Pages from Lint011tech01 01
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
53 2 Waterstaat onder redactie van C. Disco Het nijvere verbond C. Disco en H.W. Lintsen De waterstaat rond 1900 H.W. Lintsen en M.L. ten Horn-Van Nispen Kustlijnverkorting en afsluittechniek E. Berkers Maaskanalisatie en Maasverbetering 1900-1940 C. Disco De verdeling van zoet water over heel Nederland 1940-1970 C. Disco Grote projecten en subtiele afwatering H.W. Lintsen en M.L. ten Horn-van Nispen Uitwaterings- en schutsluizen 1900-1940 C. Disco Modern ontwerpen E. Berkers Het dynamische waterstaatsdomein E. Berkers en M.L. ten Horn-van Nispen Op weg naar een integraal waterbeheer C. Disco en M.L. ten Horn-van Nispen ‘Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst’ C. Disco J.W. Schot, H.W. Lintsen, Arie Rip en A.A.A. de la Bruhèze, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 1. Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie 54 Het ploeteren in de delta van modder en klei was de bewoners van de Lage Landen van oudsher toevertrouwd. Soms was het water te machtig en waren de middelen te min. Zo gaf de drooglegging van Walcheren in 1944, bij gebrek aan materieel vanwege de oorlogsomstandigheden, in aanvang soms deerniswekkende taferelen te zien. J.W. Schot, H.W. Lintsen, Arie Rip en A.A.A. de la Bruhèze, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 1. Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie 55 1 Het nijvere verbond Tragiek en heroïek Vijand en bondgenoot Grootse ambities en superieure techniek Verschuiving in waterstaatkundige kernwaarden De geschiedenis van de Nederlandse waterstaat in de twintigste eeuw is de voortzetting van een lange traditie - de traditie van het onderhouden van land dat, althans in deeltijd, rechtens aan het water toebehoort. Volgens sommigen markeert de twintigste eeuw ook het eindpunt van die lange traditie. Er wordt beweerd dat Nederland - nu de Maeslandtkering is voltooid - in waterstaatkundig opzicht ‘af’ is. Men behoeft echter geen zwartkijker te zijn om te voorspellen dat inklinking, bodemdaling en de immer rijzende zeespiegel vroeger of later een nieuwe reeks van grote waterstaatkundige projecten nodig zullen maken. Het eindpunt is maar een zeer voorlopig eindpunt, een tijdelijke halte in een proces dat principieel niet te stabiliseren lijkt. De twintigste eeuw lijkt echter wel een breekpunt te zijn. Te midden van de voortzetting van de oude traditie lijkt zich een nieuwe dynamiek te ontpoppen. In de schaduw van de grote beveiligingsoperaties is men geleidelijk aan de kwestie van het water in een veel ruimer verband gaan zien. Wat aanvankelijk gescheiden werd aangepakt, wordt in de laatste jaren steeds hechter gebundeld. Men spreekt dan ook van ‘integraal waterbeheer’. Zo zijn onderscheiden aspecten als verzilting, de behandeling van afval- en drinkwater en natuur- en recreatiewaarden steeds nauwer bij het klassieke kwantitatieve waterbeheer betrokken geraakt. Het breekpunt is ook zichtbaar in de waterbouw. Een aantal ‘traditionele’ plannen is afgeblazen (de Markerwaard) of volledig herzien (de Oosterscheldedam). Sommige ooit gedane ingrepen zijn zelfs teruggedraaid onder het motto van ‘natuurbouw’. Zo zijn vroeger gekanaliseerde riviertjes hier en daar weer kromgetrokken en worden ooit moeizaam veroverde kweldergronden en uiterwaarden opnieuw aan het vrije spel van water en wind overgelaten. De waterstaatkundige super-projecten van deze eeuw en de cultuuromslag van het ‘integraal waterbeheer’ zijn verschillende kanten van de dynamische voortzetting van een oude traditie: een soort ‘nijver verbond’ tussen Nederlanders en het land en water dat zij tot hun erfdeel hebben gemaakt. Na de eerste toezegging, na het uitspreken van de wil om te blijven in weerwil van overstromingen en eeuwig zompige akkers, is dit ‘nijvere verbond’ nooit meer vrijblijvend geweest. Het heeft voortdurende, en in omvang steeds toenemende, offers geëist. Daar stond natuurlijk het een en ander tegenover. Deze vruchtbare delta met haar ligging aan de kruising van scheepvaartwegen was kennelijk steeds de moeite van het bewonen en die offers waard. Desalniettemin is het ‘nijvere verbond’ niet zonder tragiek. Cynisch bekeken, is het ‘nijvere verbond’ niet alleen een traditie van verovering en behoud, of zelfs niet alleen een traditie van verovering en lijdzaam verlies. Het is bovenal een traditie van het steeds weer moeten aflossen van de waterstaatkundige ‘hypotheken’ die door vorige generaties werden afgesloten in hun verbeten pogingen J.W. Schot, H.W. Lintsen, Arie Rip en A.A.A. de la Bruhèze, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 1. Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie om te blijven. Dat betreft dan niet alleen de gevolgen van achteloosheid maar juist de gevolgen van zorgvuldig beraamde offensieven tegen het water. De remedies brachten zoals altijd nieuwe kwalen mee en stelden de nakomelingen voor steeds grotere problemen. Dat er nu een welvarend land ligt in plaats van een uitgestrekt moeras, is alleen te danken aan het eeuwige vermogen van Nederlanders om, als puntje bij paaltje kwam, voor de dag te komen met onverzettelijkheid, organisatorisch vermogen en vernuft. Zij hebben ook veel geluk gehad. J.W. Schot, H.W. Lintsen, Arie Rip en A.A.A. de la Bruhèze, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 1. Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie 56 Tragiek en heroïek Het ‘nijvere verbond’ is in wezen een tragisch en ironisch verhaal van de mensen en het water in de Nederlandse delta. De kille trends en de waterstaatkundige ‘oplossingen’ die door de eeuwen heen zijn getroffen, worden in compacte vorm in grafiek 1.1 weergegeven. Daarin is te zien dat gedurende het afgelopen millennium twee elkaar versterkende processen, de inklinking van de bodem in de polders en de stijging van de zeespiegel, een dramatische daling van het maaiveld ten opzichte van het buitenwater hebben veroorzaakt. Lag in het jaar 1000 het maaiveld in de veengebieden volgens de grafiek nog ongeveer drie meter boven het niveau van gemiddeld laagwater, rond 1600 was dat al gelijk en aan het begin van de twintigste eeuw lag het maaiveld zelfs twee meter beneden gemiddeld laagwater. Het spreekt voor zichzelf dat de aanvankelijk droge voeten gaandeweg natter werden. Bedijking van de meest kwetsbare gebieden bood een oplossing. Het is evenwel duidelijk dat vanaf ongeveer 1600 de natuurlijke lozing van regen- en kwelwater (op basis van afstroming naar een lager niveau) in vele gevallen niet langer mogelijk was. Het water moest op de een of andere manier door toevoeging van energie mechanisch worden uitgeslagen. De windmolen bood in eerste instantie soelaas, gevolgd door bemaling met stoommachines en later ook met verbrandings- en elektromotoren. Afhankelijk van optiek en gemoed laat de grafiek een teleurstellende dan wel een heroïsche gang van zaken zien. Grafiek 1.1.: De rijzing van de zeespiegel is een klimaatgebonden trend die door menselijk toedoen in de nabije toekomst misschien zal versnellen. De daling van de grondslag in veengebieden is voornamelijk een gevolg van ontginning en bemaling. Het ontgonnen land kon aanvankelijk door middel van natuurlijke afvoer droog worden gehouden, maar sinds 1600 is voortdurende bemaling nodig geweest. Teleurstellend omdat ondanks al het leed, ondanks de inzet en het vernuft de toestand nooit kon worden gestabiliseerd. Heroïsch omdat de mensen per saldo steeds zegevierden. Maar heroïsch of teleurstellend, de grafiek verbergt nog de diepere tragiek van goede bedoelingen en onvoorziene nadelige gevolgen. Achter de lijnen op de grafiek schuilt het wrange feit dat de steeds opnieuw bedachte waterstaatkundige oplossingen op korte termijn wel uitkomst brachten, maar op lange termijn alleen maar een structurele verslechtering betekenden. Die verslechtering vond direct en indirect plaats. Waterstaatkundige ingrepen als veenontginning, bedijkingen en droogmakerijen hadden op een directe wijze averechtse effecten als inklinking en inkrimping van het J.W. Schot, H.W. Lintsen, Arie Rip en A.A.A. de la Bruhèze, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 1. Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie boezemareaal. Indirect hadden zij ook een averechtse uitwerking doordat zij de bewoning van - en dus doorgaande investering in - steeds kwetsbaarder gebieden aanmoedigden. Beide typen effecten trokken een steeds grotere wissel op de krachten van toekomstige generaties. Dát is de waterstaatkundige erfenis van de dertiende eeuw geweest, van de zeventiende eeuw en ook van de twintigste eeuw. De tragiek van het nijvere verbond doet echter onrecht aan de eigenlijke geschiedenis, aan hoe de mensen zelf voor keuzes hebben gestaan en hoe zij daar op een voor hen aanvaardbare wijze uit zijn gekomen. Zij is een reconstructie achteraf, een redenering vanuit effecten die voor een deel pas veel later zichtbaar zijn geworden en die voor de directbetrokkenen nagenoeg onzichtbaar waren. Noch de eerste ontginners van de veengronden, noch de eerste dijkenbouwers, noch de grote droogmakers konden voorzien wat hun bijdragen aan het nijvere verbond op termijn zouden aanrichten. Zij hadden nog nauwelijks inzicht in de complexiteit van de verbanden die ons in het grafiekje zo overzichtelijk worden gepresenteerd. Zij ervoeren ongetwijfeld de verslechtering van de waterstaatkundige toestand op verschillende fronten, maar zagen dat als een specifieke uitdaging die wel of niet met beschikbare middelen en tegen wel of niet aanvaardbare kosten het hoofd geboden kon worden. Toch geeft het