De Kroniek Van Het St. Geertruiklooster Te 'S-Hertogenbosch Een Tekstuitgave
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De kroniek van het St. Geertruiklooster te ’s-Hertogenbosch Die chronijcke der Stadt ende Meijerije van ‘s-Hertogenbosch Een tekstuitgave door H. van Bavel o. praem. dr. A.C.M. Kappelhof G.M. van der Velden o. praem. drs. G. Verbeek © Stadsarchief ‘s-Hertogenbosch/Abdij van Berne Heeswijk 2001 Inhoudsopgave Inhoudsopgave . iii Inleiding . iv Verantwoording van de uitgave . v Levensloop van de kroniek . vi Plaatsbepaling en typering . vii Profiel van de schrijver van de kroniek. viii Gebruikswaarde van de kroniek . x De kroniek, deel 1 . 1 1140 - 1199. 3 1200 - 1249. 7 1250 - 1299. 9 1300 - 1349. 13 1350 - 1399. 21 1400 - 1449. 32 1450 - 1474. 42 1475 - 1499. 50 1500 - 1512 . 62 1513 - 1524 . 74 1525 - 1537. 98 1538 - 1549. 123 1550 - 1567. 156 1568 - 1570. 186 1571 . 201 1572 - 1574. 217 1575 - 1577. 224 1578 . 236 1579 . 242 1580 - 1584. 256 1585 - 1595. 266 De kroniek, deel 2 . 279 1595 - 1599. 281 1600 - 1604. 285 1605 - 1624. 307 1625 - 1628. 326 1629 . 329 1630 - 1649. 364 1650 - 1674. 374 1675 - 1699. 391 iii Inleiding In 1977 brachten de toenmalige gemeentearchivaris van ’s-Hertogenbosch, drs. P.Th.J. Kuyer, en zijn rechterhand, mr. J. Hoekx, een bezoek aan de bibliotheek van de abdij van Berne te Heeswijk. De archivaris van de abdij, H. van Bavel, toonde hun een oud, anoniem handschrift met daarin een kroniek van de stad ‘s-Hertogenbosch. De titel ervan luidde: “Die chronijcke der Stadt ende Meijerije van ‘s-Hertogenbosch”. Na enig onderzoek concludeerden de drie heren dat het hier om een nagenoeg vergeten, maar wel belangrijke kroniek ging die verder onderzoek en een uitgave verdiende. De Bossche geschiedschrijver Van Heurn heeft deze kroniek niet gebruikt voor zijn in 1776-1778 verschenen vierdelige werk over de historie van stad en meierij van Den Bosch. Jhr. mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt citeerde eruit in zijn bijna 100 jaar geleden boek over voorname huizen en gebouwen in ‘s-Hertogenbosch. Helaas gebruikte hij een slechte kopie en vermeldde hij de vindplaats niet. Drie jaar na het bezoek van de Bossche archivarissen publiceerde H. van Bavel in een liber amicorum, aangeboden aan de met pensioen gaande Bossche stadsarchivaris, een gedegen artikel over de kroniek. Hij stelde daarin voor om hem te vernoemen naar het Bossche St. Geertruiklooster een in de vijftiende eeuw gesticht vrouwenklooster dat zoals alle kloosters na 1629 werd opgeheven en waarvan het archief geheel verloren ging. Een van de religieuzen van dit klooster was in de zestiende eeuw Barbara Discuis, een buitenechtelijke dochter van keizer Maximiliaan. In de kroniek komen vier passages voor die over haar handelen en die ten dele in de ik-vorm zijn geschreven. In de jaren tachtig werd de kroniek bestudeerd door G.M. van der Velden, een confrater van H. van Bavel. Hij maakte een transscriptie die als basis van deze tekstuitgave heeft gediend. Het was zijn vurige wens om de gehele kroniek uit te geven. Teneinde dit karwei binnen afzienbare tijd te voltooien werd eind 1998 de hulp ingeroepen van het Stadsarchief ‘s-Hertogenbosch. Dr. A.C.M. Kappelhof, destijds hoofd bureau Acquisitie en Beheer, en drs. G. Verbeek, senior archivist, boden terstond hun medewerking aan. Besloten werd om af te zien van een klassieke bronnenuitgave, omdat deze nog vele jaren zou vergen. Met name de dan noodzakelijke annotatie zou veel tijd in beslag nemen, terwijl ook onderzoek moest worden verricht naar de genese en de structuur van de kroniek. Voor een dergelijk onderzoek zijn specialisten nodig en deze waren op dat moment niet beschikbaar. Een ander argument om alleen de tekst te publiceren was dat de bewerkers de kroniek graag op korte termijn beschikbaar wilden stellen aan het publiek. Ontsluiten en beschikbaar stellen van historische informatie is immers een kerntaak van elke archiefdienst. Aan de hand van de nu voorliggende tekst kan een team van specialisten altijd nog tot een klassieke bronnenuitgave overgaan. In oktober 1998 werd overeengekomen dat het Stadsarchief zou zorgen voor een tekstuitgave en voor een noodzakelijke restauratie van de kroniek. Op dat moment had G. van der Velden hem al opnieuw getranscribeerd en hadden hij en zijn confrater H. van Bavel het gedeelte tot aan de beeldenstorm (1566) gecollationeerd. Op het Stadsarchief werd terstond een begin gemaakt met het collationeren van de resterende tekst. Kappelhof en Verbeek vergeleken onafhankelijk van elkaar de transscriptie aan de hand van het origineel. Op basis van dit in de zomer van 1999 voltooide onderzoek ontstond een correcte tekst. In de herfst van 1999 werd besloten om slechts een klein aantal papieren exemplaren van de kroniek te laten vervaardigen en de tekst daar naast op een CD-ROM beschikbaar te stellen. In deze inleiding wordt verantwoording afgelegd over de gevolgde werkwijze, opdat latere bewerkers weten