Kronijk van

ten vervolge op die van J. de Kanter Phil.z

Olivier Groeneyk

bron Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee. Jacobus Koole, Zierikzee 1821

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/groe036kron01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. en π2

Geene Exemplaren worden voor echt erkent, dan die, welke door den Schrijver eigenhandig zijn onderteekend.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee π3

Aan de Edele Achtbare Heeren Burgemeesteren en Raden der Stad Zierikzee, wordt dit werk

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee π4 met de opregste gevoelens van hoogachting voor de vergunning dezer Opdragt, eerbiedig opgedragen door den Schrijver.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee I

Voorrede.

Mijne gehoudene aanteekeningen, betreffende de gebeurtenissen en verder bijzonderheden dezer Stad, overziende, besloot ik dezelve tot een geheel te brengen, om te kunnen strekken als een vervolg op de Kronijk van Zierikzee door den Heere J. de Kanter, Phil z. Van dit mijn voornemen aan de Edele Achtbare Heeren Burgemeesteren dezer Stad kennis gevende en tevens op mijn verzoek van Hun Ed. Achtb. verlof bekomen hebbende, om mij ten voorschreven einde van de daartoe benoodigde Stads Archiven te bedienen, als ook, door mijne relatie als Griffier ter Secretarij dezer Stad, in staat gesteld zijnde mijn oogmerk in dezen te bereiken, zoo verschijnt dan dit werk, als een vervolg op meergemelde Kronijk in openbaren druk.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee II

Ik betuig bij deze mijnen verschuldigden dank aan de Edele Achtbare Regering dezer Stad, welke mij zoo goedgunstig, en zelfs met aanmoediging, door het vrije gebruik van Stadts Archiven, heeft gelieven behulpzaam te zijn; als aan de zoodanige mijner Stadgenooten, welke mij door de mededeeling van eenige berigten en verdere benoodigde stukken hebben bijgestaan. Ofschoon ik op verre na, de vereischten eenes Historieschrijvers, noch die van eenen Taalkundigen mog bezitten, wage ik het echter, dit werk, hoe gebrekkig dan ook, het geëerd publiek aan te bieden; met de uitgave van hetzelve niet anders beoogende, dan mijne Stadgenooten eene aaneengeschakelde geschiedenis aan te bieden, van al het geen deze Stad, in eene zoo lange reeks van jaren is wedervaren; ten einde hen, door de beschouwing van de vorige tijden van verwarring en willekeur, tot een dankbaar genot van den tegenwoordigen tijd van orde en rust op te wekken. Januarij 1821.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 1

Naamlijst der Inteekenaren, De Stad Zierikzee, voor 25 Exemplaren.

Abrahams, (de Gebroeders) Boekhandelaars te Middelburg, 5 Exemplaren. Andres, (J.C.) Predikant te Woerden. Baan, (Joost van der) te Zierikzee. Beilanus, (G.H. van) Koopman te Zierikzee. Berg, (A.) Koopman te Zierikzee. Berman, (G.) Secretaris der Gemeente Ouwerkerk. Boeije, (Mr. J. Schuurbeque) Ontvanger Partikulier, over het Distrikt Zierikzee en Lid van den Raad derzelve Stad. Boom, (B.) Lid van den Raad der Stad Zierikzee. Boone, A.z. (P.) Boekhandelaar te Zierikzee. Bukker, (J.H.) te . Cannenburg, (W.) Lid van den Raad der Stad Zierikzee. Cau, (C.A.) Ontvanger der Accijnzen te Zierikzee. Clement, (J.F. van der Sloot) te Goes. Companje, C.z. (J.) te Zierikzee. Costeras, (D.) te Zierikzee. Crane, (M.C. de) Burgemeester der Stad Zierikzee. Cullen, (J.) Koopman te Zierikzee.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 2

Dekker, (J.) te Zierikzee. Does, (P.L. de) Eerste Commis ter Secretarij der Stad Zierikzee. Dompeling, (J.A.) Predikant te Zierikzee. Dongen, (Mr. E.A. van) Advokaat te Zierikzee. Dongen, (Mr. J.W.D. van) Advokaat te Zierikzee. Dopff, (A.J.F.W. Baron van) Burgemeester der Stad Zierikzee. Dresselhuis, (J. ab Utrecht) Predikant te Welphaartsdijk. Ekama, (C.) Hoogleeraar te Leijden. Egter, (Mr. A.J.T.) Griffier bij de Regtbank te Zierikzee. Fitzner, (J.) Fabrikant te Zierikzee. Goemans, (P.) te . Groesbeek, (P.) Schout en Secretaris te Dirksland. Grijp, (R.F. Bennet van der) Apothekar te Zierikzee. Gudde, Junior. (H.) Koopman te Zierikzee. Halen, (C.J. van der) Secretaris der Gemeente Noordgouwe en Nieuwerkerk. Hartman, (N.H.) Predikant der Walsche Gemeente te Zierikzee. Hassing, (J.) Roomsch Cath. Priester en Pastoor te Zierikzee. Hertstein, (A.) Apothekar te Zierikzee. Hocke, (J.) te Dreischor. Hoogstraate, (A.) te Zierikzee.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 3

Houwer, (H. Mulock) Lid der Staten van . Imanse, (J.) te Elkerzee. Jansen, (M.) te Zierikzee. Jolie, (L.) te Zierikzee. Jonge, (F.C. de) Generaal Major. Jonge, (Jonkheer Mr. J.C. de) Substitut Archivarius van 't Rijk, te 's Gravenhage. Jonge, (Jonkheer K.W. de) Ontvanger der Registratie en Domeinen, Lid van den Raad der Stad Zierikzee. Jonge, (Mr. M.B. de) Lid van den Raad en Regtbank te Zierikzee. Jonge, (Jonkheer Mr. W.A. de) Lid der Ridderschap, en Staten van Zeeland te Zierikzee. Jonge, (Jonkheer W.D. de) Houtvester van het eerste Jagtdistrikt in Zeeland te Zierikzee. Kanter, Phil.z., (J. de) Lector Math., Phys. et Astron. te Middelburg. Kater, (M. Groeneveld de) te Zierikzee. Kater, (N. de) Med. Doctor te Zierikzee. Keller, (F.) Med. Doctor, Heel en Vroedmeester te Zierikzee. Kleeuwens, (F.) Boekhandelaar te Goes. Koole, (A.W.) te Zierikzee. Koole, (G.) te Zierikzee. Kroef, (Mr. I.C.) Officier van Justitie over het District Zierikzee. Kroef, (Mr. W.J.P.) Secretaris der Stad Zierikzee, 2 Exemplaren.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 4

Leesgezelschap (Het) Vriendenkring te Woerden. Levinson, (A.) Med. Doctor te Zierikzee. Ligny, (P.A. de) Fransche en Engelsche Taalmeester te Zierikzee. Locker, (B.) Schout te Noordwelle. Looze, (P.G. de) Klerk ter Secretarij der Stad Zierikzee. Maenen, (H.W.H. van) tweede Commis ter Secretarij der Stad Zierikzee. Mahne, (W.L . van) Hoogleeraar te Gent. Meerem, (F. van) Boekhandelaar te Zierikzee. Meurs, (G. van) Landbouwer. Moens, (J. Isebree) Secretaris der Stad Brouwershaven. Moens, (Mr. J.M.) Regter van Instructie, en Lid van den Raad der Stad Zierikzee. Moer, (I. van der) Apothecar te Zierikzee. Moolenburgh, (Joh.) te . Olivier, (F.J.) Koopman in Wijnen te Zierikzee. Op den Oort, Ab.z. (C.) Predikant te Zierikzee. Oppen, (J.J. van) Logementhouder te Zierikzee. Paling, (W.J.) te Jutphaas. Palm, (C. van der) Rector der Latijnsche Scholen te Zierikzee. Padmos, (J.) te Dreischor. Phaff, (J.H.) Stads Bode te Zierikzee. Peute, (J.) Logementhouder te Zierikzee. Pleijte, (F.) Predikant te Zierikzee. Polder, (C. van de) Makelaar te Zierikzee.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 5

Polder, (G. van de) te Zierikzee. Pop, (G.) te Zierikzee. Ribbe, Sen. (A.) Architect der Stad Zierikzee. Ribbe, Junior (A.) Houtkooper te Zierikzee. Roest, (P.) Schoolonderwijzer te Zierikzee. Rijcke, (M. de) Notaris te Zierikzee. Schalkwijk, (J.M.) Schout te Ellemeet. Schraver, (K.) Ingenieur bij de Waterstaat te Zierikzee. Slabber, (M.) Burgemeester der Stad Goes, Lid der Oostenrijksch-Keizerlijke Academie, en andere geleerde Genootschappen. Slegt, (J.) te Middelburg. Smit, E.z. (J.) Koopman te Zierikzee. Steinbuch, (J.S.) Directeur der Posterij te Zierikzee. Stolpe, (L. van de) te Bruinisse. Stuart, (M.) Geschiedschrijver des Rijks te Amsterdam. Tachie, (F.) Koopman te Zierikzee. Thijm, (P.F.) Koopman te Antwerpen. Tonningen, (J. Rost van) Ontvanger der Stads Belastingen te Zierikzee. Tonningen, (Mr. M.B. Rost van) Advocaat te Zierikzee. Tromp, (C.) President der Centrale Directie van Schouwen en Lid van den Raad der Stad Zierikzee. Uijttenhooven, (A.) Provinciaal Schoolopziener te Brouwershaven, 2 Exemplaren.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 6

Vlieger, Sen. (J. de) te Noordgouwe. Vliet, (D. van der) Makelaar te Zierikzee. Voorloop, (R.) te Zierikzee. Vos, Abr.z. (A. de) te Zierikzee. Vos, Jac.z. (A. de) te Zierikzee. Vrijberghe van Westerschouwen, (J.H. van) te Zierikzee. Weijde, C.z. (S. van der) Koopman te Zierikzee. Wijk, R.z. (J. van) Iustiteur te Hatthem. Wijnmalen, (C.) te Zierikzee. IJsselsteijn, (Mr. H.A. van) Stedelijke Ontvanger te Zierikzee. IJsselsteijn, (Mr. N.G. van) Griffier bij het Vredegeregt te Zierikzee. Zeeman, (A.) te Zonnemaire. Zwaan, (N. van der) te Zierikzee.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 1

Kronijk van Zierikzee.

De Stad en hare Gestichten.

De Groote Kerk en Toren.

Behalve het wegruimen der wapenborden, welke vóór de omwenteling van 1795 in deze Kerk voorhanden waren, doch welker aanwezen tegen het toen Algemeene politieke leerstelsel van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap strijdig was, zijn er ten aanzien van dit Kerkgebouw geene veranderingen voorgevallen. Wat nu den Toren betreft, dit oud Gottisch gevaarte heeft, na den jare 1795, eenige reparatie aan deszelfs bovenste gedeelte moeten ondergaan; doch welke naderhand, zoo als gebleken is, geenszins aan de verwachting daarvan hebben beantwoord; ten minste volgens het oordeel van deskundigen, is den vervallen staat van dezen Toren daar door zeer toegenomen, zoodanig, dat er in den jare 1818 aan de westzijde van dezelve geheele stukken uitvielen; zoo dat het Stadsbestuur, aan welke de herstelling van dit gebouw niet meer behoorde, daar hetzelve bij een besluit van den toenmaligen Koning van Holland

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 2 van den 19 October 1808 aan het Rijk is afgestaan, bij Publicatie en Waarschuwing de ingezetenen verbood, zich of te nabij, of langs dezelve te passeren, en op Stads kosten de noodige afschuttingen rondom dien Toren deed daarstellen. Daar deze geheel op zich zelven staat, en als een onmisbaar zeebaken moet beschouwd worden, is er door het Stadsbestuur aan het tegenwoordig Gouvernement aanvrage gedaan, tot volkomen herstel van dit gevaarte. Voorheen bevonden zich in dezen Toren vijf Klokken, doch vier derzelve zijn, ten tijde der laatst aan dien Toren gedane reparatien, daaruit genomen tot goedmaking der gedeeltelijke kosten. In den jare 1803 wierd dezelve tot een seinpost, en onder het Fransche bestuur, tot op de omwenteling in 1813, tot een thelegraaf gebruikt.

De Kleine of Gasthuis Kerk.

Deze is sedert 1795 van binnen aanmerkelijk verbeterd.

De Mennonite Kerk.

Deze schijnt, volgens het in blaauw arduinsteen uitgehouwen jaartal, in het jaar 1680 gesticht te zijn, heeft van buiten zeer weinig aanzien, doch is van binnen zeer net en zindelijk gebouwd; door het weinig getal Leden dezer gemeente, hetwelke thans niet meer dan 13 bedraagt, is deze Kerk, voor het tegenwoordige, buiten eenig Godsdienstig

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 3 gebruik. Evenwel wordt dit gebouw op eene behoorlijke wijze onderhouden.

Het Stadhuis.

Bij de beschrijving, welke den Heer de Kanter ons daarvan in zijne Kronijk van Zierikzee heeft medegedeeld, moeten wij hier bij voegen, de volgende verklaring of uitlegging der drie in de daad fraaije en bezienswaardige Schilderstukken, welke in twee van derzelver kamers gevonden worden. Zijnde dit stuk ons in vroeger jaren, door den Heer Mr. François Breekpot, in leven Secretaris en oud Pensionaris der Stad Zierikzee, ter hand gesteld; hetwelk wij alhier woordelijk volgen: Verklaring van de drie Schilderstukken, in de Raadkamer en zoogenaamde Thesaurierskamer, geschilderd door J. Geraerts van Antwerpen. No. 1. Het Schilderstuk voor den schoorsteen in de Raadkamer, verbeeld de Regering van het Gemeenebest, eene Vrouw, dewelke aan Minerva gelijk is; houdende in de regterhand een Olijftak, in de linkerhand een schild, en in dezelve hand een spiesse, met een helm op het hoofd. Het kleed, dat Minerva gelijk is, beteekend dat de wijsheid het begin is van de goede Regering; den helm drukt uit, dat een Gemeene Staat moet gesterkt en zeker zijn van het geweld, dat van buiten komt.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 4

De olijftak en spiesse geven te kennen, dat Vrede en Oorlog den gemeenen Staat noodig zijn, de eene, om dat ze brengt ervarenheid en dapperheid; de andere, om dat ze ledigen tijd verleend, door welk middel men komt tot kennis en wijsheid in het regeren. Den olijftak wordt haar in de regterhand gegeven, om dat de Vrede veel waardiger is, als den Oorlog; als wezende het einde daar van, en een groot deel van het algemeen welvaren. Zij is vergezelschapt met vier Deugden, te weten: Regtvaardigheid, houdende in de eene hand een zwaard en in de andere een weegschaal. Sterkte, houdende een kolom. Matigheid, houdende een toom van een paard. Voorzichtigheid, houdende met de eene hand een Slange. Welke vier deugden noodig zijn tot eene goede regering. Voor de voeten van de Regering leidt de Tweedragt verslagen, met zijn vuurslag en twistpapieren, en zijn hoofdhaar met slangen doorvlogten, door de goede Regering verzeld met hare deugden. Men zegt, dat tweedragt een vuur is, dat alle goede zeden verbrandt, want gelijk het vuurslag en den steen tegen elkanderen geslagen, vuur geven, alzoo kijven en razen ook de hardnekkige gemoederen, en steken den vlam en gramschap aan. De brieven, waarop geschreven staat citatien, examinatien, procuratie, arrest, protest, enz. beduiden de tweedragtige gemoederen van de geene, die twisten en kijven; zulks zij daar door hare middelen verliezen, en haar leven verkorten.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 5

Aan de andere zijde ziet men de Gerustheid verbeeld, door eene Genie; rustende op het roer van een schip; houdende in de hand twee korenaren verbeeldende de overvloedigheid van het graan, hetwelke men mag genieten door de zee en geruste vreedzame tijden. Deze gerustheid is verzeld met overvloedigheid; houdende in zijne handen de overvloeds-hoorn; deze hoorn van overvloed word genomen uit de fabel van Amalthea, gelijk Ovidius in het negende boek van zijne herschepping verhaald; hetwelk een blijkbaar teeken is van overvloed, waar over dit van den overvloeds hoorn gesteld is. Najaden, hebben wij met appels, bloemen en vruchten geheiligd en verrijkt in velden en genugten. No 2. In de Raadkamer boven de deur. Betrekkelijk tot de voornaamste neringe der Stad, waarin verbeeld word aan de eene zijde een Genie met kabellaauw, en aan de andere zijde de landbouw met een seis en fruithoorn. Daar nevens een Genie, hebbende in zijn hand een bundeltje met Meekrap. In het midden twee Genien met Oesters en Kreeften. Daar boven een Genie, vliegende als Mercurius, wijzende naar een schip, het geen de Koopvaardij verbeeld. Aan de andere zijde de Zoutziederij. No. 3. In de Thesaurierskamer boven de schoorsteen. De Spaarzaamheid, afgebeeld door eene bedaag-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 6 de Vrouw, die slechts zonder eenig versiersel gekleed is; houdende in de regterhand een passer, en in de linker eene toegebonden beurs, die vol geld is. Daar boven een letterrol, waarop geschreven staat, in melius servat. Zij spaart het tot een beter. Spaarzaamheid is een van de twee voornaamste deelen van de milddadigheid, die welke bestaat om onkosten te schuwen, die de rede niet gelijk zijn, en die de middelmatigheid overtreden; waarom Horatius zegt: ‘laat uwe teeringe niet boven uwe neringe gaan’, hetwelk alle gedaan word door de Spaarzaamheid; die welke is, eene van de vier deelen van de wijsheid, dewelke bestaat omtrent de goederen van het fortuin die men bezit, want de wijsheid schikt zich op vierderlei manieren omtrent de goederen: 1° Als zij zelve ontvangt. 2° Als zij die bewaart. 3° Als zij die vermeerderd. 4° Als zij die wijselijk gebruikt.

Spaarzaamheid is een groote tol of rente, want het is het beste opzet om de inkomsten te vermeerderen, dat men vermijde of afsnijde, en derhalven geeft Aristoteles aan het gemeen deze raad: dat men spaarzaamheid zal gebruiken in deze manieren gelijk Meretus vertaald: ‘Men moet weten wat inkomen ieder Stad heeft, en wat die uit ieder dag trekt; daar tegen moet men de kosten overwegen die zij heeft te betalen: op dat het overtollige opgeheven, en wat meer als behoorlijk is, werde vermeerdert, want deze wer-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 7 den door dit middel niet alleen rijker, die welke tot hare rijkdommen wat toedoen, maar ook die geene van hare groote kosten wat aftrekken.’ Van eene bedaagde ouderdom wordt zij verbeeld, want in dezen staat is de mensch bekwaam, om reden te begrijpen, makende wat nut en eerlijk is. Het kleed zonder siersel beduid, dat de spaarzaamheid van alle overtollige onkosten is afgescheiden, waar over Ambrosius tot Vercellum aldus zegt: ‘daar is geen ding zoo noodig te kennen, als het geene noodwendig is’. De passer beteekend de maat en order, die in alle dingen is; want gelijk de passer met haar punt den omtrek van haar cirkel niet overtreed, alzoo treed de spaarzaamheid, de maniere van het geen eerlijk en leidelijk is, niet over. De beurse met de letterrol, in melius servat, geeft te kennen, dat zij hare penningen bewaard tot noodiger gelegenheid. Aan de eene zijde zijn verbeeld twee kindertjes of Genies, bezig zijnde met cijferen en geld tellen op een ijzeren kist, die gesloten is, waar nevens een zak geld legt, om het geen noodig is, te betalen; daar achter staat een Genie, die de requesten aanneemt, die aan de Thesaurierskamer geronvoijeerd worden, door een vliegende Genie beladen met papieren; aan de andere zijde ziet men twee Genien, te zamen besoigneren, eenige papieren overziende; daar achter is een Genie die de Stads Previlegien, Voorboden, Costumes en andere papieren bewaard.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 8

Daar de werkzaamheden ter Stads Secretarij, sedert de revolutie van 1795, hoe langer hoe meerder vermenigvuldigden, inzonderheid onder het Fransche Bestuur, werd de toenmalige Secretarij daartoe geheel ongeschikt bevonden, weshalve besloten wierd, dezelve door het afbreken der zoogenaamde oude Griffie, en de vereeniging met de van ouds genaamde Kanselarij, aanmerkelijk te vergrooten, en die inrigting daar te stellen, in welke de tegenwoordige Stads Secretarij zich thans bevindt. Te dier tijd is ook de voormalige Thesaurierskamer, met de daarin voorhanden zijnde Meubelen aan de Regtbank van eersten aanleg van het arrondissement Zierikzee, binnen deze Stad zitting houdende, bij overeenkomst tusschen die Regtbank en de toenmalige Maire der Stad, ten gebruike en ten voordeele der Stads kas afgestaan. In den jare 1820 is deze overeenkomst, tusschen de Regtbank van eersten aanleg en Heeren Burgemeesteren, onder speciale approbatie van Zijne Excellentie den Minister van Justitie, wederom voor zekere jaren vernieuwd. Ook de van ouds genaamde Pannemanskamer, een klein appartementje achter de zoo evengenoemde Thesaurierskamer, werd te zelven tijde, of liever even voor de komst van Lodewijk Napoleon, binnen Zierikzee, ingerigt tot een bewaarplaats van sommige oude Gedenkstukken en Modellen van Stads Gebouwen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 9

Het oude Mannen en Vrouwenhuis.

Dit Gebouw bestaat nog slechts onder dien naam bekend. De daarin gehuisveste Proviniers, van tijd tot tijd overleden zijnde, hebben Regenten der Godshuizen, met het toevoorzigt over hetzelve belast, met goedvinden van het Stads Bestuur, in het jaar 1819, met de vijf nog daarin overgeblevene Proveniers, een accoord getroffen, waar op zij onder genot van vijf guldens per week, voor ieder persoon, gedurende hun leven, het oude Mannen en Vrouwenhuis zouden ontruimen, en zich daar voor bij partikuliere lieden, van kost en inwoning voorzien. Daar in 1820 de steeds meer en meer uitgebreider wordende nieuwe Visscherij, vele Visschers lieden uit Holland naar Zierikzee, heeft doen verhuizen, zoo dat er voor die aankomende lieden geschikte woningen ontbraken, zijn de onderscheidene woningen en vertrekken van dit Gebrouw, aan die lieden ten voordeele van de Stad, welke met het onderhoud van hetzelve bezwaard is, verhuurd.

Het Burgerweeshuis.

Daar de Stad Zierikzee, na de omwenteling van 1795, telkens met een zeer talrijk en gestadig afwisselend Garnisoen belast wierd, was het destijds zeer noodzakelijk, dat er voor hetzelve een goed en geschikt Militaire Hospitaal werd daargesteld; en weldra sloeg men het oog op dit Weeshuis, het welk dan ook dadelijk als een Hospitaal wierdt in-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 10 gerigt; met dat gevolg, dat de kinderen, welke zich daarin bevonden moesten worden overgebragt in het van ouds genaamde Armenkinderhuis in de hooge Molenstraat. Doch, daar in volgende jaren het Garnisoen aanmerkelijk verminderde, en men zich toen met een kleiner Gebouw voor een Hospitaal konde behelpen, wierden de kinderen, na dat het Weeshuis, hetwelk zeer veel geleden had, wederom op nieuw hersteld en veel verbeterd was, in hetzelve overgebragt. Het getal der kinderen in dit Huis bedraagt thans, zoo van de Gereformeerde, Luthersche, als Roomsch Katholijke Godsdiensten, 820.

Het Armkinderhuis.

Voorheen tot dat einde gebruikt, naderhand in een Weeshuis voor kinderen van de Roomsch Katholijke gezindheid veranderd, wierd in den jare 1811, toen de kinderen uit dat huis, bij overeenkomst tusschen de Regenten van hetzelve en het Stads Bestuur, in het Burger Weeshuis wierden overgebragt, tot eene Militaire Kazern geschikt, en wederom later in een Hospitaal veranderd. Na de gezegende ommekeer van zaken in 1813, heeft men getracht dit oude gebouw voor afbraak te verkoopen; doch dit niet geschiedt zijnde, wordt hezelve onder het op- en toezigt van het Gereformeerde Diakonie-Armen-Bestuur gebruikt, tot huisvestiging van arme en behoeftige lieden, welke door die gemeente uit haar afzonderlijk armenfonds worden onderhouden, en alwaar een aantal dier lie-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 11 den werkzaam worden gehouden aan het breijen van Vischnetten voor de nieuwe Visscherij, waarvan de inkomsten ook gedeeltelijk tot onderhoud dier behoeftigen en derzelver kleeding, worden besteed.

Het Gasthuis.

Van dit Gebouw is thans niets meer dan den vlakken grond, waarop hetzelve zoo vele jaren heeft gestaan, overig. Zijnde hetzelve uit hoofde van deszelfs onbruikbaren staat en den toestand van de Fondsen en die der Stedelijke kas, in den jare 1814 publiek voor afbraak verkocht.

De Stads Poorten.

Nobelpoort. Deze heeft geene de minste verandering ondergaan, zoo als dit het lot is geweest van sommige andere van Stads Poorten. Alleen heeft zij na den jare 1795 tot 1813 gediend voor een Kruidmagazijn, tot groot ongerief der bewoners van de korte Nobelstraat, welke bij het minste transport van Buspoeder, of bij het verwerken van hetzelve, verboden wierden in derzelver huizen te stoken, tot voorkoming van ongelukken. Zonderling is het intusschen, dat men te dier tijd niet is bedacht geweest, om door ingravinge in de Stads wallen, of aan de Zelke, waarbij men alsdan eene wacht had kunnen plaatsen, eene andere bergplaats voor dit zoo gevaarlijke Buskruid, uit te vinden, en daar door de bewoners in de straat van dezen last en gestadige vreeze te ontheffen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 12

Westpoort. De Franschen, welke in het jaar 1811 de Stad tot eene soort van Vesting maakten (zoo als wij in het geschiedkundig gedeelte dezes werks zullen vermelden) deden deze Poort, alsmede nog eene andere, digt maken, en de brug, voor dezelve gelegen, afbreken. De verzoeken door de Ingezetenen, welker landerijen even buiten dezelve lagen, daar tegen gedaan, konden niet baten; het bruikbaar houden dezer Poort werd door hun als gevaarlijk beschouwd. Korten tijd na de gezegende verlossing vander Franschen dwangjuk, is deze Poort wederom geheel hersteld, en eene nieuwe steenen brug voor dezelve gelegd. Hoofdpoort. Waarvan men in de poëmata van den Zierikzeeschen Dichter, en Rentmeester generaal beoosten Schelde, Adrianus Hoffer bladzijde 328 eene oude afbeelding zien kan, werd almede in het jaar 1811 door de Franschen gesloten, en dezelve brug, even als die der Westpoort, geheel weggebroken. Doch na ommekeer van zaken, in 1813, is deze Poort niet weder bruikbaar gemaakt; dewijl de Stads Regering begreep, om in plaats van deze Poort, eene betere en meer geschikte toegang naar de Westhavendijk en het westelijk hoofd, te kunnen doen daarstellen, is de gemelde Poort niet hersteld, maar in het jaar 1817 voor afbraak verkocht; en eene nieuwe uitgang naar het Westhavenhoofd

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 13 door aan de voormalige Batterij, ook wel het Bolwerk genaamt, aan het Luitje, eene Barriere vlak tegen over het gezegde Hoofd gelegen, te doen maken, zoo dat men den omweg, welke men uit de voormalige Hoofdpoort komende, naar het Hoofd gaande, nemen moest, niet meer noodig had, en ook de tuinen, langs welke dien weg liep, tot Bouw- en Moesland aangelegd zijnde, dezelve daar door geheel onbruikbaar is geworden.

Ten tijde van de Fransche overheersching, tot op onze zoo onverwachte en merkwaardige verlossing van den dwingeland Napoleon, verkregen in het jaar 1811 alle de Stads poorten niet alleen, maar ook de voornaamste Straten, Havens en Bruggen der Stad, geheel andere namen, waarvan wij dezelve hier zullen laten volgen: De Nobelpoort, Porte d'Aboukir. De Zuidwellepoort, Porte de Mondovi. De Westpoort, Porte de Marengo. De Noordhavenpoort, Porte de Bergen. De Zuidhavenpoort, Porte Impériale. De Noordzijde der oude Haven, Le Port du Roi de Rome. De Zuidzijde der oude Haven, Quai de Marie Louise. De Nieuwe Haven, Le Port Impérial. De groote of steene Brug, Le Pont Impérial. De eerste houten binnen Brug, Le Pont de Lodi. De tweede houten binnen Brug, Le Pont d'Arcole.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 14

De Brug buiten de Zuidhaverpoort, Le Pont de Jena. De Verremarkt, La place Louis Napoléon. De Poststraat, Rue des Princes Français. De Meelstraat, Rue Impériale. De lange Nobelstraat, Rue de Mogge.a De nieuwe Bogaardstraat, Rue de Mans.b De St. Anthoniestraat, Rue de Telle.c De St. Janstraat, Rue de de Ruiter.d De Verre Nieuwstraat, Rue de Hoffer.e Het korte Groenendal, Rue de Holman.f

Markten.

Vischmarkt.

Daar de oude Vischmarkt zoodanig vervallen was, dat men voor het herstel derzelve een geheel nieuwe konde daarstellen, besloot de Stads Regering in den jare 1804, tot dat einde, een gedeelte van het voormalige St. Jacobs Hof, daartoe aftezonderen, en deed vervolgens, in de St. Domusstraat, eene nieuwe, en naar de bevolking der Stad geëvenredigde Vischmarkt, aanbouwen.

a Pieter Mogge, de weldoener van Zierikzee doorwien bij zijn testament aan de Stad is bemaakt, een legaat van 70,000- vlaams; zie de Kronijk van Zierikzee, door den Heer de Kanter. b Een voornaam Roomsch Priester. c Een voornaam Letterkundigen. d Den beroemden Nederlandschen Admiraal de Ruiter. e Rentmeester Generaal beoosten Schelde, en beroemden Dichter. f Een rijke Kruidenier, door welke aan de Luthersche kerk vele weldaden zijn geschonken. Zie de Kronijk van den Heer de Kanter.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 15

Havens der Stad.

De Oude en Nieuwe Haven.

Deze waren zeer in verval, en ofschoon van tijd tot tijd de hoogstnoodzakelijke reparatien aan dezelve geschiedde, waren zij echter bij de omwenteling van 1813 zoodanig verachterd, dat zij op de meeste plaatsen, vooral aan de Oude Haven, geheel dreigden in te storten, en ook werkelijk ingestort waren. Doch de Stedelijke kas, geheel buiten staat zijnde de importante kosten tot het reëele herstel dezer werken te dragen, besloot het Stadsbestuur, welke de reeds zoo langen tijd gedrukte ingezetenen geene verdere of meerdere belastingen wilde opleggen, zich tot Zijne Majesteit der Koning der Nederlanden te wenden, en Hoogstdeszelfs autorisatie te verzoeken, tot het doen eener Negotiatie van ƒ40,000 bij een Huis van Negotie te Amsterdam; welke autorisatie door Hooggedachte Zijne Majesteit in den jare 1815 goedgunstig verleend zijnde, is hier vorengemelde Negotiatie, volgens getroffene overeenkomst tusschen Heeren Burgemeesteren der Stad Zierikzee, en de Heeren S. en D. Saportas, te Amsterdam, tot stand gebragt; onder speciale voorwaarde, dat, voor de kapitale som en interessen, af te lossen in acht achtereenvolgende jaren, zoude worden verbonden de Effecten der gemelde Stad, uit het Legaat van wijlen Mr. Pieter Mogge aankomende. Zoodra nu dit alles, naar behooren en overeenkomstig de dispositie van Zijne Majesteit, tot

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 16 volkomenheid was gebragt, werd in het begin van het daaraanvolgende jaar 1815 met de herstelling dezer Havenwerken eenen aanvang gemaakt, met dat goed gevolg, dat door het herstel dezer zoo zeer vervallene werken, de Stad als het ware op nieuw, uit den afgrond, waarin zij gedompeld was, tevoorschijn kwam. Ter gedachtenis van het herstel dezer voor de Stad zoo gewigtige als kostbare werken, wierd, na dat dezelve geheel voltooid waren, aan de oostzijde der groote of zoogenaamde Steenenbrug, in arduinsteen het volgende Monument geplaatst:

In het jaar 1816, zijn de Kaaijen dezer Stad Zierikzee, onder het Bestuur der Edele Achtbare Heeren Burgemeesteren: F.W.J. den Boer en M.C. de Crane, en de Heeren Leden der Commissie van Financien: W. Crannenburg, Mr. M.B. de Jonge, J. Nelemans. Mr. H.A. van Ysselsteijn, Secretaris der Commissie, en K. de Kruiff, Stads Fabriek; gedeeltelijk hersteld, gedeeltelijk vernieuwd. Zoo dat Zierikzee, door het weldadig besluit van Neêrlandsch geëerbiedigden en hartelijk geliefden Koning WILLEM DEN EERSTEN, de teederste blijken zijner welwillenheid, om haar uit haren bedroefden staat wederom op te beuren, heeft mogen ondervinden.

Stads Scholen.

Latijnsche School.

Deze School, in welke de Jeugd in de Latijnsche

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 17 en Grieksche talen, en verder in alle die voorbereidende wetenschappen, welke bij het Besluit van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden van den 2 Augustus 1815, eerste Hoofdstuk, de Latijnsche Scholen zijn voorgeschreven, schijnt al zeer vroeg in deze Stad bestaan te hebben. Dezelve was reeds in het jaar 1304 met een Previlegie van Willem van Henegouwen begunstigd; weleer was deze School in zeker huis in het St. Lievensstraatje, aan de Noordzijde van het Kerkhof. In het jaar 1522, is dezelve in een ander huis in de St. Anthoniestraat overgebragt, alwaar dezelve nog op heden bestaat. Boven den ingang dezer School vindt men de spreuk van den Latijnschen Dichter Horatius Coelo Musa beat, benevens het jaartal 1622 4/2. Het is op deze School, alwaar den beroemden Staatsman en Dichter Jacob Cats, onder den Rector Dirk Kemp, de eerste gronden zijner uitmuntende talenten verkreeg, zoo als hij in zijn twee en tachtig jarig leven, daarvan het volgende zegt: ‘Ik konde mij voor eerst tot leeren niet begeven: De School van Zierickze scheen mij een droevig leven; Soo dat het eerste jaar geheel ten eijnde quam, Eer dat ick recht begon en iet ter herten nam. Ons meester was een man gantsch kluchtig in manieren, Hij liet hem al te veel of al te luttel vieren: Nu deftig als een Prins in zijn geduchte magt, Dan weder als een kint en uijtermate sagt.’

Fransche Scholen.

De Fransche School voor jonge Heeren is mede in de St. Anthoniestraat, naast de Latijnsche.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 18

Die der jonge Jufvrouwen op de Noordzijde der oude Haven.

Nederduitsche Scholen.

Behalven de drie hier bovengemelde Scholen, zijn er nog drie Nederduitsche, in een van welke ook in de Fransche taal onderwijs wordt gegeven. De Rector der Latijnsche School, de Instituteur en Institutrice der Fransche Scholen genieten, behalven een tractement van Stads wege, ook vrije woning. De eerste en derde Nederduitsche Schoolonderwijzers genieten ook van de Stad zeker traktement, doch zonder vrije woning.

Koophandel, Zeevaart ctc.

Na den jare 1795, onder het Bataafsch of Republikeins bewind, en zelfs onder het gematigd Bestuur van Lodewijk Napoléon, ging het den Koophandel binnen deze Stad, zoo al niet voordeelig, ten minsten tamelijk wel; daar ondanks den oorlog met Engeland, de Zeevaart onder neutrale vlaggen, zoo veel doenlijk was, wierd gaande gehouden; gedurende die jaren, voeren nog elf Schepen ter Koopvaardij van deze Haven. Ook wierd in het jaar 1803, door de Heeren S. Boeye en N.J. van Ysselsteyn welk weleer als Luitenant ter Zee gevaren had, en de ongelukkige Zeeslag van den 11 October 1797 onder den Admiraal de Winter, had bijgewoond, een zoogenaamde Slavenhaalder naar de kust van Guinée uitgereedt, onder toezigt van gemelden Heer van Yssel-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 19 steyn als Kargadoor, doch welk Schip, op deszelfs uitreize niet verre van de Spaansche, of Portugeesche kunsten, verging, waarbij de Heer van Ysselsteyn, zijn graf in den afgrond vondt, nalatende eene nog jonge weduwe, en een eenig zoontje.

Niet alleen wierd de Zeevaart in die tijden door de Engelschen, hoe zeer die de neutrale vlaggen eerbiedigden, moeijelijk gemaakt; maar onze voormalige geallieerden, de Franschen, namen onze Schepen onder allerhande voorwendsels, door derzelver Kapers, in onze eigene Zeegaten en binnen de tonnen weg; alle terugvorderingen waren vruchteloos. Bij de inlijving van ons Vaderland in het Rijk van den werelddwinger Napoléon kreeg den Handel, Zeevaart en Visscherij haren laatsten slag; zoo als wij hierna breeder zullen vermelden. Met de Visscherij was en ging het even zoo als met de Koopvaart. In het jaar 1796 telde men alhier nog zeven Visch-Schepen, deze verminderden, uit hoofde der zware kosten van Naturalisatie, allengskens. Gedurende de jaren 1799, 1800 en 1802 voeren er om bovengemelde reden, dan eens één en dan eens twee Schepen ter Visscherij. In den jare 1818, tijdens de oprigting eener nieuwe Visscherij, was het getal der Visch-Schepen, zoo door verkoop als afbraak, tot op twee oude en bijna onbruikbare verminderd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 20

Geschiedkundige bijzonderheden.

Het Jaar 1796.

Den draad weder opvattende, welke door den Heer de Kanter Ph.z. als den Schrijver der vorige Kronijk dezer Stad, ten jare 1795 is nedergelegd, zullen wij met ons Geschiedverhaal, waartoe zich voor ons een ruim veld vertoond, met het jaar 1796, eenen aanvang maken. Naauwelijks was de dag van den 6e Februarij 1796 aangebroken, of de Krijgsraad der gewapende Burgermagt van Zierikzee herinnerde zich, dat dezen dag de eerste Verjaardag was, waarop, zoo als zij zich uitdrukte, de heilrijke omwenteling in deze Stad was daargesteld. Eene Commissie uit haar midden tot dat einde benoemd, vervoegde zich bij den President van den Raad, en gaf namens hunne Committenten, derzelver verlangen te kennen, dat die dag, als eene plegtige verjaardag, door het lossen van het geschut en het spelen der klokken zoude worden gevierd. De President, van dit verzoek in de vergadering van den Raad, welke juist op dien dag bijeen was, kennis gegeven hebbende, werd het verzoek van gemelde Krijgsraad eenparig goedgekeurd, en dien dag door het lossen van het geschut en het spelen der klokken, op de begeerde wijze gevierd; terwijl ook nog aan de openbare Herbergen de vrijheid werd vergund, om te laten spelen, mits niet

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 21 later, dan tot 12 ure in den nacht. Waarmede dan ook die eerste verjaring, zonder de minste wanorde, ten einde liep. De Zeemagt der toenmalige Bataafsche Republiek gebrek aan manschap hebbende, werd door de Nationale Vergadering, bij derzelver Proclamatie van den 16 Maart 1796, eene algemeene werving voor de Vloot daargesteld, welke, daar men zich met Engeland in oorlog bevond, moest worden hersteld. Dien ten gevolge, deden de Representanten van het Volk van Zeeland, eene uitnoodiging aan de Ingezetenen van dat Gewest, om jongelingen tot dien zoo noodzakelijk gewordene dienst aan te moedigen; en beloofde daarbij aan ieder jongeling, boven de zeventien jaren oud, en tot den Zeedienst bekwaam, eene premie van negentig Guldens boven de gewone Maandgelden. De jongelingen in de Wees- en Diaconie, of andere Gestichten, zocht men te trekken, door hun, welke geschikt waren niet alleen de gezegde premie zonder eenige korting aan te bieden, maar tevens hun volle ontslag, na volbragten dienst, aan te bieden, met het behoud van al het geen zij als dan mogten verkregen hebben. Als eens gegeven wierd door het Bestuur van Zeeland aan zoodanige Godshuizen toegezegd, de som van vijf en twintig Guldens. Was Middelburg, als Zeelands hoofdstad, te dier tijd met allen ijver tot voldoening aan die uitnoodiging bezield, door binnen den tijd van acht dagen een en veertig manschappen ten dienste der

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 22

Zeemagt te leveren, niet minder was men daar voor te Zierikzee werkzaam. Naauwelijks was de Publicatie van de Representanten van het Zeeuwsche Volk afgekondigd, of men stelde aldaar eene vrijwillige inschrijving tot aanwerving van manschappen open, waarbij door een zeer aanzienlijk getal Ingezetenen wierd ingeschreven; en ook wel dra waren daartoe de noodige gelden bijeen gebragt. Het Stadsbestuur was in dezen niet minder daar toe werkzaam en benoemde eene Commissie uit hare Vergadering, om deze werving en vrijwillige dienstneming, met den meesten ijver voort te zetten, met dat gelukkig gevolg, dat men zich konde beroemen, van in zes dagen tijds, acht en veertig wakkere jongelingen, zoo Weeskinderen als andere personen, voor 's lands Vloot te hebben aangeworven, welke dan ook vervolgens naar derzelver bestemming vetrokken.* Den 29e April van het jaar 1798 begon het nieuw Bestuur dezer Stad derzelver werkzaamheden, en weinig tijd daar na, wierd door den nieuw aangekomen Franschen Kommandant, de Stads Sleutels, welke te dier tijd bij den Burgerkrijgsraad berustende waren, afgevorderd; doch welke afvordering door den Raad, op de daarvan door den Heer Cannenburg als Vice-president gedane kennisgeving, werd afgewezen. Van eene dergelijke afvordering, zullen ook wij gelegenheid hebben nader te spreken. De aanhoudende en ondragelijke last der inkwartiering, deed onder de Ingezetenen zulke eene moe-

* Vervolg op Wagenaar Vaderl. Historie, 36. D. p. 165.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 23 deloosheid ontstaan, dat zij eindelijk besloten zich door Gecommitteerdens uit den Krijsraad, bij den President van het Stadsbestuur te vervoegen, welke Commissie op den 12e Mei aan het gemelde Bestuur kennis gaf, dat er een hooggaand misnoegen bestond onder de gewapende Burgermagt over de inkwartiering der Fransche troepen, waarin zij een spoedig redres verzochten, met betuiging, dat het gedrag der tegenwoordige Regering zeer veel verschilde van dat, van den vorigen Raad, het geen zelfs openlijk streed tegen de beloften van den toenmaligen President, op het Exercitieveld, aan de gewapende Burgers gedaan, dat de geheele Burgerij van inkwartiering zoude ontlast worden, voegende bij dit hun adres nog, dat de Krijgsraad ten uittersten verbaasd was te hebben moeten zien, dat zelfs de gewapende, boven de ongewapende en Oranjegezinden burger bezwaard wierd, terwijl gemelde President mede kennis gaf, dat de Boekhouder van de groote Kerk klagten had ingebragt over het gedrag van de gewapende Burgerij, bij gelegenheid der laatst gedane verkiezing van Officieren en Onderofficieren, in gemelde Kerk; zoodanig, dat den Boekhouder was genoodzaakt geworden, de Kerk te moeten laten schoonmaken, dewijl er anders op de daar aan volgende Zondag den Godsdienst niet welvoeglijk konde worden gehouden, uit hoofde de daarin veroorzaakte onreinigheden; ja zelfs, dat men bij die gelegenheid, in de Kerk Zoetelaars tafeltjes had gesteld en sterken drank

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 24 had verkocht: verzoekende dat daarin voor het vervolg mogte worden voorzien. Den Raad de beide hier voren vermelde klagten vernomen hebbende, gaf daarop dadelijk bij een Extract Resolutie aan den Krijgsraad der gewapende Burgerij te kennen: Dat zij met surprise en verwondering uit den mond van haren President had vernomen, het adres door Gecommitteerdens uit den Krijgsraad gemaakt, waarin expressien voorkwamen, die den Raad met leedwezen had gehoord, maar welke zij liever wilde toeschrijven aan een overijlde drift, dan wel aan een welberaad voornemen; doch die den Raad echter niet ten eenemale stilzwijgend konde passeren; te meer, daar het stijlzwijgen zeker eene lafhartige onverschilligheid, of eene verdoofde gevoelloosheid voor fletterisante insimulatien zoude kunnen opgevat, en daarvoor gehouden worden; en om bepaalder hier omtrent hare meening uit te drukken, begreep, niet ongemerkt te kunnen passeren, voor eerst: ‘Dat de handelwijs van de tegenwoordige Regering veel verschilde, van die harer voorgangers. 2°. Dat den Raad geheel uit het oog verloor, de gedane belofte van den vorige President op het Exercitieveld aan de gewapende Burgerij gedaan. 3° Dat den Raad den gewapende Burger zelfs bij preferentie, scheen te hebben bezwaard met inkwartiering, boven de zoogenaamde Oranjegezinden.’ Betreffende het Eerste, zoo vermeende den tegenwoordigen Raad, welke nog maar 14 dagen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 25 de uitoefening van haren post had bekleed, nog geene Resolutien genomen te hebben, die reden tot klagten gaven aan iemand, wie hij ook zijn mogt; veel minder aan de gewapende Burgerij in het algemeen, als aan den Krijgsraad in het bijzonder. Zoo dat de beoordeling van hare daden, en het stellen derzelve, beneden die des vorigen Raads, meerder zij zijn oorsprong verschuldigd te zijn aan eene verhitte verbeeldingskracht, als wel aan eene dadelijke existentie. – En dat den Raad derhalven dus deze insimulatie hoe fletterisant dezelve anders mogte wezen, alleen toeschreef aan de drift of onkunde, die altijd meerder verschooning verdiende als opzet en kwaadwilligheid; - docht dat zij vermeende meerder redenen te hebben van beklag over de behandeling ten haren opzigte, in vergelijking van die, aan hare voorgangers aangedaan; die zeer zeker nooit, en gedurende den loop van hare werkzaamheden, met een dergelijk insimulerend adres waren geadieert, als den Raad thans tot haar leedwezen aan zig zag geadresseerd. Doch zoo het al buiten kennis van den Raad mogt wezen, dat hare handeling zoo allieen, en in orde, gematigdheid, of goede oogmerken, verschillend van den vorigen Raad mogten zijn, en waardoor zij als dan zekerlijk de achting en het voortdurend vertrouwen van hare committenten moest misschen, zoo begreep zij, dat eene klagte, als nog ongepast aan haar was gebragt; daar het Regerings Reglement, Een ieder, die klagten

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 26 heeft tegen hun, die in eenig Stedelijk emploi zijn, renvoijeerde aan Geconstitueerden, die alsdan die klagten moesten onderzoeken, en na bevind van zaken daar in handelen. Dat den Burger Krijgsraad dierhalven ordenlijker zoude gehandeld hebben, wanneer zij die klagten hadden gebragt, daar zij behoorden; en het den Raad niets aangenamer zoude zijn geweest, als zich in de gelegenheid gebragt te zien, om aan Geconstitueerden, of wel aan de geheele Burgerij, rekenschap van hare handelingen te geven, en de zuiverheid van de oogmerken welke zij voorhad aan te toonen. Betreffende het tweede, dat den Raad uit het oog zoude verloren hebben, de belofte door den vorigen President gedaan, reflecteerde de Raad, dat deze belofte was geschied in een tijd, dat de Burgerwachten bij dag wierden gehouden, en dus de Burgers 24 uren de wacht hadden, in welk geval de last van inkwartiering aanmerkelijk zwaarder en moeijelijker was voor zoodanige welke alsdan 24 uren van derzelver woningen moesten afwezig blijven; en welk bezwaar door den President te regt was ingezien, toen hij op zekeren avond, de Burgers welke als toen de wacht hadden, van de inkwartiering deed bevrijden. Dat het derhalve niet gratieus van den Krijgsraad was, zich te beroepen op de prestatie van eene gedane belofte, waartoe redenen aanleiding gaven, die thans geen plaats vonden. Met opzigt tot het derde point, dat, namelijk de Oranjegezinden boven de gewapende Burgers schenen verschoond te zijn, merkte den Raad aan, dat

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 27 zulks niet geschied was met eenig oogmerk, en daar aan bij het vervaardigen der inkwartierings-billetten niet hadden gedacht; in tegendeel verklaarde den Raad, dat zij de gewapende Burgers, welke zoo vele opofferingen en moeite zich lieten getroosten, altijd boven anderen zouden verschoond blijven, en ook verschoond gebleven waren, zoo veel de omstandigheden toelieten; en ware het al eens dat zulks niet hadde plaats gehad, dat dit alsdan niet aan de bestelling van den Raad, maar aan andere oorzaken was toe te schrijven, en ook de ondervinding meer dan te dikwijls had geleerd, dat Soldaten derzelver billetten voor een drinkpenning verkochten, ofwel, dat eene onvriendelijke behandeling, of armoedige staat der Huisgezinnen, den geinkwartierden Militair vanzelve deed vertrekken en een ander kwartier zoeken; behalven dat vele Burgers de Manschappen voor derzelver rekening bij anderen besteedde en waardoor zij zoo het scheen van inkwartiering bevrijd waren, terwijl de zoodanige zich echter met een, of twee man bezwaard vonden. Dat, hoe grooten prijs den Raad stelde op de achting en het vertrouwen van de gewapende Burgers, zij echter nog vele andere brave en ongewapende Burgers kende, wier vertrouwen, haar mede niet onverschillig was. Dat zij Vertegenwoordigers waren der geheele Burgerij, en dus volgens de gronden van billijkheid en regtvaardigheid, (welke zij altijd tot de rigtsnoer van hare daden en handelingen naar hun vermogen zouden houden,) ook alle Burgers, in deze en in

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 28 alle gevallen, op eene gelijken voet zoude behandelen; te meer, daar de ingevoerde wachtgelden, thans het onderscheid tusschen de gewapende, en ongewapende, en het helpen dragen van lasten van dien aart ten eenenmale had weggenomen. En dat haar niets aangenamer zoude zijn geweest, dan de geheele brave Burgerij van Zierikzee te kunnen hebben bevrijden van den zwaren, en steeds meer en meer drukkenden last van inkwartiering; waardoor de Burger van kosten en moeite, en zij zelve van het alleronaangenaamste harer werkzaamheden zouden zijn ontheven geworden. Deze drie pointen, op de hier voren gezegde wijze beantwoord zijnde, vermeende echter den Raad de meergemelde Krijgsraad, ten aanzien van het adres, nog onder het oog te moeten brengen, dat hetzelve in alle gevalle en passerende de hiervoren gemelde pointen was ongepast, en niet ter geschikter tijd gedaan. Dat gemelde Krijgsraad wel zou willen toestemmen, dat onmogelijke zaken nimmer waren te vergen; dat het oogenblik, waarop de commissie zich bij den President vervoegd had, ongeschikt was, om aan derzelver verzoek te voldoen; ook dat een oogenblikkelijk redres in de Inkwartiering op dien tijd geheel ondoenlijk was; dat vloekende Soldaten, klagende Officieren, gebiedende Kommandanten der Fransche troepen, arme en schreijende Burgers, medelijden verwekkende tranen van zwangere vrouwen en weduwen, bittere bejegeningen van heen gezondene Burgers, welke ten

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 29 onregte ontslag verzochten, zoo vele tooneelen waren die den Raad omringden, en onophoudelijk bezig hielden; en dat de zorg, om alles zoo veel mogelijk buiten verwarring te houden, alle andere zaken deed vergeten en uit den weg stellen; - dat de arbeid en den last der Inkwartiering niemand droeviger en moeijelijker viel dan de Raad zelve. Eindelijk verklaarde zij verder, dat, hoe zwaar hun dit alles viel, zij zich deze onaangename laat zouden hebben kunnen getroosten, bij aldien zij niet had moeten ondervinden, dat hunne handelingen en bedoelingen bij een zoo respectabel ligchaam als den Burger krijgsraad, uit zulk een verkeerd oogpunt waren beschouwd geworden.- Ten aanzien der ingekomene klagten van den Boekhouder der Groote Kerk, wegens de ongeregeldheden, welke aldaar onlangs hadden plaats gehad, en waarvan wij hier voren spraken, nam het Stads Bestuur het besluit, om hiervan te gelijker tijd, den meergemelden Krijgsraad kennis te geven, met last om te zorgen, dat voor het vervolg, dergelijke ongeregeldheden bij het verkiezen van Officieren en Onder-officieren niet meer zouden plaats hebben, - en ingeval zij in vervolg van tijd eenige adressen aan den Raad hadden te doen, dezelve aan den President ter hand te stellen, om als dan naar bevind van zaken deswegens te kunnen handelen. – Uit dit hier voren medegedeelde zien wij, in welk eene toestand deze Stad zich ten aanzien van den ondragelijken last der Inkwartiering bevondt,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 30 en waarmede zij ook nog langen tijd daarna, heeft moeten worstelen, - daar behalve dit, de Burgerij ook nog met wachtgelden was belast, waar door meer dan eens groote ongenoegens tusschen Burgers en Burgers ontstonden. – Dit een en ander deed de Regering besluiten, om op den 9e Julij van 1796 ten aanzien der Inkwartiering, aan de Nationale Vergadering de volgenden brief af te zenden.

Den Stads Raad van Zierikzee, aan de NATIONALE VERGADERING, Representerende het Volk van Nederland. –

BURGERS REPRESENTANTEN!

