit niet mogelijk omdat leerkrachten vervolgd kunnen worden voor het verspreiden van het negationistische ideeëngoed. De scholen zouden brochures kunnen voorzien waarin de ontkennersargumenten klaar en duidelijk op een wetenschappelijke wijze worden weerlegd.113 Door de repressieve wetgeving kan dit echter niet. Nochtans zou dergelijke educatie het negationisme meer kunnen verdringen dan het verbod op negationisme. Tenslotte werkt ook de uniciteitsgedachte (infra) het negationisme in de hand. Door de Holocaust als onvergelijkbaar

109 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 15. 110 G. van den Berghe, Op. Cit. , p. 18. 111 G. van den Berghe, Op. Cit. , p. 19. 112 G. van den Berghe, Op. Cit., p. 21.. 113 G. van den Berghe, Holocaustontkenning ontkennen, in < http://www.serendib.be/artikels/holocaustontkenningontkennen.htm>, geraadpleegd op 02.05.2015. [41]

en onbegrijpelijk weer te geven en de vergelijking met andere genocides te veroordelen als banalisering van de Holocaust wordt de indruk gewekt dat ander grootschalig door mensen veroorzaakt leed minder erg is. De absolute onvergelijkbaarheid roept bagatellisering, vijandigheid en negatie op. Ook de anti-negationisme wetgeving gaat uit van de uniciteitsgedachte en is daarom niet het adequate instrument om negationisme tegen te gaan.

Conclusie

België is in de voetsporen van zijn buurlanden getreden en is eveneens overgegaan tot de implementatie van een anti-negationisme wetgeving. Het oorspronkelijke wetsvoorstel had een bredere draagwijdte dan de uiteindelijke wet zou worden. De uiteindelijke wet kwam er op 23 maart 1995 en hield het verbod in op het ontkennen, schromelijk minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal- socialistische regime is gepleegd tegen de Joden. Wie deze wet overtreedt kan gestraft worden met een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en een geldboete krijgen van 26 euro tot 5000 euro. Daarnaast kan het vonnis in één of meerdere dagbladen bekend worden gemaakt en kan men uit zijn burgerlijke en politieke rechten worden ontzet. De anti-negationisme wet is er gekomen onder invloed van diverse factoren. Eerst en vooral was er de druk van de buurlanden, want zij bezaten al een soortgelijke wetgeving en men was bang dat België de draaischijf van het negationistische gedachtegoed zou worden. Daarnaast was het Vlaams Blok sinds eind de jaren ’80 aan een opmars bezig en waren een aantal negationisten, zoals bijvoorbeeld Siegfried Verbeke, lid van voornoemde partij. Men was bang dat zonder de anti-negationisme wetgeving hun ledenbestand nog meer zou toenemen. Vervolgens kan worden aangehaald dat eveneens druk vanuit Joodse hoek bijgedragen heeft tot de opstelling van desbetreffende wet. En als laatste punt was het zeker geen toeval dat de anti-negationisme wetgeving er is gekomen vlak voor de vijftigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dergelijke factoren speelden een enorm grote rol aangezien het negationisme eigenlijk al kon vervolgd worden aan de hand van de wet-Moureaux of op basis van smaad en laster.

De anti-negationisme wetgeving is onderwerp van discussie omwille van diverse factoren. Eerst en vooral wordt het discriminerend karakter ter discussie geplaatst. Dergelijke wetgeving legt zich enkel toe op de Holocaust. Andere genocides mogen ontkent, geminimaliseerd, gerechtvaardigd en goedgekeurd worden gezien deze buiten de scope van de wet vallen. Daarnaast wordt de bedenking gemaakt of ‘foute’ meningen wel verboden moeten worden en of dergelijke wetgeving niet te zeer het recht op de vrijheid van meningsuiting gaat beperken. Gezien de academische vrijheid binnen hetzelfde normatieve kader valt als deze van de vrijheid [42]

van meningsuiting wordt eveneens de historiografie beperkt in zijn onderzoek naar de Holocaust. Vervolgens wordt het begrip ‘schromelijk minimaliseren’ ook meermaals in vraag gesteld. Wat is de precieze invulling hiervan? Kan iemand anders dan een historicus hierover oordelen? Als laatste punt wordt het effect van dergelijke wetgeving eveneens in vraag gesteld. De anti-negationisme wetgeving bezorgt de negationisten enkel maar meer publiciteit en naambekendheid. Vanwege dergelijke publiciteit kunnen ze erin slagen om bij meer mensen, en zeker jongeren, twijfel te zaaien. Tevens heeft het een nefast effect op het historisch onderzoek naar de Holocaust. Historici wagen zich minder snel aan een revisie van de Holocaust en indien ze zich er toch aan wagen lopen ze het gevaar bestempeld te worden als antisemiet of negationist. Het is dus enorm moeilijk om als historicus bij te dragen tot de ontmythologisering van de Holocaust. Negationisten maken van de bestaande onzekerheden gretig gebruik om hun illegitieme uitlatingen te staven. De repressieve anti-negationisme wetgeving is niet de beste oplossing om het negationisme de wereld uit te helpen. Een alternatief zou de combinatie van de ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘weerlegging’ kunnen zijn. Indien historici kunnen overgaan tot de verdere revisie en ontmythologisering van de Holocaust kunnen onjuistheden, die negationisten maar al te graag uitbuiten, de wereld uit geholpen worden. Het debat kan worden opengetrokken en op deze manier kan aan het publiek duidelijk worden gemaakt welke zaken correct en incorrect zijn. Aangezien negationisten eveneens graag het recht van vrijheid van meningsuiting uitbuiten zou met het verdwijnen van de repressieve wet ook dit argument ontkracht worden. Naast de weerlegging en de vrijheid van meningsuiting is educatie ook enorm belangrijk bij het ontkrachten van het negationisme. Men zou jongeren bewust moeten maken van het negationisme en ze aan de hand van het overvloedige bewijsmateriaal zelf laten concluderen dat negationisme incorrect en verwerpelijk is. Docenten zouden in debat moeten kunnen treden met hun leerlingen en ze begeleiden bij hun studie van de Holocaust om zo te komen tot het verwerpen van het negationisme. Indien jongeren hiervan bewust gemaakt worden dan heeft het negationisme geen voedingsbodem meer en is een repressieve wet overbodig. Daarenboven is het dan mogelijk voor historici om een grondige revisie van de Holocaust door te voeren, om een zo objectief mogelijke historiografie te bekomen en onwaarheden of incorrectheden de wereld uit te helpen.

[43]

[44]

Hoofdstuk V Interfederaal Gelijkekansencentrum

Inleiding

Omwille van het feit dat het Interfederaal gelijkekansen centrum over de bevoegdheid beschikt om rechtszaken aan te spannen in het kader van overtredingen op de anti-negationisme wetgeving is het noodzakelijk deze verder te bestuderen. Binnen dit thema zullen diverse rechtszaken waarbij het Interfederaal gelijkekansen centrum zich burgerlijke partij stelde binnen voornoemde toepassingssfeer onder de loep genomen worden. Eerst en vooral wordt de voorgeschiedenis van het Centrum uitgelicht om tot een duidelijk beeld te komen hoe desbetreffend centrum tot stand gekomen is en over welke functies ze beschikken. Daarna wordt bestudeerd hoe desbetreffend Centrum het ‘negationisme’ definieert en welke strategieën ze hanteren ter bestrijding van voornoemd fenomeen. Tenslotte worden een aantal rechtszaken uitgelicht waarbij het Centrum zich burgerlijke partij stelde. Wat was hun strategie bij de vervolging van personen die de anti-negationisme wetgeving overtraden?

Voorgeschiedenis

Op 21 december 1965 werd het Internationaal Verdrag omtrent ‘de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie’ goedgekeurd. Het verdrag wou een concrete invulling geven aan de geformuleerde principes inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie in de Verklaring van de Verenigde Naties.114 De totstandkoming van het Internationaal Verdrag was te wijten aan diverse factoren. Eerst en vooral gebeurde dit onder invloed van de dekolonisatie van eind de jaren ‘50 en begin de jaren ’60. Daarnaast was het een reactie tegen het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. De laatste bepalende factor was de herinnering aan de gruwel van de Tweede Wereldoorlog en het aanhoudende racisme de volgende twintig jaar.115

Op 1 december 1966 werd er in België op initiatief van Ernest Glinne (PS) een eerste wetsontwerp ingediend ter bestraffing van daden op grond van racisme. Desbetreffend wetsontwerp is echter niet doorgekomen en het zou pas in 1981 zijn dat er een wet kwam ter

114 Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, New York, 07.03.1966, deel I, artikel 2. 115 S.n., 20 jaar Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, In: , geraadpleegd op 12.05.2015. [45]

bestraffing van door racisme of xenofobie ingegeven daden. Op 30 juli 1981 werd de zogenoemde wet-Moureaux afgekondigd. Deze wet kwam er door diverse externe gebeurtenissen. In 1980 werden er in Parijs, Bologna en Antwerpen verscheidene racistische en / of antisemitische aanslagen gepleegd. Daarnaast werd er in de herfst van datzelfde jaar in Brussel een nationale betoging tegen racisme, xenofobie en antisemitisme georganiseerd. De laatste bepalende factor was de moord op een Noord-Afrikaanse gastarbeider in Anderlecht door een lid van de extreemrechtse groepering Front de la Jeunesse, met als gevolg een nieuwe betoging. Deze factoren hebben samen bijgedragen tot de afkondiging van de wet-Moureaux. Later werd er eveneens een Koninklijk Commissariaat voor de Migranten opgericht (1989- 1993) waarbij Paula D’Hondt (CVP) en Bruno Vinikas (PS) aangesteld werden als koninklijk commissaris. Hun taak bestond erin een migrantenbeleid uit te stippelen. Na vier jaar Koninklijk commissariaat was één van de suggesties de oprichting van een permanente structuur om rassendiscriminatie te bestrijden en om gelijke kansen en integratie te bevorderen. Op 15 februari 1993 werd het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding opgericht. Dit Centrum werd bij wet opgericht en krijgt zijn opdrachten via het parlement maar werkt onafhankelijk. Dit soort centrum was vrijwel uniek in Europa, enkel Groot-Brittannië had een vergelijkbare ‘Commission for Racial Equality’. Het Centrum groeide uit tot een belangrijke speler inzake de bevordering van gelijke kansen en rechten in België116. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding staat eerst en vooral in voor het verrichten van onderzoek naar de migrantenkwestie. Daarnaast formuleren ze aan de hand van hun onderzoeken adviezen voor de overheid, particulieren en particuliere instellingen. Tenslotte behandelen ze eveneens individuele dossiers en staan ze slachtoffers van racistische daden bij met advies en bemiddeling of starten ze indien nodig een gerechtelijke procedure. In 1995 werd de Belgische anti-racismewetgeving aangevuld met de anti-negationisme wetgeving van 23 maart 1995. Het Centrum kreeg de bevoegdheid toebedeeld om indien nodig rechtszaken aan te spannen bij conflicten binnen desbetreffende toepassingssfeer.117

Gedurende de volgende jaren kreeg het Centrum nog diverse nieuwe taken toebedeeld zoals het bevorderen, coördineren en opvolgen van het beleid ter bestrijding van de mensenhandel, het waken over het respect van de grondrechten van vreemdelingen, het bestrijden van ‘niet-raciale’

116 S.n., 20 jaar Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, In: , geraadpleegd op 17.05.2015. 117 S.n., Historiek, In: , geraadpleegd op 17.05.2015. [46]

vormen van discriminatie op grond van een handicap, leeftijd, geloof, seksuele geaardheid,…enz..118

In juli 2011 werd door de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen beslist om aan het Centrum het mandaat toe te kennen van ‘onafhankelijk mechanisme om de uitvoering van het VN Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap te bevorderen, te beschermen en op te volgen’.

In juli 2012 bereikten de federale regering, de gewesten en de gemeenschappen een samenwerkingsakkoord over de interfederalisering van het Centrum.119

De huidige wettelijke opdrachten van het Interfederaal Gelijkekansencentrum omvatten twee pijlers. De eerste pijler betreft de bestrijding van discriminatie en de bevordering van gelijke kansen. De tweede pijler betreft de bewaking van de grondrechten van vreemdelingen, het stimuleren van de strijd tegen mensenhandel en het informeren van de overheid over de aard van de omvang van de migratiestromingen.120

De scope van de bevoegdheden van het Interfederaal Gelijkekansecentrum zijn: nationaliteit, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming, een zogenaamd ras, leeftijd, handicap, geloof of levensbeschouwing, seksuele geaardheid, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, sociale afkomst, fysieke of genetische eigenschap, burgerlijke staat, geboorte, vermogen en politieke overtuiging.121

Ingrid Aendenboom ( Legal Adviser Interfederaal Gelijkekansencentrum) beschrijft de algemene taken van het Centrum als volgt: “Wij zijn natuurlijk in de media bijna alleen maar gekend wanneer we in een rechtszaak meestappen maar er wordt bijzonder veel tijd gestoken in het geven van vormingen. Klassieke vormingen bij de politie bijvoorbeeld of in het gevangeniswezen. Daarnaast zijn er ook heel wat trajectbegeleidingen met bedrijven die willen werken aan diversiteit. Er worden ook heel wat adviezen en aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van de overheid wanneer wij ergens een probleem zien dat regelmatig terugkomt en dat structureel moet aangepakt worden. Veel meer nog dan naar de rechtbank stappen, want dat is maar in 1 a 2% van de dossiers, wordt ook onderhandeld, onderhandeld en nog eens

118 S.n., 20 jaar Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, In: , geraadpleegd op 17.05.2015. 119 Belgische Senaat, wetsontwerp, (nummer 5-2137/1), zitting 2012-2013, zitting van 4 juni 2013, p. 1. 120 S.n., Historiek, In: , geraadpleegd op 19.05.2015. 121 S.n., Historiek, In: , geraadpleegd op 17.05.2015. [47]

onderhandeld. Je zal op de website ook een rubriek ‘onderhandelen’ vinden. We krijgen ongeveer een 5000 meldingen per jaar en dat mondt uit in 14000 15000 dossiers en 1 a 2 % gaat naar de rechtbank. Dus dat is bijna niets. En heel veel van de zaken, inzake de criteria, zijn vooral raciale criteria en gehandicapten.”122

Negationisme

De wet van 23 maart 1995 verbiedt het ontkennen, het schromelijk minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime gepleegd is.123 Eén van de wettelijke opdrachten van het Centrum bestaat erin te waken over de strenge toepassing van desbetreffende wet. “Negationisme wordt gedefinieerd zoals de wet van 23 maart 1995 heeft vastgelegd. Euh… deze wordt gebruikt en dit is een wet dus kan dus niet zomaar worden uitgebreid. Als bepaalde feiten worden ontkent dan treden wij op en in bepaalde gevallen stellen wij ons burgerlijke partij. In bepaalde gevallen gaat men proberen te onderhandelen en vormingen voor de persoon in kwestie organiseren. Er is bijvoorbeeld een jongere ter vorming naar de Dossin Kazerne moeten gaan. Euh… Maar natuurlijk bij negationisten en bij deze merk je wel dat je er ‘poem paf’ op zit… Dan gaat men een rechtszaak starten en wij stellen ons dan burgerlijke partij. Wij kunnen dus een aanklacht indienen om een rechtszaak te starten. Wij treden op wanneer wij een aanklacht binnen krijgen maar het kan natuurlijk ook zijn dat wij zelf bepaalde zaken op het internet tegenkomen en op deze manier zelf een klacht indienen. ”124

De betekenis van de termen ‘ontkennen’, ‘goedkeuren’, ‘rechtvaardigen’ en ‘schromelijk minimaliseren’ geven volgens het Centrum geen aanleiding tot misverstand. In het geval van ontkenning wordt het bestaan van de genocide geheel gecontesteerd. In het geval van goedkeuring stemt men in met de Nazi-ideologie. Indien men de Holocaust probeert te ‘rechtvaardigen’ streeft men ernaar om de Nazi-ideologie te legitimeren aan de hand van de herschrijving van de historische feiten. Wat betreft de bestraffing van het feit ‘schromelijk minimaliseren’ is de toevoeging van het begrip ‘schromelijk’ volgens het Centrum van groot belang. Het gaat hier volgens het Centrum over het minimaliseren op ernstige, schandalige of beledigende wijze. De intentie van de auteur moet volgens het Centrum bewezen worden en er

122 Bijlage 4 123 Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, p. 15. 124 Bijlage 4 [48]

moet rekening gehouden worden met de context om de reikwijdte van de negationistische uitlatingen te kunnen kwantificeren. Daarnaast vindt het Centrum dat de strijd tegen het negationisme eveneens via educatie, informatie en sensibilisatie gevoerd moet worden.125

Op basis van onderstaande grafieken, gepubliceerd door het Interfederaal Gelijkekansencentrum, kan gesteld worden dat de strijd tegen het negationisme zeker nog niet voorbij is. Het aantal klachten in verband met negationistische uitlatingen is de laatste jaren zelfs opnieuw toegenomen.

126

125 S.n., De strijd tegen het negationisme, In: < http://www.diversiteit.be/de-strijd-tegen-het-negationisme>, geraadpleegd op 23.05.2015. 126 S.n., 88 ‘antisemitisme’-meldingen bij het Centrum in 2012, In: http://www.diversiteit.be/88-%E2%80%98antisemitisme%E2%80%99-meldingen-bij-het-centrum-2012, geraadpleegd op 23.05.2015. [49]

127

De klassieke inbreuken op de anti-negationisme wetgeving, zoals deze van het Vrij Historisch Onderzoek (VHO), zijn volgens Ingrid Aendenboom voorbij. Hedendaagse negationistische uitlatingen worden nu eerder via de nieuwe sociale media verspreid. “Er zijn twee aspecten natuurlijk. Je hebt de vroegere klassieke inbreuken, publicaties van vrij historisch onderzoek en dergelijke meer maar dat is een beetje voorbij. Het gebeurt nu veel meer via internet waarbij we… wat we gaan doen is het proberen af te halen. De persoon vragen van ‘neem dit weg, het is strafbaar’. Wanneer dit niet lukt, dan kan het zijn, naar gelang de situatie dat we de deurwaarder laten vaststellen, en dat wij bij eenvoudige klacht overmaken aan het parket. Er zijn ook situaties waarbij Joodse gebedshuizen, synagogen, … geviseerd worden en daar gaan we ook op reageren.”128

Strategieën

De personen die aanklachten melden zijn divers: jonge of oudere mensen, vrouwen of mannen, arbeiders/ zelfstandigen/ bedienden, bewoners van de hoofdstad of de rand of ver daarbuiten, mensen met of zonder politieke verantwoordelijkheid, met of zonder partijbinding. Kortom het kan zowat iedereen zijn, en daarenboven komen ze uit gans het land.