wat reeds is gedaan en wat nog moet worden gedaan. De collatie v hield tevens een oppervlakkige bestudering van de tekst in en op grond daarvan meenden wij het document te kunnen typeren en een ‘profiel’ van de maker te mogen geven. Verantwoording van de uitgave De kroniek begint in 1140 en loopt door tot het jaar 1699. Het manuscript bestaat uit twee banden van het formaat 33 bij 21 cm met een dikte van respectievelijk 6 en 5 cm. De eerste band is door H. van Bavel met potlood gefolieerd van 1 (recto) tot en met 295 (verso). Van een andere hand zijn de met potlood bijgeschreven jaartallen in de kop van elke pagina in beide banden en de aantekeningen in de marge. De tweede band is ca. 1900 met anilinepotlood achteraf gepagineerd van 1 tot en met 474. Bij vergissing zijn hierbij twee bladzijden, tussen 421 en 422, overgeslagen. Deze hebben later de nummers 421a en 421b gekregen. Deze band telt dus 476 beschreven bladzijden. Beide banden tezamen tellen 1067 bladzijden. De chroniqueur heeft zijn teksten geschreven op katernen van vier dubbel gevouwen bladen, die pas veel later in twee perkamenten banden zijn gebonden. De nummering van de katernen is met kleine cijfers onder aan de betreffende bladzijden terug te vinden. Vroegere bezitters van de kroniek hebben met voor ons onbeduidende aantekeningen en strepen de tekst ontsierd. Op twee plaatsen in band I zijn teksten onleesbaar gemaakt, namelijk de folia 140v. en 173v. Waarschijnlijk is dit gebeurd omdat ze aanstoot konden geven. Op grond van het schrift mag men besluiten, dat alles door een dezelfde persoon is geschreven. Wel is het handschrift geleidelijk aan minder klein geworden, wat er op wijst, dat er vele jaren aan gewerkt is. In deel I staan op een volle pagina zo’n 36 regels; in deel II slechts 23. Deel I telt per regel gemiddeld 10 woorden, deel II 5 of 6. Ter bevordering van leesbaarheid en gebruik van transcriptie werd deze "genormaliseerd", waarbij wij de volgende regels hanteerden: a. De gebrekkige interpunctie van het manuscript werd aangepast aan de huidige spelregels. b. Wat het gebruik van hoofdletters betreft, de scribent kent deze nauwelijks; hierin werd de transcriptie ook aangepast. c. De spelling is steeds letterlijk overgenomen. d. Met enkelvoud en meervoud is in de werkwoorden geen rekening gehouden; ook deze "slordigheid" is in de transcriptie gehandhaafd. e. De letters s en j, h en k, l en t, u en n, r en x, zijn vaak moeilijk te onderscheiden, wat bijvoorbeeld twijfel kan geven bij het lezen van eigennamen. vi f. De scribent kent geen y, maar schrijft dan steeds een ij; deze "lange ij" is overal gerespecteerd. g. De i staat dikwijls op plaatsen waar wij normaal een j schrijven, b.v. maiestijt in plaats van ons majesteit; hier is de normalisatie wel toegepast (cnf. punt c). h. Woorden die in het manuscript aaneen zijn geschreven, maar die in de moderne spelling los van elkaar worden geschreven, zijn gemoderniseerd. Een voorbeeld: ‘te rug’ werd ‘terug’, ‘honderd eenentwintig’ werd ‘honderdeenentwintig’. i. Deze uitgave is zoals reeds gezegd niet voorzien van een annotatie, maar op deze regel is een uitzondering gemaakt. Wanneer feiten over de stad zelf worden opgevoerd die apert onjuist zijn wordt dit vermeld. Deze passages staan ook weer tussen vierkante haken. Levensloop van de kroniek In zijn reeds geciteerde artikel ging H. van Bavel na in wiens bezit de kroniek vanaf het begin van de negentiende eeuw was geweest en hoe de abdij eraan was gekomen. Hij kon het spoor in de tijd teruggaand volgen tot rond 1800. In die tijd was het document in het bezit van de Bossche bierbrouwer Louis Gast (1779-1840). Deze woonde in de wijk het Hinthamereinde en bekleedde diverse openbare functies. Hij ving zijn bestuurlijke loopbaan aan in 1805/06 met de functie van blokmeester van het Hinthamereinde. Later werd hij lid van de Stedelijke Raad, regent van de Godshuizen en lid van Provinciale Staten. De moeder van Louis Gast was Johanna Maria de Mele, de dochter van een bierbrouwer. Louis Gast was geinteresseerd in de geschiedenis. Hij inventariseerde het familiearchief De Mele en in 1805 maakte hij een uitvoerige inventaris van het archief van het blok van het Hinthamereinde en van de archieven van de twee instellingen die toen door het blok werden bestuurd, het Zinnelooshuis Reinier van Arkel en het Catharina Catersgasthuis.1 Hij trouwde drie maal en kreeg in totaal 14 kinderen, van wie er vier geestelijke, een apotheker en twee notaris werden. Uit alles blijkt dat Louis Gast tot de vermogende katholieke burgerij behoorde. Vermoedelijk was hij tijdens de bewogen Bataafs-Franse periode (1794-1815) politiek niet actief.2 Na de dood van Louis kwam de kroniek in het bezit van een van zijn zoons, Stephanus Petrus Gast (1819-1884), die in 1841 op het seminarie te Haaren voor priester studeerde en daar het boek ter inzage gaf aan Coppens die er gebruik van maakte voor zijn boek over de geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch.