<<

Uitgangspuntennotitie

Buitengebied Súdwest-Fryslân

Vastgesteld door de raad van Súdwest-Fryslân op 21 juni 2012.

Inhoudsopgave

1 Algemeen 1.1 Inleiding 6 1.2 Doel 7 1.3 Visie 7 1.4 Opbouw 7 1.5 PlanMER 8 1.6 Vervolg 8 1.7 Begrenzing Buitengebied 10 1.7.1 Geldend beleid 10 1.7.2 Uitgangspunten bestemmingsplan 10 1.8 Basisfuncties 12 1.8.1 Geldend beleid 12 1.8.2 Verordening Romte 12 1.8.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 12

2. Landbouw 13 2.1 Criterium agrarisch bedrijf 13 2.1.1 Geldend beleid 14 2.1.2 Verordening Romte 14 2.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 14 2.2 Het bouwvlak / de postzegel (het terrein voor één agrarisch bedrijf) 14 2.2.1 Geldend beleid 14 2.2.2 Verordening Romte 15 2.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 15 2.3 Goot- en nokhoogte, dakhelling agrarisch bedrijfsgebouw 16 2.3.1 Geldend beleid 17 2.3.2 Verordening Romte 17 2.3.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 18 2.4 Losse veestallingen 22 2.4.1 Geldend beleid 22 2.4.2 Verordening Romte 22 2.4.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 22 2.5 Bedrijfswoning 23 2.5.1 Geldend beleid 23

2

2.5.2 Verordening Romte 23 2.5.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 23 2.6 Niet grondgebonden landbouw (hoofd- / neventak) 24 2.6.1 Geldend beleid 24 2.6.2 Verordening Romte 24 2.6.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 24 2.7 Glastuinbouw 25 2.8 Bedrijfseigen mestvergisting 25 2.8.1 Geldend beleid 26 2.8.2 Verordening Romte 26 2.8.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 26 2.9 Paardenhouderij 27 2.9.1 Geldend beleid 27 2.9.2 Verordening Romte 27 2.9.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 27 2.10 Paardenbak 28 2.10.1 Geldend beleid 28 2.10.2 Verordening Romte 28 2.10.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 28 2.11 Aanverwante en nevenactiviteiten 29 2.11.1 Geldend beleid 29 2.11.2 Verordening Romte 30 2.11.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 30 2.12 Verplaatsing agrarisch bedrijf 31 2.12.1 Geldend beleid 31 2.12.2 Verordening Romte 31 2.12.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 32

3. Hergebruik voormalige (agrarische) bedrijven 33 3.1 Hergebruik voormalige (agrarische) bedrijven 33 3.1.1 Geldend beleid 33 3.1.2 Verordening Romte 34 3.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 34 3.1.3.1 Wonen al dan niet i.c.m. niet-agrarische nevenactiviteiten 35 3.1.3.1.1 Splitsing 35 3.1.3.2 Zelfstandige (bedrijfsmatige) activiteiten 36 3.1.3.3 Detailhandel en Horeca 36

3

3.2 Ruimte voor Ruimte 37 3.2.1 Geldend beleid 37 3.2.2 Verordening Romte 37 3.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 38

4. Wonen 39 4.1 Bebouwingsregels 39 4.1.1 Geldend beleid 39 4.1.2 Verordening Romte 39 4.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 40

5. Landschappelijke kwaliteiten 41 5.1 Natuurlijke waarden, archeologische waarden en cultuurhistorische waarden 41 5.1.1 Geldend beleid 41 5.1.2 Verordening Romte 41 5.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 42 5.2 Licht 43 5.2.1 Geldend beleid 43 5.2.2 Verordening Romte 44 5.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 44

6. Recreatie 45 6.1 Recreatie (algemeen) 45 6.1.1 Geldend beleid 45 6.1.2 Verordening Romte 45 6.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 45 6.2 Regulier kamperen 46 6.2.1 Geldend beleid 46 6.2.2 Verordening Romte 46 6.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 46 6.3 Kleinschalig kamperen 47 6.3.1 Geldend beleid 47 6.3.2 Verordening Romte 47 6.3.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 47

7. Duurzame energie 49 7.1 Windenergie 49

4

7.1.1 Geldend beleid 49 7.1.2 Verordening Romte 49 7.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 49 7.2 Zonnepanelen 50 7.2.1 Geldend beleid 50 7.2.2 Verordening Romte 50 7.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan 50

8. Communicatie 52 8.1 Wettelijk verplichte communicatiemomenten 52 8.2 Extra communicatiemomenten 52 8.3 Communicatiemiddelen 53

5

1 Algemeen

1.1 Inleiding Deze voorliggende Uitgangspuntennotitie Buitengebied Súdwest-Fryslân vormt de basis voor de herzieningen van de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. De verschillende bestemmingsplannen buitengebied, die in de voormalige fusiegemeenten, , , , en Wûnseradiel geldend waren, zijn nog steeds van kracht. Het bestemmingsplan Buitengebied van voormalig Wymbritseradiel en van voormalig Bolsward zijn kort voor de fusie in 2010 vastgesteld. De bestemmingsplannen Buitengebied van Nijefurd, Sneek en het overgrote deel van Wûnseradiel zijn al ouder dan 10 jaar. Het bestemmingsplan Buitengebied van Wûnseradiel is in 2005 gedeeltelijk herzien en voldoet voor deze gebieden nog aan de wettelijke termijn.

Op basis van artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een actualisatie van een bestemmingsplan elke 10 jaar na de laatste vaststelling van het bestemmingsplan plaats te vinden. Bij deze actualisatie dienen de bepalingen van de Verordening Romte (juridische vertaling van het Streekplan) van de provincie Fryslân in acht te worden genomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.

De voorbereidingen van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan waren in deze drie voormalige gemeenten al gestart. Voor voormalig Nijefurd is al een concept-voorontwerpbestemmingsplan gereed. In principe had dit plan in procedure kunnen worden gebracht. Er heeft echter onvoldoende onderlinge afstemming plaatsgevonden. Bovendien zijn een aantal uitgangspunten uit het concept- voorontwerpbestemmingsplan MER-plichtig. Hierover moet eerst duidelijkheid zijn.

Gelet op het feit dat we nu één gemeente zijn en de gemeente dus feitelijk één buitengebied heeft, is er voor gekozen om voor de plangebieden van de drie bestemmingsplannen buitengebied één juridische regeling op te nemen die, aansluit bij of overeenkomt met de regeling uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Wymbritseradiel. Daarmee wordt (zoveel mogelijk) voorkomen dat er in verschillende delen van de gemeente verschillende regelingen van kracht zijn voor dezelfde functies. Het is overigens mogelijk dat er ondanks het feit dat er sprake is van één buitengebied toch voor enkele onderdelen verschillende regelingen van toepassing zijn. Dit kan dan voortkomen uit het (landschappelijke) karakter van bepaalde gebieden. Om deze dan te waarborgen is in sommige gevallen misschien een aparte regeling noodzakelijk.

Zoals aangegeven vormt deze Uitgangspuntennotitie de basis voor de herziening van de bestemmingsplannen buitengebied. In deze Uitgangspuntennotitie worden de kaders neergezet waarbinnen de bestemmingsplannen inhoudelijk tot stand zullen komen. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de kaders vanuit Rijks- en provinciaal beleid en het sectorale gemeentelijk beleid, als aan de beperkingen die vanuit planologisch onderzoek binnen de plangebieden gesteld moeten worden. Daarnaast biedt deze notitie (rekening houdende met hiervoor omschreven randvoorwaarden) inzicht in de gemeentelijke beleidskeuzes voor een aantal onderwerpen die direct aan het landelijk gebied zijn gerelateerd.

6

1.2 Doel Het opstellen van een planologisch juridisch actueel kader voor de Buitengebieden van de voormalige gemeenten Nijefurd, Sneek en Wûnseradiel.

1.3 Visie Het buitengebied van de gemeente Súdwest-Fryslân kent een grote verscheidenheid aan functies en gebruik van percelen en bouwwerken. Deze functies zijn vaak nauw met elkaar verbonden en vormen de kernkwaliteiten van het buitengebied.

De gemeente Súdwest-Fryslân benoemt de volgende kernkwaliteiten voor het landelijke gebied:

- Landbouw; - Landschap en natuur; - Recreatie.

De kernkwaliteiten zijn benoemd met het doel de identiteit van het buitengebied te behouden en te versterken waar dat mogelijk is. Het bestemmingsplan zal daarom naast een goede planologische regeling voor de overige functies in het landelijk gebied, bijzondere aandacht besteden aan het behoud en versterken van de kernkwaliteiten.

Het bestemmingsplan behoudt echter hoofdzakelijk een conserverend karakter. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen geen onderdeel uitmaken van het nieuw op te stellen bestemmingsplan. Dergelijke ontwikkelingen vragen om een specifieke planvormingsfase, met een eigen juridisch kader.

De gemeente heeft beleidsuitgangspunten vastgelegd in beleidsdocumenten. Deze beleidsdocumenten worden waar mogelijk integraal overgenomen in het bestemmingsplan. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan beleidsstukken op verschillende terreinen. Uitgangspunt is dat deze beleidsstukken na vaststelling waar mogelijk integraal meegenomen worden. Dit kan leiden tot tussentijdse aanpassingen van het ontwerp-bestemmingsplan.

1.4 Opbouw In deze notitie wordt na een korte inleiding eerst de geldende regeling van de verschillende gemeenten per onderwerp aangegeven. Vervolgens wordt het provinciaal beleid conform de onlangs vastgestelde Verordening Romte van de provincie Fryslân aangegeven.

Daarna stellen wij u de beleidsuitgangspunten eveneens per onderwerp voor.

7

1.5 PlanMER Op grond van de huidige wetgeving (Wet milieubeheer) moet rekening worden gehouden met het opstellen van een PlanMER. In dit Milieu-Effect Rapport worden de milieugevolgen van een nieuw bestemmingsplan systematisch, transparant en objectief in beeld gebracht. Ook worden daarin maatregelen beschreven om negatieve gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken. De nieuw op te stellen bestemmingsplannen voor de buitengebieden zijn kaderstellend voor MER-beoordelingsplichtige activiteiten. Door de ontwikkelingen in de landbouw zullen er minder bedrijven komen, die echter wel groter zijn en dat maakt dat er een PlanMER moet worden opgesteld.

Het opstellen van een PlanMER ligt nagenoeg vast, mede omdat Súdwest-Fryslân grenst aan het IJsselmeer. Het invloedsgebied van dit Natura2000 gebied strekt zich uit tot enkele kilometers landinwaarts in onze gemeente. Verder liggen er binnen onze gemeente ook nog andere Natura2000 gebieden. Figuur 1 geeft de situering van deze gebieden weer. De kans is aanwezig dat er binnen deze gebieden bepaald gebruik mogelijk wordt gemaakt dat negatieve effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelen van deze Natura2000 gebieden. Dit kan een reden zijn voor het moeten opstellen van een PlanMER.

1.6 Vervolg Na vaststelling van deze kadernota zal het traject van de PlanMer worden opgestart. Daarbij worden de publieke en private partijen betrokken. Een en ander resulteert uiteindelijk in een voorontwerp bestemmingsplan. (zie hoofdstuk 8).

