Physalacriaceae 23-12-2020

Jean Werts & Joke De Sutter

• Alfabetische index • Physalacriaceae genera alfabetisch

• Bibliografie Physalacriaceae genera alfabetisch

• Armillaria • Honingzwam • Cylindrobasidium • Flammulina • Fluweelpootje • Gloiocephala • Schelpjestaailing • Oudemansiella • Porseleinzwam • Physalacria • Speldenknopje • Rhizomarasmius • Rhodotus • Zalmzwam • Strobilurus • Kegelzwam • Xerula • Wortelzwam Armillaria - Honingzwam

• Vruchtlichamen tricholomatoïd; hoed convex, bruinig tot gelig, vezelig tot concentrisch schubbig; ring aanwezig of afwezig; steel slank, taps naar boven en naar onder, subknuppelvormig tot knuppelvormig of (sub)knollig, bruinig tot gelig, met witgele of bruine vlokken of effen; sporenfiguur wit tot okerachtig. Sporen gewoonlijk ellips, zelden breed ellips of oblong, dikwijls oliedruppels bevattend; pleurocystiden afwezig; lamelrand steriel; cheilocystiden bestaande uit 1 – 3 elementen, ellips of smal knuppelvormig tot knuppelvormig, soms met één of meer vertakte of onvertakte projecties; hymenpharaal trama in volwassen vruchtlichamen met brede tot zeer brede centrale zone van regelmatige tot subregelmatige hyfen geflankeerd door nogal brede tot zeer smalle zones van (sub) divergente hyfen; gespen aanwezig of afwezig; rhizomorphen aanwezig of afwezig aan de steelbasis, maar regelmatig ontwikkelend in pure cultuur. Op levend of dood hout van bomen en struiken, zeer zeldzaam op kruiden of op de grond; parasitisch of (in tropische soorten) mycorrhizavormers met orchideeën.

• Armillaria foto’s & hyperlinken • Armillaria soorten lage landen Armillaria soorten lage landen

Armillaria borealis Noordelijke honingzwam Armillaria cepistipes Bleke knolhoningzwam Armillaria ectypa Moerashoningzwam Armillaria lutea Knolhoningzwam Armillaria mellea Echte honingzwam Armillaria ostoyae Sombere honingzwam Armillaria tabascens Ringloze honingzwam Geslacht Cylindrobasidium

• Cylindrobasidium laeve • Donzige korstzwam Genus Flammulina

• Flammulina foto’s & hyperlinken • Flammulina soorten lage landen

17-2-2016 Welk fluweelpootje zal het wezen? Flammulina soorten lage landen

Flammulina elastica Langsporig fluweelpootje Flammulina fennae Zomerfluweelpootje Flammulina ononides Kattendoornfluweelpootje Flammulina velutipes Gewoon fluweelpootje Genus Gloiocephala - Schelpjestaailing

• Gloiocephala menieri • Schelpjestaailing Genus Oudemansiella

• Vruchtlichamen collybioïd; hoed glad, gelatineus; lamellen ver uiteen, witachtig; steel centraal, dikwijls gebogen; partiëel velum aanwezig in de vorm van een membraamachtige ring; sporenfiguur wit. Sporen effen, dikwandig, kleurloos, niet amyloïd, cyanofiel; cheilocystiden aanwezig; hymenophoraal trama regelmatig; hoedhuid een onregelmatige ixotrichoderm van slanke, knuppelvormige elementen; pigment afwezig; steelschors monomitisch of zwak ontwikkeld dimitisch; gespen aanwezig. Parasitisch of necrotroof, in groepen of bundels voornamelijk op Beuk.

Oudemansiella mucida • Slechts één soort: Porseleinzwam Genus Physalacria

• Slechts één soort:

Physalacria cryptomeriae Wit speldenknopje Genus Rhizomarasmius

• Rhizomarasmius foto’s & hyperlinken • Rhizomarasmius soorten lage landen Rhizomarasmius soorten lage landen

• Rhizomarasmius setosus • Tengere beukentaailing • Rhizomarasmius undatus • Adelaarstaailing Genus Rhodotus - Zalmzwam

• Vruchtlichaam pleurotoïd; hoed vleeskleurig tot zalm, reticulaat; hoedhuid een hymeniderm van effen elementen; lamellen bijna vrij; steel centraal, excentrisch of lateraal; trame van de steel gelatineus; sporenfiguur okerbruin; sporen subrond, fijn wrattig; cheilocystiden aanwezig; hymenophoraal trama divergent als jong, later +- onregelmatig, sterk gelatineus; geen enkel deel amyloïd. Op loofhout, bij voorkeur Olm.

• Slechts één soort wereldwijd:

Rhodotus palmatus Zalmzwam Genus Strobilurus - Kegelzwam

• Vruchtlichamen collybioïd; hoed droog, glad; lamellen aangehecht tot bijna vrij, wit tot grijzig; steel wortelend met lange pdeudorrhiza; velum afwezig; sporenfiguur wit. Sporen effen, dunwandig, kleurloos, niet amyloïd; cheilo- en pleurocystiden aanwezig, variabel gevormd, dikwijls met hyaline kristalhoed; hymenophoraal trama subregelmatig; hoedhuid hymeniform, bestaande uit effen elementen; pileocystiden aanwezig, lageniform, dikwijls capitaat; steelschors sarcodimitisch; gespen afwezig. Saprotroof, diep wortelend op begraven coniferenappels.

• Strobilurus foto’s & hyperlinken • Strobilurus soorten lage landen Strobilurus soorten lage landen

Strobilurus esculentus Sparrenkegelzwam Strobilurus stephanocystis Gewone dennenkegelzwam Strobilurus tenacellus Bittere dennenkegelzwam Genus Xerula - Wortelzwam

• Vruchtlichamen collybioïd; hoed glad of ruig, droog of kleverig; lamellen aangehecht, sinuaat of subaflopend, nogal ver uiteen, witachtig; steel met tapse wortelende basis, glad of ruig; velum afwezig; sporenfiguur wit. Sporen effen of met grote stekels, dunwandig, kleurloos, niet amyloïd; cheilocystiden fusiform of knuppelvormig; pleurocystiden zoals cheilocystiden; hymenophoraal trama subregelmatig tot onregelmatig; hoedhuid een ixohymeniderm of een hymeniderm; met of zonder setae op hoed en steel; pigment intracellulair en pariëtaal; steelschors sarcodimitisch, bestaande uit brede cilindrische tot fusiforme hyfen en vertakte smalle generatieve hyfen, of monomitisch; gespen aanwezig. Saprotroof of zwak parasitisch (?), verbonden door pseudorhiza met wortels of onderaardse delen van hout, overwegend Beuk. • Xerula foto’s & hyperlinken • Xerula soorten lage landen Xerula soorten lage landen

