<<

Toelichting Bestemmingsplan Buitengebied , Markeweg 2A te

Opdrachtgever: Mts. H. en J. Becker Projectverantwoordelijke: Ing. L. Polinder Vastgesteld: 23 mei 2013 ...... Inhoudsopgave. . 1 Inleiding...... 1 .

1.1 Aanleiding ...... 1

1.2 Doel ...... 1

1.3 Korte omschrijving project ...... 1

1.4 Verantwoording ...... 3

1.5 Overzicht vigerende bestemmingsplannen ...... 3

1.6 Leeswijzer ...... 4

2 Beschrijving plangebied ...... 5

3 Beleidskader ...... 6

3.1 Rijksbeleid ...... 6

3.2 Provinciaal beleid ...... 6

3.2.1 Omgevingsvisie ...... 6

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe...... 9

3.2.3 Beoordeling plan in het licht van het provinciaal beleid ...... 10

3.3 Gemeentelijk Beleid ...... 10

3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn ...... 10

3.3.2 Beoordeling plan in het licht van de Structuurvisie ...... 12

4 Planologisch en milieukundige aspecten ...... 14

4.1 Bodem ...... 14

4.2 Infrastructuur ...... 14

4.3 Geluid ...... 14

4.4 Lucht ...... 15

4.5 Water ...... 16

4.6 Externe veiligheid ...... 17

4.7 Aangrenzende activiteiten ...... 17

4.8 Geur ...... 17

...... 4.9 . Flora en fauna ...... 18 . 4.10 Archeologie / Cultuurhistorie ...... 19

4.11 MER-beoordeling ...... 20

5 Economische uitvoerbaarheid ...... 21

6 Reacties op het plan ...... 22

1 Inleiding

Deze inleiding beschrijft het doel en de aanleiding van de aanpassing van het bestemmingsplan. De opbouw van het plan komt eveneens aan de orde.

1.1 Aanleiding De maatschap H. en J. Becker, exploiteert op het perceel Markeweg 2a te Valthermond een vleeskuikenbedrijf. Op grond van de geldende milieuvergunning mogen op het bedrijf 45.000 vleeskuikens worden gehouden in de gerealiseerde stallen. Voor de stallen is in 1985 een bouwvergunning verleend. Daarbij is destijds een vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan. Na de verlening is echter geen passende bestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Bouwmogelijkheden biedt het geldende bestemmingsplan niet.

Om te voldoen aan dierenwelzijns- en milieueisen, wil de maatschap aanpassingen doorvoeren. Vanwege het ontbreken van een adequate bestemming is het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning niet mogelijk. Daarbij wil de maatschap ook een schaalsprong maken, zodat meer vleeskuikens gehouden kunnen worden. Ook daarvoor kan met het geldende planologische regiem geen vergunning worden verleend.

Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. Dit bestemmingsplan biedt een planologische regeling die recht doet aan de bestaande feitelijke situatie en die de gewenste ontwikkeling van het bedrijf mogelijk maakt.

1.2 Doel In deze partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied wordt ingegaan op de (ruimtelijke) gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds wordt beoordeeld of de vergroting van het huidige bedrijf past binnen het ruimtelijk beleid. Anderzijds wordt beoordeeld of de plannen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de omgeving.

De planregels vormen het planologisch kader waarbinnen het bedrijf kan ontwikkelen.

1.3 Korte omschrijving project Figuur 1 is en luchtfoto waarop het projectgebied is omlijnd. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Odoorn, sectie M, nummer 2432. De begrenzing komt overeen met de gewenste vorm van het bouwperceel. Het is mogelijk de plannen te realiseren binnen de grenzen.

Op de foto zijn de twee bestaande stallen zichtbaar. Ten noorden van de bestaande stallen zal een nieuwe stal worden gebouwd met een oppervlakte van ruim 2.500 m². De nieuwbouw zal worden voorzien van moderne emissiereducerende technieken.