127 S.n., Antisemitisme: de recentste cijfers tonen een duidelijke stijging, In: < http://www.diversiteit.be/antisemitisme-de-recentste-cijfers-tonen-een-duidelijke-stijging>, geraadpleegd op 23.05.2015. 128 Bijlage 4 [50]

Het Centrum behandelt aanklachten altijd met ernst. Iedere klacht/ melding wordt behandeld door een eerstelijnsdienst en vervolgens wordt het dossier overgemaakt aan een specialist voor verdere behandeling en opvolging.129

Het Centrum stapt niet systematisch naar de rechtbank. Dit gebeurt slechts bij een klein percentage van de gevallen, en het is dit percentage dat vaak mediabelangstelling opwekt. De Raad van Bestuur van het Centrum, samengesteld uit vertegenwoordigers uit de drie taalgemeenschappen, beslist of het dossier al dan niet aan de rechtbank wordt overgemaakt. In de meeste dossiers probeert men eerst te onderhandelen om tot een oplossing te komen. “Als wij een aanklacht binnenkrijgen of zelf bepaalde dingen ontdekken dan wordt er eerst bekeken over wat het precies gaat. Is het bijvoorbeeld een jongere die iets op het internet heeft geplaatst of gaat het echt om een negationist. Bij jongeren is het belangrijk dat zij de geschiedenis echt kennen en zich bewust zijn van hun foutieve uitlatingen. Euh… Daarom is vorming en dergelijke meer enorm belangrijk, zoals het voorbeeld dat ik gaf van een bezoek aan de Dossin Kazerne. Natuurlijk als het gaat om een echte negationist, en dat is meestal wel vrij duidelijk, want zij komen daar ook echt voor uit, dan wordt er onmiddellijk overgegaan tot een aanklacht.”130

Rechtszaken

Sinds de toepassing van de anti-negationisme wetgeving heeft het Interfederaal Gelijkekansen Centrum al diverse malen moeten optreden. Indien onderhandelingen of waarschuwingen niet slagen maakt het Interfederaal Gelijkekansen Centrum het dossier over aan de rechtbank. Hieronder worden enkele cases besproken waarbij het Interfederaal Gelijkekansen Centrum zich burgerlijke partij stelde.

Op 15 januari 2002 werd een persoon door de Correctionele rechtbank van Brussel bij verstek veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf wegens inbreuken op de antiracisme- en anti- negationisme wetgeving. Tussen december 1997 en februari 1999 verspreidde de beklaagde racistische en negationistische teksten via het internet. De beklaagde werd ettelijke malen gewaarschuwd door de provider maar gaf hier geen gehoor aan. Het vonnis maakt geen melding van de inhoud van de racistische en negationistische teksten.131

129S.n., Algemene aanpak van meldingen m.b.t. taal en aanverwante problemen, In: , geraadpleegd op 30.05.2015. 130 Bijlage 4 131 Correctionele Rechtbank Brussel, cause I: 56-11-20340/98, cause II: 55.11.018573/99, contre Thiebault VB, 15.januari 2002, p.1-4. [51]

Twee broers werden op 9 september 2003 door de Correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeeld wegens het verspreiden van allerlei boeken die strijdig zijn met de anti- negationisme wetgeving. De broers Siegfried en Herbert Verbeke hadden de leiding over de uitgeverij Inka, via dewelke men negationistische lectuur verspreidde. Tevens was Siegfried Verbeke de oprichter van de werkgroep VHO en verspreidde via deze weg op internationale schaal negationistische pamfletten. Siegfried Verbeke tekende beroep aan tegen het vonnis, maar hij werd door het Antwerpse Hof van Beroep toch tot één jaar effectieve gevangenisstraf en een boete van 2500 euro veroordeeld. Daarnaast werd hij voor een periode van tien jaar uit zijn burgerrechten ontzet. Het hof stelde vast dat “de handelswijze van de veroordeelde een verregaande minachting inhoudt voor het onnoemelijke leed dat de holocaust veroorzaakt heeft en dat hij duidelijk een van diegenen is die op pseudo-wetenschappelijke wijze deze misdaad tracht te ontkennen of schromelijk te minimaliseren om op die manier het nazi-regime aanvaardbaar te maken.”132 Verder werd zijn ideeëngoed door het Hof gekwalificeerd als zijnde “een sluipend gif dat een ernstige bedreiging vormt voor de democratie”.133

Op 12 december 2008 heeft de Correctionele rechtbank van Brussel de heer Roeland Raes veroordeeld voor inbreuken op de anti-negationisme wet. Hij werd veroordeeld tot vier maanden celstraf met drie jaar uitstel en tot het betalen van een schadevergoeding van 1000 euro en daarbovenop de gerechtskosten aan het Centrum en aan het Forum der Joodse Organisaties. Roeland Raes werd op 31 mei 2001 in het secretariaat van het Vlaams Blok te Brussel geïnterviewd door Foeke de Koe voor het Nederlandse actualiteitenmagazine Netwerk. Hem werd gedurende dit interview gevraagd naar zijn sympathieën voor negationisten waarbij hij op een subtiele manier enkele stellingen van holocaustontkenners bekrachtigde. Roeland Raes uitte eveneens zijn twijfels over de authenticiteit van het dagboek. De uitzending van dit interview leidde tot grote verontwaardiging in België en Nederland. Het Forum der Joodse Organisaties stelde zich burgerlijke partij en uitte onderstaande reactie op de stellingen van Roeland Raes. “De boodschap van Roeland Raes is duidelijk. Hij zaait twijfel over de systematiek van de uitroeiing, over het aantal vermoorde Joden, over het bestaan van de gaskamers (…). Tevens zaait hij twijfel over het “Dagboek van Anne Frank” dat in de geest van miljoenen mensen een monument ter nagedachtenis van de Holocaust is. Door deze uitspraken rechtvaardigt en keurt hij impliciet de genocide goed en minimaliseert hij deze aanzienlijk. (…) Hij probeert alles in vraag te stellen en twijfel te zaaien zonder direct iets te

132 Correctionele Rechtbank Antwerpen, tegen: Siegfried en Herbert Verbeke, 9 september 2003, p. 1-11. 133 Hof van Beroep Antwerpen, tegen: Siegfried Verbeke, 14 april 2005, p. 1-10. [52]

loochenen. Dit heeft psychologisch een veel sterker negatief effect dan als men iets vlakaf ontkent en weerlegt.”134 Wanneer de heer Raes in beroep ging werd zijn straf teruggebracht tot een eenvoudige schuldverklaring omdat de redelijke termijn overschreden was. Hij moest het Centrum en het Forum van Joodse Organisaties wel elk een schadevergoeding van 1800 euro betalen.135

De anti-negationisme wetgeving is al diverse malen aangewend om personen die de Holocaust ontkennen, schromelijk minimaliseren, goedkeuren of rechtvaardigen te bestraffen. Volgens Ingrid Aendenboom was desbetreffende wetgeving nodig en heeft deze zijn effect niet gemist. “Nu is het misschien een andere tijd maar België was een centrum van negationisten. Dus het was echt nodig om zo een wet te voorzien. Voor de jongeren nu is dit misschien anders maar vroeger werd er echt veel over de Tweede Wereldoorlog gepraat. Aan tafel werd er over de oorlog gepraat en de uitspraken die gedaan werden door negationisten waren moeilijk. Door de oprichting van dergelijke wet werden deze aan banden gelegd. Foutieve uitspraken in verband met de Holocaust werden strafbaar. In de eerste plaats ging men deze wet er gewoon laten komen in het kader van de vijftigste verjaardag van het einde van de oorlog. Maar deze wet kwam er en er werd wel degelijk veel gebruik van gemaakt.”136

Conclusie

De oprichting van het Interfederaal Gelijkekansencentrum was een proces beïnvloedt door diverse factoren kaderend binnen de geschiedenis van de anti-racismewetgeving. De bevoegdheden van het Centrum kunnen opgedeeld worden in twee pijlers. De eerste pijler bevat de bestrijding van discriminatie en de bevordering van gelijke kansen. De tweede pijler omvat de bewaking van de grondrechten van vreemdelingen, het stimuleren van de strijd tegen mensenhandel en tenslotte het informeren van de overheid over de aard van de omvang van de migratiestromingen.

Maar in het algemeen staat het Centrum garant voor gelijke rechten ongeacht: nationaliteit, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming, een zogenaamd ras, leeftijd, handicap, geloof of levensbeschouwing, seksuele geaardheid, huidige of toekomstige

134 Correctionele Rechtbank Brussel, tegen: Roeland Raes, 12 december 2008, p. 2. 135 S.n., Roeland Raes veroordeeld voor negationisme, In: < http://www.diversiteit.be/roeland-raes- veroordeeld-voor-negationisme>, geraadpleegd op 16.06.2015. 136 Bijlage 4 [53]

gezondheidstoestand, sociale afkomst, fysieke of genetische eigenschap, burgerlijke staat, geboorte, vermogen en politieke overtuiging.

Eén van de wettelijke opdrachten van het Centrum bestaat erin te waken over de strenge toepassing van de anti-negationisme wetgeving. Volgens het Centrum is dergelijke wetgeving duidelijk en niet voor interpretatie vatbaar. Naast de wettelijke middelen die ter beschikking staan om het negationisme te bestrijden, moet het volgens het Centrum eveneens bestreden worden via educatie, informatie en sensibilisering.

Het Centrum stapt niet systematisch naar de rechtbank. Dit gebeurt slechts sporadisch, doch het zijn die enkele gevallen die vaak mediabelangstelling opwekken. De Raad van Bestuur, samengesteld uit vertegenwoordigers van de drie taalgemeenschappen, beslist of het dossier al dan niet aan de rechtbank wordt overgemaakt. In de meeste dossiers probeert men eerst te onderhandelen om tot een oplossing te komen.

De anti-negationisme wetgeving werd al meermaals ingeroepen om negationisten te vervolgen. Er zou dus kunnen gesteld worden dat de anti-negationisme wetgeving zijn effect niet gemist heeft. Desondanks kon er de laatste jaren weer een stijging vastgesteld worden van klachten betreffende negationistische uitlatingen. De vraag kan dan ook gesteld worden of dergelijke wetgeving in praktijk zijn effect niet gemist heeft. Tot slot stelt het Centrum dat deze wetgeving moet aangevuld worden met educatie, informatie en sensibilisering. Misschien moet de focus net op deze volgens het Centrum aanvullende maatregelen, gelegd worden in plaats van op repressie.

[54]

Hoofdstuk VI Belgische Joodse gemeenschap

Inleiding In het voorgaande hoofdstuk werd de toepassingssfeer van het Interfederaal Gelijkekansencentrum onderzocht. Binnen dit hoofdstuk worden Joodse bronnen aangewend om begrippen als ‘negationisme’, ‘antisemitisme’ en ‘historisch revisionisme’ te onderzoeken. Er werd meermaals contact opgenomen met Joodse organisaties als Joods Actueel en het Forum der Joodse organisaties om een bijdrage te leveren aan deze studie. Jammerlijk genoeg werd hier niet op ingegaan. Dit kan misschien in het licht van de gevoeligheid van desbetreffend thema worden gezien.

Binnen dit hoofdstuk wordt eerst en vooral de Belgische Joodse gemeenschap en haar diverse organisaties uitgelicht. Hoe wordt de Joodse gemeenschap binnen ons land vertegenwoordigd? Over welke organisaties beschikt de Joodse gemeenschap in België? Daarna wordt er dieper ingegaan op de link tussen het uniciteitsprincipe en de inrichting van de anti-negationisme wetgeving. Hoe is de uniciteitsgedachte ontstaan? Wat zijn de gevolgen van het uniciteitsprincipe? Vervolgens wordt er dieper ingegaan op het onderzoek ‘ADL GLOBAL 100’ van de Joodse Internationale niet-gouvernementele organisatie Anti-Defamation League. Welke statistische gegevens zijn voorhanden inzake Holocaustontkenning? Welke landen bezitten het minst aantal burgers die de Holocaust ontkennen of minimaliseren? Welke verbanden kunnen er gezien worden tussen de resultaten van de verschillende onderzochte landen? Welke leeftijdsgroep loopt het hoogste risico om de Holocaust te ontkennen of te minimaliseren? Nadien wordt het verband tussen antisemitisme en negationisme uitgelicht. Wat is de relatie tussen beide begrippen? Tenslotte wordt het begrip ‘historisch revisionisme’ vanuit Joodse hoek onder de loep genomen.

Het Centraal Israëlitisch Consistorie van België Het Centraal Israëlitisch Consistorie van België (CICB), opgericht in maart 1832, is de officiële vertegenwoordiger van het Belgische Jodendom. Het CICB verdedigt en vertegenwoordigt de materiële belangen van de Israëlitische eredienst bij de Belgische overheid. Het Consistorie beslist in zaken als de benoeming van de bedienaars, de budgetten en de reglementering binnen de gemeenten erkend door het Consistorie. Het CICB staat eveneens in voor het benoemen van de inspecteurs en leerkrachten van de Israëlitische godsdienst binnen de verschillende gemeenschappen, provincies en gemeenten. Verder buigt het CICB zich de facto ook over

[55]

thema’s als cultuur, onderwijs en de herdenking van het verleden binnen de Joodse gemeenschappen.137 Door de Belgische overheid worden er zeventien Israëlitische gemeenten, die vertegenwoordigd zijn in het CICB, erkend: drie gemeenten in Antwerpen, zeven gemeenten in Brussel, één in Aarlen, Charleroi, Luik, Gent, Knokke, Waterloo en Oostende. 138

De Joodse gemeenschap in België Antwerpen Na de Tweede Wereldoorlog was er een snelle groei van het aantal Joodse burgers in Antwerpen: van 10500 in 1966, naar 12000 in 1969, tot 15000 op het einde van de twintigste eeuw. Binnen de Antwerpse Joodse gemeente bevinden er zich drie religieuze gemeenten.139

Eerst en vooral is er de kleine ‘Portugese’ gemeente van de Sefardische Joden. Volgens Prof. em. Ludo Abicht staat de Portugese synagoge symbool voor de Joodse aanwezigheid in Antwerpen doorheen de geschiedenis, het verband tussen de joodse immigratie en de diamant, en voor het blijvende probleem van antisemitisme en racisme. De tweede religieuze gemeente ‘Shomre Hadass’, een traditionalistische Israëlistische gemeente is de oudste en grootste. Binnen deze gemeente wonen zowel ‘conservatieve’ of ‘traditionalistische’ Joden, als de meer ‘liberale’ Joden. Shomre Hadass beschikt over een gebedshuis en twee synagogen. De derde en laatste gemeente is de (ultra)-orthodoxe Israëlitische ‘Machsike Hadass’. Tot deze gemeente behoren onder andere de tien Chassidische ‘families’ van Antwerpen, waarvan elke familie over minstens één gebedshuis beschikt.140

90% van de Joodse kinderen in Antwerpen volgt onderwijs aan een Joodse school.141

Brussel Na de Tweede Wereldoorlog is Antwerpen niet langer het centrum van het Joodse leven in België. Brussel, dat met zijn 18000 Joodse burgers ruim de helft van de Belgische Joodse bevolking herbergt, heeft deze rol overgenomen. In de hoofdstad zijn zowel het CIBC als de ambassade van Israël gevestigd. Net als in Antwerpen is er een Sefardische, een orthodoxe en een traditionalistische gemeente in Brussel gevestigd. Verder is er ook nog een Joodse gemeente

137 S.n.,Het Consistorie: twee eeuwen geschiedenis, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/le- consistoire-une-histoire-bicentenairehet-consistorie-twee-eeuwen-geschiedenis/>, geraadpleegd op 20.06.2015. 138 S.n., Gemeenschappen, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/category/communities/>, geraadpleegd op 20.06.2015. 139 L. Abicht, De Joden van België, Amsterdam/Antwerpen, uitgeverij Atlas, 1994, p. 132. 140 L. Abicht, Op. Cit. , p. 21. 141 L. Abicht, Op. Cit. , p. 22. [56]

in Schaarbeek, in Sint-Gillis, in Ukkel en in Ukkel-vorst. Naast bovenstaande 7 erkende gemeenten bevindt de enige liberale Joodse gemeente van België zich eveneens in Brussel. Deze laatste is ontstaan uit de Reform-beweging, een Joodse religieuze beweging, die het Jodendom poogt te verzoenen met de seculiere samenleving. De liberale gemeente wordt niet erkend door het Centraal Israëlitisch Consistorie.142

De helft van de Joodse gezinnen in Brussel zijn ingeschreven in één van bovenstaande gemeenten. Daarenboven loopt slechts één vierde van de Brusselse Joodse kinderen school in een Joodse instelling. Het enorme aantal niet-religieuze verenigingen van Joodse Brusselaars, zoals bijvoorbeeld het Centre Communautaire Laïc Juif, bevestigt nogmaals de Joodse laïcisering.143

Overige Joodse gemeentes De Joodse gemeenschap van Gent omvat een honderdtal Joodse gezinnen en speelt zich voornamelijk af rond de familie Bloch. Binnen deze gemeenschap, die aangesloten is bij het CICB, wordt de nadruk eerder gelegd op politieke en culturele activiteiten dan op religieuze. Men stelt de strijd tegen het antisemitisme en de solidariteit met Israël voorop.144

Het Joodse leven in Charleroi bestaat, net als in Gent, uit een honderdtal gezinnen. Het is een traditionalistische gemeenschap die ongemeen actief is in alles wat met de verdediging van de staat Israël te maken heeft. Deze Joodse gemeenschap is evenwel aangesloten bij het CICB.145

De traditionalistische Joodse gemeenschap van Luik telt een 125 gezinnen en is aangesloten bij het CICB.146

142S.n., La Communauté Sepharade de Bruxelles, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la- communaute-israelite-sepharade-de-bruxelles/>, geraadpleegd op 30.06.2015. 143 S.n.,Het Consistorie: twee eeuwen geschiedenis, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/le- consistoire-une-histoire-bicentenairehet-consistorie-twee-eeuwen-geschiedenis/> , geraadpleegd op 02.07.2015. 144S.n., De Israëlitische gemeenschap van Gent, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la- communaute-israelite-de-gandde-israelitische-gemeenschap-van-gent/>, geraadpleegd op 02.07.2015. 145 S.n.,De Israëlitische gemeenschap van Charleroi, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la-communaute-israelite-de-charleroi-de-israelitische- gemeenschap-van-charleroi/>, geraadpleegd op 02.07.2015. 146 S.n.,De Israëlitische gemeenschap van Luik, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la- communaute-israelite-de-liegede-israelitische-gemeenschap-van-luik/>, geraadpleegd op 02.07.2015. [57]

Een tiental Joodse gezinnen zijn, sinds kort, in Aarlen gevestigd. Het is een kleine traditionalistische gemeenschap die officieel aangesloten is bij het CICB maar veel contact heeft met de Joodse dynamische internationale gemeenschap in Luxemburg.147

Sinds 1989 verenigt een joodse gemeenschap in Waterloo een tweehonderdtal families. De Joodse gemeenschap wordt weleens de ‘Europese synagoge’ genoemd, daar veel leden werkzaam zijn bij de Europese Gemeenschap. De Joodse gemeenschap van Waterloo is aangesloten bij het CICB.148