Xerula kuehneri Dwergwortelzwam Xerula pudens Fluwelige wortelzwam Xerula radicata Beukwortelzwam Armillaria borealis Marxm. & Korh. Noordelijke honingzwam

Wiepko Lubbers waarneming.nl Armillaria borealis Marxm. & Korh. Noordelijke honingzwam

• Hoed: planoconvex, uitspreidend tot vlak, hygrofaan, bij vocht oranjebruin, jong met olijftint, in het centrum donkerbruin vezelig-schubbig, voor de rest met kleine (+- 0,5 mm) lange bruinige concentrisch gerangschikte schubjes. • Steel: slank, taps naar beneden tot iets subknuppelvormig. • Ring: membraanachtig, dik, blijvend, witachtig geel tot bleekgeel. • Elementen van de velumschubben met membranaal pigment. • Gespen: aanwezig, ten minste aan de basis van vele basidiën, gewoonlijk aanwezig in alle weefsels. • Groeit op door hout van vele soorten bomen en struiken, gewoonlijk in dichte clusters. • Noordelijke honingzwam is gastheer voor de Grote bandbreedvoet en de Kleine bandbreedvoet. Armillaria borealis Marxm. & Korh. Noordelijke honingzwam

• Groeit op dood hout van allerlei soorten, meestal in dichte bundels. Zeer algemeen in Finland, in de rest van Europa zeldzamer. • Armillaria borealis gelijkt op A. mellea, maar verschilt hiervan door basidiën met gespen en membranaal pigment in de elementen van de schubben van de hoedhuid. Hij verschilt van A. ostoyae door gele (ipv donkerbruine) vlokjes op de steel en de ring en van A. lutea en A. cepistipes door de dichtere en grotere clusters en door een slankere steel. Armillaria borealis Marxm. & Korh. Noordelijke honingzwam

10-7-2013 Noorman onder de Honingzwammen nog niet verdwenen Armillaria cepistipes Velen. Bleke knolhoningzwam

Stu’s images wikimedia commons Armillaria cepistipes Velen. Bleke knolhoningzwam

• Hoed: 40 – 150 mm doormeter, jong hemisferisch tot convex, later vlak tot infundibuliform, rand jong ingerold en met een vezelig partieel velum aangehecht aan de hoed, oppervlak bij vocht hazelnootbruin tot roodbruin met een donkerder centrum en wat vettig, verblekend bij drogen, hygrofaan, met concentrische zones, lichtbruin naar de rand, crèmeoker naar het centrum, gewoonlijk niet schubbig of alleen met occasionele vezelige schubjes, het centrum met donkerbruine vezelige schubben, jonge nog gesloten vruchtlichamen gewoonlijk donkerbruin, rand sterk doorschijnend gestreept met vezelige resten van het velum er aan hangend. • Vlees: witachtig, bij vocht waterig grijsbruin, dun, geur aangenaam fungoïd, smaak mild, na lange tijd kauwend irriterend. • Lamellen: witachtig met een vleeskleurige tint, roodbruin gevlekt, breed, L = 52 – 80, l + 3 – 6, aangehecht en aflopend, randen iets gezaagd en bruin gevlekt. • Steel: 40 – 100 (-150) x 5 – 15 mm, cilindrisch-conisch, met een ronde knol, oppervlak naar de top warm wit met een vluchtige ringzone bestaande uit witte tot gelige vezeld, beneden de ringzone toenemend vuilcrème met gele tonen, gewoonlijk intens geel naar de basis, in de lengte vezelig zonder vlokjes of zelden een paar, jong solide, oud hol, ellastisch, taai. Armillaria cepistipes Velen. Bleke knolhoningzwam

• Rhizomorfen: soms present aan de basis van de vruchtlichamen, gewoonlijk aanwezig in culturen. • Elementen van de schubben met membranaal pigment. • Gespen: tenminste aanwezig aan de basis van talrijke basidiën, gewoonlijk aanwezig in alle weefsels. • Groeit op hardhout, parasitisch of saprofytisch op stammen of wortels, gewoonlijk in clusters, zelden solitair, in de zomer en de herfst. • A. cepistipes heeft alleen een grodijnachtige zeer vluchtige ring, die soms alleen als een vezelige ringzone te zien is. Deze soort staat zeer dicht bij A. lutea, en is er soms niet van de onderscheiden. De hyfencellen van de hoedschubben van A. luteus zijn 38 – 72 ųm lang, gewoonlijk met een aanzienlijk aantal (20 – 55 %) langer dan 60 ųm. De twee anderen van de groep met gespen zijn A. borealis en A. ostoyae die beiden een blijvende membraanachtige tot membraanachtig- vezelige ring hebben. • Armillariasoorten die groeien op hardhout zijn verdacht om te eten. Armillaria cepistipes Velen. Bleke knolhoningzwam Armillaria ectypa (Fr.:Fr.) Lamoure Moerashoningzwam

Pärismaalane wikimedia commons Armillaria ectypa (Fr.:Fr.) Lamoure Moerashoningzwam

• Hoed: 35 – 100 mm, planoconvex tot convex, snel vlak, met kleine stompe bult, tenslotte iets depressief, met iets golvende of gelobde rand, hygrofaan, bij vocht bruin of okerbruin tot bleekcrèmebruin aan de rand, doorschijnend gestreept tot 1/4 tot 1/3 van de radius, in het centrum donkerbruin en dicht vezelig- schubbig, naar de rand glad of los vezelig. • Lamellen: L = 24 – 40, l = 3 – 9, gematigd dicht bijeen tot ver uiteen, aangehecht tot emarginaat, met of zonder aflopende tand, bleekcrème tot roze. • Steel: 70 – 100 x 7 – 13 mm, taps naar boven, subknuppelvormig, fijn bleekbruin vezelig, jong iets bruinig pruïneus. • Vlees: dun, wit, iets donkerder onder de schors. • Geur: fungoïd, zwak meelachtig of kruidig-zuur. • Smaak: iets bitter fungoïd. • Sporenfiguur: witachtig.(1b code Romagnesi).