8

Fig 1. Overzicht Natura 2000 gebieden in groen (Bron: www.fryslan.nl )

9

1.7 Begrenzing Buitengebied

Door de herindeling zijn de buitengebieden van Nijefurd, Bolsward, Sneek, Wymbritseradiel en Wûnseradiel opgegaan in de gemeente Súdwest-Fryslân.

1.7.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Landelijk gebied rond Landelijk gebied buiten Landelijk gebied rond Gehele grondgebied excl. Gehele grondgebied incl. Bolsward kernen en grote Sneek, excl. bebouwde bebouwde kommen IJsselmeer en buurtschappen, recreatieterreinen;incl. kommen, recreatiepark de excl. kernen IJsselmeer en Potten en starteiland buurtschappen Snitser Mar

1.7.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

De plannen voor de Buitengebieden van Bolsward en Wymbritseradiel zijn voor de herindeling reeds geactualiseerd. Deze gebieden vallen buiten deze uitgangspuntennotitie. Bij het opstellen van de uitgangspunten is echter wel gekeken naar deze plannen omdat uniformering van de uitgangspunten voor de buitengebieden gemeentebreed het uitgangspunt is. Voorgesteld wordt een knip in de bestemmingsplannen te maken conform de voormalige gemeentegrenzen. Dit betekent dat er in totaal drie bestemmingsplannen worden opgesteld.

Het vasthouden aan het opstellen van drie bestemmingsplannen Buitengebied heeft als voordeel dat er ook een spreiding in de procedurele voortgang zit.

Onderstaande figuren geven de plangrenzen van de bestemmingsplannen aan.

10

Fig. 2 Overzicht plangrenzen Buitengebieden. Bij vm. Nijefurd zijn de kernen niet opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied, datzelfde geldt voor vm. Wûnseradiel (inclusief de Afsluitdijk). Bij vm. Sneek maakt het gearceerde gedeelte onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.

11

1.8 Basis functies

De gemeente Súdwest- Fryslân wil de landbouw ontwikkelingsmogelijkheden bieden, maar wil tegelijkertijd aandacht besteden aan het behoud en versterking van het landschappelijke karakter en de daarbij horende landschapswaarden van het buitengebied.

1.8.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL 1. Agrarische 1. Agrarisch landschap 1. Agrarisch gebied (3 1. Agrarische Cultuur- 1. Agrarische Cultuurgrond (3 landschapstypen) categorieën) gronden (evt. Cultuurgronden 2. Water 2. Natuur 2. Natuurgebied (6 aanduiding grasland 2. idem – grasland (zuid) (Natuur, Recreatie 3. Water (voor zover dat categorieën) i.v.m. weidevogels) 3. Natuur n.v.t.) geen Natuur is 3. Recreatieve doeleinden 2. Natuur (evt. water- 4. Water (3 categorieën) recreatief medegebruik) 3. Water

1.8.2 Verordening Romte De Verordening Romte is onderverdeeld in een algemeen deel en in een themadeel:

1. Het algemene deel bevat algemene bepalingen over bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit; 2. het themadeel bevat bepalingen die vanuit een bepaald thema gelden, zoals wonen, werken, natuur of landbouw;

De algemene bepalingen zijn op de meeste gemeentelijke ruimtelijke plannen van toepassing. De themadelen zijn aanvullend.

Een belangrijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân - incl. de kernkwaliteiten in het Nationaal Landschap (Zuidwest Fryslân) - herkenbaar blijven.

1.8.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan De gemeente kiest voor een economisch rendabele landbouw in een aantrekkelijk en door velen gewaardeerd landschap. Schaalvergroting, nevenactiviteiten, omvorming van boerderijen naar nieuwe functies, kamperen bij de boer; het zijn allemaal aspecten die onder de voorwaarde van goede landschappelijke inpassing zijn te realiseren. De gemeente wil de sector daarin de ruimte geven, maar wil wel de vinger aan de pols houden.

12

2. Landbouw

In de landbouw is een belangrijke ontwikkelingsrichting zichtbaar; er is sprake van schaalvergroting naar gespecialiseerde landbouw met grote bedrijven, onlosmakelijk verbonden met een verdergaande afname van het aantal agrarische bedrijven. Dit is een proces van schaalvergroting, waarbij landbouw ontstaat met grote tot zeer grote bedrijven. Voor melkveehouderijen geldt dat deze momenteel ongeveer doorgroeien naar gemiddeld 200 koeien, met uitschieters naar boven.

2.1 Criterium agrarisch bedrijf Om medewerking te kunnen verlenen aan ruimtelijke (uitbreidings)plannen moet er wel sprake zijn van een (volwaardig) agrarisch bedrijf om aan de bestemming te kunnen voldoen. In de begripsbepaling moet daarom een duidelijke omschrijving worden opgenomen, omdat sommige activiteiten of bouwmogelijkheden gerelateerd zijn aan het begrip (volwaardig) agrarisch bedrijf.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan zal in de begripsbepaling van het bestemmingsplan een definitie worden opgenomen waarin wordt voorkomen dat een ‘keuterboer of hobbyboer’ dezelfde bouwmogelijkheden krijgt als een grootschalig agrarisch bedrijf met bv. 450 melkkoeien.

2.1.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL >0,5 fte werkzaam op Inrichtingen volgens de 10 NGE bedrijf Wet milieubeheer >10 ha >5 ha

2.1.2 Verordening Romte In de begripsbepaling van de Verordening Romte is voor een agrarisch bedrijf de volgende definitie opgenomen: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het fokken of houden van dieren.

2.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Om een goed beeld te kunnen krijgen of medewerking kan worden verleend aan een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, moet duidelijk zijn dat de bouw noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf. Het is daarom van belang dat in de begripsbepaling een dekkende definitie wordt opgenomen.

Onder een volwaardig agrarisch bedrijf wordt verstaan een agrarisch bedrijf dat:

a. een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het fokken of houden van dieren; b. een bedrijf dat opgaveplichtig is voor een Gecombineerde opgave bij Dienst Regelingen in Assen;

13

c. een bedrijf dat een oppervlakte heeft in hectares dat passend is of in balans is met het te houden aantal stuks dieren of bij akkerbouw, de producten die het bedrijf verbouwt.

2.2 Het bouwvlak / de postzegel (het terrein voor één agrarisch bedrijf) De agrarische bedrijfsvoering vindt plaats op een agrarisch bouwperceel, het perceel waar de gebouwen van het agrarisch bedrijf zijn gebouwd, het erf. Deze gronden krijgen in het nieuwe bestemmingsplan dezelfde bestemming als het productiegebied rondom het erf. Dit is ten behoeve van de flexibiliteit van het bestemmingsplan. Daardoor is er voor een geringe uitbreiding van het erf geen wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk maar kan worden volstaan met een afwijking. Om te voorkomen dat de erven gigantisch gaan uitdijen in diverse richtingen is het verstandig om een bouwvlak aan te duiden op de plankaart waarbinnen de gebouwen gebouwd mogen worden.

2.2.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Onderscheid tussen Bedrijfsactiviteiten binnen Bedrijfscentrum en Bebouwing binnen een Op de plankaart begrensd. bestemmingsvlak en bouwperceel (agr. uitbreidingsrichting zijn denkbeeldige rechthoek, Uitbreiding binnen bouwvlak. bedrijven) aangegeven, uitbreiding de uitbreidingsrichting is denkbeeldige rechthoek Bedrijfsactiviteiten (incl. Met vrijstelling naar landschappelijk inpassen. aangegeven opslag) op bouwvlak. intensieve veehouderij Activiteiten binnen landschappelijk ingepast Afwijking en wijziging aanduiding. voor opslag buiten bouwvlak Onderscheid tussen bouwvlak en erf /tuin Max..1 ha Bouwperceel op plankaart Min.1ha Min.1ha Min.1ha Wijziging tot 1,5 ha Wijziging tot 1,5ha Afwijking tot 2 ha met Afwijking tot 1,5 ha Min.1 ha landschappelijk inpassing Lengte max.150m. Afwijking tot 2 ha (De Nije Pleats) Min.1,5 ha >2 ha: partiële herziening Afwijking: geen max. mits DNP landschappelijke kwaliteit

2.2.2 Verordening Romte In het provinciale Streekplan en in de provinciale verordening Romte Fryslân is aangegeven dat in een bestemmingsplan voor een buitengebied een maximum oppervlak voor een agrarisch bouwvlak van 1,5 hectare mag worden opgenomen. Daarnaast is aangegeven dat een bestemmingsplan voor een buitengebied geen nieuwe agrarische bouwpercelen mag bevatten.

14

In afwijking van het bovenstaande mag een nieuw agrarisch bouwvlak en/of een bestaand agrarisch bouwvlak groter dan 1,5 hectare worden gerealiseerd, onder voorwaarden dat: a. het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype wordt ingepast, en b. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast.

In de Verordening Romte is een interim-beleid voor grootschalige veehouderij opgenomen. Dit interim-beleid is een gevolg van de landelijke discussie naar aanleiding van een brief van Staatssecretaris Bleker. Het interim-beleid is een aanvulling op de juridische regeling uit de Verordening. Op grond van dit interim-beleid kan en zal de provincie per geval een zienswijze indienen als een gemeente planologisch meewerkt aan een ruimtelijk plan dat de vestiging van een grootschalig initiatief met meer dan 300NGE mogelijk maakt. Op grond van de Verordening Romte wordt daarom geen medewerking verleend aan een agrarisch bouwblok groter dan ca. 2,5 ha.

Op 21 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het nieuwe provinciale beleid. Dit nieuwe beleid zal in een partiële herziening van de Verordening Romte worden opgenomen en houdt in dat de provincie niet meewerkt aan ruimtelijke plannen die een bouwvlak mogelijk maken van meer dan 3 ha. Deze uitzondering geldt overigens alleen voor schaalvergroting in de melkveehouderij. Voor intensieve veehouderij blijft het interim-beleid van kracht.

2.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Voorgesteld wordt dat een erf bij recht een oppervlakte mag hebben van 1,5 ha. Om de flexibiliteit in de omvang van een erf te kunnen waarborgen stellen wij voor om een erf dezelfde bestemming te geven als het productiegebied zodat het erf indien gewenst met een afwijking kan worden vergroot tot maximaal 2 ha. Voor bedrijven die nog meer oppervlakte nodig hebben voor de schaalvergroting (tot 3 ha.), kan de raad dat faciliteren middels een partiële herziening van het bestemmingsplan en daarbij zal voor wat betreft de afweging vooral gekeken worden naar de landschappelijke kwaliteiten alsmede de milieugevoelige objecten in de nabijheid. Bij een vergroting van het bouwvlak, om medewerking te kunnen verlenen aan een aanvraag omgevingsvergunning wordt een landschappelijke inpassing conform de werkwijze van “De Nije Pleats” vereist. Dit geldt zowel voor een partiële herziening van het bestemmingsplan tot 3 ha als voor een afwijking tot 2 ha op grond van het bestemmingsplan. Voor een bouwplan overeenkomstig het bestemmingsplan wordt voorgesteld om een voorwaardelijke bepaling op te nemen, om een eventuele uitbreiding goed landschappelijk in te passen.