Tenslotte bevindt er zich in Knokke en in Oostende eveneens een Joodse gemeente, erkend door de overheid en door het CICB. 149150

Zoals eerder vermeld heeft het Consistorie, vanwege de overheersende invloed van de orthodoxen, steeds geweigerd om de Union Libérale Israélite te erkennen. De Union Libérale Israélite is een religieuze vereniging gesticht in 1966 te Brussel. In 1995 zijn ze per Koninklijk Besluit erkent, maar buiten het consistoriale netwerk. Bovendien zijn er nog een aantal religieuze groeperingen in Antwerpen die noch door het CICB, noch door de overheid erkend zijn. Voorbeelden hiervan zijn Szatmar, Gur,…enz.151

Joodse organisaties in België Het Comité de Coordination des Organisations juives de Belgique

Het Comité de Coordination des Organisations juives de Belgique (CCOJB) werd in 1971 opgericht met het oog op de vertegenwoordiging van de Belgische Joden op het politieke niveau. Het CCOJB richt zich voornamelijk op de Joden als etnie en als volk. Het Comité maakt

147 S.n.,De Israëlitische gemeenschap van Aarlen, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la- communaute-israelite-d%E2%80%99arlon-de-israelitische-gemeenschap-van-aarlen/>, geraadpleegd op 02.07.2015. 148 S.n., La Communauté Israélite de Waterloo et du Brabant Sud, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la-communaute-israelite-de-waterloo-et-du-brabant- sud-la-ciwabs/>, geraadpleegd op 16.07.2015. 149 S.n.,De Israëlitische gemeenschap van Knokke, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la-communaute-israelite-de-knokke-de-israelitische- gemeenschap-van-knokke/>, geraadpleegd op 16.07.2015. 150 S.n.,De Israëlitische gemeenschap van Oostende, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/2009/03/01/la-communaute-israelite-d%E2%80%99ostende-de- israelitische-gemeenschap-van-oostende/>, geraadpleegd op 16.07.2015. 151 P. Vanden Eeckhout, Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, VUB Press, 1999, p. 1133. [58]

deel uit van het Joods Wereldcongres en overkoepelt naast nationale Joodse verenigingen ook geloofsgemeenschappen en Joodse organisaties in Brussel.152

Forum der Joodse Organisaties

Het Forum der Joodse Organisaties werd opgericht in 1994 in Antwerpen. Het is de spreekbuis van de diverse Joodse organisaties bij de lokale Antwerpse en bij de regionale Vlaamse overheden. 153

Joods actueel

Joods actueel werd gelanceerd in januari 2007 als opvolger van het Belgisch Israëlitisch Weekblad. Het magazine, dat maandelijks verschijnt, brengt nieuws, duiding en achtergrond over de belangrijkste gebeurtenissen op Joods vlak. Tevens wordt er ruime aandacht besteed aan cultuur en religie. Joods Actueel is het enige Nederlandstalige Joodse magazine van België.154

Uniciteitsprincipe155

In België is er sinds 23 maart 1995 een anti-negationisme wetgeving ter bescherming van de herinnering van de Holocaust en ter bescherming van de Belgische Joodse gemeenschap. Deze wetgeving werd ingevoerd op het ogenblik dat men de vijftigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog herdacht. De opstelling van de anti-negationisme wetgeving moet in het licht van de uniciteitsgedachte worden gezien.

“Hij legt uit waarom extreem rechtse partijen zich tegen dit wetgevend initiatief verzetten en waarom ze trachten de volkenmoord die door het nazi-regime werd gepleegd te banaliseren door te verwijzen naar andere volkenmoorden die ook vandaag nog plaatsvinden. Die houding moet worden verklaard door het feit dat de Shoah een bijzondere volkenmoord was en als dusdanig niet te vergelijken is met andere oorlogsmisdaden. De uitroeiing van de Joden was de door een politiek regime doelbewuste georganiseerde vervolging en moord op een volk, omwille van de aard van dat volk.”156

152 P. Vanden Eeckhout, Op. Cit., p. 1146. 153 P. Vanden Eeckhout, Op. Cit., p. 1141. 154 S.n.,Over ons, In: < http://joodsactueel.be/about/over-ons/>, geraadpleegd op 18.07.2015. 155 De gedachtegang, het principe dat iets uniek, enig is. 156 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p. 16. [59]

De genocide op de Joden, die zich afspeelde tijdens de Tweede Wereldoorlog, wordt door velen als een unieke gebeurtenis voorgesteld. Het is ongepast om de uitroeiing van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog op een of andere manier te vergelijken met andere genocides. Dit uniciteitsprincipe werd op 23 maart 1995 bekroond met de anti-negationisme wetgeving. De totstandkoming van desbetreffende wet kan voor een stuk verklaard worden door politieke druk die door de Joodse gemeenschap werd uitgeoefend op de Belgische wetgever. Waarom werden andere genocides niet strafbaar gesteld? Dit kan verklaard worden door de nadruk die altijd maar weer op het uniciteitsprincipe wordt gelegd. De Holocaust was uitgegroeid tot hét onderdeel van de staatsideologie en dé rechtvaardiging voor de staat Israël. Er moest iets ondernomen worden tegen Holocaustontkenners die inspeelden op anti-Joodse gevoelens.157

Het uniciteitsprincipe werd bevestigd met de anti-negationisme wet van 1995. Daarenboven werd het uniciteitsprincipe wederom aangehaald toen de Belgische wetgever in 2009 de huidige anti-negationisme wetgeving wou uitbreiden naar andere genocides.

“Eén van de aanbevelingen in het rapport van de interculturaliteit is om de negationismewet van 1995 aan te passen en vraagt om “..de expliciete verwijzing naar de genocide die het Duitse naziregime tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft begaan te schrappen”. Daardoor kunnen ook ontkenningen van andere genociden strafbaar worden gemaakt. Het spreekt voor zich dat indien het Joods Forum deel had uitgemaakt van deze commissie, ze alleszins een kanttekening had gemaakt bij deze resolutie. En dat om de eenvoudige reden dat de Holocaust, anders dan genociden in Armenië en Cambodja, bij ons in België plaatsvond. Het feit dat de staat en sommige Belgische inwoners de nazi’s hierbij hebben geholpen is dan ook een les die men zeker niet mag vergeten en die sommigen in ons land in twijfel willen trekken. Dat is natuurlijk niet het geval met andere genociden die niet bij ons gebeurden en waarbij geen medeburgers betrokken waren.”158

157 G. van den Berghe, Om zeep, In: Humo, 13.09.1995, p. 10. 158 S.n., Interculturele dialoog zonder Vlaamse Joden doet stof opwaaien, In: Joods Actueel, 10.11.2010, p. 1. [60]

“In een persmededeling stelde Joelle Milquet dat ze tijdens de ontmoeting de Joodse organisaties op het hart drukte dat ook zij zich verzetten tegen een eventuele afschaffing van de verwijzing naar de holocaust in de negationismewet, zoals het rapport had voorgesteld.”159

De uitbreiding van de wet is er niet gekomen. De huidige wetgeving verbiedt nog steeds enkel de ontkenning, goedkeuring, rechtvaardiging, bagatellisering van de Holocaust.

Het uniciteitsproces De denkwijze waarbij de Holocaust als absoluut novum, mysterie zonder naam en onovertrefbaar werd voorgesteld, was een geleidelijk proces. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er al enkele filosofen, politici,… die op het uitzonderlijk karakter wezen, maar de uniciteitsvraag werd aanvankelijk enkel in Joodse kringen gesteld. In 1949 concludeerden enkele Joods-Amerikaanse geleerden dat de nazi-genocide zich van andere pogroms onderscheidde vanwege haar omvang en vanwege haar dader, de staat. Lange tijd werd door Joodse kringen de nazi-genocide als een voortzetting van de eeuwenoude Jodenvervolging beschouwd. Tot ver in de jaren ’50 verzetten Amerikaans-Joodse elites zich tegen herdenkingstekens en dergelijke meer. Ze hadden geen behoefte aan een ‘blijven memoriaal voor de zwakheid van het Joodse volk’.160

De aparte benaming van de nazi-genocide was eveneens een geleidelijk proces. Tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog had men het over ‘grote catastrofe’ of ‘shoah’. Tot in de jaren ’60 gebruikten Joodse geleerden de meervoudsvorm van ‘holocaust’, wat massaslachting betekende. Joodse geleerden maakten vergelijkingen met andere Joodse catastrofes en zochten naar historische analogieën. Het is pas sinds eind de jaren ’50 dat ‘holocaust’ als specifieke term werd ingeburgerd in Joodse academische kringen. Vanaf de jaren ’60 werd de Holocaust met een hoofdletter geschreven, voorafgegaan door een lidwoord en enkel toepasbaar op de nazi-genocide op de Joden. In 1968 kreeg de Holocaust een apart academisch statuut.

159 S.n.,Milquet tegen schrappen Holocaust in de negationismewet, In: Joods Actueel, 20.11.2010, p. 1. 160 G. van den Berghe, Vernieuwde uniciteit, In: < http://www.serendib.be/artikels/vernieuwdeuniciteit.htm>, geraadpleegd op 19.07.2015. [61]

Na 1968 bleven Amerikaanse historici nog altijd ‘holocaust’ in zijn oorspronkelijke algemene betekenis gebruiken. Dit komt omdat tot het begin van de jaren ’70 alleen Joodse geleerden interesse hadden voor de Jodenuitroeiing.161

De interesse ten opzichte van de Holocaust is onder andere veranderd door het Eichmannproces, de zesdaagse oorlog, en de veranderde houding van beroemde historici als Arnold Toynbee.162 Hij lokte in 1954 een controverse uit toen hij in zijn werk ‘A Study of History’ de uitroeiing van de Joden in Europa vergeleek met de afschuwelijke omstandigheden van de Afrikaanse slaven die naar de nieuwe wereld werden verscheept. Hij vergeleek eveneens de Jodenuitroeiing met de ervaringen van Arabische vluchtelingen uit Palestina.163

Het uniciteitsproces ging in Joodse kringen vrij snel samen met taboeïsering. Midden de jaren ’50 werd Gerald Reitlinger door zijn collega Léon Poliakov op de vingers getikt omdat hij enkele vraagtekens had geplaatst bij bijvoorbeeld het aantal Joodse slachtoffers, de diabolisering van de nazi’s,…enz. Léon Poliakov schreef dan ook dat de uitroeiing van de Joden zo uniek was dat de objectiviteit moest begrensd worden, ook bij de wetenschappelijk bestudering van het fenomeen. 164

In de jaren ’70 kwam de Holocaust in het middelpunt van de Amerikaans-Joodse belangstelling te staan. Amerikaanse Joden voerden midden de jaren ’70 met een bijna evangelische intensiteit campagne om de Holocaust-herdenking in de nationale politiek en in het collectieve bewustzijn van Joden en Christenen te doen doordringen. Diverse acties werden ondernomen zoals bijvoorbeeld de invoering van een Holocaust-curriculum, een Holocaust-week, Holocaustcentra,…enz. De TV-serie ‘Holocaust’ in 1978 zwengelde de Holocaust-boom in Amerika nog meer aan.

De oprichting van de ‘President’s Commission on the Holocaust’ in 1978 was het culminatiepunt van de campagne. De Commissie werd opgericht om gestalte te geven aan de herdenking van de slachtoffers. Een suggestie van de Commissie bestond er onder meer in om ‘Holocaustonderwijs’ te organiseren. In 1980 volgde de ‘United States Holocaust Memorial Council’ de Commissie op. Deze was verantwoordelijk voor de oprichting van een nationaal

161 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p.144. 162 G. van den Berghe, Kwaad uit gehoorzaamheid of overtuiging, In: Nieuw Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, 12, nummer 3, p. 130. 163 G. van den Berghe, Rekenkunde van het leed, In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVI, 1996, p. 241-267. 164 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 145. [62]

gedenkteken, een museum en voor de organisatie van de Holocaust-herdenkingsdag. De Holocaust werd geamerikaniseerd, en werd onderdeel van de nationale ideologie.165

Onmiddellijk na de oprichting van de Commissie ontstond er debat tussen de ‘uniqueness lobby’ en haar opponenten. Het debat was eind de jaren ’70, begin de jaren ’80 volop aan de gang. Het beroerde niet enkel historici maar eveneens politici, leerkrachten,…enz.166

De Holocaust drong ook door in de wereld van de populaire cultuur. De Holocaust werd uniek, onvoorstelbaar, onbegrijpelijk, sacraal. “Niet zomaar een genocide maar bijna de succesvolle poging om Gods uitverkoren volk, dus God zelf, van het leven te beroven”, stelde de Joodse Anti Defamation League in 1995. De Holocaust vergelijken is gelijk aan ze desacraliseren, een vorm van antisemitisme. De genocide op de Joden op een rationele manier bestuderen getuigt van een tekort aan empathie. Uit het unieke kunnen geen lessen getrokken worden.167

Gevolgen van het Uniciteitsprincipe

Door de uniciteitsgedachte lijkt de Joodse gemeenschap het alleenrecht op leed op te eisen. Door de vergelijking van de Holocaust met andere genocides te veroordelen als banalisering en de Holocaust, in vergelijking met andere genocides, voor te stellen als onbegrijpelijk, stelt men impliciet dat andere genocides in vergelijking met de Holocaust banaal en te begrijpen zijn. Men wekt de indruk dat ander grootschalig leed veel minder erg is en te begrijpen valt. Het uniciteitsprincipe is steriel, discriminatoir en elitair. De absolute onvergelijkbaarheid is een politiek-ideologisch slagwapen dat weerstand en vijandigheid oproept. Het werkt bagatellisering en negatie in de hand. Dergelijke unieke voorstelling leidt tot polarisering en heeft een verlammende werking op het historisch onderzoek. Sacralisatie en politisering bemoeilijken het open debat en de weerlegging van het negationisme. De onmogelijkheid tot een open debat, en de bemoeilijking van de historische revisie, houden potentiële mythes en onjuistheden in stand die negationisten maar al te graag uitbuiten. Gespecialiseerde geschiedkundige kennis is nodig om de negationistische redeneringen te counteren. Bepaalde onderdelen van het klassieke verhaal over de Holocaust moeten aan revisie onderworpen worden om de negationisten te kunnen ontmaskeren. De uniciteitsgedachte staat dergelijk proces in de weg. Tevens kan gesteld worden dat gezien de uniciteit van dergelijke genocide,

165 G. van den Berghe, Op. Cit., p. 147. 166 G. van den Berghe, Op. Cit., p. 148. 167 G. van den Berghe, Finkelstein en Novick, In: De Morgen, 30.08.2000, p.3. [63]

het niet nodig is om uit dergelijk historisch feit lessen te trekken, want deze unieke gebeurtenis kan zich toch niet opnieuw voordoen.

Negationisme in kaart gebracht

Anti-Defamation League

De ‘Anti-Defamation League’(ADL), opgericht in 1913, is een Joodse internationale niet- gouvernementele organisatie gevestigd in de VS. De ADL heeft als doel "to stop the defamation of the Jewish people and to secure justice and fair treatment to all”.168 ADL bestrijdt antisemitisme en alle vormen van onverdraagzaamheid, verdedigt de democratische idealen en beschermt burgerrechten in de VS en in het buitenland door middel van informatie, educatie, regelgeving en belangenbehartiging. ADL dient als bron voor de overheid, de media, de rechtshandhaving, opvoeders en het publiek. 169

ADL Global 100 De ADL heeft aan de hand van internationaal ter beschikking gestelde middelen een studie verricht in meer dan honderd landen over de hele wereld naar de houding tegenover de Joodse gemeenschap. Het veldwerk en het verzamelen van gegevens voor dit project betreffende de wereldwijde publieke opinie ten opzichte van de Joodse gemeenschap werd uitgevoerd en gecoördineerd door Anzalone Liszt Grove Research. Alle interviews werden uitgevoerd tussen juli 2013 en februari 2014. De studie die bekend staat als de ADL GLOBAL 100, bestaat uit enquêtes in volgende 101 landen plus de Palestijnse gebieden op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.170

168 S.n., About the Anti-Defamation League, In: < http://www.adl.org/about-adl/>, geraadpleegd op 20.07.2015. 169 S.n., Combating hate, In:< http://www.adl.org/combating-hate/>, geraadpleegd op 20.07.2015. 170 S.n., About ADL Global 100, In: < http://global100.adl.org/about>, geraadpleegd op 20.07.2015. [64]

171

De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op 53100 interviews via de vaste telefoon, mobiele telefoons en face-to-face gesprekken in 96 verschillende talen. De geïnterviewde burgers werden willekeurig geselecteerd en waren 18 jaar of ouder. De studie is niet enkel een weergave van het antisemitisme in de wereld maar bracht eveneens het negationisme in kaart.172

De resultaten inzake Holocaustontkenning

Op onderstaande grafiek worden de gegroepeerde internationale resultaten in percentages weergegeven betreffende de kennis over de genocide gepleegd door het nazi-regime tijdens de Tweede Wereldoorlog en de ontkenning van desbetreffende genocide.

171 S.n., About ADL Global 100, In: < http://global100.adl.org/about>, geraadpleegd op 20.07.2015. 172 S.n., About the survey, In: < http://global100.adl.org//about#aboutSurvey>, geraadpleegd op 20.07.2015. [65]

173

In West-Europa heeft 94 percent van de bevolking al gehoord over de Holocaust en ontkent 11 percent het bestaan ervan of vindt dat deze overdreven is. Buiten Oceanië is er in West-Europa het minst sprake van bagatellisering of ontkenning van de Holocaust.

174

173 S.n., The Holocaust Global awareness and denial, In: < http://global100.adl.org/info/holocaust_info>, geraadpleegd op 21.07.2015. 174 S.n., The Holocaust Global awareness and denial, In: < http://global100.adl.org/info/holocaust_info>, geraadpleegd op 21.07.2015. [66]

Bovenstaande grafiek toont het percentage op wereldschaal betreffende de kennis van de Holocaust en de ontkenning ervan. 32 percent van de onderzochte bevolking denkt dat de Holocaust een mythe of overdreven is.

