Het Lot Van De Vorsten Van Dyfed
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Kenneth Morris Het lot van de vorsten van dyfed illustraties van Yolanda Eveleens HET LOT VAN DE VORSTEN VAN DYFED Het lot van de vorsten van dyfed Kenneth Morris Geïllustreerd door Yolanda Eveleens Theosophical University Press Agency Den Haag Oorspronkelijke titel: The Fates of the Princes of Dyfed 1914 Theosophical University Press Post Office Box C Pasadena, Californië 91109-7107 KENNETH MORRIS Het lot van de vorsten van Dyfed ISBN 978-90-70328-85-6, E-boek Nur 334 Trefwoorden: mythen en sagen, theosofie Dit boek waarop copyright bestaat, mag kosteloos worden gedownload om het off-line te lezen, maar mag in geen enkele vorm of op geen enkele manier – elektronisch, mecha- nisch, of door middel van fotokopieën, of opnames, of op een andere manier – voor com- merciële of andere doeleinden worden gereproduceerd en/of gedistribueerd, zonder eerst toestemming aan Theosophical University Press Agency te vragen. © 2010 Illustraties: Yolanda Eveleens, www.yolandaeveleens.exto.nl © 2010 Theosophical University Press Agency Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag www.theosofie.net Dit boek wordt vol respect opgedragen aan Katherine Tingley, Leider van de Theosophical Society, die haar hele leven heeft gewijd aan het bevorderen van vrede en universele broederschap. Ac y mae bodau sydd gymaint yn fwy na dyn ag y mae dyn yn fwy na’r bacillyn lleiaf welir drwy y chwyddwydr cryfaf. Mae y galluogrwydd i ymddadblygu hefyd yn anfeidrol. Mae y meddwl dynol ar y fford mawr i ymddadblygu yn dduw. Dyma fford Duw o greu duwiau, sef drwy ymddadblygiad. Mae Duw erioed yn eu creu. Vertaling: En er zijn wezens die veel groter zijn dan de mens en de mens is veel groter dan de kleinste microbe die men alleen onder de sterkste micro- scoop kan zien. En het vermogen om zich te ontwikkelen is grenzeloos. Het bewustzijn van de mens is de hoofdweg om zich tot een god te ontwikkelen. Dat is de manier van God om goden te scheppen, dat wil zeggen door evolutie. God is altijd bezig hen te scheppen. Voorwoord We hoeven hier niet uitvoerig te bespreken in hoeverre het verhaal is ontleend aan de vier delen van de Mabinogion en in welke mate ervoor is gekozen een eigen weg te volgen, nu dit grootse oude Welshe boek een van de populaire klassieken is geworden met betaalbare uitgaven in zowel het Welsh als het Engels. Het is voldoende te zeggen dat de opbouw van de plot hoofdzakelijk aan die bron is ontleend, en naar ik hoop aan de hele geest en sfeer ervan. Een aantal zinnen die in de hoofdstukken steeds terugkomen zijn in hun geheel uit de [Engelse] ver- taling van Lady Guest overgenomen en hier zonder aanhalingstekens, voetnoten of enige tekenen van erkentelijkheid ingevoegd, en waarom ook niet? Zulke zinnen maakten hoogstwaarschijnlijk deel uit van de beschikbare middelen van alle oude verhalenvertellers: ‘Namen ter ver- fraaiing’, zoals we die opgesomd vinden in de Triaden. Ze behoorden eerder toe aan Wales en de barden dan aan welke auteur ook. Weer andere zinnen zijn overgenomen uit LLywarch Hen en Taliesin en uit de druïdische geschriften van de School of Glamorgan. En verder als Morgan Llwyd o Wynedd zijn boek niet Llyfr y Tri Aderyn, ‘Het Boek van de drie vogels’, had genoemd, valt het te betwijfelen of de verschillende delen van dit verhaal titels zouden hebben gekregen die de oorspronke- lijke sfeer zozeer zouden hebben weerspiegeld. Hoeveel ervan mis- schien is ontleend aan Ierse bronnen: dit zou de schrijver moeilijk kunnen zeggen, want het is nogal lang geleden dat hij toegang had tot boeken van de Ierse mythologie; en het beeld dat hij daarvan in zijn geheugen heeft bewaard, bestaat veeleer uit een regenboogkleurige en prachtige bron van licht dan uit details. Om de Mabinogion op de juiste manier te lezen, moet men haar lezen in het licht van die oude, fiere en prachtige beschaving waarvan de Ierse vertellingen een zoveel rijker beeld geven, en met veel minder toevoegingen van vreemde en middel- eeuwse elementen; net zo goed als dat men, om het Keltische pantheon te reconstrueren, in het licht moet werken van de gehele Indo-europese mythologie. In de tijd van Pwyll Pen Annwn was er weinig verschil tus- sen Cymro en Gwyddel, of tussen het geslacht van Hu Gadarn op het viii HET LOT VAN DE VORSTEN VAN DYFED Eiland van de Machtigen en dat van Dana in Ierland. De Mabinogion, zoals ze aan ons is overgeleverd, en zoals ze is ver- schenen in de prachtige vertaling van Lady Guest, blijft zo’n klassiek boek, zo’n meesterwerk wat stijl betreft, zo’n onuitputtelijke bron van oude schatten dat men zich kan afvragen: Welk recht heeft iemand te suggereren dat die en die voorvallen niet erin zijn opgenomen, of ten onrechte daarin zijn opgenomen? Maar men moet bedenken dat de Mabinogion heel oud was voordat ze op schrift werd gesteld; in de