Met Zijn Rug Naar De Toekomst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Met zijn rug naar de toekomst Harry Mulisch als historicus van de Tweede Wereldoorlog Sander Bax (Universiteit van Tilburg) Abstract The Dutch literary writer Harry Mulisch has an ongoing project of reflecting on the nature of historiography. In several essays he opposed the narrative reconstruction of the historian to the experience of the historical moment itself. History recreates the past as a closed ‘then’, whereas literature can recreate the past in a new kind of ‘present’. In this article Sander Bax relates Mulisch’ philosophical ideas on histori- ography to the theses of Frank Ankersmit on the sublime experience of the past. His concept of traumatic experience of historical moments seems to fit quite well with the way Mulisch writes on historical moments in some of his novels. Bax proposes new interpretations of Het stenen bruidsbed [The stone bridal bed, 1959] and De aanslag [The assault, 1982]. In both cases Mulisch uses the novel to portray charac- ters that experience the past as traumatic. Norman Corinth’s role in the bombing of Dresden has turned him into a traumatic figure (Het stenen bruidsbed) and Anton Steenwijk’s seperation from his parents in 1945 has made his whole life fractured (De aanslag). Mulisch not only portrays the psychological development of these characters, he also foregrounds them as fictional characters by using a mythical style of writing. In that sense they are part human, part character. By doing this, Mulisch lays bare the problems of linguistic representation of reality. On the one hand he tries to bring the reader closer to the historical event, on the other hand he reflects on the impossibility of literature to close that gap. NEDERLA N DSE Letterkunde • Jaargang 14 • nr 3 • december 2009 215 Guest (guest) IP: 170.106.33.19 Sander Bax 1. Inleiding In zijn spraakmakende oratie In de ban van goed en fout? (1983) haalt historicus J. C. H. Blom een interview met Harry Mulisch aan. Daarin zegt Mulisch naar aanleiding van het verschijnen van De aanslag: Lou de Jong komt steeds weer met een nieuw deel van zijn oorlogsgeschiedenis. Op een gegeven moment weten we alles. Alles. En dat is het dan. Dan zijn we niets opgeschoten. Dan kunnen we eh… in de lach schieten of zo. Zoals de hoofdpersoon van mijn boek tenslotte in de lach schiet.1 De historicus laat niet na om op te merken dat dit citaat ‘buitengewoon weinig blijk [geeft] van inzicht in hoe geschiedvorsing en – schrijving in elkaar steken en wat de betekenis daarvan is.’2 In deze beschouwing wil ik betogen dat de his- toricus de schrijver hier nogal onderschat. Als literator mag Mulisch dan wellicht geen geschiedvorser zijn, hij reflecteert in zijn literaire werk voortdurend over de geschiedschrijving. Zoals uit het citaat duidelijk wordt, legt hij daarbij vooral nadruk op wat het betekent om ‘kennis’ van het verleden te hebben. Met het ‘in de lach schieten’ dat in het citaat zo’n belangrijke rol speelt, verwijst Mulisch naar een typisch literaire reactie op de absurditeit van het verleden. Om die literaire reactie gaat het mij hier.3 In 1975 schrijft Harry Mulisch in het autobiografische Mijn getijdenboek: ‘Ik heb de oorlog niet zo zeer ‘meegemaakt’, ik ben de tweede wereldoorlog.’4 Het is een beroemde uitspraak, die dan ook te pas en te onpas wordt geciteerd. Wie het hoofdstuk uit het getijdenboek leest, komt er al snel achter dat Mulisch hier op een ironische manier een complex probleem uit de doeken doet: zijn vader werkte samen met de Duitsers, terwijl zijn moeder een jodin was. Door zijn connecties kon Harry’s vader zijn moeder redden, maar hij kon niet voorkomen dat zijn grootmoe- der en andere familieleden in een kamp terechtkwamen. Deze gebeurtenis heeft het leven, en dus ook het schrijverschap, van Mulisch gevormd: Meer nog dan een trauma. Ik ben zelf het trauma van de anderen. Nee, het is niet dat ik ervan wakker lig of een syndroom heb, want mij is niks overkomen. Ik was okee in de oorlog. Maar ik ben er wel helemaal door gevormd. En als ik over de oorlog nadenk, dan denk ik over mijn ouders na. En als ik over mijn ouders nadenk, waar ik het product van ben, dan denk ik dus over mezelf na. Ik zal altijd over mezelf moeten blijven nadenken, dus blijf ik ook altijd over die oorlog nadenken.5 In de loop der jaren heeft Mulisch heel veel over de Tweede Wereldoorlog geschre- ven. Het begon met de roman Het stenen bruidsbed (1959) en zijn boek over het Eichmann-proces (De zaak 40/61 (1962), maar het onderwerp bleef terugkomen, tot in De ontdekking van de hemel (1992) en Siegfried (2001) aan toe. Tot nu toe is er 216 Guest (guest) IP: 170.106.33.19 Met zijn rug naar de toekomst in de secundaire literatuur vooral aandacht besteed aan de manier waarop Mulisch in essayistische teksten over de Tweede Wereldoorlog schrijft.6 De rol die de oorlog speelt in het fictionele werk wordt wel erkend, maar de meeste