Inleiding 1: 25 jaar met het CWI, EUnet en NLnet

Europees internet begon in feite in 1982

De 17e november 1988 is officieel de dag dat Europa de eerste aansluiting op internet kreeg. Plaats delict: het Centrum voor Wiskunde & Informatica in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Dat is het simpele feit, te simpel blijkt. Want, niet enkel volgde er een internetrevolutie, er ging ook het nodige aan vooraf. Pioniers zoals , Ted Lindgreen, Daniel Karremans, Rob Blokzijl en Piet Beertema en anderen droegen deze belangwekkende Amsterdamse geschiedenis.

’This is to let you know that we have changed the status of this network to connected.’ Deze mededeling kreeg Piet Beertema van het CWI in zijn postbus om 8:28 uur (Oost-Amerikaanse tijd), 14.28 uur in Nederland. Afzender: Rick Adams van het ‘seismo’, het Center for Seismic Studies in Northern Virginia. Krap 10 jaar later werd Adams steenrijk van de verkoop van de eerste Amerikaanse commerciële internetprovider. Beertema en collega’s niet. De statusmededeling aan Beertema ging de jonge geschiedenis in als eerste e-mail tussen Europa en de VS. Klopt niets van. “Dat is echt een broodje aap-verhaal. We hadden al zes of zeven jaar e-mail. Het is vechten tegen de bierkaai om dat verhaal te ontzenuwen”, beaamt Beertema. Het was wel de eerste directe Europese connectie met internet. Al sinds 1982 konden bedrijven en universiteiten op het Europese netwerk van Unix-computers, EUnet genaamd, communiceren met de eerste vormen van het internet in de VS. Mailen, discussies voeren en bestanden uitwisselen met internet was voor 1988 al zes jaar mogelijk.

Aantrekkingskracht Amsterdam

Op die 17e november 1988 had Europa zelf nog weinig internet. De verbonden computers hier draaiden allemaal op het momenteel weinig meer gebruikte Unix besturingssysteem, een voorloper van Linux. Ze waren volgens een andere standaard verbonden en niet via TCP/IP van internet. Tot 17 november stuurde het CWI alle Europese verkeer indirect naar de geadresseerde uit met het Arpanet en NSFnet (de twee netten van internet). Het seismologisch instituut in de VS vormde de poort die daar het verkeer routeerde over die netten. En ook weer terug. Vanaf 17 november konden Europeanen en Amerikanen direct mail en bestanden uitwisselen. Binnen Europa bleef de technologie van Unix- netwerken net als voorheen in gebruik. Met internet (TCP/IP) ging het er weer uit naar Amerika. Daarnaast was het Amerikaanse UUCP-netwerk heel uitgebreid, want ook daar kreeg lang niet ieder toegang tot NSFnet of Arpanet. “We zijn nog heel lang ook UUCP over de lijn naar de VS blijven draaien”, aldus Beertema. Oftewel: de komst van internet kwam in fases. Net als in de VS trouwens.

Om het nog ingewikkelder te maken: er waren in Europa wel al TCP/IP of internetverbindingen. Zelfs tussen de VS en Europa. De universiteit van Kent had zo’n verbinding en de Nato in Den Haag. De Russen en Amerikanen communiceerden gedurende de Koude Oorlog over internet, onder meer met meetapparatuur voor controle op kernproeven. “Officieel waren er geen contacten, maar het verkeer tussen beide landen ging onder andere via Amsterdam volgens het internetprotocol”, weet Jaap Akkerhuis. Hij was een collega van Beertema die netwerken optuigde. Dat waren echter geen van alle open verbindingen; op 17 november 1988 kreeg Europa de eerste directe open verbinding met internet. Omdat er aan de communicatie weinig veranderde, keek niemand er echt van op. In 1988 ging Akkerhuis naar de VS om zijn netwerkkennis in te zetten. De jaren daarvoor togen buitenlanders naar het CWI in Amsterdam, omdat dit reeds het centrum van Europese datanetwerken was. De bekendste van die buitenlanders is , de Duitser die is opgenomen in de , de eregalerij van belangrijke internetpioniers.

