Bijlage 1. Groepen Van Opleidingen Bij Het Bepalen Van De Onderwijsvraag
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijlage 1. Groepen van opleidingen bij het bepalen van de onderwijsvraag. 1.1. Groepen van opleidingen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid van het besluit. Het groeperen van opleidingen bij het bepalen van de onderwijsvraag, als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van het besluit vindt op de volgende wijze plaats. De navolgende profielen worden onderscheiden: bo: de opleiding tot leraar basisonderwijs; p-ondw: de opleidingen met bekostigingsniveau p uit het CROHO-onderdeel onderwijs met uitzondering van de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst; g-ondw: de opleidingen met bekostigingsniveau g uit het CROHO-onderdeel onderwijs, met uitzondering van de opleiding tot leraar basisonderwijs; p-landb: de opleidingen met bekostigingsniveau p uit het CROHO-onderdeel landbouw en natuurlijke omgeving g-landb: de opleiding agrarische accountancy uit het CROHO-onderdeel landbouw en natuurlijke omgeving p-lab: de laboratoriumopleidingen uit het CROHO-onderdeel techniek. dit zijn de opleidingen: - analytische proces- en laboratoriuminstrumentatie - biologie en medisch laboratoriumonderzoek - biologische laboratoriumopleiding - biologische laboratoriumtechnologie - chemie - chemische laboratoriumopleiding - laboratoriuminformatica en automatisering - medische laboratoriumopleiding; p-ov: de opleidingen uit het CROHO-onderdeel techniek met uitzondering van de laboratoriumopleidingen, en de opleidingen met bekostigingsniveau p uit de CROHO- onderdelen economie, gezondheidszorg, gedrag en maatschappij en taal en cultuur. g-econ: de opleidingen met bekostigingsniveau g uit het CROHO-onderdeel economie; g-ov: de opleidingen met bekostigingsniveau g uit de CROHO-onderdelen gezondheidszorg en gedrag en maatschappij. De onderwijsvraag wordt bepaald per profiel zoals hierboven gedefinieerd, voor opleidingen die niet in op- of afbouw zijn, voor zover ze overeenkomen naar studielast, en een deeltijdse vorm, respectievelijk geen deeltijdse vorm hebben. Deze niet-deeltijdse vorm wordt dus geclusterd berekend, dat wil zeggen dat van opleidingen met hetzelfde profiel (bijvoorbeeld g-econ) en dezelfde studielast (bijvoorbeeld 168 punten) die allemaal stabiel zijn, de onderwijsvraag voor voltijdse en duale vormen van die opleidingen gezamenlijk wordt berekend. Volledigheidshalve wordt genoemd dat bovenstaande niet van kracht is voor de opleidingen bedoeld in artikel 4.5, eerste lid van deze regeling (applicatiecursussen), noch voor opleidingen bedoeld in artikel 3.4 (voortgezette opleidingen), 3.5 (opleidingen in opbouw, opgesomd in bijlage 8), 3.6 (opleidingen in afbouw, opgesomd in bijlage 9), 3.3a (opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst) en 3.4a (voortgezette kunstopleidingen en voortgezette opleidingen bouwkunst) van het besluit. 1.2. Groepen van opleidingen als bedoeld in artikel 3.3a, eerste lid van het besluit (opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst). Voor de bepaling van de onderwijsvraag in de begrotingsjaren 2002 en 2003 is geen indeling in groepen noodzakelijk. In de overgangsbepaling artikel 5.3 van het besluit is namelijk bepaald dat de onderwijsvraag – naast het deel dat afhangt van het aantal getuigschriften en een vast gedeelte – wordt bepaald door het aantal studenten die niet vóór 1 september 2000 aan dezelfde hogeschool in een kunstopleiding waren ingeschreven. Vanaf bekostigingsjaar 2004, dus vanaf de peildatum 1 oktober 2002, wordt niet langer bekeken of een student vóór 1 september 2000 was ingeschreven bij dezelfde hogeschool, maar of hij was ingeschreven voor dezelfde opleiding of een opleiding die valt binnen een groep van opleidingen. Voor de toepassing van artikel 3.3b, dat op 1 januari 2003 in werking treedt, is wel een indeling in groepen noodzakelijk. In artikel 3.3b wordt bepaald dat er voor een opleiding of groep van opleidingen een bovengrens gesteld kan worden aan het aantal te bekostigen eerstejaarsstudenten. Onder eerstejaarsstudent wordt in dit verband verstaan: iemand die voor de eerste maal als student (dus op een peildatum 1 oktober en volledig collegegeld betalend) is ingeschreven voor een opleiding of een opleiding binnen een groep van opleidingen. Doordat bij de indeling in groepen rekening gehouden moet worden met de herstructurering van het onderwijsaanbod in 2002, is de indeling complex. Zie voor de toelichting bijlage 2. bijlage 2 bij de Regeling bekostiging hoger onderwijs 2002 19 september 2002 1 1.2.1. Bekostigingsjaar 2003 Op 1 oktober 2001 zijn de volgende groepen gedefinieerd: docent beeldende kunst: de eerste en tweedegraads opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs in: - beeldende vorming; - handvaardigheid; - tekenen; - textiele werkvormen. - de opleiding voor het staatsexamen