15

Fig. 3 Goede landschappelijke inpassing (Huniadyk )

2.3 Goot- nokhoogte en dakhelling agrarisch bedrijfsgebouw

Er ontstaat inmiddels enige duidelijkheid met betrekking tot de vorm, aard en omvang van nieuwe stallen die worden gerealiseerd. Er bestaan twee richtingen. Enerzijds de traditionele stal en anderzijds de serrestal, de boogstal en de tentstal.

De traditionele stal. Stallen met een traditioneel beeld in de vorm van één bouwlaag met kap, waaronder grote delen van zijgevels zijn voorzien van windbreekgaas. Omdat er steeds meer vee gestald moet worden, worden de stallen in verband met voldoende ventilatie langer, breder en hoger;

De serrestal. Een serrestal bestaat uit een systeem van tunnelframes en het dak heeft een gebogen vorm. De dakbedekking bestaat uit één of twee lagen kunststoffolie met daaroverheen een schaduwdoek. Er komt wel daglicht, maar geen directe zon in de stal. De wanden van de stal bestaan in het algemeen uit een lage keerwand met daarboven windbreekgaas of een ventilatiegordijn. De ventilatie gaat via de zijgevels die afhankelijk van het weer kunnen worden geopend of gesloten. Door de lichtdoorlatende dakbedekking en de ventilatiemogelijkheden in de gevels is het binnenklimaat afgestemd op het buitenklimaat. Dit is van belang voor het welzijn van de dieren. Met het systeem van tunnelframes zijn serrestallen eenvoudig uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen of er een nieuwe tunnel naast te plaatsen.

16

Voordeel daarbij is dat de stal bij een uitbreiding niet hoger wordt. Breder bouwen heeft geen hoge nok tot gevolg, iets wat bij een traditioneel zadeldak wel snel het geval is. Bij serrestallen is de nokhoogte maximaal 8 meter.

De boogstal. Een boogstal wordt gekenmerkt door een kolomloze boogvormige overspanning van 25 tot maximaal 50 meter breed en een hoogte van 6 tot maximaal 12 meter. De boogstal is opgebouwd uit een onderbouw en een bovenbouw. Deze zijn onafhankelijk van elkaar te bouwen. De dakconstructie is ook toe te passen op een conventionele onderbouw. De bovenbouw is opgebouwd uit stalen vakwerkliggers, bekleed met windbreekgaas en waterdicht foliemateriaal. De boogstal komt qua uitstraling overeen met de romneyloods.

De tentstal. De tentstal bestaat uit een staalconstructie waarbij de onderbouw en de bovenbouw met kunststofdoek is overspannen.

2.3.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL 4/14 m (traditioneel) 5,5/14 m (traditioneel) 4,5/14 m (traditioneel) 4,5/14 m (traditioneel) 4/15 m (traditioneel) Afwijking serrestal 4,5 6,5 m

2.3.2 Verordening Romte Een ruimtelijk plan bevat geen bouwmogelijkheid voor een stal voor de huisvesting van vee met een grotere goothoogte dan 5 meter.

In afwijking hiervan kan een hogere goothoogte worden toegestaan mits het geen gestapelde stal betreft en in de plantoelichting is gemotiveerd dat een grotere goothoogte inpasbaar is binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype, zoals aangegeven en omschreven op de kaart Landschapstypen. De maximale goothoogte zoals deze in de Verordening is opgenomen geldt alleen voor de huisvesting van vee. Voor de overige bedrijfsgebouwen zoals opslagloodsen geldt geen maximale goothoogte.

2.3.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan De traditionele stal. Niet langer wordt de maatvoering van de traditionele boerderij ‘út pake syn tiid’ als uitgangspunt genomen, maar wordt voluit gekozen voor de ontwikkeling van een ’ nieuw boerenerf’. Wel acht de gemeente het van belang dat dit soort gebouwen niet boven de volwassen erfbeplanting uittorenen. Een maat van 14 meter zal in dat verband als maximum voor de bouwhoogte worden gehanteerd. De goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt 4,5 meter. Middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan medewerking worden verleend voor een goothoogte tot ten hoogste 6,5 meter. Deze goothoogte geldt voor opslagloodsen/machinebergingen i.v.m. de toegankelijkheid.

17

Fig. 4 traditionele boerderij Ivige Leane Nieuwe traditionele stal nabij

De serrestal, de boogstal en de tentstal De bouwregels zijn afgestemd op de traditionele bedrijfsgebouwen in de bestemmingsplannen voor het buitengebied. De serrestal en de boogstal komen niet overeen met deze bouwregels. Om sturend op te kunnen treden, heeft de gemeente de mogelijkheid om voor serrestallen en boogstallen een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid op te nemen met betrekking tot goothoogte en dakhelling. Tentstallen zouden echter kunnen voldoen aan de bouwregels die voor de traditionele bedrijfsgebouwen worden gehanteerd. Er geldt dan geen weigeringsgrond volgens het bestemmingsplan.

18

Fig. 5 Afbeelding serrestal ()

19

Fig. 6 Afbeelding boogstal

De vraag doet zich voor of de gemeente daadwerkelijk ruimte wil bieden aan serrestallen, boogstallen en tentstallen. Boerderijen zijn vanwege hun verschijningsvorm sterk bepalend voor het ruimtelijk beeld van het buitengebied. De intrede van de serre- en boogstal maakt deel uit van de ontwikkeling van de schaalvergroting en uitbreiding van de agrarische bedrijven. Vanuit de agrarische sector mag vanwege de goedkope bouw, een sterk pleidooi worden verwacht. De stallen hebben echter ook een keerzijde. Het zijn bouwvormen die zich in ruimtelijke zin niet gemakkelijk voegen in het landschap. De gebouwen zijn minder duurzaam dan de traditionele stallen. Bovendien treden door de open constructie bij donker sterke lichteffecten op. Overigens treden lichteffecten ook in toenemende mate op bij traditionele stallen omdat de wanden van deze stallen steeds meer uit windbreekgaas bestaan. Voor beperking van lichteffecten wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2.

Wij vinden dat een nuance moet worden aangebracht tussen de serrestal en de boogstal. De serrestal is minder hoog en sluit qua maatvoering nog wel aan bij de overige relatief grootschalige bedrijfsbebouwing. Voor een dergelijk stal zal dan ook een opening worden geboden in het bestemmingsplan. De boogstal manifesteert zich als een romneyloods en heeft in het landelijk gebied een niet agrarische uitstraling en doet tevens afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Vooral in het noordwestelijk deel van de gemeente bevinden zich romneyloodsen. Deze bouwwerken dienen echter meer voor opslag maar dit doet in principe niets af aan het feit dat deze bouwwerken in het nieuwe bestemmingsplan niet worden gefaciliteerd. Wanneer de tentstal voldoet aan de bouwregels die gelden voor de traditionele agrarische bedrijfsgebouwen, zal de Welstandsnota uit moeten maken of al dan niet ruimte is voor de tentstal en dan gaat het met name om de kleur van het tentdoek.

20

Fig. 7 Afbeelding van een tentstal op het perceel Boerestreek 22 tussen en

21

2.4 Losse veestallingen

Losse veestallingen komen her en der nog in de gemeente voor. Deze losstaande veestallingen of agrarische loodsen waren vooral functioneel toen de agrarische percelen meer op afstand van de huiskavel waren gelegen.

2.4.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Met afwijking Opgenomen (alleen Geen beleid opgenomen (alleen Wijziging bestaand) bestaand)

2.4.2 Verordening Romte In de Verordening Romte is geen bepaling opgenomen met betrekking tot losse veestallingen.

2.4.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan De noodzaak van dergelijke bouwwerken is in principe achterhaald nu er (mede in het kader van de ruilverkaveling) bijna geen agrarische percelen meer op afstand van de huiskavel zijn gelegen. Met betrekking tot het voorkomen van verrommeling van het landelijk gebied zal de bouw van nieuwe losse veestallingen dan wel agrarische loodsen moet worden voorkomen. De bestaande losse veestallingen worden in het plan opgenomen (zonder uitbreidingsmogelijkheden). Het gebruik beperkt zich tot agrarische activiteiten en inpandige opslag.

Fig. 8 Losse voormalige veestalling nabij Parrega

22

2.5 Bedrijfswoning Uit het oogpunt van een goede agrarische bedrijfsvoering is het gewenst om bij agrarische bedrijven te kunnen wonen.

2.5.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL 3,5 / 9 5,5 / - 4 / 9 4 / 9 4 / 9 Opp.max.150 m2 Opp.max.150 m2, Opp.max.150 m² Opp.max.150 m² Opp.max.120 m² Max.1 per bedrijf, geen Max.1 per bedrijf, 2e Max.1 per bedrijf, afwijking Max.1 per bedrijf, geen Max. 1 per bedrijf, flexibiliteit voor 2e bedrijfswoning mogelijk voor 2e flexibiliteit voor 2e vrijstelling voor 2e met vrijstelling

2.5.2 Verordening Romte De oppervlakte van een nieuwe woning inclusief bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 300m². Indien de oorspronkelijke bebouwing ruimer is, mag tot aan de maatvoering van die oorspronkelijke bebouwing worden vervangen. Aanvullend is een algemeen landschappelijk toetsingscriterium opgenomen. Gemeenten betrekken dit criterium bij de lokale afweging.

2.5.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Per agrarisch bedrijf wordt één bedrijfswoning toegestaan. In het geval er in de bestaande situatie meerdere legaal gerealiseerde woningen binnen een bedrijf zijn, wordt dit als maximum aantal opgenomen in het plan. De oppervlakte van een niet ingebouwde bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 150m² inclusief bijbehorende gebouwen. Ingebouwde bedrijfswoningen (zoals woningen in een stelp) mogen groter zijn.

In het buitengebied past geen woning met een hoge goot. Wij stellen daarom voor om bedrijfswoningen van één bouwlaag met kap toe te staan. Er wordt uitgegaan van een goothoogte van maximaal 4,00 meter en een bouwhoogte van 10 meter. In dat geval conformeert de woning zich aan het huidige beeld. (Bedrijfs)woningen met twee bouwlagen met kap komen in de gemeente nauwelijks voor.

De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt de realisatie van een nieuwe tweede bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk. Een zeer terughoudend beleid met betrekking tot tweede bedrijfswoningen wordt ook ingegeven door het feit, dat in het verleden tweede bedrijfswoningen vaak zijn afgesplitst van het bedrijf en daardoor feitelijk burgerwoningen zijn geworden, welke vanuit milieuregelgeving de bedrijfsvoering van het eigenlijke agrarische bedrijf kan gaan beperken.

23

2.6 Niet grondgebonden landbouw (hoofd- / neventak)

Het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven heeft ruimtelijke redenen. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een directe relatie met de omliggende gronden. Vaak zijn dit eigen gronden die kenbaar ruimtelijk deel uitmaken van de bedrijfsvoering. Deze bedrijven zijn voor het voortbestaan afhankelijk van de kwaliteit van die omgeving. De omstandigheden zoals bodemkwaliteit en grondsoort zijn van invloed op de bedrijfsvoering. De bedrijven kunnen niet zonder meer op iedere plaats in het buitengebied gevestigd worden. Dit in tegenstelling tot de niet-grondgebonden agrarische bedrijven, die zich veelal kenmerken door grootschalige intensieve bebouwing zonder een directe relatie met het omliggende agrarische gebied.