‘Onze dure verpligting, om de billijke klaagstem dezer welgezinde Burgerij gehoor te geven, en derzelver belangen met ijver voor te staan, dringt ons, om ter kennis van ulieder Vergadering te brengen: Dat, onaangezien wij hier een afgelegen eiland bewonen, hetwelk tot geen doortogt van Troepen immer is geschikt geweest, nogtans even als in het voorleden jaar, zoo ook nu wederom, sedert het begin van deze zomer het debarqueren van Troepen voor elders geschikt, en het changeren van het Garnisoen voor dit eiland zoo gestadig voorvalt, dat den last van Inkwartiering bij die arrivementen en changementen voor de Burgerij dezer Stad geheel ondragelijk is geworden, en wij zelve het niet langer kunnen verantwoorden in dezen stil te zitten.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 31

Het was op den avond van 1e dezer, dat binnen deze Haven, het 3e Bataillon van de 3e halve Brigade Nationale Troepen aankwam, waar van alle de manschappen circa 700 in getal, bij de Burgerij moesten gebilletteerd worden, zoo men meende slechts voor eenen nacht, daar toen het oogmerk scheen, om dezelve in dit eiland op de Dorpen te doen cantonneren. Dan, het bleek van achteren, dat dezelve tot eene andere destinatie of order, zich hier bevonden, want op den 8e daaraan volgende, zijn gemelde troepen weder van hier naar Walcheren ingescheept, en de Burgerij is al dien tijd met de huisvesting van dezelve belast gebleven, welke, inplaats van met de voornaamste behoeftens van Brood en Vleesch, gelijk de Franschen, voorzien te zijn, nog met eene aanmerkelijke nasleep van vrouwen en kinderen belast waren. Wanneer wij overtuigd waren, dat de noodzakelijke defensie van het Vaderland, deze maatregelen vorderden, dan zijn wij verzekerd, dat deze Burgerij zich geduldig dien bijna ondragelijken last zoude getroosten; maar daar wij vernemen, (en het zij ons vergund, dit ons gevoelen vrijmoedig open te leggen,) dat het passeren van Troepen over deze Stad of eiland niet minder voor de defensie onnoodig, als voor den lande kostbaar, en voor onze Ingezetenen bezwarende is, en dat de gedurige changementen van Garnisoen in dit eiland, en de veranderingen van Kommandanten de defensie bovendien meer zor-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 32 gelijk maakt; zoo achten wij ons verpligt, onze bezwaren in den schoot van ulieder Vergadering neder te leggen; en nemen de vrijheid met eenen gepasten ernst aan te dringen, dat ulieder wijsheid in deze de noodige voorzieningen gelieve te effectueren. Waarmede wij ul. Vergadering bevelen in de bescherming des Allerhoogsten.’

Heil en Broederschap! UL. Medeburgers, De Stads Raad van Zierikzee. Ter Ordonnantie van dezelve: T.A. VAN ADRICHEM, Loco Secretarii.

Deze Missive deed echter gene andere uitwerking, dan dat het Committé tot de algemeene zaken van het Bondgenootschap, in welkers handen dezelve was gesteld, bij Missive van den 25 Julij daar aanvolgende, berigtte, dat gemelde Committé op de klagten van het Stads Bestuur over de gestadige inkwartiering en changementen, met den Generaal en Chef Beurnonville hadden geconfereerd, en dat deze verzekerd had, alles te zullen aanwenden wat zoude kunnen strekken, om aan het verlangen van het gemelde Bestuur te voldoen. De Fransche Generaal Chouhan, welke in den jare 1797 door zijn gedrag, te Zwolle, en om het onbetaald laten van verscheidene schulden, bij de Nationale Vergadering een en andermaal was

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 33 aangeklaagd, ten dezen tijd met zijne onderhebbende manschappen in Zeeland gelegerd, gaf niet alleen in Walcheren, maar ook in deze Stad, alle stoffe om zich over hem te beklagen. Een gedrag van dien aart als de Franschen onder dien Generaal in Zeeland hielden, baarde weldra eene verkoeling van genegenheid voor die Natie, onder de zoodanige, door dewelke zij in 1795 als Broeders waren beschouwd geworden. Het volgende zal genoegzaam zijn, om te doen zien, welke eene rol hij alhier door zijne onderhoorigen speelde. Op den middag van den 21 Julij, ontving den Heer W. Cannenburg, als Vice-President van den Stads Raad, eene Missive van den Franschen Kommandant dezer Stad, met verzoek om, op order van den Divisie Generaal Chouhan, aan hem Kommandant, dadelijk overgave te doen van alle de Stads sleutels. Gemelde Heer deed hierop, ten vier uren in den nademiddag, den Raad buitengewoon vergaderen, en gaf aan dezelve lecture van den hier voren gemelden brief. De Regering besloot hierop om voor als nog aan des Kommandants verzoek niet te voldoen, en gaf denzelven, staande de Vergadering, daarvan bij Missive in vriendelijke bewoordingen kennis. Inmiddels werd er in den Raad, omtrent deze vordering met eene Commissie uit den Krijgsraad gebesoigneerd, onder welker handeling, er een

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 34 antwoord van gemelden Kommandant, op die van den Raad, ter vergadering wierd ingediend, zijnde van den volgenden inhoud:

Zierikzee le 3e Thermidor, 4e Année de la Rep. Française. Le Chef du 2me Batt. de la 1e ½ Brigade, Command. l'Isle de Schouwen aux Officiers Municipaux de cette Ville. *CITOYENS! ‘D'apres vôtre refus de remettre les Clefs au Commandant de la Place, je vous previens, que si elles ne sont remises ce soir, au bureau de la Place, je serai contraint d'employer la force militaire pour m'on emparer. Salut et Fraternité! DES GRAVIER’

Na den ontvangst van dezen tweeden brief, waar bij de Regering met Militair geweld bedreigd wierd, besloot zij, daar de Stads sleutels, op haar aan eenen vorigen Kommandanten gedaan verzoek in hare magt gebleven waren, om als nu tot voorkoming van alle onaangenaamheden voor de Stad en Bur-

* BURGERS! Daar gij weigerd de sleutels aan den plaatselijken Kommandant ter hand te stellen, waarschuw ik u, dat, indien dezelve heden avond niet op het bureau van den Kommandant zijn, ik mij verpligt zal vinden, dezelve door de Millitaire magt te verkrijgen. Heil en Broerderschap! DES GRAVIER.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 35 gerij aan dezen onregtvaardigen en onbillijken eisch, echter onder protestatie van ongehoudenheid, te voldoen; waar op nog dien zelven avond, de sleutels dezer Stad, welke reeds meer dan twee eeuwen onder bewaring van Burgemeesteren waren geweest, aan meergemelden Kommandant, ten Raadhuize tegenwoordig zijnde, werden ter hand gesteld; en wijders van dit voorgevallene aan de Nationale Vergadering kennis gegeven. Den 6e November wierd de gewone zoogenaamde Visscherspreek in de groote Kerk, op verzoek van de Regering, gedaan, ten einde den zegen des Allerhoogsten, over dezen tak van Stads vorigen bloei en welvaart af te smeeken.

Het Jaar 1797.

Reeds bij den aanvang van het jaar 1797, waren de Stedelijke finantien, door gestadige Inkwartieringen, inzonderheid der Fransche troepen, doorde Requisitien van derzelver Generaals en Kommandanten, als ook door gedurige voorschotten in kontanten aan dezelve, zoodanig uitgeput, dat het Stads Bestuur zich eindelijk gedrongen zag, om zich op den 25 Januarij van dit jaar, bij een zeer breedvoerig adres, aan de Vertegenwoordigers des Zeeuwschen Volks, te vervoegen en derzelver toestemming tot het daar stellen van eenige stedelijke belastingen, als het zekerste middel tot herstel, te verzoeken.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 36

Ons bestek gedoogt geenszins, om dit stuk in zijn geheel mede te deelen; doch het volgende, daar uit overgenomen, zal genoegzaam zijn, om den toenmaligen staat en benarden toestand onzer Stedelijke Finantien te kenmerken.

‘Zoo wij ons immer in de onvermijdelijke noodzaak bevonden, om de deliberatien uwer Vergadering met onze vertoogen te interrumperen, dan is het heden, nu deze diep vervallen staat van ons Stedelijk Finantiewezen, het enorm montant van krijtende schulden, de zuchtende Ambachtsman en Leverancier, ja ieder Burger die slechts eenig belang heeft bij het behoud van deze Stad, ons op onze verantwoordelijkheid als het ware uit eenen mond toeroepen, dat wij eenmaal krachtdadige middelen moeten daarstellen, om het crediet van de Stad, uit die laagte op te beuren en door eene gereede voldoening van Stads schulden de publieke trouw hulde te doen. Van welken kant wij dus de tegenwoordige toestand, van onze weleer zoo bloeijende Stad beschouwen, zonder krachtdadige en spoedige hulp zien wij nergens uitkomst. De onbetaalde schulden over meer dan drie jaren, waar voor onder anderen een aantal deelnemers, en leveranciers zuchten, hebben het actueel defecit doen monteren tot eene som van 16921 : 5 : 5 vls. En zoo dit al eens betaalbaar was, dan blijkt het, dat met dit alles, de Stad volgens eene naauwkeurige berekening, jaarlijks nog zal te

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 37 kort komen éene som van niet minder dan 3000. Dan, wat zullen wij zeggen Burgers Vertegenwoordigers! de nood dringt ons, de beschouwing van het akelig tafereel van den toestand onzer Stad, doet ons, onze dure verpligting om in dezen uitkomst te zoeken, als lood op het hart wegen; en dit doet ons ondanks, ons zelven, alle gevoel van medelijden en goedwilligheid in onze harten verdooven. Het is daarom, dat wij ook bij Ul. op het allernadrukkelijkst moeten aanhouden, dat gijlieden, met voorbijzien van alle zwarigheden, ons uwe bewilliging niet ontzegt tot het invoeren van de door ons geprojecteerde belastingen; en dat wij vooral ook nog ter zelver tijd bij Ul. vergadering op het allerernstigste moeten aandringen, dat wij éénmaal het effect erlangen, van de Resolutie der provisionele Representaten dezer Provincie van den 19. Julij 1795, waar bij tot goedmaking der onkosten, van Stads wege, voor huisvesting der Fransche troepen geimpendeert, aan deze Stad en onderhoorige districten, zeker logiesgeld werd toegelegd; hetwelk, volgens de daar van overgebragte rekening, bedraagt eene somme van niet minder dan 8232 : 10 vls. en door welke uitschotten dan ook alsmede veroorzaakt is, dat het actuele deficit tot zoodanig eene hoogte is gestegen.’

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 38

Bij gelegenheid dat op den 4e Augustus de gewapende Burgerij des nachts de wacht had, werd een van derzelver patrouilles, door eenige Fransche soldaten, op eene verregaande wijze beleedigd; het welk van gevolg was dat dezelve daarvan een ampel rapport inlverde, als ook het Gemeente bestuur van Noordgouwe, alwaar op den 6e daaraanvolgende, verscheide Franschen, tot het Garnisoen der Stad behoorende , vele moedwilligheid gepleegd en hooggaande onlusten hadden verwekt. Deze beide klagten wierden door den Raad, voorzien met de noodige bewijsstukken en verzoek om statisfactie, ter kennis van den Franschen Kommandant gebragt; doch deze scheen zich daaraan niet te willen laten gelegen leggen, en wist de daders dezer feitelijkheden te verschoonen, en de Burgers, welke de wacht hadden gehad, en die van Noordgouwe, als de grondoorzaken der plaats gehad hebbende onlusten, te doen voorkomen. Eene tweede brief der Regering, waarbij zij hem het tegendeel klaarblijkelijk bewees, bleef geheel onbeantwoord, als ook de gevraagde voldoening. Ten dezen tijd werd de Provincie Zeeland, van den bekenden Franschen generaal Chouhan, door de aankomst van den generaal Osten, een zeer geschikt en toegevend man, welken alstoen, en ook eenigen tijd daarna, op nieuws het opperbevel over de Franschen in dit gewest was aanbevolen, gelukkig verlost. Deze Generaal schreef, in de maand October van dit jaar, aan het Stads bestuur, dat hij het garnizoen zoo veel mogelijk verligten,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 39 en, in plaats van een geheel bataillon, niet meer dan acht kompagnien, van buiten de Stad zouden komen om er garnizoen te houden; aan welke beloften door die Generaal ook is voldaan geworden. De Oosthavendijk geraakte in de maand December, door eene geweldige ontzetting, in groot gevaar; welke evenwel, zoo veel mogelijk was, wierd hersteld, en de gevolgen dezer ontzetting, nog gelukkig en bij tijds voorgekomen.

Het Jaar 1798.

In de maand Januarij, en wel den den 28sten, kreeg men door den Heer Jan van Ysselsteyn, Lid van den Raad dezer Stad, welke zich ter verrigting zijner bijzondere zaken naar Middelburg had begeven, bij deszelfs terugkomst alhier, de voorloopige berigten van de verandering in het Bestuur van dit Gewest; waarbij de representanten van het Zeeuwsche Volk zich hadden geconverteerd in eene Administrative Directie, en daar door erkend de Constitueerende Vergadering, representerende het Bataafsche Volk, dat door laatstgemelde Vergadering derzelver Proclamatie van den 22sten dier maand stond te worden uitgevaardigd, en dat door deze verandering van zaken, de Grondvergadering, welke op den 1en der volgende maand stond gehouden te worden, geheel zoude komen te vervallen. Dit een en ander, door gemelden Heer van Ys-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 40 selsteijn, mede ter kennis van den President van den Raad gebragt zijnde, deed laatstgemelden dezelve daarop buitengewoon vergaderen, en gaf daarop aan de Vergadering opening van dit aan hem medegedeelde berigt; in bedenking gevende, om, daar de Grondvergadering, welke eerstdaags zoude plaats hebben, in Walcheren was opgeschort, men alhier dit voorbeeld niet zouden volgen. Dan de Vergadering begreep dat, hoe zeer het berigt door den Heer van Ysselsteijn medegebragt, waarheid konde zijn, en waar aan ook niet te twijfelen was, zij echter voor als nog meer legale berigten wilde inwachten, waartoe door de geheele Vergadering ook besloten wierd, alsmede om, indien er voor den volgenden dag geene zekere berigten uit Middelburg, omtrent dit alles, komen mogt, de Grondvergadering op den bestemde dag te doen houden; waar tegen meergemelde Heer van Ysselsteijn protesteerde, en daar van aanteekening in de Notulen verzocht.* Evenwel, voor dat de Vergadering zoude scheiden, ontving dezelve eene Missive van den Franschen Kommandant, met last, om dadelijk te worden geinformeert, om welke reden de Grondvergadering was opgeroepen; hier aan voldaan zijnde, verscheen gemelde Kommandant in persoon in den Raad; waarop den Raad hem opening gaf van de Proclamatie van het Volk van Zeeland van den 28 Januarij 1798, uit kracht van welke, de Grond-

* Den Heer van Ysselsteijn deed zulks nog nader bij eene uitvoeriger Missive.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 41 vergaderingen waren bij een geroepen; waarop gemelde Kommandant in antwoord gaf, dat zijne ontvangene orders medebragten, om geene Grondvergaderingen of bijeenkomsten van het volk te admitteren, ten zij dezelve waren opgeroepen door de Constituerende Vergadering, representerende het geheele Bataafsche Volk; en dat hij diensvolgens zich tegen het houden der Grondvergadering krachtdadig, en zelfs met den Militairen arm, zoude verzetten. Dit had derhalve ten gevolge, dat de Raad, tot voorkoming der bedreigde onheilen, nog dien eigen dag, bij Publicatie het houden der Grondvergadering, welke reeds bepaald was, deed intrekken. Gemelde Kommandant gaf bij deze gelegenheid ook zijne verwondering te kennen, dat hij bij zijne terugkomst uit Walcheren, (voor zijne welkomst zeker,) ten zijne huize eene Missive had gevonden, waar bij den Raad hem kennis gegeven had, dat zij hare Resolutie, waar bij hem dagelijks twee Guldens was toegelegd, had ingetrokken, en dat hij als nu insteerde om een ander logement, wijl zijne inkomsten niet toelieten, in zijn tegenwoordig logement bij J.J. van Oppen te blijven logeren. Hier op, door den Raad tijd en omstandigheden in acht genomen zijnde, werd des Kommandants verzoek geaccordeerd, en de twee Guldens per dag bleven aan van Oppen tot nader order, ten dienste van den Kommandant, uitbetaald.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 42

Eindelijk kwam het zekere berigt van de voorgevallene verandering in het Bestuur der toenmalige Bataafsche Republiek; en hetzelve wierd ook namens deze Stad daar mede geluk gewenscht. Den 9 Maart 1798, wierd er op verzoek eener alhier ter reorganisatie van het Stadsbestuur gearriveerde Commissie, bestaande uit de Heeren Abraham van Schelle, Agent van het uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek; Casparus van Citters en Sibertus Carolus 's Graeuwen, als Gecommitteerden uit het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Zeeland, en W.G. Feijs, als derzelver Secretaris, eene buitengewone Raadsvergadering belegd zijnde, werd dezelve Commissie door den Heer Jacob Rost van Tonningen, Lid van den Raad, en de Stads Secretaris Mr. François Breekpot, aan de trappen van het Stadhuis ontvangen, en ter Raadzaal binnen geleid. De Commissie vervolgens door den President namens den Raad verwelkomd zijnde, deed den Heer van Citters, opening van derzelver last om de tegenwoordige Leden van den Raad en derzelver Ministers te ontbinden, en nieuwe Leden voor dezelve aan te stellen. Hierop verklaarde hij in tegenwoordigheid van den Agent van het uitvoerend Bewind, de Stads Raad en hare Ministers, voor ontslagen, onder dankbetuiging voor derzelver aan de Stad bewezene diensten; verzoekende dat nu ieder der ontslagene Leden, zich na derzelver woningen zouden begeven, ten einde, zoo zulks mogte noodig zijn, ter-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 43 stond te kunnen worden terug geroepen; waarop alle de ontslagene Heeren en derzelver Ministers vertrokken. Nog dienzelfden dag wierden de gemelde Heeren, door meergemelde Commissie, na alvorens de van hun gevorderde verklaring, van onveranderlijke afkeer van het Stadhouderschap, Aristocratie, Foederalisme, en Regeringloosheid te hebben afgelegd, tot derzelver vorige functien benoemd en aangesteld. Alles echter intermediair en provisioneel, tot de dadelijke aanneming der Constitutie voor het Bataafsche volk, en welke hier bovengemelde verklaring zij gelast wierden, van alle stedelijke Ambtenaren af te vorderen. Deze verklaring moest ook even als die der Regering, met eigen naamteekening worden bekrachtigd.* Op last van het Intermediair Administratief bestuur, wierd het dragen van Liverijen verboden, als ook de wapens op de koetsen en rijtuigen. De wapenborden moesten binnen zes weken uit de Kerken zijn weggeruimd, en binnen eene maand alle de eergestoelten en andere teekenen van onderscheid. Doch dit laatste artikel, was reeds even na de omwenteling van 1795, met eenige moderatien, in werking gebragt. Onder de gevolgen, welke door de omwenteling van het jaar 1795 zijn te weeg gebragt, behoort ook inzonderheid die, van de Afscheiding der

* Bovengemelde verklaring was mede op den 10 Februarij te voren door de Regering afgelegd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 44

Kerk van den Staat, en het doen ophouden eener bevoorregte Kerk. Ingevolge de op den 23 Mei 1796 door de Volks-representant Ploos van Amstel, ter Nationale Vergadering gedane voordragt, werd hetzelve in overweging genomen; doch de gevoelens der leden waren deswegens zoo verschillend en uiteenloopende, dat dit stuk eerst op den 12 Julij 1798 bij Publicatie van het Intermediair uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek, volgens het zesde artikel der additionele artikelen tot de akte van staatsregeling voor het Bataafsche volk, werd in werking gebragt. Hierop werd ingevolge het daarbij bepaalde, ook het Bestuur dezer Stad, met de werkzaamheden dezer afscheiding, voor zoo ver deze Stad betrof, belast; dezelve opdragende aan het Committé van Onderzoek, welke daarop, op de 1e October van dat jaar, na een voorloopig verslag, van een en ander daartoe betrekkelijk, gegeven te hebben, het volgende generale Rapport harer werkzaamheden ter Vergadering van den Raad inleverde. ‘Het Committé van Onderzoek geëxamineerd hebbende, ingevolge Resolutie van dezen Rade, dato 20 September II., de Publicatie van het Uitvoerend Bewind van den Republiek, van den 12 Julij 1798, alsmede de onderscheidene ingekomene stukken, dienende tot ouverture van den staat der Kerke binnen deze Stad; mitsgaders nader hebbende geëxamineerd, het provisionele Rapport, reeds omtrent dit point voor-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 45 loopig door dit Committé uitgebragt, heeft de eer den Raad te rapporteren, dat, ingevolge het 4e artikel der voorschreve Publicatie, aan de onderscheidene gemeenten alhier, behoorde te worden overgegeven, de navolgende opening en staat der Kerkgebouwen, ten einde de voorschreve Gemeenten zich zouden kunnen in staat stellen, om wel te beoordelen, in hoe verre dezelve genegen zouden zijn om te naasten, de Groote Kerk, de Kleine en de Fransche Kerk, hebbende voor dezen gediend voor de Gereformeerde gezindheden; terwijl de Roomsch Katholijke, Luthersche en Mennonite Kerken, als eigendommen van de daartoe behoorende gemeenten, moeten worden geconsidereerd, en mitsdien niet de naasting kunnen subject wezen, van eenige gemeenten daarvan onderscheiden.’

Opgave van den tegenwoordigen staat van de Groote St. Lievens Monster Kerk, Kleine Kerk en Fransche Kerk, binnen deze Stad; benevens de goederen, lasten, schulden en baten derzelve; om te dienen tot een grond van schikking, tusschen de onderscheidene Kerkgenootschappen en de gemelde Stad, in kas van naasting aan de onderscheidene gemeenten alhier, door den Raad overgegeven ter examinatie, en om zich daaromtrent aan den Raad te expliceren, conform den teneur der Publicatie van het uitvoerend Bewind van de-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 46 ze Republiek, van den 12 Julij 1798, door de gemelde Raad geconcipeerd en gearresteerd den 6e October 1798.

Kapittel 1, continerende den tegenwoordigen staat van baten en lasten van de St. Lievens Monster Kerk.

De waarde der Kerk 3500 : - : - bedraagt met het Orgel, en verdere daarin zijnde meublementen De losse goederen daarin = 130 : 14 : - De waarde der Erfrenten, = 290 : - : - gen. Kerk toebehoorende, en der loopende schulden, ten laste de Stad Zierikzee en Eilande van Schouwen, bedraagt Het land, ten bedrage van = 36 : 13 : - 1 gemet 140 roeden in het Poort-ambacht van Zierikzee De Tienden, de Kerk = 79 : 3 : - toebehoorende 4036 : 10 : -

Lasten en Schulden hier tegen.

Aan het kwade slot der 617 : 3 : 10 laatst gedane Rekening van 1797 Arbeidsloon, Intressen en = 228 : 3 :½ verschotten Transportere 845 : 6 : 10½

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 47 per Transport 845 : 6 : 10½

Onbetaalde Rekeningen = 535 : 16 : 3½ van diverse natuur, tot heden Geligte Kapitalen ten laste = 450 : - : - de Kerk loopende, à 3 pro cento Totale Lasten 1831 : 3 : 2

Deze nu afgetrokken van de waarde der Kerk en hare baten, zoo resteert eene somma van 2205 : 6 : 10.

Kapittel 2, continerende den Ontvang en Uitgaven, welke de Groote St. Lievens Monster-Kerk, sints de laatste 10 jaren te zamen gerekend, heeft gehad, volgens opgave van Kerk-meesters.

Ontvang. Erfpagten 19 : 3 : 9

Erfrenten op de Stad = 190 : - : 10 Differente Erfrenten = 13 : 6 : 10 Pagt van Landerijen = 33 : 14 : - Pagt van Tienden = 36 : - : - Voor het regt van het Kerk = 25 : - : - signet NB. Dit cesseert in 't vervolg. Stallegeld voor Koebeesten = 3 : 10 : 3 aan de Balie NB. Dit cesseert Transportere 320 : 15 : 8

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 48 per Transport 320 : 15 : 8

Erfrenten ten laste = 102 : - : - Schouwen De 2 Grooten van de ton = 263 : 2 : 4 Bier NB. Dit cesseert. Van de Herbergiers en = 182 : 6 : 8 Grossiers Van den Rentmeester der = 100 : - : - Geestelijke Goederen NB. Deze beide posten cesseren. Voor de Begravingen in de = 1415 : 17 : - Kerk, Steenpad en Blazoen NB. Dit vervalt voor 2/3, en 't Blazoen geheel. Voor Zitplaatsen en = 4769 : 11 : 7 Banken Voor den Ondertrouw = 115 : 3 : 4 NB. Dit cesseert voor 't grootste gedeelte. Voor het water halen uit = 62 : 16 : 8 den Kerkenbak. Extraordinaire Ontvang = 76 : 9 : 11 Voor het overboeken van = 245 : 7 : 4 Stoelen en Bogten Totale Ontvang 7653 : 10 : 6

Uitgaaf van de laatste 10 jaren.

State Lasten 49 : 15 : 7½

Recognitie aan de Stad = 600 : - : - Transportere 649 : 15 : 7½

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 49 per Transport 649 : 15 : 7½

Traktement aan Kosters, = 1801 : 12 : 11 2/3 Organist, Kerkbedienden en dagelijkschen arbeid Arbeidsloonen van = 1185 : 5 : 6 Timmeren en Metselen enz. Leverancie van Hout, = 1863 : 1 : 2½ Steen, IJzer en Kaarsen Aan maandelijksche = 541 : 13 : 9 Verschotten en restitutie van Stoelengeld Aan Interessen van de = 169 : 19 : 5 kwade Sloten Totale Uitgaaf 6211 : 5 : 2/3

En den Ontvang hiervoren = 7653 : 10 : 6 bedraagt Dus den Ontvang de 1442 : 2 :¼ Uitgaaf surpasseert over de 10 jaren

‘Dan behoort op dit subject in aanmerking te komen, dat de inkomsten in het vervolg zullen verminderen door de posten, welke met NB. zijn gespecificeerd, en die zullen komen te cesseren, en welke te zamen, circa bij calculatie apparent 1100, dus jaarlijks 110 vls., minder ontvang zullen bedragen; waar tegen almede moet aangemerkt worden, dat de uitgaaf voortaan zal vermeerderen, aangezien de glazen van wegens de Gilden en Schutterij onderhouden, in het vervolg door de eigenaars der Kerk zullen moeten onderhouden worden. Terwijl eindelijk almede in het oog moet

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 50 worden gehouden de tegenwoordige vervallen staat van het Kerkgebouw zelve, vermits de begrooting der kosten, welke daar aan onverwijld moeten worden besteed om het gebouw buiten gevaar en vrees voor ongelukken te houden, komt te impenderen eene somma van niet minder van 800 vls.’

Kapittel 3, inhoudende den staat van waarde, alsmede van Baten en Lasten der Kleine Kerk.

De Kleine Kerk is waardig 500 : - : - volgens gedane tauxatie De losse goederen daar in = 48 : 12 : 8 548 : 12 : 8

Hier af de tegenwoordige = 33 : 12 : 8 Schulden 515 : - : -

Kapittel 4, betreffende den onderhoud en Inkomsten, sedert de laatste 10 jaren.

De inkomsten der gelden 1826 : 15 : - van Stoelen en Banken, bedragen in de laatste 10 jaren Mans zittingen = 160 : - : - Voor Bochten voor = 360 : - : - Vrouwen &c. 2346 : 15 : -

De Uitgaaf daar en tegen 445 : 16 : 8 sedert de laatste 10

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 51 jaren wegens onderhoud van het Kerkgebouw, heeft bij opmaking bedragen, eene somma van Voor Kaarsen = 900 : - : - Koster = 500 : - : - 1845 : 16 : 8

Zoo dat er in de 10 jaren meerder is ontvangen dan uitgegeven, 500 vls.

Kapittel 5, concernerende de waarde, mitsgaders de Baten en Lasten der Fransche Kerk.

De waarde volgens tauxatie 100 : - : - is Hier onder is begrepen de Banken; gemerkt de losse goederen, alsmede het Orgel, Predikstoel, Stoelen &c. bijzondere eigendommen zijn. Sedert de laatste 10 jaren, = 157 : 5 : - heeft de Kerk aan onderhoud van Arbeidsloonen &c.; het maken van het nieuwe Torentje, daar niet onder begrepen, gekost eene somma van De Bank- en Stoelgelden : :* hebben daar tegen bedragen Dus meerder : :

* Deze som alsmede dat van het meerdere bedrag stonden in het originele rapport niet uitgedrukt.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 52

Kapittel 6, inhoudende de Populatie, of getal der Zielen, behoorende tot de onderscheidene Gemeenten alhier, ten einde daarna de evenredigheid te kunnen weten, hoe veel iedere naastende Gemeente, voor een zeker Kerkgebouw van de andere, na rato van het getal, zoude moeten uitkeren of trekken.

Tot de Hervormde 4671 Zielen. Gemeente behooren - Roomsch Katholijke 1278 - Gemeente behooren - Luthersche Gemeente 210 - behooren - Fransche Gemeente 102 - behooren - Mennonite Gemeente 43 - behooren Totaal 6304 Zielen.

‘En kan iedere Gemeente uit al het vorenstaande na deze proportie des getals van Zielen calculeren, hoe veel dezelve in kas van naasting van een der hier voren gemelde Kerkgebouwen zoude moeten uitkeeren of trekken van de andere Gemeenten; met dien verstande, dat de uittekeerene som, altijd over de geheele massa moet worden verdeeld, pond en ponds gelijke; en dat dus de naastende Gemeente in die proportie van getal zielen trekt; en om dit klaarblijkelijk te maken, kan het voorbeeld hier na, tot opheldering dienen. Wanneer bij voorbeeld de Gereformeerde een der Kerken naasten, en bij opmaking bleek, dat zij aan de overige Gemeentes, tot likwi-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 53 datie mogte uitkeeren, eene somma van ƒ6304, zoo zullen in dat geval, de Gereformeerde eerst’

Aan zich zelven betalen f 4671. Aan de Roomsche = 1278. Aan de Lutherschen = 210. Aan de Fransche = 102. Aan de Mennoniten = 43. f 6304.

En zullen dus de Gereformeerde slechts van de geheele som uitkeeren f1633.

Kapittel 7, contenerende de Graven in de Groote Kerk en Kerkhof.

De begraving der lijken, zoude nog provisioneel, en tot nadere voorziening blijven op den ouden voet, terwijl de groote Kerk alleen zoude jouisseren van de begraafplaatsen als van ouds. ‘Dat dus de Graven zouden moeten blijven betalen als naar gewoonte, echter met dezen verstande, dat, de Gemeente, welke de groote Kerk naast, jaarlijks aan de overige Gemeenten zal moeten uitkeeren, de ontvangene penningen van de begrafenissen; wederom gerekend pond en ponds gelijken; zoo dat de jaarlijksche uitkeeringen van dat geld zal geschieden in diezelfde proportie, als hier voren is gesteld ten opzigte der naastinge, terwijl de naastende Gemeente der groote Kerk zulks niet moet aanmerken als een permanente inkomst, wijl de Raad niet

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 54 zal nalaten, om bij voorkomende, en eerste geschikte gelegenheid, hare deliberatien te laten gaan omtrent dit gewigtig stuk; en zoo het mogelijk wordt, een plaats uit te vinden en te doen gereed maken, tot eene begraafplaats buiten de Stad, ten einde deze, zints eeuwen, allezins dwaze en zeer nadeelige gewoonte, van in Steden, en vooral in Kerken te begraven, ophoude, en de levendige gezonde menschen geen merkelijk nadeel langer worde toegebragt door de stinkende uitwaseming der rottende lijken.’ De Raad, dit rapport allezins goedkeurende, en als genoegzaam beschouwende tot inlichting der onderscheidene daarbij belanghebbende Gemeenten, besloot, om den inhoud van dit rapport ter kennisse van dezelve te brengen, ten einde ieder in den hare omtrent deze zaak te kunnen decideren, en, na dat derzelver antwoorden aanmerkingen of besluiten zouden zijn ingekomen, verklaarde de Raad alsdan bereid te zijn, om eene commissie uit haar midden te benoemen, om met Gecommitteerden uit de respective Gemeenten of Kerkgenootschappen binnen deze Stad, in nadere conferentie te treden, en alles in het werk te zullen stellen, ten einde deze gewigtige zaak eene gelukkige en spoedige afdoening zoude verkrijgen, in het vertrouwen, dat de onderscheidene Gezindleden elkander onderling in het minzame zouden verstaan, en die zagtzinnigheid en belangloosheid in acht nemen, welke men met alle regt van ware Christenen omtrent elkander konde en moest verwachten.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 55

Ter gevolge dezer Resolutie, wierd door den Raad, na dat de aanmerkingen der meergemelde Godsdienstige gezindheden, ten aanzien van het hier vorengemelde rapport waren ingekomen, op den 20 December van dat zelfde jaar, eene personele commissie uit derzelver midden benoemd, bestaande uit de Heeren Raden Mr. J. Rost van Tonningen, T.A. van Adrichem en Mr. F. Breekpot, Secretaris der Stad, ten einde met de onderscheidene commissien uit de Gemeenten, deze zaak af te handelen; met dat gevolg, dat gemelde Heeren, op den 5 Februarij van het daar op volgend jaar 1799 aan derzelver committenten een gunstig verslag van den geheelen afloop van hunne verrigtingen in deze belangrijke zaak overbragten, met overlegging van het volgende kontract, tusschen hun, en de Gecommitteerden uit de Gemeenten dien aangaande gesloten, en hetwelk door den Raad met derzelver goedkeuring werdt bekrachtigd.

Kontrakt van naasting der Kerkgebouwen dezer Stad.

‘Uit krachte der Resolutie van den Raad der Stad Zierikzee, van dato 20 November 1798, de ondergeteekende Jacob Rost van Tonningen, Thomas Adriaan van Adrichem, en François Breekpot, speciaal gecommitteerd zijnde, om in conformité van de onderscheidene Publicatien van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 56 relatief de overneming of naasting der Kerkgebouwen, namens den Raad dezer Stad, te adsisteren, bij de overeenkomst ter regeling der naasting van de Kerkgebouwen binnen deze Stad, tusschen de onderscheidene Kerkgenootschappen alhier, zijn op heden den 5 December 1798 voor ons ondergeteekenden gecompareerd, de Burgers, Mr. Cornelis Evertsen, Mr. Samuel Boeye, Jan van Ysselsteyn, Willem Houwer, Hendrik van den Thoorn en Jacob van Zandyk, als gecommitteerden van de Nederduitsche Gereformeerde Gemeente binnen deze Stad ter eenre; en de Burgers H. Wubbels, Pieter Schillemans en Adriaan Rottiers als gecommitteerdens van de Roomsch Katholijke Gemeente alhier, ter andere zijde. En verklaarden de comparanten ter eenre, in naam en van wegens hunne Gemeente te naasten, en in vrijen eigendom over te nemen, de groote of St. Lievens Monster Kerk, met deszelfs Erve of Kerkhof en Graven; mitsgaders de kleine Kerk binnen deze Stad, met alle de baten, eigendommen, lasten en schulden, zoo als dezelve Kerken zich thans bevinden, met alle de daartoe behoorende vaste en losse goederen, zoo daar in als daar buiten; speciaal het groot Orgel in de gemelde St. Lievens Monster Kerk, (waar omtrent alle de Resolutien bij den Raad dezer Stad, sedert de stichting van hetzelve van tijd tot tijd genomen, zullen blijven in hun volle kracht en vigeur tot den einde toe,) gelijk zulks door ons Gecommitteerdens namens den Raad dezer Stad expresselijk bij deze

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 57 werd gedeclareerd; voor welke naasting en toeëigening zij comparanten ter eenre, verklaarden bereid te zijn aan de comparanten ter andere zijde, of hunne successeuren in der tijd, of wel aan de Roomsch Katholijke Gemeente, welke zij in dezen representeren, uit te keeren, eene somma van één duizend zeeuwsche Rijksdaalders, à 53 stuivers per stuk, te betalen in tien termijnen, waar van jaarlijks eene zal verschijnen op den eersten Januarij van ieder jaar; zoodanig, dat het eerste termijn zal ingaan met primo Januarij 1799, en expireren met ultimo December van dat jaar; en dus gedurende tien jaren te betalen één honderd zeeuwsche Rijksdaalders zonder meer. En verklaren de comparanten ter andere zijde, hier mede volkomen genoegen te nemen, en daar door afstand te doen, voor nu en altijd, van alle regt en reclame van proportionele eigendom op de voorz. Kerkgebouwen, en daartoe behoorende eigendommen of inkomsten, van wat aard of natuur dezelve ook zoude mogen wezen; speciaal van de inkomsten der Graven in de groote Kerk en annex Kerkhof. Terwijl het regt van de begrafenissen, en de inkomsten derzelve, alleen en als van ouds zal blijven aan de groote Kerk, immers zoo lang, tot dat, het zij door het Wetgevend ligchaam van deze Republiek, het zij door de plaatselijke Regering van deze Stad, op het stuk der begrafenissen nadere of andere dispositien zullen worden gemaakt.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 58

En verklaarden tevens de comparanten ter andere zijde, uit naam, en van wegens als voren, alsmede afstand te doen, van alle reclames op eenige pecunieele vergoeding wegens hunne portionele eigendom die hunne Gemeente zoude kunnen pretenderen op de Fransche Kerk binnen deze Stad. Wijders compareerde nog voor ons Gecommitteerdens voornoemd, de Burgers: Daniel Mauritz de Brauw en Willem Cannenburg. als Gecommitteerden van de Fransche Gereformeerde Gemeente binnen deze Stad, dewelke uit naam van hunne voornoemde Gemeente verklaarden te naasten, en in eigendom over te nemen, de Fransche Kerk, met alle deszelfs eigendommen, schulden, baten en lasten, zoo als dezelve zich actueel bevind, daarbij verklarende te accepteren het declaratoir, hier voren door de Gecommitteerden van het Roomsch Kerkgenootschap ten hunnen opzigte gedaan, alsmede volkomen afstand te doen, van alle portionelen eigendom of reclame van dien, welke zij Gecommitteerden zouden kunnen maken op de groote St. Lievens Monster Kerk en kleine Kerk, door de Gereformeerde Gemeente hier voren genaast, en in eigendom aangeslagen; welke Gecommitteerden resiproque bij dezen afstand doen van portionele eigendom van de Fransche Kerk, of reclame van dien. Eindelijk compareerden almede voor ons Gecommitteerden, de Burgers J.M. Muller en Jonas Berg, als Gecommitteerden van de Lu-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 59 thersche Gemeente alhier; gelijk ook de Burgers Samuel Tak en François den Boer, als Gecommitteerden van de Mennonite Gemeente, alhier; welke comparanten, ieder voor zijne Gemeente, verklaarde afstand te doen, van alle pretentien, van portionelen eigendom of reclame van dien, op de groote Kerk, kleine Kerk, en Fransche Kerk, hier voren gemeld. Welke zoo edelmoedig gedaan declaratoir, van wegens de Gecommitteerden der Nederduitsche en Fransche Gereformeerde Genootschappen, dankelijk is geaccepteert. En verklarende de gezamentlijke hier vorengenoemde comparanten voor derzelver principalen, voor zoo veel een ieder derzelven aangaat, volkomen genoegen te nemen, en te berusten in het hier voren gecontracteerde, en hetzelve stiptelijk te zullen nakomen als mannen van eer en goede trouw; van al hetwelke zij verzochten, dat mogt worden gemaakt behoorlijke akte, welke deze is. Aldus gedaan, en gecontracteerd, binnen Zierikzee, ten dage en jare hier voren genoemd, en onderteekend in presentie van ons Commissarissen, met eigenhandige naamteekening van elk der comparanten. (was geteekend) C. Evertsen. Jan van Ysselstein. Samuel Boeye. Willem Houwer. H. van den Thoorn. Jacob van Zandyk. Gecommitteerden van de Nederduitsche Hervormde Gemeente

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 60

Hendrik Wubbels. Pieter Schillemans. Adriaan Rottiers. Gecommitteerden van de Roomsch Catholijke Gemeente

D.M. de Brauw. Willem Cannenburg. Gecommitteerden van de Fransche Gemeente

J.H. Muller. Jonas Berg. Gecommitteerden van de Luthersche Gemeente

Samuel Tak. François den Boer. Gecommitteerden van de Mennonite Gemeente

J. Rost van Tonningen. T.A. van Adrichem. François Breekpot. Commissarissen uit den Raad der Stad Zierikzee.

Hiermede liep dit indedaad gewigtige werk, ten genoegen der wederzijdsche partijen geheel ten einde.

Het Jaar 1799.

Ten dezen tijde ontdekte men de ongeschiktheid van het Huis, waarin de Wees- en Armekinderen der Roomsch Katholijke gezindheid dezer Stad zich tot dus verre hadden bevonden, als zijnde hetzelve geheel bouwvallig, en niet dan met groote

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 61 kosten te herstellen, zoo niet geheel te herbouwen, waartoe noch bij die Gemeente, noch bij de Stad, in dezen staat van zaken, de vereischte fondsen voorhanden waren. Waar bij nog kwam de bedenkelijke en gevaarlijke ziekte, waar door een aantal kinderen in dat huis wierden aangetast. Dit alles deed de Regering besluiten, om in dezen zich het lot dier ongelukkigen ter harte te nemen, en dezelve provisioneel, en tot eene geschiktere gelegenheid, te doen overbrengen in het zoogenaamde Visschershuis; terwijl de tien Vrouwen, welke zich in het laatstgemelde huis bevonden, naar het Gasthuis zouden worden overgebragt. Naderhand, en tot op de vereeniging van het Roomsche met het Gereformeerde Weeshuis, wierden die kinderen gehuisvest in het voormalige Armekinderenhuis. De Oorlog met Engeland baarde veel onrust; de Engelsche Kruissers verstoutten zich meer dan eens, om tot binnen de zeegaten onzer kusten te naderen en onze Vischschepen niet alleen, maar ook de kleindere Vaartuigen of Korderschuitjes weg te nemen, en derzelver schippers en matrozen als krijgsgevangenen over te voeren; zoo dat het zelfs voor de gewone Beurtlieden van hier op Middelburg gevaarlijk wierd, om derzelver koers niet over den zoogenaamden Roompot, maar binnen-door, de Zandkreek, te nemen. Vele Vischschers vrouwen en kinderen, wier mannen en vaders door de Engelschen waren krijgsgevangen gemaakt, geraakten hier door in armoede; zoo dat de Regering besloot, hun eenigen onderstand te ver-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 62 leenen uit het legaat van Pieter Mogge, tot tijd en wijle derzelver mannen en vaders wederom zouden zijn ontslagen. Ook den binnenlandschen handel leed hier door geweldig nadeel; de Fransche Kommandant gaf in de maand April de stellige orders, om geene vaartuigen, welke met Granen geladen waren, uit deze Haven, of uit die der Elanden van Schouwen en Duiveland te laten vertrekken; zelfs deed hij de Beurtman van hier op Dortrecht, welke met Granen voor den Heer Vincent Cornelis Boogaart vertrekken zou, wederom ontladen. In dezelfde maand, en wel op den 28, wierd alhier op last van het Departementaal Bestuur van Schelde en Maas, (dusdanig was te dier tijd, sedert de verdeeling der Republiek in Departementen, de naam van dit Gewest,) door het luiden der klokken, het uitsteken van vlaggen, en het lossen van het geschut, de eerste verjaardag gevierd, waarop de toen in werking zijnde Staatsregeling was aangenomen. Onder al het drukkende en onaangename des toenmaligen tijds, waren er echter menschenvrienden, welke zich onledig hielden met het groote plan, tot uitbreiding van nuttige Kunsten en Wetenschappen, door het oprigten van een Genootschap, onder den titel: tot nut van Stad en Land; het doel van dit Genootschap was, om, zoo veel mogelijk werkzaam te zijn, tot herstel van het vervallene en de bijzondere belangens dezer Stad en Eilanden. De onderwerpen en werkzaamheden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 63 van dit Genootschap waren verdeelt in niet minder dan zes onderscheidene vakken; de Zielkunde, het Onderwijs en de Opvoeding der Jeugd, de Land- en Veebouw, de Koophandel en Zeevaart; de Handwerken, Fabrieken en Trafieken, de Vaderlandsche Geschiedenissen, en Roemrijke en uitmuntende Daden. Dit Genootschap werd op den 2 September 1799 plegtstatig, en in tegenwoordigheid der Stads-Regering daar toe uitgenoodigd, ingewijd, en bij welke gelegenheid eene gepaste Redevoering werd gehouden: daar en boven was dit Genootschap ijverig werkzaam, om, gezamenlijk met het alhier bestaande Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, het Schoolonderwijs te verbeteren. Dan, of de te groote uitgebreidheid van het plan, de moeijelijkheid, om in het voorgestelde doel werkzaam te blijven, of andere oorzaken, aanleiding hebben gegeven waar door dit Genootschap geheel is komen te vervallen, is ons onbekend; beter ging het vervolgens met de uitbreiding van het thans nog bestaande Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen. Geruchten, wegens ontzettende toebereidselen eener door de Engelschen en Russen te doene landing, zoo als zij die ook in dit jaar aan de Noord-Hollandsche kust volbragten, veroorzaakte in deze Stad niet weinig onrust; de Franschen Kommandant Faure vorderde een getal van dertig burger Kannonniers, om dadelijk den dienst te doen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 64 bij de Batterijen langs de kust van Schouwen; als ook vier manschappen te paard, om, in geval van attaque, het veld te kunnen ontdekken, en verder de noodige diensten te doen, aan welke requisitien ook aanstonds wierd voldaan, door het in activen dienst stellen van twee burger Bombardiers, twee Korporaals, twee Fouriers en vier en twintig Artilleristen; terwijl er ook nog een afzonderlijk korps vrijwillige Burgers, welke niet tot de gewapende Burgermagt behoorden, wierd opgerigt, om, wanneer de Burgermagt mogte uittrekken, de inwendige rust en veiligheid te kunnen handhaven. Kort hier op, wierd er eene Proclamatie van den Franschen Generaal en Chef Desjardin afgekondigd, waar bij de Stad verklaard wierd in staat van beleg te zijn. Ook wierd den Stads Raad door den Franschen Kommandant bij eene missive gelast, aan den Balliuw de orders te doen geven, dat de Heer P.A. de Jonge, welke zich, uitdrukkingen, tegens de order van zaken aanloopende, had veroorloofd, in verzekerde bewaring zoude worden genomen; aan dezen tweeden last des Kommandants, daar het Bestuur op den eersten had gedifficulteerd, wierd voldaan, en gemelden Heer de Jonge op 's Gravensteen overgebragt. Van dit een en ander gaf de Raad kennis aan het Departementaal Bestuur van Schelde en Maas, met dat gevolg, dat den Raad bij eene missive van dat Bestuur van den 14 September 1799, wierd gelast, om in geenen deel te obedieren

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 65 aan de orders van den Franschen Kommandant uit kracht van het in staat van beleg stellen van de Eilanden van Schouwen en Duiveland: wordende de gedane Proclamatie ten dien einde van wegens den Generaal Desjardin op den 2 dier maand, met den aankleve en gevolge van dien, vernietigd. Van den inhoud van bovengemelde missive wierd dan ook dadelijk aan den meergemelden Kommandant op den 18 daar aan volgende, den Raad zelve, bij eene missive berigte, dat door den Generaal Desjardin den staat van beleg van deze Stad en Eilanden was opgeheven geworden, en dat dien ten gevolge ook den Heer P.A. de Jonge uit zijne gevangenis zoude moeten worden ontslagen, ten ware de Raad mogt goedvinden, om denzelven daar in voor als nog te doen verblijven; hierop werd bij Publikatie aan de Ingezetenen van den ophef der in staat van belegstelling kennis gegeven; doch de Raad deed den Heer P.A. de Jonge gevangen blijven, nadien dezelve, niet door haar, maar op order van den Kommandant was gearresteerd geworden. Gemelden Heer P.A. de Jonge, van eene zeer woelzieken aard zijnde, geraakte hier door in verdere onaangenaame procedures, waardoor hij in het logement, Het huis van Nassauw genaamd, een geruimen tijd in civiele bewaring gehouden werd. In dezen tijd werden ook de burger Kanonniers uit derzelver dienst ontslagen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 66

Tijdens de landing der Engelschen en Russen in Noordholland, wierden er ook, behalve de vrijwilligers uit de Eilanden van Schouwen en Duiveland, bij wijze van loting eenige manschappen, naar het Fransch-Bataafsch Leger tot den activen dienst gezonden. Bij gelegenheid van den aftogt der Engelschen en Russen uit Noordholland, werd ook alhier op den 19 December, een feestdag gehouden, door het spel der klokken, het uitsteken der vlaggen, en het lossen van het geschut; terwijl zich de Raad, met het Collegie van Schepenen, naar de groote Kerk begaf, tot het aanhooren eener Redevoering door den Nederduitschen Hervormden Predikant Johannis de Wit, welke daartoe speciaal was verzocht geworden. Daar het Garnisoen en de Inkwartiering van troepen, nadien men dezelve in Noordholland noodig had, zeer verminderd was, wierd ook het plan, volgens hetwelke men in het vorige jaar de boomen op het plein van de Varremarkt, alwaar in voorgaande eeuwen het 's Gravenhof gestaan had, zoude wegkappen, om aldaar een groote Kazerne voor het Garnisoen te bouwen, geheel onnoodig gekeurd.

De Jaren 1800, 1801, 1802 en 1803.*

Mogten nu, de Ingezetenen van Zierikzee, als ook die der Eilanden van Schouwen en Duiveland,

* Deze Jaren, minder rijk in gebeurtenissen, dan de vorige, laten wij hier achter elkander volgen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 67 te midden der rampen, welke de Oorlog naar zich sleept, eenige kalmte genieten, dezelve werd op Zondag den 9 November 1800 weder op eene vreesselijke wijze ontrust door den geweldigen storm van dezen nooit te vergetene dag; deze loeide reeds des voormiddags uit het zuidwesten, nam in hevigheid toe, en ging met aanhoudende stortregens en weerlicht aan de kimmen vergezeld. Schoon de vloed op dat tijdstip nog twee uren ten achteren was, stond de Zee in den namiddag reeds boven de Dijken; gelukkig evenwel, dat de Storm, toen de nood op het hoogste gerezen was, eenigzins bedaarde, waardoor de kracht der golven, hoe hoog en woedend die ook opliepen, niet weinig verminderde. Behalve de schade, welke de Stad aan het Havenhoofd geleden had, was op het eiland Schouwen, door het stranden van 's lands Brik de Pluto, de Zuidhoek van Schouwen genoegzaam op drie plaatsen doorgebroken, en van den kruin des dijks niets, dan een smal voetpad, overgebleven. De schade aan bijna alle de huizen binnen de Stad, zoo aan de daken en schoorsteenen, was zeer aanmerkelijk; echter verloor gelukkig niemand daarbij het leven. De Provincie Zeeland werd door dien Storm meer dan eenige andere getroffen; Middelburg leed zware schade aan gebouwen; in Vlissingen sloegen de golven tegen de Beurs, en overdekten aan die zijde de huizen geheel. De Korenmolen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 68 aan het groote hoofd werd met het huis omvergeslagen, en stortte gedeeltelijk op de daar bij staande huizen neder. De oudste Zeelieden getuigden nimmer zulk een Storm bijgewoond, en zulk eene hooge zee gezien te hebben. Op het eiland Zuidbeveland had de Storm mede allerverschrikkelijkst gewoed, geheele streken waren als verwoest, daar de op lager wal gestrande Schepen een akelig vertoon opleverde. Dijken waren bezweken, geweldige overstortingen veroorzaakten dijkbreuken, in Polders, die tot de toppen der boomen overstroomd werden. Op de Zeeuwsche Stroomen gebeurden er droevige ongelukken; tusschen de Willemstad en Middelburg waren meer dan twintig onderscheidene vaartuigen, eenige omgeslagen, andere naar den grond gezonken, of op schorren en tegen de dijken aangeslagen; de Beurtman van Middelburg op 's Hertogenbosch, sloeg om, en van de veertien personen, welke aan boord waren, werden niet meer dan vier gered.* Het was in den vroegen morgen van den 24 Augustus 1801, dat het geheele Oosthavenhoofd dezer Stad op het alleronverwachtst, als voor de oogen der daar aan werkende arbeiders, wegzonk, door eene ontgronding ter lengte van dertig roeden, en welke ontgronding nog verder scheen te zullen

* Zie verder over dezen Storm, de beschrijving daar van in 1800 te Haarlem bij A. Loosjes Pz. uitgegeven.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 69 toenemen; en daar er op dat tijdstip aan geene volkomene herstelling te denken was, wierden de materialen van Steen en Paalwerk, welke hier en daar nog voorhanden waren, geborgen, en de punt van den Oosthavendijk zoo veel mogelijk afgevlakt, alsmede de specie, die nabij de steilte van den val achter gemelden Dijk lag, achterwaards gebragt. Van deze ramp, welke voor het Westhavenhoofd, en voor het geheele eiland Schouwen hoogst gevaarlijk geworden was, werden de noodige kennisgevingen gedaan, en adressen tot voorziening gemaakt, doch welke eerst een geruimen tijd na dien, zijn daargesteld geworden. Het Stadsbestuur ontving bij eene missive van den 16 October van dit jaar, van wegens het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek, berigt, dat het ontwerp van Constitutie door eene groote meerderheid bij het Bataafsche Volk was aangenomen; welke missive werd gevolgd van eene Publikatie van den 17 daar aan volgende, houdende eene algemeene kennisgeving, dat het als nu gevestigd Staatsbewind der Republiek was georganiseerd; met last aan alle de geconstitueerde magten, om provisioneel in derzelver functien te blijven continueren; aan welke last dan ook door de Regering dezer Stad, voor zoo veel dezelve betrof, tot op den 31 December van het jaar 1802 is voldaan geworden.