wetenschappelijke interpretaties zijn erop gericht te betogen dat het in die romans eigenlijk om heel andere dingen gaat. Jan Hein Donner schrijft over Het stenen bruidsbed: ‘De vorm heeft de inhoud vernietigd. Centraal is een stad, die kapot is gebombardeerd en een vrouw, die ver- overd en verlaten wordt. Het grondthema is het oude poëtische thema van liefde en oorlog.’7 Dat mag waar zijn, Donners woordkeuze (‘een stad’, ‘een vrouw’, ‘liefde en oorlog’) verraadt dat hij geen oog heeft (of wil hebben) voor het gege- ven dat deze roman gaat over een specifieke stad (Dresden), een specifieke vrouw (een Oostduitse dame met een oorlogstrauma) en over een specifieke oorlog (de Tweede Wereldoorlog). Frans de Rover stelt in zijn studie De weg van het lachen voor om de roman niet als een ‘realistisch-psychologische roman’ te lezen, maar als ‘het resultaat van een schrijfproces’.8 Hij volgt daarmee het spoor van Donner, die Mulisch’ werk graag ‘seautoscopisch’, zelf-reflectief, leest. Door dat te doen omzeilt De Rover het probleem van de onduidelijke status van het personage Norman Corinth, maar hij ontdoet de roman daarmee tegelijk van haar toch overduidelijke claim op de werkelijkheid. Het mechanisme dat we herkennen in de bestudering van Het stenen bruidsbed is wijd verbreid in de bestudering van Mulisch’ oeuvre. Zijn complexe werken stellen de interpreten voor interessante uitdagingen. In de wetenschappelijke bestudering van Mulisch’ oeuvre domineert een metaforisch principe. De concrete verhalen en romans worden herleid tot een structuur die de afbeelding is van een ander verhaal: eigenlijk beelden de meeste romans de mythen van Oedipus of Orfeus uit, eigenlijk beeldt Mulisch in zijn romans ‘het schrijven zelf’ uit. Deze interpretaties van onder meer Cornets de Groot, Donner, De Rover en Kuipers hebben veel inzichten opge- leverd, maar ze hebben ook tot verlies geleid. Er is te weinig oog voor de pogingen die de auteur doet om iets over de werkelijkheid te zeggen. Onder werkelijkheid versta ik dan de geschiedenis, de politieke actualiteit en (in een breder perspectief) de toekomst van de wereld. Ik wil betogen dat Mulisch niet (of niet alleen) schrijft om met kunstmatige constructies een buitentijdelijke (en dus onwerkelijke) eeu- wigheid te bereiken, maar dat er in zijn werk een sterke drang te vinden is om via de kunst over de werkelijkheid (over reële historische gegevens of actuele politieke ontwikkelingen) te spreken. In deze beschouwing wil ik iets daarvan voor het voetlicht brengen. Ik wil laten zien hoe Mulisch in twee romans (Het stenen bruidsbed en De aanslag) over de Tweede Wereldoorlog heeft geschreven. Het is mij er niet om te doen de bestaande interpretaties te negeren, maar juist om de mythische en zelfreflectieve aspecten van deze romans te betrekken op de poging om de werkelijkheid van het verle- den invoelbaar te maken. Door romans en essays te schrijven waarin de Tweede Wereldoorlog gethematiseerd wordt, levert Mulisch als schrijver een bijdrage aan 217 Guest (guest) IP: 170.106.33.19 Sander Bax de geschiedschrijving. In die teksten echter geeft hij meer dan een gefictionaliseerd beeld van het verleden, ook presenteert hij de lezer een interpretatie van dat verleden, vaak gelieerd aan een (politieke of levensbeschouwelijke) visie op het verleden. Die interpretatie en visie zijn dan weer sterk gerelateerd aan de geëngageerde positie die Mulisch als schrijver zoekt. 2. Geschiedschrijving en trauma In enkele lezingen uit de jaren tachtig gaat Mulisch bewust de discussie aan met de officiële geschiedschrijving. In het essay ‘De neus van Cleopatra’ (opgenomen in de essaybundel De zuilen van Hercules, reflecteert Mulisch op de relatie tussen literatuur en geschiedschrijving. Hij stelt dat de historicus het verleden achteraf beschrijft. De nederlaag van de Duitsers staat dan al vast. Maar de realiteit van de oorlog was nu juist dat men niet wist wie er ging winnen. Die essentiële onzekerheid, dat was allereerst ‘wie es wirklich gewesen’, want niemand wist hoe het zijn zou, zelfs Hitler niet. De geschiedschrijving staat voor de paradoxale opgave, ook de aggregatietoestand te moeten tonen van het verleden toen het nog een heden was, met al zijn mogelijkheden en onwaarschijnlijke toevalligheden. Toen zij plaatsvonden, waren historische verschijnselen geen historische verschijnselen, het karakter van de noodzakelijkheid, het eigen- lijke historische dus, moet in zekere zin tussen haakjes gezet worden door de historiografie. Ik herinner mij een opmerking van Thomas Mann over Stefan Zweigs biografie van Marie A ntoinette, die luidt, dat hij tot de laatste bladzij hoopte dat zij niet onthoofd zou worden.9 Mulisch’ betoog tendeert naar de opvatting dat vooral de literaire schrijver in staat is om het verleden op die manier opnieuw aanwezig te laten zijn. In een roman lig- gen alle gebeurtenissen weliswaar ook vast, maar toch leest men een roman als de wereld van het toeval.