2.6.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Niet in plan (net als Geen nieuwe bedrijven Geen nieuwe bedrijven. max.500 m² bij recht Geen nieuwe bedrijven en kassen en houtteelt) Neventak bij recht max. Neventak: max.100m² (nevenactiviteit) uitbreiding. 500m², met vrijstelling kassen, max.250m² Neventak (bij recht): max. mogelijk tot 1500m². intensieve veehouderij. 400m² kas, 250m² intensieve Vrijstelling/wijziging tot veehouderij Specifieke bestemming max. 750m² (opp.max.4000m²) voor hoofdtak, geen oppervlakte opgenomen. Neventak max.250 m² (bij Geen nieuwe bedrijven, wel recht). geen uitbreiding, ondergeschikte neventak en geen nieuwe bedrijven uitbreiding mogelijk.

2.6.2 Verordening Romte De Verordening Romte geeft geen mogelijkheid voor nieuwe niet-grondgebonden landbouw. Daarnaast wordt gerefereerd aan het landelijke standpunt inzake de discussie m.b.t. megastallen. De provincie verwijst in de Verordening naar de brief van april 2011 waarin de staatssecretaris de gemeenten vraagt geen medewerking te verlenen aan nieuwbouwplannen voor niet-grondgebonden landbouw meer dan 300NGE.

2.6.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Het nieuwe bestemmingsplan biedt geen vestigingsmogelijkheid voor nieuwe niet-grondgebonden landbouw. Naast de milieubelasting (emissies) speelt, vanwege de vereiste bebouwing, ook de ruimtelijke beïnvloeding van de gebiedskenmerken en het landschap een rol (grootschaligheid en bouwmassa ).

24

Bij bestaande niet-grondgebonden bedrijven handhaven wij de huidige bebouwingsmogelijkheden (bestaande rechten worden daarmee niet aangetast). Daarnaast zal een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen om nog eens 20% extra bebouwing toe te staan boven wat bij recht is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Dus bestaande niet-grondgebonden bedrijven met een oppervlakte van meer dan 1,5 ha hebben geen uitbreidingsmogelijkheden meer. Hiermee krijgen bestaande niet-grondgebonden bedrjven uitbreidingsmogelijkheden, die aansluiten bij de mogelijkheden die grondgebonden bedrijven bij recht krijgen (1,5 ha).

Als neventak is een vestiging van een niet-grondgebonden tak met een bedrijfsvloeroppervlak mogelijk van maximaal 500m² bij een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf. Mede gelet op het Rijks– en provinciaal beleid is verdere uitbreiding niet mogelijk.

2.7 Glastuinbouw

Bestaande kassen houden de ruimte voor reguliere uitbreiding. Dat wil zeggen dat een uitbreiding van 20% mogelijk is en als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan dan is een afwijking van 50% mogelijk. De provincie is op dit moment bezig met een evaluatie van het streekplan. Wanneer uit de evaluatie van het streekplan blijkt dat er een verruiming komt voor de glastuinbouw buiten de concentratiegebieden kan de gemeente hierop inspelen.

2.8 Bedrijfseigen mestvergisting

Een andere mogelijke nevenactiviteit bij agrarische bedrijven, is een bio-massavergistingsinstallatie. In een biomassa- /vergistingsinstallatie wordt onder andere biogas (methaan) geproduceerd uit organische stof. Als organische stoffen worden bijvoorbeeld maïs en mest gebruikt. De opgewekte energie wordt in de praktijk geleverd aan het energiebedrijf. Het restproduct van de maïs en mest wordt gebruikt op het (agrarisch) bedrijf of wordt eventueel verkocht.

In een biomassa-/vergistingsinstallatie zijn een viertal situaties te onder scheiden: a) Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/ of van derden afkomstige cosubstraten (bijv. maïs) toe. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. b) Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd. c) Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. d) Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden.

25

2.8.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Wijziging Geen mogelijkheid (wel bij recht mogelijk Wijziging Afwijking opgenomen in Notitie ……………………. mestvergisting) Aandacht voor duurz.energie

2.8.2 Verordening Romte De Verordening Romte geeft aan dat bij agrarische bedrijven mogelijkheden zijn voor de volgende activiteiten:

− mestverwerking, mestbewerking, mestvergisting; − verbranding, vergisting of vergassing van biomassa; − verwerking of bewerking van agrarische producten.

De bovenstaande activiteiten worden toegestaan indien deze ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteit, deze geconcentreerd worden op het agrarisch perceel, dat de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en dat alles zorgvuldig wordt ingepast.

2.8.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan De categorieën a en b worden beschouwd als een activiteit, passend bij en gebonden aan een agrarische bestemming. Een biomassa- /vergistingsinstallatie kan over het algemeen een sterke toename van (zwaar) verkeer tot gevolg hebben, door de aanvoer van mest en/ of biomassa. Uitzondering hierop vormen de installaties ‘op boerderijniveau’, waarbij zowel cosubstraat als mest van het eigen bedrijf komen.

Het aanwezige wegennet dient hier op te zijn afgestemd. Voorgesteld wordt daarom in het plan een aparte regeling op te nemen voor een biomassa-/ vergistinginstallatie, zodat uit ruimtelijk oogpunt sturing aan deze ontwikkeling kan worden gegeven.

Een biogasinstallatie (categorieën A en B) wordt beschouwd als een nevenactiviteit bij alle agrarische bedrijven waarvoor een binnenplanse afwijkingsprocedure gevolgd kan worden. Zodoende kan rekening gehouden worden met landschappelijke inpassing en verkeersaspecten.

Fig. 9 Boerderij met mestvergisting bij .

26

2.9 Paardenhouderij

Paardenhouderij is een verzamelnaam voor uiteenlopende soorten bedrijven met betrekking tot het houden van paarden. Bedrijfsmatige paardenhouderijen komen in veel verschillende varianten voor, en kunnen al dan niet een volwaardig inkomen genereren.

In de literatuur worden bedrijfsmatige paardenhouderijen meestal onderverdeeld in twee categorieën:

− productiegerichte paardenhouderij: o.a. paardenfokkerij/opfokbedrijf en stoeterij − gebruiksgerichte paardenhouderij: o.a. paardenpensions en maneges

Kenmerkend verschil tussen beide typen is of het paard dan wel de ruiter centraal staat. Daarbij is het belangrijk dat er vaak mengvormen optreden, en dat een paardenhouderij ook vaak voorkomt als economisch onderdeel van een agrarisch bedrijf (als neventak). Dit kan zowel productiegericht als gebruiksgericht zijn.

2.9.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Apart bestemd (net als Geen regeling opgenomen Geen regeling opgenomen Gebruiksgerichte manege) met uitzondering van een paardenhouderij en/of Beleidsnotitie vastgesteld, manege (met aanduiding!) manegebedrijf onder apart bestemmen recreatieve bestemming

2.9.2 Verordening Romte In de Verordening Romte wordt onderscheid gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderijen, zoals paardenfokkerijen en paardenhandel, die vanuit die productiegerichtheid vaak een functionele binding met het landelijk gebied hebben, en gebruiksgerichte paardenhouderijen waar het recreatieve aspect en de ruiter/amazone centraal staan, zoals maneges.

Stads- en dorpsranden vormen volgens het Streekplan de primaire zoekgebieden voor recreatieve voorzieningen als maneges en rijhallen. Daarnaast heeft het gebruik maken van bestaande accommodaties zoals voormalige boerderijen de voorkeur boven nieuwe vestigingen in het landelijk gebied.

2.9.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan We kennen productiegerichte paardenhouderijen (paardenfokkerijen en paardenhandel) en gebruiksgerichte paardenhouderijen. Een productiegerichte paardenhouderij heeft vanuit productiegerichtheid een bepaalde mate van functionele binding met het landelijk gebied; Bij een gebruiksgerichte paardenhouderij staat het recreatieve aspect en de ruiter/amazone centraal (maneges)

27

Een productiegerichte paardenhouderij is feitelijk een agrarisch bedrijf, het bedrijf is gericht op het fokken en trainen (productie) van paarden. Een paardenhouderij sluit daarmee aan bij een regulier veehouderijbedrijf. Deze vorm van een paardenhouderij past dan ook in principe binnen de bestemming “agrarisch”. Het is dan wel zaak om een paardenhouderij dan specifiek in de doeleindenomschrijving op te nemen. Bij een pensionstalling worden paarden van derden gestald en verzorgd. Deze paarden moeten ook vrij rond kunnen lopen in een paardenbak. Om te voorkomen dat het gebruik van een dergelijk bedrijf wordt gewijzigd in manegeactiviteiten wordt voorgesteld om bij deze bedrijven geen rijhal of overdekte paardenbak toe te staan.

Gelet op het verkeersaantrekkend karakter van een manege wordt voorgesteld om de vestiging van een manege in het buitengebied niet toe te staan. Uitzondering zou gemaakt kunnen worden voor een voormalige boerderij die direct grenst aan de bebouwde kom van de grotere kernen. De vestiging van een manege op deze locaties is niet bij recht toegestaan maar door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan.

Bij de maximale omvang van een erf voor een productiegerichte paardenhouderij gelden dezelfde regels als voor een regulier agrarisch bedrijf. Bij recht een omvang van maximaal 1,5 ha met een afwijkingsmogelijkheid tot 2 ha. Daarnaast een wijzigingsbevoegdheid tot 3 ha.

2.10 Paardenbak

Voor het hobbymatig houden van paarden legt men vaak zogenaamde paardenbakken, buitenbakken, uitloopbakken aan. Deze paardenbakken hebben de nodige impact op de omgeving. Vooral wanneer deze paardenbakken niet binnen het oorspronkelijke bouwperceel kunnen worden aangelegd. Er bestaat derhalve een noodzaak om hiervoor beleidsregels vast te stellen.

2.10.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL op erf, geen Max.1250 m2 binnen Binnen bouwvlak, geen lichtmasten bouwvlak Afwijking in aansluiting op bouwvlak

2.10.2 Verordening Romte In de Verordening Romte wordt geen aandacht besteed aan het onderwerp paardenbakken.

2.10.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Het moet vaststaan dat de aanleg van een paardenbak op het erf van een woning dan wel op een agrarisch bouw- of bedrijfsperceel in verband met de beperkte ruimte of de terreininrichting of om andere redenen redelijkerwijs niet mogelijk is. In dat geval mag een paardenbak alleen aangelegd worden op een perceel met een agrarische bestemming (zonder nadere aanduiding). Max. afstand tot eigen

28

erf max. 30 meter; min. afstand tot erf derden min. 15 meter; min. afstand tot woning derden min. 30 meter; opp. max. 1.250 m2; omheining max. 2 meter; max. 4 lichtmasten met max. hoogte van 5 meter met lichtbeperkende armaturen;

Fig. 10 Paardenbak

2.11 Aanverwante en nevenactiviteiten

In het buitengebied van Súdwest Fryslân is de grondgebonden landbouw een belangrijke functie. Dit zal naar verwachting in de toekomst ook zo blijven. Vanuit het economisch perspectief ligt de prioriteit bij de ontwikkeling van de bestaande agrarische bedrijven. Door de veranderingen in de landbouw zijn er agrarische bedrijven die naast de standaard agrarische werkzaamheden nieuwe activiteiten ontwikkelen. De gemeente wil deze ontwikkeling beleidsmatig ondersteunen om de agrarische ondernemers zoveel mogelijk te ondersteunen bij het rendabel houden van het agrarisch bedrijf.