175

175 S.n., The Holocaust Global awareness and denial, In: < http://global100.adl.org/info/holocaust_info>, geraadpleegd op 21.07.2015. [67]

176

Uit bovenstaande grafieken kan niet onmiddellijk een verband worden gelegd tussen het gebrek aan kennis over de Holocaust en het ontkennen of bagatelliseren ervan. In omgekeerde richting kan er wel een link worden gelegd. Het Verenigd Koninkrijk, België, Zweden, Italië en Denemarken zijn de landen waar het meest aantal burgers kennis bezitten over de Holocaust en waarbij het percentage inzake ontkenning of bagatellisering het laagst ligt. België, dat een wetgeving heeft ter bestrijding van het negationisme behoort tot de landen waar er het minst sprake is van minimalisering of ontkenning. Gezien landen als het Verenigd Koninkrijk, IJsland, Denemarken, Finland en Zweden, die geen anti-negationisme wetgeving hebben, eveneens tot de landen behoren waar er het minst sprake is van minimalisering of ontkenning van de Holocaust kan het effect van dergelijke wetgeving in vraag gesteld worden.177

176 S.n., The Holocaust Global awareness and denial, In: < http://global100.adl.org/info/holocaust_info>, geraadpleegd op 21.07.2015. 177 M.J. Bazyler, Holocaust Denial Laws and Other Legislation Criminalizing Promotion of Nazism, California, International Institute for Holocaust Studies,2006, p. 9. [68]

178

Bovenstaande grafiek toont aan dat het vooral jongeren zijn die geen kennis hebben over de Holocaust en dat het zij zijn die eerder de Holocaust zullen minimaliseren of ontkennen. Om die cijfers terug te dringen zal vooral op educatie moeten worden ingezet. Gezien de vorige grafiek aantoonde dat er wel degelijk een verband bestaat tussen kennis over de Holocaust en het lage cijfer inzake ontkenning en minimalisering ervan, zou veeleer educatie dan repressie een belangrijke methode moeten zijn om jongeren te sensibiliseren inzake de geschiedenis over de Holocaust.

Om negationisme te bestrijden moet er ingezet worden op de link tussen geschiedenisonderwijs en de verantwoordelijkheid van de historicus. Naast onderzoek verrichten is onderwijs één van de twee kerntaken van de academisch opgeleide historicus. Geschiedenisonderwijs is een vorm

178 S.n., The Holocaust Global awareness and denial, In: , geraadpleegd op 21.07.2015. [69]

van popularisering van historische kennis voor het grote publiek. Bijgevolg is het dé manier voor de historicus om zijn sociale verantwoordelijkheid te vervullen. Gezien de groei van de ‘Holocaust minimalisering of ontkenning’ bij jongeren en het feit dat geschiedenisonderwijs zich hoofdzakelijk op deze groep toespitst is het dé manier om negationisme te bestrijden. Jongeren zijn de volwassenen van morgen. Geschiedenisonderwijs is dus niet alleen de manier om de verantwoordelijkheid van de historicus tegenover de maatschappij van vandaag te vervullen, maar ook tegenover de maatschappij van de toekomst.179

Negationisme vs. Antisemitisme “… De uitroeiing van de Joden was de door een politiek regime doelbewuste georganiseerde vervolging en moord op een volk, omwille van de aard van dat volk. De revisionisten ontkennen dat omdat het hedendaagse revisionisme in feite niets anders is dan een bedekte, technische en intelligente vorm van antisemitisme die uitgaat van personen en partijen die bindingen hebben met aanhangers van het vroegere nazi-regime. Dat is de reden waarom het revisionisme en in het bijzonder de ontkenning van de feiten uit de Tweede Wereldoorlog moeten bestreden worden. Revisionisme heeft niet te maken met wetenschap, geschiedenis of vrijheid van meningsuiting. Het is een zuiver politieke houding en een politieke daad: revisionisme komt neer op antisemitisme.”180

-Yvan Mayeur, Parlementair debat, 27 januari 1995-

Negationisme wordt altijd gezien in het bredere kader van antisemitisme, gezien veel ontkenners extreem-rechts geïnspireerd zijn. Toch zijn er ook extreem-linkse, anti-zionistische en zelfs Joodse negationisten zoals bijvoorbeeld de Joodse Paul Eisen.181 Ervan uitgaan dat negationisme altijd ingegeven is door antisemitisme is dus incorrect en onbewezen. Alle ontkenners antisemieten noemen is dus een ongenuanceerde generalisatie. De meeste negationisten labelen de Joden niet als minderwaardig ras dat uitgeroeid moet worden, zelfs integendeel, ze ontkennen de uitroeiing. Bij de opstelling van de anti-negationisme wetgeving werd dit alles buiten beschouwing gelaten. Men laat zich in eerste instantie vangen door de semantische verwarring tussen de begrippen ‘revisionisme’ en ‘negationisme’ en bedoelt dus

179 B.Billiet, Het verleden in het heden: geschiedenis, historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag, Academia Press, 2002, p. 33. 180 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, p. 16. 181 P. Eisen, Why I call myself a Holocaust denier, In: < http://pauleisen.blogspot.be/2012/12/how-i-became- holocaust-denier-by-paul.html>, geraadpleegd op 21.07.2015. [70]

niet ‘revisionisme’ maar ‘negationisme’. Daarenboven worden de motieven van de Holocaustontkenners gestereotypeerd en in overeenstemming gebracht met het vijandsbeeld.

Er is geen twijfel mogelijk over het feit dat Holocaustontkenners schade toebrengen aan de nagedachtenis van de slachtoffers. Maar of dit, zoals de wetgever beweert, de reden is waarom ze ontkennen is niet altijd correct. Men haalt hier gevolg en oorzaak door elkaar.182

Historisch revisionisme? “Het staat buiten kijf dat de Shoah zijn gelijke niet kent. Maar… we moeten kunnen erkennen dat bij het primair historisch onderzoek er nogal wat slordigheden en zelfs ronduit missers werden gemaakt. Negationisten hebben daar altijd handig op ingespeeld en die ‘missers’ die tijdens de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog werden gemaakt, worden door hen tot op heden schaamteloos ‘uitgebuit’.”183

-Joods Actueel, 7 mei 2009-

In bovenstaand fragment uit het artikel ‘Over negationisme en fouten in historisch onderzoek’, gepubliceerd door Joods Actueel op 7 mei 2009, heeft men het over de uitbuiting van de historische incorrectheden door de negationisten. In voornoemd artikel worden een aantal voorbeelden uitgelicht inzake historische incorrectheden als de gaskamer van KZ Dachau en de ‘Jodenzeep’. Men stelt dat historische incorrectheden door negationisten worden aangewend om de volledige geschiedenis van de Holocaust te verwerpen.184

“Aldus geven wij hen, door zelf die missers te blijven herhalen en/of ze niet tijdig te corrigeren, onnodig brandstof en munitie om hun werkelijke doel – racisme, discriminatie en Jodenhaat opnieuw acceptabel te maken.”185

-Joods Actueel, 7 mei 2009-

182 G. van den Berghe, Ongecensureerd, In: Beulens, Geert; Bultinck, Bert De buysser, Pieter, Mertens, Dirk- De militanten van de limiet. Over censuur en vrije meningsuiting, Leuven, Van Halewyck, 2000, p. 91. 183 H. Van Minnebruggen, Over negationisme en fouten in historisch onderzoek, In: http://joodsactueel.be/2009/05/07/over-negationisme-en-fouten-in-historisch-onderzoek/, geraadpleegd 22.07.2015. 184 H. Van Minnebruggen, Over negationisme en fouten in historisch onderzoek, In: http://joodsactueel.be/2009/05/07/over-negationisme-en-fouten-in-historisch-onderzoek/, geraadpleegd 22.07.2015. 185 H. Van Minnebruggen, Over negationisme en fouten in historisch onderzoek, In: http://joodsactueel.be/2009/05/07/over-negationisme-en-fouten-in-historisch-onderzoek/, geraadpleegd 22.07.2015. [71]

In het artikel uit Joods Actueel wijst men dus op het belang van de ontmythologisering van de Holocaust om negationisten te bestrijden. Binnen het artikel wordt echter niet verwezen naar de moeilijkheden die historici ondervinden om de Holocaust aan een revisie te onderwerpen. Men vermeldt binnen het artikel wel het onderzoek ‘De uitbuiting van de Holocaust’ van Gie van den Berghe waarin bepaalde mythes omtrent de Holocaust worden doorbroken.

“Het boek ‘Uitbuiting van de Holocaust’ van Gie van den Berghe is een tweeslachtig werk en de titel op zich is reeds voor velen kwetsend en beledigend. Ik ben daar in correspondentie met Gie van den Berghe over geweest en heb geen bevredigend antwoord gekregen op mijn vragen. Al bij al, begrijp ik de ergernis van Gie van den Berghe om al deze vroege ‘missers’ maar ik had daar een heel andere duiding en verklaring aan gegeven dan hij heeft gedaan. Dat zal hem zowel door Joden als niet-Joden eeuwig kwalijk worden genomen en werpt een blijvende schaduw op al zijn ander zeer verdienstelijk werk.”186

-Joods Actueel, 7 mei 2009-

Men wijst dus enerzijds op de noodzaak van de ontmythologisering van de Holocaust, maar anderzijds wordt er kritiek geuit op een historicus die deze rol net op zich probeert te nemen.

Conclusie In België wordt het Jodendom vertegenwoordigd door het Belgisch Centraal Israëlitisch Consistorie. Naast diverse andere bevoegdheden staat deze organisatie eveneens in voor de herdenking van het verleden binnen de Joodse gemeenschap. Het CICB vertegenwoordigt zeventien, door de Belgische overheid erkende, Joodse gemeenten. Naast deze zeventien gemeenten bevinden er zich in België nog Joodse gemeenschappen die niet door het CICB erkend worden zoals bijvoorbeeld de eerder liberale Joodse stroming. Naast het CICB zijn er in België nog andere Joodse organisaties zoals bijvoorbeeld het CCOJB en het Forum der Joodse organisaties. Tevens houdt Joods Actueel de Vlaamse Joodse gemeenschap op de hoogte van allerhande nieuws die de Joodse gemeenschap aanbelangt. De Joodse gemeenschap wordt in België door diverse organisaties ondersteund zodat zij hun belangen binnen de maatschappij kunnen verdedigen.

186 H. Van Minnebruggen, Over negationisme en fouten in historisch onderzoek, In: , geraadpleegd 22.07.2015. [72]

In België wou men, net als in andere Europese landen, de Joodse gemeenschap beschermen van het negationistische gedachtegoed. In 1995, met de vijftigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog, heeft men een anti-negationisme wetgeving afgekondigd. Desbetreffende wet is de bekroning van het uniciteitsprincipe, de sacralisatie van de Holocaust. Vanaf de jaren ’60 werd de ‘Holocaust’ met een hoofdletter geschreven en voorzien van een lidwoord. De Holocaust werd een unieke, onvergelijkbare gebeurtenis. Met de uniciteitsgedachte lijkt de Joodse gemeenschap het alleenrecht op leed op te eisen. Het is een steriele, discriminatoire gedachtegang die weerstand en vijandigheid oproept. Dergelijke unieke voorstelling leidt tot polarisering en heeft een verlammende werking op het historisch onderzoek.

De Joodse internationale niet-gouvernementele organisatie ADL heeft in het kader van een wereldwijde studie zowel het antisemitisme als de minimalisering en ontkenning van de Holocaust onderzocht. In West-Europa is het aandeel van burgers die kennis hebben inzake de geschiedenis van de Holocaust het grootst, en buiten Oceanië, het aandeel van burgers die de Holocaust ontkennen of minimaliseren het kleinst. Afleidbaar uit de resultaten van het onderzoek kan een verband gelegd worden tussen de kennis inzake de geschiedenis van de Holocaust en de ontkenning en minimalisering ervan. Hoe hoger het aandeel van burgers die kennis hebben over de geschiedenis van de Holocaust, hoe lager het aandeel van personen die deze ontkennen of minimaliseren. Het effect van de anti-negationisme wetgeving kan aan de hand van de resultaten in twijfel worden getrokken aangezien de West-Europese landen zonder anti-negationisme wetgeving eveneens bij de landen vermeld staan met het laagste aantal burgers die de Holocaust ontkennen of minimaliseren. Volgens het onderzoek behoren jongeren tot de risicogroep voor het ontkennen of minimaliseren van de Holocaust. Om die reden moet bij de bestrijding van Holocaustontkenning de nadruk op geschiedenisonderwijs gelegd worden. Het verband tussen het geschiedenisonderwijs en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de historicus is uitermate belangrijk bij de ontmaskering van het negationisme. Naast het verrichten van onderzoek is de tweede kerntaak van de historicus onderwijs. Geschiedenisonderwijs is een vorm van popularisering van de historische kennis voor het grote publiek. Zoals de resultaten van het onderzoek weergaven zijn jongeren de risicogroep voor ontkenning of minimalisering van de Holocaust. Geschiedenisonderwijs kan via sensibilisering van jongeren niet enkel de maatschappij van vandaag onderrichten maar draagt op deze manier ook bij aan de maatschappij van de toekomst.

[73]

Niet enkel binnen het ADL onderzoek, maar eveneens tijdens de opmaak van de anti- negationisme wet of in krantenartikelen en dergelijke meer, wordt negationisme aanschouwd als een onderdeel van antisemitisme. Dit is echter niet altijd correct. Negationisme is niet altijd ingegeven door antisemitisme; de motieven zijn uiteenlopend. Negationisme zien als een onderdeel van antisemitisme is aldus een ongenuanceerde generalisatie.

In Joodse bronnen wordt eveneens de waarde van de ontmythologisering van de Holocaust onderstreept. Negationisten buiten historische incorrectheden uit om de gehele geschiedenis te verwerpen. Het belang van het historisch onderzoek wordt benadrukt mits enige kritiek op een historicus die net deze rol op zich probeert te nemen. Dergelijke wisselwerking bemoeilijkt natuurlijk de ontmythologisering van de Holocaust en de aanzet tot verdere historische revisie.

[74]

Hoofdstuk VII Negationisme

Inleiding De semantische verwarring tussen ‘revisionisme’ en ‘negationisme’ in relatie met de repressieve aanpak van deze laatste, zorgt ervoor dat de analyse van het negationisme noodzakelijk is voor deze verhandeling. Volgens de negationistische website ‘Vrij Historisch Onderzoek’ of VHO, waarvan Siegfried Verbeke de auteur is, kan de negationistische gedachtegang worden samengevat in volgende stellingen.187

“» Er was geen specifieke order door of andere Nazi-kopstukken om de Joden uit te roeien, alhoewel hun gevangenschap in concentratiekampen en de slavenarbeid in fabrieken dit effect hadden; » De Nazi's gebruikten geen gaskamers om Joden massaal te vermoorden; » Het aantal van 6 miljoen Joodse doden is een onverantwoordelijke overdrijving; » Het filmmateriaal dat getoond werd na WO2 was speciaal vervaardigd als propaganda tegen de Nazi's door de geallieerden; » De claims dat hetgeen de Nazi's de Joden hebben aangedaan waren allemaal bedoeld om de intentie van geallieerden om een Joods staat te stichten in Palestina te vergemakkelijken. » Ondanks dat er misdaden werden gepleegd, werden deze niet centraal georkestreerd en dus had het Nazi opperbevel geen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een deze politiek. » Het historische bewijs voor de Holocaust is vervalst of moedwillig verkeerd geïnterpreteerd. » Er is een VS, VK of Joodse samenzwering om Joden als slachtoffers af te beelden en om Duitsers te demoniseren.”188 Om een algemeen beeld van het Belgisch negationisme te bekomen worden eerst enkele Belgische negationisten uitgelicht. Vervolgens wordt overgegaan tot de analyse van diverse strategieën die negationisten meermaals zonder schroom aanwenden in een poging om hun stellingen te bekrachtigen. Daaropvolgend wordt de negationistische visie ten opzichte van de anti-negationisme wetgeving en het historisch revisionisme uitgeklaard. Tenslotte worden strategieën ter bestrijding van het negationisme aangereikt.

187 S.E. Atkins, Holocaust denial as an international movement, Westport, Praeger Publishers, 2009, p. 130. 188 S.n., Holocaustontkenning of Holocaustrevisionisme, In: , geraadpleegd 22.07.2015. [75]

Negationisme in België Robert Ketels Reeds voor de Tweede Wereldoorlog verspreidde Robert Ketels antisemitische werken, zoals ‘Le Culte de la Race Blanche’. In dit boekje, dat gepubliceerd werd in 1935, verkondigt hij enerzijds de principes van het pan-Europese racisme, en pleit hij anderzijds voor een massale deportatie van de Joden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stuurt Robert Ketels brieven naar Hitler en aan Amerikaanse instanties om hen ervan te overtuigen dat de enige vijand de communisten en de Joden zijn. Na de oorlog is Ketels ervan overtuigd dat de geallieerden de schuld van de Duitsers overdrijven zodat zij hun eigen aandeel kunnen maskeren.189 Volgens Robert Ketels zijn de slachtoffers van de concentratiekampen aan een natuurlijke dood gestorven én was het vanwege de weerstand die men bood, hun verdiende loon. In zijn boek ‘Révision des idées et souvenirs 1914-1951’ klaagt Robert Ketels het vastgestelde aantal Joodse slachtoffers aan, en stelt dat dit aantal zwaar overdreven is gezien ‘er nog altijd zoveel Joden rondlopen’. Tevens ontkent hij in voornoemd boek het bestaan van de gaskamers.190

Siegfried Verbeke In België is Siegfried Verbeke de bekendste negationist. Eind de jaren ’70 zag Siegfried Verbeke, naar eigen zeggen, het licht na het lezen van ‘Die Auschwitz-Lüge’ van Thies Christophersen191. Verbeke is de oprichter en drijvende kracht achter de uitgeverij ‘Vrij Historisch Onderzoek’ (VHO), dat sinds 1983 instaat voor de verspreiding van alle bekende negationistische werken in het Frans, Duits, Engels en Nederlands. Ook op internationaal vlak is Siegfried Verbeke één van de belangrijkste en grootste verspreiders van negationistisch materiaal. Sinds 1992 worden er diverse strafrechtelijke procedures gevoerd tegen Siegfried Verbeke en VHO, die al meermaals tot de veroordeling van Verbeke hebben geleid. Zo werd hij in de jaren ’90 in Nederland veroordeeld voor het schrijven van ‘Het dagboek van Anne Frank: een kritische benadering’ waarin Siegfried Verbeke en Robert Faurisson192 de echtheid

189 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 36. 190 B. Brinckman, Revisionisme: les petits tueurs de l’histoire: Faurisson, Roques, Le Pen: schandaaltjes in de Franse kwaliteitspers, (Diss.Lic. Communicatiewetenschappen), Gent, 1988, p. 173. 191 De Duitser Thies Christophersen werd gedurende de Tweede Wereldoorlog ingezet als ‘speciale leider’ van de Waffen-SS. Hij was gestationeerd in Rajsko, gelegen op drie kilometer van Auschwitz. 192 De Franse was hoogleraar in de letterkunde aan de Universiteit van Lyon maar werd uit zijn positie ontheven op basis van de wet Gayssot. Hij publiceerde meerdere werken die het bestaan van de gaskamers ontkennen en in het algemeen de systematische uitroeiing van de Joden gedurende de Tweede Wereldoorlog in twijfel trekken. Faurisson stelt dat hij, na een lange studie van de Holocaust, tot de conclusie is gekomen dat het een ‘hoax’ is. [76]

van het dagboek in twijfel trekken.193 Siegfried Verbeke was lid van het Vlaams Blok tot deze in 1995 mee instemde voor de anti-negationisme wetgeving.194

Roeland Raes Ook Roeland Raes, de voormalige senator en ondervoorzitter van Vlaams Blok, is gekend voor zijn negationistische uitlatingen. Roeland Raes werd op 31 mei 2001 in het secretariaat van het Vlaams Blok te Brussel geïnterviewd door Foeke de Koe voor het Nederlandse actualiteitenmagazine Netwerk. Gedurende dit interview werd hij gevraagd naar zijn sympathieën voor negationisten. Hij bekrachtigde op een subtiele manier enkele stellingen van holocaustontkenners. Roeland Raes uitte eveneens zijn twijfels over de authenticiteit van het Anne Frank dagboek.195

“Is het door haar geschreven op die jonge leeftijd? Heeft die familie daar echt ondergedoken gewoond in dat huis al die jaren zonder dat iemand daar iets van wist? Ik twijfel daar aan, ik denk dat ik het recht heb om te twijfelen want naar het schijnt zouden bepaalde delen van het oorspronkelijke dagboek met bic geschreven zijn en bic bestond nog niet in 1940 onder andere, ik zeg maar iets hoor. In het achterhuis van Anne Frank zat allemaal glas, ruiten, dat het niet denkbaar is dat zeven, acht mensen daar ondergedoken hebben geleefd zonder dat iemand het wist.”196197

-Roeland Raes, 31 mei 2001, Netwerk-

Vanwege bovenstaande uitspraken werd Roeland Raes ontslagen als ondervoorzitter van het Vlaams Blok. Tevens veroorzaakten deze uitspraken enorme discussies binnen de Universiteit van Gent, waar Roeland Raes lid was van de Raad van Bestuur. 198 Raes werd door de toenmalige rector, Jacques Willems, verplicht om ontslag te nemen.