1

Figuur 1: Begrenzing plangebied

De bestaande stallen zullen eveneens worden voorzien van moderne technieken om de uitstoot van ammoniak, geur en fijnstof te reduceren. Daarvoor zullen onder meer de mechanische ventilatoren die nu verdeeld staan over het gehele dakvlak, worden vervangen en verplaatst naar de oostkant van de stallen.

Voor zowel de nieuwbouw als de aanpassing van de bestaande stallen is het noodzakelijk dat de locatie van een passende bestemming in de vorm van een bouwvlak voor een agrarische bestemming wordt voorzien. De oppervlakte voor het bouwvlak dient ongeveer 1,3 ha groot te zijn.

Tevens wordt in het nieuwe bouwblok rekening gehouden met de mogelijkheid om een bedrijfswoning te realiseren bij het bedrijf. Hiervoor wordt in het bouwblok ruimte gemaakt in de zuid-west hoek van de locatie.

2

Figuur 2: Ligging plangebied

1.4 Verantwoording Om het bestemmingsplan te kunnen maken is gebruik gemaakt van diverse informatiebronnen. Veel beleid is terug te vinden op de websites van de verschillende overheden. Bepaalde beelden en kaarten zijn integraal overgenomen. In de tekst of bij de betreffende afbeeldingen is de locatie weergegeven.

1.5 Overzicht vigerende bestemmingsplannen In het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Odoorn” hebben de gronden in het plangebied de bestemming ‘Veenontginningsgebied’. Het bestemmingsplan is op 12 september 1996 door de gemeenteraad vastgesteld, bij besluit van 5 mei 1997 heeft het college van Gedeputeerde Staten besloten omtrent goedkeuring van het plan. Vervolgens heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 september 1999 een uitspraak gedaan over het plan.

De gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Het realiseren van bebouwing is alleen mogelijk op die plaatsen waar dat op de plankaart met een aanduiding is weergegeven. In het plangebied is geen aanduiding opgenomen. Het realiseren bebouwing binnen het plangebied is derhalve niet mogelijk.

3

Figuur 3: Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan met omlijnd plangebied

1.6 Leeswijzer Na dit inleidend hoofdstuk is een planbeschrijving opgenomen in hoofstuk 2. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven. In hoofdstuk 4 komen de effecten van de ontwikkeling op de omgeving aan de orde. In hoofdstuk 5 staat de economische uitvoerbaarheid centraal. In hoofdstuk 6 worden de inspraak- en overlegreacties verwerkt.

4

2 Beschrijving plangebied

Het dorp Valthermond is één van de kernen van de gemeente Borger – Odoorn. Het dorp heeft ongeveer 3.500 inwoners. Het grootste deel van de gronden in de gemeente wordt agrarisch gebruikt. De afgelopen jaren is de werkgelegenheid in de landbouw belangrijker geworden (bron: Statistisch jaarboek 2010).

De geschiedenis van Valthermond is verbonden met het veen. Bij de ontginning van het veen, die in 1853 begon, werd in Valthermond het twee kanalen systeem toegepast. Het ene kanaal liep door de Noorderveenplaats en het andere door de Zuiderplaats. Op de zogenaamde "vooraffen" tussen de kanalen werden later de eerste woningen gebouwd. De wijken die loodrecht op de kanalen werden gegraven liggen in Valthermond precies 185 meter uit elkaar.

Door de vele activiteiten die de veenontginning met zich meebracht groeide Valthermond in korte tijd uit tot het grootste dorp van de voormalige gemeente Odoorn. Na het afgraven van het veen werd de overblijvende grond geschikt gemaakt voor de landbouw. De fabrieksaardappel werd het belangrijkste gewas. In het dorp vestigde zich in 1958 een kweekinstituut voor aardappelrassen (KARNA). De vrijwel onbeperkte beschikbaarheid van brandstof in de vorm van turf trok in de regio veel bedrijvigheid aan (bron: www.borger-odoorn.nl).

Het plangebied ligt in de directe omgeving van Valthermond-Oost in het agrarisch gebied. Naast de agrarische functie komen derhalve ook (burger)woningen met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen voor in de omgeving van het plangebied.

