Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Randstad 8-10 bron Randstad 8-10. Z.n., z.p. 1965 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ran002196501_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. 2 [Nummer 8] Medewerkers A.B. Computer, bijgenaamd Auto-Beatnik. Voor het vervaardigen van het in dit nummer gepubliceerde gedicht had de machine een keuze uit 850 woorden en 32 combinaties van zinnen. CASSIUS MARCELLUS CLAY IV, Louisville (USA) 1943. Olympisch kampioen halfzwaargewicht Rome 1960, wereldkampioen zwaargewicht 1963. CONSTANT (NIEUWENHUYS), Amsterdam 1922. Initiatiefnemer en manifestator Experimentele groep Reflex (1948), medeoprichter Cobra (1949), Internationale des Artistes Expérimentaux. Spatiaal-coloristische, urbanistische experimenten, tot 1960 lid van de Internationale Situationniste. Sinds 1958 bouwend aan New-Babylon, waaraan hij in Randstad 2 een studie wijdde. In 1963 verschenen tien litho's met tekst van Simon Vinkenoog: New Babylon, preambuul voor een nieuwe wereld. R.A. CORNETS DE GROOT, Bandoeng 1929. Onderwijzer in Den Haag. Opstellen in o.m. De Gids en Randstad over o.m. Gerrit Achterberg en Simon Vestdijk. JAN G. ELBURG, Wemeldinge 1919. Publiceerde de dichtbundels Serenade voor Lena, (1942), De distelbloem (1944), Klein t(er)reurspel (1947), Door de nacht (1948), Laag Tibet (1952), Randstad 8-10 4 De vlag van de werkelijkheid (1956), Hebben en zijn (1958) - deze laatste drie gezamenlijk herdrukt als Drietand (1960) - en De gedachte mijn echo (1964). RALPH GINZBURG, Brooklyn N.Y. 1930. Auteur van An Unhurried View of Erotica, 100 Years of Lynching, uitgever van Eros, a new quarterly on the joy of love (‘in its every manifestation’), medewerker aan verscheidene Amerikaanse tijdschriften: Esquire, Look, Fact, e.a. F.M. TEN HARMSEN VAN DER BEEK, Blaricum 1927. Publiceerde gedichten in Podium, Tirade en Vrij Nederland. RUUD KUYPER, Rotterdam 1937. Sinds 1958 jazz-medewerker Nieuwe Rotterdamse Courant, als jazz-musicus o.m. reizen naar Joegoslavië, India, Pakistan. Tekstschrijver Veronica-programma Jazz Journaal, Nederlandse bewerking van The Jazz Scene (van Francis Newton) geheten De Jazzwereld (1964). HENK LEFFELAAR, Amsterdam 1929. Groeide in Sumatra op, keerde in 1946 terug naar Nederland, doctoraal 1954. Journalistieke studie en arbeid in de Verenigde Staten, nu als reisredakteur verbonden aan de GPD-combinatie. Publiceerde Het kaartenhuis in Dixie (1958) en Leven op rantsoen, in het Amerikaans verschenen als Through a harsh dawn (1963). CEES NOOTEBOOM, Den Haag 1933. Philip en de anderen (roman, 1955), De doden zoeken een huis (gedichten, 1956), De verliefde gevangene (verhalen, 1958), De zwanen van de Theems (toneel, 1959), Koude gedichten (1959), Het zwarte gedicht (1960), De ridder is gestorven (roman, 1963), Een middag in Bruay (columns uit de Volkskrant, 1963). Gesloten gedichten (1964). OCTAVIO PAZ, Mexico 1914. Dichter en kritikus (The romantic agony), kultureel attaché Mexikaanse ambassade in Parijs. Bundels poëzie o.m. Libertad bajo palabra (1949), Piedra de sol Randstad 8-10 5 (1957) en La estación violenta (1958). DANIEL PERSYKO, Warschau 1938. Ontvluchtte met vader (psycho-analist) via Zweden naar V.S. Reed College, sociologie. Na zijn promotie een lange reis naar Mexico, Marokko en Engeland, waar hij gearresteerd werd. Een van zijn vroegste jeugdherinneringen ‘het spelen met menselijke kadavers alsof het grote poppen waren’. Zijn adres: C 4902, H.M. Prison, Wormwood Scrubs, Londen W. 12. PETER SCHAT, Utrecht 1935. Studeerde bij Kees van Baaren, Matyas Seiber en Pierre Boulez. Componeerde Septet (YSCM-festival, Straatsburg 1958), Oktet (in opdracht van OKW), Mozaïeken voor Orkest (YSCM-festival, Keulen 1960), Entelechie I (Donaueschinger Musiktage 1961), Signalement (Domaine Musical, Parijs 1962), Entelechie II (in opdracht van OKW), Improvisations and Symphonies (in opdracht van de gemeente Amsterdam, verschenen als Donemus-grammofoonplaat 1960), en Labyrint (1961- ), Vijf deel-partituren voor verschillende bezettingen. K. SCHIPPERS (ps. van Gerard Stigter), Amsterdam 1936. Van Barbarber (tijdschrift, bloemlezing in boekvorm 1964) medeoprichter en -redacteur. Publiceerde De waarheid als De Koe (gedichten, 1963) en stelde (van 14 tot 20 april 1964 in Amsterdam, Magisch Centrum) de wereld ten toon als een uiterste consequentie van het ready-made van Marcel Duchamp. Medewerking aan De Gids, Tirade, De Groene Amsterdammer. ROLAND TOPOR (kind van Poolse ouders), Parijs 1938. Albums met cartoons: La Chaîne, Les Masochistes (Terrain Vague) en een Anthologie (Jean-Jacques Pauvert). Illustraties voor o.m. Sternberg en Ruellan (Manuel du savoir-mourir), mede-oprichter van het wansmakelijk tijdschrift Hara-Kiri, van de Académie Panique (met o.a. Arrabal, 1963), voorzitter van de Société de Géographie Imaginaire. Verhalen in Fiction en Hara-Kiri. Randstad 8-10 6 Constant Opkomst en ondergang van de avant-garde Het onbehagen van de kunstenaar dateert niet van vandaag of gisteren. Het is zelfs al bijna een halve eeuw geleden sinds voor het eerst een min of meer georganiseerde kunstenaarsgroep dat onbehagen collectief en op agressieve wijze tot uitgangspunt van zijn activiteiten verklaarde. Op dat ogenblik begon de korte geschiedenis van wat men de avant-garde pleegt te noemen, daarmee het militante karakter van dit begrip duidelijk onderstrepend. De avant-garde - de uitdrukking in dit verband stamt van de surrealisten - kenmerkt zich door twee factoren van wezenlijk belang: allereerst de kritische verwerping en de bestrijding van de bestaande maatschappij en cultuur, en voorts de hechte samenwerking van een aantal kunstenaars - zoals die nog niet eerder voor mogelijk was gehouden - in een groep, een organisatie, die van de individuele kunstenaars een zekere discipline eist, op zijn minst de ondertekening van een collectief program. De vraag dringt zich nu op, welke oorzaken ertoe geleid hebben dat op een bepaald historisch ogenblik, kunstenaars tot de vorming van een militante groep zijn overgegaan, en verder, wat het resultaat van hun optreden geweest is. Het moment waarop de avant-garde zich voor het eerst manifesteert, wordt gewoonlijk gesteld op de ontmoeting, in 1916, van een aantal linkse pacifisten in het ‘Cabaret Voltaire’ te Zürich. Ook het moment waarop de avant-garde haar oorpronkelijk élan begint te verliezen is niet moeilijk vast te stellen: Randstad 8-10 7 het valt in de periode van economische crisis na de grote beurskrach van New-York in 1929. Daarmee ligt de conclusie voor de hand dat het korte optreden van de revolutionnaire kunstenaarsgroepering verbonden is aan een bepaalde sociaal-economische situatie, en wel aan de periode van de zogenaamde ‘gay twenties’, de periode van schijnbare opbloei na de eerste wereldoorlog die in 1929, toen de tweede wereldoorlog zich reeds begon af te tekenen, een bruusk einde vond. In groter verband bezien vormt de avantgardistische episode een culminatiepunt in de reeds veel langer durende crisis-situatie van de scheppende mens in de industriële maatschappij. In ieder geval volgt uit het verband tussen het optreden van de artistieke avant-garde en de ineenstorting van de liberalistische economie, dat er geen sprake is van een crisis in de creatieve capaciteit op zichzelf. Integendeel, de avant-garde heeft blijk gegeven van een - men zou kunnen zeggen opgeklopte - creativiteit, die een aantal stilistische gegevens heeft opgeleverd, waarvan de uitwerking voorlopig het ‘culturele leven’ wel gaande zal houden. We moeten ons er echter wel voor hoeden het huidige streven van de kunstenaars, zich door middel van voortdurende nieuwigheden in de openbare belangstelling te houden, te verwarren met de avantgardistische activiteit van de periode tussen de twee wereldoorlogen. Om tot een juist begrip van de avant-garde te komen dienen we allereerst af te rekenen met de misvatting dat ‘avantgardistisch’ momenteel nog een levend begrip zou zijn. Het woord avant-garde wordt op allerlei manieren misbruikt, van ‘avantgardistische auto-ontwerpen’ tot ‘klerikale avant-garde’: Stilistische vernieuwingen van de kunst zijn inmiddels niet van de lucht, en er gaat bijna geen jaar voorbij waarin niet de een of andere groep jongere kunstenaars zich met veel tam-tam als avantgardistisch aandient. De suggestie die in het woord avant-garde besloten ligt, wordt echter door geen enkele van deze losse groeperingen waar gemaakt. Integendeel, men kan eerder van een zekere sociale aanpassing spreken, een aanpassing waarmee de meestal snelle erkenning en beloning van maatschappelijke zijde in overeenstemming is. Hoezeer ook de termen avant-garde en avant- Randstad 8-10 8 gardistisch momenteel in de mode zijn, we moeten beginnen met vast te stellen dat geen enkele huidige groepering voldoet aan de eerste en belangrijkste voorwaarde tot dit begrip: de verwerping en bestrijding van de huidige samenleving en van de cultuur die hiervan de uitdrukking is. Merkwaardig genoeg zijn het juist die kunstenaars die zichzelf het meest met het etiket ‘avantgardistisch’ tooien, die blijk geven van een schaapachtig aandoend optimisme en die proberen te suggereren dat de moderne kunst barst van vitaliteit, dat een ongekende opbloei van de scheppingsdrang de cultuur momenteel kenmerkt. Naast deze kinderlijke fantasten, die hun ‘vitaliteit’ graag bewijzen door zich in een carnavalesk barbaren-pak te steken, treden andere groeperingen op, die, minder naïef, de ondergang van de individualistische cultuur niet onder stoelen of banken steken, maar die aarzelen de