Het jaar 1802, in het welk de zoo lang ver-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 70 langde Vrede gesloten werd, was ten dezen aanzien merkwaardig. De aangename tijding hier van, wierd bij Proclamatie van het Staatsbewind onzer toenmalige Republiek, van den 14 Mei, ter kennisse van het Bataafsche volk gebragt, met last:

1°. Dat ter gepaste viering van deze heugelijke gebeurtenis, op den 2 Junij daar aan volgende, bij alle godsdienstige gezindheden in deze Republiek, des morgens van 10 tot 11 uren, een Dankuur moest worden gehouden.

2°. Dat op den avond van dien dag, in elke Stad de publieke gebouwen, naar gelang der omstandigheden, moesten zijn geillumineerd.

3°. Dat op dien dag in alle gemeenten de klokken zouden worden geluid of bespeeld, en de vlaggen van de torens uitgestoken.

4°. Dat in alle Garnizoensplaatzen groote parade gehouden en driemaal, en wel des morgens ten 8, des middags ten 12, en in den namiddag ten 4 uren zoude worden gedaan één salvo, telkens van 21 schoten, met verdere recommandatie aan alle de Besturen, om te zorgen, dat aan den inhoud dezer Proklamatie stiptelijk wierde voldaan.

Ten gevolge dezer Proklamatie wierd op den 2 Junij aan de daar bij voorgeschrevene bepalingen in deze Stad voldaan; des avonds had er eene vrij algemeene Illuminatie plaats, waar bij den hier vorengemelden Heer P.A. de Jonge op eene

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 71 geheel onverstandige wijze zijnen ijver voor de voormalige, of zoogenaamde oude Constitutie des lands, door het plaatsen van daarop zinspelende dichtregelen, dacht aan den dag te leggen, ware het niet, dat hem zulks nog in tijds door den President van het Stadsbestuur, tot voorkoming van onaangenaamheden, ware belet geworden.

Daar, overeenkomstig de nieuwe Staatsregeling, de Leden der Gemeentebesturen door die der Departementen wierden benoemd en aangesteld, werden door het Departementaal Bestuur van Zeeland, (hetwelk nu het Departement van Schelde en Maas vervangen had) bij derzelver Resolutie van den 21 December 1802 tot Leden van het Bestuur dezer Stad benoemd: Tot PRESIDENT Dr. Nicolaas de Kater. Tot RADEN, Mr. Thomas Adriaan van Adrichem, Boudewijn Boom, Frederik Cats, Mr. A.J. van Dopff, Hendrik Mulock Houwer, Mr. Marinus Bonifacius de Jonge, Mr. Marinus Mogge Pous en Jacob Rost van Tonningen: met last, om gemelden Heeren, op den 31 derzelve maand, als uitmakende den Raad der Stad Zierikzee, te installeren; terwijl, provisioneel, de post van Secretaris door het Lid J. Rost van Tonningen, tot op de aanstelling van den Heer Mr. A.J. van Dopff, werd waargenomen, in wiens plaats de Heer W. Cannenburg, als Lid van den Raad werd benoemd. Doch, daar de Heeren van Adrichem, de Jonge

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 72 en Pous, voor derzelver aanstelling als Raden, hadden bedankt, wierden, bij Resolutie van het Departementaal Bestuur van Zeeland, van den 14 Junij 1803, de Heeren A.J. van Borrendam, A.W. van der Halen en C. Tromp senior, in derzelver plaats benoemd, en, als Leden van den Raad, op den 24 dier maand geinstalleerd. Bij gelegenheid dat op gemelden 31 December van dit Jaar 1802, de nieuw verkoren Raden hunne eerste zitting hadden, werd door derzelver President kennis gegeven, dat door den Hollandschen Militairen Kommandant, de Sleutels van alle de Stads Poorten aan hem waren ter hand gesteld, doch deze in bezitstelling was van eenen zeer korten duur, daar gemelde President op den 15 Julij 1803 aan den Raad berigtte, dat de Sleutels van Stads Poorten, door den Kommandant Becquer, kommanderende de vier kompagnien van het 2de Battaillon der 3e halve Brigade Bataafsche Infanterij, alhier garnizoen houdende, waren afgevorderd, verzoekende hij President, daar de overgifte dier Sleutels strijdig zoude zijn met het bepaalde bij art. 23 van het Regerings-Reglement, te mogen weten, hoedanig hier in zich te moeten gedragen. Hierop wierd gemelde President, tot voorkoming van onaangenaamheden, tot de overgave van de Stads Sleutels geautoriseerd; met verzoek, om met gemelden Kommandant, wegens het openen en sluiten der Poorten, de noodige schikkingen daar te stellen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 73

Mogt het zuchtend Vaderland, en vooral de Ingezetenen van Zierikzee, op den Feestdag van den 2 Junij des jaars 1802, bij gelegenheid der te Amiens geslotene Vrede, de vrolijkste vooruitzigten, en de hoop op bloei en welvaart koesteren; weldra vervloog deze blijde verwachting als een ijdele rook; naauwelijks één jaar daar na, ontving men de zekere berigten van eenen nieuwen Oorlog met Engeland, waar door deze kortstondige Vrede, waar van men bijna geene voorbeelden in de Jaarboeken der wereld vinden zal, verbroken wierd.

Volgens Besluit van het Staatsbewind van den 9 Junij 1803 moesten alle Engelschen in zee- of landdienst zijnde, en die zich binnen deze Stad en Eiland mogten bevinden, dadelijk worden gearresteerd. Ook gaf den kommanderenden Officier der Marine Lemmers, aan den Kapitein van den Houte, kommanderende 's lands Schoner de Horstel, leggende op de reede dezer Stad, de noodige orders, hoedanig hij zich, daar den Oorlog met Engeland onvermijdelijk was, zoude hebben te gedragen; nader bevel tot het leggen van embargo op alle Engelsche Vaartuigen bevestigde weldra de zekerheid van eenen nieuwen Oorlog, welke dan ook tot opden totalen val van den werelddwinger Napoléon heeft voortgeduurd. Het eerste gevolg hiervan was, dat er wederom een Fransch Officier, met name Blondeau ge-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 74 zonden wierd, om het kommando der Stad op zich te nemen; deze requireerde voor hem en een Officier der Genie een verblijf op Stads kosten, als ook een Hoofdwacht, vermits het garnizoen nog met vijf kompagnien Bataafsche troepen vermeerderd werd. Ook requireerde hij de noodige paarden tot vervoering van geschut en ammunitie. De zoogenaamde Engelsche Kooplieden, welke sedert jaren herwaards, te Vlissingen den Sluikhandel op Engeland gedreven hadden, moesten op bevel van den Generaal Monnet, deze voor hunnen handel zoo welgelegene plaats ontruimen; met last, om zich te Brouwershaven neder te zetten. Hoe hard en moeijelijk dit die lieden viel, laat zich gemakkelijk begrijpen, uit hoofde er in die Stad geene geschikte woningen voor hun te vinden waren, veel min de noodige pakhuizen; derhalve moesten die verdrevenen, zich op eene ellendige wijze behelpen; zoo, dat twee hunner, zich alhier bij den President van den Raad vervoegden, en de vrije inwoning verzochten. Deze van oordeel zijnde, dat door de inwoning van zoodanige Kooplieden, op wier gedrag, zoo veel hij wist, niets was aan te merken, de Stad en Ingezetenen in allen opzigte zeer veel zouden kunnen bevoordeeld worden; te meer, daar er zich te Dordrecht ook van die lieden bevonden, welke niet ongenegen schenen, zich met derzelver huisgezinnen en handel naar deze Stad te begeven, gaf hier van aan den Raad kennis, met dat gevolg, dat de verzochte inwoning werd toegestaan,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 75 met belofte, dat den Raad hun en hunnen handel, op alle mogelijke wijze zoude trachten te beschermen en bevorderlijk te zijn. Naauwelijks hadden deze twee Kooplieden zich alhier gevestigd, of den Franschen Kommandant Blondeau, zond aan den President van den Raad eene schriftelijke order, waarbij hij hem gelastte, om die twee alhier zich neder gezet hebbende Kooplieden, te doen aanzeggen, dat zij binnen tweemaal vier en twintig uren deze Stad moesten verlaten, en zich naar Holland begeven. De President van het Stadsbestuur stelde alle mogelijke middelen in het werk, om den Kommandant te bewegen, tot het weder intrekken van dezen zoo onaangenamen last, doch zijne pogingen daar toe waren alle te vergeefs; en hij gaf van dit een en ander in eenen buitengewonen Raad, op den 6 September 1803, aan dezelve kennis; te meer, daar gemelde Kommandant gezegd had, dat men zich ten aanzien van het verblijf der zoogenaamde Engelsche Kooplieden alhier, zoude moeten adresseren aan den Generaal Monnet, en dat, bij aldien die twee, welke reeds alhier waren, zich in huis hielden, en zich niet in het openbaar vertoonden, hij zulks zoude aanmerken als of zij op zijne order werkelijk waren vertrokken, terwijl men intusschen het gevoelen van dien Generaal zoude inwachten. De Raad vernam door deze kennisgeving, met alle mogelijke deelneming, het waarlijk beklagenswaardige lot dezer zoo onschuldig vervolgd wor-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 76 dende lieden, aan welke zij hare bescherming had verleend, en besloot daar op, dadelijk twee harer Leden, te weten: de Heer N. de Kater en A.W. van der Halen, in kommissie naar Vlissingen te zenden, om met den meergemelden Generaal Monnet over deze zaak, namens den Raad, in overleg te treden. De gemelde Heeren, gaven na hunne terugkomst van Vlissingen, aan derzelver Committenten berigt, dat zij met den Generaal Monnet aldaar, betreffende de twee alhier wonende zoogenaamde Engelsche Kooplieden, hadden geconfereerd, en alles wat mogelijk was hadden in 't werk gesteld, ten einde dien Generaal over te halen, om zijn arrêté ten aanzien dezer lieden in te trekken, en buiten werking te stellen, zoodanig, dat zij niet in de verpligting zijn zouden, deze Stad te verlaten; doch met dat alles niet verder hadden kunnen slagen, als dat hij eindelijk bewilligde, dat gemelde twee Kooplieden, (echter met achterlating van hunne familie en goederen) zich buiten deze Stad zouden moeten begeven, tot tijd en wijlen men geene vrees zoude behoeven te hebben, dat de Engelschen eene landing op het eiland Walcheren zouden willen of kunnen ondernemen, het geen, zoo hij zeide, binnen twee of drie weken zoude beslist zijn; na welken tijd zij zich wederom binnen deze Stad zouden mogen begeven; en waaromtrent dan ook nadere schikkingen met hem Generaal zoude kunnen worden gemaakt, onder deze voorwaarde, dat door den Raad, op

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 77 alle mogelijke wijze zorg gedragen werd, dat door die twee Kooplieden, of andere Inwoners der Stad, geene de minste korrespondentie met Engeland wierdt gehouden, die ten nadeele van dit Departement, of de geheele Republiek zoude kunnen strekken, waar voor zij Gekommitteerdens verzekerd hadden borge te zullen blijven. De President werd vervolgens geautoriseerd, om, ten aanzien der te makene schikkingen, wanneer de meergemelde Engelsche Kooplieden, na den hier voren bepaalden tijd, zich weder naar deze Stad mogten begeven, in onderhandeling te treden. Een geruimen tijd daar na, en wel in de maand November, ontving de Raad dezer Stad eene missive van den Franschen Kommandant Blondeau, waar bij hij kennis gaf, dat de Generaal Monnet, ingevolge de besluiten van de Fransche en Bataafsche Republieken, aan de Engelsche huisgezinnen vrijheid verleende, om zich te Brouwershaven neder te zetten, en aldaar derzelver Negotie, onder het toevoorzigt van hem Kommandant, overeenkomstig de bijzondere instruktie, welke hem ten dien opzigte zoude gegeven worden, voort te zetten, met verzoek, om van deze vergunning aan de Engelsche Kooplieden op eene legale wijze te willen kennis geven; als ook dat zij de vrijheid hadden om zich naar Vlissingen te begeven, tot het afhalen van derzelver goederen, schepen en koopmanschappen. Tegelijk gaf hij uit naam des Generaals de verzekering, dat hij dezelve, zoo

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 78 veel maar immer van hem zoude afhangen, zoude begunstigen, ter voldoening aan de besluiten der beide Republieken van welke hij legale kennis had bekomen. Van den inhoud dezer missive gaf de President, in eene daartoe aangelegde buitengewone vergadering van den Raad, kennis; alsmede, dat hij met den Kommandant Blondeau was overeengekomen, om van deze, aan die Engelsche Kooplieden toegestane vergunning, bij Proclamatie kennis te geven, en bij welke in derzelver keuze zoude gelaten worden, om zich of te Zierikzee, of te Brouwershaven neder te zetten. De Stads Regering vernam dit een en ander met genoegen, en daarop wierd de volgende Proclamatie, in de Hollandsche, Fransche en Engelsche talen gedrukt zijnde, afgekondigd.

PROCLAMATIE.

‘De Raad der Stad Zierikzee, Hoofdplaats van den Eilande van Schouwen, op eene legale wijze, door den Kommandant van dit Eiland, kennis bekomen hebbende, dat de Engelsche huisgezinnen, welke achtervolgens het besluit van den Franschen Generaal van Divisie Monnet, Kommandant van het Departement Zeeland, Vlissingen hebben moeten verlaten, tegenwoordig, ingevolge het besluit der Fransche en Bataafsche Republieken zich veilig naar dit Eiland kunnen begeven, en aldaar, het zij te Zierikzee of te Brou-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 79 wershaven blijven, om hunnen koophandel te drijven. En dat zij voorts ingevolge gemeld besluit, de vrijheid hebben, om zich naar Vlissingen te begeven, om van daar hunne Schepen, Goederen en Koopmanschappen te halen; zoo heeft dezelve Raad vermeend, zoo dra mogelijk op eene legale wijze, en zulks met kennis van den Franschen Kommandant van dit Eiland Blondeau, bij deze Proclamatie aan alle die Huisgezinnen, welke zich alhier met er woon zoude willen nederzetten, kennis te geven, van deze aan hun toegestane vrijheid. De Raad kan gemelde Huisgezinnen verzekeren, dat de voornoemde Generaal Monnet is geautoriseerd, dezelve toe te zeggen, dat Hij hun in allen opzigte, en voor zoo verre Hem zulks maar immer mogelijk is, zal begunstigen, ten einde daar door te voldoen aan het geen ten dezen opzigte door het Bewind, van de Fransche en deze Republiek is bepaald. Dat niet tegenstaande deze verleende vrijheid aan die Huisgezinnen, dezelve zullen zijn gesteld onder het toeverzigt van de Franschen Kommandant van dit Eiland Blondeau; ingevolge de partikuliere Instruktien, die hem deswegens gegeven zijn: waar van hij den Raad zal informeren, ten einde daarvan, aan die Huisgezinnen de noodige kennisgeving te doen. Intusschen verleent de Raad aan meergemelde Huisgezinnen, de vrije inwoning binnen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 80 deze Stad; en belooft hun alle mogelijke hulp en protectie, die zij zouden mogen verlangen, te zullen verleenen, zoo ten aanzien van hunne personen als koophandel. Aldus gedaan en gearresteerd in den Raad der Stad Zierikzee, dezen 14 November 1803.

Ter Ordonnantie van den Raad der Stad Zierikzee, A.J. VAN DOPFF, Secretaris.

Gezien en goedgekeurd door den Kommandant en Chef van dit Eiland, den 22 Brumaire, 12e jaar der Fransche Republiek, BLONDEAU.’

Zoodra was deze Proclamatie niet geschied, of verscheide zoogenaamde Engelsche uit Vlissingen verdrevene huisgezinnen, kwamen zich alhier neder zetten; zoo dat de bevolking hier door aanmerkelijk toenam. In dien tusschentijd werden alle pogingen in het werk gesteld, zoo bij het Bataafsche Gouvernement als bij den Generaal Monnet, (welke eenigzins over de Proclamatie van den Raad ten aanzien der verleende vrijheid aan de Engelsche Kooplieden, wijl derzelver handel te Brouwershaven geschieden moest, verstoord was, doch welke verschillen in der minne vereffend wierden), om den handel dier lieden ook alhier te doen plaats hebben, hetwelk eindelijk na vele moeite gelukken mogt.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 81

De Fransche Kommandant Blondeau, gaf kort daarop zijn kommando aan den Hollandschen Kolonel Queyse over, doch verzocht vooraf eene douceur, zoo hij voorgaf, tot dedomagement wegens Bureaukosten, uit Stads kas te mogen genieten; of hem dit al of niet is toegestaan geworden, kan met geene zekerheid worden bepaald, en is ons geheel onbekend. In de maand December van dit jaar, verkreeg de Stad, tot haar leedwezen, den onvriendelijken Cartier tot Kommandant, van welken wij gelegenheid zullen hebben in het vervolg te gewagen. Intusschen verschaften de zoogenaamde Engelsche Kooplieden, welke allengskens derzelver handel van deze Haven begonnen uitteoefenen, aan de Stad en Ingezetenen vele voordeelen; doch zij moesten gestadige retributien aan den Generaal Monnet voldoen, voor welken zij als het ware tot een goudmijn dienden.

Het Jaar 1804.

De op nieuw met Engeland ontstane Oorlog, veroorzaakte weder eene werving voor 's lands Schepen, en wel eerst, voor zoodanige Stuurlieden en Koks, welke genegen mogten zijn, om als opper Stuurlieden en Koks, bij de te Vlissingen gereed gemaakt wordende platboomde Vaartuigen te worden geplaatst, onder genot van f48 : - : - 's maands, voor de Stuurlieden, en f22 : - : - per maand voor Koks.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 82

Het Stadsbestuur bekwam daartoe almede aanschrijving, en belaste ingevolge van dien, deze werving aan Dingeman Dekker, destijds Kommissaris over de Nobele Zeevaart binnen deze Stad; dan of deze werving van eenige vrucht is geweest, is ons niet gebleken. Eenigen tijd daar na wierd gemelde Kommissaris andermaal onder het toeverzigt eener kommissie uit den Raad, onder de noodige instruktie, belast met de werving van Matroozen; dan den ijver voor 's lands Zeedienst was zoodanig verflaauwd, dat zich slechts een getal van vier personen daartoe vrijwillig aanboden. De tot dus ver bestaan hebbende gewapende Burgermagt dezer Stad, wierd bij den aanvang van dit jaar, op last van hoogere autoriteit, gelicentieerd, en naderhand vervangen door een geheel nieuw opgerigt Burger-korps. Daar de Zeeuwsche stroomen door geene gewapende Vaartuigen beveiligd wierden, maakte dit de Engelsche kruissers zoo stoutmoedig, dat zij zelve tot kort aan het Havenhoofd dezer Stad durfden naderen. Op den 16 Maart wierd de beurtman van deze Stad op Rotterdam Anthonie Ribbens, van daar welbeladen terug komende, in den vroegen morgen tusschen deze Stad en Kolijnsplaat, door een klein gewapend Engelsch Vaartuig genomen, en naar Engeland overgevoerd; hetzelfde lot viel mede te beurt aan een poonschuit, van Kolijnsplaat, de Korenbloem genaamt, als ook aan een kort daar bij gelegen hoogaarts. De huisvrouw

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 83 van gemelde Ribbens, door het gevangen nemen van haren man, in armoede geraakt zijnde, wierden de overige Rotterdammer Beurtschippers door de Regering dezer Stad gelast, om aan haar, gedurende het afwezen van haren man, uit de gezamenlijke vrachtpenningen, 's maandelijks dertig guldens uit te keeren. Omtrent een jaar in Engeland gevangen geweest te zijn, keerde de gemelde Ribbens tot de zijnen weder; terwijl zijn schip en lading als geconfiskeerd in Engeland achterbleef. Dit geval gaf echter aanleiding, dat op het verzoek van het Departementaal Bestuur, aan het Staatsbewind, eenige gewapende vaartuigen onder het bevel van den Bataafschen Zeeofficier N. Lemmers naar Zeeland wierden afgezonden, om zoo wel de kusten als de stroomen, aldaar te beschermen. Een dier vaartuigen, een Schoner, de Schrik genaamt, staande onder het bevel van den Luitenant Olyve, werd te dier tijd door zeven zwaar gewapende Engelsche vaartuigen, met twee honderd koppen bemand, aangevallen; de Kommandant verdedigde zich anderhalf uur tegen deze overmagt, op eene allezins lofwaardige wijze, en hield, schoon reeds gekwetst, tegen de vijand vol, tot dat een tweede schot hem ter neder velde; waarop zijn schip eindelijk in 's vijands handen viel. Dan, de Luitenant Daniel Velsberg, op 's lands Schoner de Snoek bevel voerende, hernam doormoed en beleid dit vaartuig aan den vijand; voor welke

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 84 daad gemelden Officier, door het Staatsbewind met eene Eeresabel, hebbende een toepasselijk opschrift, ter waarde van veertig Ducaten, werd vereerd. Gemelde Luitenant Velsberg kwam op den 24 Maart met zijn onderhebbend Vaartuig op de reede dezer Stad tot verdeediging der haven. De Fransche Kommandant Cartier requireerde dat er bestendig een Vaartuig aan het hoofd in gereedheid zoude zijn, om, in geval van nood, Militairen naar de op de stoomen gestationeerde Schepen te kunnen overbrengen. Te dier tijd gaf de Kapitein Luitenant ter Zee, A.W. de Man, als Kommandant der reede dezer Stad, aan de Regering kennis, dat het oogmerk der Engelschen was, om door besmette wolbalen te laten drijven, de pestziekte op onze en de Fransche kusten over te brengen. Hoe weinig geloof zulks verdiende, wierden echter, de aan de kusten dezer eilenden gelegene Gemeenten, hiervan gewaarschuwd, om, bij aldien er zoodanige wolbalen mogten komen aandrijven, dezelve niet aan land te doen nemen.

Op den 2 Junij deelde de Franschen Kommandant Cartier aan het Stadsbestuur het berigt mede, dat op dien dag den Generaal Monnet, Generaal en Chef van het Departement Zeeland, met deszelfs Echtgenoote, den Generaal Le Maire, en verder gevolg alhier stonden te arriveren. Gemelde stoet werd door eene kommissie uit het Bestuur, uit derzelver naam, bij hunne aankomst verwelle-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 85 komd; en verbleven eenen korten tijd alhier, ten kosten der Stad. Den 2 Julij daar aan volgende gaf gemelde Kommandant den President van den Raad kennis, dat hij door een Aide de Camp van den Generaal Monnet, daartoe aan hem afgezonden, berigt had ontvangen, dat de Franschen Generaal en Chef Marmont, benevens de zoo even gemelden Generaal Monnet, met nog eenige andere Generaals en derzelver Adjudanten, op dien dag, of uiterlijk den daaraan volgenden binnen deze Stad zouden komen, tot het doen eener generale Inspectie van dit Eiland; verzoekende, dat door het Bestuur dezer Stad, de noodige orders zouden worden gesteld, om gemelde Generaal Marmont, overeenkomstig zijnen rang, te ontvangen en van een logement te voorzien. Dit berigt in eene buitengewone vergadering van den Raad ter harer kennis gebragt zijnde, wierd door dezelve eene kommissie benoemd, om gemelde Generaal bij zijne aankomst alhier, uit naam der Regering te komplimenteren; deze kommissie, bestaande uit den President N. de Kater en de Raden A.W. van der Halen, H. Mulock Houwer en Cornelis Tromp, ontving tevens den last, om, op Stads kosten, alle mogelijke schikkingen tot den ontvangst van meergemelde Generaal Marmont en zijn gevolg, daar te stellen, en deszelfs verblijf alhier, zoo veel immer doenlijk, aangenaam te maken, en voorts te zorgen dat voor den Generaal Monnet, en de andere

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 86

Generaals met derzelver Adjudanten de noodige logementen in gereedheid werden gebragt, terwijl de Raden Cannenburg en Boom werden verzocht, om zich bij den Heer Mr. W.A. de Jonge, als Executeur ten boedele van wijlen Vrouwe C.M. de Witte van Elkerzee, weduwe wijlen Mr. B. Mogge Pous, te vervoegen, en van gemelde Heer de Jonge te verzoeken, om eenige kamers in het openstaande en ledige huis van meergemelde Vrouwe C.M. de Witte van Elkerzee af te staan, om te dienen tot logement voor den Generaal Marmont en deszelfs gevolg. Gemelde twee Heeren aan derzelver last, nog staande de vergadering voldaan hebbende, bragten het rapport mede, dat den Heer de Jonge,in dit aan hem gedane verzoek voor zich zelven had gedifficulteerd, doch evenwel op zich genomen had, om daar over met de andere geinteresseerden in het gemelde huis te zullen handelen. De Raad nog den avond van dien dag, ten acht uren, weder bij den anderen geroepen zijnde, deed den President aan dezelve verslag eener bij hem van den gemelden Heer de Jonge ontvangene missive, houdende een nader antwoord op het vanwegens den Raad hier boven gemelde gedane verzoek, om het huis van Vrouwe C.M. de Witte van Elkerzee, weduwe Mr. B. Mogge Pous, ter dispositie van gemelde Raad te stellen tot een logement voor den Generaal Marmont en deszelfs Staf; te kennen gevende, dat, vermits het gemelde huis door gemelde weduwe, en bij haar overlijden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 87 door hare Erfgenamen in vruchtgebruik, tot den 1 November 1804, werd bezeten, en dan eerst in eigendom van hem, en zijne medegeinteresseerden, zoude overgaan, zij als erfgenaam van wijlen den Heer Mr. B. Mogge Pous, daar over voor als nog niet te kunnen of te mogen beschikken, noch zich in het gedane verzoek te kunnen inlaten, terwijl hij, in zijne kwaliteit als executeur des boedels van gemelde weduwe, bij afwezigheid, en zonder goedkeuring van zijnen medeexecuteur Mr. J. Verheije van Citters, geene de minste vrijheid vond, om daarin toe te stemmen; vooral niet, daar gemelde weduwe nog maar weinige weken overleden zijnde, er een aanvang was gemaakt met het inventariseren en sorteren der goederen, en om zich buiten alle verantwoordelijkheid te stellen, in een huis alleen door bedienden bewoond, verscheide kamers, tot de terugkomst van zijnen medeëxecuteur verzegeld waren, en dus van geen gebruik konden zijn. Van dit een en ander werd door den Raad aan den Kommandant Cantier kennis gegeven, alsmede dat zij alles had beproefd om te zorgen voor een behoorlijk logement voor meergemelden Generaal Marmont en zijn gevolg, met verzoek, om van hem Kommandant te mogen weten, hoedanig verder in dezen zoude dienen te worden gehandelt. Hierop gaf Cantier bij missive tot antwoord, dat, dewijl er geen geschikt huis, tot een verblijf voor den Generaal Marmont, binnen de Stad

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 88 voorhanden was, hij vorderen bleef dat het huis van wijlen Vrouwe C.M. de Witte van Elkerzee, ten voorschreven einde, ter beschikking van den Raad zoude worden gesteld. Stads Bestuur hier door in verlegenheid gebragt, zag zich dus wel, hoe ongaarne ook, genoodzaakt, om aan de vordering van Cantier gehoor te geven, en deed, terwijl zij vergaderd bleef, door haren Secretaris hiervan aan den Heer de Jonge kennis geven, en hem op eene vriendelijke wijze verzoeken, om de sleutels van hetzelve huis, aan den Raad ter hand te stellen. Gemelde Secretaris, ter vergadering wederkeerende, gaf aan dezelve berigt, dat de Heer de Jonge, tegen het aan hem gedane verzoek, zich niet verder zoude opposeren, mits hem daar van eene schriftelijke resolutie wierd ter hand gesteld. Waarop de Raad besloot, aan het verzoek van gemelden Heer te voldoen, en deed aan denzelven een Extrakt-resolutie geworden, houdende: dat het huis van wijlen Vrouwe C.M. de Witte van Elkerzee, weduwe Mr. B. Mogge Pous, zoude worden geëmploijeerd, en mitsdien gevorderd tot een verblijf voor den Generaal Marmont en zijn gevolg; en wijders, dat de Heeren Raden W. Cannenburg en H. Mulock Houwer, waren geautoriseerd, tot het overnemen der sleutels van het meergemelde huis. De Generaal Marmont en deszelfs geheele Staf, namen bij derzelver komst alhier dan ook dadelijk hunnen intrek in hetzelve. Weinige dagen hier na, deed den Heer Mr.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 89

W.A. de Jonge, in kwaliteit als Executeur van meergemelden boedel, bij een rekwest aan den Raad kennis geven, dat hij derzelver President, door den Notaris Jan Mosselmans en Getuigen had laten insinueren, en protesteren tegen het in requisitie stellen van het huis door meergemelde weduwe bewoond geweest, ter beschikking dezer Stad, om te dienen tot een logement voor den Generaal Marmont en deszelfs gevolg, bij des Raads Resolutie van den 2 Julij gedaan; gemelden President daarop alleen in antwoord had gezegd ‘wel het geduld te willen hebben de Insinuatie aan te hooren, doch zich in zijne kwaliteit daar mede niet in te laten, maar den Rekwestrant te renvoijeren aan den Raad’; en dat dus den Raad welligt ignorant zoude kunnen blijven van deze door hem requestrant gedane demarche, hij zich indispensabel verpligt rekende, door bijvoeging van kopij autentiek der gemelde Insinuatie en protest, zulks ter kennisse van den Raad te brengen; verzoekende daarvan insertie in de Notulen, ten einde het niet zoude schijnen, als of hij Rekwestrant de gedane requisitie van het gemelde huis stilzwijgende had gehomologeerd, en ter zijner décharge. Deze beide stukken in de vergadering van den Raad van den 11 Julij daar aan volgende, ter overweging gebragt zijnde, werd door den Raad besloten, de Insinuatie en protest ter Stads Secreatarij te deponeren, en, bij apostillaire dispostie

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 90 op des Suppleants rekwest, daarvan aan denzelven kennis te geven. In de maand November van dit jaar, schoon onder een eigen Staatsbestuur staande, toonden de Franschen, hoe zeer zij ons langzamerhand aan hun cijnsbaar hadden gemaakt, niet alleen door den Koophandel te belemmeren, maar nog daarenboven door het toezenden van zekeren Franschen Kapitein Noury, als Kommissaris over den Koophandel, dien tak onzer welvaart nog verder te bezwaren; deze had in last, om toe te zien, dat er geene goederen uit Engeland alhier wierden aangebragt, nog granen of andere levensmiddelen door onze Kooplieden derwaards overgezonden.

Het Jaar 1805.

De op elkander gevolgde Staatsomwentelingen onzes Vaderlands, wierden dit jaar, wederom afgewisseld, door een Staatsbestuur onder het bewind van eenen Raadpensionaris, en eene, naar het voorschrift van den toenmaligen Franschen Keizer Napoléon, ontworpene Constitutie of Staatsregeling, en men voedde de stille hoop, dat eindelijk onder het bestuur van den Raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck alle de woelingen van vorige omwentelingen weldra zouden zijn vergeten, en ons Vaderland de zoo lang begeerde, en noodige rust zoude genieten. Dan, de droevige ondervinding leerde spoedig, dat ook deze Staatsrege-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 91 ling, onder het bewind van eenen Raadpensionaris, van een zeer korten duur bleef stand houden, en door een Koninklijk bestuur wierd opgevolgd. Gemelde Raadpensionaris, door commissien uit de meeste en voornaamste Steden, met de aanvaarding van zijn Bestuur geluk gewenscht wordende, besloot de Raad dezer Stad, om mede eene commissie uit derzelver midden tot dat einde naar 's Gravenhage te zenden, en benoemde daartoe, de Heeren J. Rost van Tonningen, A.J. van Borrendam, H. Mulock Houwer, benevens de Stads Secretaris; welke commissie dan ook in de maand Mei derwaards vertrokken. Bij indispositie van de Secretaris, nam den Heer P. Boon, deszelfs functie bij deze commissie op zich.

De voormalige Fransche Kommandant Cartier, door eenen anderen, met name de l'Osme, vervangen zijnde, gaf laatstgemelde, op order van den Generaal Monnet, aan den Raad berigt, dat de Engelschen, om des te gemakkelijker onze Vischschuiten te nemen, eenige zoodanige schuiten hadden gewapend, bemand met Engelsche Matrozen, als Hollandsche Visschers verkleed; dat derhalven de Visschers dezer Stad, wanneer zij ter vischvangst uitgingen, zich niet te ver uit het oog der ter reede liggende Schepen, en van de Batterijen aan de kusten zouden begeven; en dat, zoodra een onzer Visschers, door het in den wind slaan dezer kennisgeving, mogte worden genomen, de Generaal Monnet, als dan de Visscherij geheel en al zoude verbieden. Ten

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 92 gevolge van dit ontvangen berigt, werd aan onze Visscherslieden daarvan kennis gegeven. In de maand September werd de l'Osme, over wiens gedrag de Burgerij zeer voldaan was, door den Hollandschen Kapitein Bulthuis in het commando over de Stad en Eiland opgevolgd. In de maand October, kreeg men weder een bezoek van den Generaal Monnet, dezelve logeerde in het voormalige logement de groote Zoutkeet; bij zijn vertrek klaagde dien Generaal geweldig over de rekening van zijn Hospes Willem Hahn, door wien de verteeringkosten, naar den rang van den logeergast zeer wel berekend waren; of dezelve ooit betaald zijn geworden, is ons niet gebleken.

In den loop van dit jaar wierd de van ouds genaamde Bagijne toren, en het Oranje Bolwerk weggebroken.

In de maand November, wierd alhier een nieuwe Schutterij opgerigt, van één Grenadier en vier Fusilier kompagnien; derzelver staf bestond uit de navolgende personen: Johannes Fitzner, Luitenant-Kolonel; Jan Mosselmans, Major; Danker Zwemer, Adjudant, met den rang van Kapitein: Jan Hendrik Stang, Tamboer-Major.

Het Jaar 1806.

Ons Republiekeinsch Staatsbestuur, over hetwelk

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 93 de Raadpensionaris R.J. Schimmelpenninck, volgens den bekenden wil, en het ontwerp van den werelddwinger Napoléon, het bewind voerde door hem in het midden des vorigen jaars 1805 aanvaard zijnde, duurde slechts weinige maanden. Schimmelpenninck zijn gezigt verloren hebbende, (ten minste wierd dit aldus voorgegeven) werd door Napoléon ongeschikt geoordeeld tot den post van Raadpensionaris, en om in die hooge betrekking langer het roer van onzen Staat in handen te houden; Napoléon gaf weldra zijnen verklaarden wil te kennen, dat ons Vaderland in een Koningrijk herschapen en door zijnen Broeder Lodewijk, als Koning, geregeerd zoude worden. Hoe, en op welke eene wijze deze overgang heeft plaats gehad, is bij de meesten onzer bekend. Genoeg is het, dar wij in dit jaar 1806 Lodewijk, de broeder van Napoléon, tegen zijne eigene begeerte, den Koninklijken schepter over ons uitgemergeld Vaderland, zagen in handen nemen. Schrikverwekkend waren de vooruitzigten, als men bedacht, dat hij, geheel afhankelijk van zijnen broeder zijnde, diens voorbeeld volgen zoude; dan de uitkomst heeft geleerd, dat Lodewijk, ofschoon den broeder van Napoléon zijnde, geenzins zijn heerschzuchtig karakter bezat, en ons, gedurende zijn kortstondig bewind, tegen deszelfs geweld, zoo veel mogelijk, heeft trachten te verdedigen, tot dat hij eindelijk zelve daarvoor bezwijken en de kroon van Holland moest nederleggen, dezelve niet te min aan zijnen Zoon, des-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 94 tijds Kroonprins, overdragende, doch die dezelve nooit heeft aanvaard, zoo als hierna blijken zal.

Den 18 Junij gaf de Hollandsche Kommandant D'Hauw, kennis, dat hij van den Generaal Monnet de orders had ontvangen, om op dien dag de komst van zijne Majesteit Louis Napoléon, tot den troon van Holland, te vieren; vertrouwende dat het Stadsbestuur daaromtrent geenzins onverschillig zijn zoude, maar mede behulpzaam, om bij die gelegenheid alle blijken van vreugde te geven. Bij deze kennisgeving voegde ook den Kommandant der reede A.W. de Man de zijne, en dat hij dit heugelijk tijdstip zoude vieren, door het opheisen van alle vlaggen, der onder zijn bevel staande schepen, almede door driemaal een en twintig schoten uit derzelver geschut. Hierop volgde, dat dadelijk de vlaggen van den Toren en het Stadhuis werden uitgestoken, de klokken bespeeld, en het geschut op den middag en tegen den avond van de batterijen, zoo aan het Hoofd als die der Stad, gelost; waarmede deze dag, zonder dat men de minste vreugde onder de Burgerij bespeurde, ten einde liep. Daar den nieuwen Souverein met deszelfs komst tot den troon, moest worden geluk gewenscht en hulde bewezen, werd er ook ten voorschreven einde in de maand Julij eene commissie uit den Stads Raad, bestaande uit den President N. de Kater (doch voor deze, nam de Heer H. Mu-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 95 lock Houwer dien last op zich) en de Heer Cornelis Tromp, benevens den Stads Secretaris Mr. A.J. van Dopff naar 's Gravenhage benoemd, waarbij zich ook eene commissie van Schepenen voegde, en wel de Heer de Brauw en Secretaris Moens. Welke commissien ter audientie bij zijne Majesteit toegelaten zijnde, door Hoogstdezelve zeer minzaam wierd ontvangen, en, na het volbrengen der verschuldigde eerbetooning, als ook na het aanbieden eener memorie zoo omtrent den toestand van Stads Finantiewezen, als de verdere belangen derzelve en hare ingezetenen, verklaarde Zijne Majesteit, na het doen van eenige vragen, betrekkelijk de Stad en Eilanden, welke naar genoegen beantwoord wierden, het voornemen te hebben, om zoodra mogelijk, herwaarts te komen, en deze Stad met zijne tegenwoordigheid te zullen vereeren. Aan deze beloften heeft Koning Lodewijk, op zijne reize door Zeeland, in het jaar 1809, zoo als wij nader zien zullen, ook getrouw voldaan. Den 2 September daaraan volgende, werd de eerste Vergadering op des Konings aanschrijving van het Departementaal Bestuur van Zeeland, alhier op eene plegtige wijze, zoo door het uitsteken van vlaggen, het spelen der klokken, het lossen van het geschut, en eene illuminatie gevierd; ook de schepen, welke op de reede lagen, waren, tot boven aan de masten, met lantarenen verlicht, hetwelk op de nieuwe Haven wegens den verren afstand een fraai gezigt opleverde. Het

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 96 schip van den Kommandant der reede A.W. de Man, in de nieuwe Haven liggende, muntte boven alles uit, daar hetzelve met zeer veel smaak was geillumineerd; daarenboven werd er op dit vaartuig een zeer fraai vuurwerk afgestoken. Koning Lodewijk, stelde geene conscriptie voor de Land- en Zeemagt in, doch deed daartoe vrijwillige manschappen aanwerven, en op nieuw gewapende Burgerkorpsen in de Steden oprigten; overeenkomstig dit laatste, werd, de voige alhier bestaan hebbende gewapende Burgermagt, in de maand October 1806 georganiseerd en gebragt tot één Bataillon, bestaande uit vier Kompagnien, volgens de bepalingen bij het Koninklijk besluit van den 5 Junij van dat jaar. De Opper-Officieren over dit korps, door den Koning benoemd, waren de volgende: Tot Luitenant-Kolonel Cornelis Cats, tot Grenadier-Kapitein Danker Zwemer, tot 1e Fuselier-Kapitein Marinus Janse, tot 2e Fuselier Kapitein Cornelis van Borrendam, tot 3e Fuselier-Kapitein Hugo van Zandijk. De verdere Officieren en Onder-Officieren werden vervolgens door den Raad benoemd en aangesteld. Dit korps gewapende Burgers, behoorlijk georganiseerd, en van een goed korps Muzijkanten voorzien zijnde, schaarde zich, op den 2 November, voor het Stadhuis, alwaar hetzelve door den Raad, na dat de Officieren en Onder-Officieren, den eed van getrouwheid hadden afgelegd, op eene plegtige wijze geinstalleerd; bij

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 97 welke gelegenheid aan hetzelve, den President, met eene gepaste aanspraak, een vaandel werd ter hand gesteld. Eenige der hier bovengemelde Opper-Officieren, aan den Koning hun ontslag verzocht en bekomen hebbende, werden vervolgens door andere uit de subalterne Officieren vervangen.

Het Jaar 1807

Zoodra was de uitnoodiging tot het bijdragen van liefdegaven, voor Leydens Ingezetenen, welke Stad, op den 12 Januarij van dit jaar, door het springen van een Schip met buskruid geladen, zoo zwaar was geteisterd geworden, alhier niet afgekondigd, of de Burgerij, diep getroffen door het droevig lot harer natuur- en landgenooten, snelde ook ten spoedigsten en zoo veel mogelijk ter hulpe. Hoe zeer zelve, door het gemis van koophandel, zeevaart en visscherij, de eenige bronnen van haar bestaan, zonder te spreken van op elkander gevolgde Rijks- en Stedelijke Belastingen, drukkende inkwartiering en andere oorlogslasten, uitgeput, bragt zij met den grootsten ijver en welwillendheid, nog eene, niet onaanzienelijke som, tot dat einde bijeen. De inzameling dier liefdegaven geschiede, zoo bij inschrijving in een daartoe aangelegd Register, als bij stortingen in geslotene kisten en openbare kollecten aan de huizen der ingezetenen, met

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 98 dat gevolg, dat de ingezamelde giften het volgende bedroegen.

Eene Nationale f 200 : - : - Schuldbrief à 3 prct. met 12 Coupons, groot Een dito met 4 = 100 : - : - Coupons, groot Een restant = 3 : - : - Recepis à 3½ prct. groot In kontant f 1297 : 5 : - In Coupons ten = 1818 : 10 : - laste van het Rijk, en O.I. Kompagnie Te zamen in de f 3115 : 15 : - Kisten Bij openbare f 680 : 2 : - Collecte, in kontant In Coupons = 32 : 10 : - 712 : 12 : - Bedragende in f 4131 : 7 : - alles

Terwijl nog daar en boven, door een van 's Rijks Ambtenaren, in het register was ingeschreven, de somma van f75 : - : - uitmakende ¼ jaars van deszelfs traktement. Welke giften vervolgens door de Regering dezer Stad, ten kantore van den Ontvangen-generaal van Zeeland werden overgemaakt.

De groote, of St. Lievens Monster Kerktoren, ten dezen tijde in zoodanigen staat zijnde, dat aan deszelfs bovenste gedeelte of omgang bij de kap, zeer noodzakelijke reparatien, tot voorkoming van ongelukken, zoo wel, als van het verval van

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 99 denzelven vereischt wierden, doch wijl daartoe bij de Stad geene genoegzame middelen voorhanden waren, besloot de Stads Regering tot gedeeltelijke goedmaking der te doene reparatien, vier van de vijf klokken, welke nog in gemelden toren zich bevonden, benevens een metaal, doch geborsten Veldstukje, bevorens bij de Burger Artillerij in gebruik geweest, te verkoopen, waartoe te dier tijd zich eene zeer geschikte gelegenheid opdeed; terwijl de vijfde klok zoude bewaard, blijven om daar van ten allen tijde te kunnen gebruik maken. In hoedanigen toestand dit oude gebouw zich thans (in 1820) bevindt, hebben wij hier voren, van Stads Gebouwen sprekende, reeds met een enkel woord gezegd.

Den 14 Mei ontving men door den Hollandschen Kapitein der Artillerij Stuivelaar, kommanderende de Stad en de Eilanden van Schouwen en Duiveland, berigt, dat ingevolge, bij hem Kommandant ingekomen orders van den Generaal Osten, hij was gelast geworden, om ter betooning van rouw, wegens het overlijden van 's Konings oudste Zoon, Prins Karel Napoléon, een en twintig schoten van de Batterijen te laten doen, het Garnizoen benevens de gewapende Burgermagt, in de wapenen te bregen, en met treurmuzijk te doen defileren; met verzoek, dat de Stads Regering deze treurige plegtigheid zouden bijwonen. De Regering aan dit verzoek gereedelijk vol-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 100 doende, geschiedde deze treurige optocht langs de oude en nieuwe Haven der Stad, onder een afwisselend treurmuzijk van het korps Muzijkanten der Schutterij.

De Engelschen, met derzelver Oorlogschepen, en kleine Vaartuigen telkens het Eiland Schouwen met eene landing bedreigdende, veroorzaakten hier door op de minste beweging welke zij maakten, dikwijls onrust, zoo door het in de wapenen brengen van het Garnizoen en de Schutterij, uit vrees voor eene landing als bij de aan de kusten wonende Landlieden, uit vrees voor eene strooppartij. Een zoodanig alarm, onder vele anderen, ontstond er in den avond van den 12 Julij, wijl het gerucht liep, dat den vijand eene landing aan de kust van Schouwen in den zin had; aanstonds kwam het Garnizoen en Schutterij onder de wapenen met derzelver Veldstukjes en verder ammunitie, en een gedeelte van hetzelve werd naar buiten den Vijand te gemoet gezonden. Intusschen bleef het Stads Bestuur op het Stadhuis vergaderd, om, in geval van aanval, de noodige middelen tot defensie te kunnen doen daarstellen; des nachts ten twaalf uren, ontving dezelve alle geruststellende berigten, waarvan aan de Ingezetenen bij eene Publicatie de genoegzame verzekering wierd gegeven, welke daarbij de vrijheid verkreeg, de lichten, welke zij verpligt waren, om des avonds of 's nachts, in geval van alarm, voor de ramen te stellen, weg te nemen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 101

Den volgenden morgen kwamen de uitgetrokkene manschappen, zonder den vijand gezien te hebben, terug. Dergelijke voorvallen hadden er van tijd tot tijd plaats, doch het slaan van alarm werd men allengskens zoodanig gewoon, dat hetzelve geene vrees of schrik konde veroorzaken, wijl zulks veeltijds gebeurde, zoo als naderhand bleek, om de activiteit van het Garnizoen en Schutterij te beproeven. Ofschoon Napoléon, als Keizer der Franschen, en destijds niet anders dan onzen toenmaligen bondgenoot kon, en moest worden beschouwd, baarde het bevel, om deszelfs verjaardag, op den 15 Augustus van dit jaar, te vieren, niet weinig verwondering. Verstandge en doorziende lieden voorspelden reeds te dier tijd, hetgeen naderhand met ons en ons geheele Vaderland, door zijne willekeurige handelwijze is voorgevallen. Ingevolge dit bevel wierd dan ook dit gedwongen feest met een zekere huivering en weêrzin van genoegzaam alle de Ingezetenen, ten bepaalden dage, gevierd. Om hier aan echter eenigen glimp te geven, geschiedde (zoo als men zeide) zulks ter eere van den te Tilsit geslotene Vrede; welke echter, zoo als de uitkomst voor ons, en bijna geheel Europa heeft geleerd, van zeer korten duur was. Door de onachtzaamheid bij het lossen van het geschut op de Nieuwehaven, wierden bij

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 102 deze feestviering, eenige schaden aan de ramen en glazen der aldaar staande gebouwen, toegebragt. De Heer Landdrost van Zeeland, van dit voorval kennis bekomen hebbende, deed deswegens een naauwkeurig onderzoek; hetwelk ten gevolge had, dat, na dat de rapporten hierop, bij gemelden Landdrost waren ingekomen, de Stads Regering verzocht wierd, den Kommandant Stuivelaar over dit voorval, namens denzelven te onderhouden, met last, om bij dergelijke omstandigheden omzigtiger te werk te gaan.

Het Jaar 1808.