Binnen het plangebied zijn reeds enkele pluimveestallen en een loods aanwezig. De pluimveestallen worden gebuikt voor het huisvesten van vleeskuikens. In de loods staan materialen en machines die noodzakelijk zijn voor het bedrijf.

5

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid In de Nota Ruimte staat ruimtelijke ontwikkeling op rijksniveau centraal. Hoofddoel van het beleid is bijdragen aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte draait het om een dynamisch ruimtelijk beleid en om het stimuleren van ontwikkelingen. Nederland gaat ‘van het slot af’. Het beleid is gericht op meer ruimte voor dynamiek. De Nota Ruimte noemt dit ontwikkelingsplanologie.

De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid legt het Rijk bij de betrokken partijen. Alleen locaties gelegen in de nationale ruimtelijk hoofdstructuur zijn hiervan uitgezonderd. Het projectgebied ligt niet in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeente en provincie mogen derhalve de gewenste ruimtelijke ontwikkeling vorm geven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

 de provinciale structuurvisie op grond van de Wro;

 het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);

 het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;

 het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Het is de ambitie om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Voor het inpassen van ruimtevragende functies stellen de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode, geïntroduceerd door de SER, helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. De provincie wil dat de mogelijkheid wordt nagegaan om het denkmodel van de SER-ladder ook toe te passen bij het ontwikkelen van recreatie en toerisme en landbouw. De SER-ladder is als volgt opgebouwd:

1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.

2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig 6

ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.

3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

De provincie beziet nieuwe ontwikkelingen in samenhang met de kernkwaliteiten. In de Omgevingsvisie neemt het stelsel van kernkwaliteiten een belangrijke plaats in. De kernkwaliteiten vormen voor ons de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn voor ons zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingkwaliteit van belang. In figuur 4 zijn de kernkwaliteiten weergegeven die voor de projectlocatie van belang zijn. Het betreft de kwaliteiten Archeologie en Natuur.

Figuur 4: Uitsnede kaart Kernkwaliteiten ter plaatse van plangebied (Bron: www.provincie.drenthe.nl)

De archeologische kwaliteit vloeit voort uit het feit dat het plangebied in een beekdal ligt. De sturing op het provinciaal belang archeologie vindt als volgt plaats:

1. Het uitgangspunt is dat alle behoudens waardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe staan en de nieuw ontdekte vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. 7

2. De provincie stuurt op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek op de plekken die zijn aangegeven op de kaart Archeologie. Bij bodemingrepen in beekdalen, essen, Celtic fields, offerveentjes en de (pre)historische Hondsrugroute is altijd een archeologisch onderzoek nodig.

3. Op de kaart worden de bekende en gewaardeerde archeologische vindplaatsen aangegeven waarvan de provincie vindt dat ze ‘in situ’ behouden moeten blijven voor toekomstige generaties.

De nabij gelegen natuur maakt onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. Vooral de depositie van ammoniak die optreedt vanuit veehouderijen is van belang. De huidige ammoniakdepositie (de neerslag van ammoniak) staat het bereiken van de natuurdoelstellingen in de weg. De ammoniak is volgens de provincie grotendeels afkomstig uit andere gebieden, een kleiner deel komt van de lokale landbouw. De inzet van de provincie is om in landelijk en Europees verband de ammoniak uit andere gebieden te verlagen. De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zetten we in om kwetsbare natuur te beschermen tegen ammoniak uit lokale veehouderijen. Veebedrijven in de directe omgeving van de natuurgebieden, die zijn aangegeven op de Wav-kaart (zie www.drenthe.nl), hebben te maken met beperkingen.

De ambitie van de provincie is om de Drentse agribusiness in staat stellen haar positie op de Europese en wereldmarkt te versterken. Voor de landbouw streeft de provincie om die reden naar een robuust systeem. Dit gebeurt onder andere door gebieden aan te wijzen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, door innovatie in de landbouw te stimuleren en door minder beperkingen op te leggen. De provincie biedt de landbouw maximale speelruimte in die gebieden die zijn aangeduid als landbouwgebieden. Figuur 5 is een uitsnede van de visiekaart die is gebaseerd op de Omgevingsvisie. Het plangebeid heeft de aanduiding Landbouw en de aanduiding Proefgebied Landbouw.