‘Oorsprong internet niet militair’

Karrenberg zette met Rob Blokzijl van het natuurkunde-instituut Nikhef op het Amsterdamse Science Park Ripe op, de eerste coördinerende Europese internetinstantie. De beide pioniers willen het beeld van de steeds verkondigde oorsprong van internet corrigeren. “Telkens wordt er weer verteld dat het een project was om bij een Russische atoomaanval met lange afstandsraketten de computers toch te laten doorwerken. Dat is echt onzin. De werkelijke drijfveer was een te beperkt computerbudget om een netwerk op te zetten.” van de University of Calfornia, kreeg rond 1969 zo veel verzoeken van onderzoeksgroepen voor eigen computers dat zijn budget te krap werd. Hij kwam met het idee om de computers onder te brengen in een netwerk, zodat de onderzoekers in Los Angeles en Stanford van elkaars capaciteit gebruik konden maken.” Dit werd het Arpanet, de eerste vorm van internet. Kleinrock maakte wel deel uit van het militaire onderzoeksinstituut Darpa, gefinancierd door het Pentagon. Aan dit Arpanet werd ook meebetaald vanuit Amerikaans onderzoek van de National Science Foundation en kernenergie-instituten. Dick Bulterman, vanaf begin 1988 de chef van de computergroep van Beertema, Karrenberg en Akkerhuis, benadrukt juist de militaire oorsprong. “Darpa heeft ontzettend veel geld geïnvesteerd in het internetproject en het Pentagon deed dat niet uit liefdadigheid. Het kunnen doorstaan van een aanval met behulp van een netwerk was vanaf het begin altijd een principiële doelstelling.” Eind 1969 was dat eerste deel internet opgetuigd, maar pas drie jaar later werd het bekend tijdens een computercongres, tegelijkertijd met de uitvinding van e-mail als toepassing. In 1972 werd besloten dat het netwerk open moest zijn. De term daarvoor: ‘Internetting’. De internetgeschiedenis overziend waren de eigenlijke drijfveren overwegend puur technisch van aard. Kleinrock vond in 1961 uit dat dataverkeer over telefoonlijnen beter mogelijk was in pakketjes, dan in vloeiend verkeer zoals telefonie tot dan toe. Om die reden mocht hij de eerste aansluiting maken. De militair-strategische optie van het overleven van een aanval kwam op in de jaren zestig. ‘Rusland’ was geen oorzaak, wel een motivatie voor financiering, zo tonen stukken aan.

Europa moest wachten

Geestig is dat juist het militaire Darpa, in de persoon van Robert Kahn - een jaar later samenwerkend met de bekendste ‘uitvinder van internet ‘ – besloot dat ‘Internetting’ open moest worden. Elk systeem in de wereld moest kunnen aansluiten. In het kader van de hedendaagse spionage een boeiend vraagstuk: hadden de Amerikanen toen reeds voor ogen dat ze alle verkeer zouden kunnen inzien? Waarschijnlijk niet. Immers, ze lieten Europa wachten op open aansluitingen. Volgens Akkerhuis was de mededeling aan collega Beertema van 17 november 1988 in feite de politieke toestemming van de VS: de verbinding lag er, nu werd die opengezet. “Plotseling mocht het toch van Amerika. Dat heeft jaren geduurd. Er waren ook problemen door de Koude Oorlog.” De traagheid had ook een politiek-technische oorzaak. Hier in Europa wilden de overheden en PTTs per se andere standaarden invoeren en niet officieel gaan communiceren volgens de Amerikaanse TCP/IP standaard van internet.” Voor de goede orde: noch in Amsterdam noch elders in Europa is ook maar iets van het internet uitgevonden. Wel hadden CWI en andere instituten op het Science Park in 1983 het eerste grote interne TCP/IP netwerk tussen hun computers. Dat bleef besloten, net als uiteraard het netwerk tussen computers voor kernonderzoek dat direct daarna is gebouwd op het Science Park In 1986 vogelde Erik Huizer, als student aan de TU Delft, op eigen houtje een TCP/IP verbinding tussen twee computers in elkaar. Vanaf 1989 groeide hij uit tot de belangrijkste internetman in Nederland, nu nog als internetprofessor aan de Universiteit Utrecht. EUnet, met Amsterdam als centrum, was ook een gevolg van pionieren. Het was te danken aan Teus Hagen, van 1975 tot 1985 chef van de computergroep van het CWI, voorzitter van de Unix-gebruikersclub NLUUG en Europese overkoepeling EUUG. Hij wist in april 1982 tijdens een vergadering van de Europese Unix-clubs in Parijs het CWI in Amsterdam als centrum naar voren te schuiven. De Unix-systemen gingen een officiële Europese verbinding aan en noemden dat EUnet. De nationale onderdelen kregen pas later eigen namen, zoals NLnet voor Nederland.