Een middelgrote honingzwam met geelbruine hoed met bruine schubjes, iets lichtere plaatjes en een bruine steel. Hij verschilt van de meeste andere honingzwammen door het ontbreken van een ring en tevens door het voorkomen in een heel ander biotoop; het is een soort van laagveen, waar hij groeit in rietland, zeggenmoerassen en tussen hoogveen. Armillaria ectypa (Fr.:Fr.) Lamoure Moerashoningzwam

12-10-2020 Europees bedreigde Moerashoningzwam in natuurgebied Papenbroek Armillaria lutea Gillet Knolhoningzwam

Lode Rubberecht Armillaria lutea Gillet Knolhoningzwam

Jean Werts De Pont Schilde 2018/10 Armillaria lutea Gillet Knolhoningzwam

• Hoed: 25 – 95 mm, conisch, uitspreidend tot convex en vlak; met stompe bult, met ingerolde, ingebogen of rechte rand, hygrofaan, bij vocht okerkleurig tot bruin, in het centrum soms donkerder, jong soms donker overal, aan de rand gewoonlijk kort gestreept, verblekend bij drogen, in het centrum soms grijsbruin tot bruin, soms donkerbruin, als jong dikwijls met olijfkleurige, erecte tot oplopende vezels, naar de rand toe +- dicht bedekt met erecte tot oplopende gelijkgekleurde vezels, 1 (-1,5) mm lang concentrisch gerangschikt, - blijvend. • Lamellen: L = 42 – 80, L = 2 – 8, aangehecht tot subaflopend, met of zonder aflopende tand, eerst wit, snel crème tot bleekoranje, met roestkleurige vlekjes, met gelijk gekleurde effen rand. • Steel: 40 – 98 x 6 – 18 mm, met ring, subknuppelvormig, zelden knuppelvormig, aan de basis 13 – 27 mm breed, boven de ring bleekoranje tot bruin, met of zonder ribben in de lengte, beneden de ring witachtig of bleekroze, naar de basis grijsbruin, bruin of grijzig oranjebruin, oudere exemplaren +- uniform bruin tot donkerbruin, aan de basis geelgroen, beneden de ring gewoonlijk met vele gelige tot geeloranje, in het centrum bleekbruine 0,5 – 2 (-3) mm brede soms anastomoserende vlokken, afnemend in grootte en aantal naar beneden, verblekend bij oudere exemplaren. Armillaria lutea Gillet Knolhoningzwam

• Ring: 4 – 9 mm beneden de steeltop, vezelig, vluchtig, soms submembraanachtig of wollig en +- blijvend, met gelige snel bleekbruine vlokken. • Vlees: stevig,, wit tot rozewit, soms donkerder onder de schors. • Rhizomorfen: gewoonlijk aanwezig en uitbundig aan de basis van de vruchtlichamen. • Geur: zwak, fungoïd of fruitig, niet onaangenaam. • Smaak: eerst zwak fungoïd, na +- 5 minuten onaangenaam, zuur. • Sporenfiguur: witachtig. • Solitair of in losse clusters op al dan niet begraven dood hout van vele soorten. Algemeen van (september (oktober tot/met november, zeldzaam op zure bodem. • Sommige specimen van A. cepistipes gelijken op A. lutea, maar deze laatste is te herkennen aan de afwezigheid van een bolvormige steel, de aanwezigheid van schubben overal over de bleek gekleurde hoed en de aanwezigheid van de gele vlokken op de steel, hetgeen zelden gebeurt bij A. cepistipes. Armillaria lutea Gillet Knolhoningzwam

• Knolhoningzwam is gastheer voor de Grote bandbreedvoet, de Rode honingzwambreedvoet en de Baardige bandbreedvoet. Armillaria lutea Gillet Knolhoningzwam Armillaria mellea (Vahl:Fr.) Kumm. Echte honingzwam

Frans Heiremans

Frans Heiremans De Mik Brasschaat 2014/06 Armillaria mellea (Vahl:Fr.) Kumm. Echte honingzwam

• Hoed: 19 – 115 mm, conico-convex, uitspreidend tot vlak, met stompe bult, met ingerolde, ingebogen of rechte rand, hygrofaan, bij vocht bleekgeel, olijfkleurig, bleekoranjebruin of bleekbruin tot bruin, in het centrum geelgroen, de rand soms kort gestreept en meer oker, verblekend bij drogen, eerst kompleet bedekt door kleine (< 0,5 mm) bleke tot donkerbruine, soms olijfbruine concentrisch gerangschikte schubjes, maar snel zijn deze alleen aanwezig in het centrum, tenslotte glad. • Lamellen: L = 48 – 84, l = 2 – 4, aangehecht met of zonder aflopende tand, wit tot bleekgrijsoranje, tenslotte met roestkleurige vlekjes, met gelijk gekleurde gave rand. • Steel: 50 – 160 x 3 – 12 (-22) mm, met ring, cilindrisch of taps naar beneden, boven de ring bleekoranje tot bleekgrijsoranje, met smalle lengtegewijze witte ribben, beneden de ring wit tot bleekoranje, naar beneden veranderend in bleekbruin halfweg, tot donkerbruin aan de basis, effen of soms met witte tot gelige vlokjes. Armillaria mellea (Vahl:Fr.) Kumm. Echte honingzwam

• Ring: op 3 – 18 mm beneden de steeltop, 4 – 9 mm breed, oplopend, horizontaal of aflopend en spreidend, membraanachtig, dik, blijvend, witachtig geel tot bleekgeel of oranje-wit, soms wat rozig-wit gestreept, tenslotte bruin aan de uiterste rand, soms met kleine(< 0,5 mm) bleekgele schubjes met bleekbruine top, aan de onderzijde met gele vlokjes of effen. • Vlees: stevig, wit tot rozewit, wat donkerder onder de schors. • Geur: sterk, onaangenaam, dikwijls naar Camenbert kaas, zelden afwezig. • Smaak: eerst fungoïd, na enkele minuten onaangenaam, zuur. • Sporenfiguur: witachtig tot bleekcrème. (1b – 2a Romagnesicode). • Gewoonlijk in dichte en grote clusters op hout van levende of minder op hout van dode naald- en loofbomen en struiken. Niet ongewoon, maar zeldzaam op zure bodems. Van (september) oktober tot november. • Kan met zekerheid herkend worden door het kompleet ontbreken van gespen aan de basidiën (de andere soorten hebben er tenminste sommigen). Soort lijkt toch niet zo eetbaar als gedacht, exemplaren die op hardhout groeien hebben een verdachte reputatie. Armillaria mellea Echte honingzwam