Figuur 5: Uitsnede Visiekaart 2020 (Bron: www.provincie.drenthe.nl)

Op kaart 5 van de Omgevingsvisie is het gebied aangeduid met de aanduiding Robuuste Landbouw (zie figuur 6). In deze gebieden staat de landbouw voorop. Dit maakt schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw mogelijk. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en inplaatsen 8

van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol.

Figuur 6: Uitsnede Kaart 5 Omgevingsvisie (Bron: www.provincie.drenthe.nl)

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe De provincie Drenthe heeft het beleid uit de omgevingsvisie verankerd in de omgevingsverordening. Op grond van de omgevingsverordening moet de bedrijvigheid die wordt ontplooid, worden gekwalificeerd als intensieve veehouderij. De omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan niet voorziet in nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en evenmin in het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij. Voor bestaande intensieve veehouderijen mag een bouwblok worden opgenomen van 1,5 ha en onder voorwaarden zelfs 2 ha.

Op grond van de verordening wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Tevens maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Deze bepaling is echter niet van toepassing binnen gebieden die op de bij de Omgevingsvisie behorende kaart 5, Landbouw als 'Robuuste landbouw' zijn aangeduid, voor zover de gemeente in een ruimtelijk plan zorgvuldig onderbouwt dat:

9

a. de ontwikkeling van robuuste landbouw, nieuwe intensieve veehouderij als gevolg van verplaatsing uitgezonderd, niet kan samengaan met de bij het plan betrokken kernkwaliteiten; b. en, voor zover de kernkwaliteiten cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden door deze afweging aangetast raken, de informatiewaarde van de geschonden kernkwaliteiten waar wenselijk en mogelijk behouden blijft, op een wijze zoals minimaal passend op grond van de Monumentenwet.

3.2.3 Beoordeling plan in het licht van het provinciaal beleid Het plangebied ligt in het gebied waar de nadruk ligt op de robuuste landbouw en nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is niet mogelijk. Omdat echter sprake is van een bestaande intensieve veehouderij verzet de provinciale regelgeving zich niet tegen het toekennen van een bouwvlak aan het bedrijf. Daarbij moet wel het effect van de plannen worden beoordeeld op de kernkwaliteiten. Een archeologisch onderzoek en onderzoek naar de effecten van ammoniak op de nabijgelegen natuur zijn daarom noodzakelijk.

3.3 Gemeentelijk Beleid Het gemeentelijk beleid m.b.t. het plangebied ligt primair vast in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft echter recent een structuurvisie vastgesteld.

3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten om voor hun grondgebied een structuurvisie vast te stellen. Op grond van artikel 2.1 van de Wro bevat de structuurvisie de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de gemeenteraad zich voorstelt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

De structuurvisie geeft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende 10 tot 20 jaar. Deze visie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema’s en trends.

In de structuurvisie zijn kernkwaliteiten opgenomen die samen de robuuste laag vormen. Die kernkwaliteiten zijn verbeeld op de kaart ‘Robuuste laag’ (figuur 7). Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dienen de kernkwaliteiten uit de robuuste laag, behouden, gerespecteerd en waar mogelijk versterkt te worden.

10

Figuur 7: Uitsnede kaart 'Robuuste laag'

Rekening houdend met ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de gemeente en de kernkwaliteiten is een integrale gebiedsvisie opgesteld. De kernkwaliteiten van het veengebied, waarin het plangebied ligt, worden gevormd door de zichtbare ontstaansgeschiedenis van het landschap. Lintstructuren in een grootschalig open landschap, dat via een rationeel stelsel van wijken wordt ontwaterd vormen de identiteit van het gebied. De pioniersgeest die het gebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. Nieuwe bebouwing vindt vanwege de openheid (kernkwaliteit) plaats binnen de structuur van de linten.

Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzaamheid, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de veenkoloniën.