De verschrikkelije Storm en Watervloed, in den nacht van den 14 en 15 Januarij van dit jaar, waar door de Provincie Zeeland zoo zeer geteisterd wierd, trof ook deze Stad, en de Eilanden van Schouwen en Duiveland. Bereids meer dan twee uren vóór den tijd van het hoog water, hetwelk dien nacht, tusschen twee en drie uren moest plaats hebben, spoelde het zeewater, door den hevigen noordwesten Storm opgezet, over de kaaijen der Oude en Nieuwe Haven, waardoor het laagste gedeelte der Stad zeer spoedig en in weinig tijds, tot eene hoogte van vijf à zes voeten wierd onder water gezet; hetzelve liep zelfs met eene verbazende snelheid zoodanige straten af, waar men nimmer te voren Vloedweren behoefde. Het lange Groenendal, de Molen, Ven-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 103 kel-, Nieuwe Bogaard- en St. Janstraten, werden verschrikkelijk gehavend, en de ontgrondingen aldaar gingen dieper dan de fondamenten der huizen. In de Venkelstraat dreef een wagen uit de Stal. De bewoners in dat gedeelte der Stad hadden maar even de tijd, om zich op hunne zolders te bergen. Zeer vele en groote schaden wierden door dezen ramp, aan gebouwen, straten, goederen en koopmanschappen toegebragt. Door eene breuk in het ringdijkje der kleine Zaagmolen, even buiten de Stad, wierd de geheele Polder de Zuidhoek, groot duizend zevenhonderd en tachtig Gemeten, overstroomd, doch dezelve was acht dagen daarna weder van het water verlost. In de Stad, verloor slechts één man, met name Pieter van der Puy, op de Bredestraat, in dezen verschrikkelijken nacht, door den vloed het leven. Door het overstroomen van bovengemelde Polder, wierd men in den namiddag van den 15e binnen de Stad van het water verlost. Te Brouwershaven was de overstrooming ook allernoodlottigst. De Meevaten dreven in de Stoven en op de straten. Een driemast Schip van 18 stukken, onder bevel van den Kapitein D. Velsberg, lag aan de eene zijde aan den kaairing, en aan de andere zijde aan een paal aan den overkant vast; door de deinzing sprong de paal uit den grond, waardoor het Schip zwaaide, en voor een derde over langs op de kaai kwam. Geen mensch verloor binnen die Stad in den vloed het leven;

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 104 er verdronken slechts twee Paarden, drie Koeijen, twee Kalveren en twee Varkens. De Polder van Schouwen en die van Burgh en Westland had, (volgens het ingekomen rapport, hetwelk wij ten aanzien der opgegevene schaden aan Dijken enz., in de Eilanden van Schouwen en Duiveland volgen) behalven het hier en daar overvloeijen der Dijken en beschadigen der kruinen, het opstaan van eenige boomen, en afrafelen der matwerken, weinig geleden. Doch daar en tegen aan de noordzijde van Schouwen, als met deszelfs Zeewerken tegen den stormstreek gekeerd leggende, sloeg de Zee, met het hevigst geweld, allerwegen tegen- en over de Dijken; zoodanig, dat de Zeedijk van het klein St. Jacobs Nieuwland, beoosten Brouwershaven, op twee plaatsen van boven wierd neder gestort, waardoor dit Poldertje innundeerde, en den daar achter schuilenden Polder, groot St. Jacobs Nieuwland, in het uiterste gevaar wierd gebragt van hetzelfde lot te ondergaan, gelijk die Polder, door de storting over deszelfs dijken, voor een groot gedeelte, wierd onder water gezet. Het zoogenaamd Jongkind Poldertje, tegen de Stad Brouwershaven gelegen, wierdt door het overstroomen en bezwijken van den westhavendijk dier Stad, geinnudeerd; waardoor het water doordrong tot tegens den Beer van den Geest Nieuwlands Polder; en ware als toen het voor waterkeering ontoereikend dijkje bezweken, zoude den geheelen uitgestrekten Polder van Schouwen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 105 een prooi der golven geworden, en het totaal bederf en den ondergang van alle hare Ingezetenen na zich hebben gesleept. Dan, door het inspannen van alle krachten, het beslaan van dit dijkje met Zeilen, en alle verdere noodmiddelen, wierd dit verschrikkelijk onheil voorgekomen; en hoe groot de schade langs de geheele noordzijde ook mag zijn geweest, bleef door Goddelijke en menchschelijke hulp, het Eiland Schouwen behouden. Langs de geheele noordzijde van dat Eiland, waren de zeedijken op vele plaatsen overgevloeid, waardoor hier en daar, aanmerkelijke bressen, vooral in de kruinen en binnenglooijingen waren veroorzaakt; doch de bermwerken, doordien dezelve ras zeer diep onder het zeewater bedolven wierden, hadden gelukkig weinig geleden. De paalhoofden, en staketwerken op het Noorderstrand, vóór, en ten westen van den Zoutenhaard, hadden zeer veel schade bekomen. De duinvoeten waren overal verbazend afgenomen, zoo dat het meeste paalwerk het noodig verband met dezelven had verloren. In de Westnol van Rheepaard, tusschen deszelfs kop of zeeëinde en het vaste strand, was een zeer groot gat geslagen, welke voor de Dijkagie, zonder eene spoedige herstelling, allergevaarlijkst zoude zijn geweest. De Dorpen of Gemeenten van Kerkwerve, Rengerskerke, in Schouwen, Duivendijke, Serooskerke, Noordwelle, Haam-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 106 stede, Burgh, Westenschouwen, Renesse, Ellemeet, Elkerzee, Scharendijke, Looperskapelle, , Klaaskinderenkerke, de Polder en Gemeente van Bloois, alsmede het Dorp of Gemeente van Bommenede, hadden gelukkig geene schade gelede, Doch geheel anders was het gesteld, met de Polder van Bommenede. De Directie over dien Polder verklaarde bij derzelver rapport, dat, hoezeer door de grootheid en uitgestrektheid der rampen, dien Polder overkomen, het haar niet mogelijk was, dezelve met de vereischte juistheid, op te geven; doch, dat dezelve echter tot de volgende kon worden bepaald: 1° Tot den Zeedijk van het Nieuwe Poldertje, of Nieuw Nataars, waarin eene groote doorbraak was gekomen, van onderen ter lengte van omtrent 12 à 14 roeden; en van kruin tot kruin van 30 à 32 roeden; met eene diepte van 16 à 18 voeten. Door welke doorbraak deze Polder, groot 97 Gemeten 294 Roeden, geheel was geinnundeerd en als toen nog met de Zee gemeen stond, nadien er bij buitengewoon laag water maar een zeer gering gedeelte lands zich ontdekte, en bij de vloed op nieuw onder liep. Ook had er aan de binnenzijde van gemelden Dijk eene afzakking plaats, van 20 à 25 roeden lengte. 2° Tot den Noorddijk van den groote Polder Nieuw Bommenede, alweer zich in dezelven,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 107 vóór de Hofstede van Nicolaas van den Bout, eene zware afzakking bevond, welke maar weinig minder dan eene doorbraak kon worden beschouwd, zijnde den Dijk aldaar tot geheel den kruin, door de overstorting van het water, ter lengte van ruim 40 roeden weggevallen. Bovendien waren in gemelden Dijk na 2 à 3 voorname afzakkingen aan de binnenzijde des Dijks, waar door dezelve aanmerkelijk was verzwakt, en de geheelen Dijk aan de buitenzijde door geweldige groote putten, waaruit de aarde was weggespoeld, en welke afzakkingen zich uitstrekte van onder den Dijk tot aan de kruin derzelve, zoo dat het te verwonderen is geweest, dat deze Polder, groot 510 Gemeten 52 roeden, niet op verscheidene plaatsen is doorgebroken en geinnundeerd. 3° Tot de Polder Kijkuit, welks geheelen Zeedijk ter lengte van 260 à 280 Roeden, ten eenemaal was geinnundeerd, zoo door de scheuren in dezelve, als door de afzakkingen aan de binnenzijde door het geweld van het overstortende water. Die geheele Zeedijk stond muurstijl op en neder, en kon geene de minste tegenstand bieden; zoo dat het te verwonderen is geweest, dat dezelve niet even als de voorgaande, op onderscheidene plaatsen is doorgebroken. Ook waren er een aantal putten aan de Nolle

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 108

Kijkuit, waaruit de aarde was weggespoeld, en hierdoor de zwaren Rijsberm aan de buitenzijde, ter lengte van bijna 150 Roeden, welke in het jaar 1807 was vernieuwd, geheel aanmerkelijk is beschadigd geworden. Weshalven het als een groot geluk moest worden beschouwd, dat deze Polder van Kijkuit, groot 50 Gemeten 292 Roeden niet is geinnundeerd geworden; nadien alsdan alle de Polders, te weten: die van Oud Bommenede, Zonnemaire, Bloois, Dreischor en Noordgouwe niet alleen, maar het geheele Eiland Schouwen aan het allergrootste gevaar zouden zijn blootgesteld geworden, vermits het water, alle de, achter dezelve leggende dijken, wegens derzelver laagte, ter hoogte van 7 à 8 voeten, zoude hebben overstroomd. Het Dorp of Gemeente Zonnemaire, had wel geene schade geleden, doch de Directie van dien Polder gaf het treurig berigt, dat den Zeedijk voor hetzelve, liggende op den grond van Bommenede, genaamd Nataars, ter lengte van 200 Roeden was overstroomd, zoodanig, dat op sommige plaatsen het zeewater binnendijks in dien Polder tot één en zelfs tot twee voeten hoog was gerezen. Het Dorp Dreischor had geene aanmerkelijke schade; doch in den Polder, over de geheele lengte van den Zeedijk, gerekend van Nataars tot aan den oostbout van Dreischors Nieuwland,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 109 stroomde het zeewater met een vreeselijk geweld over de kruin van den Dijk, waar door eene aanmerkelijke hoeveelheid water in dien Polder vloeide, zoo dat de landerijen aan dien Dijk gelegen, voor een groot gedeelte wierden onder water gezet; hetwelk zich evenwel spoedig door de slooten en laagten verdeelde. Insgelijks van de zuidzijde van den oosthoek van den Noordgouwschen Polder, tot aan den westbout van Dreischors Nieuwland, stroomde het water over den Dijk, waar door het reeds ingeloopen water 2 à 3 voeten hooger wierd; zelfs op den Boomgaardweg naar het Dorp, in de nabijheid des dijks, het geen zich den volgenden dag weder door den Polder verdeelde; en men, daar aan de binnenzijde van den dijk veel aarde uitspoelde, voor eene doorbraak vreesde. Veel aanmerkelijker en grooter waren nog de schaden en rampen van de daar bij gelegene Polders Dreischor Nieuwlands Maarland, en de Galge Polder. In eerstgemelde, den Heer Mr. C. de Jonge, van Dreischor toebehoorende, bestonden dezelve daarin: dat, door dien gemelden noordwestelijken Storm het water tot eene nog onberekende hoogte was gestegen, en door het digthouden van het buitenste, of Verstesas, gestuit, hetzelve over den geheele Polder van het Dreischors Nieuwland was heen gevloeid, en aldaar op vele plaatsen zeer groote schaden door afschuringen aan het binnenbalk had veroorzaakt; maar voornamelijk

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 110 is deze overvloeijing noodlottig geweest, doordien een gedeelte van den dijk door dezelve was bezweken, en daar door eene doorbraak te weeg gebragt, van ruim 14 Roeden lengte en 2 Roeden breedte; waar door deze schoone Polder, ruim 120 Gemeten groot, geheel wierd geinnundeerd, en, niet tegenstaande alle aangewende pogingen, nog een' geruimen tijd met vier voeten water beneden den grondslag van den dijk staan bleef. In de tweede, of Galge Polder, aan G. Gakeer behoorende, was de kadijk om dezelve leggende, aan de noordzijde van het Dijkwater, op zes plaatsen, te zamen ter lengte van 22½ Roeden, doorgebroken, en ter diepte van 7 voeten weggevallen; terwijl daarenboven aan de binnenkant des dijks 13½ Roeden en een groot gedeelte der kruin was weggeslagen, waardoor deze geheele Polder werd overstroomd. De vruchten, welke door deze overstrooming als verloren wierden beschouwd, bestonden in 7 Gemeten gezaaide braaksche winter Tarwe; terwijl de overige landerijen, behalve 2 Gemeten Weiland, gereed waren om met zomer-vruchten bezaaid te worden, hetwelk eerst eenen geruimen tijd daarna is kunnen geschieden. In andere Polders van Schouwen, heeft deze storm en watervloed, meer of mindere schade veroorzaakt. Ten aanzien van het Eiland Duiveland, hadden de Dorpen of Gemeenten Nieuwerkerk, Ou-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 111 werkerk, Kapelle en Bodtland, Oosterland, en Sr. Jansland, geene schade geleden; gelijk mede het Zuider Nieuwland, het Gouwe veer, en Zelke Polder, Bettewaarde en Sas Polder; doch waarvan echter de volgende niet zijn bevrijd gebleven, en in de algemeene ramp hebben gedeeld. Van de Jonge Polder, leggende aan de Zuidzijde van, en langs het Dijkwater bij het Verste Sas, was de dijk op drie onderscheidene plaatsen doorgebroken en deze Polder geheel overstroomd. De Polder de Vierbannen, had wel geene aanmerkelijke schade, doch aan de Zuidbout, was het bermwerk aan stuk geslagen, en aan den Noorddijk, bij de kapitale Zeesluis, een gedeelte van den dijk, ter lengte van 20 Roeden, door het overstorten van het water, aan de binnenzijde weggeslagen. De Dijkagie van de Polder van Oosterland en Sr. Jansland, had door de ten Noorden daarin geslagene gaten, waarvan één, op de hoogte van de Hofstede bij Boudewijn Bakker in pacht, zeer gevaarlijk was veel schade; terwijl voorts genoegzaam het grootste gedeelte van het matwerk dezer Dijkagie geheel was vernield, gelijk mede het bovenste gedeelte van bijna den geheelen steenen berm. De aldaar liggende Marktschuit op Rotterdam, was zeer hoog op de kade gezet, andere kleine vaartuigen sterk beschadigd, en een derzelve geheel onbruikbaar geworden. Het huisje van de Staartsche Spuisluis, wierd verbrijzeld, en het

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 112 schof, hetwelk door het overvloeijen van het water op sommige plaatsen tot eene hoogte van twee voeten steeg, weggeslagen. Het Dorp, of Gemeente van Bruinisse, had ook zeer vele schaden; zijnde aldaar aan de Nieuwe Meestoof en het Stamphuis, de muur weggeslagen, en de daarin zijnde Mede door het ingevloeide water bedorven. De Huizen en Schuren langs de kaai hadden veel geleden; ook waren er vele goederen weggespoeld. Meest alle de Mosselbooten waren beschadigd en twee derzelve geheel vernield. Een groot vaartuig, en vijf Mosselbooten waen op de kaai gesmeten; terwijl de dijkagie van dien Polder en van de Stoofpolder, niet minder schade ondergingen, doordien aan de Noordzijde bij de Groote Weel, drie gaten aan den binnenkant van den Dijk, ieder 3 à 4 Roeden groot, door de overstorting van het water waren veroorzaakt. De Grooten of Kaaidam was ook sterk beschadigd en veel daarvan weggeslagen. Evenwel zijn er door dezen ramp, in de Eilanden van Schouwen en Duiveland (behalven één in de Stad Zierikzee, zoo als wij hier voren hebben gezegd) geene menschen omgekomen. De Regering van Zierikzee, deed, (voor zoo veel den nood harer Ingezetenen betrof) kort na deze verschrikkelijken nacht, eene uitnoodiging, waarbij een ieder tot milddadigheid, om in den eersten nood der behoeftigen te voorzien, werd opgewekt.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 113

Dit liefdadig doeleinde, had, niet tegenstaande de stilstand van genoegzaam alle bedrijven, en de daardoor toegebragte verarming, ten gevolge, dat bij eene openbare kollecte, eene somma van f775 : 8 : 10 wierd bijeen verzameld, en aan de meest behoeftige en schade geleden hebbende Ingezetenen uitgereikt. Naderhand wierd deze geledene schade door eene daartoe benoemde commissie opgenomen en aan den Heer Landdrost van Zeeland, ter goedkeuring ingezonden; met dat gevolg, dat de gemelde commissie in de maand December daaraan volgende, door den Heer Landdrost wierd in staat gesteld, om aan de op die lijst gebragte personen, 80 pro cento hunner geledene schaden uit te reiken, waartoe de gelden, zoo uit de gift des Konings van f50,000 voor geheel Zeeland, als uit de algemeene inzameling van penningen voor die Provincie (ten welken einde de Ingezetenen dezer Stad, f426 : 10 hadden bijgedragen) ter somma van f6472 : 6 wierden besteed. Doch van welke som aan de Gemeente van Bruinisse, en Sr. Jansland, f1098 : 8 wegens schadevergoeding moest worden uitgekeerd, gelijk dan ook geschiedde. In het daarvan volgende jaar 1809, wierd door den Landdrost, ten behoeve der Ingezenen dezer Stad, welke door dezen Watervloed hadden schade geleden, overgemaakt, de somma van f984 : 10 : 8 welke even als bij de vorige uitdeeling percents-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 114 gewijze aan de belanghebbenden wierd uitgereikt. De opgegevene sommen wegens geledene schaden door meergemelde Watervloed, zoo voor deze Stad, als in de Eilanden van Schouwen en Duiveland, waren als volgt:

De Stad Zierikzee f 30,636 : 18 : - De Stad Brouwershaven = 10,377 : 2 : 8 De Polders de zes = 1,417 : - : - NIeuwlanden De Polder Kijkuit = 465 : 10 : - De Polder Nieuw Nataars = 6,767 : 15 : - De Polder Borrenbrood = 955 : 4 : - De Polder Dreischors = 8,575 : 10 : - NIeuwland De Polder ‘t Maarland = 1,119 : - : - De Galge Polder = 620 : - : - De Jonge Polder = 6,166 : - : - De Stoof Polder = 894 : 3 : - De Polder de Zuidhoek = 1,543 : - : - Bruinisse = 1,45 : - : - Oosterland = 158 : 14 : - Totaal f 71,145 : 16 : 8

Deze zoo geweldige ramp, deed het Stads Bestuur bedacht zijn, tot het daarstellen van Vloedweren bij buitengewoon hooge Vloeden, en eene Directie over dezelve; ten welken einde, bij den aanvang van het jaar 1809, de volgende bepalingen dien aangaande wierden vastgesteld:

1. De Vloedplanken, welke tot afkisting der straten en tot keering van het water, ingevalle van extraordinaire hooge Vloeden, van Stads

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 115 wegen voorhanden zijn, zullen worden geteekend en genommerd, als volgt:

Op de Nieuwe Haven. Bij het Karstijl, bij de Papestraat, bij de Molenstraat, bij het lange Groenendal en bij de Venkelstraat. de planken gemerkt A, No 1, 2, 3, 4 en 5. Bij de Nieuwe Bogaardstraat, het Bolwerk en Zevenhuisstraat, de Planken gemerkt B, No. 1 en 2.

Op de Oude Haven (Zuid zijde). Bij de Pottebakkersstraat, bij het korte Groenendal, bij de St. Jacobsstraat en bij 't Visslop, de Planken gemerkt C, No. 1. 2, 3 en 4.

Op de Oude Haven (Noord zijde). Bij het Vrie, bij de Mosselstraat, bij de Paardestraat, bij 's Heerarendsslop en bij de Stads Houttuin, buiten de Poort, de Planken gemerkt D, No. 1, 2, 3, 4 en 5.

2. Er zullen tot plaatsing der Vloedplanken, en 't geen daar toe verder mogte behooren, door den Burgemeester worden benoemd en aangesteld, de noodige Opzigters en Adsistenten, bestaande zoo veel mogelijk uit Zakkedragers en Huidenaars, of andere daartoe geschikte Persoonen, en wel:

Bij de Vloedplanken op de Nieuwe Haven, gemerkt A, No 1, 2, 3, 4 en 5. Een Opzigter en twaalf Adsistenten.

Bij de Vloedplanken op de Nieuwe Haven, gemerkt B, No. 1 en 2. Een Opzigter en zestien Adsistenten.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 116

Bij de Vloedplanken op de Oude Haven (Zuid zijde), gemerkt C. No. 1, 2, 3 en 4. Een Opzigter en twaalf Adsistenten.

En eindelijk bij de Vloedplanken op de Oude Haven (Noord zijde) gemerkt D. No. 1, 2, 3, 4 en 5. Een Opzigter en twaalf Adsistenten.

3. Bij ieder der aldus en in voege als voren gemerkte Vloedplanken, zullen van Stadswegen, altoos voorhanden moeten zijn, als:

Bij Littera A, No. 1, 2, 3, 4 en 5, 4 Lamptaarens, 2 Kruiwagens, 6 Manden en 2 Rieken.

Bij Littera B, No. 1 en 2, 4 Lamptaarens, 2 Kruiwagens, 6 Manden en 2 Rieken.

Bij Littera C, No. 1, 2, 3 en 4, 4 Lamptaarens, 1 Kruiwagen, 4 Manden en 2 Rieken.

En bij Littera D, No. 1, 2, 3, 4 en 5, 4 Lamptaarens, 1 Kruiwagen, 4 Manden en 2 Rieken.

Welke Lamptaarens, Kruiwagens, Manden en Rieken, zullen worden gemerkt met de Letter van de Vloedplanken, waarbij dezelve behooren, en worden geborgen en bewaard bij de respective voorgemelde aan te stellen Opzigters, welke verpligt zullen zijn te zorgen, dat dezelven, des gerequireerd wordende, bij de Vloedplanken te vinden zijn, om daarvan als dan, zoo des nachts als op den dag, het noodig gebruik te kunnen maken, en dat dezelve, niet meer gebruikt wordende, bij hun weder behoorlijk worden geborgen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 117

4. De invoegen zoo als voren bij Art. 2 is gemeld, aan te stellen Opzigters en Adsistenten, zullen directelijk staan onder het algemeen toezigt van den Stads Fabriek, welke tot algemeene Opzigter over dit Werk door den Burgemeester zal worden benoemd en aangesteld, en daartoe ook des noodig oordeelende, Stads Bazen en alle Stads Werklieden, zonder onderscheid, zal mogen gebruiken en requireeren.

5. Aan Stads Fabriek, als algemeene Opzigter, zal worden ter hand gesteld een sleutel, welke op alle de sloten past, wanrmede de Vloedplanken zijn afgesloten, ten einde daarvan in tijd van nood het tijdig gebruik, tot ontsluiting van dezelve, te kunnen maken.

6. Ingelijks zal ieder Opzigter hier voren Art. 2 gemeld, van een sleutel zijn en worden voorzien, om daarmede de Vloedplanken, waarover hij als zoodanig is aangesteld, te kunnen ontsluiten.

7. Ingevalle van Vacature van de ingevolge Art. 2 hier voren te benoemen en aan te stellen Opzigters en Adsistenten, door overlijden als andersints, zullen daartoe door Stads Fabriek als algemeene Opzigter, de noodige en geschikte personen, uit de corporatie der Zakkedragers en Huidenaars, met overleg nogtans van de over dezelve gestelde overlieden, bij wijze van nominatie, aan den Burgemeester worden voorgedragen, ten einde vervolgens door denzelven daar toe te worden aangesteld; zullende Stads Fabriek vooral moeten zorgen, om, ingevalle van vacature, daaromtrent ten spoedigsten de noodige voordragt aan den Burgemeester te doen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 118

8. Ieder Burger en Inwoonder of Eigenaar van Huizen Pakhuizen of Kelders, binnen deze Stad, langs de Nieuwe Haven dezer Stad, zal gehouden en verpligt zijn zich te voorzien van de noodige Planken ter breedte of hoogte van 20 duimen, gerekend uit de bovenkant der kleine Straten, om dezelve tot wering van het water ingevalle van extraordinaire hoogen Vloed, in de Deuren hunner Huizen, Pakhuizen of Kelders te plaatsen, en aldus mede te werken, dat het water in zoodanig geval niet door hunne Huizen, Pakhuizen of Kelders in de Stad kome; zullende de gene, welken binnen den tijd van 14 dagen na de afkondiging van dit Reglement bevonden zal worden aan de gedagte verpligting niet te hebben voldaan, verbeuren een Boete van f10 ten behoeve van den gecombineerden Armen dezer Stad, en zoo wanneer iemand als dan nog, na daartoe aan denzelven gedane aanzegging, mogte in gebreke blijven aan deze verpligting te voldoen, zal dezelve verbeuren een Boete van f20 : - : - en daar te boven, ten dubbelde kosten van de gebrekige, de vereischte Planken gemaakt en bezorgd worden, onverminderd nogtans alle zoodanige Actien en Prætentien, als door dit verzuim zoude kunnen worden gemaakt en gevorderd.

9. Insgelijks zal ieder Burger en Inwoonder of Eigenaar van Huizen, Pakhuizen of Kelders, langs en op de Oude Haven dezer Stad, en wel aan de Noord zijde, te beginnen van het Huis van J. van der Vliet Dz., Wijk A. No. 315., tot aan het Huis van den Heer Baerts, mede in Wijk A. No. 426, en aan de Zuid zijde, van den Stads Accijns Wijk B, No. 1 tot aan het Huis van den Heer

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 119

T.A. van Adrichem, Wijk D, No. 514, gehouden zijn, zich ten fine hier voren Art. 8 gemeld, te voorzien van de noodige Planken ter breedte of hoogte van 12 tot 24 duimen, zoo als dit door Stads Fabriek zal worden opgegeven, op poene als in 't aangehaalde 8ste Art. is bepaald.

10. De Stads Nachtwakers, bij het doen hunner Ronde, bevindende, dat het Water meer dan tot eene gewone hoogte vloeid, en men mitsdien voor overvloeijen beducht zouden moeten zijn, zullen verpligt en gehouden zijn, daarvan aanstonds aan den Stads Fabriek kennis te geven, ten einde door dezelven, als dan in zoodanige gevallen, zoude kunnen worden gehandeld, als hierna Art. 11. zal worden bepaald, zij zullen almede moeten naarkomen, zoodanige orders welke hun vervolgens door de Stads Fabriek zullen gegeven worden, op poene dat zodanige Nachtwaker, welke in gebreken zal blijven aan deze verpligting te voldoen, in deszelfs Bediening voor zekeren tijd zal worden geschorst, of wel na bevind van zaken, daar van geheel ontzet.

11. De Stads Fabriek zal gehouden en verpligt zijn, van tijd tot tijd bij meer als gewone Vloed, op het Peil, 't geen bij de eerst binnen-Brug zal worden geplaatst, te zien of hetzelve tot die hoogte geklommen is, dat het Water de Stad zoude kunnen in lopen, en daarvan in zoodanige gevallen, alsmede van zoodanige rapporten als hem deswegens des nachts door de Nachtwakers zullen worden gedaan, aan den Burgemeester ten spoedigsten kennis te geeven.

12. De Burgemeester alsdan op het aan hem

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 120 gedane Rapport van den Stad Fabriek, het noodig oordeelende, dat de Straten met de daartoe geschikte Planken worden afgekist, zal door den Stads Fabriek, dadelijk moeten gezorgt en de noodige orders gegeven worden, dat alle de Opzigters en Adsistenten, tot de Vloedplanken behoorende, zich bij dezelve laten vinden en zal dan de Stads Fabriek zoo wel bij nacht als bij dag de noodige orders geven, aan gemelde Opzigters en deze weder aan hunne Adsistenten, om de Vloedplanken op de aangewezen plaatsen behoorlijk te stellen en met Mest of specie, waarmede de Planken moeten worden aangevuld, aan te halen en te brengen, dezelve daarmede behoorlijk van voren aantevullen, en digt te maken.

13. Insgelijks zullen alsdan, de Burgers, Inwoonders, of Eigenaars van Huizen, Pakhuizen of Kelders, langs en op de Nieuwe en Oude Haven binnen deze Stad wonende, welke zich van de noodige Planken, ingevolge Art. 8 en 9. hier voren, hebben moeten voorzien, gehouden en verpligt zijn, op de eerste beweging, die met het zetten van de Stads Vloedplanken plaats heeft, gemelde Planken in de Deuren hunner Huizen, Pakhuizen of Kelders te plaatsen, en behoorlijk met Klei of andere specie, tot keering van het Water, aan te vullen, op poene, van te verbeuren f6 : - : - ten benificie van den Gecombineerde Armen dezer Stad; insgelijks zullen, zoo wanneer zulks des nachts plaats heeft, alle Inwoonders en Burgers langs en op de Oude en Nieuwe Haven, als tot half in de straten die op de Oude en Nieuwe Haven uitkomen, gehouden en verpligt zijn, eene Lamptaarn met genoegzaam licht voorzien, of wel een bran-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 121 dende Kaars of Lamp voor de ramen of andere geschikte plaatsen zigtbaar te stellen, op poene, dat de daar in nalatig blijvende, zullen verbeuren f3 ten behoeve van den Gecombineerden Armen dezer Stad.

14. De Opzigters en Adsistenten, hetzij bij dag of nacht, zullen gehouden zijn in allen opzigte zich te gedragen na de orders, welke hun door den Stads Fabriek zullen gegeven worden, en zich ook niet vermogen te ontrekken of absent te blijven, op de Boete van f2 : - : - voor een Opzigter en f1 : - : - voor een Adsistent, ten behoeve van den genen, welke in deszelfs plaats zal moeten worden gebruikt, gelijk dezelve allen gehouden en verpligt zullen zijn, om gedurende den tijd, dat de Vloedplanken moeten dienen tot keering van het Water, bij de hand te blijven, om na vereisch van zaken, te kunnen worden gebruikt, en toe te zien of alles in behoorlijke order is en blijft, en zich mitsdien niet vermogen te absenteren, dan na dat zulks door Stads Fabriek zal zijn toegestaan, insgelijk op de boete als voren.

15. Stads Fabriek zal gehouden zijn te zorgen, dat er altoos op de daartoe meest geschikte plaatsen eene genoegzame hoeveelheid Mest, tot aanvulling der Vloedplanken voorhanden is; zullende ingevalle van nood de Mest uit de Mestputten van particulieren worden gebruikt en gerequireerd, welke zulks niet zullen vermogen te weigeren.

16. Stads Fabriek zal, als algemeene Opzigter, behoorlijk toezien en zorgen, dat alle Vloedplanken behoorlijk worden gesteld, aangevuld, en aan-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 122 gestampt, alsmede dat door de Burgers, Ingezetenen of Eigenaars van Huizen, Pakhuizen of Kelders, langs de Oude en Nieuwe Haven, behoorlijk aan hunne verpligting worde voldaan; en wijders, na van dit alles behoorlijk inspectie genomen te hebben, daarvan dadelijk aan den Burgemeester moeten kennis geven; zullende vervolgens tot wegneming der Planken de orders van den Burgemeester worden afgewacht, waartoe door denzelven aan den Stads Fabriek de noodige orders gegeven zijnde, alle de Planken door de hier voren gemelde Adsistenten, onder het opzigt der Opzigters, zullen worden weggenomen en behoorlijk geborgen, waarop dan ook door Stads Fabriek het noodig reguard zal worden geslagen, zullende ook alsdan de Planken, in de Deuren der Huizen, Pakhuizen of Kelders op de Oude en Nieuwe Haven geplaatst, kunnen worden weggenomen.

17. De Stads Vloedplanken, met hetgeen daartoe beoord, als Lamptaarens, Kruiwagens, Manden en Rieken, zullen viermaal in 't Jaar, op zoodanige tijd als zulks door den Burgemeester zal worden bepaald, worden geïnspecteerd, geexamineerd en naargezien, of zich daar aan geene defecten bevinden; zullende de defecten daar aan bevonden, ten spoedigsten worden hersteld. Bij deze inspectie, zullen zich ook de Opzigters en Adsistenten moeten laten vinden, op poene, van ieder te verbeuren 10 Stuivers, onder de presenten te verdeelen, en bij welke gelegenheid, als dan ook de Planken, waarvan zich de Burgers, Inwoonders of Eigenaars van Huizen, Pakhuizen en Kelders langs de Oude en Nieuwe Haven, ingevolge art. 8 en 9 hier voren hebben moeten voorzien, insgelijks zullen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 123 worden opgenomen en geinspecteerd; zullende de daaraan alsdan bevonden wordende defecten door gemelde Burgers, Inwoners of Eigenaars, binnen den tijd van 14 dagen, moeten zijn en worden hersteld, op poene, dat de daarin nalatig bevonden wordende, zullen verbeuren f10, ten behoeve van den gecombineerden Armen dezer Stad; terwijl zoodanige, welke alsdan bevonden zullen worden, in 't geheel niet van behoorlijke Planken te zijn voorzien, gelijke boete als boven zullen verbeuren.

Ten aanzien der door den ramp van den 14 en 15 Januaaij 1808 in Zeeland geinnundeerd geweest zijnde Landen, wierdt door den Heer Landdrost van dat Gewest, het volgende Besluit genomen; hetwelk wij alhier ten slotte, laten volgen: ‘DE LANDDROST VAN ZEELAND, brengt bij deze ter kennis van de daar bij belanghebbenden, dat Zijne Majesteit den Koning, ten aanzien van die Landen en gronden, in dit Departement, welke door de Watervloed van den 14/15 Januarij jongstleden zijn overstroomd geworden, en wier eigenaars uit dezen hoofde reeds van het Gonvernement eenige faveur hebben genooten, of verder zouden mogen genieten, bij Hoogstdeszelfs Decreet, de dato 10 dezer maand, No. 34, heeft bepaald: 1° Dat al zulke Landen, welke men tot het dragen van Vruchten wil bekwaam maken, en meer dan vier weken onder het zeewater

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 124 hebben gestaan, volstrekt niet zullen mogen worden geroerd of bewerkt, maar in het aanstaande voorjaar met Zomer-Garst of Haver en bruine Klaver worden bezaaid; dat dit gezaaide slechts zal moeten worden ingerijfd, of met een kleine Egge ingeslegt; terwijl, bij aldien de Klavers niet opkomen, de zaaijing daarvan zal behooren te worden herhaald; wordende de bemesting dier Gronden bovenal aangeprezen.

2° Dat provisioneel niet zullen mogen worden gecultiveerd zoodanige Landen, welke in voege voorschreve, dat is, door eene innundatie van meer dan vier weken zoodanig zijn verzilt, dat daarvan met geene mogelijkheid eenige goede vruchten te wachten zijn; zullende voorts alle zoodanige middelen verder moeten worden aangewend, welke bewezen zijn de geinnundeerde Landen het best tot hunne vorige vruchtbaarheid te kunnen terug brengen: zijnde voorts ten

3° Den Landdrost geautoriseerd, tot het benoemen eener commissie van het vak der Landbouwkundige lieden in ieder Eiland, van welkers benoeming nader advertentie zal worden gedaan, met welke Commissie de Eigenaars en Bruikers van geinnundeerde Gronden, omtrent de cultuur van derzelver Landen zullen moeten te rade gaan, en zonder wiens toestemming en kennisgeving aan den Landdrost

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 125 van den voorschreven regel niet zal mogen af gegaan worden.

De bovengemelde Commissie zal echter in het oog houden, dat de vrije beschikking der Eigenaren over hunne goederen niet meer moet beperkt worden, dan tot welzijn of tot behoud der Goederen volstrekt noodzakelijk is.

MIDDELBURG, den 26 September 1808, De Landdrost voornoemd A. VAN DOORN.’

Den 9 Februarij 1808 had alhier de installatie van het nieuw Stedelijk Bestuur, ingevolge Koninklijk Decreet van 20 Januarij, op de volgende wijze plaats: De Raad dezer Stad vergaderde des voormiddags in de Raadzaal ten Stadhuize, terwijl de levendigste aandoening deze Vergadering vervulde, waarin de band van vriendschap en eenstemmigheid tusschen de onderlinge Leden nimmer was verbroken geworden. Te 11 uren begaf zich eene Commissie uit den Raad, naar het verblijf van de Heer Mr. F. Ermerins, destijds Drost van het tweede kwartier in het Departement Zeeland, van waar gemelde Heer, vergezeld van de Commissie, benevens de kommanderende Officier van het Garnizoen, voorafgegaan door een detachement Hussaren en Stads

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 126

Boden, naar het Stadhuis wierd begeleid, voor hetwelk de geheele gewapende Burgermagt alsmede het Garnisoen, als een eerewacht, stond geschaard, onder het spelen van het korps Muzijkanten. Aan den ingang van het Stadhuis, werd gemelde Heer Drost opgewacht door eene commissie uit den Raad, bestaande uit den President en Secretaris; en begaf zich, benevens gemelde commissie naar de Raadzaal, alwaar hij de vergaderde Raden, namens Z.M. den Koning, op de vereerendste wijze, met eene daartoe betrekkelijke aanspraak, tot dankzegging voor de door hun, gedurende het Bestuur gedane diensten, van derzelver posten ontsloeg. De Raden de zaal verlaten hebbende, werden de door Z.M. benoemde Heeren, Burgemeester, Wethouders, Plaatsvervanger en Vroedschappen, welke ten Stadhuize in de zoogenaamde Thesaurierskamer waren zaamgeroepen, door een der Stads Boden verzocht om ten Raadzaal te verschijnen, alwaar meergemelden Heer Drost, Hun Eds. voor zoo verre dezelve de hun opgedragene post hadden aangenomen, installeerde, en na dat de Burgemeester in zijne handen, en de presente Heeren in handen van den Heer Burgemeester den eed hadden afgelegd, en met eene allezints gepaste aanspraak met de aanvaarding hunner respective bedieningen geluk had gewenscht, werd deze aanspraak, door den Heer Burgemeester met eene dergelijke gepaste aanspraak beantwoord; waarna den Heer Drost, door dezelfde commissie

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 127 en gevolg, naar deszelfs verblijf wierd terug geleidt. Van deze installatie, werdt daarop door den Burgemeester aan de Ingezetenen kennis gegeven, door de volgende BEKENDMAKING. ‘DE BURGEMEESTER DER STAD ZIERIKZEE, doet weten: dat op eden, door den Heer Drost in het tweede kwartier, Departement Zeeland, ingevolge Decreet van Zijn Majesteit den Koning van Holland van den 20 Januarij dezes jaars, zijn geinstalleerd

Tot BURGEMEESTER: De Heer N. de Kater.

Tot WETHOUDERS: De Heeren B. Boom, J. Rost van Tonningen, en C.M. Sevenhujisen.

Tot PLAATSVERVANGER: De Heer Mr. J. Tromp.

Tot VROEDSCHAPPEN: De Heeren A.J. van Borrendam, Mr. W.M. de Brauw, W. Cannenburg, A.W. van der Halen en Cornelis Tromp.

Wordende mits dezen een ieder aanbevolen, om bovengemelde Heeren, ieder in hunne respective kwaliteiten, te erkennen. En worden ook de Leden van den aftre-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 128 denden Raad, die met eenige Stedelijke commissie van welgedachten Raad zijn belast geweest, bij deze gekwalificeerd, om in deze commissien respectivelijk, tot nadere voorziening, te blijven continueren, en een ieder insgelijks aanbevolen, gemelde Heeren in die posten als zoodanig ook te blijven respecteren.

Den 9 Februarij 1808.

N. DE KATER.’

Ingevolge een besluit van Koning Lodewijk, van den 23 Januarij 1808, wierd aan de Visschers, onder het onmiddellijk toezigt der Burgerlijke en Militaire magten, op de kusten gestationeerd, gesteld, verboden eenige de minste gemeenschap met den vijand en andere Vaartuigen te houden, en om daarop des te naauwkeuriger te letten, werd op ieder Visschers vaartuig, hetwelk uit deze haven vertrok, een militair geplaatst, welke alsdan bij zijne terugkomst rapport deed, of er al dan geene gemeenschap door den Visscher met den vijand was gehouden. Onze reeds zoo zeer verarmde Visschers moesten bovendien den Soldaat, welke zich bij hun aan boord bevond, de kost geven, hetgeen de Visschers in hun beroep tot hun merkelijk nadeel zeer belemmerde; welke maatregelen, als ook het aanstellen van eenen commis van toezigt te Brouwershaven, J. Grimm, en deszelfs adsistent J. de Looze te Zierikzee, en meer andere bepalingen ten aanzien

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 129 van den Koophandel en Visscherij. Welke evenwel niet directelijk aan het destijds bestaande Gouvernement konden worden toegeschreven, maar wel aan den invloed van den Franschen Keizer, die men al meer en meer, in allen deelen begon te gevoelen, en hetwelk ook de allernadeeligste gevolgen had voor den Koophandel en Visscherij binnen deze Stad. Ook wierden de Ingezetenen dezer Stad, bij bekendmaking van den 11 April, gelast: dat een ieder zich, ingevolge de daartoe gestelde orders van zijne Excellentie de Minister van Justitie en Politie, van een behoorlijk reispas, om uit deze Stad en Eilanden te mogen vertrekken, moest voorzien. Eenigen tijd later, wierd bevolen, om geene Visschers vaartuigen, welke passagiers aan boord hadden, aan den wal te doen komen, maar dezelve met de daarop zijnde reizigers aftewijzen, en te verpligten wederom zee te kiezen; terwijl de Koning in het tegenovergestelde geval zich verpligt zoude zien, om de Vischvangst ten eenemale te verbieden.

Daar volgens art. 5, van het te Fontainebleau, tusschen Holland en Frankrijk geslotene traktaat, de Stad en Haven van Vlissingen, met een grondgebied van achttien honderd mètres rondom dezelve Stad, zoo als ook de Domeinen en publieke Eigendommen, welke zich in gemelde Stad of grondgebied mogten bevinden, aan Napoléon werd afgestaan, kwamen een aantal huis-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 130 gezinnen uit Vlissingen zich met er woon alhier nederzetten, en ontweken slechts voor eenen zeer korten tijd, de zoo zeer gehaate Fransche overheersching. Den Heer J.F. van der Wall, Balliuw dezer Stad, in de maand April overleden zijnde, wierd deszelfs post, tot op de aanstelling van den Heer Mr. J.C. Kroef, voorheen Raad en Secretaris der Stad Vlissingen, door den Heer Mr. W.M. de Brauw, destijds Lid van het Collegie van Schepenen alhier, waargenomen.

Het Jaar 1809.

Daar in sommige Steden van ons Vaderland, de gewone wekelijksche Marktdag op Zaterdag gehouden wierd, beschouwde Koning Lodewijk zulks strijdig met de voorregten der Israëliten, als zijnde het aan hun, volgens derzelver Godsdienstige instelling, verboden, op dien dag eenige koophandel te drijven; weshalven Z.M. bij Decreet van den 4 Junij 1808 bevolen had, dat in zoodanige Steden, alwaar die Marktdag op Zaterdag gehouden wierd, dezelve op eenen anderen, en naar de plaatselijke omstandigheden geschikten dag, zoude vastgesteld worden, ten einde alzoo de lieden dezer gezindheid in de gelegenheid te stellen, tot het genieten van alle gemeenschappelijke voorregten. Dien ten gevolge, wierd ook de gewone wekelijksche Marktdag, welke alhier mede op Zatur-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 131 dag plaats had, door den toenmaligen Burgemeester, op eenen anderen dag bepaald en vastgesteld, en daarvan gedaan de navolgende

BEKENDMAKING.

‘DE BURGEMEESTER DER STAD ZIERIKZEE, brengt hiermede ter kennis van alle In- en Opgezetenen binnen deze Stad en Poort Ambagt, alsmede van allen en een iegelijk, die zulks zoude kunnen of mogen aangaan, dat ingevolge de ontvangene aanschrijving van den Heer Landdrost van Zeeland, in dato 3 dezer maand, litt. A, no. 6, eerste divisie, overeenkomstig het Decreet van Z.M. den Koning, van den 4 Junij 1808, no. 8, van nu voortaan, de wekelijksche Koren-, Boter- en Eijermarkt, gelijk mede die van Vleesch, Meel en Brood, in plaats van op Zaterdag, 's wekelijks op Donderdag zal worden gehouden; en voorts jaarlijks op denzelven dag, drie weken voor Paasschen, de Paardenmarkt; mitsgaders in de laatste week van October, en in de twee eerste weken van November een Beestemarkt zulende niet te min de Stedelijke wetten en keuren, tot heden omtrent het houden dier Marktdagen in vigeur geweest, gelijk mede de bepalingen bij het Reglement omtrent den tijd en wijze van invoer binnen deze Stad van Vleesch, Meel, Brood en Wijn, het houden van Markten enz. in dato 25 Au-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 132 gustus 1808, vast gesteld, en welke in deze, voor zoo veel nood, voor geinsereerd worden gehouden, door een ieder, zoo als thans plaats heeft, behooren te worden naargekomen en achtervolgd. Geschiedende deze bekendmaking tot een ieders informatie en narigt, en ten einde niemand hiervan eenige onwetenheid zoude kunnen voorwenden.

ZIERIKZEE, den 16 Januarij 1809.

De BURGEMEESTER voornoemd, N. DE KATER.’

Was in het vorig jaar 1808, de Provincie Zeeland en ook deze Stad, door den verschrikkelijken Storm en Watervloed van den 14 en 15 Januarij geteisterd geworden, nog veel verschrikkelijker was die van de maand Januarij van dit jaar voor de Ingezetenen van Gelderland en eenige andere Districten; waarvan de beschrijvingen en afbeelding nog in veler handen zijn.

Tot voorziening in den nood dier ongelukkigen, welke ook in onzen ramp ten gepasseerden jare, tot leeniging derzelve hadden bijgedragen, waren de Zierikzeenaars met den besten ijver bezield, om wederkeerig hunne ongelukkige landgenooten, zoo veel in hun vermogen was, te ondersteunen. Tot dat einde wierd alhier bijeen gebragt, als volgt:

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 133

In de besloten Kist, zoo in f 2,777 : 4 : 8 geld als papier Bij openbare Kollekte = 943 : 15 : - Waarbij nog komt, hetgeen = 279 : 10 : 4 bij gelegenheid van den algemeenen Dank- en Bededag op den 22 Februarij in de Kerken der onderscheidene Godsdienstige gezindheden was gekollekteerd (welke penningen volgens aanschrijving van den Heer Landdrost van Zeeland, van den 16 Februarij, voor die noodlijdenden waren bestemd) Bedragende dus te zamen f 4,000 : 9 : 12 de somma van

Een der hier bovengemelde giften, was vergezeld met het volgende Motto:

Wat doet den sterveling zijn waarde best beseffen? Waardoor kan zijne ziel zich boven 't stof verheffen? Wat is er dat hem eens, tot waar geluk geleid? Wat schetst Gods evenbeeld? – Het is Weldadigheid.

Het Stads Bestuur, op eene legale wijze kennis bekomen hebbende, dat Koning Lodewijk, op deszelfs reize door een gedeelte van zijn Rijk, het voornemen had, om zich ook naar het Departement Zeeland te begeven, ten einde hetzelve te bezigtigen en ook deze Stad met zijne tegenwoordigheid te vereeren, gaf daarvan, bij Bekendmaking van den 14 der maand April 1809, aan de Inge-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 134 zetenen dezer Stad voorloopig berigt; alsmede dat zij de noodige maatregelen had daargesteld, om zijne Majesteit op eene voegzame wijze te ontvangen, niet twijfelende, of alle In- en Opgezetenen dezer Stad, zouden zich even zeer beijveren, om ten gemelden einde hunne liefde, hulde en eerbied voor zijne Majesteit den Koning aan den dag te leggen, met alle gepaste vreugde en eerbewijzingen, in het bijzonder door het uitsteken van vlaggen, zoo van hunne huizen, als van de schepen en andere vaartuigen in de Havens dezer Stad liggende, gedurende 's Konings verblijf. Dat, hoe zeer de komst van gemelde zijne Majesteit van Stadswege met Illuminatien zoude worden gevierd, het evenwel aan de Burgerij, welke zich in ruimere omstandigheden bevonden, en welker woningen door stand en gelegenheid daartoe meest geschikt mogten zijn, werd vrijgelaten en toegestaan, om insgelijks met Illuminatie, te gelijkertijd als zulks van Stadswege geschiedde, derzelver genegenheid voor hunnen Vorst en Koning te betoonen. Tevens wierd bij deze Bekendmaking verboden, om, het zij bij de komst des Konings, het zij gedurende Hoogstdeszelfs verblijf binnen deze Stad, eenige Vuurwerken, van welken aart en natuur dezelve ook zouden mogen zijn, aftesteken, of met geweren, pistolen, of eenig ander schietgeweer langs de havens en straten te schieten.

Daar te Middelburg, als de Hoofdstad der Provincie, op aanzoek der hoogere Autoriteit, alle

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 135 toebereidselen wierden gemaakt tot het oprigten van een korps aanzienelijke Jongelingen, tot een Garde d'Honneur te paard, om als zoodanig den dienst bij Zijne Majesteit, bij Hoogstdeszelfs komst en verblijf in de Provincie, en in de bijzondere Steden waar te nemen, met welke oprigting den Heer P.I. Boddaert, als Chef over hetzelve wierd belast en waarvan de kosten der uitrusting voor rekening van een ieder, die zich daartoe aanbood, geschieden moest, ontving het Bestuur dezer Stad daartoe almede de noodige aanschrijving, en deed bij alle de aanzienelijke Jongelingen binnen deze Stad, daartoe het gepaste aanzoek; met dat gevolg, dat zich de navolgende Heeren tot dat einde vrijwillig aanboden, te weten: C. Cats, A.J.F. Egter, J.B. Ferleman, J.G. Baerts, H.A. Maatjes, P. Boone junior, J.A. Bolle en A. Steendijk; welke zich ingelijks op eigens kosten equineerden om onder den gemelden Heer Boddaert als Kommandant, den dienst als Gardes d'Honneur te paard bij Z.M. te volbrengen, gedurende den tijd dat Hoogstdezelve zich binnen deze Stad zoude ophouden; ten welken einde die Heer, om daar aan nog meer luister bij te zetten, herwaarts zoude komen, met de Heeren van Doorn, Landsheer, Fremerij, Holle, Forsten, en Boddaert, broeder van gemelden Heer P.I. Boddaert, om aldus gezamenlijk dienst te doen; terwijl zich na het vertrek van Zijne Majesteit uit deze Stad, ook de Heeren Egter, Maatjes, Ferle-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 136 man, Baerts, Boone en Steendijk zich naar Middelburg begaven, om aldaar als Gardes d'Honneur dienst te doen.

Intusschen wierden door de Regering, met overleg van den Heer Landdrost van Zeeland, de verdere toebereidselen tot den ontvangst van Zijne Majesteit, en om deszelfs verblijf binnen deze Stad aangenaam te maken, daargesteld, en aan alle politieke en regterlijke Administratien de vereischte aanschrijvingen gedaan, om daartoe zoo veel doenlijk mede werkzaam te zijn. Het Stadhuis wierd ter onthaling van Zijne Majesteit op een voortreffelijk en niet te minder kostbaar diné, als ook tot het geven van een Bal gereed gemaakt. In de ruime Vierschaar, tot dat einde meest geschikt, wierden de gestoelten der Regters en der Advocaten weggeruimd, en de geheele zaal met tapijten, en andere meubelen, op eene zoo pragtig mogelijke wijze versierd, gelijk mede de Raadzaal en andere vertrekken met nieuwe meubelen voorzien, zoo dat dit alles een zeer luisterijk aanzien verwekte, en in alle deelen voldeed aan het doel hetwelk men zich daarvan had voorgesteld.* Te midden dezer moeitevolle en kostbare werkzaamheden, wierd ook het huis van den Heer Samuël Boeije, destijds Assessor bij het Landdrost

* Het zoude ons weinig moeite hebben gekost, alhier opgave der gemaakte kosten te doen, dan wij oordeelden zulks onnoodig.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 137

Ambt van Zeeland, tot Paleis voor zijne Majesteit, gedurende Hoogstdeszelfs verblijf in deze Stad, in gereedheid gebragt; als ook voor de noodige Logementen voor 's Konings gevolg de noodzakelijke schikkingen beraamd. Zijne Majesteit, deszelfs reis door het Rijk vervolgende, ging van Braband naar Zeeland, en bevondt zich op den 4 Mei in het Eiland Tholen, en begaf zich van Stavenisse met zijn gevolg in een Koninglijk jagt naar Zierikzee. Eindelijk verscheen dan op den 5 dezer maand de zoo lang verwachten dag; daar het Stadsbestuur kennis bekwam, dat zijne Majesteit nog dien eigen avond alhier stond te arriveren, wierd daarvan nader Bekendmaking aan de In- en Opgezetenen kennis gegeven, als ook dat de algemeene Illuminatie eenen aanvang nemen moest, zoodra het Stadhuis zoude zijn verlicht. Des avonds omtrent acht uren zag men Koning Lodewijk benevens Hoogstdeszelfs gevolg, met een Jagt van Stavenisse, alsmede eenige kleine vaartuigen, welke ter inhaling van Zijne Majesteit waren uitgezonden en welken het Jagt, waarin Zijne Majesteit zich bevond, geleidde, de Haven inkomen; dit alles leverde een zeer aangenaam gezigt op. Vervolgens wierd, zoodra Zijne Majesteit was aan wal gestapt, Hoogstdenzelve bij toortslicht, onder het gejuich der ontelbare menigte, ingehaald, na dat door het Stadsbestuur, de daartoe expres vervaardigde zilvere Stads sleutels met eene

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 138 gepaste aanspraak van den Heer Wethouder Boudewijn Boom, (zijnde de Heer Burgemeester N. de Kater destijds, uit hoofde van ongesteldheid, verhinderd deze plegtigheid te verrigten), aangeboden; terwijl het Garnisoen en de geheele gewapende Burgermagt, in militaire orde, op de Nieuwehaven geschaard stondt. In eene koets, met zes paarden bespannen, reed Zijne Majesteit, met Hoogstdeszelfs gevolg, onder het spelen der klokken en afwisselende kanonschoten, tusschen de gelederen van het Garnisoen en der gewapende Burgermagt en een groot aantal van Stads Ingezetenen, terwijl de Stad zeer fraai was geillumineerd, en de voornaamste straten met eerebogen versierd, naar het hier voren vermelde huis van den Heer Assessor Boeije, op de zuidzijde der Oudehaven (thans een eigendom van den Heer W. Cannenburg), alwaar Zijne Majesteit zijne intrek nam, en aan Hem door vier jonge Jufvrouwen den eerewijn werd aangeboden.* Nog denzelfden avond wierd de Stads Regering en onderscheidene Kollegien, de Officieren der Land- en Zeemagt en der gewapende Burgerij, alsmede de Gardes d'Honneur, de Gedeputeerden der onderscheide Kerkgenootschappen en eenige partikulieren, ter audientie toegelaten. Zaturdag den 6, des morgens om zeven uren, begaf zich Zijne Majesteit, benevens Hoogstdeszelfs gevolg, naar het Hoofd, bezag aldaar de Oester-

* Deze waren: Jonkvrouwe C.M.T.A. Baronnesse van Dopff, W.A. Fitzner, A.P. Tromp en E.S. Boom.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 139 putten, de Zeewerken, de beschadigde en ingevallene gronden van Flaauwers Nolle, en de zeedijk tot Burghsluis. Vervolgens begaf Hij zich naar Westenschouwen, Haamstede, Renesse en Noordwelle, en keerde over Kapelle en Breijdorpe weder naar de Stad. Den daarop volgenden dag, in den morgen om zeven uren vervolgde Zijne Majeseit deszelfs reis door het Eiland Schouwen en bezichtigde het Verste Sas, de Dorpen Dreischor, Zonnemaire, Noordgouwe en de Stad Brouwershaven; en in den namiddag omtrent vier uren, keerde Zijne Majesteit wederom Stadwaards. Des avonds had er een luisterrijk Bal op het Stadhuis plaats, hetwelk door Hoogstdeszelfs tegenwoordigheid wierd vereerd. Des Maandags, in den morgen, begaf zich gemelde Zijne Majesteit naar het Eiland Duiveland; bezichtigde aldaar de dorpen Ouwerkerk, Nieuwerkerk, Oosterland, Bruinisse, en het Zijpe. Op alle de Dorpen en Plaatsen wierd Hoogstdezelve met vreugde ontvangen door de Hoofden der Besturen verwelkomd, en door eenige jonge lieden te Paard begeleid. In den namiddag begaf zich Zijne Majesteit op de Nieuwe Haven, alwaar de Gewapende Burgermagt in orde stond geschaard en door Hoogstdenzelven met veel genoegen wierd geinspecteerd; daarna, naar het Hoofd dezer Stad gereden zijnde, begaf zich Zijne Majesteit in een der aldaar gereed liggende sloepen, en nam de, op de Ree-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 140 de liggende Flotille in oogenschijn; van daar weder in de Stad keerende, bezichtigde Hij de onderscheidene Kerkgebouwen, de Godshuizen, het Jonge-jufvrouwen Instituut, alwaar aan Z.M. door twee Elèves op dit Instituut, een door dezelve vervaardigde fraai geborduurde Portefeuille en een bouquet gemaakte bloemen wierd aangeboden, welke door Hoogstdenzelve op eene minzame wijze wierden aangenomen. Zijne Majesteit bezocht ook de voornaamste Fabrieken en Trafieken, en het digtste Sas, en gaf overal blijken van tevredenheid, goedkeuring en weldadigheid, door het uitreiken van belangrijke giften. Dinsdags morgens, het vertrek Zijner Majesteit naar de overige Eilanden dezer Provincie bepaald zijnde, verleende Hoogstdenzelve aan de Stads Regering en andere Kollegien de afscheidsaudientien, bij welke gelegenheid den Heer J.C. Rost van Tonningen, Luitenant-kolonel der gewapende Burgermagt, door Zijne Majesteit met een zeer fraai goud spelend repetitie horologie wierd vereerd. Insgelijks wierd aan Jonkvrouwe C.M.T.A. Baronnesse van Dopff, Mejufvrouwen W.A. Fitzner, A.P. Tromp en E.S. Boom, die de eere-wijn, en de Jufvrouwen W.E. Mosselmans en E.S. Boom, die het bouquet en de portefeuille in het Fransche Jufvrouwen-Instituut aan Z.M. hadden aangeboden, van wegen Hoogstdenzelven zeer fraaije hals- en andere sieraden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 141 vereerd. Mejufvrouw M.M. Groeneijk, geboren Agron, Institutrice van gemelde Instituut, bekwam ter vereering, een zeer schoone Piano-Forte. Gedurende het verblijf van Zijne Majesteit binnen deze Stad, had de gewapende Burgermagt de eer genooten, om de wacht aan het huis van den Heer Boeije, hetwelk tot Hoogstdeszelfs Paleis verstrekte, te houden, terwijl mede aan de Gardes d'Honneur, welke Zijne Majesteit op zijne togten door de Eilanden van Schouwen en Duiveland hadden vergezeld, vergund wierd, Zijne Majesteit gedurende zijne reis door het departement Zeeland, te vergezellen. Voor de diensten door laatstgemelde korps bewezen, was door Zijne Majesteit, aan ieder hunner een gouden degen toegedacht; doch om welke reden dit zoo vereerend geschenk is achtergebleven, is ons geheel onbekend. Den Heer J. Hassing, R.K. Priester en Pastor, welke den dienst bij Z.M. had gecelebreerd, ontving van Hoogstdenzelven eene fraaije gouden Snuifdoos. Het Stadsbestuur zich het verblijf van Zijne Majesteit alhier ten nutte makende, verzocht van Hoogstdenzelven, eenige stedelijke voorregten, op welk verzoek, door Zijne Majesteit bij besluit van den 6 Junij 1809 No. 12, ten aanzien der verbetering van Stads Finantien het volgende wierd bepaald*.

