Himalaya-Dagboek
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Himalaya-dagboek Bart Vos bron Bart Vos, Himalaya-dagboek. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2000 (10de druk). Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vos_049hima01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / Bart Vos 7 Mount Everest 1982 Bart Vos, Himalaya-dagboek 8 Bart Vos, Himalaya-dagboek 9 Zaterdag, 14 augustus 1982. 13.00 uur Vanmorgen heb ik de Mount Everest gezien. Ik liep met Rob Weijdert over het pad langs de Rongbukrivier, iets voorbij het Tibetaanse dorp Zambu. De moessonwolken die ons al dagen het zicht op de Himalaya ontnamen, braken open. De eerste berg die ik zag was de Cho Oyu. Een glinsterende witte bergtop, ondersteund door twee strakke rotspijlers. Daarna kwam de Everest tevoorschijn. Van de schouder tot de top. Daar was hij dan: de hoogste berg van de wereld. Over geen berg had ik zoveel gelezen. Voor de beklimming van deze top had ik me suf getraind, me diep in de schulden gestoken en maanden opgeofferd. Na een paar minuten sloten de wolken de bergtop weer in. Hij was weg voordat ik hem echt gezien had. Twee jaar geleden dacht ik er voor het eerst over mij op te geven als deelnemer van deze klimexpeditie naar de Mount Everest. In de Berggids, het blad van de alpenvereniging, waren de plannen rond de ‘Nederlandse Mount Everest Expeditie 1982’ onthuld. Er was een stichting met een deftig bestuur en een raad van toezicht opgericht. Alpinisten werden opgeroepen zich aan te melden. De selectie zou plaatsvinden op grond van klimervaring, eerder bereikte hoogte, doorzettingsvermogen, lef en sociale omgang. Aspirantdeelnemers werden gewaarschuwd zich niet te vergissen in de afmetingen van deze Himalayatop. Twee vrienden met wie ik die winter in de Alpen had geklommen gaven zich op. Zij hadden jarenlange klim- Bart Vos, Himalaya-dagboek 10 ervaring. Ik niet, ik was pas in 1978 begonnen met klimmen, maar vond dat ik een betere alpinist was. Mijn uithoudingsvermogen was groter, ik kon beter afzien, was harder en durfde meer. Ik besloot me aan te melden. Mijn kans op deelname schatte ik laag in, maar ik had het mezelf eeuwig kwalijk genomen wanneer zij uitverkoren zouden worden en ik zelfs geen poging had ondernomen om er bij te zijn. Xander Verrijn Stuart, Eelco Dijk en Mathieu van Rijswick deden de selectie. Een hoogleraar, een kandidaat-notaris en een natuurkundige. Zij kenden elkaar van de expeditie naar de Annapurna, waarbij voor het eerst door een Nederlandse groep met succes hoger dan 8000 meter werd geklommen. Dat was in de herfst van 1977. Eelco had in de eindfase van die beklimming een bevroren voetzool opgelopen, Mathieu bereikte vanuit het niets als onbekende bergbeklimmer samen met een Sherpa de top. Xander had de expeditie geleid en er een mooi boek over geschreven. Op een zondagmiddag in november had ik mijn gesprek met de selectiecommissie. Ik werd ontvangen in de studeerkamer van Xanders villa aan het Spaarne. Aan de muren hingen foto's van bergen, op de grond lag een klimtouw. Achter de stoel waarin Xander ging zitten stond een boekenkast, waartegen aan een naar voren getrokken boek een zwarte hoogtemeter aan een oranje koord hing. Xander zag eruit zoals ik me een klimmende professor had voorgesteld: een jaar of vijfenvijftig, klein, met een donkere baard en een zwarte bril. Hij leidde het gesprek in, maar werd al gauw onderbroken door Eelco, die sneller en nauwkeuriger formulerend over de expeditie vertelde. Mathieu zweeg en leek te staren naar een bergsportblad dat op de grond lag. Ik had me goed voorbereid: had Xander zijn boek nog eens doorgespit, me door De strijd om de top en Naar den hoogsten top der aarde, twee dikke pillen over de allereerste vooroorlogse Engelse Everestexpedities, heengewerkt en wat gangbare expeditieliteratuur van de Bart Vos, Himalaya-dagboek 11 laatste jaren doorgenomen. Ik had me in korte tijd een gematigde mening gevormd over leiderschap, muiterij, inzet en aspiraties tijdens grote klimexpedities. Het gesprek verliep niet onaardig en opgewekt reed ik in mijn prachtige zestien jaar oude Austin Balanza terug naar huis. In deze auto had de Belgische ambassadeur in Teheran jarenlang door Perzië getoerd. Ik voelde me zelf al halverwege de Himalaya. Van links kwam in volle vaart een auto aangereden. Achter het stuur een moeder, op weg naar haar dochtertje in het ziekenhuis. Zij ramde mijn auto linksachter, waarna ik frontaal tegen een boom knalde. Ik had geen schuld, maar mijn auto was total loss. Enige tijd later kreeg ik bericht voorlopig geselecteerd te zijn. Vlak voor Kerstmis volgde in Xanders huiskamer de eerste bijeenkomst, waar wij aan elkaar werden voorgesteld. Hier zat dan het puikje van het Nederlandse alpinisme met een verslaggever en iemand die de pr professioneel zou gaan verzorgen. Xander