• Echte honingzwam gastheer voor de Grote bandbreedvoet, de Rode honingzwambreedvoet, de Baardige bandbreedvoet, de Grijze honingzwambreedvoet. • De echte honingzwam is substraat voor Geotrichum armillariae. Armillaria mellea Echte honingzwam Geotrichum armillariae

Oudere exemplaren van de Echte honingzwam hebben lamellen die sterk verbogen en onregelmatig vervormd zijn; vaak zijn ze zijdelings met elkaar vergroeid tot meruloïde (golvende) complexen of sterk gereduceerd terwijl ze het vermogen om basidiosporen te vormen hebben verloren. De aangetaste delen zijn witachtig beschimmeld. Armillaria ostoyae (Romagn.) Herink Sombere honingzwam

Victor Swan Armillaria ostoyae (Romagn.) Herink Sombere honingzwam

• Hoed: 20 – 75 mm, conisch, uitspreidend tot convex, met ingerolde, ingebogen of rechte rand, hygrofaan, bij vocht okerkleurig tot bruin, rand gewoonlijk kort gestreept, verblekend bij drogen, in het centrum met donkerbruine tot zwarte, erecte tot oplopende vezels, naar de rand toe +- dicht bedekt met erecte of oplopende donkerbruine (1-) 2 – 3 mm lange blijvende en concentrisch gerangschikte schubjes. • Lamellen: L = 40 – 68, l = 1 – 5 (-7), aangehecht of subaflopend, met of zonder aflopende tand, eerst wit, snel crème, tenslotte bleekoranjebruin met roestkleurige vlekjes, met gelijk gekleurde effen rand. • Steel: 45 – 120 x 3 – 12 (-20) mm, met ring, taps naar beneden, subknuppelvormig of knuppelvormig, aan de basis 6 – 28 mm breed, boven de ring bleekoranje tot roze met witte lengteribben, beneden de ring witachtig of bleekroze, wit vezelig, naar de basis toe grijzig bruin, bruin of grijzig oranjebruin (halfweg), aan de basis geelgroen, beneden de ring gewoonlijk met vele witachtide, in het centrum donkerbruine 1 – 3 mm brede , soms anastomoserende gewoonlijk blijvende vlokjes, in grootte en aantal verminderend naar de basis toe. Armillaria ostoyae (Romagn.) Herink Sombere honingzwam

• Ring: op 5 – 17 mm beneden de steeltop, 3 – 12 mm breed, horizontaal of aflopend-spreidend of gordelachtig, soms dubbel, wollig of viltig, blijvend, wit met aan de rand een rij van 0,5 – 1,5 m lange, horizontaal uitspreidende, bruine tot donkerbruine, driehoekige of rechthoekige schubben en aan de onderzijde dikwijls één of twee rijen van bruine of donkerbruine 0,5 – 1,5 mm lange, hoekige vlokken. • Vlees: stevig, wit tot rozewit, iets donkerder onder de schors. • Geur: zwak, fungoïd of fruitig, niet onaangenaam. • Smaak: eerst zwak fungoïd, na +- 5 minuten onaangenaam, zuur. • Sporenfiguur: bleekcrème (2a van de code Romagnesi). Armillaria ostoyae (Romagn.) Herink Sombere honingzwam

• In kleine tot grote clusters, maar dikwijls ook solitair op dood en levend hout van naald- en loofbomen. Zeer algemeen op zure bodems van (september) oktober tot/met november. • Armillaria ostoyae gelijkt op specimen van A. lutea met een goed ontwikkelde ring, maar is gemakkelijk herkenbaar door het gebrek aan enig spoor van geel op de steel (uitgezonderd de basis) en de ring. • Armillaria ostoyae is gastheer voor de Grote bandbreedvoet, de Rode honingzwambreedvoet, de Baardige bandbreedvoet en de Grijze honingzwambreedvoet.

Victor Swan Armillaria ostoyae Sombere honingzwam Armillaria tabescens (Scop.:Fr.) Dennis & al. Ringloze honingzwam

Antonio Abbatiello wikimedia commons Armillaria tabescens (Scop.:Fr.) Dennis & al. Ringloze honingzwam

• Hoed: +- dicht schubbig in het centrum, voor de rest los schubbig en snel effen, hygrofaan, bij vocht bruinig tot geelbruin. • Steel: slank, taps naar onder, effen of fijn vezelig, zonder ring. • Elementen van de hoedschubben met membranaal pigment. • Gespen: ten minste aan de basis van vele basidiën maar gewoonlijk aanwezig in alle weefsels. • Groeiend op hout van dode naald- en loofbomen in gewoonlijk grote zeer dichte clusters. Armillaria tabescens (Scop.:Fr.) Dennis & al. Ringloze honingzwam Cylindrobasidium laeve (Pers.) Chamuris Donzige korstzwam

Eric Daelemans waarnemingen.be Cylindrobasidium laeve (Pers.) Chamuris Donzige korstzwam Flammulina elastica Langsporig fluweelpootje

Terry Coppens waarnemingen.be Flammulina elastica Langsporig fluweelpootje Flammulina fennae Bas Zomerfluweelpootje

Henri Stappaerts waarnemingen.be Flammulina fennae Bas Zomerfluweelpootje

• Hoed: 20 – 50 (-70) mm, zeer jong van convex met ingebogen rand tot convex tot planoconvex met vage bult, tenslotte +- vlak met ingebogen rand en vage bult of vlak tot iets ingedeukt in het centrum, eerst okerachtig tot bleekokerbruin, maar snel wit tot bleekgeel of bleekgeeltaankleurig, meestal met bleekokerbruin centrum, soms met duidelijke roodbruine vlekken, bij vocht zwak doorschijnend gestreept aan de rand, als volwassen effen, bij vocht kleverig, droog fijn fluwelig tot pruïneus of glad, lang pruïneus tot subkorrelig blijvend in het centrum, dikvlezig. • Lamellen: L = 34 – 48, l = 1 – 3, jong dicht bijeen, volwassen zeer ver uiteen, van bijna vrij tot sinuaat, diep emarginaat of smal aangehecht, gematigd breed (tot 8 mm), wit tot bleekcrème, soms geelbruin bij kneuzen, dikwijls met duidelijke roodbruine vlekken, zeer elastisch, met gelijk gekleurde effen rand. • Steel: 25 – 120 x 1 – 10 mm, cilindrisch maar dikwijls met fusiforme subknollige basis, solide tot gevuld, verbonden aan de basas als groeiend in clusters, dikwijls met pseudorhiza, van wit tot bleektaankleurig okerachtig aan de top, Flammulina fennae Bas Zomerfluweelpootje