peri- ode tussen de tijd van de voorchristelijke oorsprong van deze verhalen en de twaalfde of dertiende eeuw toen ze werden opgeschreven in de vorm waarin we ze nu hebben, hadden de barden ze duizenden keren verteld en opnieuw verteld. Zouden ze gedurende die eeuwen niet aan ver- anderingen onderhevig zijn geweest? Het is zeker dat dit wel het geval was. Van een verslag en uiteenzetting van een mythologie zouden ze voornamelijk een bron van vermaak zijn geworden; hun zuivere bedoe- ling werd verduisterd. Hun zon werd gereduceerd tot een onbetekenend lichtje. Stel dat we van de Griekse mythologie slechts zouden weten wat er bij de troubadours als een traditie van is overgebleven? De diepste waarheden van religie en filosofie werden voor het onder- richt van de volkeren in eerste instantie opgetekend niet in de vorm van verhandelingen of uiteenzettingen maar als heldendichten, sagen en ver- halen. Ik ken geen betere vorm die daarvoor kan worden gevonden. Het is de ziel van de mens die de held van het eeuwige werelddrama is; ‘het heelal bestaat voor de doeleinden van de ziel.’ Vanaf het begin van de tijd ontvouwen gebeurtenissen, omstandigheden en avonturen zich rond de menselijke ziel; ze weeft deze rond zichzelf. De mens verstrikt zich in de gevolgen van zijn eigen denken en handelen – als het ware in een web – en moet zich door zijn eigen handelingen en gedachten bevrijden. De Groten uit de oudheid waren zich goed bewust van het bestaan van een ‘smal oud pad dat naar vrijheid leidt’: een pad van handelen, van denken, van wijsheid. Ze vertelden het verhaal van de ziel, en leidden haar van de oorspronkelijke vrijheid van Gwynfyd omlaag naar de diep- ten van Abred en incarnatie, naar de poorten van dat pad van vrijheid, en dan verder naar de hoogten. Zij die oren hadden om te horen, hoorden, en vonden in de grootse verhalen een aanduiding van het pad voor hen- VOORWOORD ix zelf. Voorzover het het volk betreft, voor hen was er amusement; en de louter uiterlijke leringen van de sagen waren voor hen een aansporing tot deugd, moed en een verstandig leven van vrijgevigheid en onzelfzuchtig handelen. De verhalen bleven nog lang bestaan na de tijd dat hun werkelijke betekenis was vergeten. Als staatsreligie kon de leer van de druïden geen weerstand bieden aan de legioenen van de Caesars na door deze te zijn verboden. Als die al voortduurde dan gebeurde dat in het geheim. Maar de druïdenverhalen die het amusement van de hoofdmannen in de winteravonden was geweest, en die waren bedoeld om jongemannen en meisjes de traditionele deugden in te prenten – de behoefte aan die ver- halen zou blijven bestaan. De winteravonden waren niet korter dan eerst; de deugden die door de nieuwe religie werden onderwezen, waren van een andere orde; feestelijke gebeurtenissen zouden niet compleet zijn zonder barden en verhalenvertellers; en zij moeten over oude bronnen beschikken om uit te kunnen putten: ze moeten het uiterlijke en zicht- bare teken bezitten, zoal niet de innerlijke en geestelijke elegantie. Misschien zijn alle oude verhalen die we hebben, Keltisch of Scandinavisch, Grieks of Perzisch of Indiaas, niets anders dan het opnieuw vertellen van de heilige mysterieverhalen door barden die de betekenis ervan gedeeltelijk, grotendeels of geheel en al waren vergeten. Want niets sterft vóór het zijn oorspronkelijke deugd heeft verloren. Als de religies van de oudheid zichzelf trouw waren gebleven, niet waren ontaard, zouden ze niet zijn uitgestorven. Bewijst de geschiedenis ons niet – het kleine fragment geschiedenis dat we bezitten – dat de geschie- denis van religie altijd hetzelfde verhaal is over het afnemen van een Licht, en het opnieuw ergens anders ontsteken ervan wanneer het te zwak is om nog van enig nut te zijn? De generaties van verhalenvertellers voegden aan hun traditionele materiaal hier en daar iets toe en ergens anders lieten ze een detail weg. Ze wijzigden de ene of de andere gebeurtenis om deze aan te passen aan hun eigen ideeën of de opvattingen van hun toehoorders. In het alge- meen neigden ze ertoe het persoonlijke in te voeren waar tevoren alleen het grootse en het onpersoonlijke was geweest. Vooral nadruk op het geslacht bood hen een ruim terrein voor ‘verbetering’ ten opzichte van de x HET LOT VAN DE VORSTEN VAN DYFED oude voorbeelden. Vergelijk de Ierse of de zuiver Welshe verhalen eens met die Welshe verhalen die tot ons zijn gekomen in een Normandische of een troubadour-stijl. Vergelijk het verhaal van Pwyll en Rhianon met dat van Tristan en Isolde. In het eerste dat verreweg het oudste is, is er geen ‘belangstelling voor liefde’; in het laatste is er niets dan dat. Iemand beweerde eens dat ‘romantische liefde’ geheel en al een ontwikkeling is uit de christelijke tijd. Dit is echter in één opzicht niet waar, want men- sen hebben jeugdigheid in een bepaalde fase van hun leven al heel wat eeuwen ervaren.