2.11.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Afwijking voor agrarisch Vrijstellingsmogelijkheid Agrarische Bij recht Geen afwijking aanverwante voor minicamping met nevenactiviteiten - gebruiksgerichte ……………………………….. activiteiten, maximaal 15 ……………………. paardenhouderij Afwijking tot max. 1/3 van de Natuurontwikkeling en– kampeerplaatsen Bij recht tot max.1/3 van - Bêd & Brochje; bestaande bebouwing voor: beheer, recreatie, zorg, de oppervlakte bestaande - boerderijwinkel - paardenhouderij; verkoop van agrarische bebouwing, max. 400m2: (max.100 m2); - niet-agrarische bedrijvig- producten - gebruiksgerichte - lichte horeca heid, max.cat3.1); paardenhouderij, (theeschenkerij). - bed & brochje; - B&B (2k/4b), - aan huis-verbonden - recreatieappartementen

29

- stalling/opslag, beroepen, (inpandig); - aan huisgeb.beroep, - stalling/opslag - boerderijwinkel (eigen - lichte horeca producten); - winkel: max.100 m² Afwijking tot max.1/3 - lichte horeca (thee- opp.bedrijfsgebouwen, schenkerij); Afwijking: voor grotere max. 400 m2 - zorgboerderij oppervlakten, ook voor niet - paardenbak 1250 m² - maatschappelijk/recreatieve agrarische activiteiten, - niet-agrarische activiteiten. recreatie appartementen, activiteiten (cat.1&2); groepsaccommodatie. - opslag - max. 2 inpandige recreatieappartementen van max.100 m² - groepsaccommodatie - ontvangstruimte (maat- schappelijk/ recreatief)

2.11.2 Verordening Romte Uitgangspunt is dat bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten die aan de landbouw gerelateerd zijn, qua aard en schaal ondergeschikt blijven aan de agrarische bedrijfsactiviteiten die de hoofdfunctie van het perceel vormen. De activiteiten worden uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel.

De volgende activiteiten kunnen worden toegestaan:

a) detailhandel in streekeigen producten b) zorg; c) natuur- en landschapsbeheer; d) bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten; e) het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren; f) kleinschalige horeca, dagrecreatie, of verblijfsrecreatie of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten.

2.11.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan De gemeente wil inzetten op een verdere schaalvergroting van bedrijven door mogelijkheden te bieden voor het vergroten van de hoofdtak. Ruimte bieden voor verbreding van bedrijven kan bijdragen aan de instandhouding. Dit kan tot een verrijking van het buitengebied leiden en bijdragen aan het behoud van karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Naast de als normaal aan te merken

30

ontwikkelingsmogelijkheden van een agrarisch bedrijf voorziet het bestemmingsplan dan ook in de mogelijkheid voor verbreding van de bedrijfsactiviteiten.

Gedacht wordt aan het toestaan van onderstaande nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf:

− aan huis verbonden beroepen; − gebruiksgerichte paardenhouderij; − bêd en brochje; − boerderijwinkel ten behoeve van verkoop productiegebonden streekproducten; − lichte horeca-activiteiten als theeschenkerij. − niet agrarische bedrijvigheid (milieucategorie 1 en 2) − twee recreatieappartementen (inpandig) − groepsaccommodatie; − maatschappelijke/recreatieve activiteiten.

Daarbij geldt steeds de voorwaarde dat de nevenactiviteiten ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf, dat de activiteiten in de regel binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden en dat er geen buitenopslag van voorraad, gereed product, materieel et cetera plaatsvindt.

2.12 Verplaatsing agrarisch bedrijf Als gevolg van de verdere groei van agrarische bedrijven kan de behoefte ontstaan om het bedrijf te verplaatsen naar een locatie die gunstig ligt ten opzichte van de percelen cultuurgrond. Groei van agrarische percelen / bedrijven wordt vooral gerealiseerd door de aankoop van grond van bestaande bedrijven

2.12.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL partiële herziening Wijzigingsbevoegdheid in partiële herziening bestemmingsplan opgenomen

2.12.2 Verordening Romte De provincie streeft voor het landelijk gebied naar een zorgvuldig ruimtegebruik, om verrommeling, verstening en versnippering van het landelijk gebied zoveel mogelijk te voorkomen. De gemeente moet eerst naar de mogelijkheden van bestaande, vrijkomende bouwpercelen kijken, alvorens een nieuw bouwperceel kan worden aangewezen. Dit vloeit voort uit het standpunt van Gedeputeerde Staten in het kader van De Nije Pleats yn Fryslân. Bij deze plannen moeten de volgende punten bij betrokken worden:

31

- een inventarisatie van bestaande bouwpercelen in de omgeving van de beoogde (agrarische) bedrijfsvestiging die beschikbaar zijn of beschikbaar kunnen komen voor vestiging van het bedrijf; - eventuele beperkingen op het gebied van financiën, eigendomssituatie, tempo van realisering, milieu, landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden of daarmee naar de aard vergelijkbare beperkingen die in de weg staan aan vestiging van het bedrijf op één van deze bouwpercelen.

2.12.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Groei van agrarische percelen bedrijven wordt vooral gerealiseerd door de aankoop van grond van bestaande bedrijven. Niet altijd ligt deze grond in de directe nabijheid van de huiskavel. Grondruil kan in een dergelijk geval een oplossing bieden, maar daarvoor is medewerking van meerdere partijen noodzakelijk. Wanneer dit onvoldoende resultaat oplevert, dan kan de verplaatsing van het bedrijf een oplossing zijn. De gemeente zal hieraan medewerking verlenen, mits de verplaatsing tevens een bijdrage levert aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Het nieuwe plan vormt echter niet het planologische kader. Daarvoor zal een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen.

32

3. Hergebruik voormalige (agrarische) bedrijven

3.1 Hergebruik voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen

Door vooral veranderingen in de landbouw verliest veel agrarische bebouwing haar functie. Woonboerderijen vormen een bijzondere groep woningen in het buitengebied. Deze oorspronkelijke boerderijen in de vorm van een stelp of een kop hals romp vormen een waardevolle karakteristiek voor het buitengebied. Passend hergebruik draagt bij aan het behoud van karakteristieke bebouwing. Een nieuwe ontwikkeling is hergebruik van voormalige (agrarische) bedrijven waarbij het gaat om een stelp dan wel een niet inpandige bedrijfswoning in combinatie met bijvoorbeeld een ligboxenstal. Ook bij deze ontwikkeling geldt voorkoming van verpaupering als gevolg van leegstand. Vanwege de leefbaarheid van het platteland is het van belang om ruimhartig om te gaan met het toestaan van nieuwe functies in vrijgekomen agrarische bebouwing.

3.1.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Wonen al dan niet i.c.m. Wijzigingsbevoegdheid Wonen al dan niet i.c.m. Wonen al dan niet i.c.m. Wonen i.c.m. aan nevenactiviteiten met naar recreatieve met nevenactiviteiten met met nevenactiviteiten huisverbonden beroepen. een binnenplanse doeleinden, agrarisch een binnenplanse met een binnenplanse Weinig nevenactiviteiten afwijkingsmogelijkheid. veredelingsbedrijven. afwijkingsmogelijkheid afwijkingsmogelijkheid (alleen opslag) Wijziging bij voorkeur Wijziging naar wonen, Verder is er een naar agrarisch ambachtelijk bedrijf, wijzigingsmogelijkheid Wijzigingsmogelijkheid aanverwante bedrijven, recreatief bedrijf, agrarisch opgenomen t.b.v. opgenomen t.b.v. voor dan wonen, recreatie, dienstverlenend bedrijf. verschillende zelfstandige verschillende (bedrijfsmatige) zorg en cat.1 en 2 Wijziging (icm. wonen)voor (bedrijfsmatige) activiteiten. bedrijven niet agr. bedrijven activiteiten (max.cat.3.1) recreatie/ maatschappelijk /zorg Max.cat.2 Max.cat.2 4,5/10 3,5/9 4/15 Opp.max.115% (van 5,5m / 14m …………………………. (loonbedrijf max14m) ……………………….. bestaand) Bedrijven: bebouwing Max.cat.3.1 Max.cat.3.1 Selectie uit cat.1 en 2, geen 3,50/10 m 70% van Max.opp.300 m2 verkeersaantrekkende bestemmingsvlak Afwijking tot 500 m2 werking Wijziging, nieuwe Niet opgenomen Niet opgenomen Niet geregeld in Niet opgenomen woning niet op bestemmingsplan (in

33

(sloop)locatie Conform VR (via beleidsnotitie conform Conform VR, nieuwe woning herziening) VR) alleen in kern

3.1.2 Verordening Romte

Een belangrijke, veelvoorkomende categorie is het hergebruik van voormalige (agrarische) gebouwen. Passend hergebruik draagt bij aan het behoud van karakteristieke bebouwing en zorgt voor nieuwe sociale en economische dragers in het landelijk gebied, waarmee kapitaalsvernietiging kan worden voorkomen. Niet- industriële bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3 zijn als hergebruik toegestaan, mits deze ruimtelijk en functioneel passen in de omgeving.

Dit betekent dat een omgeving waar bijvoorbeeld al meerdere bedrijven aanwezig zijn, geschikt kan zijn voor een bedrijf in milieucategorie 3. Bij een vervangende functie kan enige aanvullende nieuwe bebouwing worden toegestaan, indien deze qua omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (in de meeste gevallen de oorspronkelijke boerderij) en ingepast is in het landschap.

Centraal staat de silhouet van een erf (de compositie van meerdere gebouwen) die in belangrijke mate de waarden van het erf voor het landschap bepaalt. Behouden van (boeren)maat van het erf is hiervoor van belang. Onder de karakteristiek van de omgeving wordt ook de bebouwingskarakteristiek verstaan.

In een ruimtelijke plan voor landelijk gebied kan uitbreiding worden toegestaan van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 15% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 15% van het bestaande bestemmingsvlak.

In afwijking van het eerste lid kan een grotere uitbreiding worden toegestaan tot een maximum van 50%, indien in de plantoelichting is onderbouwd dat het bedrijf landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving.

3.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Vrijkomende agrarische bedrijven kunnen een goede locatie vormen voor kleinschalige, of startende niet-agrarische bedrijven. Veelal is de bebouwing en het erf van voldoende omvang om de beoogde bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Enige aanvullende nieuwbouw kan worden toegestaan (afhankelijk van de functie).