• via geelbruin, oranjebruin of roodbruin in het midden tot dof roodbruin of bijna zwart in het lagere 2/3 of 4/5, met zeer fijne witte tot roodbruine puntjes op de bleke top, gradueel overgaand in subviltige bedekking met dezelfde kleur of iets bleker dan de basisachtergrond, grote exemplaren in de lengte gegroefd, elastisch. • Vlees: in de hoed wit tot geel taankleurig tot bruinoker in het lagere 2/3 of 1/3 van de steel, donkerroodbruin in de steelschors; geur van fermenterende vruchten met harsachtige component, soms wat vissig; smaak wat samentrekkend tot mild. • Sporenfiguur: crèmewit tot bleekcrème (1b – 2a in de Russulaschaal van Romagnesi), snel donkerder wordend. • Op ondergrondse wortels of op de basis van stammen en stronken van loofbomen op rijke, kleiige of lemige bodem. In Nederland zeldzaam van april – november. • Dit taxon wordt gemakkelijk herkend door zijn bleke hoed, zijn vroeg voorkomen en zijn korte sporen. Flammulina fennae Bas Zomerfluweelpootje Flammulina ononides Arnolds Kattendoornfluweelpootje

Wim Veraghtert waarnemingen.be Flammulina ononides Arnolds Kattendoornfluweelpootje

• Vruchtlichaam: klein tot medium groot; hoed 5 – 35 (-45) mm, convex tot planoconvex, soms met umbo, honinggeel tot bleekoranjebruin met donkerder oranjebruin centrum, bij vocht doorschijnend gestreept en kleverig. • Lamellen: ver uiteen, aangehecht, van geelwit tot bleekokergeel. • Steel: 15 – 55 (-80) x 1 – 4 mm, versmald naar beneden, van bleekgeel aan de top via oranjebruin en roodbruin tot donkerbruin aan de basis, geheel fluwelig, frequent met zwarte pseudorhiza. • Alleen of in kleine groepjes op of nabij Kattendoorn op droge kalkachtige graslanden. September – maart. • Deze zeldzame soort wordt gekenmerkt door zijn grote sporen en zijn associatie met Kattendoorn. Verschijnt laat in het seizoen in graslanden op leisteen, rivierdijken en kalkduinen. Flammulina ononides Arnolds Kattendoornfluweelpootje Flammulina velutipes (Curt.:Fr.) Sing. Gewoon fluweelpootje

Joke De Sutter De Pont Schilde 2018/09 Flammulina velutipes (Curt.:Fr.) Sing. Gewoon fluweelpootje

• Variatie Velutipes. • Hoed: 10 – 45 (-95) mm, van convex snel planoconvex, tenslotte soms planoconcaaf, dikwijls met lage bult, of vlak tot iets depressief centrum, rand eerst ingebogen, later recht of opgericht, van geel tot okerbruin, of oranje roodbruin, gewoonlijk met donkerder okerbruin tot donkerroodbruin centrum, meer zelden uniform groengeel of taankleurig, zwak hygrofaan, bij vocht rand kort doorschijnend gestreept, jong donzig, later glad, bij vocht vettig tot zeer kleverig, subvettig tot droog bij opdrogen. • Lamellen: L = 33 – 46, l = (1-) 3 – 7, zeer dicht bijeen tot dicht bijeen, bij grote oude vruchtlichamen soms zeer ver uiteen, aangehecht, sinuaat of emarginaat, soms bijna vrij, zelden een pseudocollarium vormend, nogal smal tot gematigd breed (2,5 – 7 mm), elastisch, van wit tot okergeel of vuiltaankleurig of zelfs bruinig oker, soms met bruine vlekken, met iets onregelmatige maar gave rand. • Steel: 15 – 50 (-155) x 1,5 – 6 (-8) mm, cilindrisch of taps naar beneden, zelden verbreed naar beneden, dikwijls wat platgedrukt, soms met pseudorhiza (tot 65 x 3 mm), soms met subknollige basis, gewoonlijk verbonden, fistuloos tot hol, Flammulina velutipes (Curt.:Fr.) Sing. Gewoon fluweelpootje

• gewoonlijk eerst crème tot bleekgeel, snel donkerder wordend vanaf de basis opwaarts, via okergeel geelbruin en roestig oker tot roodbruin, tenslotte zwartbruin, dicht gelijk kleurig donzig tot fluwelig, maar top als nog bleek soms met roodbruine puntjes, aan de basis soms harig met bleke haren. • Vlees: elastisch, wit tot gelig in hoed en steeltop, van geelachtig tot groenig of bruingeel in de lagere steel: geur nogal aangenaam fruitig met harsachtige component, maar zurig fungoïd na kwetsen; smaak onbeduidend tot iets bitter. • Sporenfiguur: crèmewit tot bleekcrème, 1b (-2a) op de Russulaschaal van Romagnesi. • Variatie lactea. • Verschilt van variatie velutipes door de witte tot ivoorkleur van alle delen en zijn kleiner formaat. Hoed 5 – 25 mm, fijn donzig bijzonder als jong, tot subvettig; lamellen met gele reflexie; steel 4 – 20 x 0,8 – 2,5 mm, iets bruin wordend aan de basis als oud, dicht en wit donzig. Door hun kleine afmetingen worden deze paddenstoelen soms voor een of een Mycena gehouden. Flammulina velutipes (Curt.:Fr.) Sing. Gewoon fluweelpootje Gloiocephala menieri Boud. Schelpjestaailing

Django Grootmeyers wikimedia commons Gloiocephala menieri Boud. Schelpjestaailing