193 S. Vanermen, De ontkenning van de Jodenuitroeiing: Het negationisme en de invloed ervan op extreem- rechts in België, VUB Press, 1996, p. 115. 194 S.E. Atkins, Holocaust denial as an international movement, Westport, Praeger Publishers, 2009, p. 130. 195 S.n., Roeland Raes veroordeeld voor negationisme, In: < http://www.diversiteit.be/roeland-raes- veroordeeld-voor-negationisme>, geraadpleegd op 22.07.2015. 196 Er werden in de jaren ’60 en ’70 en ’80 meerdere onderzoeken verricht naar de echtheid van het dagboek, onder andere door het Gerechtelijk laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut. De resultaten van voornoemde onderzoeken zijn neergelegd in een rapport van meer dan 250 bladzijden. Het rapport toont duidelijk aan dat het dagboek van Anne Frank in de jaren 1942-1944 door haar geschreven zijn. (http://www.annefrank.org/ImageVaultFiles/id_10994/cf_21/Tien_vragen_over_de_authenticiteit_van_het_d agboek.PDF) 197 S.n., Uitspraken Roeland Raes in Netwerk, 26 februari 2001, In: https://www.youtube.com/watch?v=JEXyhM-v-54, geraadpleegd op 22.07.2015. 198S.n., Anti Roeland Raes website van de Aktief Linkse Studenten, In: http://www.student.ugent.be/als/roelandraes.html, geraadpleegd op 22.07.2015. [77]

Strategieën van negationisten

Volgens de studie van Vidal-Naquet ‘Assassins of Memory’ zijn er een aantal principes inzake argumentatie en interpretatie die negationisten volgen. Eerst en vooral wordt elk bewijsstuk of elke verklaring die van een Jood afkomstig is onmiddellijk verworpen. Deze bronnen zijn volgens negationisten leugens en fantasieën. Daarnaast wordt elk document dat informatie uit de eerste hand verleent in verband met de methodes die de nazi’s toepasten afgeschilderd als gefalsifieerd. Volgens hen is er met deze informatie geknoeid of werd deze verkregen aan de hand van illegale methodes. Als laatste principe stelt Vidal-Naquet dat alle nazi-codetaal letterlijk wordt geïnterpreteerd door negationisten. Woorden als ‘umsiedlung’ en ‘sonderbehandlung’ worden gelezen als ‘resettlement’.199

Volgens Gie van den Berghe gaat de negationistische methode uit van een bepaalde demagogie. Het betoog van de negationisten heeft een duidelijk ideologisch karakter waarbij men gebruik maakt van een beperkt aantal overredingstechnieken. Ze maken gebruik van opgeblazen terminologieën en beroepen zich op zelfopoffering en heldenmoed.200

“Siegfried Verbeke beschouwt zichzelf als slachtoffer van de beperking op de vrije meningsuiting.”201

Negationistische geschriften bevatten eveneens moraliserende spottermen waarbij men wetenschappers uitdaagt tot een publiek debat. Ze maken misbruik van het feit dat het grote publiek tijd, noch geld kan investeren in het controleren van hun uitlatingen.202

"Na grondig onderzoek in de goed bewaarde installaties van het concentratiekamp Birkenau, waar volgens officiële rapporten tussen april 1942 en april 1944 1.765.000 Joden werden vergast, bewijst Leuchter dat de installaties hoogstens 105.000 lichamen zouden aankunnen, zelfs al zouden ze vierentwintig uur op vierentwintig draaien en zeven dagen op zeven."203

-Roeland Raes-

Een tweede opvallend kenmerk van de negationistische methode is, volgens Gie van den Berghe, hun grootscheepse propagandacampagnes. Hun eigen uitgeverijen, boekverzenddiensten en websites verspreiden op grote schaal brochures, reclamefolders en

199 P. Vidal-Naquet, Assassins of Memory, Colombia University Press, 1992, p.22. 200 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 54. 201 S. Somers, Hun enige doel was slachtoffers van oorlogsleed te schofferen, In: De Morgen, 10.09.2003, p. 5. 202 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 54. 203 B. De Schrijver, De schromelijke minimalisering van Birkenau, In: De Morgen, 28.02.2001, p. 4. [78]

tijdschriften. Binnen dezelfde sfeer horen de publicitaire stunts. Ze loten bijvoorbeeld financiële beloningen uit voor wie kan aantonen dat Joden werden vergast gedurende de Tweede Wereldoorlog. 204

“Als negationist pur sang ontkende hij in allerlei geschriften de Endlösung , de georganiseerde volkerenmoord op miljoenen joden in de eerste helft van de jaren '40. Vooral het bestaan van de gaskamers trekken ze maar wat graag in twijfel. Verbeke leverde de ongewenste boeken af op scholen en bibliotheken en verspreidde pamfletten onder --vaak geshockeerde-- passanten.”205

-Het Nieuwsblad, 4 juni 2003-

“In een periode van twee maanden krijgt Verbeke vier huiszoekingen, waarbij in totaal 20 ton pamfletten en boeken in beslag worden genomen, die strijdig zijn met de wet op het negationisme en de wet op het racisme.”206

-De Morgen, 15 april 2005-

“Siegfried Verbeke, Vlaanderens beruchtste holocaustontkenner, wil zich in het nazi- uitroeiingskamp van Auschwitz laten vergassen. Verbeke maakt zich sterk dat hij de test zal overleven en wil op die manier aantonen dat de holocaust slechts een mythe is. De man, die er pas twee weken voorarrest in een Kortrijkse cel op zitten heeft, doet zijn wansmakelijke voorstel in een brief aan P-Magazine.”207

-De Morgen, 21 december 2004-

Een derde kenmerk van de negationistische methode is provocatie. Negationisten beschouwen zichzelf als de ‘brengers van het goede nieuws’, het heeft bijna een sektarische aard. Alles bekrachtigt hun eigen stellingen, ze twijfelen er geen moment aan de waarheid in pacht te hebben. Voor die waarheid nemen ze het martelaarschap op zich.208

"Voor mij is het duidelijk. Ik heb opzoekingen gedaan, heb mij daar letterlijk op gegooid, ben de archieven in Auschwitz gaan doorzoeken. Ik heb een gedeporteerde Jood ontmoet, ik heb erover gesproken met historici in het Joods Museum van Deportatie. Ik heb gesproken met

204 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 56. 205 S.n., Antwerpse negationisten riskeren één jaar cel, In: Het Nieuwsblad, 04.06.2003, p. 12. 206 G. Timmerman, De lange carrière van Siegfried Verbeke, In: De Morgen, 15.04.2005, p. 4. 207 B. Eeckhout, Holocaustontkenner Siegfried Verbeke wil vergast worden, In: De Morgen, 21.12.2004, p. 9. 208 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 58. [79]

een vroegere verzetsstrijder die revisionist is geworden. Ik heb Robert Faurisson ontmoet en mijn conclusie is dezelfde als Olivier Mathieu. De gaskamers zijn een verzinsel."209

-Thierry Van De Plas, De Morgen, 31 oktober 2014-

"Zeggen dat de holocaust heeft bestaan, is een leugen. Maar als men bedrogen wil worden, is dat ieders recht."210

-Siegfried Verbeke, De Morgen, 10 september 2003 -

De negationistische methode is totalitair van aard, alles wijst in hun richting, alles bewijst hun gelijk. Ze geven nimmer hun fouten toe, maar elke toegeving van historici wordt onmiddellijk uitgebuit. Het is een opportunistische methode waarbij men elke getuigenis en elke bron verwerpt. Getuigenissen zouden het resultaat zijn van gemeenschappelijke belangen of overleg. Bekentenissen van SS-ers zijn het resultaat van valse beloften of folteringen. Verschillen tussen getuigenissen gebruiken ze als bewijs van hun waarheid, opvallende overeenkomsten tussen getuigenissen zijn doorgestoken kaart. Bewijzen en getuigenissen die wel binnen hun kraam passen gebruiken ze zonder schroom.211

“…Daarna werden de mensen naar ruimten gebracht, en de gevangenen die hen begeleiden, gingen met hen mee naar de vernietigingskamers, zodat ze rustig zouden blijven, omdat ze zagen dat de begeleiders met hen mee naar binnen gingen. Het werd zo uitgevoerd dat alle kamers tegelijk vol waren. Op het laatste moment, als de ruimten vol waren, glipten de gevangenen die voor ons werkten naar buiten, de deuren werden dichtgegooid en het Zyklon B werd door kleine gaatjes naar binnen gegooid.”212

-Rudolf Höss, Neurenberggesprekken-

“The Revisionists proved a long time ago that the various confessions of Rudolf Höss contained so many gross errors, nonsensical elements, and impossibilities of all kinds, that it is no longer possible to believe them, as did the judges at Nuremberg and Cracow, as well as certain self-styled historians, without any prior analysis of their content and of the circumstances in which they were obtained. In all likelihood, Höss was tortured by the British soldiers of the 92nd Field Security Section, but a confirmation of that hypothesis was necessary. Confirmation has come with the publication in England of a book containing the

209 D. De Coninck, Ik dacht dat ik vrijuit kon spreken, In: De Morgen, 31.10.2014, p. 15. 210 S. Somers, Het enige doel was slachtoffers van oorlogsleed te schofferen, In: De Morgen, 10.09.2003, p. 5. 211 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 59. 212 L. Goldensohn, Neurenberggesprekken: nazi’s en hun psychiaters, Meulenhoff, 2004, p. 333. [80]

name of the principal torturer (a British sergeant of Jewish origin) and a description of the circumstances of Höss' arrest, as well as his third-degree interrogation.”213

-Robert Faurisson-

De bekentenis van Rudolf Höss214 beschouwen ze als een vervalsing, een door foltering afgedwongen getuigenis. Bewijzen, getuigenissen die niet binnen hun waarheid passen worden verworpen.

Decontextualisering is volgens Gie van den Berghe één van de favoriete technieken van negationisten. Aspecten of bepaalde delen uit documenten of getuigenissen worden uit hun documentaire of historische context gerukt en hyperkritisch geanalyseerd alsof het om op zichzelf staande gegevens gaat. Kleine onjuistheden worden onderstreept om de aandacht af te leiden van de kern van de zaak.215

Negationisten manipuleren, verzwijgen en vervalsen bronnen. De getuigenissen van Rudolf Höss worden bijvoorbeeld ofwel verworpen, ofwel doodgezwegen. Hetzelfde geldt voor de getuigenissen van de SS-arts Johann Paul Kremer. Kremer heeft gedurende zijn periode in Auschwitz, van augustus tot november 1942, een dagboek bijgehouden. Dit dagboek staat vol met codetermen als ‘Sonderaktion’. Na de oorlog bekende Kremer de ware betekenis van dergelijke codetaal. Deze bekentenis wordt tevens doodgezwegen binnen het negationistische discours. 216

Zowel het gebrek aan gespecialiseerde kennis bij het grote publiek, als de onzekerheden die nog bestaan over bepaalde aspecten van de Jodenuitroeiing buiten negationisten dankbaar uit.

Het merendeel van de negationistische argumenten werden reeds weerlegd. Jammer genoeg bereiken de boeken en artikels waarin dat is gebeurd zelden het grote publiek. Negationisten blijven hun argumenten eindeloos herhalen, zodat er altijd wel iets blijft hangen en men twijfel kan zaaien. In de jaren ’80 groeide er bijvoorbeeld snel een sceptisch klimaat rond het dagboek van Anne Frank toen bleek dat er na de oorlog enkele ‘correcties’ waren aangebracht.

213 R. Faurisson, How the British obtained the confessions of Rudolf Höss, In: , geraadpleegd op 23.07.2015. 214 Rudolf Höss was commandant van het concentratiekamp Auschwitz van 1940 tot 1943. Hij werd in 1946 door de Britten gearresteerd en aan Polen uitgeleverd. Hij werd berecht door een Pools militair tribunaal en op 7 april 1947 opgehangen in Auschwitz. 215 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 62. 216 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 66. [81]

Negationisten misbruikten dergelijke ontdekking om twijfel te zaaien en hun waarheid te staven.217

“Is het door haar geschreven op die jonge leeftijd? Heeft die familie daar echt ondergedoken gewoond in dat huis al die jaren zonder dat iemand daar iets van wist? Ik twijfel daar aan, ik denk dat ik het recht heb om te twijfelen want naar het schijnt zouden bepaalde delen van het oorspronkelijke dagboek met bic geschreven zijn en bic bestond nog niet in 1940 onder andere, ik zeg maar iets hoor. In het achterhuis van Anne Frank zat allemaal glas, ruiten, dat het niet denkbaar is dat zeven, acht mensen daar ondergedoken hebben geleefd zonder dat iemand het wist.”218219

-Roeland Raes, 31 mei 2001, Netwerk-

Het negationistisch credo omvat niet enkel de ontkenning van de Jodenuitroeiing maar ook een complottheorie ter verklaring van dergelijke ontkenning. De invulling van die samenzweringstheorie veranderde met de loop der jaren. De eerste complottheorie richtte zich tegen de gevangenen van de concentratiekampen. De gevangenen die macht hadden uitgeoefend over hun lotgenoten overdreven de nazi-gruwel om hun eigen daden te verbergen. Deze samenzweringstheorie veranderde later van inhoud en richtte zich niet langer op de gevangenen maar op de geallieerden. De geallieerden bedachten de gaskamers om hun eigen oorlogsmisdaden te minimaliseren. Deze invullingen zijn niet volledig verdwenen maar hebben aan belang ingeboet. De beschuldigende vinger wordt nu naar de Joden gericht. Volgens negationisten is de Holocaust een Joodse leugen ter legitimatie van de oprichting van de Joodse staat Israël.220

217 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 69. 218 Er werden in de jaren ’60 en ’70 en ’80 meerdere onderzoeken verricht naar de echtheid van het dagboek, onder andere door het Gerechtelijk laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut. De resultaten van voornoemde onderzoeken zijn neergelegd in een rapport van meer dan 250 bladzijden. Het rapport toont duidelijk aan dat het dagboek van Anne Frank in de jaren 1942-1944 door haar geschreven zijn. (http://www.annefrank.org/ImageVaultFiles/id_10994/cf_21/Tien_vragen_over_de_authenticiteit_van_het_d agboek.PDF) 219 S.n., Uitspraken Roeland Raes in Netwerk, 26 februari 2001, In: , geraadpleegd op 22.07.2015. 220 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 76. [82]

“The only parties whom I accuse in this enormous lie about the "gas chambers" and about "genocide" are international and the State of .”221

-Robert Faurisson-

De evolutie van de complottheorie wijst op het feit dat men naar redenen zoekt om hun theorieën vol te houden, en men wil hun redenen doorheen de tijd aanpassen. De diverse samenzweringstheorieën leren iets over de ideologische en politieke overtuigingen van de negationisten doorheen de tijd: anti-democratisch, anti-kapitalistisch, anti-zionistisch en anti- Joods. De wijzigingen in de complottheorie maken duidelijk dat het de negationisten eigenlijk niet te doen is om de Jodenuitroeiing of de gaskamers maar om het politieke gebruik dat daarvan zou worden gemaakt. Dergelijk inzicht is van belang bij de weerlegging van negationistische stellingen. Ontkennen kost weinig moeite, het aantonen van een samenzweringstheorie is een andere zaak. Gezien de omvang van het veronderstelde complot zou de ontmaskering nochtans geen moeilijke opdracht moeten zijn voor negationisten. Maar negationisten ontkennen enkel en stellen daarvoor niets dan drogbeelden in de plaats.222

Negationisten maken gebruik van een methode die gericht is op misleiding en overreding. De vooropgestelde meningen worden nooit ter discussie gesteld, fouten worden nooit toegegeven. De negationistische methode bezit geen zelfkritische dimensie, de methode onderwerpt alles methodisch aan kritiek buiten de eigen uitgangspunten. Negationisten betwijfelen of ontkennen alles, zelfs het bestaan van het negationisme ‘an-sich’. Op wetenschappelijk vlak is dergelijke methode waardeloos gezien wetenschappelijke methodes gekenmerkt worden door zelfkritiek en pogingen om de eigen hypothesen te falsificeren.

Visie van negationisten op de anti-negationisme wetgeving België implementeerde op 23 maart 1995 een anti-negationisme wetgeving, namelijk: “wet tot bestraffing van het ontkennen, schromelijk minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duits nationaal-socialistische regime is gepleegd”.223 Datzelfde jaar diende Siegfried Verbeke een beroep tot vernietiging van voornoemde wet in bij het Arbitrage hof.224

221 R. Faurisson, Response to a paper historian, In: , geraadpleegd 20.07.2015. 222 G. van den Berghe, Op.Cit., p. 78. 223 Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, p. 15. 224 P. Populier, Het gewicht van de vrijheid van meningsuiting, In: De militanten van de limiet: over censuur en vrije meningsuiting, G. Beulens (ed.), Leuven, Uitgeverij Van Halewyck, 2000, p. 14. [83]

“De Antwerpse revisionist Siegfried Verbeke heeft woensdag een verzoekschrift ingediend bij het Arbitragehof tot schorsing en vernietiging van de wet van 23 maart 1995, dat is de zogenoemde "anti-revisionismewet". Verbeke maakte dit zelf bekend.”225

-Belga, 21 juni 1995-

Volgens Verbeke is de anti-negationisme wetgeving een "flagrante schending van de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting".226

"Deze wet stelt een mening strafbaar omdat ze niet strookt met de opvattingen van de ideologisch-filosofische machthebbers en omdat ze ingaat tegen een geheel van overdrijvingen en leugens dat als dogma ingehamerd wordt"227

-Siegfried Verbeke, 21 juni 1995-

Het Arbitragehof was echter van een andere mening toegedaan. Op 12 juli 1996 besliste het Arbitragehof dat de anti-negationisme wetgeving niet in strijd is met de Belgische Grondwet.

