Straatweg Breda - Den Bosch: over Loon op Zand of Tilburg? De rol van Rijkswaterstaat, gemeentebesturen, provincie Noord-Brabant en koning Willem I bij de tracékeuze
Jan van Iersel
Goede verbindingen over land zijn altijd van groot belang geweest voor de economische ontwikkeling van een stad of streek, iets wat in nog sterkere mate gold bij het ontbreken van een waterweg, zoals de stad Tilburg die tot in de twintigste eeuw heeft moeten missen. Tot de aansluiting op het spoornet in 1863 was de economische potentie van Tilburg in belangrijke mate afhankelijk van de kwaliteit van de wegen naar de meest dichtbijgelegen havens. In dit licht bezien is het opmerkelijk dat in de Tilburgse geschiedschrijving de ontwikkeling van het netwerk van straatwegen altijd onderbelicht is gebleven, althans in vergelijking met de spoor-, tram- en waterwegen, iets wat overigens ook gesteld kan worden van koning Willem I, in Tilburg een grote onbekende wanneer we hem naast zijn zoon en opvolger koning Willem II plaatsen. De voorgeschiedenis van de totstandkoming van de straatweg Breda - ’s Hertogenbosch maakt duidelijk hoe het Tilburgse stadsbestuur na de Franse tijd doordrongen raakte van de noodzaak van verharde wegverbindingen met de omliggende steden en (haven)plaatsen en brengt bovendien aan het licht dat koning Willem I een sleutelrol speelde bij de besluitvorming over de aanleg van deze weg en in het bijzonder bij de keuze van de richting: over Loon op Zand of Tilburg?
Inleiding
Dat het landelijke Tilburg in 1809 - een gemeenschap van ‘heertgangen’ van nog geen tienduizend inwoners - het predikaat stad kreeg, had het vooral te danken aan de aanzienlijke industriële bedrijvigheid. Tijdens zijn bezoek op 17 april 1809 toonde koning Lodewijk Napoleon zich onder de indruk van de voor die tijd moderne lakenfabrieken van de firma’s Vreede en Van Dooren & Dams. Naast de wolnijverheid als voornaamste tak van bedrijf waren er tal van andere ondernemingen, zoals kaardenmakerijen, katoenfabrieken en leerlooierijen. Natuurlijk was het hoge bezoek voor de plaatselijke fabrikanten en bestuurders een uitgelezen kans om maatregelen te bepleiten ter versterking van de concurrentiekracht van de Tilburgse industrie. Allerlei voorstellen werden ingediend, waaronder het gebruik van inlandse wol voor militaire kleding, lagere belastingen en het graven van een kanaal. [A.W.M. Keune, ‘De industriële ontwikkeling gedurende de 19e eeuw’, De Opkomst van Tilburg als industriestad. Anderhalve eeuw economische en sociale ontwikkeling, Vught 1959, 11-60.] In een kort daarvoor uitgebracht rapport had het gemeentebestuur reeds gepleit voor verlossing van de stad uit haar verkeersisolement door de aanleg van een kanaal van Tilburg naar ’s-Gravenmoer aan de rivier de Donge, zodat via de Maas een korte en snelle verbinding met Holland zou ontstaan. Al het goederenverkeer moest namelijk per kar over dikwijls in slechte staat verkerende onverharde wegen over een afstand van meer dan twintig kilometer naar de binnenhavens van Waalwijk, Heusden, Breda of ’s Hertogenbosch en vandaar per schip naar Holland. [H.F.J.M. van den Eerenbeemt, ‘De Tilburgse nijverheid en de eerste algemene tentoonstelling van volksvlijt in Utrecht in 1808’, Van heidorp tot industriestad. Verkenningen in het verleden van Tilburg, Tilburg 1955, 177-181.] Omdat vervoer over water het goedkoopst was - ook nadat er in de tweede helft van de negentiende eeuw een netwerk van spoor- en tramwegen was aangelegd - bleven de Tilburgse fabrikanten ijveren voor een waterweg. Die zou er echter pas na een heel lange strijd van meer dan honderd jaar komen; in 1923 werd het Wilhelminakanaal voor de scheepvaart opengesteld en kwam de zo begeerde verbinding tot stand met de rivieren, de grote handelssteden en de zee. [Henk van Doremalen en Paul Spapens, Kanaal op het zand. Geschiedenis van het Wilhelminakanaal en van de Piushaven in Tilburg, Tilburg 2002.]