* Daar dit besluit geheel Zeeland betrof, hebben wij alleen de artikelen der Stad Zierikzee betreffende, uit hetzelve overgenomen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 142

Art. 9. De Stad Zierikzee, zal bij uitsluiting de kunsthandel voeren, en bij voorraad aan de Stad Veere, eene Som van f3,000, en eene gelijke Som aan de Stad Brouwershaven, jaarlijks uitbetalen. De Landdrost zal ons voor het vervolg schikkingen ten dien opzigte ter goedkeuring voordragen.

Art. 10. Het Gemeente Bestuur van Zierikzee zal een nieuw Budget maken voor de benoodigdheden van dit Jaar, het zal dit zoodanig inrigten, dat met den bovengemelden kunsthandel en de gewone Stads inkomsten, de Stad ten hoogsten niet meer dan twaalf additionele Stuivers noodig hebbe.

Art. 11. De Landdrost zal, na zich de noodige inlichtingen van den Burgemeester te hebben doen geven, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken een rapport doen over de Legaten van den Heer Mogge Pous,* en zal een voorstel doen tot het beste gebruik van dit Legaat te maken, ten einde beter aan des gevers begeerte te voldoen, en zoodanig, dat hetzelve geheel ten behoeve der Stad kome, en onder hare gewone inkomsten berekend worde.

Bij Art. 32 van gemeld Besluit, had zijne Majesteit het aanleggen eener nieuwe Haven te Bruinisse op het Eiland Duiveland bevolen.

* Het Legaat van Mr. Pieter Mogge.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 143

Bij Art. 40 verkreeg de Gemeente van Haamstede tot verbetering van haar Kerkgebouw eene som van zeshonderd Guldens. Zijne Majesteit, tijdens zijn verblijf binnen deze Stad, het Gereformeerde en Roomsch Katholijke Weeshuis bezoekende, deed aan Heeren Regenten over deze Gestichten, ten behoeve derzelve, ter hand stellen, eene Som van f3,000, ieder voor de helft. Deze moest in effecten aangelegd, en aan de tien eerst daaruit gaande kinderen worden uitgereikt. Zijne Majesteit verliet dan deze Stad, nalatende de blijken van alle mogelijke minzaamheid jegens zijne nieuwe onderdanen, en van een karakter, zoo zeer verschillende van dat van zijne heerschzuchtigen Broeder Napoléon.

Reeds bij het einde der maand Junij had men zoo uit de Algemeene, als uit de bijzondere berigten kennis bekomen, dat er in Engeland eene sterke en talrijke vloot wierd gereed gemaakt, tot het doen eener expeditie, welke men zeide, dat, of tegen Spanje, of tegen Holland gerigt was; hetwelk in dien tijd genoegzaam geene troepen ter verdediging had; daar dezelve den oorlog voor Frankrijk, in Spanje en Duitschland, voerde. Den 14 Julij wierd den Heer Burgemeester dezer Stad, door eene secrete missive van den Heer Landdrost van Zeeland, in dato 10 dier maand, geinformeerd, dat dezelve langs eene officiele wijze kennis had bekomen, dat het zeer waarschijnlijk daarvoor moest gehouden worden, dat de expeditie,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 144 welke in Groot-Brittanien tegen het vaste Land wierd gereed gemaakt, eenen aanval op de Zeeuwsche Eilanden zoude kunnen ten oogmerk hebben, en zulks, ten einde door hem Burgemeester zoodanige maatregelen zoude worden daargesteld en geprepareerd, als in zoodanig onverhoopt geval voor 's Rijks belang en derzelver Ingezetenen, noodig zoude kunnen geoordeeld worden. Van den inhoud dezer missive gaf de Burgemeester, onder belofte van geheimhoudingg, aan Heeren Wethouders, den President van het Kollegie van Schepenen, Bailluw en Luitenant Kolonel der gewapende Burgermagt dezer Stad J.C. Rost van Tonningen,* kennis; ten einde om zoo veel mogelijk tot bewaring der rust, in deze Stad te kunnen medewerken; verklarende wijders Burgemeester en Wethouders, in gevale de gevreesd wordende aanval mogt plaats hebben, alles tot welzijn van het Rijk, van de Stad en van de Ingezetenen veil te hebben; doch dat het aan den anderen kant dwaasheid zijn zoude, om op deze Eilanden, welke buiten bezetting van eenige Militaire magt, en van de noodige krijgsbehoeften waren ontbloot, eenigen tegenstand te doen; maar tevens ook, dat het van eene volstrekte noodzakelijkheid was, om voor de inwendige rust en veiligheid dezer Stad en derzelver Ingezetenen zoo veel mogelijk te zorgen, en deze te

* Dezelfde, welke zich in 1814 als Major, in dienst van onzen geliefden Koning, de Stad en Vesting Breda, tegen den aanval der Franschen, zoo roemrijk hielp verdedigen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 145 bewaren; de meergemelde Luitenant-Kolonel wierd tevens speciaal gelast, om, wanneer er ongeregeldheden en onrustige bewegingen binnen deze Stad mogten plaats hebben, dezelve op zoodanige wijze, als hij daartoe meest geschikt en dienstig mogt oordelen, met zijn onderhebbend korps gewapende Burgers, op de meest krachtdadige wijze tegen te gaan, en, des noods, geweld met geweld te keeren; en wijders op aanvrage van den Heer Bailluw dezer Stad Mr. J.C. Kroef (welke ook alles in het werk stelde tot bewaring van rust en goede orde), denzelven alle mogelijke en noodige hulp te verleenen; en eindelijk, om alles te doen, wat tot de veiligheid van personen en goederen binnen deze Stad zoude noodig oordeelen en vinden te behooren, dewijl dit de eenigste maatregelen waren, welke men in deze oogenblikken, en bij eenen onverhoopten aanval der Engelschen, konde daarstellen. Wordende door den voornoemden Kolonel, hoezeer hij aan de inwendige rust der Stad niet twijfelde, berigt, dat hij van kruid en lood enz. niet was voorzien, en daartoe aanvrage had gedaan, bij zijne Excellentie de Minister van Oorlog, doch aan welk verzoek zeker niet is kunnen worden voldaan. Van dit gebrek, gaf de Burgemeester kennis aan den Heer Landdrost, met verzoek, om het daar henen te dirigeren, dat, ten gebruike der stedelijke gewapende Burgermagt, eenige scherpe patroonen, kruid, lood, enz. ten spoedigsten mogte worden toegezonden.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 146

Eenige weinige dagen daar na, wierd de Heer Burgemeester, bij afwezigheid van den Heer Kwartierdrost, door eene missive van den Luitenant Kolonel ter Zee Franke, kommanderende op de reede dezer Stad, geinformeerd van eene bij hem ontvangene secrete order, van den Heer Eskader-Brigadier, Ridder Wolterbeek, Kommandant der Divisie voor Zierikzee en Veere; ingevolge van welke hij gemelden Burgemeester verzocht, en van denzelven reklameerde, om, wanneer de Engelschen zich voor deze Eilanden mogten bevinden, en geene onduidelijke blijken tot eene te doene landing gaven, of reeds aan de kusten mogten zijn geland; alsdan alle de vaartuigen, zonder onderscheid, uit de Haven dezer Stad te doen vertrekken en ankeren achter de Divisie van gemelden Luitenant Kolonel; ten einde daardoor voor te komen, dat de vijand, die vaartuigen, niet ten zijnen nadeele zoude kunnen gebruiken. Door alle deze tijdingen en aanschrijvingen, was men hier in de grootste ongerustheid gebragt, doch alles bleef stil, en men hoorde niet van de Engelschen, nog van hun voornemen om de Eilanden van Zeeland aan te vallen. Eindelijk vernam de Heer Burgemeester op Zaturdag den 29 Julij, des voormiddags van den Directeur over de seinposten, A. Voerman Az., dat, volgens een bij hem dienzelfden morgen ontvangen thelegraphisch berigt van den grooten toren alhier, dat een zeer aanzienlijk getal Engelsche Oorlog- en Transportschepen, en wel ten getale

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 147 van meer dan 125 zeilen, zich voor het Eiland Walcheren bevond, en op de hoogte van Domburg ten anker lag. Op dien morgen wierd aan Heeren Wethouderen door den Burgemeester (uit hoofde van deszelfs ongesteldheid ten zijnen huizen vergaderd) dit berigt medegedeeld; als ook, dat door hem Burgemeester, daarvan aan den Heer Kwartierdrost bij missive was kennis gegeven; en dat de noodige orders reeds waren gegeven, om alle de in de Haven liggende vaartuigen, overeenkomstig de ontvangen orders van den Luitenant Kolonel Franke, te doen vertrekken, met last, om achter 's Rijks schepen te ankeren. In de omstandigheid waarin met zich in die oogenblikken bevond, de Stad en Eilanden, geheel van militaire magt en krijgsbehoeften ontbloot, en de gewapende Burgermagt geenzins tot eenige defensie geschikt zijnde, ingeval de vijand dezelve mogte aanvallen, begreep men niets verder of meerder te kunnen doen, dan zoo veel mogelijk, voor de openbare rust en veiligheid der Stad en Ingezetenen te zorgen, en gaf de noodige bevelen tot het betrekken der wacht onder het Stadhuis, door de gewapende Burgers. Dien ten gevolge wierd, om dezelve van kruid en lood te voorzien, de Luitenant Kolonel van Tonningen verzocht, al het Buskruid, hetwelk in de Stad bij de winkeliers voorhanden zijn mogt, op te koopen, en daarvan de noodige scherpe patronen te laten maken, en

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 148 die aan zijne gewapende manschappen ter hand te stellen, om daarvan in tijd van nood gebruik te kunnen maken. De gemelde Luitenant Kolonel, aan deze hem opgedragene last voldoende, was zoo gelukkig, dat hij binnen zeer weinig tijd 3200 scherpe patronen in gereedheid had. In den namiddag van denzelfden dag, kwam een gedeelte der vijandelijke Vloot, van de Roompot en het Veergat, de Schelde opzeilen, bestaande uit 8 Linieschepen, 10 Fregatten en 32 Brikken, tot zelfs voorbij het Havenhoofd dezer Stad, en wierpen aldaar hunne ankers. De Hollandsche Kannonneerbooten en andere vaartuigen retireerden tot op den hoek van Ouwerkerk.

Des Zondags, den 30 Julij, des avonds ten half zeven uren, arriveerde binnen de Stad, drie Engelsche Officieren als Parlementairen: zijnde een Kolonel van de Landmagt, een Officier van de ligte troepen en een Zeekapitein. Deze vervoegden zich daarop dadelijk bij den Burgemeester Nicolaas de Kater, denzelven uit naam en van wegens den Vice-Admiraal Keats, afvragende, of zij van de zijde van de Stad eenige vijandelijkheden te wachten hadden. Hierop antwoordde gemelde Burgemeester, dat uit hoofde de Stad van alle middelen van tegenweer geheel ontbloot was, zij dienaangaande niets hoegenaamd te vreezen hadden; dat er alleen eene gewapende Burgerij bestond, tot bewaring der in-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 149 wendige rust. Waarop gemelde Parlementairen vertrokken, onder de verzekering van vriendschap. De Burgermagt behield hare post onder het Stadhuis; ook wierd aan eenige Zoetelaars vrijheid gegeven, om ververschingen te verkoopen; de Beurt- en andere schepen, welke bij het retireren der Hollandsche Flottille in de Haven der Stad waren terug gekeerd, wierden gerequireerd en gereed gemaakt, om voor Transport- en Waterschepen bij de Vloot te dienen, al hetwelk op verzoek van bovengemelde Parlementairen geschiedde. Op last van den Burgemeester wierd verboden, om de gewone brievenpost, dien avond te laten vertrekken*, doch den volgenden avond, wierd dit verbod weder ingetrokken, en de post vertrok vervolgens geregeld op de bepaalde dagen.

Den 6 Augustus (wij volgen hier ons gehouden dagregister) wierd op het ten dien einde van wegens de Vice-Admiraal Keats gedaan verzoek, tot voorkoming van ongeregeldheden, welke door de in de Stad komende Engelsche matrozen zoude kunnen plaats hebben, bij openbare bekendmaking, aan alle Kleintappers en Kroeghouders verboden, eenige dranken, hoe ook genaamd, aan het Engelsche scheepsvolk te schenken of te verkoopen.

* De brievenpost, vertrok te dier tijd slechts driemaal per week; namelijk: des Zondags, Woensdags en Vrijdags.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 150

Gemelde order wierd drie dagen daarna, herhaald, en in de Hollandsche en Engelsche talen overal aangeplakt, en in de woningen der Tappers en Kroeghouders ter lezing en waarschuwing gelegd. Daar reeds drie dagen te voren door den Burgemeester was voldaan geworden aan de requisitie van gemelden Vice-Admiraal, om namenlijk deszelfs Vloot van versch water en levensmiddelen te voorzien, en er ook geene mogelijkheid was om zich tegen deze requisitien te verzetten zonder het Stadsbestuur en de Stad zelve met hare Ingezetenen in de grootste onaangenaam- en ongelegenheden te brengen; temeer, daar de Engelsche Zee-officieren hadden verklaard, dat, zoo wanneer het scheepsvolk aan land kwam om water te balen, zij niet konden instaan voor ongeregeldheden, die zeer zeker door dezelve zouden worden gepleegd; wierden de verzendingen van water en levensmiddelen voortgezet.

Op den 7 Augustus begreep de Burgemeester met Wethouders, dat deze last, zoo wel als het doen van de daartoe benoodigde voorschotten uit Stads kas, tegelijk met de In- en Opgezetenen van het platte land binnen deze Eilanden behoorde te worden gedragen; dien ten gevolge wierden de Gemeentebesturen van Brouwershaven, en die der overige Plaatsen van Schouwen en Duiveland aangeschreven, om tegen den 9 dier maand, een Lid uit hun midden ten Stadhuize te committeren, ten einde met het Bestuur dezer Stad, de noodige

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 151 schikkingen te beramen en vast te stellen, omtrent de verzorging der gerequireerd wordende behoeften voor de Engelsche Vloot. De gemelde Gecommitteerden ten bepaalden tijd verschenen zijnde, wierd weinig dagen daarna onderling des aangaande de gepaste maatregelen genomen. Tot voorkoming van gebrek aan de eerste levensbehoeften voor Stads Ingezetenen, wierd op den hier voren gemelden dag op last van de Burgemeester en Wethouders, door de Stads Boden, aan alle Winkeliers aanzegging gedaan, om geene levensmiddelen of goederen hoe ook genaamd, aan iemand te verkoopen ter uitvoer buiten deze Stad en Eilanden, naar elders; terwijl tot meerdere verzekering daarvan, de Kommissarissen der Hollandsche en Zeeuwsche Veeren, G. de Vaal en R. van Merendonck, op derzelver verantwoordelijkheid wierden gelast, daarop naauwkeurig acht te geven. Op voordragt van den Heer Bailluw, wierd er omtrent het verbod aan de Tappers en Kroeghouders, op het schenken of verkoopen van sterke Dranken aan de matrozen, eenige nadere bepalingen gemaakt, tot voorkoming van onaangenaamheden. Door de aanhoudende droogte en de gestadige transporten van water voor de Vloot, ontstond weldra de vrees bij de Burgemeester en Wethouders, dat de Ingezetenen eerlang gebrek stonden te lijden aan versch water. Tot voorkoming daarvan, wierd op den 10 Augustus bij Bekendmaking aan de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 152

Inwoners dezer Stad verboden derzelver straten met regenwater te schuren, of de glasramen te wasschen.

Den 10 Augustus in den namiddag, vervoegde zich, staande de Vergadering van Wethouders, ten huize van den Burgemeester bijeen geroepen, bij dezelve een Kapitein der Engelsche Landmagt, met name Burke, kennis gevende, dat hij met 109 man en de noodige Officieren binnen deze Stad was gearriveerd, om, namens zijn Gouvernement, bezit van deze Stad en Eilanden te nemen; wijders verklarende geen het minste voornemen te hebben, om de Stad, of derzelver Ingezetenen eenig nadeel toe te brengen; alleen verzoekende, dat zijne manschappen mogten worden gelogeerd, en verder dat hij en zijne Officeren, van een logement wierden voorzien, alsmede om te mogen weten, hoedanig van de zijde van het Stadsbestuur, waaromtrent, hij geene verandering begeerde, mits de In- en- Opgezetenen zich stil en vreedzaam gedroegen, ten zijnen opzigte, en dat van het Brittannische Rijk zoude worden gehandeld; te meer daar de Stad moest rekenen in de magt van Engeland te zijn, daar er nog eene aanzienelijke Vloot voor de Haven dezer Stad was gestationeerd.

Hierop gaf de Burgemeester aan gemelden Kapitein te kennen, de moeijelijke positie waarin hij zich met de Heeren Wethouders in deze stand van zaken bevond, uit hoofde van den gedanen eed,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 153 aan zijne Majesteit den Koning van Holland, als onderdanen van Hoogstdenzelven en Leden van het Stadsbestuur. Waarop gemelde Kapitein antwoordde: dat hij op zich nam, zich deswegens ter behoorlijke plaats te adresseren, en vervolgens daarvan aan den Burgemeester kennis t egeven. Intusschen wierden de Engelsche Soldaten gekazerneerd in de groote kazerne in de St. Anthoniestraat, en de Officieren, ten getale van drie, bij de notabelste Ingezetenen geinkwartierd; terwijl nog bij voortduring de wacht onder het Stadhuis door de gewapende Burgermagt werd betrokken*. Op dienzelfden dag, ontving den Burgemeester dezer Stad, eene dispositie van den Landdrost van Zeeland, van den 6 Augustus, ten geleide van een kopie der Kapitulatie en overgave der Stad Middelburg met de Engelschen gesloten, welke stukken door gemelden Burgemeester in eene belegde Vergadering van Wethouders overgelegd, en als toen besloten, om alvorens daarop te delibereren, dezelve bij Wethouders te doen rond gaan; terwijl den Burgemeester en gemelde Heeren zich niet te min voorloopig verklaarden, dat er voor als toen nog geene termen voorhanden waren,

* Tot roem van dit Garnisoen, als mede van het Detachement Hussaren waarmede hetzelve naderhand wierd versterkt, moeten wij verklaren, dat zij, wegens hun gehouden gedrag, de achting der Burgerij bij hun vertrek, mede droegen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 154 om, ingevolge de dispositie van den Heer Landdrost, toe te treden. Doch, den daar aan volgende dag, werd dit onderwerp in de Vergadering van Burgemeester en Wethouders nader overwogen, waarop alstoen in aanmerking genomen zijnde, dat deze Stad en Eilanden, als nu in het bezit der Engelschen was genomen, niettegenstaande de uitdrukkelijke verklaring door de hier vorengemelde Parlementairen op den 30 Julij gedaan, en die van den Kapitein Burke, welke van deze Stad en Eilanden bezit had genomen, en welke had verklaard, dat hij alle de door zijn Gouvernement gegevene orders zoude ten uitvoer brengen, waardoor men alsdan veel meer aan de willekeurige te gevene orders, en de te nemene maatregelen, door en van wegens de Engelschen zoude onderhevig zijn; waaruit voor de Stad en Eilanden, alsmede voor derzelver In- en Opgezetenen, niet dan de allernadeeligste gevolgen zouden kunnen voortspruiten; door Burgemeesteren en Wethouders wierd geresolveerd, om insgelijks tot de hier bovengemelde Kapitulatie toe te treden; en zulks nog te meer, daar het Stadsbestuur tot deze toetreding bij de hiervoren aangehaalde dispositie van den Heer Landdrost was uitgenoodigd, waarbij ook aan dit Stadsbestuur daartoe niet onduidelijk de magt wierd toegekend. Waarop dien ten gevolge al verder wierd bepaald aan den kommanderenden Officier der Engelsche Land- en Zeemagt te verzoeken, dat deze Stad mede mogt begrepen worden in de hier vorengemelde

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 155

Kapitulatie; en dat aan dezelve, ook die voordeelige voorwaarden, overeenkomstig het 8e artikel van dezelve worden toegestaan, voor zoo ver die ten opzigte dezer Stad toepasselijk zouden kunnen zijn. Ook oordeelde men alvorens de vereischte akte van toetreding tot gemelde Kapitulatie te formeren, noodig eene kommissie uit het Stadsbestuur te benoemen, om zich bij den Kommandant der Engelsche troepen ten voorschreven einde te begeven, ten einde denzelven van de intentie van Wethouders in dezen kennis te geven, en zulks mede aan Heeren Vroedschappen en aan de Gekommitteerden uit de Gemeentebesturen ten platten lande te communiceren, om ook dienaangaande derzelver gevoelens te verstaan; en voornamenlijk aan laatstgemelde of zij ook gezind zouden zijn, mede voor de beide Eilanden, tot gedachte Kapitulatie, toe te treden. Het doen van leverantien van water aan de Vloot, bleef voortduren, voor welke reeds uitschotten uit Stads kas waren gedaan; ook hadden de Engelschen Vee gerequireerd, waaromtrent den volgenden dag, de noodige schikkingen met Gekommitteerden uit de Gemeentebesturen dezer Eilanden zouden worden opgemaakt; en daar deze reeds gedane en nog te doene leverantien volgens de toezegging der Engelschen zoude worden betaald (gelijk ook in de daad is geschied), wierd door den Burgemeester, uit aanmerking dat de Stads FInantien, wegens de reeds gedane en nog te doene uitschotten ten hoogsten daarin betrokken wa-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 156 ren, eene missive aan den Heer Landdrost van Zeeland afgezonden, met verzoek om informatie, hoedanig de betaling dier leverantien, in Walcheren wierd gedaan; het zij in kontant het zij in wissels; enwel in het eerste geval, tegen welke kours de onderscheidene specien in dat Eiland wierden aangenomen, en in het laatste geval, hoedanig de wissels aldaar wierden gediscompteerd.

Den 12 Augustus had de nadere bijeenkomst met de gekommitteerden uit de Gemeentebesturen ten platten Lande plaats, en als toen wierd alleen aan den Burgemeester, door welke deze bijëenkomst was gehouden, opgave gedaan, van de hoeveelheid slagtbaar Vee, boven de twee jaren oud, welke zich in iedere gemeente bevond; waaruit bleek, dat dezelve tezamen (daar onder de Stad mede begrepen) een getal van 967 stuks uitmaakte. Waarop vervolgens in gemelde bijëenkomst twee Engelsche Kommissarissen verschenen, aan wien op derzelver aanvrage, het getal van het slagtbaar Vee werd opgegeven; deze Kommissarissen vorderden, dat al dit Vee, aan hun, voor de Engelsche Landmagt zoude worden geleverd; waartegen, tot verkoming van gebrek aan Vleesch, vermits dit van geene andere plaatsen konde worden aangebragt, alle mogelijke vertogen wierden gedaan, met dat gevolg, dat vooreerst niet meer dan 100 stuks Vee, op den daarop volgenden Maandag zoude worden geleverd, en de betaling daarvan gedaan

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 157 volgens tauxatie, welke door de onderscheidene Gemeentebesturen van het geleverd wordende Vee, zoude worden opgemaakt, waarna gemelde Kommissarissen de vergadering verlieten.

Vervolgens wierd door bovengemelde Vergadering bepaald, dat bij elke vordering van Vee, door ieder Gemeentebestuur, naar mate van het in dezelve voorhanden zijnde Vee, zoude geleverd worden en eene Kommissie benoemd, bestaande uit de Heeren J. de Kater, Schout en Secretaris van Burgh, en E.E. Schutter, Bailluw en Secretaris van Bruinisse, ten einde deze, en verder op aanvrage der Engelschen te doene leverantie te regelen, de gelden in betaling daarvoor te ontvangen, en aan die gene, welke het Vee geleverd had, uit te keeren en te voldoen.

Na den afloop van dit alles, gaf de Burgemeester aan gemelde Gecommitteerden kennis, van al het voorgevallene, sedert de invasie van den vijand, van de hier vorengemelde dispositie van den Heer Landdrost, van den 6 Augustus, en van de daarbij toegezondene Kapitulatie, wegens de overgave van Middelburg, gesloten; als ook van het voornemen van het Bestuur dezer Stad, om tot die Kapitulatie toe te treden. Waarop alle de Gecommitteerden op dezelfde gronden, als die, welke het Stads-Bestuur hadden doen besluiten, verklaarden, tot de Kapitulatie te willen toetreden, en den voornoemden Heer J. de Kater, tot het aangaan der ten dien einde benoodigde Acte, en het

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 158 teekenen van dezelve, van wegens de Eilanden Schouwen en Duiveland, kwalificeerden.

Op den 13 Augustus, gaf de Burgemeester van het vastgestelde door de Gecommitteerden uit de Gemeentebesturen ten platten lande, alsmede van het voorgevallene in eene gehoudene Vergadering van Vroedschappen, aan Wethouders kennis; en als toen wierd besloten: dat van wegens deze Stad, tot het sluiten der hier vorengemelde Kapitulatie zouden worden gecommitteerd de Heeren J. Nelemans en Mr. A.J. van Dopff, aan welke Heeren, alsmede aan den Heer J. de Kater, de vereischte volmagt schriftelijk wierd ter hand gesteld. In den namiddag van dien dag, wierd het Engelsch garnisoen nog met twintig Hussaren versterkt, welke dadelijk werden gekazerneerd, en de Luitenant of Kommandant van dezelve ingekwartierd; doch deze vertrokken weder kort daarna, zonder door anderen te worden afgewisseld.

Den 15, begaven zich de hier bovengemelde Gecommitteerden, naar het Engelsch Admiraal Schip Superb, en des avonds laat terug gekomen zijnde, gaven zij berigt van de navolgende voor deze Stad en Eilanden getroffene Kapitulatie, waarvan aan de In- en Opgezetenen vervolgens wierd kennis gegeven.

ARTIKELEN VAN KAPITULATIE, aangegaan tot overgave van de Steden ZIERIKZEE en BROUWERSHAVEN, en de Eilanden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 159

SCHOUWEN en DUIVELAND, aan de magt van Zijne Brittannische Majesteit, en gesloten tusschen den Graaf VAN ROSLYN, Luitenant-Generaal en Sir RICHARD GOODWIN KEATS, K. B. Schout bij Nacht van de Blaauwe Vlag aan de eene Zijde, en de Heer J. NELEMANS, de Heer Secretaris VAN DOPFF en de Heer J. DE KATER, Leden der Regering, Gedeputeerden van de Steden ZIERIKZEE en BROUWERSHAVEN, en de Eilanden van SCHOUWEN en DUIVELAND, ter andere zijde;

Voornoemde Gedeputeerdens, ingevolge het 8ste Artikel van Kapitulatie tot de overgave van de Stad MIDDELBURG, aan hun medegedeeld door den Hr. Landdrost van Zeeland, en ingevolge deszelfs dispositie van den 6 Augustus 1809. aan de magt van Zijne Brittanische Majesteit, op de volgende Artikelen van Kapitulatie:

Art. 1. De zekerheid zal toegestaan worden aan alle Personen, Publieke Ambtenaren, bijzondere Personen, Burgers en Inwoners, hoedanig hunne politieke denkwijze ook moge geweest zijn, mits zij zich gedragen als vreedzame Burgers, en zich onderwerpen aan zoodanige regulativen, als hierna door het Engelsch Gouvernement zullen vastgesteld worden.

Art. 2. De protectie zal verleend worden aan alle bijzondere Eigendommen; maar alle Eigendom aan het Land toebehoorende, zal afgeleverd worden aan Kommissarissen, benoemd bij den Generaal en Admiraal, kommanderende de magt van Zijne Brittannische Majesteit.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 160

Art. 3. De wapenen van de Ingezetenen, welke ontvangen zijn van het Gouvernement, zullen overgeleverd worden, aan zulke Officieren, als daartoe benoemd zullen worden van de zijde van Zijne Britannische Majesteit. – Maar het zal aan de Regeringen toegestaan worden, om zoodanig gedeelte van dezelve te behouden en zoodanig gedeelte der Burgers te wapenen, tot handhaving van de inwendige rust en veiligheid in de Steden, als zulks door den Officier, kommanderende in het Eiland, van de zijde van Zijne Britannische Majesteit, zal noodig en noodzakelijk bevonden worden; maar geene wapenen zullen achter gehouden of gebruikt worden, dan met onderwerping aan zijne autoriteit en order.

Art. 4. Publieke Ambtenaren en hunne Familien, zal het vrij staan, indien zij zulks begeeren, te vertrekken na eenig ander gedeelte van Holland; dan die, welke blijven, zullen, indien zulks gevergd wordt, en zij daartoe geautoriseerd worden door den kommanderende Officier van het Eiland, hunne functien en administratien van de Steden en over de Eilanden, hier voren vermeld, continueren.

Art. 5. Inwoners, welke van hunne woningen verwijderd zijn, zal het vrij staan vrijelijk herwaards met hunne eigendommen terug te keeren, mits onderhevig aan de voorwaarde in het 1 Art. bepaald.

Art. 6. Alle zorg zal gedragen worden, dat de inkwartiering der troepen, in de Steden en Eilanden gestationeerd, zoo min als mogelijk is, bezwarend zal zijn.

Art. 7. Indien er eenig misverstand mogte ontstaan betrekkelijk de voorgaande Artikelen, zullen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 161 dezelve ten voordeele der Ingezetenen van Stad en Eilanden, hier voren vermeld, worden uitgelegd.

Geteekend aan Boord van Zijner Brittannische Majesteits Schip SUPERB, voor Cattendijke, den 15 Augustus 1809.

G. G. J. NELEMANS. ROSLYN, Luit. Gen.

A.J. VAN DOPFF. R.G. KEATS.

J. DE KATER.

In den morgen van den 16 Augustus, verscheen de Kommandant Burke, in eene Vergadering van Burgemeester en Wethouders, het verlangen van zijn Gouvernement te kennen gevende, dat ingevolge het vierde Artikel der Kapitulatie, alle Stads Ambtenaren, in derzelver posten zouden blijven voortgaan; en dat ook verder niets konde worden afgedaan, voor en aleer, de noodige bepalingen daaromtrent zouden zijn en worden gemaakt. Dan, gemelde Burgemeester en Wethouders verkozen zich daarover niet directelijk te verklaren, en hetzelve alvorens den avond van dien dag in overweging te nemen; ten welken einde de Vergadering ten zes uren door den Burgemeester ten zijnen huize wierd belegd, hetgeen door Heeren Wethouders, benevens den Secretaris, wierd aangenomen. Ook wierd de gemelde Kommandant tegen acht uren in die Vergadering verzocht, wanneer aan denzelven, het besluit van gemelde Heeren, zoude worden medegedeeld.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 162

Den Heer Burgemeester besloot intusschen voor zich, van het 4e. artikel der hier vorengemelde Kapitulatie gebruik te maken, en gaf op die dag bij eene missive aan Heeren Wethouders kennis, dat hij zich als man van eer verpligt gevonden had, deze Stad en Eilanden te verlaten, aangezien de getroffen overeenkomst tusschen de Gekommitteerden uit Wethouders en die van het platte land, met de Luitenant-Generaal Roselijn en de Vice-Admiraal Keats op den 15 dier maand hem daar toe de vrijheid gaf. Gevende wijders kennis, dat hij zijnen post als Burgemeester der Stad Zierikzee had nedergelegd. Gelijk dan ook door gemelde Burgemeester, welke zich naar Holland begaf, hiervan mede, bij eene dergelijke missive, aan den Engelschen Kommandant werd kennis gegeven. Intusschen wierd in deze treurige stand van zaken, door Heeren Wethouders, met bedaardheid overwogen wat hun in dezen te doen stond, en na over alles rijpelijk te hebben geraadpleegd, wierd begrepen, dat er niet anders konde en moest gehandeld worden, dan het voetspoor van den Heer Landdrost en Assessoren, bij extract-Resolutie van den 6 Augustus ter hunner kennisse gebragt, te volgen, en op de gronden daarbij omschreven, tot welzijn der Stad en Burgerij, in hunne posten als Wethouders en Secretaris te blijven continueren; te meer, daar nimmer ter hunner kennis was gekomen, hoedanig het Gouvernement daar over dacht, en de Stads Regering zich alleen vond gelast, om bij eene onverhoopte invasie van den

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 163 vijand, waar tegen men zich, als geheel van alle defensie ontbloot, niet konde verzetten, alleen de rust en goede order te helpen bewaren en te handelen, als meest in dezen dienstig zoude zijn, waartoe men zich ook alleen in staat vond. De Kommandant in de vergadering verzocht zijnde, wierd aan denzelven de missive, welke den Heer Burgemeester voor hem had achter gelaten, ter hand gesteld; houdende deze mede kennisgeving, dat hij zijn post als Burgemeester had nedergelegd, bij welke gelegenheid door de aanwezig zijnde vier Wethouders en Secretaris aan gemelde Kommandant wierd kennis gegeven van derzelver voornemen om hunne functien te blijven waarnemen. Eindelijk wierden de vier Heeren Wethouders en den Secretaris in derzelver functien gceontinueerd, en wijders gevraagd zijnde, of zij, indien zulks noodig mogte geoordeeld worden, bereid waren den eed aan Zijne Groot Brittannische Majesteit te doen, bragt dit Heeren Wethouders en Secretaris niet minder in groote verlegenheid; dan reeds verklaard hebbende, dat zij om de hiervoren gemelde redenen bereid waren in derzelver posten te zullen blijven voortgaan, en in aanmerking nemende de positie, in welke zij zich bevonden, als zijnde in de magt des vijands, dat zij ook anderzins geheel en al buiten staat zouden zijn en worden gesteld tot nut en welzijn der Stad en Burgerij in deze oogenblikken te kunnen medewerken, begreep de Heer Wethouder J. Rost van Ton-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 164 ningen, namens zijne Medeleden, dit ontwijkend te moeten beantwoorden, hetgeen hier in bestond: dat zij als mannen van eer in derzelver posten zoude voortgaan, en niet tegenstrijdig des Kommandants bevelen zoude handelen; en derhalven, voor zoo verre de Stedelijke Politie en het belang der Ingezetenen betrof, zij geene zwarigheid vonden ten dien aanzien, des gevergd, den eed te presteren. Met welk aanbod den Kommandant genoegen nam, en den eed niet wierd geëischt noch afgelegd. Wordende wijders gemelde Wethouders door den Kommandant gevraagd, wie van hun, den post van Burgemeester zoude willen op zich nemen, dan zij verschoonden zich alle daar van, uit kragte van het 4e. artikel der Kapitulatie, aan welke, zoo zij oordeelden, door het continueren in hunne posten als Wethouders, door hun was voldaan, en zij dus ook tot geene andere betrekkingen, konde worden verpligt. Dit baarde bij den Kommandant op nieuw ongenoegen, zoo dat hij verklaarde in dit geval, zelfs de funktie van Burgemeester te zullen uitoefenen. Hierop wierden Heeren Wethouders gelast, om, namens den Kommandant, de noodige orders te stellen, om op den volgenden dag de wacht onder het Stadhuis niet meer door de gewapende Burgermagt te doen betrekken, dat dezelve door hem zoude worden ontwapend en de Burgers hunne wapenen op het Stadhuis zouden moeten overbrengen: dat ook alle 's Rijks en Stads Ambtenaren en Bedienden den volgenden dag ten Stadhuize zouden dienen te

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 165 worden geciteerd, ten einde zich aan den Kommandant te verklaren, omtrent de al of niet kontinuatie in derzelver funktien en posten. Het Stadsbestuur had dus aan deszelfs hoofd, als Burgemeester den Kommandant der Engelsche bezetting, 't geen ook ten gevolge had, dat nog dienzelfden avond onderscheidene orders door hem wierden uitgevaardigd, als aan den Lt. Kolonel der gewapende Burgermagt, 's Rijks Ontvangers en Ambtenaren enz.

Den 17 Augustus, des middags ten twaalf uren, de geheele gewapende Burgermagt, ingevolge de hier vorengemelde order, voor het Stadhuis geschaard staande, om de wapenen neder te leggen, wierd dezelve op eene minzame wijze door den Kommandant aangesproken, welke te kennen gaf, dat hij zich ingevolge de Kapitulatie en door omstandigheden verpligt vond, de gewapende Burgermagt de wapenen te doen nederleggen, hun bedankende voor de bewezene diensten en bewaring der rust en goede orde. Waarop hij de gewapende Burgers, ieder kompagnie afzonderlijk derzelver wapenen op de zoogenaamde bovenzaal van het Stadhuis deed overbrengen, doch de Officieren hunne zijdgeweren liet behouden. Dit alles liep in de meeste rust en stilte ten einde; de wacht onder het Stadhuis wierd toen door de Engelschen betrokken; welke een schildwacht plaatsten voor de zaal, alwaar de overgebragte wapenen waren berustende.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 166

Dit geschied zijnde, verscheen ingevolge de gedane aanschrijving voor den voornoemden Kommandant, op de zoogenaamde Raadkamer ten Stadhuize, het kollegie van Schepenen, Vroedschappen en het kollegie van Heemraden van Schouwen, den Bailluw dezer Stad, den Rentmeester-generaal beoosten Schelde, Kommissaris-generaal der Konvoijen en Licenten, Stads Penningmeester, Griffier en andere Stads Ambtenaren; gelijk mede alle de Ontvangers van 's Rijks middelen; aan wien door den Kommandant gevraagd zijnde, of zij ingevolge het 4 artikel der Kapitulatie genegen waren, des gevergd, den eed aan Zijne Groot-Brittannische Majesteit te doen, alle verklaarden in hunne funktien te zullen blijven voortgaan; waarin echter de Heer Kommissaris-generaal Baerts difficulteerde, nemende de Heeren de Brauw en Mulock Houwer aan, zich deswegens nader te verklaren; verzoekende de eerstgemelde dadelijk paspoort om te vertrekken. De Secretaris wierd gelast, om, de kamers, waarin zich noch papieren of boeken van het Kommissariaat ten huize van den Heer Baerts mogten bevinden, over te nemen en te verzegelen; 't welk ten gevolge had, dat de sleutels onder den Secretaris bleven berusten, en de papieren en documenten door den Kommandant onaangeroerd bleven. Den Heer B. Boom, wierd dien dag ook door den Kommandant met een eigenhandig billet of order gerequireerd om de funktie van Burgemeester op zich te nemen, doch gemelden Heer B. Boom

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 167 bleef zulks weigeren, en wel op grond der getroffene Kapitulatie, en deed den Kommandant weten: dat, bijaldien hij daartoe verpligt mogte worden, hij liever verkoos de Stad te verlaten en in zoodanig geval het benoodigde paspoort verzocht. Hiermede liep dit alles af, zonder eenige gevolgen voor gemelden Heer Wethouder.

Den 19 wierd den Heer H. Mulock Houwer, te dier tijd Kommissaris-generaal der Konvoijen en Licenten in zijne woning door de Engelschen gearresteerd en aldaar door eene wacht bewaakt; uit welk arrest gemelde Heer den volgenden dag, na voorafgaande borgstelling, weder werd ontslagen. Deze borgstelling bestond in eene groote som gelds en daarboven nog van twee geaccrediteerde Heeren; de gelden wierden ten Stadhuize gedeponeerd, doch zijn bij het vertrek der Engelschen weder aan denzelven gerestitueerd.

Den 22 Augustus, des morgens ten zeven uren, ontving de Heer Secretaris berigt, dat, vermits eenige kwalijkgezinde lieden hadden uitgestrooid, dat er een oogmerk bestond, om het geheele Engelsche Garnisoen te vermoorden, en dat dien ten gevolge, den Generaal Roslijn voornemen was, het Garnisoen met nog 500 zoogenaamde Pikeniers, en weinig gedisciplineerd volk te vermeerderen. Gemelde Secretaris, dit gerucht van de grootste en nadeeligste gevolgen voor de Stad en Burgerij oor-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 168 deelende, gaf daarvan ten spoedigsten aan Wethouders kennis; welke daarop ten Stadhuize vergaderden en begrepen, vooral daarop het gevoelen van den Kommandant te moeten vernemen, als in dat oogenblik van het grootste belang zijnde, te meer, daar het stil en onderworpen gedrag, zoo van Stads Inwoners, als van die der Eilanden deed vertrouwen, dat hij in dezen, tot het niet afzenden van meerder Garnisoen, zoude medewerken. Gemelde Kommandant dit een en ander vernomen hebbende, begon ook daartoe dadelijk werkzaam te zijn en op deszelfs raad wierd besloten eene kommissie, bestaande uit den Heer Wethouder J. Rost van Tonningen en den Secretaris, naar den Generaal Roslijn, welke zich te Goes bevond, aftezenden; welke kommissie aldaar zeer minzaam wierd ontvangen; terwijl het dezelve door hare redewisseling met den Generaal Roslijn, gelukken mogt, dat er geene meerdere troepen naar de Stad en Eilanden wierden afgezonden. Op den daarop volgenden dag, wierd door den Kommandant aan Heeren Wethouders eene schriftelijke order ter hand gesteld, waarbij dezelve wierden geautoriseerd tot het doen bijeenroepen der Vroedschappen, ten einde aan hem eene voordragt te doen tot voorziening in de vakante post van Burgemeester, welke vergadering den 24 daar aan volgende gehouden wierd, met dat gevolg, dat, daar niemand dier Leden deze post begeerde op zich te uemen, den Heer Secretaris Mr. A.J. van Dopff, tegen wil en dank en uit liefde

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 169 voor de Stad en Burgerij, de gemelde post op zich nam, en vervolgens door den Heer Mr. T.A. van Adrichem in deze moeijelijke taak, als Sekretaris, wierd geadsisteerd. Even vóór dat dit alles naar des Kommandants genoegen was afgeloopen, had den Heer Secretaris van Dopff het volgende beiefje ontvangen:

‘UEd. werd bij dezen gelast, mij te bezorgen het huis, onlangs geoccupeerd, door den gewezen Koning van Holland; volkomen gemeubileerd.

Aan den Magistraat van Zierikzee. J. BURKE. Kapt. Kommandant der Stad Zierikzee.’

Heeren Wethouders, van den inhoud van des Kommandants order door den Sekretaris kennis bekomen hebbende, bleek het weldra, uit de gegevene opheldering van zijn taalsman (van welke hij zich gedurende zijn verblijf alhier bediende,) dat door het huis van den gewezen Koning van Holland (zoo als gemelde Kommandant zich uitdrukte) verstaan wierd, het huis van den Heer Mr. S. Boeije, alwaar den Koning van Holland, en welke als zoodanig door Heeren Wethouders bleef erkend, Hoogstdeszelfs intrek, gedurende Zijn verblijf in deze Stad, had genomen.

Heeren Wethouders, wegens deze vordering van den Kommandant, zich niet weinig in verlegenheid gebragt ziende, temeer daar gemelde Heer Boeije

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 170 afwezig was, en reeds door den Heer Wethouder J. Nelemans waren onderrigt, dat gemelde Kommandant het voornoemde huis had geinspecteerd, en er geen middel van weigering openbleef, besloten zich ten dien einde te vervoegen bij den Heer Mr. J. Schuurbeque Boeije, Zoon van meergemelde Heer Mr. S. Boeije, met verzoek om het huis van deszelfs Vader, wel ten dienste van den Kommandant te willen afstaan, aan welk verzoek door den Heer Schuurbeque Boeije wierd voldaan, en het gemelde huis daarop door den Kommandant betrokken.

Den 24 Augustus, beval Lord Chattam, kommanderende de Engelsche troepen in Walcheren, bij Proklamatie, dat niemand der Schippers of Veerlieden eenige personen, zonder van behoorlijke paspoorten voorzien, van het eene Eiland naar het andere zouden overvoeren, onder verbeurd verklaring van zijn Schip of Veerschuit en straf volgens de Militaire wetten.

Den volgenden dag wierd, op verzoek van den Kommandant, door den fungerenden Burgemeester, bekend gemaakt, dat niemand van dit Eiland vertrekken mogt, dan over het Nieuwe Veer, of over Oostduiveland, en zonder van een behoorlijk paspoort, door den Kommandant onderteekend, te zijn voorzien. Daar de Kommandant zich van het aanwezig zijnde getal en soort van wapenen en ammuni-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 171 tie van oorlog wilde verzekerd houden, wierden op deszelfs last, alle de Ingezetenen dezer Stad en Eilanden, bij bekendmaking van den 30 Augustus, bevolen daarvan dadelijk aan denzelven opgave te doen. Vermits het versch water, hetgeen voor de Engelsche Vloot wierd gerequireerd, niet meer uit de Stad konde worden geleverd, zag men zich genoodzaakt hetzelve uit Noordgouwe te doen halen, waartoe een grooter aantal wagens en paarden benoodigd was, dan wel binnen deze Stad, zonder ongerief der ingezetenen konde plaats hebben; mitsdien oordeelde men het noodzakelijk, dat deze last, gelijk met de Ingezetenen ten platten lande, gedragen wierd, en schreef dien ten gevolge de Gemeentebesturen van Noordgouwe, Zonnemaire, Bommenede en Dreischor aan, om te zamen dagelijks een getal van 30 wagens naar deze Stad te zenden, om het ledige vaatwerk te halen, en hetzelve met versch water gevuld, naar de Stad te transporteren, en de verdeeling der te leveren wagens onderling te regelen; aan welke aanschrijving door deze Gemeentebesturen ook wierd voldaan; alleen met uitzondering, van het Gemeentebestuur van Dreischor, hetwelk zich daarvan onttrok, uit hoofde zij reeds verpligt waren op de daartoe gedane requisitie, de Engelsche Schepen, welke zich op die hoogte in het Brouwershavensche gat, ten anker bevonden, van versch water te voorzien. Daar het zeker aan de gehoudene Directie van het Stadsbestuur was toe te schrijven, dat er geen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 172 meerder getal Engelsche troepen herwaarts en naar de Eilanden wierden gezonden, in welk geval, zeer zeker de plaatsen ten platten lande, daarmede zouden zijn belast geworden, en daardoor zich genoodzaakt gezien, om kosten te maken, buiten en behalven de ongelegenheid waarin die plaatsen hierdoor zouden worden gebragt, oordeelde men het allezins billijk, dat die Gemeenten ook hun aandeel contribueerden in die kosten, welke de Stad, alleen met Garnisoen belast zijnde, zich verpligt vondt te maken; weshalven tot ontlasting van Stads Financien met gekommitteerden uit de Gemeentebesturen ten platten lande, deswegens in conferentie getreden wierd, waartoe zij dan ook bij circulaire missive, tegen den 2 September daar aan volgende wierden aangeschreven en verzocht, een gekommitteerde uit derzelver midden naar de Stad te zenden.

Den 31 Augustus arriveerde binnen de Stad, de Baron Vos, Kapitein bij het tweede Regiment Engelsche Jagers van den Kolonel Hackett, met 2 à 3 manschappen, welke zich aanstonds bij den fungerenden Burgemeester vervoegden, tot kennisgeving, dat hij alhier kwam om te werven; ten welken einde op zijne orders, en die van den Engelschen Kommandant, eene advertentie in de Stads courant wierd geplaatst, en dezelve aan de kleine Herbergen uitgedeeld. Doch welke werving, niet tegenstaande er zeer hooge handgelden wierden aangeboden, van weinig uitwerking is geweest.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 173

Insgelijks wierd het Stadsbestuur nog dienzelfden dag, door den Kommandant gelast, om bij Publikatie alle publieke Ambtenaren en partikuliere Burgers, binnen deze Stad en Eilanden te gelasten, om, zoo zij nog eenige goederen of gelden van het Hollandsche Gouvernement onder zich berustende mogten hebben, van al hetzelve, zonder eenige achterhouding, uiterlijk binnen 24 uren, na die Publikatie, aan voornoemden Kommandant, aangifte te doen, en ter zijner beschikking te stellen. – Deze Publikatie wierd ook ter kennis van de Gemeentebesturen ten platten lande gebragt.

Den 1 September deden de Engelschen nog eene requisitie van 150 stuks slagtbaar vee, aan welke ook wierd voldaan; terwijl den fungerenden Burgemeester het zoo verre bragt, dat, na deze levering, geene verdere requisitie van vee zouden geschieden.

Den 2 September rapporteerde gemelde Burgemeester aan de Vergadering van Heeren Wethouders, dat hij de depenses en onkosten van het defroijement van den Engelschen Kommandant, over de afgeloopene week had doen opnemen, en bevonden, dat dezelve ruim f180 hadden bedragen; doch hoe hoog deze kosten ook geloopen waren, begreep het Stadsbestuur, dat het in de als toen plaats hebbende omstandigheden niet mogelijk was, om zich van het defroijeren van den

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 174

Kommandant te ontrekken; en dat het nogtans bij vervolg voor Stads kas veel geschikter zoude zijn, om eene vaste en wekelijksche som te bepalen, zoo voor den Kommandant, als voor de onkosten van het Garnisoen; en tevens, dat het ook niet meer dan billijk was, dat in deze uitgaven, door die van het platte land wierd bijgedragen; en wel, daar men ten hunnen gevalle had weten te bewerken, dat de Engelschen geene meerdere troepen naar deze Eilanden afzonden. Derhalven bepaalde men, om, met de Gemeentebesturen van Schouwen en Duiveland, in overleg te treden, of, en in hoe verre zij genegen mogten zijn, om in de kosten, die de Stad voor het kommandement en het Garnisoen moest doen, pro rato te deelen; waartoe de fungerenden Burgemeester die Gemeentebesturen bij voorraad had aangeschreven, om derzelver Gekommitteerden, op den middag van den volgenden dag, naar herwaards te zenden. Inmiddels wierd gemelden Burgemeester gekwalificeerd om de verdere noodige uitgaven ten voorschreven einde uit Stads kas voor te schieten; behoudens de nadere en vaste bepalingen, die daaromtrent, zoo men hoopte, met die van het platte land zouden kunnen worden gemaakt. Daar de twee eerst gedane leverantien van het door de Engelschen gerequireerd vee waren betaald, en de twee laatste niettegenstaande alle de daartoe aangewende moeite achterwege bleef, begreep de fungerende Burgemeester tot verkrijging

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 175 dier gelden, het meest geschikt te zijn, om den Heer Wethouder B. Boom en den Heer J. de Kater, Schout en Sekretaris van Burgh te kommitteren, ten einde zich te vervoegen bij het kommissariaat van de Engelsche troepen te Vlissingen of Middelburg, om van hetzelve de verschuldigde penningen voor het, op den 28 der vorige en den 1 dezer maand geleverd vee, te ontvangen. Aan welke kommissie door die Heeren, den daaraan volgenden dag wierd voldaan. Den Kommandant vorderende, dat hem ook alle de goederen, het Rijk van Holland toebehoorende en welke zich op de onderscheidene seinposten en aldaar in de wachthuisjes bevonden, wierden afgegeven, begreep den fungerenden Burgemeester, om was het mogelijk, die goederen voor Holland te bewaren, best te zijn, gemelde Kommandant voor te dragen, om dezelve door de naastbijgegelegene Gemeentebesturen, op recief van de seinwachters, ter bewaring te doen overnemen, waarmede de Kommandant genoegen nam; en dien ten gevolge ook daartoe de Gemeentebesturen van Westenschouwen, Haamstede, Renesse en Elkerzee, bij missive wierden aangeschreven, hetgeen ook dat gelukkig gevolg heeft gehad, dat bij het vertrek der Engelschen, die goederen zijn achtergelaten, en van wegens het Hollandsche Gouvernement zijn overgenomen. Tot voorkoming dat de Stad en Ingezetenen, niet op eens, van de meest noodige levensbehoeften zoude zijn, of worden ontbloot, wierd van

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 176 wegens het Stadsbestuur bepaald, om de vereischte opgave te laten doen, van den voorraad van gedorschte Granen binnen deze Eilanden, en om bij de Winkeliers binnen de Stad te doen opnemen, de voorraad van de eerste levensbehoeften, als Boter, Kaas, Olij en andere. Deze opneming en opgave geschied zijnde, bleek het daar uit, dat er nog eene genoegzame hoeveelheid van Granen voor handen was, en dat de Winkeliers, hoe zeer niet ruim, nogtans tamelijk, van de eerste levensbehoeften waren voorzien, zoo dat, wanneer er geene groote verzending van Granen plaats had, en de Winkeliers hunne goederen niet buiten het Eiland verdebiteerden, er nog geen gebrek te vreezen was. Het Stadsbestuur begreep echter, dat het in dezen toestand noodzakelijk was, om, tot voorkoming van verzending van Granen, den Kommandant schriftelijk te verzoeken, om geene permissie, tot inlading of verzending van Granen te geven, zonder mede-kennis van den fungerenden Burgemeester; en wijders bepaald, om, als nog het verbod van uitvoer van Boter, Kaas en andere winkelwaren naar de andere Eilanden, te doen voortduren, en daar tegen op de meest gepaste wijze te doen waken.