“Dat de anti-revisionismewet een beperking vormt van het recht op vrije meningsuiting, gewaarborgd door artikel 11 van de Belgische grondwet, ontkent het Arbitragehof niet. De wet stelt inderdaad geen daad maar de uiting van een welbepaalde mening strafbaar.Het recht op vrije meningsuiting is echter geen absoluut recht, aldus het Hof. Het kan aan bepaalde bij wet vastgelegde voorwaarden, beperkingen of sancties worden onderworpen, onder meer ter beveiliging van de democratie. Zo beoogt de anti-revisionismewet de bestrijding van een specifiek fenomeen dat de democratie kan ontwrichten. De wet is ook aanvaardbaar omdat het meningsuitingen strafbaar stelt die eerrovend en beledigend zijn voor de nagedachtenis van de holocaustslachtoffers en hun nabestaanden.”228

-De Tijd, 13 juli 1996-

Volgens het Arbitragehof is er omtrent de betekenis van de begrippen ‘ontkennen’, ‘goedkeuren’, ‘rechtvaardigen’ of ‘schromelijk minimaliseren’ eveneens geen discussie mogelijk.

225 S.n., Verbeke in beroep bij Arbitragehof tegen anti-revisionismewet, In: Belga, 21.06.1995, p. 1. 226 S.n., Verbeke in beroep bij Arbitragehof tegen anti-revisionismewet, In: Belga, 21.06.1995, p. 1. 227 S.n., Verbeke in beroep bij Arbitragehof tegen anti-revisionismewet, In: Belga, 21.06.1995, p. 1. 228 S.n., Arbitragehof: anti-revisionismewet is niet strijdig met grondwet, In: De Tijd, 13.07.1996, p.2. [84]

“In het eerste geval wordt het bestaan van de bedoelde genocide in haar totaliteit geloochend.

In het tweede geval hecht men er zijn goedkeuring aan en onderschrijft men aldus dien omtrent de nazi-ideologie.

Het “pogen te rechtvaardigen” gaat minder ver dan het goedkeuren, doch streeft ernaar - door het herschrijven van de historische gegevens - de bedoelde genocide op een aanvaardbare wijze voor te stellen, en aldus de nazi-ideologie te legitimeren.

Bij het strafbaar stellen van het “schromelijk minimaliseren” tenslotte, is de toevoeging van het begrip “schromelijk” van bijzonder belang. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt zeer duidelijk dat de wetgever niet het minimaliseren zonder meer, doch enkel het minimaliseren op zeer verregaande en daardoor erge, grove en beledigende wijze beoogt (Gedr.St., Kamer, 1991-1992, nr.557/3, p.2; nr.557/5, pp.21-22; Hand., Kamer, 1 februari 1995, p.-745).”229

-Artibtragehof, 12 juli 1996-

Negationisten zijn enerzijds opponenten van de anti-negationisme wetgeving omdat deze wet volgens hen het recht op ‘vrijheid van meningsuiting’ in het gedrang brengt, maar anderzijds buiten ze het bestaan van desbetreffende wet maar al te graag uit.

Door de onderdrukking van negationistische uitlatingen krijgen ontkenners bijvoorbeeld meer media aandacht en hebben ze de kans om twijfel bij het publiek te zaaien. Door het repressieve karakter van de wetgeving kan het publiek zich gaan afvragen of de argumentatie van de ontkenners wel kan weerlegd worden.

De rechtszaken die gevoerd worden tegen de negationisten leveren hen naamsbekendheid en publiciteit op. Door deze publiciteit hebben ze de mogelijkheid om twijfel te zaaien bij het publiek en zeker bij jongeren. Ze stellen zich voor als degenen die de waarheid willen achterhalen, als martelaars voor het recht op de vrijheid van meningsuiting. Ze worden de mond gesnoerd met een repressieve wet maar deze draait uit in hun voordeel. Ze krijgen publiciteit, het zijn martelaars en ze kunnen gretig gebruik maken van bepaalde onzekerheden betreffende

229 Arbitragehof, nummer 858, tegen Siegfried Verbeke, 12 juli 1996, p. 1-8. [85]

de geschiedenis van de Holocaust net omdat historici amper de kans krijgen om deze aan revisie te onderwerpen.

Visie van negationisten op historisch revisionisme De ontkenners van de bijna totale uitroeiing van het Europese jodendom door de nazi’s noemen zichzelf revisionisten. Dergelijke benaming wordt door bijna iedereen (supra) overgenomen maar is foutief en zorgt voor verwarring. Deze ontkenners noemen zichzelf ‘revisionisten’ omdat ze zich willen vereenzelvigen met de legitieme geschiedkundige praktijk. Hun zelfbenaming is een rechtvaardigingspoging die kadert in hun verwoed streven naar academische erkenning.230

Negationisten vertonen enkel oppervlakkig overeenkomsten met revisionisten. Zelden zijn negationisten historici of wetenschappers en dus niet bekwaam om wetenschappelijk of geschiedkundig onderzoek te verrichten. Ze bieden dus in geen geval een alternatieve historiografische school. Revisionistische stromingen ontkennen geen historische gebeurtenissen, zij proberen op een alternatieve wijze bepaalde ontwikkelingen uit het verleden te verklaren. Daarnaast brengen revisionisten eveneens nieuw feitenmateriaal of andere interpretaties naar voor. Negationisten bieden geen alternatieve verklaring, ze ontkennen.231

Negationisme bestrijden Repressie en vervolging zijn niet de adequate instrumenten om het negationisme te bestrijden. Deze aanpak heeft Holocaustontkenners namelijk al veel publiciteit en steun opgeleverd omdat het hen de mogelijkheid biedt om twijfel bij het publiek te zaaien. Holocaustontkenners werpen zich niet enkel op als degene die de waarheid willen achterhalen maar eveneens als degenen die de voorvechters zijn van het recht op de vrijheid van meningsuiting.

Gie Van Den Berghe beschrijft in zijn ‘Uitbuiting van de Holocaust’ vier houdingen die kunnen ingenomen worden ten opzichte van negationisme: doodzwijgen, bagatelliseren, weerleggen en vrijheid van meningsuiting.232 Een alternatief voor de bestaande repressieve wet zou de combinatie tussen ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘weerleggen van negationistische stellingen’ kunnen zijn. Indien historici kunnen overgaan tot de verdere revisie en ontmythologisering van de Holocaust kunnen onjuistheden, die negationisten maar al te graag uitbuiten, de wereld uit geholpen worden. Daarnaast zal het voor de negationisten ook moeilijker zijn om twijfel te

230 G. Verbeeck, De verdwenen gaskamers: de ontkenning van de Holocaust, Leuven, Acco, 1997, p. 44. 231 S. Vantermen, De ontkenning van de jodenuitroeiing: het negationisme en de invloed ervan op extreem- rechts in België, VUB Press, 1996, p. 14. 232 G. van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, p. 15. [86]

zaaien net omdat zij zo gretig gebruik maken van de bestaande onjuistheden. Aangezien negationisten eveneens graag het recht van de vrijheid van meningsuiting uitbuiten zou met het verdwijnen van de repressieve wet ook hier geen sprake meer van kunnen zijn. Naast de ‘weerlegging’ en de ‘vrijheid van meningsuiting’ is ook educatie enorm belangrijk. Vanwege de kwetsbaarheid van jongeren worden zij op dit moment geconfronteerd met de twijfel die de negationisten zaaien. Tevens is de aantrekkingskracht van wat verboden is, zeker bij jongeren, niet te onderschatten. Daarom is educatie zo belangrijk. Tenslotte werkt ook de uniciteitsgedachte het negationisme in de hand. Door de Holocaust als onvergelijkbaar en onbegrijpelijk weer te geven en de vergelijking met andere genocides te veroordelen als banalisering van de Holocaust wordt de indruk gewekt dat ander grootschalig door mensen veroorzaakt leed minder erg is. De absolute onvergelijkbaarheid roept bagatellisering, vijandigheid en negatie op. Ook de anti-negationisme wetgeving gaat uit van de uniciteitsgedachte en is daarom niet het adequate instrument om negationisme tegen te gaan.

Conclusie Het negationistisch discours volgt bepaalde principes inzake argumentatie en interpretatie. Bronnen die niet in hun kraam passen verwerpen ze, bronnen die hen goed uitkomen worden extra belicht, codetaal wordt letterlijk genomen. De negationistische methode heeft een duidelijk ideologisch karakter gekenmerkt door grootscheepse propagandacampagnes. De methode is totalitair van aard, een zelfkritische dimensie ontbreekt. Het merendeel van de negationistische argumenten werden reeds weerlegd. Jammer genoeg bereiken boeken en artikels waarin dat is gebeurd zelden het grote publiek. Op wetenschappelijk vlak is de negationistische methode waardeloos gezien de wetenschappelijk methode gekenmerkt wordt door zelfkritiek en pogingen om de eigen hypothesen te falsificeren.

In België probeert men het negationisme te bestrijden aan de hand van een anti-negationisme wetgeving. Negationisten stellen zich negatief op ten opzichte van dergelijke wetgeving omdat deze volgens hen het recht op de vrijheid van meningsuiting zou inperken. Anderzijds buiten ze het bestaan van desbetreffende wetgeving maar al te graag uit. Ze nemen de extra media aandacht in dank af en werpen zich op als martelaars in naam van de vrijheid van meningsuiting. Door deze publiciteit hebben ze de mogelijkheid om twijfel te zaaien bij het publiek en zeker bij jongeren. Ze stellen zich voor als degenen die de waarheid willen achterhalen, als martelaars voor het recht op de vrijheid van meningsuiting. Ze worden de mond gesnoerd met een repressieve wet maar deze draait uit in hun voordeel.

[87]

Negationisten stellen zichzelf voor als revisionisten. Dergelijke benaming wordt door bijna iedereen (supra) overgenomen maar is foutief en zorgt voor verwarring. Deze ontkenners noemen zichzelf ‘revisionisten’ omdat ze zich willen vereenzelvigen met de legitieme geschiedkundige praktijk. Hun zelfbenaming is een rechtvaardigingspoging die kadert in hun verwoed streven naar academische erkenning.

De bestrijding van negationisme aan de hand van een repressieve wetgeving mist zijn effect. Negationisten buiten het bestaan van desbetreffende wetgeving uit en vereenzelvigen zich met het legitieme revisionisme waardoor het grootste effect net op deze laatste wordt uitgeoefend.

Negationisme zou moeten bestreden worden door de ‘vrijheid van meningsuiting’ en de ‘weerlegging van hun uitlatingen’ in combinatie met educatie. Er moet een open debat gecreëerd worden. Om negationisme te bestrijden moet er ingezet worden op de link tussen geschiedenisonderwijs en de verantwoordelijkheid van de historicus. Naast onderzoek verrichten is onderwijs één van de twee kerntaken van de academisch opgeleide historicus. Geschiedenisonderwijs is een vorm van popularisering van historische kennis voor het grote publiek. Bijgevolg is het dé manier voor de historicus om zijn sociale verantwoordelijkheid te vervullen. Gezien de groei van de ‘Holocaust minimalisering of ontkenning’ bij jongeren en het feit dat geschiedenisonderwijs zich hoofdzakelijk op deze groep toespitst is het dé manier om negationisme te bestrijden. Jongeren zijn de volwassenen van morgen. Geschiedenisonderwijs is dus niet alleen de manier om de verantwoordelijkheid van de historicus tegenover de maatschappij van vandaag te vervullen, maar ook tegenover de maatschappij van de toekomst.

[88]

Conclusie

Objectieve historiografie?

De objectiviteit van de historicus werd doorgelicht binnen de context van de mogelijkheid tot wetenschappelijke meningsverschillen. Gezien de combinatie van de theorieën van Mark Bevir en Helen M. Lynd kan er gesteld worden dat een historicus in staat is om een objectieve historiografie af te leveren indien hij zich aan bepaalde methodologische principes en conventionele methodes houdt. Ondanks het feit dat de objectiviteit van de historicus onderhevig is aan een begrenzing en deze normaal dus de objectiviteit zou inperken, kan deze zorgen voor een hoger objectiviteitsgehalte. Deze doelstelling kan gehaald worden indien de historicus bewust omspringt met desbetreffende begrenzing. Daarnaast kan het proces van de objectieve interpretatie aan de hand van de rationele criteria, zoals opgesteld door Mark Bevir, zorgen voor een verhoogde objectiviteit. Wetenschappelijke meningsverschillen kunnen er dus toe bijdragen om de ‘historical truth’ te achterhalen. Het bekomen van de ‘historical truth’ kan omschreven worden als een omvangrijk proces waarbij de wetenschappelijke meningsverschillen en het voortdurend verrichten van onderzoek doorheen de tijd, door diverse historici, bijdragen tot een hogere objectiviteit.

Naast de bijdrage van wetenschappelijke meningsverschillen aan het objectiviteitsgehalte van de historiografie, draagt eveneens de methode van het historisch revisionisme bij tot een geschiedschrijving met een zo hoog mogelijke objectiviteit. Een kritische herinterpretatie van historische gebeurtenissen is van wezenlijk belang voor het wetenschappelijk gehalte van de historiografie. Het ter discussie stellen en / of herzien van geschiedkundige interpretaties is een noodzakelijke werkwijze binnen de geschiedschrijving. Herzieningen gebeuren in het licht van nieuw bewijsmateriaal, nieuwe waarden, nieuwe betekenissen, nieuwe methodes en dergelijke meer. Geschiedkundigen bevinden zich niet in een vacuüm maar worden beïnvloed door hun referentiekader. Dergelijke interpretaties zijn tot op een zeker niveau waardegeladen en moeten daarom doorheen de geschiedenis onderworpen worden aan herinterpretatie om een zo hoog mogelijk objectiviteitsgehalte te bekomen.

Daarenboven is de garantie van de academische vrijheid, gezien deze instaat voor de vrijwaring van de onafhankelijkheid van de wetenschapper, een laatste aspect dat bijdraagt tot een zo objectief mogelijke historiografie. De academische vrijheid wordt niet enkel binnen België

[89]

gegarandeerd maar over geheel de Europese Unie. De wetgeving in België heeft geen specifieke verwijzing naar academische vrijheid maar komt binnen de thema’s ‘vrijheid van onderwijs’ en ‘vrijheid van meningsuiting’ aan bod. Binnen de Europese Unie is er wel sprake van een specifieke verwijzing naar de academische vrijheid binnen het thema ‘vrijheid van kunsten en wetenschappen’. In België geldt hetzelfde normatieve kader voor de academische vrijheid als deze voor de ‘vrijheid van onderwijs’ en voor de ‘vrijheid van meningsuiting’. Dezelfde begrenzingen zijn dus van toepassing op het wetenschappelijk onderzoek als op de ‘vrijheid van meningsuiting’.

Begrenzing aan de objectieve historiografie

Deze verhandeling legde zich toe op de analyse van het debat over de grenzen van de academische vrijheid en het historisch revisionisme omtrent de Holocaust. In België geldt voor de academische vrijheid hetzelfde normatieve kader als deze van de vrijheid van meningsuiting. Begrenzing aan de vrijheid van meningsuiting betekent begrenzing aan de academische vrijheid. In België kwam er op 23 maart 1995 een wetgeving omtrent de historiografie van de Holocaust en hield het verbod in op het ontkennen, schromelijk minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal- socialistische regime is gepleegd tegen de Joden. In België wou men, net als in andere Europese landen, de Joodse gemeenschap beschermen tegen het negationistische gedachtegoed. Het Interfederaal Gelijkekansencentrum waakt over de strenge toepassing van de anti-negationisme wetgeving. Naast de wettelijke middelen die ter beschikking staan om het negationisme te bestrijden, moet het negationisme, volgens het Centrum, eveneens bestreden worden via educatie, informatie en sensibilisering.

De implementatie van de anti-negationisme wetgeving vormt, tot op de dag van vandaag, aanleiding tot menig debat.

Sinds de toepassing van desbetreffende wetgeving is het negationisme bij wet verboden, niet het revisionisme. Naast het feit dat de anti-negationisme wet de ‘historical truth’ bij wet vastlegt, en dit een verlammende werking heeft op het revisionistisch onderzoek, bezorgt de semantische verwarring tussen voornoemde begrippen eveneens een negatief effect op de revisie van de historiografie omtrent de Holocaust. Negationisten noemen zichzelf revisionisten omwille van de positieve associatie met historisch revisionisme. Ze stellen zich voor als een legitieme revisionistische school en claimen de historische waarheid te verkondigen. Het grote publiek, media, en zelfs historici nemen desbetreffende benaming over en gebruiken ze als

[90]

veroordelende term tegen de negationisten. De semantische verwarring maakt het debat alles behalve duidelijker en berooft ons van diverse leerrijke inzichten die nieuw licht zouden kunnen werpen op het debat. Het verschil tussen het negationisme, dat een onderdeel van het verleden ontkent, en het historisch revisionisme, dat bepaalde historische gebeurtenissen in een ander licht plaatst, gaat volledig verloren. Dergelijk onderscheid moet aan het publiek, media, en anderen duidelijk worden gemaakt zodanig dat historici met nieuwe inzichten en interpretaties aan de hand van de wetenschappelijke methode niet hoeven te vrezen om als negationist bestempeld te worden. Want de geschiedenis betreffende de Holocaust moet ontkleurd, verbeterd en genuanceerd worden zodanig dat Holocaustontkenners, die bepaalde onvolkomenheden uitbuiten, op doeltreffende wijze van antwoord kunnen worden gediend. Door revisionistische historici te bestempelen als negationisten wordt de noodzakelijke herziening afgeremd. Dergelijke werkwijze is nochtans noodzakelijk om een zo hoog mogelijk objectiviteitsgehalte te bekomen binnen de historiografie en is eveneens een onmisbaar wapen in de strijd tegen de ontkenners. Door de semantische verwarring ontstaat er eigenlijk een begrenzing aan het historisch revisionisme. Historici zijn bang om met negationisten te worden vereenzelvigd en worden daarom geremd om bepaalde aspecten betreffende de Holocaust te gaan onderwerpen aan een kritische herinterpretatie. Dergelijke begrenzing zorgt ervoor dat negationisten nog altijd bepaalde onduidelijkheden kunnen misbruiken om hun stellingen te staven. Er zou geen sprake mogen zijn van een begrenzing aan het legitiem historisch revisionistisch onderzoek net omdat dit juist hét wapen is in de strijd tegen het negationisme.