• Hoed: 5 – 15 mm, jong convex met ingerolde rand, convex tot schelpvormig met rechte rand als ouder, dikwijls radiaal gegroefd, bleekbruin tot roodoker, oude exemplaren soms gevlekt, fijn bruin korrelig tot gepunt en met franjeachtige wand onder de lens, oude exemplaren soms radiaal gerimpeld. • Hymenium: effen of met 1 – 6 vouwachtige lamellen, grotere exemplaren dikwijls anastomoserend of een reticulum vormend, vooral nabij de steel, wit tot zeer bleekrozebruin, met franjeachtige gelijk gekleurde rand. • Steel: tot 1 x 0,2 mm, excentrisch en nauwelijks zichtbaar bij volwassen exemplaren, zeer jong bleek, snel donkerbruin, donzig (lens). • Vlees: zeer dun, glazig, elastisch, bleek; geur zwak. • Sporenfiguur: wit. • Chemie: alle delen van het vruchtlichaam amyloïd en metachromatisch in cresyl blue. • Op dode, nog rechtstaande planten van Kleine lisdodde, juist boven het waterniveau, in moerassige plaatsen. Zeldzaam, maar waarschijnlijk gemakkelijk overzien. Gloiocephala menieri Boud. Schelpjestaailing Oudemansiella mucida (Schrad.:Fr.) Höhn. Porseleinzwam

Hilde Lambrechts Oudemansiella mucida (Schrad.:Fr.) Höhn. Porseleinzwam

• Hoed: 20 – 60 (-100) mm, conisch – convex als zeer jong, dan convex tot planoconvex wordend, met ingebogen, tenslotte rechte rand, nogal dunvlezig, zeer jong donker olijfgrijsbruin, tenslotte witachtig met bleekbruin centrum, droog tot subvettig als jong, zeer slijmerig wordend, met ruw centrum als ouder. • Lamellen: +- 20, l = 3 – 7, ver uiteen, aangehecht, sinuaat of subaflopend, subbuikig, nogal dik, +- 12 mm breed, frequent aderig, witachtig met bleekgele tint met gelijkkleurige gave rand.. • Steel: 20 – 80 x 1,5 – 4 mm, cilindrisch met een tot 6 mm brede knuppelvormige basis, dikwijls gebogen, met dikke slijmerige ring, boven de ring witachtig, beneden de ring grijzig bruin door de aangedrukte vlokken op een witachtige ondergrond, met pruïneuze top. • Vlees: wit; steelschors in lager steeldeel bruinig met ouderdom. • Geur: onbeduidend; smaak zwak, mild. • Sporenfiguur: wit. • Gebundeld, op stronken, stammen en takken van Beuk, zwak parasitisch of saprofiet. Groeit nogal algemeen van augustus tot/met november. Oudemansiella mucida (Schrad.:Fr.) Höhn. Porseleinzwam Physalacria cryptomeriae Wit speldenknopje Rhizoarasmius setosus (sow.) Noordel. Tengere beukentaailing

Flora Van Ostaeyen waarnemingen.be Rhizoarasmius setosus (sow.) Noordel. Tengere beukentaailing

• Hoed: 0,8 – 5 mm, hemisferisch tot convex, tenslotte planoconvex, met iets depressief centrum, met ingerolde rand als jong, iets doorschijnend, gegroefd op de rug van de lamellen, wit, glad. • Lamellen: L = 3 – 10, l = (0-) 1 – 3, goed ontwikkeld, ver uiteen, aangehecht, soms een pseudocollarium vormend, soms gevorkt, wit met gave gelijk gekleurde rand. • Steel: 5 – 40 x 0,1 – 0,3 mm, filiform, wit aan de top, geel tot bruin beneden, roodbruin tot bijna zwart naar de basis, effen tot fijn gegroefd, wit pruïneus overal en ook met tot 1 mm lange witte haren, glad, aan de basis soms met webachtige radiale hyfen over het substraat. • Vlees: zeer dun, met dezelfde kleur als de oppervlakte; geen geur, milde smaak. • Sporenfiguur: wit. • Chemie: hyfen van steeltrama aan de steeltop duidelijk dextrinoïd, alle andere weefsels niet dextrinoïd; geen enkel deel van het vruchtlichaam amyloïd; hyfen van de steel en het hymenium sterk metachromatisch in cresyl blue. • Op aders van beukenbladeren, minder op Haagbeuk, Esdoorn en Wilg, zelden op kruidige planten, in loofbossen. Nogal algemeen, gemakkelijk overzien. Van juli – november. Rhizomarasmius setosus (sow.) Noordel. Tengere beukentaailing Rhizomarasmius undatus Adelaarstaailing

Mordecai Cubitt wikimedia commons Rhizomarasmius undatus (Berk.)Fr. Adelaarstaailing

• Hoed: 5 – 25 mm, klokvormig, dan convex, donkergrijsbruin, verblekend bij drogen tot okerbruin, fijn pruïneus. • Lamellen: breed aangehecht, dikwijls met aflopende tand, wit tot bleekgeel. • Steel: 40 – 130 x 1 – 2 (-2,5) mm, stevig, aan de top wit, oranjebruin daaronder, zwartbruin aan de basis, overal wit tot geel pruïneus, wit tot geel donzig aan de basis. • Geur: onbeduidend, smaak mild. Rhizomarasmius undatus Adelaarstaailing Rhodotus palmatus (Bull.:Fr.) Maire Zalmzwam

Sandra Devos waarnemingen.be Rhodotus palmatus (Bull.:Fr.) Maire Zalmzwam

• Hoed: 40 – 150 mm, conicoconvex dan planoconvex of vlak, met iets tot duidelijk ingerolde rand, niet duidelijk hygrofaan, zalmroze tot vleeskleurig, subvettig tot vettig-kleverig, frequent geheel aderig tot reticulaat gerimpeld, soms in het centrum of aan de rand alleen. • Lamellen: 20 – 50, l = 2 – 7, gematigd dicht bijeen, afgerond aangehecht tot emarginaat, dik, nogal breed buikig, bleekvleeskleurig, soms met gele tinten naar de gave rand. • Steel: 20 – 45 x 6 – 17 mm, gewoonlijk excentrisch tot lateraal, gewoonlijk iets taps naar de basis, vuilwit, later meer rozebruin of geelbruin aan de basis, geheel zijdeachtig-vezelig. • Vlees: gelatineus, zalmkleurig tot roze als doordrenkt met water in hoed en steelschors, sterk contrasterend met de aeriferische vezelige binnenkant van de steel, iets okerkleurig of geelbruin aan de steelbasis; geur nogal sterk, aangenaam, +- fruitig of als gefermenteerde bessen; smaak bitter. • Sporenfiguur: donker okerbruin, soms met roze tint. Rhodotus palmatus (Bull.:Fr.) Maire Zalmzwam