Den 3 September, zonder dat er iets voorviel, verstreken zijnde, wierd er op den 4 daaraan volgenden, nog 20 stuks vee voor de Engelsche Zeemagt gerequireerd; aan welke requisitie men

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 177 dan ook zich genoodzaakt zag den volgenden dag, te voldoen. De gewapende Burgermagt, zoo als wij hiervoren meldden, op last van den Engelschen Kommandant derzelver wapenen nedergelegd hebbende, stonden deze wapenen welke tot dusver ten Stadhuize alhier berustende waren, welhaast te worden vervoerd. Hiervan gaf gemelde Kommandant op den 4 September in de Vergadering van Heeren Burgemeester en Wethouders kennis, namentlijk dat hij speciale order had ontvangen van den Admiraal der Engelsche Zeemagt, voor deze Stad liggende, om alle de geweren en wapenen, zoo die van de gewezene gewapende Burgermagt, als van de partikuliere Ingezetenen van Stad en Eilanden, welke op zijn order alhier ten Stadhuize waren overgebragt, als prijs te verklaren, en aan den Admiraal op te zenden; doch dat hij, ten bewijze van zijne goede gezindheid jegens de Burgerij, zich daarop naar den Admiraal had begeven, om, ware het mogelijk, van de uitvoering van dit bevel gedispenseerd te worden, en dat hij ook daarin wel en zoo verre was geslaagd, dat hij de vrijheid bekomen had, om de geweren en wapenen, welke een bijzonder eigendom van de Burgerij waren, hier te laten, maar niettemin den stiptsten last had bekomen, om de geweren van de gewapende Burgermagt naar den Admiraal op te zenden, nadien dezelve wierden beschouwd als wapenen aan het Hollandsche Gouvernement toebehoorende.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 178

De Kommandant voor zijne aangewende moeite, tot het behoud der wapenen van partikulieren, bedankt zijnde, wierd door de Vergadering aan denzelven te kennen gegeven, dat de wapenen der Burgermagt met hetzelfde regt moesten gereklameerd worden, daar dezelve niet aan 't Gouvernement, maar aan deze Stad zelve toebehoorden, die wel is waar deze geweren van het Gouvernement had ontvangen, doch tegen overneming en ruiling van andere ongelijke wapenen, welke in der tijd door de Stad waren aangekocht; en dat dus de meergemelde wapenen indedaad een privative eigendom van de Stad uitmaakten en als zoodanig, ook even als andere eigendommen, aan de Stad moesten verblijven. Wordende wijders meergemelde Kommandant verzocht, om deze reclame aan den Admiraal te willen voordragen. Dan, de Kommandant verklaarde zulks niet te kunnen of te mogen doen, uit hoofde van de stellige en pressante orders, welke hij deswegens had ontvangen; radende hij ook het Stadsbestuur, om daaromtrent geene nadere pogingen te doen; waarop niettemin, door Burgemeester en Wethouders besloten wierd, om op het nadrukkelijkste omtrent het regt van de Stad op de voorschreve wapenen, bij het Engelsche Gouvernement, op grond der geslotene Kapitulatie, te reclameren, en zoodanige demarches, tot teruggave derzelve, in 't werk te stellen, als men zoude noodig oordeelen, vertrouwende, dat zulks door den Kommandant aan het Stadsbestuur niet zoude worden betwist;

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 179 doch al hetwelk geen gevolg heeft gehad en de weggevoerde wapenen niet terug gegeven.

Den 5 September viel er niets bijzonders voor, dan dat de Kommandant eene lijst gerequireerd hebbende van de door den armen bedeeld wordende personen, alle dezelve des namiddags ten 4 uren voor zijn verblijf deed komen, en alstoen aan dezelve omtrent f275 : - : - aan Zesd'halven uitdeelde; hetwelk met alle stilte ten einde liep.

Den 6 September vervoegde zich den Heer A. Harrison, koopman binnen deze Stad, bij den Burgemeester, met beklag, dat: op de vorige dag door de Officieren der Engelsche Zeemagt, zijn Kotterschip Mars, uit de oude Haven dezer Stad was weggenomen; en zulks niettegenstaande alle zijne daar tegen gedane vertogen en bewijzen van eigendom, en, dat door deze daad, aan hem een onregt was geschied, strijdig met de artikelen van Kapitulatie, waarbij de eigendommen van Stads Ingezetenen waren verzekerd geworden; verzoekende diensvolgens, dat wegens deze wederregtelijke daad, door het Stadsbestuur mogte worden voorzien. Hierop vervoegde de fungerende Burgemeester zich bij den Engelschen Kommandant, en insteerde op de meest dringendste wijze op redres dezer feitelijkheid; doch deze verklaarde, dat zulks niet op zijne, maar op order van de Zeemagt was

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 180 geschied, en dat het niet aan hem stond, om derzelver order tegen te werken. Van dit alles wierd aan de vergadering van Wethouders kennis gegeven; welke besloot, om zich ten spoedigsten over deze tegen de artikelen der Kapitulatie strijdende daad, aan den Admiraal der Engelsche Zeemagt bij missive te addresseren, en op het allerernstigste het maintien der getroffene Kapitulatie te verzoeken; alsmede om gemeld Kotterschip ter dispositie van den wettigen eigenaar te stellen. Doch alle pogingen tot de teruggave en bekoming van dat Schip waren en bleven vruchteloos.

Den 7 September, des morgens ten zeven uren, deed de fungerenden Burgemeester de vergadering van Wethouders bijeenroepen; en gaf aan dezelve kennis, dat hij de Vergadering zoo vroegtijdig had doen beleggen, uit hoofde van eene bij hem ontvangene boodschap van den Engelschen Kommandant, welke hem had berigt, dat hij order had bekomen, om zich dien morgen ten tien uren met zijne troepen in te schepen, en in den voormiddag de Stad te verlaten, doch alvorens hem Burgemeester verzocht te spreken over eenige orders en dispositien, de algemeene rust betreffende, dat hij Burgemeester zijne bekommering in deze oogenblikken niet konde verbergen, vooral sedert het gebeurde in den afgeloopen nacht, daar het de Vergadering niet onbekend konde zijn, hoe op den avond van den 6 dezer eenige gewapende

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 181

Engelsche barkassen, met eene groote menigte matrozen binnen de Haven waren gekomen, en zich met geweld meester gemaakt hadden van de goederen onder bewaring van den Vendumeester der Konvoijen en Licenten P. Boone Sr., en hoe bij die gelegenheid door eenige matrozen hier en daar ongeregeldheden waren gepleegd; terwijl men van hun vernomen had, dat die manschappen des avonds weder terug zouden komen, om het overig gedeelte der goederen uit de Pakhuizen der Konvoijen en Licenten te halen. Wijders gaf de Burgemeester de Vergadering in bedenking, of het niet dienstig zijn zoude, den Engelschen Kommandant over dit gebeurde te adieeren, en hem vóór zijn vertrek uit naam der Regering op eene beleefde wijze te bedanken voor de goede orde en discipline, welke hij gedurende zijn verblijf alhier, door zijne manschappen had doen bewaren, en voor de blijken zijnder goede gezindheid omtrent de Ingezetenen dezer Stad; doch tevens het beklag en de bekommering van het Stadsbestuur over het gepasseerde van den vorigen nacht en over de onrust, welke men, bij eene tweede komst van het Engelsche Zeevolk, vreesde; met dringend verzoek, dat hij zulks zoude trachten voor te komen. Overeenkomstig dit een en ander door den Burgemeester voorgedragene, wierd door Heeren Wethouders besloten, den gemelde Burgemeester, benevens den fungerenden Secretaris ten voorschreven einde te kommitteren, en bij gemelden Kommandant de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 182 vrijheid te verzoeken, om, na zijn vertrek en dat van zijn Garnisoen, eenige burgers te wapenen tot bewaring der goede orde en rust binnen deze Stad; met dat gevolg, dat gemelde Kommandant daartoe de verzochte vrijheid dadelijk verleende. Gelukkig bleef het gevreesde tweede bezoek der Engelsche Zeelieden, tot het afhalen der nog achtergelatene goederen, geheel achterwege. De Kommandant verliet op het hiervoren bepaalde tijdstip, met zijne onderhoorige manschappen, in een behoorelijke orde, de Stad; zijnen marsch nemende door de Hoofdpoort langs den Hoofddijk naar het Hoofd, alwaar zij zich vervolgens in de aldaar gereed liggende chaloepen inscheepten en naar boord der Oorlogschepen vertrokken. Dadelijk na het vertrek van het Garnisoen deed het Stadsbestuur, met overleg van den Luitenant-Kolonel der voormalige gewapende Burgermagt, J.C. Rost van Tonningen, een aantal Burgers ten Stadhuize compareren; deze aldaar in de Raadkamer binnen gelaten zijnde, wierd hun door den Burgemeester namens de Regering kennis gegeven van de bekomene autorisatie van den Engelschen Kommandant tot wapening van eenige manschappen ter bewaring van de stedelijke rust, en hoe in deze oogenblikken het allezins noodig was, alle mogelijke voorzorg te gebruiken, dat de rust en orde in de Stad niet worde gestoord, en de Justitie des noods met den gewapenden arm konde worden bijgestaan; hun verder afvragende, of zij,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 183 uit bezef van dit alles, bereid waren, om vrijwillig de wapenen weder op te vatten, ter beveiliging der Stad voor alle wanorde. Hierop boden zich de navolgde Burgers tot dezen vrijwilligen dienst met den meesten ijver aan, te weten: de Luitenants M. Groeneveld de Kater, J. voor den Dag, W. Ribbe; Adjundant A. de Vos Az.; Sergeanten Job Prince, Gerrit Keller, A. van der Moer; de Korporaals A. Rothuis en G. van Manen; als Schutters J. Mens, L. Koster, C. van Tigchelhoven, Corn. Meijer, B. Appel, J. Kanneman, L. Joppe, W. Paarling, L. Lambert, J. Kuipers, M. Adriaanse, A. Bil, P. Hendriks, C. Broodman, H. Heijkamp, J. Kodde, Joh. Dekker, A. van Veldhoven, J. Hilligers, C. Brouwer, J. Stofregen, C. van der Weel, J. Zegers, M. Mandel, J.D. Engelvaart, J. Spek, L. Vis en J. van 't Noordende* Deze hierbovengemelde manschappen, wierden dan ook dadelijk van de noodige wapenen, welke door de Engelschen, als aan partikulieren toebehoorende, waren achtergelaten, voorzien, en deden vervolgens de gewone Burgerwacht.

Op Vrijdag den 8 daaraan volgende deelde de Seinwachter (welke weder zijn vorigen post op

* Uit achting voor deze braven, hebben wij, door opgave van derzelver namen, hun der vergetelheid trachten te ontrukken.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 184 den grooten Toren had ingenomen), aan den Burgemeester het berigt mede, dat het Eiland ook aan de noordwestzijde door de Engelsche schepen was verlaten. Van dit berigt wierd vervolgens door den fungerenden Burgemeester aan den Heer Kwartierdrost (destijds zich te Tholen bevindende) met een kort verslag van al het gebeurde alhier, kennis gegeven, met verzoek, dat, zoodra mogelijk de gemeenschap met Holland door eene geregelde scheepvaart en den gewonen loop der Post weder mogte worden geopend; alsmede dat door gemelde Heer Kwartierdrost in de vacerende post van Burgemeester werde voorzien, welke functie slechts provisioneel, door hem was waargenomen. Dienzelfden dag, arriveerde binnen deze Stad, den Heer Schaardenberg Damberg, Officier der Hollandsche Marine, welke kennis gaf, dat hij door den Maarschalk Verhuëll, met eene flotille Hollandsche schepen in Keeten leggende, was afgezonden, om deze Stad en Eiland weder in naam van Zijne Majesteit den Koning van Holland in bezit te nemen, en de Hollandsche Vlag op den Toren te doen plaatsen, en overhandigde tevens aan den Burgemeester en Wethouders (welke toen ten Stadhuize waren vergaderd) eene missive van meergemelden Maarschalk. Hierop informeerde de Burgemeester den gemelden Officier, dat er tot het wegnemen der Engelsche Vlag, welke was achtergelaten, bereids de noodige orders waren gegeven, en dat men door

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 185 geschikte personen hen behulpzaam zijn zoude tot het opeisen der Hollandsche Vlag.

Den volgenden dag arriveerde alhier een detachement van zestig man Hollandsche Grenadiers, onder bevel van den Kapitein Tabor, Aide de kamp van den Maarschalk Dumonceau, ten einde het geheele Eiland te recognosceren; verzoekende uit hoofde zijne manschappen door aanhoudende marschen waren gefatigeerd, dezelve bij de Burgers zouden worden gebilletteerd. Gevende wijders gemelde Kapitein kennis, dat dit zijn detachement stond gevolgd te worden van nog 3000 man tot bezetting van deze Stad en Eilanden; doch welk groot aantal troepen, evenwel zijn achtergebleven.

Den 15 September wierd aan de Burgers, welke bij het vertrek der Engelschen, (en wier namen wij hier voren hebben opgegeven) tot bewaring der rust en veiligheid dezer Stad, vrijwillig de wapenen hadden opgevat, na daartoe in de Vergadering van Burgemeesteren te zijn geroepen, bij monde van den fungerenden Secretaris, namens den Burgemeester en Wethouders, door eene gepaste aanspraak de tevredenheid der Vergadering te kennen gegeven, wegens het door hun zoo loffelijk gehouden gedrag, met dankbetuiging voor de getrouwe diensten, die zij zoo bereidwillig in de kritieke oogenblikken ter bewaring

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 186 der publieke rust, hadden bewezen, en waarvoor zij dus nu eervol werden ontslagen; en wijders dat het Stadsbestuur van hun vertrouwde, dat zij met geen minderen ijver zouden voortgaan, om bij het herstellen en in werking brengen der gewapende Burgermagt, op den voet en wijze bij het Gonvernement bepaald, hunne diensten te presteren, en door hunne bereidwilligheid en ondergeschiktheid, aan anderen een voorbeeld te geven; terwijl zij konden verzekerd zijn, dat door de Regering dezer Stad, altijd met onderscheiding aan hun zoude gedacht worden. Den Heer Mr. A.J. van Dopff, welke, zoo als wij hier voren gezien hebben, bij het vertrek van den Heer Burgemeester N. de Kater, provisioneel dien post op zich genomen had, oordeelde zich thans bevoegd, om denzelve weder in den schoot van Heeren Wethouders neder te leggen; gelijk ook door gemelde Heer in eene buitengewone Vergadering van 15 September, met de navolgende aanspraak geschiedde:

‘MIJNE HEEREN!

Op den 24 der vorige maand, nam ik met toestemming dezer Vergadering provisioneel op mij, den post van Burgemeester te zullen waarnemen, met behoud van dien van Secretaris; en dit alleen, zoo als Ul. bekend is, uit zucht en liefde voor deze Stad en derzelver Ingezetenen, en het was ook toen mijn eenigste drijfveer, om daardoor deze Vergadering te redden, uit de verlegen-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 187 heid, waarin dezelve zich bevond, door den dringenden toon, van den Engelschen Kommandant, en, om zoo veel in mijn vermogen was, in die kommervolle tijd, de Stad en Burgerij eenigzins te gemoet te komen, in het ondragelijke van een puur Militair bewind van eenen Engelschen Kommandant. Het zal niet noodig zijn, een tafereel op te hangen, van het gebeurde in die dagen, noch Ul. te herinneren aan de willekeurige arrestatien en orders, waarmede destijds reeds een begin was gemaakt. Dit alles is Ul. allen overbekend. Verheugen wij ons veel liever over de gelukkige wending van zaken, daar wij nu hier weder, als Hollanders kunnen spreken, en rust en order herstellen, waar die verbroken was. Her is dus met het innigste genoegen, dat ik deze Vergadering hiermede kennis geve, dat ik met alle blijdschap, den provisioneel op mij genomen post als Burgemeester, die indedaad voor mijne schouderen veel te zwaar was, thans weder in den schoot dezer Vergadering nederlegge, en mijn post als Secretaris weder aanvaarde. Reeds terstond na het vertrek der Engelschen, zoude ik zulks hebben kunnen doen, dan, in de eerste oogenblikken van verwarring, en bij de daarop volgende inmarsch van ons Hollandsch Garnisoen, vond ik het niet raadzaam mij direkt te ontrekken als hoofd van het Stadsbestuur. Doch thans, bij meerder rust, oordeel ik mij verpligt eene funktie te laten varen, die, alleen door den drang

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 188 der omstandigheden, mij wierd opgelegd. Zoo mijn gehouden gedrag, iets, hoe ook, tot welzijn der Stad en Burgerij heeft toegebragt, en hetzelve de goedkeuring dezer Vergadering en van alle braven mag hebben weggedragen, zal ik mij voor al de kommer en zorg, voor alle de onaangenaamheden, waaraan ik in mijnen post ben bloot gesteld geweest, genoeg beloond achten. Zoo ik in iets mogt zijn te kort gekomen, gelooft dan, dat het niet aan mijnen wil is toe te schrijven, maar aan de hagchelijke en moeijelijke positie, waarin ik mij bevonden heb. Hartelijk dank, Mijne Heeren! voor het vertrouwen in mij gesteld, en bijzonder voor alle de blijken van vriendschap, medewerking en hulp, mij gedurende de provisionele waarneming van het Burgemeesterschap, door Heeren Wethouders bewezen. Hartelijk dank, ook vooral aan den Heer Vroedschap van Adrichem, die mij met raad en daad heeft bijgestaan, en zoo vriendschappelijk vervangen in mijne funktie als Secretaris. Het zal mij altoos een aangename pligt zijn, dit te erkennen; even gelijk ik het mij steeds een voorregt zal rekenen, te mogen deelen in de mij vereerende vriendschap dezer Vergadering.’

Deze Aanspraak bij alle de Leden met deelneming en genoegen aangehoord zijnde, wierd den Heer van Dopff, benevens den gefungeerd hebbenden Secretaris Mr. T.A. van Adrichem,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 189 door Heeren Wethouders derzelver dank betuigd voor de veelvuldige moeiten en werkzaamheden, welke zij zich bij de waarneming van hunne funktien in eenen zoo moeijelijken en kritieken tijd, tot welzijn der Stad en Burgerij hadden getroost, met betuiging, dat zij welmeenend wenschten, en ook vertrouwden, dat zulks steeds bij alle brave Ingezetenen in eene dankbare erkentenis zoude blijven. Wijders wierd door Heeren Wethouders, daar de post van Burgemeester vakant was, besloten, den Heer Landdrost te verzoeken, dat in de vervulling derzelve wierd voorzien; en inmiddels den Heer Wethouder B. Boom tot de provisionele waarneming van het Burgemeesterschap dezer Stad benoemd. Welke funktie dan ook, gemelde Heer Boom provisioneel op zich nam. Den Heer N. de Kater (welke op den 16 Augustus van dit jaar, deszelfs post als Burgemeester had nedergelegd), uit Holland terug komende, aanvaardde daarop dadelijk zijne vorige funktie. Doch, daar Heeren Wethouders zwarigheid maakten, denzelven als zoodanig, zonder eene nadere autorisatie, of officiele aanstelling te erkennen, bleef het Burgemeesterschap provisioneel in handen van gemelden Heer Boom, tot dat eindelijk, op eene ingekomene missive van den Heer Kwartierdrost, van den 20 September dezes jaars, deze zaak wierd beslist en den meergemelden Heer de Kater zijnen vorige post als Burgemeester hervatte.

Even na dat deze Stad en Eilanden, door de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 190

Engelschen verlaten was, had Koning Lodewijk, bij besluit van den 8 September 1809, den Heer Mr. F. Ermerins tot Landdrost van Zeeland, in plaats van den Heer A. van Doorn; en den Heer Mr. S. Boeije in plaats van bovengemelden Heer Ermerins, tot Kwartierdrost over Tholen, Schouwen en Duiveland benoemd en aangesteld.

De Lezer, vertrouwen wij, zal het ons ten goede houden, dat wij in ons geschiedverhaal, wegens het gebeurde, tijdens de in bezitneming dezer Stad en Eilanden door de Engelschen, zoo breedvoerig zijn geweest; daar dit een tijdstip was, waarin onze Stad mogelijk in de grootste ongelegenheid zoude hebben kunnen geraken, doch waarvan zij echter buiten verwachting is bewaard gebleven, door de goede gezindheid, en medewerking der zoodanigen, welke zonder het minste eigenbelang en alleen uit liefde voor de Stad en Burgerij, zich voor dezelve in de bresse steldden.

Het Jaar 1810.

Naauwelijks had dit jaar zijn loop begonnen, of wij wierden op het alleronverwachtst, op den 11 Februarij, door een partij naakte en hongerige Fransche Douaniers overvallen. Twee hunner zoogenaamde Kapiteinen, vervoegde zich bij den Heer Burgemeester, met kennisgeving, dat zij, op last van het Fransch Gouvernement, naar deze Stad met tachtig Douaniers en

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 191 twee Gensd'armes gezonden waren, om dadelijk bij alle de Ingezetenen onderzoek te doen naar Engelsche Manufactuur goederen en Koloniale waren; verzoekende daarin door vier gekwalificeerden of Stads Boden, tot aanwijzing, geadsisteerd te worden. De Burgemeester weigerde hierop aan die opperhoofden niet alleen de gevraagde adsistentie, maar verbood hun, daar hij hun in zoodanige kwaliteit niet erkende, zoodanig onderzoek te ondernemen, wijl hij zich daar tegen met alle kracht zoude verzetten. Ook gaf hij daarvan kennis aan den Heer Kwartierdrost en den Hollandschen Generaal Major de Ferriere; dan, ondanks alle minzame vertoogen tegen dit onderzoek, moest men uit vrees voor dadelijk geweld en daaruit voor de ongelukkige Ingezetenen te duchtene gevolgen, de gezegde visitatie lijdelijk gedoogen.

De aangekomene Douanes begonnen den 12 daaraanvolgende bij alle Winkeliers, zoo binnen als buiten deze Stad huiszoeking te doen, en hielden daarmede eenige dagen vol, zoo dat zij zelfs sommige huizen en Pakhuizen tot drie onderscheidene malen bezochten, en ingeval er door hun eenige Koloniale waren en goederen gevonden wierden, werden dezelve door hun, indien het ongeopende kisten of vaten waren, verzegeld; waren dezelve gebroken, alsdan vereenigden zij die op ééne Kamer, teekenden de soorten en hoeveelheid met alle naauwkeurigheid aan, en verzegel-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 192 den vervolgens zoodanige kamer en maakten dezelve voor de eigenaren ontoegankelijk; en maakten vervolgens van hunne bevinding een procesverbaal op, hetwelk door hun en de eigenaren dier goederen wierd geteekend, hetgeen in den beginne door sommige geweigerd werd. Dit alles verrigt zijnde, bleven deze goederen provisioneel aan de bewaring der eigenaren over. Wanneer de aangebrokene fust niet al te groot was, inzonderheid die der koffij, thee en suiker, en derzelver hoeveelheid niet boven de 3 à 400 ponden bedroeg, lieten zij die ter beschikking der eigenaren over.

De alzoo in beslag genomene goederen en koopmanschappen, wierden op den 22 Mei, na dat op den 20 dier maand (zijnde Zondag) door hun nog eene zoogenaamde generale visitatie, bij welke zij ook in de boekwinkels naar Engelsche plaatwerken zochten, was gedaan, door den Stads Waagmeester F. van Meerem, in tegenwoordigheid van den Notaris J.G. Blaauw en getuigen, gewogen en vervolgens uit de huizen en pakhuizen gehaald zijnde, naar Antwerpen vervoerd en aldaar in het entrepôt opgeslagen. De eigenaren dezer goederen zich op gezegde gewelddadige wijze van dezelve beroofd vindende, werden inzonderheid voor de terug bekoming der thee alle reclames door de belanghebbenden in het werk gesteld; zelfs werd door dezelven eene kommissie, bestaande uit de Heeren C. van de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 193

Polder en S. van der Weijde Cz., naar Antwerpen tot het doen der terugvordering gecommitteerd; doch keerden, na dat zij door den Prefect en Directeur der Douanes te Antwerpen, naar den Prefect van het Departement der Monden van de Schelde verwezen waren (als zijnde volgens het zeggen van gemelde Prefect en Directeur des Douanes het best in staat de belangen zijner onderhoorigen, bij het Fransch Gouvernement voor te dragen) onverrigter zake terug. Op dit, door bovengemelde gegeven adres, besloten de belanghebbenden, alles wat mogelijk was in het werk te stellen, en zich bij een verzoekschrift, hetwelk door de voornaamste hunner geteekend was, tot den Keizer der Franschen te wenden. Tot dat einde wierden de zoo evengenoemden Heeren C. van de Polder en S. van der Weijde Cz., naar Middelburg gecommitteerd, om den Prefect van dit Departement te verzoeken, hetzelve met zijne gunstige voorspraak ter behoorlijke plaatse te willen doen bezorgen. In hoe ver dat verzoekschrift bevorderlijk om afdoening van zaken te verkrijgen geweest is, is ons niet gebleken. Evenwel gelooven wij, dat, op de voorspraak van den Heer de Coninck, destijds Prefect der Monden van de Schelde, het verzoek der gemelde eigenaren in zoo verre genade gevonden heeft, dat door Napoléon bij decreet van 21 Junij 1810 werd bepaald, dat alle de in beslag genomene en naar Antwerpen vervoerde ko-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 194 loniale goederen, aan derzelver eigenaren zouden worden terug gegeven, tegen betaling van 50 prct. van derzelver waarde, welke reeds was bepaald, volgens een daarbij gevoegd tarif door het Fransche Gouvernement, hetwelk alles behalven middelmatig was gesteld. Van dit besluit werd op den 7 September daaraanvolgende, door den alhier residerenden Ontvanger der Douanes Le Bendu, aan de belanghebbenden kennis gegeven; met bijvoeging, dat, hij aldien die goederen niet binnen den bij de wet bepaalden termijn, tegen betaling der 50 prct. van de waarde, werden afgehaald, dezelve onmiddellijk ten voordeele van het Gouvernement zouden worden verkocht. Toen de belanghebbenden die op den 14 September 1810, te Antwerpen uit het Entrepôt terug haalden, stonden dezelve reeds alle in loten afgedeeld en ter verkoop gereed. Op deze wijze werden dan de onwettig vervoerde koloniale goederen aan derzelver eigenaars terug gegeven, welke daar en boven nog de kosten moesten voldoen, en om maar spoedig geholpen te worden, de handen der Douanes rijkelijk vullen.

Den 6 Maart kregen wij het eerste Fransche Garnizoen, onder kommando van zekeren Kapitein Duthil; deze werden dadelijk bij de Burgers geinkwartierd. Kort daarna vertrok de Generaal de Ferrière, dewelke, in het kommando over deze Stad en Eilanden, door den Luitenant-Kolonel Poupart wierd opgevolgd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 195

Had Napoléon, terwijl hij zich te Schönebrun bij Weenen bevond, na dat de Vrede met Oostenrijk gesloten was, gezegd: ‘Hier is nu alles afgedaan, thans moeten wij op Spanje, en voornamelijk op Holland aantrekken’, het konde niet anders of de dwingeland, welke reeds zijnen Broerder Lodewijk geheel mistrouwde, dewijl deze zijne onderdanen, naar zijn oordeel, veel te zachtzinnig behandelde, moest woord houden. Derhalven deed hij hem, door als 't ware te Parijs gevangen te houden, noodzaken, om eerst van een gedeelte, en vervolgens van geheel zijn rijk afstand te doen. Eerst gedeeltelijk: dit geschiedde te Parijs op den 16 Maart 1810, bij een zoogenaamd tractaat; van welke afstand, onder welke Zeeland begrepen was, door den Burgemeester bij de hier navolgende bekendmaking aan de Ingezetenen dezer Stad (hoewel zonder eenige bevreemding, daar men met het traktaat reeds door de nieuwsbladen bekend was) werd kennis gegeven.

‘De Burgemeester der Stad ZIERIKZEE, ontvangen hebbende een Extract uit het Verbaal van den Heer Landdrost van Zeeland, in dato 9 dezer maand, 1e Divisie No. 1, van den volgenden inhoud:

Art. 1. De inwoners van de Departementen Zeeland en Braband, van het Land Maas en Waas, Nijmegen daar onder begrepen, gelijk

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 196 mede van de Bommelerwaard en het Land van Altona, het zij Ambtenaren, het zij anderen, worden bij deze verklaard, met den dag van heden (31 van Lentemaand 1810) ontslagen te zijn van den Eed, door hun aan ons gedaan.

Art. 2. onze &c.

Betuigende hij Minister tevens deszelfs gevoelens van dankerkentenis, zoo aan den Landdrost, als aan de verdere Autoriteiten en Ambternaren binnen dit Departement, voor den bijzonderen ijver en welwillenheid, welke hem Minister steeds in de waarneming hunner functien, voornamelijk ook in de laatste moeijelijke oogenblikken, is gebleken; en wijders te kennen gegeven, dat hij Minister zich overtuigd houdt, dat noodige maatregelen, door den Landdrost zullen worden genomen, ten einde alle vakken van Administratie op eene behoorlijke wijze waargenomen, en dus alle verwarring voorgekomen worde enz.

Accordeert met vooschreven Verbaal.

De Secretaris-Generaal.

A.M. VAN CITTERS.

Brengt het zelve ter voldoening van de daarbij gedane aanschrijving, ter kennis van alle In- en Opgezetenen en verder daarbij belanghebbende, binnen deze Stad en Poortambagt tot derzelver informatie en narigt.

Brengende wijders nog hier mede ter ken-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 197 nis van alle en een ieder, dien zulks zoude kunnen of mogen aangaan.

1°. Dat hij met Heeren Wethouders benevens de Secretaris gedeclareerd hebbende, om, ter voldoening aan de aanschrijving van voorn. Heer Landdrost in dezen, ten einde door het waarnemen van de Administratie alle verwarring voor te komen, in hunne respective functien te blijven continueren tot tijd en wijlen daaromtrent nader zal zijn voorzien, zij mitsdien daarin ook zullen dienen en behooren te worden erkend; en dat dien ten gevolge mede alle Reglementen, Ordonnantien en andere stedelijke wetten, voor als nog blijven in hun geheel, en door een ieder provisioneel naar behooren zullen moeten worden achtervolgd en waargenomen.

2°. Dat ten behoeve van de Stad, als te voren, tot nadere voorziening, provisioneel zullen blijven en worden gepercipieerd endoor een ieder In- en Opgezetenen binnen deze Stad en Poortambagt opgebragt en betaald, alle Stedelijke Belastingen, zoo oude middelen, als het Additioneel van twaalf stuivers, op zoodanigen voet en wijze, als dezelve tot heden zijn geheven en ingevorderd geworden: blijvende de Ontvangers en Collecteurs, door dewelke de hier vorengemelde middelen zijn ontvangen geworden, en waarvan in den

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 198 tijd, de noodige bekendmaking is gedaan, tot deze perceptie gekwalificeerd.

3°. En eindelijk, dat de Heer Bailluw en het kollegie van President en Schepenen hebben verklaard, in hunne respective betrekkingen tot de in deze genomene maatregelen van Burgemeester en Wethouders te concurreren, en dat mitsdien voorn. Heer Bailluw en collegie door een ieder in deze hunne respective kwaliteiten en betrekkingen zullen dienen en behooren te worden erkend.

En ten einde niemand hiervan eenige onwetenheid zoude kunnen voorwenden, zal deze ter plaatse gewoonlijk worden gepubliceerd en geaffigeerd.

Zierikzee, den 15 van Grasmaand 1810.

De Burgemeester voornoemd N. DE KATER.’

Uit de hier vorengemelde Bekendmaking zien wij, dat ons lot, door het te Parijs gesloten traktaat was beslist; wat het Stedelijke betrof, alles bleef provisioneel op den vorigen voet voortduren; intusschen werden wij eer men met de onderscheidene wetboeken, die ons wierden opgedrongen, regt bekend was, zonder de minste genade op de Fransche wijze behandeld. Bij Bekendmaking van de Burgemeester dezer Stad, van den 2 Mei, kreeg men het berigt, dat

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 199 onze nieuwe Souverein Napoléon, het voornemen had, om zich naar dit Departement te begeven, ten einde hetzelve te bezigtigen, en ook deze Stad met zijne tegenwoordigheid te vereeren; met uitnoodiging aan de In- en Opgezetenen, om bij deszelfs komst en verblijf alhier, door alle gepaste vreugde en eerbewijzingen, derzelver hulde en eerbied voor zijne Keizerlijke en Koninglijke Majesteit aan den dag te leggen; het schieten met eenigerhande geweren &c. werd bij deze gelegengenheid verboden. In plaats van blijdschap, om eerlang dat genoegen te zullen genieten, verwekte deze bekendmaking bij een ieder weldenkend Ingezeten, eene kille huivering en zwaarmoedigheid, welke nog des te meer toenam bij de aankomst van een groot aantal zijner vooraf gezondene Gardes, en waaronder zich ook eenige zoogenaamde Poolsche Lanciers, welke hem mede tot lijfwacht dienen moesten, bevonden. Deze werden bij de Burgers gehuisvest. Na drie à vier dagen te vergeefs op hunnen Keizerlijken meester gewacht te hebben (wijl het bleek, dat Napoléon niet in den zin had, onze Stad met een bezoek te verwaardigen) ontvingen zij tegenbevel en vertrokken; wij kwamen dus zeer gelukkig met den schrik vrij; doch deze werd weldra, daar ons geene genoegens meer te wachten waren, door een ander vervangen. Kort hierop, kwam alhier zekere Fransche Luitenant de Genie, Picot genaamd, en men begon

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 200 aanstalte te maken, om deze Stad te versterken, en, zoo als wij nader zullen zien, tot een soort Vesting te maken. Door de aankomst van den Franschen Kommissaris der Marine Wauthy, werden alle de in het voormalige Fransche Keizerrijk bestaande reglementen en bepalingen, betrekkelijk de inschrijving der Marine, ingevoerd en in werking gebragt; de Bekendmaking deswegens, van 21 Junij, bepaalde:

‘Art. 1. Van, en met den 22 dezer maand, zullen de Kapiteins en Meesters van schepen en schuiten, binnen het Eiland Schouwen, niet vermogen te varen, zonder voorzien te zijn van een verlof of permissie, welke hun zal worden afgegeven door den Commissaris der Marine, belast met de inschrijving.

2°. Deze verloven of permissie, alleen wordende uitgegeven tot dat de Monster-Rollen van de Equipagies op gezegeld papier zullen worden afgegeven, zal daar voor geene betaling of loon worden gevorderd.

3°. De Kapiteinen en Meesters van schepen en schuiten, zullen zorg dragen, om hunne permissiën of verloven bij hunne komst in anderen Havens, door den Commissaris, met de inschrijving der Marine belast, aldaar te doen viseren.

4°. Alle Kapiteinen en Meesters van sche-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 201 pen en schuiten, worden wel expresselijk aanbevolen, om, bij hunne komst in de haven dezer Stad zich met hunne equipagiën of knechts te begeven naar het bureau van inschrijving; hunne permissie of verlof zal aldaar moeten worden overgelegd en blijven berusten, om vervolgens bij hun vertrek weder aan hun te worden ter hand gesteld.

5°. De matrozen, knechts, en andere varendslieden, moeten van een kaart of bewijs voorzien zijn, welke hun door den Commissaris van inschrijving zal worden ter hand gesteld.

6°. Volgens de wetten, mogen de Meesters van schepen en schuiten, hoegenaamd geene personen aan boord nemen, zonder dat daarvan melding op hunne Monster-Rollen worde gemaakt op het Bureau der Marine.

7°. Het niet voldoen aan de hier bovengemelde artikelen, kan ten gevolge hebben, te weten: het verbod van te varen, verbeurdverklaring der vaartuigen en eene boete van vijf honderd Francs.’

Behalven de gemelde Commissaris van inschrijving, was, om dit werk met allen spoed door te zetten, nog een zoogenaamde Administrateur der Marine, d'Hault genaamd, overgekomen. De Stads Havenmeester R. van Meerendonk, wierd eenigen tijd daarna, tot Luitenant du Port aange-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 202 steld, en droeg als zoodanig, de uniform der Keizerlijke Marine. Eindelijk wierd ook alhier, door de aankomst van zekeren Le Rendu, een Bureau of Kantoor van Douanes gevestigd; deze begon als Ontvanger ook dadelijk zijne werkzaamheden, met het franciseren van alle Schepen en Vaartuigen. Tot dat einde werden alle Schippers en eigenaars derzelve opgeroepen, om, voorzien met de bewijzen van eigendom hunner Schepen en Schuiten, in het Fransch vertaald door een beëedigd translateur, en behoorlijk gelegaliseerd, of wel met een certificaat door den Burgemeester afgegeven, voor zoo veel de kleinere Vaartuigen en andere op de binnenvaart varende aanging, zich op het Bureau van den Commissaris der Marine te vervoegen, om aldaar die bewijzen of certificaten neder te leggen; en waarvan als dan door gemelde Commissaris een bewijs van inschrijving aan zoodanige Schippers en eigenaars van Schepen en Vaartuigen gegeven werden. Op last van gemelden Ontvanger, werden ook door den Burgemeester, twee geschikte Ingezetenen aangesteld, tot het meten van alle de in de Havens dezer Stad behoorende Vaartuigen, volgens de Fransche wetten; en hoezeer deze lieden in allen deele de voorschriften, welke hun tot dat einde gegeven werden, opvolgden, moesten zij tot hun leedwezen ontwaren, dat hunne werkzaamheden met een zeker wantrouwen, door gemelden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 203

Ontvanger werden aangezien, nadien hij door één zijner geëmploijeerden, met name La Crête, telken reize, de nameting deed verrigten. Gelukkig echter voor gemelde meters, dat derzelver werkzaamheden spoedig waren afgeloopen en zij van deze hatelijke commissie waren ontslagen. Bij het meten der Schepen verkregen dezelve ook Fransche namen, evenwel volgens de keuze der eigenaars*. Op order van den Ontvanger der Douanes, werden alle de in- en uitgaande Schepen en Vaartuigen gevisiteerd; geene Schepen mogten vertrekken dan naar die havens, alweer een kantoor der Douanes bestond: reizigers, welke aankwamen of vertrokken, moesten aan de Nieuwe Haven, voor het Douanenhuisje verschijnen, derzelver koffers, valizen of sluitmanden openen, en laten doorsnuffelen; terwijl de zich daarin bevindende kleederen, linnegoed &c. door de Douanes daar uitgenomen en door dezelve op eene ruwe wijze weder werden ingestopt. De Koophandel en Scheepvaart, reeds gestremd, moest vele onaangenaamheden verduren; om een enkel acquit-de-caution, of iets dergelijks, moest menig schipper de behoorlijke tijd van varen, door het verloopen van tij, missende, zulks met weemoed en nadeel zich laten welgevallen†

* Een der Eigenaars gaf aan zijn Schip den naam, C'est ainsi, et pas autrement, (het is zoo, en niet anders). † Vele staaltjes van knevelarij welke ten dien opzigte plaats hadden, zullen wij kortheidshalven, voorbijgaan; de zoodanige onzer Lezers, welke iets meer daaromtrent begeren te weten, kunnen dezelve met meer andere gruwelen van geweld, vinden, in het werk van den Heer Mr. Jan ten Brink, Nieuwe Fransche Tijrannij, het welk een eeuwigdurend gedenkstuk zal blijven.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 204

De door den Franschen Keizer benoemde Prefect der Monden van de Schelde (Bouches de l'Escaut), Baron de Coninck, op den 30 Mei te Middelburg, als de Hoofdstad des Departements, aangekomen zijnde, begon dadelijk zijne werkzaamheden. De Heer Mr. S. Boeije, voorheen Kwartierdrost over Tholen, Schouwen en Duiveland, werd provisioneel belast met den post van Onder-Prefect welke functie tot op de aanstelling van Alban de Villeneuve, een geboren Franschman, door denzelve is waargenomen. Daar deze Stad reeds een geheel Militair aanwezen had, werd door den Gouverneur-Generaal Gilly, welke het Militair kommando over geheel het Departement voerde, den Generaal Ducos, naar deze Stad gezonden, ten einde het Militair bevel over de Eilanden Tholen, Schouwen en Duiveland te voeren. Gemelden Generaal werd tot zijn verblijf, het huis, de Mossel genaamd, aangewezen, alwaar die Generaal, over wien men niet te klagen had, gedurende zijn kommando, tot dat hij in de maand December 1813, bij de gezegende verandering van zaken, met zijne onderhebbende manschappen de Stad verliet, zijn verblijf gehouden heeft.*

* Zeer opmerkelijk is het, dat dit gemelde huis, (thans een Logement) tijdens de Spaansche overheersching mede tot een verblijf der Spaansche bevelhebbers heeft gediend.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 205

Op last van den kommanderenden Generaal Baron Ducos, werd bij Bekendmaking, aan alle Schippers verboden, eenige passagiers of andere personen, hoegenaamd, aan wal te zetten, zonder daarvan aan hem Generaal kennis te geven; alsmede aan geene requisitien te voldoen, dan die door gemelden Generaal waren geviseerd; sedert een geruimen tijd had ook niemand de Stad en Eilanden mogen verlaten, zonder van een behoorijke reispas te zijn voorzien.

Thans zullen wij overgaan tot de Geschiedenis, of het tweede, en Gode zij dank, laatste gedeelte onzer overheersching door den werelddwinger Napoléon, en waarin ons geheele Vaderland deelen moest.*

Daar Burgemeester, Wethouders en Vroedschappen dezer Stad, met derzelver Secretaris (zoo als hiervoren is gezegd) provisioneel in derzelver posten waren gecontinueerd, werd ingevolge een Keizerlijk decreet een geheel nieuw Stadsbestuur in derzelver plaats aangesteld. De installatie en beëediging van dit bestuur geschiedde den 15 December op de volgende wijze: Reeds vroeg in den morgen kondigden het wapperen der vlaggen, zoo van Stads gebouwen, fa-

* Zie over den afstand van geheel Holland, en hetgeen vooraf gegaan is, het 3e Deel der Geschiedkundige Gedenkschriften van den Graaf de St. Leu, Hollands voormaligen Koning.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 206 brieken en trafieken, als van de vaartuigen in de haven dezer Stad, alsmede het spelen der klokken, deze plegtigen dag aan. Een gedeelte van het Garnizoen, en de Grenadier-kompagnie, der toen nog gewapende Burgermagt, verzamelde zich voor de woningen hunner Kommandanten; van daar begaven zich een detachement Grenadiers van 't Garnizoen, aan wier hoofd zich de Generaal-Kommandant van het Eiland Schouwen en verdere Officieren bevonden, gelijk mede de Grenadier-kompagnie der Burgermagt, met derzelver Officieren en de Keizerlijke Gensd'armes naar het Stadhuis, en schaarde zich in slagorde voor hetzelve. Ter gelijker tijd vergaderde ten Stadhuize de Heer Sous-Prefect van dit Arrondissement, benevens het Bestuur dezer Stad, te weten: de Heeren Burgemeester, Wethouders en Vroedschappen, welke door den Heer Sous-Prefect door eene treffende aanspraak voor hunne gedane diensten werden bedankt, en uit hunnen Eed ontslagen. Na den afloop van dien, werden de nieuwe Regeringsleden door gemelden Heer Sous-Prefect geinstalleerd. Vervolgens legde de Maire dezer Stad den Eed van gehoorzaamheid aan de Constitutie en getrouwheid aan den Keizer, in handen van een der Heeren Wethouders af. Door den Maire werden de nieuw benoemde Adjuncts-Maires en Leden van den Municipalen Raad beëedigd, en in hunne functien bevestigd; te dier gelegenheid deed de Maire, in bijwezen van den Baron Ducos, Opperbevelhebber dezer Ei-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 207 landen, en verdere Officieren van 't Garnizoen en Burgerij, eene gepaste aanspraak, zoo aan den Sous-Prefect, de nieuw verkoren Adjuncts-Maires, Leden van den Municipalen Raad, als aan den Heer Generaal Ducos.

Des middags ten 12 uren werd van wegens den Heer Sous-Prefect, aan de Inwoners dezer Stad van de benoeming der nieuwe Regeringsleden, door de volgende Bekendmaking kennis gegeven.

‘De ONDER-PREFECT van het Arrondissement van ZIERIKZEE, brengt ter kennis van de In- en Opgezetenen derzelve Stad, dat door zijne Majesteit, den Keizer en Koning zijn benoemd, en heden als zoodanig zijn beëdigd en geinstalleerd.

Alls MAIRE, de Heer Nicolaas de Kater; als ADJUNCTS-MAIRES, de Heeren Cornelis Tromp en Jan Nelemans; als Leden van den MUNICIPALEN-RAAD, de Heeren Thomas Adriaan van Adrichem, Boudewijn Boom, Dignus Boom, Frederik Willem Jan den Boer, Cornelis van Borrendam, Willem Cannenburg, Cornelis Cats, Marinus Christianus de Crane, Matthias de Lange Cats, Robbert Carel Ermerins, Hendrik Mulock Houwer, François van Hilst, Marinus Janse, Abraham van der Boor Koole, Piet Keller, Johannes de Kanter, Pieter Abraham Koole, Marinus Groeneveld de Kater, Anthonie Kerkhoff, Adriaan Bruinvisch Maatjes,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 208

Gillis de Neve, Jan Mosselmans, Martinus Bruinvisch Maatjes, Bonefacius Mogge Pous, Cornelis van de Polder, Cornelis Martinus Sevenhuijsen, Job Tromp, Jan Cornelis Rost van Tonningen, Cornleis van den Thoorn en Daniël de Wit.

Gelastende en bevelende de gemelde Heeren in hunne gezegde kwaliteiten te erJennen en te respecteren.

ZIERIKZEE, den 15 December 1810.

De Onder-Prefect voornoemd. SAMUEL BOEIJE.’

Hetwelk door een fraai muzijk werd beantwoord. Ten half één begaven zich de Maire, Generaal Ducos, Sous-Prefect, in het rijtuig naar het Hotel der Sous-Prefecture, vergezeld van een gedeelte des Garnizoens, Burgermagt en Gensd'armes als Eerewacht in pelotton en in twee gelederen rondom de koets geschaard. De Heer Sous-Prefect ontving den Generaal Ducos, de Leden van het nieuw aangestelde Bestuur en verdere Rijks-Ambtenaren, benevens de voornaamste Officieren, op eenen deftigen maaltijd.

Het nieuw benoemde Stadsbestuur, op de hiervoren gezegde wijze geinstalleerd zijnde, werden de Heeren Adjuncts-Maires, met de volgende werkzaamheden belast. De Heer C. Tromp met de zaken van den Burgerlijken stand en Militaire zaken; terwijl de ove-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 209 rige commissien en werkzaamheden van dien, aan den Heer Adjunct-Maire J. Nelemans werden opgedragen. Op een der laatste dagen van de maand December, werd door den Controleur Principaal der vereenigde Regten (Droits Réunis) L. d'Anglure, alhier de volgende verpligtingen aangaande die regten, ter kennis van de Ingezetenen gebragt.

‘Elk die in Dranken, hetzij in het groot, hetzij in het klein, wil handel drijven, moet eene aangifte daarvan komen doen aan het kantoor der Droits Réunis, en de soort, hoedanigheid en hoeveelheid van de Dranken die hij in huis heeft, opgeven.

Geen Handelaar in Dranken, hetzij in het groot, hetzij in het klein, kan dezelve over op flesschen gieten, zonder de bedienden van de Droits Réunis te komen waarschuwen.

Geen Handelaar in Dranken, hetzij in het groot, hetzij in het klein, mag den drank, die hij inslaat, in zijnen kelder bergen, vóór dat de bedienden van de Droits Réunis dezelve onderzocht hebben.

Geene Dranken mogen vervoerd, of in omloop gebragt worden, zonder Consent-Billetten, die op het Bureau der Droits Réunis worden afgegeven.

Geen Brouwer of Disteleerder mag zijn

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 210

Brouw-of Disteleerketel stoken, zonder hier van zes uren te voren zijne verklaring af te leggen: de verklaringen van de Brouwers moeten het juiste uur inhouden, waarop het vuur zal worden aangestoken, gelijk mede die, waarop het Bier in Tonnen wordt gedaan, hetgeen altijd over dag moet geschieden.

Alle Handelaars, Fabriekanten en Debiteurs in Tabak, moeten vóór dat zij zich établisseren, eene verklaring aan het kantoor van de Droits Réunis laten voorafgaan.

Geen Tabak in bladeren, of gefabriceerde Tabak, mag zonder Consent-Billetten van het kantoor der Droits Réunis vervoerd worden. Niemand mag speelkaarten debiteren, zonder autorisatie van het kantoor der Droits Réunis.

Geen Vaartuig, of Rijtuig, mag varen of rijden, of zich vestigen, zonder autorisatie van het kantoor des Droits Réunis.

Elk, die een van de beroepen, hier boven gemeld, uitoefent, is verpligt vóór zijn huis een uithangbord te plaatsen, waarop in beide talen de aard van den handel, welken hij drijft, staat uitgedrukt.

De Controleur Principaal.

L. D'ANGLURE.’

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 211

Weinig tijd daarna, werd ook, na dat bevorens bij alle handelaars in Rook- en Snuiftabak de kerfbanken en verdere gereedschappen waren afgevorderd, de wet omtrent het debiet van Rook- en Snuiftabak uit de Keizerlijke Regie-Fabriek in werking gebragt; en een Entrepôt, uit welke de debitanten dezelve halen moesten, opgerigt; waardoor men verpligt was geworden zich van de slechte en stinkende Regie, te bedienen.

Even als ten aanzien der Rook- en Snuiftabak, was het gesteld met de zoogenaamde Speelkaarten; de voormalige in gebruik geweest zijnde, werden verboden, en die der Franschen, waarvan mede een debitant werd aangesteld, overeenkomstig de daarvan bestaande Wetten, bevolen.

Den 26 December werd voor de eerstemaal de Militaire Conscriptie, en wel die voor 1811 ingevoerd; deze werd in de daarop volgende jaren nog verdubbeld door die van vorige jaren, van welke onderscheidene ligtingen, gelijk mede die voor den Zeedienst, wij bij het slot van dit werk nader spreken zullen. Chateaubriand, een zeer geacht Fransch schrijver, zegt van het Wetboek der Consriptie het volgende: ‘Het Wetboek der Conscriptie zal een eeuwigdurend gedenkteken zijn van het Rijk van BUONAPARTE; het is in de daad het Wetboek der

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 212

Helle: hier is alles vereenigd wat de fijnste tirannij kon uitdenken, om de volken te plagen en te verslinden. En was het dan nog maar bij de Conscriptie gebleven, zoo als het bij dat helsche Wetboek bepaald was, maar neen! – gedurig werd zij verdubbeld en vervroegd door buitengewone oproepingen: geen ouderdom of vereischten kwamen meer in aanmerking; de reeds afgedankten, de geremplaceerden werden al weder geroepen, de zoon van den armen werkman, driemalen ten kosten van het klein vermogen zijnes vaders vrijgekocht, moest uittrekken; ziekte, zwakheid, ligchaamsgebreken waren langer geene reden van vrijstelling. Gewapende benden doorliepen de Fransche Provincien als een vijandelijk land, om aan het volk hunne laatste kinderen te ontnemen. Men spotte met klagten en met tranen, en antwoordde op dezelve, dat de gewapende benden bestonden uit schoone Gensd'armes, die de moeders wel zouden troosten en terug geven wat zij verloren hadden. De vader was verantwoordelijk voor den zoon, de vrouw voor den man; de verantwoordelijkheid strekte zich uit tot de verste naastbestaanden, zelfs tot de naaste buren. Een geheel dorp wierd aansprakelijk voor de conscrit die er geboren was. Kluivers, (Garnisaires) legerden zich bij den landman, die zijn bed moest verkoopen om hun den kost te geven, tot dat hij, den in de bosschen verborgen conscrit gevonden had. Men eischte zelfs kinderen, van hun, welke er nimmer geene bezeten hadden. Er werd alle ge-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 213 weld gebruikt om jonge lieden op te sporen, die geen aanzijn hadden dan op de lijsten der Gensd'armes, of om een conscrit te vinden die reeds vijf of zes jaren diende. Zwangere vrouwen wierden gepijnigd, om haar de plaats te doen ontdekken waar haren eerstgeborenen zich verborgen hield. Vaders hebben zelfs het lijk van hunnen zoon tevoorschijn gebragt, om te bewijzen dat zij hem niet meer levendig leveren konden. Er waren nu nog eenige familien, welker kinderen zich door hunnen rijkdom hadden vrijgekocht, om door het voortzetten hunner letteroefeningen nuttige leden der maatschappij te worden. Doch door het decreet der Gardes d'honneur werden zij ook in de algemeene slagting ingewikkeld. Zóó weinig telde men meer het leven der menschen, dat men de conscrits het kanonnen-vleesch noemden. Somtijds werd onder de verzorgers van menschen-vleesch de vraag behandeld: hoe lang een conscrit duurde? de een wilde drie en dertig, een ander zes en dertig maanden. BUONAPARTE zelve zeide: Ik heb 300,000 mannen inkomen. In de elf jaren zijner regering heeft hij meer dan vijf millioenen Franschen doen omkomen, en in de twaalf laatst verloopene maanden, heeft hij (de Nationale garde niet mede gerekend) een millioen en driemaal honderd duizend mensen geligt; dus meer dan honderd duizend mannen per maand.’

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 214

Dit staaltje zij genoeg, om aan te toonen hoedanig het in Frankryk zelve, ten aanzien der conscriptie is toegegaan.

Ten aanzien onzer Prefecten, de Coninck en Pycke*, (beide geboren Belgen,) waren wij veel gelukkiger dan onze Landgenooten onder eenen De Celles en dienst Ambtgenoot De Stassart.†

Het Jaar 1811.

Het is bekend, dat terstond, na de inlijving der in 1810 aan Napoléon afgestane gedeelten van ons Vaderland, de belastingen volgens de Fransche Rijkswetten werden ingevorderd, en de Stedelijke inkomsten, bij wijze van Octroi geheven. Deze invordering der Stedelijke middeleu, volgens het zoogenaamde Octroi-Municipaal, werd op den 3 Januarij, bij een Arrêté of besluit van den Maire dezer Stad, ingevoerd en bepaald als volgt:

‘Art. 1. Er zal binnen deze Gemeente een regt van Octroi worden geheven. 2. Ingevolge de autorisatie van den Heer

* De Heer Baron de Coninck, naar elders verplaatst zijnde, wierd door den Baron Pycke vervangen. † Zie Lastdrager gedenkstuk der Herstelling en Verlossing van Nederland. I. Deel, pag 72.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 215

Onder-Prefect zal de perceptie geschieden volgens het tarief, zoodanig als het hetzelve door het Conseil-Municipal is ontworpen en goedgekeurd.

DRANKEN.