Daarnaast kan het discriminerend karakter van de anti-negationisme wetgeving ter discussie geplaatst worden. Dergelijke wetgeving legt zich enkel toe op de Holocaust. Andere genocides mogen ontkent, geminimaliseerd, gerechtvaardigd en goedgekeurd worden gezien deze buiten de scope van de wet vallen. De anti-negationisme wetgeving is de bekroning van het uniciteitsprincipe, de sacralisatie van de Holocaust. Vanaf de jaren ’60 werd de ‘Holocaust’ met een hoofdletter geschreven en voorzien van een lidwoord. De Holocaust werd een unieke, onvergelijkbare gebeurtenis. Met de uniciteitsgedachte lijkt de Joodse gemeenschap het alleenrecht op leed te hebben. Het is een steriele, discriminatoire gedachtegang die weerstand en vijandigheid oproept. Dergelijke unieke voorstelling leidt tot polarisering en heeft een verlammende werking op het historisch onderzoek.

Daarenboven kan de bedenking gemaakt worden of ‘foute’ meningen wel verboden moeten worden en of dergelijke wetgeving niet te zeer het recht op de vrijheid van meningsuiting beperkt. Gezien de academische vrijheid binnen hetzelfde normatieve kader valt als deze van

[91]

de vrijheid van meningsuiting wordt eveneens de historiografie beperkt in zijn onderzoek naar de Holocaust. Vervolgens wordt het begrip ‘schromelijk minimaliseren’ ook meermaals in vraag gesteld. Wat is de precieze invulling hiervan? Kan iemand anders dan een historicus hierover oordelen?

Als laatste punt kan het effect van dergelijke wetgeving eveneens in vraag gesteld worden. Uit de statistische gegevens van het Interfederaal Gelijkekansencentrum kon er de laatste jaren in België weer een stijging vastgesteld worden van klachten betreffende negationistische uitlatingen. Daarnaast kan aan de hand van de resultaten van het ADL GLOBAL 100-onderzoek van de Joodse internationale niet-gouvernementele organisatie ADL het effect van de anti- negationisme wetgeving eveneens in twijfel worden getrokken. Binnen dit onderzoek behoren de West-Europese landen zonder anti-negationisme wetgeving eveneens bij de landen met het procentueel gezien laagste aantal burgers die de Holocaust ontkennen of minimaliseren. Het effect van de wet ‘an sich’ kan dus in vraag gesteld worden maar er moet eveneens worden stilgestaan bij het ‘averechts’ effect hetwelke de wet met zich meebrengt. De anti-negationisme wetgeving bezorgt de negationisten enkel maar meer publiciteit en naambekendheid. Middels dergelijke publiciteit kunnen ze erin slagen om bij meer mensen, en zeker bij jongeren, twijfel te zaaien. Tenslotte moet naast het effect ‘an sich’ en het ‘averechts’ effect ook het effect op de historiografie in rekening worden gebracht. Historici wagen zich minder snel aan een revisie van de Holocaust en indien ze zich er toch aan wagen lopen ze het gevaar bestempeld te worden als antisemiet of negationist. Het is dus enorm moeilijk om als historicus bij te dragen tot de ontmythologisering van de Holocaust. Negationisten maken van de bestaande onzekerheden gretig gebruik om hun illegitieme uitlatingen te staven.

De repressieve anti-negationisme wetgeving is dan ook niet de beste oplossing om het negationisme te bestrijden.

Het negationistisch discours volgt bepaalde principes inzake argumentatie en interpretatie. Bronnen die niet in de gedachtegang passen verwerpen ze, bronnen die hen goed uitkomen worden extra belicht, codetaal wordt letterlijk genomen. De negationistische methode heeft een duidelijk ideologisch karakter gekenmerkt door grootscheepse propagandacampagnes. De methode is totalitair van aard, een zelfkritische dimensie ontbreekt. Het merendeel van de negationistische argumenten werden reeds weerlegd. Jammer genoeg bereiken boeken en artikels waarin dat is gebeurd zelden het grote publiek. Op wetenschappelijk vlak is de negationistische methode waardeloos gezien de wetenschappelijk methode gekenmerkt wordt door zelfkritiek en pogingen om de eigen hypothesen te falsificeren. [92]

Het negationisme moet verder ontmaskerd worden in plaats van onderdrukt. Een alternatief ter ontmaskering van het negationisme kan de combinatie van de ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘weerlegging van de negationistische stellingen’ zijn. Indien historici kunnen overgaan tot de verdere revisie en ontmythologisering van de Holocaust kunnen onjuistheden, die negationisten maar al te graag uitbuiten, de wereld uit geholpen worden. Het debat kan worden opengetrokken en op deze manier kan aan het publiek duidelijk worden gemaakt welke zaken correct en incorrect zijn. Negationisten buiten het bestaan van de repressieve wet uit, ze werpen zich op als martelaars voor het recht op de vrijheid van meningsuiting. Indien de anti-negationisme wet zou verdwijnen wordt ook dit argument ontkracht.

Om negationisme te bestrijden moet er dus ingezet worden op een open debat binnen de context van het recht op vrijheid van meningsuiting. Tevens moet men de nadruk leggen op de educatie van de jeugd. Uit het ADL GLOBAL 100-onderzoek blijkt dat jongeren een risicogroep vormen in het kader van de ontkenning en/ of minimalisering van de Holocaust. Net om die reden moet bij de bestrijding van Holocaustontkenning de nadruk op geschiedenisonderwijs gelegd worden. Het verband tussen het geschiedenisonderwijs en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de historicus is uitermate belangrijk bij de ontmaskering van het negationisme. Naast het verrichten van onderzoek is de tweede kerntaak van de historicus onderwijs. Geschiedenisonderwijs is een vorm van popularisering van de historische kennis voor het grote publiek. Zoals de resultaten van het onderzoek weergaven vormen net jongeren de risicogroep voor ontkenning of minimalisering van de Holocaust. Geschiedenisonderwijs kan via sensibilisering van jongeren niet enkel de maatschappij van vandaag onderrichten maar draagt op deze manier ook bij aan de maatschappij van de toekomst. Indien jongeren hiervan bewust gemaakt worden dan heeft het negationisme geen voedingsbodem meer en is een repressieve wet overbodig. Daarenboven is het dan mogelijk voor historici om een grondige revisie van de Holocaust door te voeren, om een zo objectief mogelijke historiografie te bekomen en onwaarheden of incorrectheden de wereld uit te helpen.

Objectieve historiografie

Zoals eerder gesteld kunnen wetenschappelijke meningsverschillen, historisch revisionisme en academische vrijheid net bijdragen tot een historiografie met een zo hoog mogelijk objectiviteitsgehalte. In het kader van de historiografie omtrent de Holocaust wordt in België de academische vrijheid en het historisch revisionisme beknot en wordt geschiedvervalsing door een repressieve wet bestreden. Omwille van de begrenzing van het historisch revisionisme en de academische vrijheid komt het objectiviteitsgehalte van de historiografie in het gedrang, [93]

mythes en incorrectheden omtrent de Holocaust blijven voortleven. Geschiedvervalsers buiten dergelijke hiaten uit om hun stellingen bij het grote publiek te staven. Om de geschiedvervalsing te ontmaskeren moet ingezet worden op academische vrijheid en historisch revisionisme in combinatie met educatie. Het is de taak van de historicus om de waarheid te achterhalen, niet om de collectieve herinnering te dienen. De historicus moet opkomen voor zijn maatschappelijke functie. Hij is het niet enkel schuldig aan de slachtoffers van de Holocaust maar eveneens aan de maatschappij van vandaag en van de toekomst.

“The good historian, then, must be thus described: he must be fearless, uncorrupted, free, the friend of truth and of liberty; one who, to use the words of the comic poet, calls a fig a fig, and a skiff a skiff, neither giving nor withholding from any, from favour or from enmity, not influenced by pity, by shame, or by remorse; a just judge, so far benevolent to all as never to give more than is due to any in his work; a stranger to all, of no country, bound only by his own laws, acknowledging no sovereign, never considering what this or that man may say of him, but relating faithfully everything as it happened.” 233

-Lucian-

233 Lucian of Samosata, Trips to the moon, The floating Press, 2009, p. 26. [94]

[95]

[96]

Nawoord

Deze verhandeling legde zich toe op de kernbegrippen ‘objectiviteit’, ‘historisch revisionisme’ en ‘academische vrijheid’. Gedurende het onderzoek werd het belang van educatie meermaals benadrukt om het negationisme te bestrijden. Tevens werd ter ontmaskering van ontkenners het belang van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de historicus aangehaald. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid in het kader van de bestrijding van geschiedvervalsing geeft mogelijkheid tot verder onderzoek. Daarenboven kan de maatschappelijke verantwoordelijkheid in combinatie met het objectiviteitsgehalte van de historiografie aanzet geven tot verder onderzoek. Elk onderzoek binnen of naar de historiografie geeft aanzet tot meer onderzoek. Elk antwoord roept nieuwe vragen op. De zoektocht naar een objectieve historiografie is een voortdurend proces geleid door de historicus.

[97]

[98]

Bibliografie

Primaire bronnen

België Interview Claude Eerdekens, Bijlage 1 Ingrid Aendenboom, Bijlage 4 Pers CEUCELAER (J.D.), “Het debat in Vlaanderen stelt niet veel voor”, In: Knack, 28.01.2015, p. 8. DE CONINCK (D.), “Ik dacht dat ik vrijuit kon spreken”, In: De Morgen, 31.10.2014, p. 15. DE SCHRIJVER (B.), “De schromelijke minimalisering van Birkenau”, In: De Morgen, 28.02.2001, p. 4. DIRKX (A.), “Broers Verbeke doorverwezen voor revisionisme”, In: Het Laatste Nieuws, 28.03.2003, p. 21. EECKHOUT (B.), “Holocaustontkenner Siegfried Verbeke wil vergast worden”, In: De Morgen, 21.12.2004, p. 99. FRANSEN (G.), “Centrum klaagt revisionisme aan”, In: De Standaard, 25.05.2004, p. 2. GROSSNER (A.), “La mémoire des crimes”, In: Le Monde, 13 september 1990, p.5. KUYPERS (S.), “Veroordeling om Holocaustcartoon bekrachtigd”, In: ANP, 27.03.2012, p. 1. POPULIER (P.), “Het gewicht van de vrijheid van meningsuiting”, In: De militanten van de limiet: over censuur en vrije meningsuiting, G. Beulens (ed.), Leuven, Uitgeverij Van Halewyck, 2000, p. 14. S.n, “Kamer wil revisionisme en negationisme bestraffen”, In: Belga, 01.02.1995, p. 1. S.n., “Antwerpse negationisten riskeren één jaar cel”, In: Het Nieuwsblad, 04.06.2003, p. 12. S.n., “Arbitragehof: anti-revisionismewet is niet strijdig met grondwet”, In: De Tijd, 13.07.1996, p.1. S.n., “Celstraf met uitstel voor revisionisme”, In: Metro, 10.09.2003, p. 4. S.n., “Duits gerecht wil ,,meest dynamische revisionist””, In: Het Nieuwsblad, 30.11.2004, p. 4.

[99]

S.n., “Eerste proces tegen revisionist op 24 januari”, In: Het Belang van Limburg, 20.01.2000, p. 5. S.n., “Interculturele dialoog zonder Vlaamse Joden doet stof opwaaien”, In: Joods Actueel, 10.11.2010, p. 1. S.n., “Italie: historici tegen het strafbaar maken van negationisme”, In: Belga, 23.01.2007, p. 1. S.n., “Milquet tegen schrappen Holocaust in de negationismewet”, In: Joods Actueel, 20.11.2010, p. 1. S.n., “Verbeke in beroep bij Arbitragehof tegen anti-revisionismewet”, In: Belga, 21.06.1995, p. 1. S.n., “Zeg niet ,,revisionist'' tegen ,,negationist''”, In: De Standaard, 13.01.2005, p. 1. SOMERS (S.), “Hun enige doel was slachtoffers van oorlogsleed te schofferen”, In: De Morgen, 10.09.2003, p. 5. TIMMERMAN (G.), “De lange carrière van Siegfried Verbeke”, In: De Morgen, 15.04.2005, p. 4. VAN DEN BERGHE (G.), “Om zeep” , In: Humo, 13.09.1995, p. 10. VAN DEN BERGHE (G.), “Finkelstein en Novick”, In: De Morgen, 30.08.2000, p.3. VAN DEN BERGHE (G.), “Joodse angst, Joodse haat”, In: Knack, 11.02.2009, p. 94. VAN DEN BERGHE (G.), “Kwaad uit gehoorzaamheid of overtuiging”, In: Nieuw Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, 12, nummer 3, p. 130. VAN DEN BERGHE (G.), “Ongecensureerd”, In: Beulens, Geert; Bultinck, Bert De buysser, Pieter, Mertens, Dirk- De militanten van de limiet. Over censuur en vrije meningsuiting, Leuven, Van Halewyck, 2000, p. 91. VAN DEN BERGHE (G.), “Rekenkunde van het leed”, In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVI, 1996, p. 241-267.

Parlementaire handelingen Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Verslag namens de commissie, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, 31 p. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsontwerp, (nummer 557/8-91/92), Zitting 1994-1995, zitting van 2 februari 1995, 2 p. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Wetsvoorstel, (nummer 557/1-91/92), Buitengewone zitting 1991-1992, zitting van 30 juni 1992, 5 p. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/5-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 27 januari 1995, 2 p.

[100]

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/2-91/92), zitting 1993-1994, zitting van 3 november 1993, 2 p. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/3-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 8 november 1994, 2 p. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/4-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 18 januari 1995, 2 p. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, wetsvoorstel, (nummer 557/7-91/92), zitting 1994-1995, zitting van 1 februari, 1 p. Belgische Senaat, Algemene discussie, (nummer 3-120), zitting 2004-2005, zitting van 30 juni 2005, 103 p. Belgische Senaat, herziening van de Grondwet, (nummer 1-1231/1), zitting 1998-1999, zitting van 14 januari 1999, 6 p. Belgische Senaat, ontwerp overgezonden door de Kamer van Volksvertegenwoordigers, (nummer 1299-1), zitting 1994-1995, zitting van 2 februari 1995, 2 p. Belgische Senaat, Verslag namens de commissie, (nummer 1299-2), zitting 1994-1995, zitting van 28 februari 1995, 28 p. Belgische Senaat, wetsontwerp, (nummer 5-2137/1), zitting 2012-2013, zitting van 4 juni 2013, 43 p. Strafwetboek Belgisch Strafwetboek, 8 juni 1867, 1867-06-08/01, boek I, Hoofdstuk II, Afdeling V. Belgisch Strafwetboek, 8 juni 1867, 1867-06-08/01, boek I, Hoofdstuk V Belgisch Strafwetboek, 8 juni 1867, boek II, 30.03.1995, artikel 1-5. Grondwet Belgische Grondwet, 180 artikelen. Jurisdictie Arbitragehof, nummer 858, tegen Siegfried Verbeke, 12.07.1996, 8 p. Correctionele Rechtbank Antwerpen, tegen: Siegfried en Herbert Verbeke, 09.09.2003, 11p. Correctionele Rechtbank Brussel, cause I: 56-11-20340/98, cause II: 55.11.018573/99, contre Thiebault VB, 15.01.2002, 4 p. Correctionele Rechtbank Brussel, tegen: Roeland Raes, 12.12.2008, 10 p. Grondwettelijk Hof, rolnummer 4615, arrest nummer 167/2005, 23.11.2005, 14 p. Hof van Beroep Antwerpen, tegen: Siegfried Verbeke, 14.04.2005, 10 p.

[101]

URL’s EISEN (P.), Why I call myself a Holocaust denier, In: < http://pauleisen.blogspot.be/2012/12/how-i-became-holocaust-denier-by-paul.html> FAURISSON (R.), How the British obtained the confessions of Rudolf Höss, In: FAURISSON (R.), Response to a paper historian, In: S.n., Algemene aanpak van meldingen m.b.t. taal en aanverwante problemen, In: S.n., 20 jaar Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, In: S.n., 88 ‘antisemitisme’-meldingen bij het Centrum in 2012, In: S.n., About ADL Global 100, In: < http://global100.adl.org/about> S.n., About the Anti-Defamation League, In: < http://www.adl.org/about-adl/> S.n., About the survey, In: < http://global100.adl.org//about#aboutSurvey> S.n., Anti Roeland Raes website van de Aktief Linkse Studenten, In: S.n., Antisemitisme: de recentste cijfers tonen een duidelijke stijging, In: S.n., Combating hate, In:< http://www.adl.org/combating-hate/> S.n., De Israëlitische gemeenschap van Aarlen, In: S.n., De Israëlitische gemeenschap van Charleroi, In: S.n., De Israëlitische gemeenschap van Gent, In: S.n., De Israëlitische gemeenschap van Knokke, In: S.n., De Israëlitische gemeenschap van Luik, In:

[102]

S.n., De Israëlitische gemeenschap van Oostende, In: S.n., De strijd tegen het negationisme, In: < http://www.diversiteit.be/de-strijd-tegen-het- negationisme> S.n., Gemeenschappen, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/category/communities/> S.n., Het Consistorie: twee eeuwen geschiedenis, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/le-consistoire-une-histoire-bicentenairehet- consistorie-twee-eeuwen-geschiedenis/> S.n., Het Consistorie: twee eeuwen geschiedenis, In: < http://www.jewishcom.be/wordpress/nl/le-consistoire-une-histoire-bicentenairehet- consistorie-twee-eeuwen-geschiedenis/> S.n., Historiek, In: S.n., Holocaustontkenning of Holocaustrevisionisme, In: S.n., Kernerman Dictionaries, in: < http://www.woorden.org/woord/objectief> S.n., La Communauté Israélite de Waterloo et du Brabant Sud, In: S.n., La Communauté Sepharade de Bruxelles, In: S.n., Over ons, In: < http://joodsactueel.be/about/over-ons/> S.n., Roeland Raes veroordeeld voor negationisme, In: < http://www.diversiteit.be/roeland- raes-veroordeeld-voor-negationisme> S.n., Roeland Raes veroordeeld voor negationisme, In: < http://www.diversiteit.be/roeland- raes-veroordeeld-voor-negationisme> S.n., The Holocaust Global awareness and denial, In: < http://global100.adl.org/info/holocaust_info> S.n., Uitspraken Roeland Raes in Netwerk, 26 februari 2001, In: VAN DEN BERGHE (G.), Holocaustontkenning ontkennen, In < http://www.serendib.be/artikels/holocaustontkenningontkennen.htm> VAN DEN BERGHE (G.), Vernieuwde uniciteit, In: VAN MINNEBRUGGEN (H.), Over negationisme en fouten in historisch onderzoek, In:

[103]

Buitenlandse Strafwetgeving Duits Strafwetboek, 80-358, 123-145d, artikel 130. Duits Strafwetboek, 80-358, 185-200, artikel 185. Frans Strafwetboek, 90-615, 14.07.1990, p. 8333. Oostenrijks Strafwetboek, Verhetzung, artikel 283. Europa Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, 60 p. Handvest van de grondrechten voor de Europese Unie, 2000/C 364/01, 18.12.2000, 22 p. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 30 artikels. Internationaal Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, New York, 07.03.1966, 25 artikels. Internationaal Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, Tractatenblad 1960, gewijzigd bij Tractatenblad 1966, 09.12.1948, 14 artikels. International Covenant on Civil and Political Rights, 16.12.1966, 53 artikels.