• In kleine tot nogal grote groepen op gevallen stammen van loofbomen, vooral Olm. Zeldzaam. Van juli – oktober. • Rhodotus palmatus wordt gemakkelijk herkend door de pleurotoïde vorm, de roze kleur en de dikwijls duidelijk aderige tot reticulate oppervlakte van de hoed. Rhodotus palmatus (Bull.:Fr.) Maire Zalmzwam Strobilurus esculentus (Wulf.:Fr.) Sing. Sparrenkegelzwam

Kris Bracke waarnemingen.be Strobilurus esculentus (Wulf.:Fr.) Sing. Sparrenkegelzwam

• Hoed: 8 – 20 mm, hemisferisch tot convex, dan planoconvex tot vlak, zelden met kleine papil, of met zeer lichte centrale depressie, met rechte tot opgerichte rand, niet duidelijk hygrofaan, niet doorschijnend gestreept, nogal bleek (soms bijna wit), tot matig donkergrijsbruin of geelbruin met grijzige tint, gewoonlijk uniform gekleurd, niet of iets bleker naar de rand, effen, dof, glad. • Lamellen: L = 18 – 40, l = 1 – 5, diep emarginaat of sinuaat tot vrij, subbuikig, soms aderig en/of tussenaderig, wit tot bleekgrijs met gelijk kleurige gave rand. • Steel: 35 – 140 x 1 – 3 mm, cilindrisch of samengedrukt, gewoonlijk het breedst aan de top en iets vernauwend naar de wortelende basis, aan de top bleek, dikwijls wit, naar beneden geel tot okergeel, zeer fijn pruïneus (lens). • Vlees: bruinig in schors van hoed en steel, bleek tot wit in binnenste delen, nogal taai en stijf, vooral in de steel. • Geur: onbeduidend. • Smaak: mild. • Sporenfiguur: wit. Strobilurus esculentus (Wulf.:Fr.) Sing. Sparrenkegelzwam

• Saprotroof, wortelend op begraven kegels van Sparren in coniferenbossen op allerlei types van bodems. Van augustus t/m mei. • Mycena strobilicola groeit ook op sparrenkegels rond dezelfde tijd dikwijls op dezelfde plaats. Beide soorten zijn gemakkelijk te onderscheiden in het veld. Mycena strobilicola heeft een klokvormige conische hoed en riekt duidelijk naar chloor. Strobilurus esculentus (Wulf.:Fr.) Sing. Sparrenkegelzwam Strobilurus stephanocystis (Hora) Sing. Gewone dennenkegelzwam

Wim Rubers waarneming.nl Strobilurus stephanocystis (Hora) Sing. Gewone dennenkegelzwam

• Hoed: 10 – 20 mm, convex tot planoconvex tenslotte vlak, met omlaag gebogen of rechte rand, soms met kleine papil, niet hygrofaan, niet doorschijnend gestreept (soms iets aan de rand), sepia, geelbruin, roodbruin of roodachtig geel, uniform gekleurd of bleker naar de rand, effen, glad, dof. • Lamellen: L = 22 – 35, l = 3 – 5, gemiddeld dicht bijeen, segmentiform tot buikig, soms aderig, wit tot bleekcrème, met gelijk kleurige, gave, fijn pruïneuze of franjeachtige rand (lens). • Steel: 50 – 100 x 11 – 3 mm, cilindrisch, taps naar wortelende basis toe, fistuloos, bleek aan de top, naar beneden geelbruin tot geelrood, blinkend, bijna effen, met gepolijst voorkomen maar fijn pruïneus onder de lens, vooral aan de top. • Vlees: gelijk kleurig met de oppervlakte van hoed- en steelschors, witachtig binnenin. • Geur: onbeduidend. • Smaak: mild. • Sporenfiguur: wit. Strobilurus stephanocystis (Hora) Sing. Gewone dennenkegelzwam

• Op begraven Dennenkegels in coniferenbossen, liefst op zandige bodem. Groeit van april tot/met juli. • Deze soort is de zeldzaamste van de Kegelzwammen en is bijna alleen te vinden in de bergen. Hij kan niet zonder twijfel onderscheiden worden van de andere twee soorten. Strobilurus tenacellus ( Bittere dennenkegelzwam) die ook op dennenkegels groeit heeft gewoonljk (altijd?) een bittere smaak, in tegenstelling tot deze soort. De duidelijke korte en dik knuppelvormige cheilo- en pleurocystiden zijn karakteristiek voor S. stephanocystis. Strobilurus stephanocystis (Hora) Sing. Gewone dennenkegelzwam Strobilurus tenacellus (Pers.:Fr.) Sing. Bittere dennenkegelzwam

William Slosse waarnemingen.be Strobilurus tenacellus (Pers.:Fr.) Sing. Bittere dennenkegelzwam

• Hoed: 5 – 15 (-20) mm, convex, dan planoconvex of vlak, met of zonder kleine papil, soms iets ingedeukt in centrum, met eerst ingebogen dan rechte rand, dikwijls duidelijk hygrofaan, zwak doorschijnend gestreept aan de rand, tot halweg de radius, zelden tot het centrum, rood- of lijfbruin, soms met grijze tinten, in het centrum dikwijls bleker dan aan de rand, soms zeer bleekgrijswit, verblekend bij drogen, effen, glad. • Lamellen: L = 20 – 25, l = 1 – 7, gematigd dicht bijeen, vrij tot diep emarginaat, smal buikig, grijzig wit met gaven tot pruïneuze gelijk kleurige rand. • Steel: 40 – 75 x 0,5 – 2 mm, cilindrisch met wortelende basis, aan de top geelbruin, donker orankebruin of roodbruin naar de basis toe, blinkend, soms fijn gegroefd in de lengte, glad of met verspreide witte pruïneuze bedekking. • Vlees: gelijk kleurig in schors van hoed en steel, witachtig binnenin. • Geur: onbeduidend. • Smaak: bitter, zelden mild. • Op begraven Dennenkegels, groeiend van maart tot juni, zelden tot augustus. Strobilurus tenacellus (Pers.:Fr.) Sing. Bittere dennenkegelzwam Xerula kuehneri (Romagn.) Bas & Boekhout Dwergwortelzwam