Dat een van waterwegen verstoken plattelandsgemeente als Tilburg in de loop van de negentiende eeuw toch kon uitgroeien tot een vooraanstaande industriestad, moet voor een niet onbelangrijk deel worden toegeschreven aan de aansluiting op het netwerk van straatwegen dat in de eerste helft van die eeuw door het landsbestuur en de provincies werd aangelegd. Het was de regering van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) die als eerste een begin maakte met het opstellen van een landelijk wegenplan. In het jaar waarin Lodewijk Napoleon Tilburg bezocht, viel het besluit tot het bestraten van de weg van Breda naar ’s Hertogenbosch en Nijmegen. Die weg was echter niet door Tilburg gepland, maar door de dorpen Dongen en Loon op Zand. Daarmee werd in grote lijnen het tracé aangehouden van de eeuwenoude heerbaan Breda - ’s Hertogenbosch, een nagenoeg rechte weg en simpelweg de kortste verbinding tussen beide Brabantse steden. In een tijd waarin goederen op karren werden gevoerd, getrokken door een of meer paarden (of ossen), was dat een voor de hand liggende keuze. Bovendien was in de Franse tijd rechtlijnigheid, het maken van korte en kaarsrechte verbindingen, het ideaal. Deels was dit ingegeven door de militaire functie van deze ‘Napoleonswegen’: de troepen moesten snel en relatief makkelijk verplaatst kunnen worden. Dat de doorgaande wegen veelal dwars door de bebouwde kommen liepen, gold in de negentiende eeuw als een groot voordeel. De Tilburgse fabrikanten en bestuurders kwamen niet in verzet tegen de aanleg van deze belangrijke doorgaande weg die hun stad een tiental kilometers noordelijker zou gaan passeren. Wel klaagden zij over de slechte verkeerssituatie bij Loon op Zand, waar de weg dwars door de rulle Loonse duinen liep, een traject dat van oudsher berucht was vanwege de zandverstuivingen en de onveiligheid door de aanwezigheid van georganiseerde benden struikrovers. Voor het vele reizigers- en handelsverkeer met de Waalwijkse haven vormde dit een groot obstakel. Aan de klacht werd tegemoetgekomen door de toezegging dat Tilburg en Waalwijk via ‘zijwegen’ in Loon op Zand een aansluiting zouden krijgen op de nieuwe straatweg Breda - ’s Hertogenbosch. [Frans Vercauteren, ‘Die totten merckten comen willen. Verkeer en vervoer in de loop der eeuwen’, Waalwijk. 700 jaar kloppend hart van de Langstraat, Tilburg 2003, 154-177. Voorts: Jan van Iersel, ‘De heerbaan Breda - ’s Hertogenbosch. Hoe Loon op Zand een vergeefse strijd voerde tegen het zand’, Straet & Vaert 2006, 63-81.]
Het bleef tijdens het bewind van het Franse keizerrijk niet bij plannen. In navolging van Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden, waar al een uitgebreid verhard wegennet lag, werd in 1810 met grote voortvarendheid begonnen aan de grote weg van Parijs naar Amsterdam, die als ‘eerste klas’ weg was gepland binnen een samenhangend Europees wegennet. Volgens het keizerlijk decreet van 16 december 1811 takte deze te Breda af naar Dongen, Loon op Zand, ’s-Hertogenbosch, Grave, Nijmegen en Groningen. De aanleg zou geheel op kosten van het