Secundaire Bronnen Literatuur

ABICHT (L.), De Joden van België, Amsterdam/Antwerpen, uitgeverij Atlas, 1994, 238 p. ANKERSMITH (F.R.) The Ethics of History: From the Double Binds of (Moral) Meaning to Experience, In: History and theory, Vol. 43, No. 4, (December, 2004), Wiley for Wesleyan University, p. 84-102. ATKINS (ES) Holocaust Denial as an International Movement, Praeger, Londen, 2009, 300p. BAZYLER (M.J.), Holocaust Denial Laws and Other Legislation Criminalizing Promotion of Nazism, California, International Institute for Holocaust Studies,2006, 15 p. BEVIR (M.), Objectivity in History, In: History and Theory, Vol. 33, No. 3, (Oktober, 1994), Wiley for Wesleyan University, pp. 328-344. BILLIET (B.), Het verleden in het heden: geschiedenis, historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag, Academia Press, 2002, 187 p. BRINCKMAN (B.), Revisionisme: les petits tueurs de l’histoire: Faurisson, Roques, Le Pen: schandaaltjes in de Franse kwaliteitspers, (Diss.Lic. Communicatiewetenschappen), Gent, 1988, 173 p.

[104]

DE PRINS (D.), SOTTIAUX (S.), VRIELINK (J.), Handboek Discriminatierecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 593 p. EVANS (R.), Telling lies about Hitler: The Holocaust, History and the David Irving Trial, London, Verso, 2002, 326 p. EVANS (R.J.), Lying about Hitler, Basic Books, 2001, 318p. GOLDENSOHN (L.), Neurenberggesprekken: nazi’s en hun psychiaters, Meulenhoff, 2004, 511 p. GOODRICH (P.), Derrida and Legal Philosophy, Palgrave Macmillan, 2008, 257p. HABERER (E.), History and justice; Paradigms of the prosecution of Nazi crimes, In: Holocaust and Genocide studies, Vol. 19, No. 3, (Winter, 2005), Wilfrid Laurier University, pp. 487-519. KOPECEK (M.), Past in the making, Central European University Press, 2007, 270p. LYND (H. M.) , The nature of historical objectivity, In: Journal of philosophy, Vol. 47, No.2, (January, 1950), Journal of philosophy, pp. 29-43. S.n, KCM, Integratiebeleid: een werk van lange adem. Deel III – Feiten en toelichting bij de voorstellen, Brussel, KCM, 1989, 536 p. S.n., The Austrian Delegation tot the OSCE-Conference on Anti-semitism, Berlin, 28.04.2004, 11 p. SAMOSATA (L.O.), Trips to the moon, The floating Press, 2009, 171p. SEIDEL (G.), De ontkenning van de Holocaust, Brussel, Ambo, 1988, 248 p. SHERMER (M.), GROBMAN (A.), Denying history: who says the Holocaust never happened and why do they say it?, California, University of California Press, 2000, 330 p. VAN DEN BERGHE (G.), De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, 1990, 191 p. VAN DEN BERGHE (G.), De verwerpelijkheid van de Holocaustontkenning, In: Dwarsdenken, Omtrent Jaap Kruithof, ed. H. Van Den Enden, Berchem, EPO, 1989, 283 p. VANDEN EECKHOUT (P.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, VUB Press, 1999, 1629 p. VANERMEN (S.), De ontkenning van de Jodenuitroeiing: Het negationisme en de invloed ervan op extreem-rechts in België, VUB Press, 1996, 159 p. VANTERMEN (S.), De ontkenning van de jodenuitroeiing: het negationisme en de invloed ervan op extreem-rechts in België, VUB Press, 1996, 159 p. VEIL (S.), Annales, mei-juni 1993, 700 p. VERBEECK (G.), De verdwenen gaskamers: de ontkenning van de Holocaust, Leuven, Acco, 1997, 190 p. VIDAL-NASQUET (P.), Assassins of Memory, Colombia University Press, 1992, 205p.

[105]

VON DER DUNK (W.), Voorbij de verboden drempel: de Shoah in ons geschiedbeeld, Amsterdam, Prometheus, 1990, 286 p. ZIMMERMAN (C.J.), Holocaust Denial: demographics, testimonies and ideologies, University Press Of America, 2000, 406p.

[106]

Bijlagen

[107]

Bijlage 1:

Madame Leila STEELAND

[email protected]

N/Réf. : CABBG/CE/am/2015.06.064 Votre correspondant : Angélique MONETAT Ligne directe : 085/849.538

Madame Steeland,

Je fais suite à votre courriel de ce 29 mai 2015.

Ma réponse est la suivante.

1. Pourriez-vous tout d'abord vous présenter brièvement en donnant un aperçu de votre carrière en tant qu'homme politique ?

Présentation : Je suis avocat, docteur en droit (ULG). J'ai été Echevin à Seilles en 1971 et puis Bourgmestre en 1972 et depuis la fusion des communes, en 1977, je suis Bourgmestre d'Andenne.

Sur le plan parlementaire, j'ai été élu à la Chambre des Représentants en octobre 1985 et j'ai siégé comme parlementaire au Fédéral d'abord et au Parlement wallon ensuite, de façon discontinue jusqu'au 25 mai 2014.

J'ai aussi été Ministre de la Communauté française (fonction publique et sports) de 2004 à 2007.

2. Quelle a été votre fonction en politique pendant le processus et l'approbation de la loi anti-négationniste de mars 1995 ?

J'étais Président du Groupe PS à la Chambre des Représentants quand fut adopté le texte de loi que l'on qualifie de loi réprimant la négation du génocide commis par les nazis durant la seconde guerre mondiale.

3. Est-il vrai que vous avez introduit la proposition de loi anti-négationniste avec M. Mayeur ?

Etant l'auteur principal de cette proposition de loi, j'ai souhaité qu'elle soit cosignée. De mémoire, il me semble que c'était M. Charles Jansen. Peut-être M. Mayeur l'a-t-il signé également?

[108]

4. Quelle était l'idée derrière cette loi ?

Ce qui le justifiait à l'époque (les raisons n'ont pas changé à ce jour). Il fallait agir dès lors qu'il y avait un courant de pensée niant l'existence de l'holocauste ou des chambres à gaz (il s'agissait de théoriciens révisionnistes dont l'antisémitisme était frappant). Ce courant était davantage présent en Flandre qu'en Belgique francophone tout en restant, de part et d'autre de la frontière linguistique extrêmement minoritaire.

5. Cette loi a-t-elle été fort critiquée ?

A mon estime, les critiques exprimées ont été peu nombreuses, à vrai dire isolées. Les critiques plus sérieuses visaient le fait que n'était concerné que le génocide commis par les nazis durant la seconde guerre mondiale.

Ce n'était pas une raison pour ne pas voter la loi en 1995. Pour ma part, j'étais favorable à l'extension de la répression à la négation d'autres génocides comme par exemple le génocide des Arméniens commis par la Turquie.

6. Cette loi a-t-elle été fort critiquée par les intellectuels ? (par les historiens par exemple)

Ce point a fait l'objet de critiques de la part de certains intellectuels. Toutefois, cette loi était et reste nécessaire.

7. Quelles étaient les principales critiques exprimées ?

Les principales critiques exprimées tenaient au fait que tous les génocides n'étaient pas concernés.

8. Pensez-vous que cette loi puisse limiter la recherche scientifique concernant l'Holocauste ?

Cette loi ne limite aucunement la recherche scientifique concernant l'holocauste.

De nouvelles recherches historiques ou découvertes pourraient certes aboutir à de plus grandes précisions, mais sans que ne soit remis en cause ce fait évident qu'est le génocide commis par les nazis à l'égard des juifs et d'autres minorités.

9. Estimez-vous que cette loi doit être étendue à d'autres génocides ?

Ma réponse est positive et cela peut viser le génocide au Rwanda ou le génocide des Arméniens pour la Turquie en 1915 ou le génocide commis par Kmers rouges au Cambodge.

10. Quel est votre point de vue concernant la loi anti-négationniste aujourd’hui par rapport à celui de mars 1995?

Il n'a pas varié dans le temps.

11. Cette loi permet-elle de combattre les idées négationnistes ?

Cette loi est un outil efficace permettant de combattre des idées négationnistes dès lors qu'il y a une sanction pénale à la clé.

[109]

Il est clair que l'ex-député, Laurent Louis, devenu sur le tard un antisémite notoire, peut être visé par l'application de cette loi. Il devient pour lui dangereux de tenir des propos favorables aux nazis ou niant l'holocauste.

Cette loi est d'autant plus nécessaire que pour l'heure, certains courants islamistes ont à l'égard du monde juif une hostilité aussi radicale que n'avaient les nazis jusque la fin de la seconde guerre mondiale avant leur éradication en Allemagne.

Bref, cette législation me semble avoir gardé toute son utilité et toute son actualité.

Je vous souhaite bonne réception de ce point de vue.

Entre-temps, je vous prie d’agréer, Madame Steeland, l’assurance de mes meilleurs sentiments.

Claude EERDEKENS

[110]

Bijlage 2:

Hoofdstuk VII Belgisch Strafwetboek: (http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1867060801 &table_name=wet) HOOFDSTUK VII. - DEELNEMING VAN VERSCHEIDENE PERSONEN AAN EENZELFDE MISDAAD OF WANBEDRIJF. Art. 66. Als daders van een misdaad of een wanbedrijf worden gestraft : Zij die de misdaad of het wanbedrijf hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks hebben meegewerkt; Zij die door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd; Zij die, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks hebben uitgelokt; (Zij die, het zij door woorden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld, aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld, het plegen van het feit rechtstreeks hebben uitgelokt, onverminderd de straffen die bij de wet bepaald zijn tegen daders van aanzetting tot misdaden of wanbedrijven, zelfs voor het geval dat die aanzetting zonder gevolg is gebleven.) Art. 67. Als medeplichtigen aan een misdaad of een wanbedrijf worden gestraft : Zij die onderrichtingen hebben gegeven om de misdaad of het wanbedrijf te plegen; Zij die wapens, werktuigen of enig ander middel hebben verschaft, die tot de misdaad of het wanbedrijf hebben gediend, wetende dat ze daartoe zouden dienen; Zij die, buiten het geval van artikel 66, § 3, met hun weten de dader of de daders hebben geholpen of bijgestaan in daden die de misdaad of het wanbedrijf hebben voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid. Art. 68. Zij die, bekend met het misdadig gedrag van boosdoeners die roverijen plegen of gewelddaden tegen de veiligheid van de Staat, tegen de openbare rust, tegen personen of eigendommen, er een gewoonte van maken hun een onderdak, een schuilplaats of een vergaderplaats te verschaffen, worden als hun medeplichtigen gestraft. Art. 69. Medeplichtigen aan een misdaad worden gestraft met de straf die, overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van dit wetboek, onmiddellijk lager is dan die waarmee zij als daders van die misdaad zouden worden gestraft. De straf tegen medeplichtigen aan een wanbedrijf zal niet hoger zijn dan twee derden van die welke op hen zou worden toegepast, indien zij de daders van dat wanbedrijf waren.

[111]

Bijlage 3:

Artikel 85 Belgisch strafwetboek: (http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1867060801 &table_name=wet)

Art. 85.(Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kunnen de gevangenisstraffen, de werkstraffen en de geldboeten onderscheidenlijk tot beneden acht dagen, vijfenveertig uren en zesentwintig EUR worden verminderd, zonder dat zij lager mogen zijn dan politiestraffen.) De rechter kan ook een van die straffen afzonderlijk toepassen. Indien alleen gevangenisstraf bepaald is, kan de rechter die straf vervangen door geldboete van ten hoogste vijfhonderd [euro]. Indien ontzetting van de in [1 artikel 31, eerste lid]1 genoemde rechten (...) voorgeschreven of toegelaten (is), kan de rechter die (straf) uitspreken voor een termijn van een jaar tot vijf jaar, of in het geheel niet opleggen.

[112]

Bijlage 4:

Interview Ingrid Aendenboom, Legal Adviser Interfederaal gelijkekansen centrum 14:00 Zou u zich kort kunnen voorstellen en vertellen wat uw functie juist is binnen het interfederaal gelijkekansencentrum? 14:01 Ja graag. Mijn naam is Ingrid Aendenboom en ik ben juriste van opleiding. Ik werk al sinds 1993 voor het centrum en ik ben hier nu senior legal adviser. Senior dat is dan letterlijk en figuurlijk. 14:01:31 Ja, en wat doet het interfederaal gelijkekansencentrum in het algemeen? 14:01:37 Euh… Vrij veel natuurlijk. Wij zijn natuurlijk in de media bijna alleen maar gekend wanneer we in een rechtszaak meestappen maar er wordt bijzonder veel tijd gestoken in het geven van vormingen. Klassieke vormingen bij de politie bijvoorbeeld of in het gevangeniswezen. Daarnaast zijn er ook heel wat trajectbegeleidingen met bedrijven die willen werken aan diversiteit. Er worden ook heel wat adviezen en aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van de overheid wanneer wij ergens een probleem zien dat regelmatig terugkomt en dat structureel moet aangepakt worden. Veel meer nog dan naar de rechtbank stappen, want dat is maar in 1 a 2% van de dossiers, wordt ook onderhandeld, onderhandeld en nog eens onderhandeld. Je zal op de website ook een rubriek ‘onderhandelen’ vinden. We krijgen ongeveer een 5000 meldingen per jaar en dat mondt uit in 14000 15000 dossiers en 1 a 2 % gaat naar de rechtbank. Dus dat is bijna niets. En heel veel van de zaken, inzake de criteria, zijn vooral raciale criteria en gehandicapten. 14:02:56 Oké dank u wel. Wat doet het gelijkekansencentrum specifiek in het kader van negationisme en negationistische uitspraken? 14:03:05 Er zijn twee aspecten natuurlijk. Je hebt de vroegere klassieke inbreuken, publicaties van vrij historisch onderzoek en dergelijke meer maar dat is een beetje voorbij. Het gebeurt nu veel meer via internet waarbij we… wat we gaan doen is het proberen af te halen. De persoon vragen van ‘neem dit weg, het is strafbaar’. Wanneer dit niet lukt, dan kan het zijn, naar gelang de situatie dat we de deurwaarder laten vaststellen, en dat wij bij eenvoudige klacht overmaken aan het parket. Er zijn ook situaties waarbij Joodse gebedshuizen, synagogen, … geviseerd worden en daar gaan we ook op reageren. 14:04:01

[113]

Hoe definiëren jullie negationisme en wanneer gaan jullie in dergelijke gevallen gaan optreden? 14:04:08 Negationisme wordt gedefinieerd zoals de wet van 23 maart 1995 heeft vastgelegd. Euh… deze wordt gebruikt en dit is een wet dus kan dus niet zomaar worden uitgebreid. Als bepaalde feiten worden ontkent dan treden wij op en in bepaalde gevallen stellen wij ons burgerlijke partij. In bepaalde gevallen gaat men proberen te onderhandelen en vormingen voor de persoon in kwestie organiseren. Er is bijvoorbeeld een jongere ter vorming naar de Dossin Kazerne moeten gaan. Euh… Maar natuurlijk bij negationisten en bij deze merk je wel dat je er ‘poem paf’ op zit… Dan gaat men een rechtszaak starten en wij stellen ons dan burgerlijke partij. Wij kunnen dus een aanklacht indienen om een rechtszaak te starten. Wij treden op wanneer wij een aanklacht binnen krijgen maar het kan natuurlijk ook zijn dat wij zelf bepaalde zaken op het internet tegenkomen en op deze manier zelf een klacht indienen. 14:05:50 Wat zijn jullie strategieën indien er sprake is van bijvoorbeeld een negationistische uitspraak? 14:06:01 Als wij een aanklacht binnenkrijgen of zelf bepaalde dingen ontdekken dan wordt er eerst bekeken over wat het precies gaat. Is het bijvoorbeeld een jongere die iets op het internet heeft geplaatst of gaat het echt om een negationist. Bij jongeren is het belangrijk dat zij de geschiedenis echt kennen en zich bewust zijn van hun foutieve uitlatingen. Euh… Daarom is vorming en dergelijke meer enorm belangrijk, zoals het voorbeeld dat ik gaf van een bezoek aan de Dossin Kazerne. Natuurlijk als het gaat om een echte negationist, en dat is meestal wel vrij duidelijk, want zij komen daar ook echt voor uit, dan wordt er onmiddellijk overgegaan tot een aanklacht. Ik heb u een lijst bezorgd met alle rechtszaken waar het Centrum een rol in speelde. Het is natuurlijk zo, bij de meeste aanklachten zijn wij betrokken vanaf het begin, maar soms komen wij er ook pas later bij. Dit kan komen omdat het een rechtszaak is die diverse luiken omvat en wij treden dan op als het duidelijk wordt dat er sprake is van racisme, negationisme… 14:07:12 Zijn er veel gevallen van negationistische uitspraken? 14:07:16

Op de lijst zie je de verschillende rechtszaken waarbij het centrum een rol speelde. Dat zijn dan echt de zaken die in de rechtbank worden behandeld.

14:07:21 Krijgen jullie veel aanklachten binnen omtrent negationisme? 14:07:24

[114]

Euh… Ik weet dit niet uit het hoofd maar ik denk toch zeker per jaar een honderdtal. Natuurlijk variëren deze klachten tussen antisemitisme en negationisme. Het is moeilijk om hier specifieke uitspraken over te doen. 14:07:40 Hoe staat het Interfederaal gelijkekansen centrum tegenover de anti-negationisme wetgeving? 14:07:46 Stilte 14:07:48 Werkt deze wet? 14:07:50 Ja zeker en vast. Nu is het misschien een andere tijd maar België was een centrum van negationisten. Dus het was echt nodig om zo een wet te voorzien. Voor de jongeren nu is dit misschien anders maar vroeger werd er echt veel over de Tweede Wereldoorlog gepraat. Aan tafel werd er over de oorlog gepraat en de uitspraken die gedaan werden door negationisten waren moeilijk. Door de oprichting van dergelijke wet werden deze aan banden gelegd. Foutieve uitspraken in verband met de Holocaust werden strafbaar. In de eerste plaats ging men deze wet er gewoon laten komen in het kader van de vijftigste verjaardag van het einde van de oorlog. Maar deze wet kwam er en er werd wel degelijk veel gebruik van gemaakt. 14:10:01 Moet deze wet uitgebreid worden naar andere genocides? 14:10:03 Euh… (stilte) Neen, omwille van het unieke karakter van de Holocaust op technisch en geografisch vlak.

[115]