Van enkelde Brandewijn van 29 graden wordt betaald 45 Francs per hectolitre en 50 centimes per litre of flesch. Van binnenlandse Jenever 30 Francs per hectolitre. Van buitenlandsche Jenever 45 Francs per hectolitre. Van deze Dranken zal mede worden betaald 50 centimes per litre of flesch, doch wanneer het gebeuren mogt, dat de Brandewijn, of de Jenever van hooger graad is, zal dezelve aanstonds worden gebragt op 19 graden. Van de Wijn in fust zal men voor ieder hectolitre betalen 10 Francs. Van de flesch of de Litre 15 centimes. Van Bier binnen 's lands gebrouwen 1 Francs per hectolitre.

EETWAREN.

Van een Os, 10 Francs per stuk. Van Koebeesten, 9 Francs per stuk.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 216

Van Kalveren 2 Francs per stuk. Van Schapen 2 Francs per stuk. Van Varkens 3 Francs per stuk. Van Versch of gezouten Vleesch, 5 centimes per kilogramme. Van Versche of drooge Visch 5 percent van de waarde. Van Oesters betaald men 6 Francs per hectolitre.

BEESTEN-VOEDER.

Van elke 500 kilogrammes Hooi, Klavers of Klaverstroo, 2 Francs. Van Elke hectolitre Haver, 50 centimes. De 150 bossen, zijn gerekend voor 6 hectolitres. Van Paardenboonen 60 Francs per hectolitre. De 150 bossen zijn gerekend voor twee hectolitres.

BRANDSTOFFEN.

Van dik Hout 70 centimes per hectolitre. Voor Eikenhout, de 1000 stuks, volgens gewone telling, 50 centimes. Voor Takkebossen, van elke 1000, 5 Francs. Voor Steenkoolen van elke 100 kilogrammes, 25 centimes. Van elk ton Turf, 15 centimes.

3°. De dispositien betrekkelijk de Entrepôte en

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 217 de wijze van ontvang, alsmede die der Préposés, door welke dezelve provisioneel zal geschieden, zullen nader worden bekend gemaakt.

4°. Diegene, welke eene provisionele, door ons geteekende Acte als Ontvanger of Préposé surveillant op het regt van Octroi zullen vertoonen, moeten als geëmploiëerden en Préposés van gemeld regt van Octroi erkend worden.

Gedaan te ZIERIKZEE, den 3 Januarij 1811.

‘DE MAIRE

N. DE KATER.’

Ingevolge de wetten op de Stedelijke Octroijen, werd er een Directeur over hetzelve, benevens de noodige Emploijés (alle ingezetenen dezer Stad) aangesteld; dit een en ander was echter provisioneel, gelijk dan ook, daaromtrent in 't vervolg, ten aanzien der belast zijnde voorwerpen, als anderszins, onderscheidene veranderingen werden gemaakt, welke wij kortheidshalve voorbijgaan.

De onaangenaamheden, welke de Bierbrouwers, Wijnkoopers, Grossiers of Slijters in Sterke Dranken, door de invoering der vereenigde Regten, verduren moesten, waren bijna ondragelijk en van geenen minderen aard, dan die, welke onze

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 218

Landgenooten in andere Steden en plaatsen hebben moeten doorstaan.

De zoogenaamde Entrepôts, welke in drie onderscheidene klassen verdeeld waren, veroorzaakten almede vele moeijelijkheden.

De Eilanden Tholen, Schouwen en Duiveland, en dus ook deze Stad, in staat van beleg zijnde, en tot het kommandement van den Generaal Baron Ducos behoorende, werd aan niemand toegestaan, zonder een behoorlijk paspoort door dien Generaal onderteekend, of afgeschreven en ter Secretarij dezer Stad in een daartoe aangelegd register ingeschreven, binnen deze Stad en Eilanden te komen, noch uit dezelve te vertrekken. De Ingezetenen dezer Stad, waren nog bovendien verpligt, om, wanneer zij slechts buiten de Stad, door de Eilanden van Schouwen en Duiveland, begaven, zich van een zoogenaamde Carte de Surété, of veiligheidskaart, voor welke men tien centimes betalen moest, te voorzien; en ingeval men eene zoodanige kaart niet bij zich droeg, liep men gevaar van door de rondzwervende Gensd'armes, of Gardes-Champêtres (Veldwachters), te worden aangehouden, gelijk dan ook niet zelden gebenrde, daar men door de kleinheid van zoodanige Carte de Surété, dezelve veeltijds of verloor, of vergat met zich te nemen. Voor de gewone, of groote reispassen, moest men twee francs, en voor het viseren derzelve een kleine som betalen; al-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 219 hoewel de Generaal Ducos, omtrent dit laatste, zich zeer inschikkelijk betoonde.

Daar men reeds in 1810 een aanvang had gemaakt met het oprigten van twee kompagnien Garde Côtes, of Kustwachters, te weten: één voor deze Stad, en één voor de Stad Brouwershaven, en waartoe alle de gene welke volgens de wet daar toe geschikt bevonden werden, werden gedesigneerd, of zich door anderen konden doen remplaceren, zonder dat deze dienst eenige bevrijding van de overige militaire of maritime Conscriptien verschafte, moesten bij ieder Conscriptie, die gene, welke daartoe verpligt wierden, uit den dienst der Kunstwachters, tot dien der Land- of Zeedienst overgaande, telkens door nieuwe Kustwachters worden vervangen, nadien de twee kompagnien altijd voltallig gehouden werden. Ongeloofelijk waren de moeiten en werkzaamheden welke deze gestadige veranderingen, en wederaanvulling tot voltallighouding dezer kompagnien opleverde. Aan elk dezer Kustwachters, werd tot onderstand van derzelver huisgezinnen, als anderzins, ééne Gulden per week, uit de daar toe door de Ingezetenen bijeengebragte gelden, hetwelk tot een afzonderlijk fonds werd aangelegd, betaald; waartoe elk der Ingetenen, naar mate zijner gegoedheid en middelen van bestaan, bij wijze van omslag, het zijne wekelijks moest contribueren; welke fonds door eenige notabele uit de Inge-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 220 zetenen zelve daartoe verkozen, werd geadministreerd; deze commissie had mede over alles wat de zorg over de voltallig houding van dat korps betrof, het op- en toezigt. Behalve dit fonds, bestond er nog een ander, tot goedmaking der kazerneringskosten, hetwelk mede door eene commissie uit de Ingezetenen werd bestuurd, aan welke ook de zorg, voor het billetteren van aankomende of doorreizende Militairen was aanbevolen; zoo dat men met alle regt, de wekelijksche opbrengsten ten behoeve dezer beide fondsen, als eene militaire belasting konde aanmerken.

Intusschen ging men met allen ijver voort om deze Stad op alle mogelijke wijze te versterken. De lijnbanen, welke op de oude Stads wallen, sedert een aantal jaren bestonden, werden weggenomen. De wallen zelve gedeeltelijk verhoogd en tot geschikte borstweringen voor de Infanterie gemaakt; op sommige punten, vooral bij de poorten en andere toegangen, batterijen voor grof geschut, mortieren en hauwitzers, aangelegd, en met dezelve voorzien. Buiten de Zuidwelle en Nobelpoorten, werden zware batterijen, of zoogenaamde halve manen opgeworpen. Tenwelken einde, buiten de laatstgemelde poort, eene kleine boomkwekerij, de Stad toebehoorende, voor de aldaar aangelegde batterij moest plaats maken. Huizen, of ander gebouwen van partikuliere Ingezetenen, welke de Franschen noodig vonden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 221 weg te nemen, werden, na eene voorafgegane tauxatie, waartoe, en door de eigenaren, en door de Genie, zoogenaamde Experts, (schatters) werden benoemd, afgebroken. Even zoo ging het met Stads eigendommen. De benoodigde aardspecie tot het maken der binnen- en buitenwerken, alsmede het hout voor de palisaten, vriessche ruiters, barrières enz. wierd, van de Stad, en partikuliere landerijen, gevorderd en geleverd. De West- en Hoofdpoorten werden geheel onbruikbaar gemaakt, en, tot groot ongerief voor de In- en Opgezetenen, gesloten, als ook de bruggen voor dezelve, geheel of gedeeltelijk weggebroken. Buiten de Noordhavenpoort, en aan het zoogenaamde Luitje, aan het einde der Nieuwe haven bij het Bolwerk, werden zware muurwerken met schietgaten voor klein geweer, gemaakt.* Alles scheen derhalven een geducht aanzien te zullen verkrijgen; doch alle deze werken waren zoo slecht, en met zoo veel overhaasting aangelegd, dat dezelve (volgens het getuigenis van deskundigen) bij eenen vijandelijken aanval, weldra zouden zijn bezweken. Of de Franschen zelve dit ook naderhand hebben begrepen, kunnen wij met geene zekerheid bepalen. Evenwel dit is zeker, dat zij deze hunne vestingarbeid eensklaps staakten, en de werken zelve, op eene schandelijke wijze lieten vervallen.

* De muur buiten de Noordhavenpoort is in 1814 weggebroken, doch die aan het Luitje staat nog heden.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 222

Den 27 Mei werden alle de In- en Opgezetenen, op eene daartoe bij den Maire ontvangen order, bij Bekendmaking gelast, om binnen tweemaal 24 uren, alle de geweren met derzelver toebehooren, en verdere wapenrustingen, welke zij van de ten tijde van het Hollandsche Gouvernement bestaan hebbende gewapende Burgermagt nog mogten onder zich hebben, ten Stadhuize alhier, over te brengen; en dat, bij aldien aan dit bevel niet werd voldaan, zij daartoe door den Militairen arm zouden worden genoodzaakt. De Maire ontving wijders den last, om, zoodra alle deze wapenen met derzelver toebehooren zouden zijn overgebragt, dezelve alsdan, aan den plaatselijken Kommandant ter hand te stellen, ten einde naar Vlissingen te worden opgezonden. Alsmede om iemand uit de Ingezetenen dezer Stad te benoemen, tot het overbrengen en afgeven derzelve aan den daartoe gestelden Militair, onder behoorlijke recepsis. Ten gevolge dezer Bekendmaking werden door de tot de voormalige gewapende Burgermagt behoord hebbende Ingezetenen, binnen den hier voren bepaalden tijd, de weinige, nog onder hun berustende wapenen en verdere daartoe behoorende stukken overgebragt, en vervolgens door den plaatselijken Kommandant, onder geleide van den daartoe benoemden Burger, naar Vlissingen opgezonden, en aan den Magazijnmeester aldaar, tegen een bewijs van ontvang, het navolgende getal wapenen, wapenrustingen enz. ter hand ge-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 223 steld, als: 82 geweren, 202 sabels, 194 patroontassen, 7 degens en 45 stuks scherpe patroonen.

Op zoodanig eene schandelijke wijze, werd de brave Burgermagt dezer Stad ontwapend. Geheel anders geschiedde dit, toen de Engelschen ons in 1809 in hunne magt hadden; deze ontwapenden wel is waar de Burgermagt, doch op eene meer vereerende wijze, en hebben nimmer het Stadsbestuur gedwongen, om de nedergelegde wapenen, door een van Stads Ingezetenen op eene slaafsche wijze, naar de plaats, werwaards zij die verlangden overtebrengen, te doen begeleiden.

Daar de organisatie der regterlijke magt, volgens de Fransche Wetboeken werd ingesteld, en het Cour d'Assises, of Hof van zittingen, te Middelburg, als de Hoofdplaats van dit Departement, gevestigd, werd de regtbank van eersten aanleg van het Arrondissement Zierikzee, binnen deze Stad zitting houdende, op den 6 Junij 1811 door den Heer Bernard Storm, Raad van het Keizerlijk Geregtshof te Brussel, op eene plegtige wijze geinstalleerd. Ingevolge decreet van Napoleon, van den 30 April 1811 waren de navolgende Heeren tot Leden dezer Regtbank benoemd geworden. De Heer Mr. H. van Adrichem, President; Mr. W.M. de Brauw, Regters van Instructie; Mr. J.M. Moens, Regter; en als Regter Sup-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 224 pleanten Mr. M.B. de Jonge, Mr. J. Tromp en Mr. A.C.L. Baerts. Tot Keizerlijke Procureur den Heer De Chavannes, en tot Griffier de Heer L. Merc de Zoon. Doch, daar de twee laatstgemelden, zeer kort daarop in bovengemelde functien naar elders werden benoemd, zijn deze posten door hun alhier nimmer waargenomen geworden.

De Heer Mr. J.C. Kroef, sedert den jare 1808 Bailluw der Steden Zierikzee, Brouwershaven en onderhoorige Jurisdictien, alsmede Substitut Fiskaal over de middelen te lande, werd door Napoleon, bij decreet van 9 October 1810 tot Vrederegter over het Kanton Brouwershaven aangesteld, en als zoodanig, op den 20 Mei 1811 geinstalleerd. Dan door de verplaatsing van den Heer de Chavannes als Keizerlijk Procureur te Leijden, werd gemelde Heer Mr. J.C. Kroef bij decreet van den 6 Augustus 1811 als Keizerlijk Procureur bij meergemelde regtbank benoemd, en den 11 dier zelfde maand geinstalleerd; wordende in deszelfs Vrederegterschap over het Kanton Brouwershaven, door den Heer N. Vetten opgevolgd. Wij zullen nader zien, welke veranderingen, door benoeming van nieuwe Leden, in deze Regtbank, zijn voorgevallen. Door de instelling dezer nieuwe Regtbank werd het tot dus verre bestaan hebbend Collegie van Bailluw, President en Schepenen dezer Stad, met derzelver Secretaris, voor ontbonden verklaard.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 225

Ten zelven tijde werd ook het Vredegeregt voor het kanton Zierikzee daargesteld, zijnde ingevolge het Keizerlijk decreet van den 9 October 1810, als Vrederegter benoemd, den Heer Mr. A.J. van Dopff, en de Heeren H. Mullock Houwer en Mr. J.A.F. Egter, tot suppleanten, en J.H. Berchmans als Griffier, welke Heeren dan ook in deze hunne functien op den 20 Mei 1811, door den toenmaligen Onder-Prefect Mr. S. Boeije, werden geïnstalleerd en beëedigd.

Door de aanstelling van den Heer Mr. J.A.F. Egter, tot Griffier bij de Regtbank van eersten aanleg binnen deze Stad, werd hij in deszelfs functien als suppleant vervangen door den Heer Mr. M.B. Rost van Tonningen, gelijk mede door het vertrek van den Griffier Berchmans, bij de gezegende ommekeer van zaken, die post aan den Heer Mr. N.G. van Ysselsteyn werd opgedragen.

Eenigen tijd na de daarstelling van de zoo even gemelde Regtbank en het Vredegeregt, werd ons eenen provisionelen Kommissaris van Policie, met name Olivier, gewezen chef de Bureau van de Prefecture van het Departement der Monden van de Schelde, een Belg van geboorte en een zeer geschikt en burgerlievend man, toegezonden; doch deze werd kort daarop in die betrekking te Brouwershaven geplaatst, alwaar hij

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 226 ook niet lang daarna is komen te overlijden. Weinig tijd nadien, kregen wij een zekeren Malingie, als Kommissaris van Policie, een man van het laagste karacter, en van diu hij de omwenteling in 1813 door de Engelschen is gevangen genoman.

De weinig of niets beduidende Koophandel, en binnenvaart welke alhier nog overig was gebleven, werd niet alleen door de Douanes hoe langer hoe meer beperkt, en op allerlei wijzen ten uitersten moeijelijk gemaakt; maar thans mogten er geene granen in- noch uitgevoerd worden, zonder dat men daarvan aan den kommissaris van Policie opgave had gedaan van de kwantiteit en soort derzelve, alsmede de plaats van waar dezelve kwamen, en naar welke die verzonden werden. Hier van werden telken veertien dagen naauwkeurige lijsten aan den Sous-Prefect ingezonden. Even zoo was het gesteld met de in- en uitgaande Schepen en andere Vaartuigen; van deze moesten de namen der Schepen en derzelver Schippers worden opgegeven.

De Heer Mr. S. Boeije, voorheen Kwartierdrost, en sedert onze inlijving onder de heerschappij van Napoleon, den post van Sous-Prefect bekleed hebbende, werd als zoodanig opgevolgd door den Heer Alban de Villeneuve, een geboren Franschman. Deze Alban de Villeneuve, naar zijn vaderland terug geroepen zijnde, werd gemelde post eenigen tijd door den achtingwaardi-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 227 gen Heer van Doorn, destijds Raad van Prefecture, (thans Gouverneur van Zeeland) ad interim waargenomen, tot dat eindelijk de Heer Hypolitede la Boissière, naar herwaards werd gezonden, om meergemelden post van Sous-Prefect over dit Arrondissement op zich te nemen. Deze tweede en laatste onzer Sous-Prefecten, ofschoon almede een Franschman, verschilde zeer veel van zijnen voorganger Alban de Villeneuve, laatstgemelde was van een minzaam en inschikkelijk karakter en die, zoo veel in zijn vermogen was, ons lot dragelijk wilde maken.

De Fortificatiewerken welke te Vlissingen met den meesten ijver werden voortgezet, vorderden een groot aantal karren, wagens en paarden, welke door het geheele Departement moesten geleverd worden; derhalve was ook deze Stad in die requisitie begrepen; om daarin op eene regelmatige wijze te kunnen te werk gaan, werd er door het Stadsbestuur eene kommissie benoemd, aan welke de werkzaamheden, ter voldoening aan de hier bovengemelden requisitien, was opgedragen, en door welke kommissie dan ook werd gezorgd, dat het bepaalde getal karren, wagens &c. met derzelver voerlieden naar Vlissingen werd gezonden, en, van tijd tot tijd, door anderen vervangen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 228

Het Jaar 1812.

Dit Jaar was naauwlijks begonnen, of het organiseren en reorganiseren van zoodanige zaken welke men tot dus ver op den vorigen voet gelaten had, nam in de maand Januarij eenen aanvang. Door dezelve allen op te noemen, zouden wij dit ons werk, op eene geheel onnoodige wijze, uitbreiden; genoeg is het, wanneer wij alleen melden, dat ten dezen tijde, de Godshuizen en de Administratiën over dezelve op Fransche wijze werden ingerigt, als ook kommissiën van toezigt over dezelve benoemd.

De administratie over Stads geldmiddelen, bevorens door eenen Thesaurier of Penningmeester bestuurd, onderging mede eene geheele andere wijziging, volgens de Fransche voorschriften. De voormalige Stadspenningmeester J.G. Blaauw, op zijn verzoek, van den zijnen post ontslagen zijnde, werd door den Heer Mr. H.A. van Ysselsteyn, als Receveur Municipal (Stedelijken Ontvanger) vervangen.

De Heer N. de Kater, tot dus verre Maire dezer Stad, werd als zoodanig, bij Keizerlijk Decreet, van den 16 Januarij 1812, ontslagen, en de Heer J. Nelemans, Adjunct-Maire, bij het zoo evengemelde Decreet, met de provinsionele waarneming dezer post belast, en naderhand, in die

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 229 betrekking, door de definitive aanstelling van den Heer Mr. T.A. van Adrichem, ingevolge Keizerlijk Decreet van den 26 Maart daaraan volgende, opgevolgd. Eenigen tijd daar na, werd op eene daartoe gedane voordragt, Jonkheer K.W. de Jonge, als Secretaris van den nieuw benoemden Heer Maire aangesteld; welke functien door gemelden Heer de Jonge, tot op de gezegende omwenteling van zaken in 1813 is bekleed geworden; gelijk ook meergemelde Heer, bij die gelegenheid, tot Secretaris dezer Stad werd benoemd en aangesteld; doch in welke post hij, (door dien zijn Ed. in 1818 deszelfs honorabel ontslag verzocht en verkreeg) door den Heer Mr. W.J.P. Kroef, is opgevolgd.

Onder allerhande soorten van requisitien welke ten tijde onzer slavernij plaats hadden, behooren wij nog melding te maken, van die, van een zeker getal kleedermakers, welke ook van hier naar Middelburg moesten opgezonden worden, om aldaar onder het opzigt van een kleedermakers opperhoofd, aan de militaire kleedingstukken te arbeiden. Deze lieden, onder welke zich ook gehuwden bevonden, moesten voor een gering loon, het welk hun soms nog niet eens werd betaald, derzelver Vrouwen en Kinderen verlaten, tot zoo lang zij door andere werden vervangen. De zoodanige welke zelve niet verkozen derwaards te vertrekken,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 230 waren verpligt zich ten hunnen koste, door anderen van hun beroep te doen remplaceren.

Napoléon, op allerhande wijzen en op de zwaarste straffen, den invoer van Koloniale waren en het gebruik derzelve verboden hebbende, wilde ons het gemis van Suiker vergoeden door de bereiding daarvan uit den zoogenaamden Beetwortel te bevelen; ten dien einde beval hij, dat in iedere Gemeente van zijn Rijk, eene zekere hoeveelheid gronds, tot het planten der Beetwortelen zoude worden afgezonderd, en onder het op- en toeverzigt van eene daartoe gestelde kommissie, deze nieuwe Suiker-plantagien zouden worden voortgezet; waartoe hij ook bij vele beloften van premien als anderzins zijne onderdanen uitnoodigde, niet zoo zeer uit liefde voor dezelve, maar om met'er tijd daar van, even als van den Tabak, zijn bijzonder monipolie te maken. Dit had dan ook natuurlijk ten gevolge, dat ook ingevolge de bevelen van Napoléon, in den omtrek dezer Stad, en in de Eilanden van Schouwen en Duiveland, de bepaalde hoeveelheid gronds, tot het planten van den Beetwortel werden afgezonderd. De Heeren G.H. van Beilanus en Zoon, alhier woonachtig, eigenaars zijnde van eene voormalige Lijmkokerij, even buitende Nobelpoort, zoo door de schoone beloften van den Franschen Keizer, als door de hoop op de uitgeloofde premie uitgelokt, waagden het, om de gemelde voormalige Lijmkokerij tot eene Suiker-rafinaderij in te rigten,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 231 en begonnen ook in de daad eene soort van Suiker en Siroop te bereiden. Dan de uitkomst leerde ook weldra, dat de kosten dezer Fabriek nimmer zouden kunnen opwegen, tegen de voordeelen welke men zich daarvan voorstelde, en dat de verdere voortzetting dezer Suiker-rafinaderij niet dan zeer ruïneus zijn zoude; zoo dat de Heeren van Beilanus en Zoon, niet tegenstaande alle de aan hun gedane beloften, en de reeds verdiende premie, (welke laatste echter aan hun nimmer is voldaan, deze hunne Fabriek in 1813 voor finaal gesloten hielden*.

Ook het Keizerlijk Decreet, aangaande de Bosschen, uit dewelke zich Napoléon de zwaarste boomen, voor zijne Scheepsbouw toeëigende, werd alhier ten dezen tijde in volle werking gebragt. Niemand der eigenaren van zoodanige Bosschen had de vrijheid, om uit deze zijne wettige bezittingen, het daarin zijnde hout, zonder vooraf daartoe bekomene, en zelfs bij rekwest verzochte permissie, te mogen omhakken. Gelukkig evenwel voor de eigenaren van zoodanige Bosschen, binnen deze Stad en Eilanden woonachtig, dat, (voor zoo ver ons bekend is,) er geene zware, of voor den Scheepsbouw geschikte boomen zijn gerequireerd geworden.

* Zoo wegens gemaakte kosten, als andere nadeelen, leden gemelde Heeren, met deze Fabriek, volgeus hunne opgave, meer dan f11,000 schade.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 232

Bij gelegenheid dat wij hier van de partikuliere eigendommen spreken, is het ons niet ongepast voorgekomen, alhier te laten volgen, eene Memorie door den Heer Maire dezer Stad, op aanschrijving van den Heer Sous-Prefect, in de maand Augustus 1812 aan denzelven ten bewijze van het regt dezer Stad, ten aanzien van derzelver vaste eigendommen, ingezonden.

‘JUSTIFICATOIRE MEMORIE, om de bescheiden en regten van eigendom te bewijzen, welke de Stad Zierikzee bezit, op de Poorten, Muren, Wallen en Grachten dezer Stad, tegen de reclamatien en wedereisschingen, van wegens het Bestuur der Domeinen gedaan.

De Maire der Stad Zierikzee zich gedrongen vindende, om op alle mogelijke wijze de Regten en prerogativen, welke deze Stad niet alleen sedert twee eeuwen, maar zelfs sedert onheugelijke tijden heeft genoten, te handhaven, voor zoo veel deze Regten niet strijdig zijn met de wetten van het groote Keizerrijk waartoe de Stad behoort, neemt de vrijheid de hooge Overheid onder den aandacht te brengen. Dat hij van de eene zijde niet kan ontveinzen, dat de reclamatien of wedereisschingen, door het Bestuur van 's Rijks Domeinen gedaan, steunende op de Art. 540 en 541 van het Wetboek Napoléon, waarbij de poorten, muren, grachten en wallen, worden geacht een gedeelte der Publieke Domeinen uit te maken, zijn gegrond. –

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 233

Doch, aan de andere zijde moet doen opmerken, dat deze zelfde Wet overtuigende bewijzen van de wijsheid en billijkheid der Fransche wetgeving oplevert, doordien de wetgever bij Art. 541 deze opmerkzame bepaling voegt: dat deze opgenoemde goederen de Natie toebehooren, zoo dezelve niet wettiglijk zijn verkocht, of zoo de eigendom daar van ten haren aanzien niet verjaard is; door welke uitzonderende bepaling, de onschendbaarheid van het regt van eigendom van ieder mensch in 't algemeen en der Steden in het bijzonder, wordt verbonden en gewaarborgd. Men zal mitsdien moeten bewijzen, dat den Staat den eigendom van den grond der versterkingen en wallen aan de Stad Zierikzee heeft afgestaan en verkocht, of, dat het eerste regt van den Staat, door een aanhoudend en ongestoord bezit van dezen grond, verjaard is, en de Stad alzoo daarvan den eigendom heeft verworven, naar aanleiding van Art. 2229 van hetzelve Wetboek. Men moet opmerken dat de verkoop of de afstand van wegens den Staat, ten dezen opzigte niet kan bewezen worden; aangezien dat, naar luid van de oude Grondregeling of Constitutie van Zeeland, iedere Stad het volle beheer over haar grondgebied voerde, en dat dezelve, met betrekking tot de algemeene belangen van deze Provincie, een gedeelte van het oppergezag uitmaakt. De voorregten dezer Stad, zelfs ten tijde dat deze Provincie zich onder het Bestuur der Graven bevond, waren ter belooning van de heldhaftigheid en getrouwheid der Inwoners, zoodanig uitgestrekt, dat de Jaarboeken van Zeeland, ons nog

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 234 een Previlegie van Phillipus, Hertog van Bourgondien, de dato 13 Maart 1425, aanwijzen, waarbij bepaald wordt, dat zelfs (de Graaf geene wijkschanssen (redoutes) of versterkingen op het grondgebied der Stad Zierikzee vermogt op te werpen, zonder voorafgaande toestemming van de Regering en de Burgerij daartoe verkregen te hebben. Terwijl het de Stad ook niet vrij stond, om, buiten hare grachten, wallen op te rigten, dan alleen met vergunning van den Graaf; gelijk dit blijkt, uit Smallegange, Kronijk van Zeeland, Ve Deel, 4e Boek, bladzijde 517. Hetgeen bewijst dat deze Stad van onheugelijke tijden af, een uitsluitend Previlegie en Regt op den grond van derzelver wallen, muren en poorten, beeft uitgeoefend. Men vindt zelfs in de latere Jaarboeken geen het minste spoor dat de Staat, of het algemeen Bestuur van Zeeland, zich eenige wedereisching op dit grondgebied heeft aangematigd; in tegendeel de registers en handvesten der Stad Zierikzee bewijzen dat de Regering, in de 16e Eeuw, den Inwoners eene schatting hebben opgelegd, ten einde de versterkingen op te werpen; en dat de Directie over de fortificatien van dien tijd aan de Burgemeesteren is opgedragen geweest, gelijk dit blijkt uit de Resolutie der Magistraten de datis 11, 15 en 16 Maart 1575. Men heeft zelfs in de jaren 1621, 1622 en 1653, de lieden uit Stads kas betaald, voor den grond welke, men ter opwerping dier versterkingen, ingenomen had. Hetgeen vooral bijzonder diende opgemerkt te worden, is dit, dat dezelfde Registers, onder den

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 235 datum van den 17 Julij 1672, getuigen, dat ieder lid der Regering dezer Stad, welke als toen uit een groot getal leden bestond, dertig stuivers per week moest betalen ter gedeeltelijke goedmaking der kosten, besteed tot herstel der versterkingen, die zich te dier tijd in eenen zeer slechten staat bevonden. Sedert is deze Stad niet meer beschouwd geworden als eene versterkte Stad, of als eene vesting voor den Staat; maar derzelver poorten, grachten en wallen, zijn slechts behouden ter handhaving van de Policie, en om kwaadwilligen van buiten te wederhouden; terwijl de Regering er steeds het beheer over heeft gehad, en de opbrengsten van den grond der wallen en grachten altijd ten behoeve van Stads kas zijn verzameld geworden. En door deze laatste voordragt, wordt het volkomen bewezen, dat deze Stad, overeenkomstig Art. 229 van het Wetboek Napoléon, in een onophoudelijk, ongestoord, vreedzaam, openbaar, ondubbelzinnig en eigendommelijk bezit daarvan is geweest; en dat alzoo de eigendom, welke de Staat, of het Domein zoude beweren op den grond der fortificatien te hebben, is verjaard, uit hoofde van een wettig bezit, sedert onheugelijke tijden. En dat deze Stad nog in het wettig bezit daarvan is, wordt bewezen uit het laatste huur kontract der wallen, verleden in 1809 door den voormaligen Burgemeester dezer Stad, (waarvan hiernevens een Extract is gevoegd) uit het welke blijkt, dat de wallen, bij gedeelten aan onderscheidene personen zijn verpacht, tot den jare 1816. En het is door deze beweegredenen en bewijzen dat de Maire zich verzekerd houdt, de wettigheid van het regt en het ongestoord bezit dezer Stad,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 236 opeen van derzelver versterkingen op de overtuigendste wijze te hebben betoogd; smeekende dien ten gevolge het roemrijk Bestuur, hetwelk denzelven wel met de zorg over de belangen dezer Stad heeft willen vereeren, dat hetzelve behage, haar in hare Regten ten dezen aanzien, te willen handhaven.

Aldus opgemaakt binnen Zierikzee, den 29 Augustus 1812.

Bij ons, Maire der Stad Zierikzee,

T.A. VAN ADRICHEM.’

Uit deze Memorie konden de Franschen mede ten duidelijksten zien, op welk eene onregtvaardige wijze zij zich meester hadden gemaakt van Stads eigendommen, bij het aanleggen hunner Vestingwerken binnen en buiten deze Stad.

De twee, tot dus verre bestaan hebbende afzonderlijke kommissien van kazernering, en het Fonds voor de Kustwachters werden in de maand December gecombineerd en tot Leden van deze vereenigde administratie benoemd, de Heeren J.W.D. van Dongen, W. Cannenburg, M. Groeneveld de Kater, C. van de Polder, A. Berg, F. van der Harten, W.L. Mahne, C. van den Thoorn, P.C. de Winter, F.W.J. den Boer, J. Mosselmans en D. van der Weyde, Cz.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 237

Het Jaar 1813.

Daar ten tijde van het bestuur van den Sous-Prefect Albert de Villeneuve, het begraven in de Kerken was verboden geworden, had het Stadsbestuur zich in het voorgaande jaar 1812 onledig gehouden met het daarstellen van een plan tot het stichten eener Begraafplaats buiten de muren dezer Stad, en daartoe eene zekere som op het Budget voor deze Stad aan Napoléon voorgedragen; met dat gevolg, dat tot dat einde aan het Stadsbestuur eene som van 10,000 Franken werd toegestaan. De noodige bestekken tot deze Begraafplaats ter goedkeuring aan het daartoe bevoegd Bestuur ingezonden, en goedgekeurd zijnde, werd in het jaar 1812, de aanbesteding van gemeld Kerkhof, waartoe de Regering een zeker stuk grond buiten de Noordhavenpoort*, nabij de zoogenaamde Oude Zelke, en de Stad in eigendom toebehoorende, had afgezonderd, gedaan; en waar van de kosten waren begroot als volgt:

Voor de Muur ter lengte van 75 mêtres, 6807 Fr. 07 c. hoogte 2 mêtres 3 decimêtres, met de hardsteenen dekstukken &c., op Voor de ijzere Hekken aan de twee 1456 Fr. 80 c. ingangen Voor het gelijkmaken van den grond 540 Fr. 00 c. Dus te zamen op 8803 Fr. 87 c.

* Destijds Porte de Bergen, of Bergschepoort.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 238

Doch welke werken bij publieke aanbesteding zijn aangenomen geworden voor de somma van zes duizend vier honderd vijftig Francs. De plegtigheid, welke bij het leggen van den eersten grondsteen van dit Kerkhof, heeft plaats gehad, blijkt uit het daarvan destijds opgemaakte en hierna volgende Proces-Verbaal*.

‘PROCES-VERBAAL der plegtigheid, welke heeft plaats gehad, ter gelegenheid dat de eerste grondsteen is gelegd aan het Kerkhof, buiten de Bergsche poort der Stad Zierikzee, aan te leggen.

In het jaar één duizend acht honderd dertien, den zesden der maand April, zijn wij Hypolite la Boissière, Sous-Prefect van het 3e Arrondissement van het Departement der Monden van de Schelde; Thomas Adriaan van Adrichem, Maire der Stad Zierikzee; Cornelis Tromp, Adjunct-Maire der gemelde Stad; Hendrik Albert van Ysselstyn, Ontvanger dezer Stad; J.C. de Potter, Secretaris van den Sous-Prefect van gemelde Arrondissement; Malingie, Kommissaris van Policie, binnen deze Stad; en Karel Willem de Jonge, Secretaris der Stad Zierikzee, allen vergaderd ten huize van den Maire dezer Stad, om van daar ons gezamenlijk te begeven naar de plaats, alwaar de nieuwe opbouwing van het Kerkhof moet geschieden, ten einde den eersten steen te leggen van

* Dit Stuk, is door ons, even als alle andere, op de meest naauwkeurige wijze, uit de Fransche in de Nederlandsche taal overgebragt.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 239 het Kerkhof, welke men voornemens is, buiten de Bergschepoort, in de nabijheid der Stad aan te leggen.

Gekomen zijnde ter plaatse, alwaar dit werk moest geschieden, en na met den meesten aandacht dit werk waardig, de reeds begonnen werken te hebben bezigtigd, hebben wij ons begeven ter plaatse alwaar den eersten grondsteen van den Muur moest worden gelegd.

Daar gekomen zijnde, zijn de Heeren Sous-Prefect van dit Arrondissement, en de Maire dezer Stad, al dadelijk overgegaan, tot het leggen van den eersten grondsteen, daar, waar de kolom, dienende tot vasthechting van het Hek, zal worden gesteld.

Deze plegtigheid verrigt zijnde, heeft de Maire bepaald, dat, in dezen Muur een arduinsteen zoude worden geplaatst, ter gedachtenis voor de nakomelingenschap, met het volgend opschrift:

Het jaar 1813, het 10e der Regering van Napoléon den 1ste Keizer der Franschen, Koning van Italien &c. &c. den 6 April, onder het Prefectschap van den Heer Baron Pyke is de eerste grondsteen van den Muur van het Kerkhof der Stad Zierikzee gelegd, door de Heeren Hypolite la Boissière, Sous-Prefect van het 3e Arrondissement, van het Departement der Monden van de Schelde, en Thom. Ad. van Adrichem, Maire der Stad Zierikzee.

Van welk een en ander de Maire heeft doen op-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 240 maken dit Proces-Verbaal, om te worden bewaard onder de Archiven der Mairie, het welk, na gedane voorlezing, is geteekend.

Aldus opgemaakt ten dage, maand en ure als voren.

LA BOISSIÈRE. DE POTTER. T.A. VAN ADRICHEM. K.W. DE JONGE. TROMP.’

Dit Kerkhof was even vóór de zoo heilrijke omwenteling van zaken in 1813, reeds zoo verre voltooid, dat daar aan nog alleen ontbrak, de afdeeling der Graven en het leggen der Zerken. Ook de nieuwe reglementen en verdere bestellingen op het begraven, waren ontworpen, doch zijn geheel buiten werking gebleven.

Bij deze gelegenheid kunnen wij niet voorbij gaan te melden, dat tijdens het bestuur van den Sous-Prefect Alban de Villeneuve, door dezen het aloude gebruik van het uitleggen van Stroo voor de woningen der afgestorvenen, verboden werd; hier door werden niet alleen de zoogenaamde Stroouitleggers, maar ook de Stad, van zekere inkomsten welke daar voor werden betaald, verstoken. Na de herkrijging van onzer vrijheid, is deze gewoonte werder ingevoerd, en daaromtrent alles op den vorigen voet gebragt.

Den 19 Mei 1813, werd de Heer Maire Mr. Thomas Adriaan van Adrichem, alsmede de Heeren Cornelis Tromp en Johannes Nelemans,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 241

Adjunct-Maires dezer Stad, bij Keizerlijk decreet van den 10 April van dat zelfde jaar, op nieuw tot de voorschreve functien benoemd en aangesteld zijnde, in deze hunne posten, door den Heer Sous Prefect de la Boissière, op eene plegtige wijze geinstalleerd en beëedigd.

Hoezeer men in den zomer van dit jaar nog Te Deum's vieren moest wegens de door Napoléon in Duitschland behaalde overwinningen, welke, zoo als naderhand is gebleken, bij vergrooting werden opgegeven, kon men echter uit de op elkanderen, en als in eenen adem volgende oproepingen van manschappen, paarden en het daarstellen der zoogenaamde Nationale Garden, ten duidelijksten opmerken, dat des Dwingelands in Rusland geledene verliezen*, niet ophielden hem te achtervolgen, en dat de stem der Goddelijke wraak, hem ééns zoude toeroepen: ‘TOT HIER TOE EN NIET VERDER!’

Daar de Fransche Policie in de laatste dagen der overheersching, hoe langer hoe meer acht begon te geven, op de daden en handelingen der Ingezetenen, en in zich zelve overtuigd was, dat eene vertrapte natie éénmaal tegen haar zoude kunnen en durven opstaan, wist zij allerhande middelen en wegen uit te denken, om ook des nachts hare overwonnelingen te kunnen bespieden, en het was

* Zie het 29 Bulletin van den 3 December 1812.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 242 niet dan op last van den Kommandant der Stad, door de Policie daartoe aangezocht, dat de Heer Maire zich gedrongen vond tothet doen der volgende

PUBLICATIE.

‘De Maire der Stad ZIERIKZEE, brengt bij deze ter kennisse van zijne onderhoorigen, dat, ingevolge overeengekomene orders met den Heer Kommandant der Stad, het aan een ieder, niet tot de Policie behoorende, verboden is, om, na twaalf uren des nachts, de havens of straten der Stad te passeren, zonder voorzien te zijn van een brandende lantaren, waarschuwende mitsdien een iegelijk, die na het gemelde uur van middernacht zich op de straat zoude willen begeven zich van zoodanige lantaren te voorzien; alzoo er stellige orders, zoo bij de Militaire Autoriteiten, als bij de Policie zijn gegeven, dat die gene, welke zonder lichtende lantaaren worden ontmoet, dadelijk worden gearresteerd en naar de nabij zijnde wacht gebragt.

En op dat niemand hiervan onkundig zij, zal deze worden gepubliceerd en geaffigeerd, daar zulks gewoon is.

Aldus gedaan, in 't Hotel der Mairie te ZIERIKZEE, den 8 October 1813.

De Maire, T.A.V. VAN ADRICHEM.’

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 243

Toen Fransche policie, geneigd om ons te plagen, Verbood om in den nacht, niet zonder licht te gaan; Beval ze om ons te zien, lantarenen te dragen, Dat soort van meubel toont haar dwinglandij nog aan.*

Niet zelden zag men des nachts bij het helderste maanlicht sommige met een brandende lantaren over de straten gaan, nadien daaromtrent bij de wet geene uitzondering was gemaakt. Aan de Logementhouders, Herbergiers, Koffijhuishouders en Tappers van sterke Dranken, was het reeds eenen geruimen tijd te voren bevolen, om des avonds een lantaren voor derzelver huizen te doen branden.

In de maand November, werden alle met de Post aankomende brieven, naar de Sous-Prefecture gebragt, en aldaar geopend; sommige afgegeven; doch anderen, met de dagbladen waarin men tijdingen wegens de staat der zaken in Holland vondt opgehouden. De hoop en het vooruitzigt op verlossing van het juk des dwingelands, werd van dag tot dag helderder, ofschoon men die van den kant der Franschen door allerlei verzonnen tegen-berigten trachtte te verdonkeren, gelijk men zien kan uit het volgende stuk door hun in de laatste dagen van November, publiek gemaakt, doch waaraan men geen het minste geloof hechtte.

* Dit vier regelig versje, is na de omwenteling van 1813, zinspelende op de Fransche politie, door ons vervaardigd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 244

‘ZIERIKZEE den 25 November 1813. De Onder-Prefect van Zierikzee, aan Mijn Heer den Prefect.

Ik heb de zekere tijding ontvangen, dat onze troepen den 22, ten acht uren des morgens, ten Dordrecht zijn binnen getrokken, en zich in geheel Holland verspreid hebben; reeds is de oproersvlag overal afgeworpen, en dezelve heeft opgehouden op de naburige oevers van dit Arrondissement te waaijen.

Voor Extract De Secretaris Generaal DU BOSCH.’

Gedrukt op last van Mijn Heer den Prefect.*

Den 25 November ontving de Heer Maire dezer Stad, twee onderscheidene besluiten van den Prefect van dit Departement, van den 22 en 23 dierzelve maand; houdende voorschriften hoedanig het Stadsbestuur zich in dezen stand van zaken zoude hebben te gedragen, en het niet afgeven van reispassen naar de Hollandsche Departementen, welke in staat van oproer waren verklaard. En om, wanneer de Oranje vlaggen, of andere teekenen van oproer zich mogten vertoonen, dezelve

* Dit Stuk is, zoo ver wij weten, nimmer alhier, maar wel te Middelburg afgekondigd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 245 aldan te doen wegnemen, en ten Stadhuize ter bewaring over te brengen. Behalven deze ontvangene orders, kreeg de Heer Maire in last, om zich met zijne Adjuncten, dagelijks ten Stadhuize te doen vinden, om op alles wat er in de Stad of omtrek van dien mogte voorvallen, te kunnen acht geven, de rapporten in te wachten, en, op de minste volksbeweging die er zouden kunnen ontstaan, bij de hand te zijn. Daar dit bevelen waren aan welke men verpligt was te gehoorzamen, moesten gemelde Heeren zich dezen onaangenamen last getroosten en, overeenkomstig de verdere order, door den Heer Maire telken avond, aan den Sous-Prefect bij missive berigt worde gedaan, of die dag al, of niet rustig was afgeloopen. Ook de Fransche Policie moest daaromtrent den Heer Maire behulpzaam zijn, ende noodige diensten bewijzen.

Onder het nemen van alle deze maatregelen, welke meer en meer der Franschen vrees deed kennen, naderde het uur onzer verlossing van derzelver juk, met rasse schreden, waarvan wij thans met dankbaarheid aan Hem, die ons uit zoo grooten nood en dood verlost heeft, de bijzonderheden, zullen mededeelen*.

* Hier volgen wij het berigt der gebeurtenissen, op den 3, 4, 5, 6, 7 en 8 December 1813 te Zierikzee voorgevallen; uitgegeven bij A. de Vos Jz. aldaar, 1813, voor welker echtheid, wij gerustelijk durven instaan.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 246

Op den morgen van den 4 December, verspreidde zich het gerucht, dat er eenige Engelsche Vaartuigen kwamen opzeilen. Hier door werd, zoo als natuurlijk was, de nieuwsgierigheid zoo van het Garnizoen en der Fransche Ambtenaen, als van de ingezetenen dermate gaande gemaakt, dat verscheide hunner zich naar de Wallen en Hoofddijk begaven, om van de waarheid van dat gerucht overtuigd te worden. Dan, de lucht was te dik en mistig, om met eenige zekerheid het getal der Schepen, of derzelver koers te kunnen bepalen. De Kommanderende Generaal Baron Ducos, en de Sous-Prefect hadden zich inmiddels mede op den grooten Kerktoren, om aldaar derzelver waarnemingen onbelemmerd te kunnen doen, begeven. Dit een en ander gaf aanleiding tot verschillende oordeelvellingen; sommige zeiden drie, anderen vijf, negen, ja zelfs veertien Schepen in het gezigt gehad te hebben. De Burgers kwamen, (hoezeer zij ook omtrent het aantal verschilden) er eenparig in overeen, dat het Engelsche Vaartuigen waren: terwijl sommige Franschen het voor Schepen hunner Natie, van Vlissingen komende, hielden. Deze tegenstrijdige verhalen werden dan ook, naar mate het met den wensch en het verlangen overeen kwam, of verworpen of aangenomen en verspreid. De Noord-oostelijke wind belette wel het opkomen der Schepen, maar gaf aan de nieuwsgierige menigte des te meer voedzel. Intusschen bleef het dien geheelen dag en de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 247 daarop volgende nacht stil en rustig: hoezeer de Generaal Ducos bevel gegeven had, om geen burger op den grooten Toren, en de op het Bolwerk staande Molen toe te laten.

Zaturdag den 3, des morgens, was de lucht even dik en deinzig, en belette dus op nieuw, het doen van naauwkeurige waarnemingen wegens het opzeilen der Schepen. Deze staat van onzekerheid duurden den ganschen dag onafgebroken voort, ofschoon men bij het ondergaan der zon, één of twee Schepen op verren afstand zag. Des avonds ontstonden er, bij gelegenheid der St. Nicolaas vermakelijkheden (welke, door dien de Zondag op den volgenden dag inviel, dien avond plaats hadden) eenige geschillen tusschen sommige Militairen en Matrozen der in de Nieuwe Haven liggende Fransche Oorlogsbrik Le Butzler, gekommandeerd door den Kapitein Pilore, doch welke echter van weinig belang waren en spoedig gestuit werden. Dan des niettegenstaande werd het geschut van gemelde Brik met scherp geladen, het scheepsvolk kwam onder wapenen, patrouilles gingen en reden door de Stad. Niemand mogt het Vaartuig dan op zekeren afstand naderen; ook werd er bevel gegeven, dat een ieder zich stil en rustig in huis moest houden en zich niet op de straten vertoonen.

De goede gezindheid der Ingezetenen, en de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 248 afkeer welke zij koesterden tegen al wat naar oproer en muiterij zweemde, en welke gevoelens zij ook de twee vorige dagen zoo duidelijk hadden aan den dag gelegd, waarborgde genoegzaam de inwendige rust der Stad, en de genomene maatregelen gaven slechts den onrust en den angst der Franschen te kennen, die, zoodra de duisternis van den nacht verdween, en de Engelschen nog niet genaderd waren, wederom afnam, en door de viering van het feest van Napoléon's krooning, en der nagedachtenis aan den slag van Austerlitz, den volgenden dag, werd vervangen*. Dit feest nam op de gewone wijze haren aanvang, maar werd, hoe zeer wel niet gestoord, evenwel veronaangenaamd; want juist op het oogenblik dat de Burgerlijke Regeringen, zich in derzelver groot costuum van het Stadhuis, naar het Hotel van den Sous-Prefect Laboissière wilden begeven, kwam de Brigadier der Gens d'armes, en vroeg naar den Jonkheer W.A. de Jonge, Lid der Regtbank van eersten aanleg (destijds Tribunal) en overhandigde aan denzelven eene schrifteijke order, om zich binnen zes uren naar Ryssel te begeven. Met alle regt oordeelden de Heer Maire, de President der Regtbank en verdere aanwezig zijnde Heeren het overhandigen van zulk een order,

* Van deze Festiviteiten, zoo min als van die welke op den verjaardag van den dwingeland plaats hadden, hebben wij der moeite onwaardig geoordeeld, in ons geschiedverhaal gewag te maken.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 249 op dat tijdstip, als geeel ongepast, en ten eenemale strijdig met de achtbaarheid aan de publieke autoriteiten verschuldigd. Dan, des niettegenstaande vonden zij het op dat oogenblik raadzaam liever de plegtigheid van het zoogenaamd Te Deum ongestoord te doen afloopen, dan hunne verwondering over dit zoo zeer in het oog loopend geval aan den Sous-Prefect te kennen te geven Doch zoodra was het Kerkfeest net geëindigd, of de Maire en de President der Regtbank gaven terstond den Sous-Prefect van het voorgevallende kennis. Deze insgelijks overtuigd zijnde, dat het gedrag het welk men omtrend den Heer de Jonge gehouden had, niet was goed te keuren, begaf zich dadelijk naar den Generaal Ducos, om zich met denzelven over het voorgevallene te onderhouden; ten gevolge van dit onderhoud deelde de Generaal hem mede, dat hij, op zijne verantwoordelijkheid, door den Generaal Gilly, Gouverneur en Chef, met de uitvoering dier order was belast, en de Heer de Jonge, diensvolgens, binnen zes uren tijds, zich van het Eiland op weg naar Ryssel moest begeven, en hij Generaal aan geene reclames hoe ook genaamd gehoor verleenen mogt; dat het kwalijk gekozen tijdstip, waarop die order aan den Heer de Jonge was overhandigd, niet aan hem, maar aan den Officier der Gens d'armes Drouet, was toe te schrijven. Intusschen werd het gebeurde hoe langer hoe

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 250 meer onder de Burgerij bekend, en veroorzaakte geene geringe deelneming. Elk weldenkend inwoner was diep getroffen over het lot van een der braafste en aanzienlijkste mannen der Stad: en vele berekenden de treurige gevolgen, welke die zaak, in die oogenblikken, zoude kunnen hebben. De Heer de Jonge zelf, gaf een voorbeeld van bedaardheid; en, hoe hartverscheurend hem ook het denkbeeld was, binnen weinige oogenblikken, word ik welligt voor altoos uit de armen van mijne zwakke en dierbare echtgenoote, en van de mijnen afgescheurd, en op den last van den dwingeland, als een misdadiger in den kerker opgesloten; wilde hij, als man van eer, en van niets kwaads bewust, aan het hem overhandigde bevel gehoorzamen. Omstreeks vier uren in den namiddag, kwam het rijtuig voor zijne woning, en weldra vloeide er van alle zijden der Stad een groot aantal Burgers van onderscheidene standen te zamen, die zijn vertrek volstrekt niet gedoogen wilde; en hoe zeer de Heer de Jonge een ieder tot rust en bedaardheid aanmaande, belette men hem met geweld het beklimmen van het rijtuig, haalde de goederen, welke reeds waren ingepakt er uit, en wilde de paarden opspannen. De Maire hiervan verwittigd door den Zoon en twee der bloedverwanten van den Heer de Jonge, gaf daarvan aanstonds kennis aan den Generaal Ducos, met dringend verzoek, om het bevolen vertrek een paar dagen te willen uitstellen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 251

Dan, te vergeefs; geene vertogen waren in staat hem daartoe te bewegen. Hij beriep zich op zijnen ontvangen last, en vermaande de Maire ten ernstigen te zorgen, dat de voor het huis van den Heer de Jonge vergaderde menigte zich naar derzelver woningen begaven; met bedreiging, dat hij, indien zulks niet terstond gebeurde, van zijne magt gebruik zoude makeu. Moeijelijk,was in de daad de positie waarin de Maire zich bevond. Als het ware tusschen twee magten geplaatst, wier oogmerken en belangen zoo tegenstrijdig waren, besefte hij de onberekenbare gevolgen welke er noodzakelijk zouden uit moeten voortvloeijen, indien geweld door geweld gestuit werd. IJlings begaf hij zich naar het huis van den Heer de Jonge, en stelde alles in het werk, wat maar mogelijk was om de zaamgevloeide Burgers geduld en bedaardheid in te boezemen; gelukkig verscheen de Heer K.W. de Jonge, één der zoons van bovengemelde Heer de Jonge, en verzekerde zijne medeburgers, dat zijn Vader langs eenen anderen weg vertrokken was*. Dit had ten gevolge dat de Burgers niet alleen hier aan geloof gaven en aan de vermaningen van den Maire gehoor verleenden, maar ook voor eene patrouille van eenige manschappen, aan wier hoofd de Generaal zich in eigen persoon bevond, plaats

* Het bleek echter naderhand, dat de Heer de Jonge, uit hoofde van den zwakken toestand zijner echtgenoote, zich niet van huis verwijderd had.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 252 maakten, en, met de grootste bedaardheid, te huiswaarts keerden. Dit gedrag is te regt aan te merken als een ontegensprekelijk bewijs van de goede gezindheid der Burgerij, en van derzelver belangstelling in alles, wat maar eenigzins tot orde en rust konde verstrekken; daar het hun anders zeer weinig moeite zoude hebben gekost om zich van den Generaal en zijn zwak garnizoen, het welk slechts uit eenige misnoegde en den Franschen dienst moede zijnde Kustwachters en Veteranen bestond, meester te maken; neen, de brave Zierikzeenaars bleven, bedaard en vol vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid het steeds meer en meer aannaderende tijdstip hunner verlossing afwachten. Des avonds had, volgens de gewoonte van dien Feestdag, de illuminatie van alle de openbare Stads gebouwen en woningen der Fransche Ambtenaren plaats, en alles liep in de beste rust en stilte ten einde. Ten hoogsten was derhalven onze verwondering, toen wij den daarop volgenden morgen vernamen, dat de Generaal goedgevonden had twee geladene veldstukken, met de daartoe benoodigde manschappen, voorzien van brandende lonten, voor zijne woning te plaatzen; dan, dit volstrekt niet als eene maatregel voor personele veiligheid met eenigen grond kunnende beschouwen, liet men zich daar weinig aan gelegen liggen.