De gemeente wil functiewijziging naar niet-agrarische functies ondersteunen, maar verbindt daaraan de volgende voorwaarden:

• er kan uitsluitend gebruik worden gemaakt van het huidige bouwperceel c.q. erf; er wordt geen medewerking verleend aan het vergroten van het erf. • bij afbraak van beeldverstorende bijgebouwen kan gebruik worden gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling (zie hoofdstuk 3.2);

34

• de nieuwe functie mag geen afbreuk doen aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van aanwezige (agrarische) bedrijven; • de verkeersaantrekkende werking van een nieuwe activiteit mag niet onevenredig toenemen ten opzichte van de verkeersaantrekkende werking van de beëindigde functie; • parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waardoor parkeeroverlast in de omgeving wordt voorkomen.

Voor wat betreft het gebruik van de vrijkomende agrarische bebouwing kan een onderscheid worden gemaakt tussen:

− woonfunctie, al dan niet i.c.m. niet-agrarische nevenactiviteiten; − zelfstandige (bedrijfsmatige) activiteiten; − detailhandel en horeca

3.1.3.1 Wonen al dan niet i.c.m. niet-agrarische nevenactiviteiten Het wonen in voormalige karakteristieke bedrijfsgebouwen (stolp) spreekt in principe voor zich. Ruimte bieden voor verbreding van het gebruik van woonboerderijen kan bijdragen aan de instandhouding. Dit kan tot een verrijking van het buitengebied leiden en bijdragen aan het behoud van karakteristieke beeldbepalende bebouwing. In dat kader kan een tweedeling worden gemaakt:

1. Nevenactiviteiten die zonder meer passen binnen de woonfunctie zijn: − aan huis verbonden beroepen − bêd en brochje − stalling;

2. Nevenactiviteiten die mogelijk inpasbaar zijn met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid: − lichte bedrijfsmatige activiteit (cat. 1 en 2), − een gebruiksgerichte paardenhouderij, − groepsaccommodaties, kleinschalig kamperen, − ontvangstruimten t.b.v. maatschappelijke,- zorg- en/of recreatieve activiteiten.

Daarbij geldt steeds de voorwaarde dat de nevenactiviteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, dat de activiteiten (m.u.v. kamperen) in de regel binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden en dat er geen buitenopslag van voorraad, gereed product, materieel et cetera plaatsvindt.

3.1.3.1.1 Splitsing Om (monumentale of karakteristieke) stelpen in stand te houden, is het mogelijk de panden onder bepaalde voorwaarden te splitsen. Bij splitsing mogen maximaal drie woningen gerealiseerd worden binnen het bestaande hoofdgebouw.

35

Algemeen aandachtspunt bij splitsing is de afstemming met en de toetsing aan de milieuwet- en regelgeving (geurhinder). De ontwikkelingsmogelijkheden voor de basisfuncties dienen in stand te blijven.

3.1.3.2 Zelfstandige (bedrijfsmatige) activiteiten

Naast de niet-agrarische nevenactiviteiten biedt het plan met een wijzigingsmogelijkheid ruimte voor zelfstandige bedrijfsmatige activiteiten die passen in het landelijk gebied. Het kan daarbij gaan om:

− agrarisch dienstverlenende bedrijf: een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht voor de productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven waarbij bebouwing binnen het toe te kennen bestemmingsvlak is;

− groepsaccommodaties, ontvangstruimten t.b.v. maatschappelijke,- zorg- en /of recreatieve ontwikkelingen;

− niet agrarische bedrijfsmatige activiteiten (veelal kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten) waarbij het gaat om een selectie van de bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. In het bestemmingsplan zal een Staat van Bedrijven worden opgenomen waarin de selectie van de bedrijven is vastgelegd. De bestaande (vergunde) bebouwing mag met 15% worden uitgebreid.

− in afwijking kan ene grotere uitbreiding wordt toegestaan tot een maximum van 50% van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw, indien onderbouwd kan worden dat het bedrijf landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving.

Overkoepelende randvoorwaarde voor deze zelfstandige activiteiten binnen het agrarisch gebied is het behoud van de kenmerkende en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Om verstening te voorkomen worden nieuwe zelfstandige activiteiten alleen toegestaan in vrijkomende agrarische bedrijven. Voor het toestaan van zelfstandige activiteiten geldt een nader afwegingsmoment in de vorm van een wijzigingsprocedure, gekoppeld aan ruimtelijke randvoorwaarden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de (bedrijfsmatige) activiteiten binnen het oorspronkelijke bestemmingsvlak worden gerealiseerd.

3.1.3.3 Detailhandel en Horeca

In het bestemmingsplan zal geen ruimte worden geboden voor nieuw te vestigen detailhandel. Alleen de bestaande detailhandel zal als zodanig worden bestemd en krijgt slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. Een specifieke vorm van detailhandel, de ‘productiegebonden detailhandel’ is wel toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit. Het gaat hierbij om detailhandel in streekgebonden producten of in het buitengebied gevestigde kunstzinnigheid zoals de verkoop bij een atelier. Daarbij moet het wel gaan om de verkoop van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

36

Voor horecavoorzieningen geldt dat de bestaande gelegenheden een positieve bestemming krijgen. Voor nieuwe horecavormen wordt uitsluitend ruimte in ondergeschikte vorm bij recreatieve voorzieningen in gebouwen voor beheer en dienstverlening en binnen vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing geboden. In sommige gevallen kan een nieuwe horecavorm in het buitengebied echter een meerwaarde aan het gebied geven, bijvoorbeeld in een vrijstaande boerderij. Bij wijziging zijn daarom nieuwe horecavormen mogelijk als sprake is van een versterking van de recreatieve structuur.

3.2 Ruimte voor Ruimte

Om te voorkomen dat het landschap wordt aangetast door leegstaande bebouwing die hun oorspronkelijke functie hebben verloren is de 'ruimte voor ruimte' regeling in het leven geroepen. Dit houdt in dat dergelijke ontsierende bebouwing in het landelijk gebied kan worden gesloopt. Als men aan de gestelde voorwaarden kan voldoen, kan men in ruil voor de sloop van deze gebouwen een woning terug bouwen in de nabij gelegen woonkern of in een andere bebouwingscluster.

3.2.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Wijziging, nieuwe Niet opgenomen Niet opgenomen Niet geregeld in Niet opgenomen woning niet op bestemmingsplan (in (sloop)locatie Conform VR (via beleidsnotitie conform Conform VR, nieuwe woning herziening) VR) alleen in kern

3.2.2 Verordening Romte

In het landelijk gebied kan een nieuwe woning worden toegestaan, mits minimaal 1.000 m² aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf of minimaal 3.000 m² aan kassen van een voormalig glastuinbouwbedrijf in het landelijk gebied wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaand bebouwingscluster . Ook wanneer er sprake is van verplaatsing van een agrarisch bedrijf kan onder voorwaarden op de vrijgekomen locatie een woning worden gebouwd.

Bij verplaatsing van een agrarisch bedrijf biedt de Verordening Romte de mogelijkheid om op de vrijkomende locatie een woning toe te staan mits - verplaatsing van het agrarisch bedrijf nodig is om redenen van groot openbaar belang, en - bestaande financieringsmogelijkheden voor verplaatsing ontbreken of ontoereikend zijn, en - de nieuwe woning wordt gebouwd in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster

37

3.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan

Wanneer agrarische bedrijfsgebouwen hun agrarische functie verliezen kan aan deze bebouwing een nieuwe functie worden toegekend. Een andere mogelijkheid is om de beeldverstorende bebouwing te (laten) slopen in het kader van de Ruimte voor ruimteregeling. Voorgesteld wordt om aan te sluiten bij de provinciale regeling. Dit houdt in dat wanneer minimaal 1000m² aan beeldverstorende bebouwing van een agrarisch perceel of minimaal 3000m² aan kassen van een voormalig glastuinbouwbedrijf in het landelijk gebied, wordt gesloopt, de eigenaar één nieuwe woning mag bouwen. In tegenstelling tot de Verordening Romte mag de nieuwe woning uitsluitend worden gebouwd in of direct aansluitend aan de bebouwde kommen. Een nieuwe woning op de saneringslocatie is niet toegestaan.

38

4. Wonen

4.1 Bebouwingsregels

De woonfunctie in het plangebied wordt beperkt tot de bestaande woningen en bestaande woonboerderijen. Uitgangspunt is dat er géén mogelijkheden worden geboden voor woningen op geheel nieuwe erven in het buitengebied. Nieuwe woningen doen namelijk afbreuk aan de (beleving van de) kernkwaliteiten van het landschap en kunnen belemmerend werken voor de functies landbouw, natuur en recreatie. Uitzondering is dat woningen in het buitengebied kunnen worden gefaciliteerd binnen de bestaande woonboerderijen en op grond van de Ruimte voor Ruimte Regeling.

Het wonen en werken raakt steeds meer met elkaar verbonden. Door nieuwe communicatietechnieken wordt het steeds makkelijker om, geheel of gedeeltelijk, vanuit huis aan het werk te zijn. Het buitengebied leent zich met name voor een aantal kleinschalige woon/werkmilieus. Deze woon-werkcombinaties zijn ook van groot belang voor de economisch vitaliteit en leefbaarheid van ons buitengebied.

4.1.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Geen nieuwe woningen. Goothoogte max. 6m Geen nieuwe woningen Geen nieuwe woningen. Geen nieuwe woningen Bijgebouwen (geen bouwhoogte maar Max.500m³, 1 laag met 3,5/9, max.opp.150 m². H = 3,5 / 7 (1 laag met kap) max.opp.100 m2 dakhelling tussen 20 en kap Bijgeb.max.90% van max. 100m², 50 m² bijgeb. 70 graden. Opp. max. 4/9, Opp.max.150 m2 hoofdvorm, max.100 m² 120m2 of 110% van het Bijgebouwen max.100 m2 Bestemmingsvlak: Kangoeroe woning mogelijk bestaande oppervlakte, bijgebouwen max.1500 m² bijgebouwen max. 60 m2 mits niet meer dan 80% van het hoofdgebouw

4.1.2 Verordening Romte

De oppervlak van een nieuwe woning inclusief bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 300m². Indien de oorspronkelijke bebouwing ruimer is, mag tot aan de maatvoering van die oorspronkelijke bebouwing worden vervangen. Aanvullend is een algemeen landschappelijk toetsingscriterium opgenomen. Gemeenten betrekken dit criterium bij de lokale afweging.

39

Een nieuwe woning kan uitsluitend worden toegevoegd als onderdeel van de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling. De nieuwe woning mag uitsluitend worden toegevoegd aan een bebouwingslint of een bebouwingscluster. De nieuwe woning mag niet op een solitair bouwperceel opgericht worden.

4.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan

Bij de reguliere woningen en de woonboerderijen wordt gekozen voor het traditionele beeld: 1 bouwlaag met een bewoonbare kap. Voorkomen moet worden dat reguliere woningen zonder nadere afweging tot forse proporties kunnen uitdijen. Juist de samenhang tussen het sinds de 19 e eeuw maar in beperkte mate veranderd landschap en de schaal van de gebouwen maken dat het gebied als landschappelijk aantrekkelijk wordt beschouwd. De bebouwde oppervlakte van de hoofdvorm van de reguliere woning mag maximaal 150 m² bedragen. Daarbij wordt uitgegaan van een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 9 meter. Aan- en uitbouwen en losstaande bijgebouwen dienen qua maatvoering en situering ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm. De totale oppervlakte van de ondergeschikte gebouwen bedraagt maximaal 100 m² met een ondergeschiktheidpercentage van 10% ten opzicht van de hoofdvorm. Bij de traditionele woonboerderijen wordt uitgegaan van de bestaande oppervlakte. De bijgebouwenregeling is identiek aan die van de reguliere woningen.