Met betrekking tot de landbouw in het veengebied wordt soepel omgesprongen met het vergroten van bouwkavels, mits er geen milieuconflicten ontstaan door de aanwezigheid van woningen nabij de agrarische bedrijven. In de gebieden die gekenmerkt worden door grootschaligheid vormt landbouw de ruimtelijke drager van het gebied. Deze gebieden bevinden zich in het veenkoloniale gebied ten oosten van het Hunzedal en en zijn op de visiekaart aangegeven met ‘versterken agrarische functie’.

11

Figuur 8: Uitsnede visiekaart (Bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van de visiekaart geldt in het plangebied de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’. Voor deze zones is geen specifiek beleid opgenomen. Tevens ligt het plangebied nabij de aanduiding ‘Versterken recreatieve en/of groene relatie’. Binnen de gemeente is een groot aantal recreatieve voorzieningen aanwezig. De natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen de gemeente hebben een hoge recreatieve waarde. Deze visie zet in op het fysiek en visueel verbinden van deze waarden, zodat er samenhang ontstaat tussen het toeristische aanbod binnen de gemeente.

3.3.2 Beoordeling plan in het licht van de Structuurvisie Het plan voorziet in het bestemmen van een bestaande intensieve veehouderij en het mogelijk maken van verdere ontwikkeling van het bedrijf, waardoor het bedrijf kan voldoen aan eisen op het vlak van milieu en dierenwelzijn. Er is geen sprake van nieuwvestiging van het bedrijf. Het feit dat ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt van het bedrijf sluit goed aan bij de ambities die zijn verwoord met betrekking tot de landbouw. Het bedrijf krijgt daardoor mogelijkheden om een duurzaam innovatief concept voor huisvesting van de dieren te realiseren. De mogelijkheid het bedrijf te ontwikkelen zou de grootschalige openheid kunnen aantasten. De gebouwen liggen echter min of aansluitend aan het bestaande bebouwingslint. Van aantasting van de openheid als gevolg van de

12

ontwikkelingsmogelijkheden is derhalve geen sprake. De structuurvisie staat de plannen niet in de weg. Daarbij is wel van belang dat een beoordeling van de milieugevolgen plaatsvindt. In het volgende hoofdstuk komen de milieugevolgen aan de orde.

Daarnaast blijkt uit de Provinciale omgevingsvisie en de gemeentelijke structuurvisie dat het bedrijf in de ecologische verbindingszone ligt en in een gebied ligt waar versterken van recreatieve en/of groene relatie aan de orde is. Gelet op deze aspecten wordt een landschappelijke inpassing van het bedrijf gewenst die aansluit bij de kwaliteiten van het gebied en daarmee ook bij het beleid verwoord in de omgevingsvisie. Er is daarom een landschappelijke inpassing opgesteld, welk onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing.

13

4 Planologisch en milieukundige aspecten

4.1 Bodem Het grootste deel van het plangebied betreft het bestaande agrarische bedrijf. Een gedeelte betreft de gronden waarop de bedrijfsontwikkeling plaats zal vinden. Verblijf door mensen in de agrarische gebouwen vindt zeer beperkt plaats (minder dan 2 uur per dag). Daarom is geen bodemonderzoek uitgevoerd.

4.2 Infrastructuur Technische infrastructuur Aangezien sprake is van een bestaand bedrijf zijn de aansluitingen op de nutsvoorzieningen aanwezig. Voorafgaand aan de realisatie werkzaamheden zal overleg plaatsvinden met de beheerders van de aanwezige kabels en leidingen. De te bouwen woning zal worden voorzien van de gebruikelijke nutsaansluitingen.

Verkeersinfrastructuur De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de bestaande ontsluiting op de Markeweg. Vanaf de Markeweg zijn de gebiedsontsluitingswegen goed bereikbaar. De bereikbaarheid voor hulpverleningsvoertuigen zal voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden.

4.3 Geluid Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu met betrekking tot geluidskwaliteit te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering” staat voor bedrijven die pluimvee houden een minimale afstand aangegeven van 50 meter m.b.t. het aspect geluid. De afstand tussen het bestemmingsvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ en de dichtst bijgelegen geluidgevoelige bestemming bedraagt ca. 120 m en voldoet daarmee ruim aan de richtafstand.