handvaardigheid b. muziek: de opleidingen: - muziek; - compositie of -/elektronische muziek; - directie koor, orkest, of harmonie/fanfare; - docerend musicus; - muziekdramatische opleiding; - muziekregistratie; - praktijkdiploma beiaard; - praktijkdiploma directie harmonie/fanfare; - praktijkdiploma kerkmuziek; - praktijkdiploma koordirectie; - praktijkdiploma orgel; - praktijkdiploma orkest-/ensembleleiding; - theorie der muziek; - uitvoerend musicus; - muziekonderwijs B schoolmuziek; - muziekonderwijs A algemene muzikale vorming. theater: de opleidingen: - theater - docent drama; - docent mime; - docent dans. Niet in groepen ingedeeld zijn de opleidingen: - beeldende kunst en vormgeving (m.u.v. die van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten); - expressie door woord en gebaar en - de differentiatie film en televisie van de opleiding beeldende kunst en vormgeving van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten Als een hogeschool binnen één van de genoemde groepen slechts één opleiding heeft, heeft indeling in groepen geen zin. De groep theater heeft bij verschillende hogescholen een zeer verschillende samenstelling. Bij de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten komen alle opleidingen voor, bij een aantal hogescholen alleen dans en docent dans, bij andere hogescholen theater en docent drama. De gelijknamige groepen van opleidingen 'theater' bij verschillende hogescholen worden dan ook niet altijd als dezelfde opleiding beschouwd voor de bepaling van het aantal eerstejaarsstudenten en het aantal jaren dat iemand bekostigd is geweest. Zie daarvoor bijlage 2. In artikel 5.3 van het besluit is geregeld dat, voor het berekenen van de rijksbijdrage, de differentiatie film en televisie van de opleiding beeldende kunst en vormgeving van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten vanaf bekostigingsjaar 2002 (dus studiejaar 2000/2001) als opleiding wordt beschouwd. De andere differentiatie van de opleiding beeldende kunst en vormgeving, museologie, wordt, net als film en televisie, vanaf 2002/2003 een opleiding, maar is dan niet langer een opleiding op het gebied van de kunst. Vanaf bekostigingsjaar 2004 geldt voor deze opleiding het onderwijsvraagmodel volgens artikel 3.3 van het besluit, zoals dat van toepassing is voor het niet-kunst-hbo. 1.2.2. Bekostigingsjaren vanaf 2004 Op 1 oktober 2002 zijn nog slechts twee groepen gedefinieerd: docent theater: de bacheloropleidingen docent drama en docent mime dans en docent dans: de bacheloropleidingen dans en docent dans De overige opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst worden niet in een groep ingedeeld. Dit zijn de bacheloropleidingen: - autonome beeldende kunst; - vormgeving; - docent beeldende kunst en vormgeving; - film en televisie; - muziek; - docent muziek; - theater. De groep docent theater komt alleen voor bij de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. bijlage 2 bij de Regeling bekostiging hoger onderwijs 2002 19 september 2002 2 Bijlage 2. Opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst die als dezelfde opleiding worden beschouwd. Inleiding De opleidingen zoals die vanaf het studiejaar 2000/2001 voorkomen zijn niet dezelfde als de opleidingen die in voorafgaande jaren bestonden. Omdat bepaald moet worden hoe vaak een student in 'dezelfde opleiding' was ingeschreven, is het noodzakelijk om aan te geven welke opleidingen uit het verleden als equivalent van de opleidingen vanaf 2000/2001 worden beschouwd. Omdat het opleidingenaanbod met ingang van 1 september 2002 wordt geherstructureerd, worden twee tabellen met equivalente opleidingen gegeven, een voor de jaren (peildata) 2000 en 2001, en een voor de jaren vanaf 2002. De tabellen geven de opleidingen die, om te bepalen of een student eerder bij de opleiding was ingeschreven, worden beschouwd als dezelfde opleiding. Opleidingen die equivalent zijn, zijn ondergebracht in een groep van opleidingen. Deze indeling in groepen komt overeen met de indeling van bijlage 1. Een verschil met bijlage 1 is, dat de opleidingen die daar niet in een groep waren ondergebracht, equivalente 'oude' opleidingen kunnen hebben waarmee ze een groep vormen. Een ander verschil is, dat de groepen in bijlage 1 betrekking hebben op één hogeschool. De onderwijsvraag wordt immers vo or een groep van opleidingen binnen één hogeschool bepaald. Voor de historie van de studenten in de opleiding is de hogeschool niet van belang, de groepen omvatten daarom opleidingen van meerdere hogescholen. 2.1. Opleidingen die op de peildatum 1 oktober 2000 of 1 oktober 2001 als dezelfde opleiding worden beschouwd. Een student is op 1 oktober 2000 (2001) eerstejaarsstudent voor een bepaalde opleiding genoemd in de kolom opleiding 2000 en 2001 als hij op geen enkele peildatum in de studiejaren 1991/1992 t/m 1999/2000 (c.q. 2000/2001) een eerste inschrijving had voor een opleiding uit de kolom