zette de opzet van de expeditie uiteen. De groep zou bestaan uit twaalf klimmers, een expeditiearts en drie verslaggevers (voor Algemeen Dagblad en AVRO). Totaal zeventien mensen, met Xander als expeditieleider. De kosten zouden rond de een miljoen gulden bedragen. Iedere deelnemer was verplicht tienduizend gulden in te brengen, enige keren met de anderen te trainen en wat organisatietaken op zich te nemen. Ik kreeg ‘Verpakking en Transport’. Na Xanders introductie kreeg een van de geselecteerden het woord. Met het voorlezen van een lange brief maakte hij duidelijk dat door de deelname van een van de anderen het voor hem absoluut onmogelijk zou zijn een succesvolle bijdrage aan de expeditie te leveren. Het struikelblok bleek Ronald Naar te zijn. De afgelopen jaren had de man vaak met hem te maken gehad en telkens ervaren dat Ronald een onbetrouwbare partner was. Met zo iemand wilde hij niet op expeditie gaan. Na het voorlezen van de brief stond hij op en verliet Bart Vos, Himalaya-dagboek 12 Xanders huiskamer. Ik voelde me opgelaten omdat ik niet begreep wat er gebeurde: de man die net was weggegaan kende ik niet en Ronald Naar ontmoette ik die middag voor het eerst. Ik kende een paar artikelen over zijn zware beklimmingen en een interview waarin hij trots vertelde dat hij het enfant terrible van de Nederlandse alpinisten was. Een paar dagen later kwam het Algemeen Dagblad met een groot stuk over de geplande expeditie. Het bijzondere van de route op de berg werd uiteengezet, er werd iets over Tibet en over ieders alpiene prestaties verteld. De kop van het artikel was ‘DIT IS MANNENWERK’. Er waren geen vrouwen geselecteerd. Onder mijn foto stond de naam ‘Bart Vis’. Toch begon ik me al een beetje held te voelen. 16.00 uur. We zijn de Rongbukrivier overgestoken en hebben onze tenten iets voorbij de oversteekplaats opgezet. Willem ten Barge is een plunjezak kwijt! Volgens hem lag hij in de vrachtwagen. Vermoedelijk heeft een van de Tibetanen die vanuit hun dorpen belangstellend een eind met ons oplopen, hem meegenomen toen we de truck uitlaadden. Wang, de baas van de Chinezen die ons begeleiden, is met Willem op - onderzoek uit in Tsobuk, het gehucht dat aan de andere kant van de rivier ligt. Als Chinees legerofficier heeft Wang het recht om het dorp te doorzoeken. We hebben de acht tenten nu zo geplaatst dat zij tezamen met de vrachtwagen een kring vormen. De open plekken zijn gevuld met witte tonnen. Binnen de kring mogen de Tibetaanse dorpelingen niet komen. Ik voel me net een circusartiest. Een veertigtal ogen volgt iedere beweging binnen de piste. Luid wordt elke onbegrepen handeling becommentarieerd. Een Tibetaan riep eergisteren een paar keer vragend ‘Chomolungma, Chomolungma’ naar me. Hij wees in de verte en keek naar boven. Ik knikte, waarna hij me zijn huis binnenwenkte. Hij gaf me een warme gekookte biet. Nadat ik die had leeggelepeld kreeg ik ‘cha’, ge- Bart Vos, Himalaya-dagboek 13 kookte thee. Hij deed er een extra groot stuk yakboter in. Al ruim een week in Tibet. Dit was mijn eerste directe contact met een Tibetaan. In het boek Naar den hoogste top der aarde worden Tibetanen zonder uitzondering beschreven als vieze en vervuilde mensen, elke huidplooi gevuld met zand. Zij drinken zuur bier en smerige thee. Het laatste is waar. De expeditie: 17 Nederlanders, 5 Chinezen, 6 Tibetanen, 1 jeep, 4 vrachtwagens, 10000 kilo voedsel, brandstof en materiaal. Vliegend van Peking via Chengdu naar Lhasa, de hoofdstad van Tibet. 3700 meter hoog. Rijdend via Xigatze naar Xegar. 4200 meter. Lopend, om aan de hoogte te wennen, van Xegar naar de plek van het basiskamp. Gisteren kwamen we voor het eerst echt hoog: we trokken over de Pang La, een pas van 5100 meter. Ik had gelukkig geen last van de hoogte. Van de anderen weet ik het niet, ik lette alleen op mezelf. Even waren we met zijn allen op de pas, de verdere weg liepen we verspreid in kleine groepjes of alleen. 21.15 uur. Lig in mijn slaapzak in de tent. Op de cassetterecorder neuzelt Randy Newman. Muziek van Rob Weijdert, met wie ik deze tent deel. Vanavond heb ik na het eten weer een stukje voorgelezen uit Naar den hoogsten top der aarde. In 1921 volgden Engelsen voor het eerst onze weg. In het boek wordt de route aandachtig beschreven. Onze expeditie is de eerste naoorlogse die hier weer te voet doortrekt. In eenenzestig jaar is er niets zichtbaars veranderd, de beschrijvingen kloppen nog. Morgen stop ik met voorlezen. Moet oppassen voor het ‘daar heb je hem weer’-effect. Willems plunjezak is ondanks het uitkammen van het dorp niet terug. De Chinezen waarschuwen ons nu voort- Bart Vos, Himalaya-dagboek 14 durend voor de onbetrouwbaarheid van de Tibetanen. De Chinese hiërarchie in Tibet: 1 De Chinees. Dan lange tijd niets. 2 De Tibetaan die bus, jeep of truck bestuurt. 3 De westerling. Korte tijd niets. 4 De Tibetaan.