Waar in het verleden woningen slechts mochten worden gebruikt voor wonen, wil de gemeente voortaan meer ruimte bieden voor andere functies. Ook hier kan het bieden van meer mogelijkheden bijdragen aan het behoud van de karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Uitgangspunt is dat de eventuele nieuwe functies ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Dit moet blijken uit de inrichting van het erf en het aanzicht van de bebouwing.

Bij de reguliere woningen gaat het om de volgende functies:

− aan huis gebonden beroepen − bêd en brochje − lichte bedrijfsmatige activiteiten

40

5 Landschappelijke kwaliteiten

5.1 Natuurlijke waarden, archeologische waarden en cultuurhistorische waarden

De gemeente hecht veel waarde aan de landschappelijke kwaliteit en identiteit van het buitengebied. In dat kader bestaat de noodzaak om de ecologische waarden, de archeologische waarden en de cultuurhistorische waarden te beschermen.

5.1.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL De verschillende De verschillende De verschillende De verschillende De verschillende landschappelijke landschappelijke landschappelijke landschappelijke landschappelijke kwaliteiten kwaliteiten zijn in het kwaliteiten zijn in het kwaliteiten zijn in het kwaliteiten zijn in het zijn in het bestemmingsplan bestemmingsplan bestemmingsplan bestemmingsplan bestemmingsplan vastgelegd. Er geldt een vastgelegd. vastgelegd. vastgelegd. Een kaart met vastgelegd. Een Landschapsplan als waardevolle gespecificeerd toetsingskader voor nieuwe landschapelementen maakt landschapskaart maakt ontwikkeling hier onderdeel vanuit. hier onderdeel vanuit. Onregelmatige Landschappelijke – en Kaart met waardevolle Gespecificeerd op Landschapsplan als blokverkaveling natuurwetenschappelijke, landschapelementen landschapskaart toetsingskader voor nieuwe opgenomen als waarde geomorfologische waarden ontwikkeling en agrarisch gebied met ecologische functie

5.1.2 Verordening Romte

Een belangrijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân - incl. de kernkwaliteiten in het Nationaal Landschap (Zuidwest Fryslân) - herkenbaar blijven.

Gestreefd wordt naar het in stand houden en waar mogelijk verder ontwikkelen van de belangrijke cultuurhistorische kwaliteiten en waarden in de provincie. Deze vormen een wezenlijk onderdeel van de identiteit, de leefbaarheid, en de toeristische aantrekkelijkheid van de provincie.

Binnen de bestemming Natuur kan onderscheid worden gemaakt tussen ‘ecologische hoofdstructuur’ en ‘natuur’ buiten de ecologische hoofdstructuur’.

41

Bij de bestemming ‘natuur’ met de nadere aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ geldt een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden, met inbegrip van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Verder zijn geen ontwikkelingen mogelijk welke significante negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van de grond.

Bij de bestemming ‘natuur’ buiten de ecologische hoofdstructuur wordt voorzien in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud en herstel of ontwikkeling van natuurwaarden. Het landelijk gebied dat betrekking heeft op de gronden die door hun rust en openheid voor de weidevogels geschikt zijn, wordt voorzien in een regeling waarmee voldoende openheid en rust wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsfunctie voor agrarische bedrijven zijn toegestaan.

5.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan

Ecologische waarden. De basis voor het stellen van ecologische voorwaarden is gelegen in de Nederlandse wetgeving, waarin de Europese wetgeving is overgenomen. Deze natuurwetgeving kent twee sporen, namelijk de soortenbescherming (in de Flora- en faunawet) en de gebiedbescherming (in de Natuurbeschermingswet). In beide wetten zijn naast het nationale natuurbeschermingsbeleid, internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals de Vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn, Wetlands Conventie en CITES (internationale overeenkomst regelingen inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten. De in het plangebied voorkomende ecologische waarden worden beschermd door een (dubbel)bestemming dan wel door een nadere aanduiding.

Natuurlijke waarden De uitgangspunten van de Verordening Romte kunnen hier als ingelast te worden beschouwd. De binnen de gemeentegrenzen gelegen natuurgebieden worden als zodanig bestemd. De ontwikkeling van nieuwe natuur op basis van Gebiedsplannen zal binnen het bestemmingsplan (met een wijzigingbevoegdheid) mogelijk worden gemaakt. Het het overige kan worden verwezen naar de hiervoor genoemde ecologische waarden. De in het plangebied voorkomende natuurlijke waarden worden beschermd door een (dubbel)bestemming dan wel door een nadere aanduiding.

Archeologische waarden. In het Verdrag van Valletta/Malta heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van de archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe” waarbij de financiële verantwoordelijkheid ligt bij de initiatiefnemer. De in het plangebied voorkomende archeologische (verwachtings)waarden worden beschermd door een dubbelbestemming waar specifieke regels voor gelden.

Cultuurhistorische (landschaps)waarden. Cultuurhistorische (landschaps)waarden kunnen worden omschreven als landschappelijke structuren c.q. elementen of bebouwingsvormen die getuigen van de (ontwikkelings)geschiedenis van het menselijk gebruik van het gebied. Vanaf 1 januari 2012 is

42

het wettelijk verplicht cultuurhistorie in het bestemmingsplan op te nemen. Dat betekent concreet dat de gemeente rekening moet gaan houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een dubbelbestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden.

5.2 Licht

De moderne ligboxenstal is heel anders van omvang dan de eerste ligboxenstallen uit de 70-er jaren van de vorige eeuw. Ten behoeve van het dierenwelzijn is meer (dag)licht en ventilatie nodig. De moderne stal is daarom veel hoger (ca. 14m) en heeft een hoge goot (4.5m). Door de hoge goot heeft de stal een open karakter met als gevolg dat in de avond- en nachtperiode veel lichtuitstraling ontstaat.

Fig. 11 lichthinder door een traditionele stal (open zijkant) stal met dichte zijkant

5.2.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Meer duisternis

43

5.2.2 Verordening Romte

In de Verordening Romte is geen aandacht besteed aan het onderwerp ‘Licht’.

5.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Nadeel van de schaalvergroting in de melkveehouderij is dat er door de grotere verlichte stallen sprake is van lichthinder. Ten behoeve van een optimale ventilatie zijn de zijkanten van de nieuwe ligboxenstallen open. Deze worden met een transparant gevelscherm gesloten wanneer dit voor het klimaat in de stal noodzakelijk is. De witte transparante gevelschermen hebben echter een hoge lichtverstrooiende werking. Door te voorkomen dat het transparante scherm direct lamplicht ontvangt kan lichtuitstoot bij een gesloten scherm drastisch verminderd worden.

In de milieuvergunning kunnen voorwaarden worden opgenomen om lichthinder te beperken. Wanneer een bedrijf meldingsplichtig is kunnen voorwaardelijke bepalingen worden opgenomen.

44

6. Recreatie

6.1 Recreatie (algemeen)

De gemeente Súdwest Fryslân bestaat uit 6 steden en 63 dorpen en kernen. De combinatie van stedelijkheid en platteland en het omvangrijk grondgebied maken de gemeente uniek in Nederland. De combinatie van stedelijkheid en platteland biedt grote kansen voor een verdere groei van het toerisme.

6.1.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Ruimte voor Recreatieve doeleinden Conserverend plan waarbij Beperkt zich min of meer Vnl. infrastructuur (routes) kleinschalige (enkele de bestaande situatie als tot de bestaande functies Enkele GO (voor 2 campers dagrecreatieve kampeerboerderijen en uitgangspunt geldt voorzieningen en paden een zeilschool

6.1.2 Verordening Romte De meer grootschalige en intensieve recreatieve voorzieningen worden bij stedelijke centra, de regionale centra en de recreatiekernen geconcentreerd. Concentratie bevorderd de synergie tussen recreatieve functies, biedt schaal voordelen en draagt daarmee bij aan de aantrekkingskracht en herkenbaarheid van een kern c.q. van een gebied voor toeristen. Daarnaast voorkomt het versnippering van recreatief aanbod en de bijbehorende nadelige landschappelijke consequenties.

6.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Het hoofddoel van het plan is het versterken van de sector recreatie en toerisme door vooral het accent op de kwaliteit te leggen. Ingrediënten die bij de uitwerking van dit hoofddoel als uitgangspunt genomen worden, zijn de volgende subdoelen:

− behoud dan wel versterken van de specifieke kwaliteiten, natuur en landschap, van de regio; − ruimte bieden aan kwaliteitsverbetering voor zowel bestaande- als nieuwe voorzieningen; − samenhang in het aanbod brengen; − optimaliseren van de routenetwerken.

45

6.2 Regulier kamperen

Het kamperen neemt in de verschillende bestemmingsplannen voor het buitengebied een belangrijke plaats in. Derhalve bestaat de behoefte om dit item wat specifieker te behandelen.

De reguliere kampeerterreinen (meer dan 25 kampeermiddelen) dienen positief bestemd te worden in het bestemmingsplan. In het buitengebied bevinden zich enkele grote campings (sluiten aan bij de kern) en een aantal zogenaamde uitgegroeide boerencamping.

6.2.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Geen verdere 4 grote kampeerterreinen Geen kampeerregeling Kleinschalig kamperen Aantal en afstand tussen kp ontwikkeling positief bestemd opgenomen met 40 kp:wijz.bev: 20% geregeld. vd kp eenvoudig gebouw Stacaravans /chalets max. 50 (chalet) van max.30 m2 m2

6.2.2 Verordening Romte In een ruimtelijk plan kan een nieuwe- of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening uitsluitend worden toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern. Daarbij gelden de volgende maxima: 200 standplaatsen per kampeerterrein. Buiten een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern kunnen alleen bestaande kampeerterreinen worden uitgebreid tot maximaal 200 kampeermiddelen

6.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Uit oogpunt van de concentratiegedachte gaat de voorkeur uit naar uitbreiding van bestaande kampeerterreinen zonder dat nieuwe kampeerterreinen in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern worden uitgesloten. Buiten de genoemde centra/kernen kan alleen het kleinschalig kamperen worden gefaciliteerd (zie 6.3).

Verder zijn er in de gemeente nog een aantal reguliere kampeerterreinen die niet aansluiten bij een kern. Het betreft hier boerencampings die uitgegroeid zijn tot reguliere campings. Vanuit oogpunt van landschapsbehoud en landschappelijke kwaliteit wordt zowel verdere uitbreiding als de realisering van nieuwe reguliere kampeerterreinen niet wenselijk geacht. Insteek is om primair in te blijven zetten op kwaliteitsbewaking en kwaliteitsverbetering van deze bestaande reguliere kampeerterreinen. Op dergelijke reguliere kampeerterreinen kunnen op ondergeschikte wijze kampeermiddelen worden ingewisseld tegen kleinschalige kampeergebouwen (trekkershutten).