Daarbij zal de geluidsproductie van de inrichting door de uitbreiding beperkt toenemen. Er kan efficiënter gebruik gemaakt worden van de vervoersbewegingen, waardoor deze vrijwel niet toenemen.

14

4.4 Lucht Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze ‘Niet in betekenende mate’ ( NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL samen om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren.

Bij het aspect luchtkwaliteit in het bestemmingsplan zijn twee sporen te onderscheiden:

 het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van) de luchtkwaliteit;

 het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor een (slechte) luchtkwaliteit.

Het plan ziet op het realiseren van een bestemming die potentieel bijdraagt aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 μg/m3 (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).

In de Regeling NIBM zijn categorieën opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een aantal landbouwbedrijven is opgenomen, maar veehouderijen niet. Een berekening om vast te stellen of er sprake is van NIBM is niet altijd noodzakelijk. In Handreiking fijn stof en veehouderijen van mei 2010 is een vuistregel opgenomen waarmee bepaald kan worden of bij een uitbreiding van een veehouderij sprake is van NIBM. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL.

In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. De getallen in de tabel zijn worstcase genomen inclusief een veiligheidsmarge. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd

15

dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft.

De toename aan emissie van fijn stof bedraagt 2.497.000 – 990.000 = 1.507.000 gram fijn stof. De afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt tot de te toetsen plaats (Markeweg 2) bedraagt 192 meter. Omdat op 160 meter de vuistregelgrens op 1.376.000 gram/jr ligt en de totale toename 1.507.000 gram per jaar is, kan geconcludeerd worden dat op 192 meter geen sprake is van een IBM toename. De vergunning kan op het gebied van fijn stof verleend worden.

De belasting van gevoelige objecten in de buurt door fijnstof te kwantificeren is met het verspreidingsmodel ISL3a een berekening gemaakt en opgenomen in de bijlagen bij het bestemmingsplan. Voor de belasting van fijn stof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:

 het jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40  g/m³;

 de daggemiddelde concentratie van 50  g/m³, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.

Uit de gemaakt berekening blijkt dat de concentratie van zwevende deeltjes in de voorgenomen bedrijfsomvang niet meer bedraagt dan 20,79  g/m³ en dat het aantal overschreidingsdagen maximaal 8,4 bedraagt.

Tabel 1: Resultaten berekening fijnstof Object Norm Werkelijk Overschrijdings- Overschrijdings-  g/m³  g/m³ dagen maximaal dagen werkelijk Markeweg 2 40 20,79 35 8,4 Markeweg 9 40 20,77 35 8,4 Markeweg 7 40 20,77 35 8,4 Markeweg 5 40 20,76 35 8,4 Markeweg 3 40 20,76 35 8,4

4.5 Water In de ruimtelijke onderbouwing moet aangegeven worden op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding. De voorgenomen bouw betreft de uitbreiding van een bestaand gebouw. Het verhard oppervlak zal daardoor toenemen. Om de gevolgen van het plan te beoordelen is de digitale watertoets uitgevoerd die beschikbaar is bij het waterschap Hunze en Aa’s. Het wateradvies dat daaruit voortvloeit is opgenomen als bijlage.

Op grond van het advies van het waterschap dient de versnelde afvoer van hemelwater te worden gecompenseerd. Dit kan door aanleg van een infiltratievoorziening of door aanleg van extra openwater. De initiatiefnemer zal zorgdragen dat hemelwater middels een infiltratievoorziening wordt afgevoerd. Voor het overige kan het waterschap instemmen als met de opmerkingen in de 16

uitgangspuntennotitie rekening wordt gehouden. De uitgangspunten notitie is als bijlage opgenomen.

4.6 Externe veiligheid Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het enerzijds om de risico’s verbonden aan ‘risicovolle inrichtingen’, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het ‘vervoer van gevaarlijke stoffen’ via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein.

Bij de realisering van dit project is geen sprake van de vestiging van (brand-) gevaarlijke functies. Ook in de omgeving komen geen (brand)gevaarlijke functies voor. De aanwezigheid van een buisleiding (hoge druk aardgas) op ongeveer 250 m van de inrichting is dan ook geen belemmering voor de plannen.