Ook omdat andere landen, als Engeland, problemen vreesden met besturen van hun universiteiten, kon Hagen Amsterdam tot centrum maken. Hij is de eerste internetpionier in Nederland. Beertema werkte in zijn groep, net als Karrenberg en Akkerhuis. Eind jaren zeventig had Hagen op het CWI het eerste Unix-systeem in Europa opgetuigd. Het CWI was toen al – onder de naam Mathematisch Centrum - een eigenwijze club. Bulterman, de opvolger van Hagen: “Het CWI is een verzameling van zelfstandige ondernemers op intellectueel gebied die allen hun eigen groepje om zich heen hebben. Met een ongekende mate van vrijheid. Daarom is het geen toeval dat het CWI met de Europese netwerken zo’n vooraanstaande rol kon spelen. Dat vereist een initiatiefrijke omgeving die als professioneel en betrouwbaar wordt erkend door de buitenwereld.”

NLnet langs de spoorwegen

Op het CWI werd ook NLnet geboren. In 1989 nog als stichting. Het aansluiten van bedrijven en universiteiten begon het CWI immers boven het hoofd te groeien. De Unix-club besloot van NLnet een stichting te maken en Ted Lindgreen werd directeur. Deze van oorsprong kernfysicus was al belangrijk voor de bouw van de genoemde eerste ‘internetjes’ tussen instituten op het Science Park. Hij ging met NLnet vergaand pionieren. Lindgreen was - ook wereldwijd - de eerste die eigenhandig de infrastructuur van de aanvankelijke nationale monopolist omzeilde. Zijn NLnet ging internet aanbieden via het koper- en glasvezelnet van de Nederlandse Spoorwegen (NS) en niet via dat van PTT, later KPN. Lindgreen kreeg toegang tot het netwerk installeerde in de ruimtes onder het spoor de modembanken voor toegang tot internet. De samenwerking met NS voor een landelijk inbelnet had een economische oorzaak. Lindgreen: “Al die PTT-huurlijnen van klanten naar onze vestiging bij het CWI werden razend duur. Vooral voor bedrijven die niet in Amsterdam zaten. Wij moesten echt naar een alternatief toe met een netwerk voor lokale toegang tot het telefoonnet in heel Nederland.” Lindgreen bracht zo concurrentie op gang: “Het was begin jaren negentig een rare tijd met veel nieuwe kansen.” NS was geïnteresseerd om met hun telefonienet concurrent te worden van PTT. Ook de energiebedrijven zouden hun telefoonnet openstellen, maar zetten niet door. Lindgreen: “Een directeur van NZH blies de samenwerking met NLnet af en zei in plat Haags: ‘De lamp mot brande!’ En daarmee gingen zijn telecommensen terug in hun hok.” Lindgreen sloot ook de eerste particulieren, die zich uitgaven voor bedrijven, en vervolgens providers aan. Eerst de Hobby Computer Club (HCC), toen Knoware in Utrecht, IAF in Groningen en Xs4all in Amsterdam. Lindgreen en zijn stichtingsvoorzitter Teus Hagen bedachten een regeling om providers bij EUnet maar voor één aansluiting op het internationale te laten betalen, als een collectief ‘Hobbynet’. Dat was een commerciële doorbraak van wat vanaf 1994 NLnet BV werd.

Commercieel, Xs4all en Surfnet

World Online werd vervolgens de lieveling van NS, dat aandeelhouder werd. NLnet weigerde zich door Nina Brink te laten overnemen, maar kwam later in handen van Worldcom. EUnet ging naar een ander dotcom- bedrijf dat opkwam in de hype: Qwest, later KPNQwest. Zo kwamen oorspronkelijk non-profit initiatieven in financieel wild water terecht. Zie daarover een aparte inleiding. Ondertussen had Surfnet vanaf 1988 al officieel de netwerkvoorziening voor de academische wereld overgenomen. Dat werd een tweede couveuse van internet in Nederland, net zoals ook NLnet in feite al jaren actief was met netwerken die nog geen internet heetten. De komst van Surfnet en vooral de wijze waarop het de academische markt opeiste, vonden het CWI en NLnet bepaald onprettig. Ook daarover handelt de inleiding over Surfnet. Xs4all, voortgekomen uit hackersclub Hack-Tic van Rop Gonggrijp en bulletin board Utopia van Felipe Rodriquez, begon officieel op 1 mei 1993 als eerste provider voor particulieren in Amsterdam. Volgens Gonggrijp verbonden zij echter in de jaren ervoor particulieren al met internet. Met Xs4all begon hoe dan ook de Amsterdamse geschiedenis van het specifieke aansluiten van particulieren op het internet, spoedig gevolgd door De Digitale Stad en Euronet.