46

6.3 Kleinschalig kamperen Het kleinschalige kamperen kan als een aparte categorie worden gezien ten opzichte van reguliere kampeerterreinen. Het kleinschalige kamperen vindt, in tegenstelling tot kamperen op reguliere kampeerterreinen, veelal nog als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf plaats. Daarnaast zien wij een ontwikkeling waarbij het kleinschalig kamperen plaatsvindt bij voormalige agrarische bedrijven.

6.3.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL 15 kampeermiddelen bij Vrijstelling kleinschalig Afwijking voor kleinschalig Recreatieve dorps- Afwijking voor max. 25 kp recht toegestaan bij kamperen tot max.15 kamperen (bepaalde gebieden: Afwijking voor (max.10 terreinen kleinschalig (voormalige) agr. kampeermiddelen op gebieden uitgesloten) met kleinschalig kamperen kamperen in Noord en bedrijven bouwperceel. max. 25 kampeermiddelen met max.25 max.10 in Zuid) Koppeling met agrarisch en (evt.) max.25 kampeermiddelen Bij woning: max.15 kp bedrijf (actief) ligplaatsen. Niet recr. dorpsgeb: Wijziging kleinschalig Op jachthaventerrein. Afwijking voor max.1 kampeerterrein naar Kadernota biedt terrein kleinschalig camping: 2 in Noord (Z is vol) mogelijkheid tot kamperen met max.25 max1,5 ha, min.1km tot uitbreiding naar 25 kampeermiddelen per IJsselmeer kampeermiddelen gebied. (bepaalde gebieden zijn Afwijking voor max.25 uitgesloten) ligplaatsen bij kampeerplaats

6.3.2 Verordening Romte Op een kleinschalig kampeerterrein kunnen maximaal 25 standplaatsen worden toegestaan bij een agrarische bedrijf of een voormalig agrarisch bedrijf of bij een woning op een perceel dat qua oppervlakte en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch perceel, indien in de gemeente het aantal kleinschalige kampeerterreinen met 16 tot maximaal 25 kampeermiddelen wordt beperkt, of zones of gebieden worden aangewezen waar deze terreinen zijn toegestaan.

6.3.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Waar? Kleinschalig kamperen wordt enerzijds gezien als een kleinschalig alternatief voor regulier kamperen en anderzijds als een extra inkomensbron voor agrarische bedrijven. In verband met behoud van voormalige agrarische bebouwing (lees stolp), wordt het gewenst geacht dat ook bij voormalige agrarische bedrijven de mogelijkheid bestaat om kleinschalig kamperen te faciliteren. De uitbreiding dient op of in aansluiting bij het erf te worden gerealiseerd (inclusief een haventje t.b.v. maximaal 25 ligplaatsen). De stolp moet prominent aanwezig blijven als belangrijkste object.

47

Wanneer? In de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar mogen geen kampeermiddelen aanwezig zijn. Deze periode kan nader worden beperkt in het kader van de Natuurbeschermingswet.

Aantal? In principe wordt uitgegaan van de bestaande situatie met de mogelijkheid tot opschaling naar 25 kampeermiddelen waarbij een goede landschappelijke inpassing gegarandeerd moet worden (geen gebouwde objecten zoals stacaravans, chalets en trekkershutten).

Zonering? Per dorpsgebied is binnen de planperiode één nieuw kampeerterrein toegestaan (wellicht dat enkele kleine dorpsgebieden moeten worden samengevoegd). Deze beperking geldt niet voor de stads- en dorpsgebieden die in het Streekplan zijn aangeduid als ‘overige steden’ (Sneek), ‘regionale centra’ (Makkum en ) en de recreatiekernen (, Koudum en ). In alle gevallen dient de afstand tussen kleinschalige dan wel reguliere kampeerterreinen 500 meter te bedragen.

Verenigings, natuur en groepskamperen Ten aanzien van verenigings-, natuur- en groepskamperen zal de nodige terughoudendheid in acht moeten worden genomen omdat de impact behoorlijk is nu dergelijke kampeerterreinen landschappelijk niet zijn ingepast . In dat verband zullen alleen de bestaande verenigings-, natuur- en groepskampeerterreinen middels een nadere aanduiding worden ingepast. Mocht er een nieuwe aanvraag voor één van genoemde kampeervormen binnenkomen, dan kan door middel van een tijdelijke ontheffing altijd nog gekeken worden of meegewerkt kan worden.

Vrij kamperen Op de daartoe aangewezen Marrekrite ligplaatsen is het toegestaan maximaal drie dagen een tent te plaatsen. Een regeling met betrekking tot Gereguleerde Overnachtingsplaatsen is/wordt in de APV opgenomen. Deze overnachtingplaatsen kunnen worden gefaciliteerd in de ‘overige steden’, ‘regionale centra’ en ‘recreatiekernen.’

Fig. 12 Kleinschalig kamperen op ‘de Klompen’ te Nijhuizum

48

7 Duurzame energie

Duurzame energie is energie waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld.

Vormen van duurzame energie zijn bijvoorbeeld windenergie en zonne-energie.

7.1. Windenergie Wind is een nagenoeg onuitputtelijke energiebron, waarvan de energieopwekking bijna geen schadelijke bijeffecten heeft. Er komen geen schadelijke stoffen vrij en de wind zal altijd blijven waaien.

7.1.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL Bestaande turbines zijn Notitie windmolen verbiedt Geen nieuwe windmolens Alleen bestaande en 1 windmolen max.10m. inbestemd; nieuwe nieuwe windmolens mogelijk kleine windmolens Afwijking voor horizontale clusters niet mogelijk ………………………. windturbine. Geen nieuwe locaties …………………………… Structuur visie:verplaatsing solitaire turbines naar voorkeurslocatie. Ook kleine en horizontale molens. Ambitie: biogas , windenergie en aardwarmte.

7.1.2 Verordening Romte Een ruimtelijk plan bevat geen bouwmogelijkheden voor kleine windturbines in het landelijk gebied.

7.1.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Overeenkomstig het provinciaal beleid zal de gemeente Súdwest Fryslân geen medewerking verlenen aan het oprichten van kleine windturbines in het buitengebied.

De bestaande (grotere) windturbines zullen worden gehandhaafd.

49

Fig. 13 Solitaire windmolen nabij Workum

7.2 Zonnepanelen Nederlands zonlicht is geschikt om met zonnepanelen elektriciteit op te wekken. Stroom uit zonlicht is duurzaam, omdat bij de productie van elektriciteit geen broeikasgassen en schadelijke stoffen vrijkomen.

7.2.1 Geldend beleid

BOLSWARD NIJEFURD SNEEK WYMBRITSERADIEL WÛNSERADIEL

7.2.2 Verordening Romte In de Verordening Romte wordt geen aandacht besteed aan het aspect zonnepanelen.

7.2.3 Uitgangspunten nieuw bestemmingsplan Op basis van artikel 2, lid 6 van bijlage II, behorend bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is het op basis van een aantal voorwaarden mogelijk om vergunningsvrij zonnecollectoren te plaatsen op daken van gebouwen zoals bedrijven en (bedrijfs)woningen. Dit kan niet worden uitgesloten met een bestemmingsplan.

De eindconclusie van het advies van Atelier Fryslân luidt (samengevat) dat het de voorkeur verdient de ontwikkeling van zonnestroom te koppelen aan de gebouwde omgeving en in te zetten op meervoudig ruimtegebruik. Zowel bij agrarische stallen en schuren als op bedrijfsgebouwen op bedrijventerreinen liggen grote kansen voor substantiële opbrengsten van zonnestroom. De toepassing van zonnepanelen in het open landschap, in weilanden, wordt uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit sterk ontraden.

50

Fig. 14 voorbeeld van toepassing zonnepanelen

51

8 Communicatie

De gemeente Súdwest Fryslân heeft excellente dienstverlening als een van haar speerpunten voor de komende jaren opgenomen. Excellente dienstverlening houdt o.a. een goede communicatie tussen burgers, bedrijven etc. en de gemeente in. Deze communicatie heeft tot doel elkaar te informeren in het planproces. Hiermee wordt bedoeld dat wij onze burgers, politiek en/of partners over de stand van zaken rondom het bestemmingsplan Buitengebied informeren, maar ook dat wij ons laten informeren door de diverse partners over bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.

Van groot belang is ook dat er bij veranderende inzichten, planningen duidelijk gecommuniceerd wordt wat veranderd is en wat de reden daarvoor is. Communicatie speelt een grote rol in het verkrijgen van draagvlak voor het nieuwe bestemmingsplan.

In het proces rond de totstandkoming van het bestemmingsplan maken we onderscheid in de vormen van communicatiemomenten. Natuurlijk moeten we voldoen aan de wettelijk verplichte communicatiemomenten op basis van de Wet ruimtelijke ordening, maar ook hebben we aandacht voor extra informele communicatiemomenten.

Van belang is dat deze momenten tijdig bekend worden gemaakt, zodat een zo groot mogelijk deel van de burgers kennis kan nemen van de informatie over het bestemmingsplan.

8.1 Wettelijk verplichte communicatiemomenten

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast wordt in de Wet ruimtelijke ordening voor de formele bestemmingsplanprocedure een aantal communicatiemomenten genoemd.

• Het ontwerp bestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan een zienswijze indienen. De openbare bekendmaking van het ontwerp plan is de start van de formele bestemmingsplan procedure. • Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt het plan opnieuw voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kunnen beroep en een verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.

8.2 Extra communicatiemomenten

De complexiteit van het bestemmingsplan maakt dat een goede communicatie onmisbaar is voor het creëren van draagvlak. Daarvoor is meer nodig dan alleen de wettelijk verplichte momenten. Gedacht wordt aan onderstaande vormen van extra communicatie om de betrokkenheid te vergroten.

52

• Inloopavonden

Via inloopavonden c.q. informatiemiddagen kunnen enerzijds in een vroegtijdig stadium burgers en ondernemers worden geïnformeerd over de inhoud en opzet van het plan, anderzijds is deze avond voor de gemeente een middel om op fouten c.q. nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied te worden gewezen. Burgers worden namelijk in staat gesteld onjuiste informatie en onvolkomenheden uit de plannen te halen. Daarnaast kunnen burgers al vroeg in het planproces hun wensen en bedenkingen kenbaar maken. In het kader van dit bestemmingsplan zal in ieder geval n.a.v. het voorontwerp een inloopmiddag/avond georganiseerd worden. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp plan is een tweede moment om informatie visa versa te verstrekken.

• Klankbordgroep

De klankbordgroep willen wij vroegtijdig bij het proces betrekken. Na vaststelling van deze kadernota zal het traject van de PlanMer worden opgestart. Daarbij worden de publieke en private partijen betrokken. De klankbordgroep wordt tevens gesprekspartner.

Gedacht wordt aan onder andere onderstaande partijen:

* Kamer van Koophandel

* Provincie Fryslân

* LTO Noord

* Wetterskip Fryslân

* Fryske Gea

* etc.

8.3 Communicatiemiddelen

We zullen op actieve wijze gebruik maken van onze website www.sudwestfryslan.nl en de gemeentepagina’s van de huis aan huisbladen, waarin de actuele stand van zaken van het bestemmingsplan Buitengebied is terug te vinden en tijdig de formele en extra informele communicatiemomenten bekend worden gemaakt.

53

54