4.7 Aangrenzende activiteiten In de directe omgeving van het plangebied liggen agrarische gronden die ook als zodanig worden gebruikt. Op een iets grotere afstand liggen woningen die behoren tot de bebouwde kom van Valthermond. Nog verder weg liggen agrarische bedrijven. De afstanden zijn zodanig dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer ligt van deze bestemmingen.

4.8 Geur Op veehouderijen wordt het aspect geur beoordeeld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De geuremissie per dier is vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissie per dier wordt

uitgedrukt in Europese odour units per seconde per dier (ouE/s/dier).

Op grond van de Wgv mag de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten (buiten concentratiegebieden) niet meer bedragen dan:

- 8 odour units per kubieke meter lucht (ouE/s ) buiten de bebouwde kom;

- 2 odour units per kubieke meter lucht (ouE/s) binnen de bebouwde kom.

In de voorgenomen omvang bedraagt de totale geuremissie van het bedrijf

27.240 ouE/s zijn.

De geurbelasting dient te worden berekend met behulp van het verspreidingsmodel V-stacks vergunning. Met name wanneer meer intensieve veehouderijen in de omgeving aanwezig zijn, dienen berekeningen te worden gemaakt met het verspreidingsmodel V-stacks gebied. In onderhavige situatie zijn de berekeningen uitgevoerd met het eerst vermelde model. De berekeningen van de huidige situatie en de voorgenomen omvang zijn opgenomen in de 17

bijlagen bij het bestemmingsplan. Uit de berekeningen blijkt dat in de voorgenomen omvang de geurbelasting daalt en aan de grenswaarden wordt voldaan. Een overzicht van de resultaten voor de voorgenomen omvang is weergegeven in tabel 2.

Tabel 2: Geurbelasting voorgenomen omvang Geurgevoelig object Geurnorm Geurbelasting Markeweg 2 8,0 2,1 Markeweg 9 2,0 2,0 Markeweg 7 2,0 1,8 Markeweg 5 2,0 1,6 Markeweg 3 2,0 1,4 Markeweg 1 2,0 1,2 Kavelingen 26 8,0 0,9 Kavelingen 28 8,0 0,6 Kavelingen 28a 8,0 0,4 Kavelingen 29 8,0 0,4 Musselweg 3 2,0 1,1 Musselweg 5 2,0 1,1 Musselweg 7 2,0 1,1

Aangezien de wettelijke normen voor het optreden van geurhinder niet worden overschreden, staat de geurwetgeving de verlening van de vergunning niet in de weg. Omgekeerd geldt dat ook geen (onevenredige) aantasting van het woonmilieu optreedt waardoor de ontwikkeling niet zou kunnen plaatsvinden.

4.9 Flora en fauna Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Ecologische Hoofdstructuur zijn van belang. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

Het projectgebied ligt niet in een gebied dat beschermd wordt in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nbw) of, voor zover de wet nog niet van toepassing is, de Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel heeft de uitstoot van ammoniak mogelijk effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. In het kader van de vergunningverlening in het kader van de Nbw is een beoordeling gemaakt van de effecten van de depositie van ammoniak op beschermde gebieden. Uit de beoordeling blijkt dat er sprake is van een afname van de ammoniakdepositie. De berekeningen zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd. Bij de reeds ingediende aanvraag om omgevingsvergunning is tevens een aanvraag voor een Verklaring Van Geen Bedenkingen (VVGB) door de provincie Drenthe gevoegd. De provincie heeft inmiddels de ontwerp VVGB afgegeven.

18

De huidige gebouwen zijn reeds in gebruik. Het bestemmen van deze gebouwen heeft geen gevolgen voor natuurwaarden. De nieuwbouw zal plaatsvinden op gronden naast de bestaande stallen. Deze zijn agrarisch in gebruik. Soorten die bescherming genieten op grond van de wetgeving komen daar niet voor. Vanuit de actuele flora en faunawetgeving worden dan ook geen bezwaren verwacht.