• Hoed: 12 – 14 mm, conisch-convex met brede ronde top tot planoconvex, met iets naar beneden gebogen hoedrand, zeer donkerbruin, maar plaatselijk bleker, niet hygrofaan, fijn donkerbruin subfluwelig-subkorrelig met fijne witte haren, vooral nabij de rand (lens). • Lamellen: L = 20 – 22, l + 0 – 3, nogal ver uiteen, smal aangehecht tot vrij, nogal smal, tot 2 mm breed, eerst boogvormig, later segmentiform of iets buikig, dik, nogal sterk aderig, frequent anastomoserend, witachtig met zeer bleke geelgrijze tint, met gelijk kleurige gave rand. • Steel: 20 x 1 – 1,2 mm, (bovengronds deel alleen), cilindrisch, met iets fusiforme pseudorhiza, tot 2,5 mm breed, fistuloos, bruingrijs, wit donzig, pseudorhiza glad. • Vlees: wit in de hoed; in de steel glazig donkerbruingrijs in de schors, en witachtig rond de tube. • Geur: onbeduidend, smaak onbekend. • Zeer zeldzaam, in Nederland van één plaats gekend. Xerula kuehneri (Romagn.) Bas & Boekhout Dwergwortelzwam Xerula pudens (Bull.) Maire Fluwelige wortelzwam

Michel Beeckman wikimedia commons Davide Puddu wikimedia commons Xerula pudens (Bull.) Maire Fluwelige wortelzwam

• Hoed: 25 – 115 mm, jong conisch, convex wordend, met lage brede bult, jong met ingebogen rand, tenslotte golvend, okerbruin, bleker naar de rand, jong met ruwe rand, geheel bedekt met stijve haren. • Lamellen: L = +- 40, l = 3 – 6, ver uiteen, smal aangehecht tot sinuaat, buikig, tot 12 mm breed, dikwijls aderig, witachtig, geelachtig bij drogen, met gave of getande gelijk kleurige rand. • Steel: 100 – 260 x 5 – 13 mm, cilindrisch met knuppelvormige basis, met lange versmallende wortelende pseudorhiza, soms samengedrukt, oker- tot roodbruin, in de lengte ruw gestreept, geheel bedekt met stijve haren. • Vlees: witachtig. • Geur: herinnerend aan Hazelnoten, smaak mild. Xerula pudens (Bull.) Maire Fluwelige wortelzwam Xerula radicata (Relh.:Fr.) Dörfelt Beukwortelzwam

Joke De Sutter Rodedreef Schilde 2017/6 Xerula radicata (Relh.:Fr.) Dörfelt Beukwortelzwam

• Hoed: 30 – 70 (-100) mm, planoconvex, tenslotte met diepe depressie, met een lage brede bult, rand lange tijd ingebogen, nogal dunvlezig, bleekgeel tot okerbruin, bleker naar de rand, soms bijna wit, blinkend, soms dof, glad, fijn radiaal ruw, vettig of droog, doorschijnend gestreept aan de rand. • Lamellen: L = +- 40, l = 1 – 3, ver uiteen, aangehecht sinuaat of zelfs subaflopend, buikig, tot 6 mm breed, nogal dik, soms aderig als ouder, witachtig, met gave gelijk kleurige tot bleekbruine rand. • Steel: 90 – 160 (-200) x 5 – 10 mm, cilindrisch met tot 10 mm brede knuppelvormige basis, met lange versmallende wortelende basis (pseudorhiza), solide en fistuloos met ouderdom, aan de top wit, bleekgeelbruin tot geelbruin aan de basis, blinkend, jong wit pruïneus aan de top, snel glad, in de lengte gestreept, in lager deel met bruine membraanachtige vlokken en vezels. • Vlees: wit, in lager deel van de steel bruinachtig. • Geur: onbeduidend; smaak onbeduidend. • Sporenfiguur: witachtig. Xerula radicata (Relh.:Fr.) Dörfelt Beukwortelzwam

• Solitair op de grond groeiend in loofbossen, overwegend Beuk, verbonden met wortels of begraven hout. Algemeen van juli tot/met november. • Normaal hebben de vruchtlichamen een gelatineus hymenoderm, soms is deze matrix echter afwezig en dit geeft de hoed een subfluwelig uitzicht. Deze twee types van hoedhuid kunnen voorkomen bij dezelfde paddenstoel. Zelden worden er 2-sporige varianten gevonden. Xerula radicata (Relh.:Fr.) Dörfelt Beukwortelzwam

29-7-2015 De Beukwortelzwam als metgezel van Beuken Platypeza hirticeps Baardige badbreedvoet

Knolhoningzwam

Echte honingzwam

Sombere honingzwam Physalacriaceae alfabetische index •A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z A Adelaarstaailing Armillaria lutea Armillaria borealis Armillaria mellea Armillaria cepissstipes Armillaria ostoyae Armillaria ectypa Armillaria tabescens Armillaria gallica B Beukwortelzwam Bittere dennenkegelzwam Bleke knolhoninzwam C Cylindrobasidium laeve D Dennenkegelzwam Donzige korstzwam Dwergwortelzam E Echte honingzwam F Flammulina elastica Flammulina fennae Flammulina ononidis Flammulina velutipes fluweelpootje (Gewoon) Fluwelige wortelzwam G Gewoon fluweelpootje Gloiocephala menieri H I J K Kattendoornfluweelpootje Knolhoningzwam L Langsporig fluweelpootje M Moerashoningzwam N Noordelijke honingzwam O Oudemansiella mucida P Physalacria cryptomeriae Porseleinzwam R Ringloze honingzwam Rhizomarasmius setosus Rhizomarasmius undatus Rhodotus palmatus S Schelpjestaailing Sombere honingzwam Sparrenkegelzwam Strobilurus esculentus Strobilurus stephanocystis Strobilurus tenacellus T • Tengere beukentaailing U V W Wit speldenknopje X Xerula kuehneri Xerula pudens Xerula radicata Z Zalmzwam Zomerfluweelpootje Bibliografie

• Standaardlijst van en Myxomycota van Vlaanderen en het Brusselse gewest Walleyn Ruben & Vandevan Emile. • Flora agaricina neerlandica deel 5 M. E. Noordeloos, TH. W. Kuyper & E. C. Vellinga. • Paddenstoelen, schimmels en slijmzwammen van Vlaanderen Hans Vermeulen. • Les champignons de France Régis Courtecuisse & Bernard Duhem. • Beknopte standaardlijst van Nederlandse paddenstoelen 2013 Eef Arnolds & Ad van den Berg. • Waarnemingen.be • Nederlands soortenregister • Fungi of Switserland volume 4.