De onderhavige locatie ligt volgens de omgevingsvisie van de provincie Drenthe (zie paragraaf 3.2.1) buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op grond van de gemeentelijke structuurvisie ligt het bedrijf binnen een ecologische verbindingszone. Vanwege de ligging buiten de provinciale EHS is geen sprake van oppervlaktevermindering waardoor natuurdoelen in het gedrang komen. Voor ontwikkelingen binnen de verbindingszone zoals aangegeven in de structuurvisie is geen beleid opgenomen. Het aanleggen van verbindingselementen waaruit een verbindingszone is opgebouwd wordt door de vergroting van het bestaande bedrijf niet belemmerd.

De bescherming van de EHS tegen invloeden van ammoniak is geregeld in de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Binnen 250 m. van zeer kwetsbare gebieden in de EHS mag geen toename van de uitstoot van ammoniak plaatsvinden. Onderhavige locatie ligt op grote afstand van dergelijke zeer kwetsbare gebieden. De plannen hebben derhalve geen invloed op de te beschermen EHS. Overigens neemt de ammoniakuitstoot van het bedrijf, ondanks de uitbreiding af, door het toepassen van emissiearme technieken. De omgevingsvergunningaanvraag is reeds aangevraagd.

4.10 Archeologie / Cultuurhistorie Archeologie Archeologische waarden dienen op grond van het Verdrag van Malta (1992) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Op 8 december 2011 is de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart van de gemeente Borger-Odoorn vastgesteld. De beleidsadvieskaart is richtinggevend voor omgang met archeologie in ruimtelijk plannen binnen de gemeente. De kaart geeft een gemeentedekkend overzicht van de bekende en te verwachten archeologische waarden. Met behulp van een kleurcode is aangegeven waar welke beleidsregels gelden en welke vorm van archeologisch onderzoek nodig is. De beleidsrichtlijnen van de provincie m.b.t. terreinen en gebieden van provinciaal belang archeologie zijn hierin opgenomen (3.2.3.).

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart valt het plangebied in een zone met hoge verwachting archeologie vanwege de aanwezigheid van een beekdal. Hieraan is een verplichting tot archeologisch onderzoek gekoppeld.

Door Archeologisch Adviesbureau Raap is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn vastgelegd in de Raap-notitie-4223. De onderzoekers van Raap komen tot de conclusie dat de archeologische verwachting van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld tot laag. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden in het plangebied archeologische maatregelen niet noodzakelijk geacht. De geplande bouw kan 19

vanuit archeologisch oogpunt zonder bezwaar worden uitgevoerd. Wanneer bij werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan direct melding worden gemaakt bij de bevoegde overheid.

Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) blijkt dat onderhavige bedrijf niet is gelegen in een gebied met cultuurhistorische waarden.

Figuur 9 Uitsnede cultuurhistorische waarden kaart (Bron:www.kich.nl)

Met het gewenste plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. Hiermee levert dit aspect geen belemmeringen op.

4.11 MER-beoordeling De activiteit in het plangebied betreft het uitbreiden van een bestaande inrichting t.b.v. de uitoefening van een pluimveehouderij. De nieuw te bouwen pluimveestal kent een huisvestingscapaciteit van 59.500 vleeskuikens. Hiermee kunnen totaal binnen de inrichting 113.500 vleeskuikens gehouden worden. Uit onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage blijkt dat er voor de activiteit oprichten / uitbreiden / wijzigen van een installatie voor het houden van meer dan 40.000 stuks pluimvee (Rav-categorie E, F, G en J) een MER- beoordelingsplicht geldt. Voorafgaand aan de aanvraag om milieuvergunning is een aanmeldingsnotitie-MER ingediend bij de gemeente Borger-Odoorn. De gemeente heeft in de brief van 8 september 2011 aangegeven dat er geen aanleiding is om een m.e.r. uit te voeren. 20

5 Economische uitvoerbaarheid

Dit project is een particulier initiatief en heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. Voor eventuele planschade zal een planschadeovereenkomst worden gesloten.

21

6 Reacties op het plan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 december 2012 met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

22