Meer werd de aandacht gevestigd op de in

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 253 de Haven liggende Oorlogsbrik le Butzler; daar de ongerustheid der op de Haven wonende Burgers aanmerkelijk toenam, door dien zij volstrekt de oorzaak niet konden begrijpen, waarom men eens zoo groote hoeveelheid buskruid aan boord van dat Schip gebragt had. Dit gaf, gelijk men zich kan voorstellen, aanleiding tot veelvuldige en schrikverwekkende geruchten, welke hoofdzakelijk hierop neder kwamen, dat de Franschen het oogmerk hadden, om, bij het aannaderen van hunnen vijand, de Brik in de lucht te doen springen. Dit vermoeden vond bij velen ingang, en nam hand voor hand zoodanig toe, dat de Maire door eenige burgers dringend werd verzocht dienaangaande met den Generaal, en den Kommandant der Brik te bespreken. Hieraan werd door den burgerlievenden Maire dadelijk voldaan; en ten huize van den Generaal komende, vond hij aldaar niet alleen den gemelden Scheepsbevelhebber, maar ook den Sous-Prefect, en ontving van allen de eenparige verzekering, dat niets strijdiger met derzelver oogmerken was, en de burgerij voor iets dergelijks geene de minste vrees behoefde te koesteren; verzoekende zulks ter kennis van dezelve te willen brengen alsmede dat zoodanige voor hun onteerende geruchten slechts door kwaadwilligen konden uitgestrooid worden; ja, dat zij op hun woord van eer verzekerden, dat het in de lucht doen springen der Brik, nimmer zoude worden bewerkstelligd. Ingevolge dit verzoek, werd dan, door eene

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 254

Bekendmaking van den Maire, van dit verhandelde aan de Ingezetenen kennis gegeven. Dan, de vooringenomenheid was, ondanks dit alles zoo groot, dat men steeds den Franschen, wier schoone beloften men had leeren kennen, bleef wantrouwen. Zoodat des avonds ten tien uren, vele inwoners van de Nieuwe haven met hunne vrouwen, kinderen en goederen, derzelver woningen verlieten, en de vlugt naar een ander gedeelte der Stad nemende, wijl zij in de vaste veronderstelling waren, dat te middernacht de Brik zoude verlaten, en de kruidkamer in brand gestoken worden. Naauwelijks droeg den Maire hiervan kennis, of deze braven Burgervader, snelde wederom ijlings naar de plaats, waar die ongegronde angst en schrik huisvestte. Vruchteloos waren alle zijne voorstellen en verzekeringen, dat zulks niet geschieden zoude. Eindelijk ziende, dat dit alles zeer weinig bij de door angst bevangen menigte afdeed, besloot hij, met overleg van den Sous-Prefect, ter bewaring der goede Policie, een gedeelte der onder de wapenen gekomene Nationale Garde, als eene eerewacht voor het Schip te plaatsen. – En, om de ingezetenen nog des te beter te overtuigen, dat er geen het minste gevaar van de zijde der Brik te wachten was, bleef hij in persoon met zijne Adjuncten, tot vroeg in den morgen, bij en omtrent het voornoemde Schip, alwaar niet het minste voorviel.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 255

Den volgende morgen was ieder, zoo als men ligtelijk denken kan, en daar zoo zerer naar verlossing werd velangd, begeerig te weten, waar zich de Engelsche Schepen, die den vorigen avond, tusschen Ouwelek en Colijnsplaat, het anker uitgeworpen hadden, bevonden. – Men zag dezelve naderen, te weten: twee Fregatten en een Kotter. Ieder was thans vol verwachting, welk eene houding de Franschen Militairen zouden aannemen. En wat gebeurde er? Omstreeks elf uren kwam de Generaal, de verdere Officieren en Garnizoen onder de wapens, nadien zich het gerucht verspreide, dat de Op- en Ingezetenen van Oostduiveland, in aantogt op de Stad waren. Oogenblikkelijk werden de poorten gesloten, en de Gensd'armes te paard, te recognoscering, naar buiten gezonden. Dan, hoezeer men spoedig van het leugenachtige dier geruchten overtuigd werd, en geene de minste aannadering der landlieden ontwaarde, was de angst der Franschen zoo groot, dat zij de Stads poorten gesloten hielden. Men stelde zich niets anders voor, dan, dat er weldra eenen aanval van de zijde der Engelsche schepen zoude geschieden, dewijl de Maire door den Generaal gelast werd, de burgerij bekend te maken, dat dezelve zich stil en rustig moest houden, en haar tevens te verzekeren, dat niet alleen de Stad, ingeval van eenen aanval, niets van hem, noch van de onder zijn bevel staande troepen zoude te vreezen hebben, maar dat zelfs de Fransche

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 256 civile Beambten (wier vrouwen, kinderen, goederen enz., voor het grootste gedeelte, wat de aanzienlijksten hunner betrof, daags te voren uit de Haven gezeild waren) ten eersten de Stad zouden verlaten.

Hierop deed de Maire op den 7 December des middags ten 12 uren, eene Proclamatie, bij welke de Burgerij van het ophanden zijnde vertrek der Franschen werd kennis gegeven; met aanmaning om het vertrek derzelve, door generlei beledigingen te verhinderen. Dit werd ook door de Ingezetenen getrouw naargekomen. Ondertusschen naderde de Kotter onze Haven; men hoorde en zag het geschut de batterij aan het hoofd op denzelve losbranden. Doch daar het vaartuig buiten het bereik van het geschut was, hield men weldra op, met op hetzelve te schieten, en moest het doorzeilen van den Kotter geduldig aanzien. Welhaast zagen de op de Nieuwe haven in mengte vergaderd zijnde burgers, de Hollandsche vlag van den Ouwerkerkschen toren waaijen, en sommige hunner werden daardoor zoodanig verheugd, dat zij, door vreugde bedwelmd, naar derzelver woningen liepen, het voorbeeld dier Dorpelingen volgden, en de Hollandsche vlag uitstaken. Eenige Schippersgasten deden hierop hetzelfde, en werden van alle kanten, door een levendig hoezee! aangemoedigd. Dan, juist op dien oogenblik kwam de Gene-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 257 raal op de Haven en sloeg met een oog vol vuur zijnen blik naar de Hollandsche vlag. En ofschoon hij geen enkel woord sprak, konde men echter duidelijk zien, dat hij daar door geweldig getroffen was. Hij vertrok, doch deed de twee veldstukken, voor zijn huis staande, wegnemen en naar de Haven brengen; met voornemen (zoo als hij ten minsten voorgaf) deze oproerige daad te beteugelen. De Maire, diens Adjuncten en eenige Leden van den Municipalen Raad, op het Stadhuis vergaderd zijnde, gingen dadelijk, op het berigt van het plaatsen der Veldstukken, naar de Haven en verzochten in minzame bewoordingen de opgehaalde Vlaggen, dewijl die nog te ontijdig waren opgehaald en uitgestoken, weg te nemen. Één enkel woord van den edelen Maire was genoeg om hem te doen gehoorzamen, en binnen zeer weinig tijds waren alle de Vlaggen weggenomen; en zij, die ledige aanschouwers van dit alles geweest waren, verheugden zich, dat hier door aan den Generaal de gelegenheid ontnomen was, om zich met grond daarop te kunnen beroepen, dat er zelfs in zijne tegenwoordigheid reeds oproerige bewegingen onder de Ingezetenen plaats hadden gehad: want, indien het opheisschen der Vlaggen de leus van muiterij geweest ware, zoude het zwakke Garnizoen (op de Kustwachters was weinig staat te maken) niet dan vruchteloos tegenstand heb-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 258 ben kunnen bieden, en welligt het slagtoffer eener onbezonnen drift geworden zijn.

Niet lang daar na, verscheen de Generaal ten Stadhuize, alwaar hem door de Regering werd verzocht, de belangen der Ingezetenen op alle mogelijke wijze in het oog te houden, en, ware het mogelijk, eene kapitulatie te bewerkstelligen. Hier op werd door denzelven verklaard, dat, zoo lang in het eenig punt van defensie, de batterij aan het Hoofd, geen bres geschoten was, hij als man van eer, geen kapitulatie mogt of konde voorslaan; maar dat, in alle geval, de Stad, als geheel en al van verdedigingsmiddelen ontbloot, geen het minste gevaar zoude loopen; en de Maire, bijaldien er eene Krijgsraad, betrekkelijk het sluiten eener kapitulatie, gehouden mogt worden, daar van lid zoude zijn. Weinige oogenblikken na het vertrek van den gemelden Generaal, trad de Sous-Prefect in de Raadkamer en verwittigde het Stadsbestuur dat, daar de Engelschen hunnen aanval op de Stad niet schenen te bewerkstelligen, de Generaal Ducos, onmogelijk eene kapitulatie konde voorslaan; maar dat dezelve, dewijl er geene middelen van genoegzame defensie waren en men dus met geene mogelijkheid eene landing konde beletten, hem de vrijheid had gegeven, om, ter geruststelling der Ingezetenen, eene Commissie uit de Regering te benoemen en die met eene parlementaire vlag naar den vijand te zenden, ten einde aan denzelven

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 259 eene kapitulatie voor te slaan en daarbij den vrijen aftogt voor het Fransche Garnizoen te bedingen. De Maire en verdere Leden van het Stadsbestuur overtuigd zijnde dat geen het minste tijdverzuim in deze oogenblikken moest plaats vinden, benoemde dadelijk eene commissie bestaande uit de Heeren Mr. W.M. de Braauw, C. Tromp, J. Nelemans, H. Mulock Houwer en M.C. de Crane, welke zich terstond (behalven de twee laatstgenoemden, die niet tijdig genoeg van het juiste oogenblik van het vertrek verwittigd waren) met een parlementair vaartuig, met toestemming van de Militaire Autoriteit, namens het Stadsbestuur en Burgerij, naar de Engelsche Schepen begaven, ten einde de hier voren gemelde kapitulatie te verzoeken. Onbeschrijfelijk was de blijdschap der Ingezetenen toen haar ten vier uren in den namiddag van den 7 December hier van, bij bekendmaking, door den Maire werd kennis gegeven. Doch nog te sterker was het verlangen naar den uitslag der bezending; daar de commissie naar hun gevoelen te lang vertoefde, werden sommigen ongeduldig en onrustig, maar meer bedaarden onder hun, de duisternis van den nacht en andere niet te voorzien zijnde omstandigheden, als mogelijke beletzelen opgevende, bragten al het hunne toe, om het ongeduldig gedeelte der naar verlossing reikhalzende burgerij zoodanig te overtuigen, dat de grootste rust en kalmte bleef voortduren.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 260

Ten half twaalf uren kwam de commissie terug en men verzocht, namens den Maire, zoo wel den Generaal, als den Sous-Prefect, het rapport der teruggekomene commissie te vernemen. Zoo dra gemelde Heeren zitting genomen hadden, werd aan den Generaal, een brief van den Kommandant der Engelsche Schepen, Lord Stewart, overhandigd. Bij de opening van dezelve, bleek weldra, dat die bevelhebber den vrijen aftogt van het garnizoen volstrekt weigerde en beval dat men dadelijk de Stad aan de Engelschen moest ontruimen, dewijl zij allen, die zij bij hunne komst gewapend aantroffen, krijgsgevangen zouden nemen en naar Engeland opzenden. Verders berigtte de commissie nog dat men, volgens mondelinge afspraak, door één kanonschot aan de Engelsche Schepen moest doen blijken of hunne troepen als vrienden konden binnen komen; dewijl men, in geval van weigering, dadelijk zoude ontschepen en eenen aanval op de Stad doen. Groot was de ontsteltenis van den Generaal, die zich tot dus verre nog met eenen vrijen aftogt gevleid had; dan, zich in zijne verwachting te leur gesteld ziende, waren de oogenblikken kort en dierbaar; te meer, daar bepaald was, dat het seinschot tegen middernacht moest gegeven worden. Zijne keus moest zich dus bepalen, of tot krijgsgevangenschap of tot verdediging of tot ontruiming van Stad en Eilanden. Het eerste raadde hem de voorzichtigheid af;

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 261 van het tweede zag hij de onmogelijkheid; weshalven hij tot het laatste besloot. Ook de Sous-Prefect, voor wien de commissie, onverminderd alle hunne pogingen, bij den Engelschen Kommandant geen vrij geleide had kunnen verkrijgen, nam het besluit, om het voorbeeld van den Generaal te volgen.* Van dit een en ander, werd te middernacht aan eene verbazende meenigte, die zich voor het Stadhuis bevond om den uitslag der kommissie en het voornemen der Franschen te vernemen, door den Maire, uit naam van den Sous-Prefect, kennis gegeven. De lucht weêrgalmde hier op het herhaald vreugde geroep, Hoezee! Oranje boven! Na den afloop van dit alles, werd van het Bolwerk der Stad het seinschot gegeven. Hetzelve klonk als een donderslag in de ooren der Franschen. Men zag veele hunner in den doodelijksten angst naar de Zuid- en Noordhavenpoorten snellen, om de Stad te verlaten en, over het veer van Vianen, naar het Eiland Tholen te vluchten. De verwarring onder hun was zoodanig dat sommigen, al het hunne achter latende, alleen voor hunne personele veiligheid zorgden.

* De in de daad achtingwaardige La Boissière, verkoos echter niet te gelijk met den Generaal en zijnen gemengden hoop te vertrekken, maar bleef tot aan het alleruitsterste oogenblik, en verliet eindelijk, niet zonder aandoeningen en onder de beste zegenwenschen voor ons geluk, dezer Stad.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 262

De sleutels van de Zuidhavenpoort, (door welke de rijtuigen vertrekken moesten) bevonden zich bij den plaatselijken Kommandant, in wiens huis insgelijks geene geringe verwarring en ontsteltenis heerschte, en werden verkeerdelijk afgegeven. Hierop werd der Franschen angst des te grooter, die zich nu als verraden achtten. Dan, daar vele aanzienlijke ingezetenen meer bedaard waren, kwamen door derzelver toedoen de sleutels spoedig te regt. Gelijk een stroom drong, bij het openen der poort, alles de Stad uit. Vele Veteranen wierpen hunne geweren weg, om niet door derzelver last in hunne vlucht belemmerd te worden; mannen misten hunne vrouwen, moeders verloren hare kinderen door de duisternis van den nacht.

Dan, dank zij de brave Zierikzeenaren door dewelke, hoezeer velen door de knevelarijen der Franschen waren gekweld geweest, geen de minsten hinder aan de vluchtelingen toebragten. Nederlanders, herboren Nederlanders zijnde, toonden zij, door aan den zwakken grijsaard, den angstvollen vader en de wanhopende moeder alle mogelijke hulp en bijstand te bewijzen, dat zij hunne vijanden, volgens de les van den grootsten menschenvriend, wisten wel te doen. Zie daar ons eindelijk op het alleronverwachtst, en zonder eenige de minste bloedvergieting, in den nacht van den 8 December, van der Franschen juk verlost.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 263

Een net belemmerd' onze schreden; Een enge band hield ons bekneld; Gij liet door heerschzucht ons vertreden; Gij gaaft ons over aan 't geweld. Hier, scheen ons 't water 't overstroomen, Dáár werden wij gedreigd door 't vuur. Maar Gij, deedt ons 't gevaar ontkomen, Verblijdde ons ter goeder uur.*

Zoo dra waren de Franschen niet vertrokken, of eenige varendsgezellen maakten zich meester van de zoo zeer gehaatte Fransche Brik, welke door dezelve was achter gelaten; en wierpen, na de kruidkamer te hebben opengebroken, al het voorhanden zijnde buskruid, ter wegneming van verdere onrust, over boord; en toen men alles in het vaartuig wel opgenomen en het geschut vernageld gevonden had, werd er door het Stadsbestuur eene wacht op geplaatst.

Ten half twee uren na middernacht, naderdeu de Engelsche troepen, ruim tweehonderd man sterk, onder geleide van Lord Stewart en den Kapitein Smith, de Stad, werden door ene Commissie ingehaald, en vervolgens door den Maire en verdere Leden van het Stadsbestuur, naar het Stadhuis geleid. Het vrolijk gejuich der

* Psalm LXVI:5. volgens de nieuwe berijming; met eene kleine verandering in den laatsten regel.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 264 verblijde meenigte, van Hoezee! Oranje boven! deed de lucht weergalmen. In de Raadkamer binnen getreden zijnde, deed de Maire eene gepaste aanspraak aan den bovengemelden Lord en beval de Stad en de brave Burgerij in deszelfs hooge protectie; welke aanspraak, door den Lord, onder de verklaring, dat hij uit naam van Zijne Koninklijke Hoogheid, den Heere PRINS VAN ORANJE, weke zich reeds te 's Gravenhage bevondt, bezit van Stad en Eilanden nam, op eene minzame wijze werdt beantwoord, wenschende tevens de Regering met deze zoo gelukkige verandering van zaken hartelijk geluk.

De plegtigheid afgeloopen zijnde, begreep de brave van Adrichem, tot dus verre Maire der Stad, dat hij, uit hoofde van het vertrek der Fransche Autoriteiten, niet meer als het hoofd van het Stadsbestuur konde worden aangemerkt, zijnen post in den schoot der Leden van het gemeld Bestuur te moeten nederleggen, en stelde tevens voor, Jonkheer Mr. W.A. de Jonge (vóór de revolutie van 1795 Burgemeester dezer Stad) als het hoofd dezer Stads Regering te proclameren. Dit werd door den Engelschen Kommandant alsmede door alle de Regeringsleden eenparig goedgekeurd; men geleidde kort hierop, den gemelden Heer de Jonge in de Raadzaal, en wenschte denzelven als Burgemeester der Stad geluk.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 265

Om van dit alles de ingezetenen kennis te doen dragen verscheen de afgetreden Maire voor het Raadhuis; deed verslag van het verhandelde, en verzocht de vergaderde menigte, zich nu naar hunne woningen te begeven; waar aan dan ook met de grootste blijdschap werd voldaan.

Hoe groot de vreugde der ingezetenen was over de verlossing van het juk hetwelk hun, door het Fransche Bestuur in derzelver onderscheidene betrekkingen, sedert jaren gedrukt had, is ons onmogelijk te beschrijven; maar zooveel is ten minsten zeker, dat wij nimmer den edelen burgervader Mr. Thomas Adriaan van Adrichem als Maire, deszelfs beide Adjuncten Tromp en Nelemans, den geheelen Municipalen Raad, den Heer Mr. J.C. Kroef, als voormalige Keizerlijke Procureur, thans Officier van Justitie bij de Regtbank dezer Stad, en den Heer Vrederegter Mr. A.J. van Dopff, nimmer dankbaar genoeg kunnen zijn voor hunnen onvermoeiden ijver en werkzaamheden, in alles wat maar eenigzins tot behoud van Stad en Eilanden dienen kon. Ook zal ieder onbevooroordeelde volmondig moeten bekennen, dat de Heer La Boissière, onze gewezene Sous-Prefect, ook alles, wat hem maar immer doenlijk was om de pogingen der Stads Regering te ondersteunen, heeft toegebragt.*

* Wel verre van hier vleitaal te willen sprekeu, doen wij, voor de nakomelingchap, aan de waarheid hulde.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 266

Op den volgenden dag, kregen wij nog verdere bewijzen van de groote verwarring welke, in de laatste dagen van het Fransche bestuur, onder hun geheerscht had. Wie toch zou hebben kunnen denken, dat de Hoofdbesturen hunne onderhoorige beambten van den waren staat der zaken zouden onkundig gelaten hebben? Wie zou zich hebben kunnen voorstellen, dat zij, slechts voor hun eigene veiligheid zorgende, zich niet over het lot hunnen geëmploijeerden bekommerden? Dit heeft echter de uitkomst geleerd. Den daarop volgenden woensdag, kwamen van Dreischor en elders de overgeblevene Douanen met hunne vrouwen en kinderen in de Stad; onbewust zijnde, dat dezelve reeds door de Franschen verlaten en door Engelschen bezet was. Deze werden dus natuurlijker wijze krijgsgevangen gemaakt, daar zij, wanneer zij door hunne chefs tijdig genoeg (zoo als derzelver pligt vorderde) gewaarschuwd waren, even zoo goed als hunne opperhoofden, in de vlucht hun behoud hadden kunnen zoeken.*

* In de Stad zijn geen krijgevangen gemaakt dan een Officier der Veteranen, een man van meer dan 80 jaren, die buiten staat was den weg naar Vianen afteleggen. Deze had in 1747 als Militair het beleg van Bergen op den Zoom bijgewoond en wist zich daar van nog vele bijzonderheden te herinneren. De Commissaris der Policie Malingie, welke niet verkozen had te vluchten, werd mede, onder het gejuich der hem hatende menigte, op de achtergelatene Fransche Brik Le Butler, (meermalen door ons aangehaald) naar Engeland overgevoerd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 267

De Heer de Jonge, aldus tot provisionele Burgemeester aangesteld zijnde, gevoelde maar al te zeer de groote verpligting en verantwoordelijkheid welke er thans op hen ruste, en bepaalde, dat op dien zelven dag, des morgens ten tien uren, op de groote zaal van het Stadhuis, eene Vergadering der voornaamste Ingezetenen zoude plaats hebben, ten einde door hun, op voordragt van hem Burgemeester, een zeker getal personen, door derzelver kunde en goede gezindheid geschikt om met hem het provisioneel Bestuur dezer Stad op zich te nemen, zoude worden benoemd. Deze daartoe opgeroepene Ingezetenen, op het hier vorengemelde uur, ten Stadhuize vergaderd zijnde, werden door dezelve tot Leden van het provisionele Stadsbestuur benoemd en aangesteld, de Heeren: B. Mogge Pous, Mr. M. Mogge Pous, Mr. M.B. de Jonge, W.M. de Braauw, J.M. Moens, A.J. van Dopff, T.A. van Adrichem, F.W.J. den Boer, J. Nelemans, W. Cannenburg, W.F. van der Burcht van Lichtenbergh, J. van Adrichem, G. de Neve, en tot Secretaris, K.W. de Jonge. Door alle de bovengemelde Heeren de hun opgedragene posten als Leden en Secretaris van het provisioneel Bestuur dezer Stad aangenomen zijnde, werd daarvan dadelijk, bij Bekendmaking, aan de ingezetenen kennis gegeven, welke door eene algemeene vreugde derzelver goedkeuring deswegens betoonde.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 268

Het nieuw benoemde provisionele Stadsbestuur begon, dienzelven dag derzelver werkzaamheden door Z.D.H. den Heere Prince van Oranje-Nassau bij missive kennis te geven, van de in den afgeloopen nacht zoo heilrijk volbragte omwenteling van zaken binnen deze Stad, en van de benoeming van een provisioneel Bestuur, tot tijd en wijle daarin door Hoogstdenzelven zoude worde voorzien; alsmede, dat men, tot voorkoming eener surprise van den vijand, welke wel uit deze Stad en Eiland was geweken, doch welligt zich zoude verstouten eene attaque op deze Stad te ondernemen, eenige voorname ingezetenen en oude Hollandsche Militairen van wapenen, welke zeer weinig in getal waren, te voorzien; met eerbiedig verzoek, om eene spoedige toezending van eenige geweren, kruid en lood. Met de overbrenging dezer missive werd de Heer Junius van Hemert, welke zich daartoe aanboodt, belast. En reeds op den tienden December, zond Z.D.H. ten blijke van Hoogstdeszelfs goedkeuring omtrent een en ander, aan het provisioneel Bestuur dezer Stad, den volgenden brief,

‘AAN DE PROVISIONEELE REGERING DER STAD ZIERIKZEE.

MIJNE HEEREN!

Zoo dra ik de eerste tijding der bewegingen op het Eiland Schouwen vernomen heb,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 269 ben ik bedacht geweest op middelen, om u, in uwe loffelijke pogingen te ondersteunen. – Ik heb reeds order gegeven tot de afzending van wapenen, die, ik niet twijfele, of zij zullen door uwe ingezetenen gebruikt worden ten beste der goede zaak en ter verdere bevrijding van het Departement Zeeland, dat zoo gewigtig is voor de veiligheid en onafhankelijkheid van den geheelen Staat. Ik approbeer ten vollen de provisionele maatregelen in uwe Stad genomen ter bewaring van rust en orde. De Heeren F.C. DE JONGE en LICHTENBERG, op gisteren benoemd tot mijne Commissarissen op Schouwen en Duiveland, zullen u verder mijne bevelen en intentie bekend maken; en ik houde mij verzekerd, dat dezelve in de uitvoering hunner commissie, van u, alle mogelijke bereidvaardigheid en hulp zullen ondervinden. Waar mede ik u Mijne Heeren! bevele in Godes heilige bescherming. Aldus gedaan in s' Gravenhage, den tienden December 1813. En van onze Regering het Eerste.

WILLEM.

Ter ordonnantie van zijne Koninglijke Hoogheid.

A.R. FALCK’

Vervolgens werd bij Publicatie aan de ingezetenen kennis gegeven, dat alle de ontvangsten,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 270 ten behoeve der Stad, op den ouden voet zouden blijven voortduren, tot tijd en wijle, hierin door Z.D.H. nader zoude worden voorzien; gelijk dan ook alle de 's Lands en Stads Ambtenaren werden gelast, in derzelver functien voort te gaan; terwijl het gebruik der Fransche maten en gewigten werd verboden, en die der Hollandsche ingevoerd.

Op verzoek van de Kapitein Kommandant dezer Stad, Lord Stewart, werden de ingezetenen gelast, om, zoo er nog eenige Fransche Militairen of geëmploijeerden van het Fransche Gouvernement zich binnen deze Stad mogten ophouden, of verschuilen, dezelve binnen den tijd van vier uren, na het doen dezer bekendmaking, aan gemelden Kommandant over te leveren.

Er werd nog op dien zelven dag, bij de provisionele Raad besloten om op den 9 December de verblijde ingezetenen in de gelegenheid te stellen, door eene gepaste vreugde derzelver blijdschap, wegens de zoo heilrijke verlossing van der Franschen dwingelandij aan den dag te leggen; als ook aan dezelve den dank en erkentenis der Regering voor de behoudene rust en voorbeeldig gedrag te betuigen, door aan ieder der zakkedragers, slepers, schippers, voormalige kustwachters en Hollandsche Veteranen een fles wijn benevens brood en kaas te doen uitreiken; en eindelijk om door de wijkmeesters van iedere wijk, te

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 271 doen uitdeelen, alle de Armen eene Zesd'half, en de kinderen in het Weeshuis te onthalen. Ten einde de kosten van dit een en ander te vinden, werd er eene vrijwillige inschrijving geopend; met dat gunstig gevolg, dat er, binnen zeer weinige uren, eene aanzienelijke som van f697 : 17 : - was ingeschreven.

Zoo dra was de morgenstond van den 9 December niet dáár, of het klokkenspel, het uitsteken van vlaggen van Stads gebouwen, schepen en vaartuigen, en van bijna alle de huizen der ingezetenen, kondigde de algemeene vreugde, welke dien dag zouden plaats hebben, aan; blijdschap was op ieders aangezigt te lezen. Des avonds ten zes uren nam de algemeene illuminatie met het Stadhuis eenen aanvang, alle woningen der ingezetenen waren verlicht; nimmer zag men alhier fraaijer illuminatie, welke niet weinig door het schoone weder werd begunstigd; inzonderheid muntte boven al uit, eene door de zakkendragers op de noordzijde der oude Haven geplaatste eerepoort, voorzien met de meest gepaste zinnebeelden en bijschriften; deze ongestoorde vreugde eindigde niet dan zeer laat in den nacht; terwijl de hiervoren bepaalde uitdeelingen van wijn, brood en kaas in eene geëvenredigde hoeveelheid en met orde geschiedde. Had het provisioneel Stadsbestuur dezen vreugden dag bepaald, niet minder wilde zij dat de ingezetenen, zich, op Zondag den 12 daaraan vol-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 272 genden, tempelwaarts zouden begeven, om den God onzer vaderen openlijk voor onze verlossing te danken en de verschuldigde hulde voor zijne groote weldaden toe te brengen, door te bepalen, dat dien dag, tot eenen Dank-, Vast- en Bededag zoude worden afgezonderd, gelijk dan ook die plegstatige dag, met een algemeen gevoel van ware dankerkentenis, in alle de Kerken der onderscheidene Godsdienstige gezindheden is gevierd geworden.

Den 10 December werd, bij besluit van het Stadsbestuur, de Heer Mr. J.C. Kroef, voormalig Keizerlijke Prokureur, met de waarneming der Stedelijke Politie, en zulks tot daarin nader zoude worden voorzien, onder den titul van Directeur der Politie, gechargeerd, en de noodige maatregelen betrekkelijk de vreemdelingen of reizigers genomen.

Den nacht tusschen den 9 en 10 hoorde men te Ouwerkerk geweldig schieten, zoo dat de lieden aldaar, voor eene terugkomst der Franschen uit het eiland Tholen bevreesd zijnde, eene expresse naar herwaarts afzonden, doch weder spoedig door den Heer provisionelen Burgemeester gerust gesteld werden, nadien dit schieten door niets anders was veroorzaakt, dan dat de Engelschen dien nacht de Batterij bij Stavenisse hadden onbruikbaar gemaakt. Om deze Stad en Eilanden tegen eenen aanval

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 273 der Franschen te verzekeren, werd er bij het provisionele Stadsbestuur besloten tot het oprigten van een korps besoldigde Gardes, bestaande uit een Kapitein, twee Luitenants, een Sergeant-Major, vier Sergeanten, acht Korporaals, twee Tamboers, en één honderd en een Gemeenen, voor den tijd van twee maanden, en de kosten daarvoor te vinden uit het doen eener vrijwillige negotiatie, ter somma van f6000 à 5 procento: tot het doen daarstellen van dat korps, werd er eene kommissie van defensie benoemd en aangesteld, welke mede met het doen der negotiatie werd belast, te weten: de Heeren Raden Mr. W.M. de Brauw, M. Mogge Pous, W. Cannenburg en J. van Adrichem Weldra was dit korps, onder bevel van kapitein Prager, in behoorlijke order bijeen gebragt, en door de kommissie van defensie met de noodige instructie voorzien, in staat, om bij den eersten aanval dienst te kunnen doen, waartoe dan ook eenige manschappen op de gevaarlijkste punten dezer Eilanden werden gestationeerd. Behalven dit korps, werd er nog een korps vrijwilligers uit de ingezetenen opgerigt, onder bevel van den Heer J. Mosselmans, als Luitenant-Kolonel C. Cats; M. Groeneveld de Kater en J. voor den Dag, als Kapiteinen. Zoodra was zulks niet bekend, of een aantal ingezetenen van onderscheidene ouderdom en stand, snelden toe, om bij dat korps hunnen dienst aan te bieden en de wapenen op te vatten, zoo

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 274 dat hetzelve zeer spoedig tot een aanzienlijk getal, grooter dan dat der voorhanden zijnde wapenen aangroeide; doch in welk gebrek, welhaast door het ontvangen van duizend stuks zeer fraaije Engelsche geweren en verdere wapenrustingen, alsmede kruid en lood, konde worden voorzien. Van dit hier vorengemelde getal wapenen &c. werden er ook eene zekere hoeveelheid naar Goes, St. Maartensdijk en Stavenisse verzonden, om ook de ingezetenen dier plaatsen, zoo veel doenlijk, te wapenen, vooral die van Goes, alwaar men telkens door de Franschen, welke het Eiland Walcheren nog in bezit hielden, werd ontrust. Ook werd, uit de ingezetenen dezer Stad en Eilanden van Schouwen en Duiveland binnen zeer korten tijd, eene Landweer bijeen gebragt, te zamen een aanzienlijk korps van 1988 manschappen uitmakende, onder bevel der noodige Officieren zoo dat men, daar alles met den besten ijver en vaderlandsliefde bezield was, eenen vijandelijken aanval volkomen konde afkeeren.

Den 11 December arriveerden alhier de Heeren F. Clement de Jonge en W.F. van der Burcht van Lichtenbergh, als Kommissarissen-Generaal over Schouwen en Duiveland, van wegens Z.K.H. den Heere PRINCE VAN ORANJE-NASSAU naar deze Eilanden afgezonden, ten einde de zaken op eeneu meer rigtigen voet, overeenkomstig de belangen van het vaderland, te rege-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 275 len. Gemelde Heeren namen hunnen intrek in het Huis de Mossel, bevorens door den Franschen Generaal Baron Ducos bewoond; en werden dadelijk bij derzelver aankomst, door eene kommissie van wegens het Stadsbestuur, gecomplimenteerd.

In eene buitengewone Vergadering van het provisionele Stadsbestuur van den 11 December, werden de navolgende Heeren, tot dat einde in de Vergadering verschenen zijnde, door Heeren Kommissarissen Generaal, op eene plegtige wijze, namens Z.K.H. den Heere Prince van Oranje-Nassau, provisioneel tot Leden van het Stadsbestuur geinstalleerd, te weten: Tot Burgemeester Mr. W.A. de Jonge, tot Raden Mr. T.A.van Adrichem, Mr. B. Mogge Pous, Mr. M. Mogge Pous, Mr. M.B. de Jonge, Mr. W.M. de Brauw, Mr. A.J. van Dopff, F.W.J. den Boer, J. Nelemans, W. Cannenburg, G. de Neve; en tot Secretaris, K.W. de Jonge. Terwijl de installatie van den Heer W.F. van der Burcht van Lichtenbergh, als zijnde door Z.K.H. benoemd tot Kommissaris-Generaal, van dit Departement, nog werd gediffereerd tot tijd en wijle deszelfs kommissie zoude zijn afgeloopen; werdende gemelde Heer niet te min als Lid van den Raad benoemd. Terwijl eindelijk de Heeren Mr. J. Schuurbeque Boeije en M.C. de Crane, in

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 276 plaats van de Heeren Mr. J.M. Moens, als zijnde Regter van Instructie, en J. van Adrichem, als hebbende deszelfs honorabele demissie verzocht, in den Eed werden genomen als Leden van den Raad. Van deze hier vorengemelde installatie werd dan ook vervolgens aan de Burgerij dezer Stad bij Publicatie kennis gegeven.

Bij de navolgende Proclamatie van wegens het provisioneel Stadsbestuur dezer Stad, werd de opgedragene souvereiniteit over ons hersteld Vaderland, op eene plegtige wijze afgekondigd; zie hier den inhoud derzelve:

Onafhankelijkheid, Vrijheid, Godsdienst, Vaderland en Oranje.

‘PROCLAMATIE.

Burgers en Ingezetenen van ZIERIKZEE!’

Eindelijk is dan het oogenblik van ontluikende welvaart en voorspoed verschenen; de regtmatigste vreugde mag op het gelaat van ieder te voorschijn komen, daar wij nu onze ketenen hebben afgeschud, en alles voor het behoud der vrijheid en de rust van dat Land over hebben, dat weleer met eenen magtigen naam onder de Mogendheden mogt geplaatst zijn. De aankomst van Z.D.H. PRINS WILLEM FREDERIK VAN ORANJE-NASSAU, die, als de eerste WILLEM de Vader des Vaderlands wordt, doet alle vrees bedaren, en den moed ont-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 277 gloeijen in het hart van elken braven Nederlander, om ook van zijne zijde zijnen vaderlijken grond met goed en bloed te dienen en helpen verlossen. Bijna alle de voornaamste Steden van ons Vaderland, erkennen in Hem reeds den redder des lands; en haasten zich, om Hem als hunnen wettigen Souverein en Vorst te doen uitroepen. En zonden ook wij dit dan niet doen? wij, die reeds zoo zigtbaar zijne vaderlijke zorg ondervonden, en die nog op gisteren, daarvan de uitstekendste blijken zagen? ja! elks hart klopt reeds van vreugde, bij de herdenking, hoe hij, door Z.K.H. den Heere PRINCE VAN ORANJE-NASSAU, als Neêrlandsch Souverein-Vorst te erkennen, den wil der Goddelijke Voorzienigheid opvolgt, die ons zoo kennelijk uit alles redde en ons voor een geheelen ondergang bevrijdde. Zoude ons hart niet gloeijen voor Hem, die thans, na 19 jaren afwezens, op de roepstem van allen, terugkeert, om het zinkend Vaderland, om Nederland, nog te behouden! Zouden wij eindelijk ORANJES-VORST niet beminnen, die ons arm, diep gezonken Nederland, op éénmaal zijnen rang onder de Mogendheden wedergeeft, waarvan vreemde dwingelandij ons afschrapte en uit derzelver rang vernietigde. Neen, Burgers van Zierikzee! dan waren wij ondankbaar, en zoo veel goedheid van den Hemel onwaardig. Wel aan den Burgers van Zierikzee! weest dan de eerste Stad van Zeelans grondgebied, die hare vreugdekreet doet hooren; zij draagt met volle magt aan PRINS WILLEM FREDERIK

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 278

VAN ORANJE de Vorstelijke Souvereiniteit der Vereenigde Nederlanden op. Wij gaan u daarin voor, als uwe Regering; weldra ziet gij roem, welvaart, vrijheid en veiligheid opdagen; dit zijn de vruchten, die gijlieden te wachten hebt.

Dat dan PRINS WILLEM, den EERSTE, als Souverein Vorst der Nederlanden leve!

Gedaan te ZIERIKZEE, den 15 December 1813.

Uit naam der Provisionele Regering.

De Provisionele Burgemeester

W.A. DE JONGE.’

Op aller aangezigten was de vreugde onder het afkondigen dezer Proclamatie te lezen, en het herhaald geroep, leve WILLEM DEN EERSTE! bevestigde de algemeene goedkeuring der ingezetenen.

Hierop werd vervolgens door den Raad eene Kommissie uit derzelver midden benoemd, bestaande uit de Heeren Mr. T.A. van Adrichem, Mr. W.M. de Brauw, M.C. de Crane, en den Secretaris K.W. de Jonge; met last om zich naar 's Gravenhage te begeven, ten einde Z.K.H. te komplimenteren en namens de Regering dezer Stad, als representerende de geheele Burgerij van Zierikzee, de navolgende Akte van Souvereiniteits verklaring aan te bieden.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 279

‘AKTE van SOUVEREINITEITS-VERKLARING van ZIJNE KONINKLIJKE HOOGHEID, den HEERE WILLEM FREDERIK, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, tot SOUVEREIN VORST der Vereenigde Nederlanden, door en van wegens de Stad ZIERIKZEE, geproclameerd.

Wij provisionele Burgemeester en Raden der Stad Zierikzee, de Hoofdplaats van het derde Arrondissement van het Departement der monden van de Schelde (van ouds genaamd Zeeland), in overweging genomen hebbende, dat deze Stad de eerste van dit Departement zijnde geweest, welke door de gunstige bestelling der Voorzienigheid van het Fransche juk is verlost, en door de hulp van Zijner Groot-Britannische Majesteits troepen, onder de voorvaderlijke Regering van het Doorluchtig Huis van Oranje terug gebragt, ook de eerste behoorde te zijn, om het voorbeeld der voornaamste Steden van Holland te volgen, en uit dankbare erkentenis voor de spoedige hulp door Zijne Koninklijke Hoogheid, den Heere Prince van Oranje Nassau, in dezen veege staat aan 't Vaderland toegebragt, en met een volkomen vertrouwen op Hoogstdeszelfs Vaderlijke gezindheid; het Oppergezag en de Souvereiniteit aan Hoogstdenzelven op te dragen.

En tevens in aanmerking genomen hebbende de algemeene geestdrift en ondubbelzinnig blijken van liefde en eerbied voor het Doorluchtig

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 280

Huis van Oranje, welke bij de goede Ingezetenen van deze Stad, van het eerste oogenblik der gelukkige ommekeer van zaken, steeds is aan den dag gelegd; hebben wij, na rijpe deliberatien, op voorstel van den Heer provisioneelen Burgemeester, eenparig besloten en gearresteerd, gelijk wij besluiten en arresteren bij deze:

Om aan Zijne Koninklijke Hoogheid, den Heere Prince van Oranje Nassau, Souverein Vorst der Nederlanden, ook namens deze Stad en Burgerij, de Souvereiniteit van dezelve op te dragen en Hoogstdenzelven als zoodanig op de meest plegtige wijze ook alhier uit te roepen en te proclameren.

Ingevolge van welke resolutie wij dan ook op heden, voor het Stadhuis solemneel vergaderd zijnde, is bij eene daar toe ingerigte Proclamtie, onder een algemeen gejuich en luide aclamatie van de Burgerij, in tegenwoordigheid van het Engelsche garnizoen, onder het spelen der klokken en veelvuldige salvo's, Zijne Koninklijke Hoogheid, den Heere WILLEM FREDERIK, Prince van Oranje Nassau, uitgeroepn en geproclameerd tot Souverein Vorst der Nederlanden.

En hebben wij verder besloten, om terstond uit ons midden eene Kommissie aan Zijne Koninklijke Hoogheid naar 's Gravenhage af te zenden, bestaande uit de Heeren Mr. Tomas Adriaan van Adrichem, Mr. Willem Maurits de Brauw, Marinus Christianus de Crane en onzen Secretaris Karel Willem de Jonge, ten einde Hoogstdenzelven te komplimenteren en van deze solemnele

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 281

Souvereiniteits-verklaring kennis te geven, zijnde hiervan opgemaakt deze Akte, en dezelve door ons geteekend, om bij de Stads Archiven te worden bewaard.

ZIERIKZEE, den vijtienden December achttien honderd en dertien.

(get.) W.A. de Jonge, provisionele Burgemeester; T.A. van Adrichem, provisionele Vice-Burgemeester; B. Mogge Pous; M. Mogge Pous; A.J. van Dopff; W.M. de Brauw; M.B. de Jonge; W. Cannenburg; G. de Neve; M.C. de Crane; J. Nelemans; F.W.J. den Boer; J.S. Boeije.’

De hier vorengemelde Kommissie in 's Gravenhage aangekomen zijnde, en ter audientie van Z.K.H. toegelaten, werd door Hoogstdenzelven allerminzaamst ontvangen en de Akte van Souvereiniteits-verklaring met alle deelneming aangenomen Intusschen werd de wapening der Burgerij met den besten ijver en vaderlands liefde voortgezet, zoo dat de Heer Lnitenant-Kolonel der opterigtene Schutterij, reeds op den 14 December opgave deed van de namen der personen, welke over de drie kompagnien Schutters het bevel zoude voeren.

Op eene daartoe door Z.K.H. den Prins van

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 282

Oranje-Nassau gedane uitnoodiging van den 5 December, werd aan de ingezetenen dezer Stad mede gelegenheid gegeven, om van den 14 tot den 31 dier maand, in eene beslotene kist ten Stadhuize alhier geplaatst, derzelver vrijwillige giften, tot voortzetting van den oorlog en tot verdrijving der Franschen van den vaderlandschen grond, te storten; met dat gevolg, dat deze vrijwillige giften, alhier heeft opgebragt, zoo aan kontanten als aan recepissen uit vrijwillige Staats-schulden de somma van f1265 : 17 : -

De Jaren 1814, 1815 en 1816.

Daar de Engelsche vloot, door welke wij zoo onverwacht van den Franschen dwingeland verlost waren, een geruimen tijd, onder het opperbevel van den Admiraal Young, (een achtingswaardige grijsaard, welke ook éénemaal onze Stad met een bezoek vereerde,) op de Roompot bleef gestationeerd, sprak het vanzelve, dat vaartuigen tot het transporteren van versch water en levensmiddelen voor de Engelsche Land- en Zeemagt benoodigd waren. Op geene norsche, maar allezins vriendelijke wijze, en ten kosten van Engeland, deed gemelde Admiraal daartoe bij het Stadsbestuur aanvrage; welke dan ook aanstonds de vereischte orders stelde, dat, ten dien einde geschikte vaartuigen in gereedheid gehouden werden, en benoemden zelfs eene Kommissie uit haar midden, bestaande uit de Heeren Mr. B.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 283

Mogge Pous, W. Cannenburg en J. Nelemans, met volmagt, om zich in deze de behulpzame hand te doen bieden door den Heer Gideon Janse, een ervaren zeeman, en met het dirigeren van transporten ten vollen bekend. Door welke Kommissie dan ook, die transporten welke dagelijks naar de vloot gezonden werden, met alle orde geschiedde. Dan, daar men van elders veel slagtbaar vee uit deze Eilanden opkocht, werdt, uit vreeze voor gebrek zoo voor de ingezetenen als tot proviandering der vloot, den uitvoer daarvan verboden.

Den 2 Januarij gaf de Heer provisionele Burgemeester Jhr. W.A. de Jonge, in eene Vergadering van den Raad kennis, dat hij, ingevolge eene bij hem ontvangene aanschrijving van Heeren Kommissarissen-Generaal, was benoemd tot provisionele Kommissaris over het Distrikt Zierikzee, en uit dien hoofde zich verpligt vondt deszelfs post als Burgemeester in den schoot der Vergadering neder te leggen. Op deze kennisgeving werd de provisionele vice-Burgemeester, de Heer T.A. van Adrichem, met den post van provisionele Burgemeester, tot tijd en wijle daarin nader zoude zijn voorzien, belast. De werkzaamheden wegens de ligting voor de Land-Militie, ingevolge besluit van den Souvereinen Vorst der Nederlanden van den 30 December 1813 betrekkelijk de algemeene volkswapening, liep hier in de beste orde ten einde; en

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 284 in plaats van angstige vrees, zoo als ten tijde der Fransche Militaire Conscriptien, ontwaarde men geestdrift en welwillendheid om Vorst en Vaderland te dienen. De oprigting van den Landstorm volgens datzelfde besluit, werd mede met den meesten ijver en geestdrift begonnen en voortgezet; zoo dat dezelve reeds op den 6 Mei van het jaar 1814, zoo verre in den wapenhandel bedreven waren, dat op dien dag deze beide korpsen konde worden geinspecteerd. Gemelde korpsen bestonden uit twee Bataillons; namelijk uit een batailon Schutters, even als de Infanterie van den Staat met geweren, en een Bataillon, gelijk de Duitsche Landweer, met pieken gewapend. Zie hier eene nominatieve Lijst der Officieren der beide Bataillons.

EERSTE BATAILLON, LANDSTORM SCHUTTERIJ.

STAF VAN HET BATAILLON.

Luitentant-Kolonel J. Mosselmans, Major M.C. de Crane, Luitenant-Kwartiermester P.A. Koole, Luitenant-Adjudant F.A. van Zandijk, Onder-Adjudant A. de Vos Az., Chirurgijn-Major A. Levinson.

GRENADIER KOMPAGNIE.

Kapitein C. Cats, 1e Luitenant A. van Stelen Mz., 2e Luitenant H.A. van Ysselsteyn, tweede 2e Luitenant W.D. de Jonge.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 285

EERSTE KOMPAGNIE, FUSELIERS.

Kapitein Mr. T.A. van Adrichem, 1e Luitenant A. Kerkhoff, 2e Luitenant W.J.J. van Hemert, tweede 2e Luitenant W.J.P. Kroef.

TWEEDE KOMPAGNIE, FUSELIERS.

Kapitein A.W. van der Halen, 1e Luitenant J. Koole, 2e Luitenant N.G. van Ysselsteyn, tweede 2e Luitenant J.W.D. van Dongen.

KOMPAGNIE VOLTIGEURS.

Kapitein Mr. M.B. Rost van Tonningen, 1e Luitenant Mr. A.J.F. Egter, 2e Luitenant C.A. Cau, tweede 2e Luitenant J.S. Steinbuch.

KOMPAGNIE ARTILLERIJ.

Kapitein M.G. de Kater, 1e Luitenant K. Schraver, 2e Luitenant P.L. Maatjes.

TWEEDE BATAILLON LANDSTORM, PIEKENIERS.

STAF VAN HET BATAILLON.

Luitenant-Kolonel Mr. W.M. de Brauw, Major J.C. Kroef, Luitenant-Kwartiermeester S.C. 's Graeuwen, Adjudant A. Ribbe, Onder-Adjudant F. Smit, Chrirurgijn-Major M. Bruinvisch Maatjes.

EERSTE KOMPAGNIE.

Kapitein Mr. H. van Adrichem, 1e Luitenant D. Boom, 2e Luitenant H. Gudde, senior.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 286

TWEEDE KOMPAGNIE.

Kapitein K.W. de Jonge, 1e Luitenant G. de Neve, 2e Luitenant G.H. van Beilanus.

DERDE KOMPAGNIE.

Kapitein Mr. J. Schuurbeque Boeije, 1e Luiten. C. Tromp sen, 2e Luiten. S. van der Weijde Cz.

VIERDE KOMPAGNIE.

Kapitein Mr. J.M. Moens, 1e Luitenant C. van den Thoorn, 2e Luitenant A. Hertstein.

VIJFDE KOMPAGNIE.

Kapitein Mr. B.M. de Jonge, 1e Luitenant J. Rost van Tonningen, 2e Luitenant J. van der Vliet Dz.

ZESDE KOMPAGNIE.

Kapitein Mr. M. Mogge Pous, 1e Luitenant C. van Schelven, 2e Luitenant F. van Hilst.

De inspectie dezer Bataillons op bovengemelde dag bepaald zijnde, zoo begaf zich het Eerste Bataillon, des voormiddags, onder een keurig veldmuziek, naar het Exercitie-veld buiten de Noordhavenpoort. Zoodra de manschappen behoorlijk in front geschaard stonden, werd door den Heer Mr. W.A. de Jonge, Kommissaris van dit Distrikt en Kolonel en Chef der beide Bataillons Landstorm, den Eed voorgelezen; welke

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 287 met den meesten eerbied afgelegd zijnde, werd dit Bataillon door gemelde Kolonel met eene gepaste aanspraak geluk gewenscht, welke aanspraak, door den Heer Luitenant-Kolonel Mosselmans werd beantwoord. Vervolgens werden er eenige manoeuvres verrigt, welke geëindigd zijnde en voor den Kolonel en de Leden van het Stadsbestuur gedefileerd te hebben, keerde hetzelve in de beste orde weder Stadwaarts. Dezelfde plegtigheid had mede des namiddags bij gelegenheid der Inspectie van het tweede Bataillon, plaats; welk bataillon met eene dergelijke aanspraak door den Heer Kolonel en Chef Mr. W.J. de Jonge werd geluk gewenscht, en door den Heer Mr. J.C. Kroef, als Major, (bij afwezigheid van den Luitenant-Kolonel de Brauw) beantwoord. De goede houding en de verrigte manoeuvres dezer beide bataillons, voldeed boven alle verwachting. Daar als nu, alle vrees voor eenen aanval der Franschen verbannen was, werd, op voordragt der in de maand December 1813 benoemde Kommissie van defensie, het opgerigte korps bezoldigde Gardes op den 14 Januarij, op eene honorabele wijze uit derzelver dienst ontslagen.

Den 15 Januarij, zijnde Zaturdag, tegen den middag, genoot deze Stad de eer, van een bezoek van Z.K.H. WILLEM HENDRIK Hertog van Clarence, Groot-Admiraal en derde zoon des Konings van Groot-Brittanie; kort na dit arri-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 288 vement, oniving Z.K.H. de gelukwenschingen van de Hooge autoriteiten, zoo Burgerlijke als Militaire, des avonds was de geheele Stad luisterrijk verlicht; ook vereerde gemelde Vorst een ten zijner eer in het logement van J.J. van Oppen gegeven bal, met deszelfs tegenwoordigheid. Bi Hoogstdeszelfs vertrek van hier, naar 's Gravenhage, stond er aan de noordzijde der oude Haven een Eerewacht, uit de vrijwillige gewapende Burgers, gereed, om Hoogstdenzelven een gedeelte wegs te geleiden, doch die Vorst wist, uit nederigheid, zich aan deze eer te ontrekken. Ook in deze Stad werd, in navolging van andere Steden en Gemeenten van ons Vaderland bij Publicatie van het provisionele Stadsbestuur aan de ingezetenen de gelegenheid te geven om derzelver vaderlandsliefde aan den dag te leggen door aan Z.K.H. aanbieding te doen van gekleedde en uitgeruste manschappen; doch tevens, dat die offertes ook door sommen gelds konde worden vervangen. Tot dat einde werd er op een der vertrekken van het Stadshuis eene Lijst van Inschrijving gelegd; met dat gevolg, dat de Inschrijving, bedroeg de niet onaanzienlijke som van f3546 : 13 : 4. Behalve deze Inteekeningslijst, werd nog de navolgende uitnoodiging aan eenige aanzienelijke en vaderlandslievende Vrouwen aangeboden, ten einde, in navolging van H.K.H., vrijwillige geschenken van kleinoodien en andere kostbaarheden te doen voor Vaderland en Oranje.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 289

‘De Provisionele vice-Burgemeester der Stad Zierikzee, in aanmerking nemende de groote voorregten van rust en kalmte, welke deze Stad steeds heeft genoten van het oogenblik der gelukkige ommekeer van zaken, en de geringe opofferingen, waartoe deze Burgerij in vergelijking van zoo vele andere steden en plaatsen, zelfs in dit Departement, verpligt is geweest. En overwegende, dat de erkentenis hier van, niet beter kan worden aan den dag gelegd, dan door allerlei vrijwillige offers aan het Vaderland, en voor de goede zaak, welke onzen geliefden Vorst ten bewijze strekken, van onze gereede medewerking in al hetgeen Hoogstdenzelven en de Koninklijke Familie welgevallig is, heeft met overleg en concurrentie van den Heer Commissaris van dit District gemeend, niet beter aan het verlangen van sommige aanzienelijke familien en vrienden des Vaderlands te kunnen voldoen, die genegen zijn, om naar het voorbeeld van H.K.H. Mevrouwen de Princesse en de Vorstinnen van 't Koninklijk Huis van ORANJE, zich ter liefde voor het Vaderland te ontdoen van hare kleinoodiën van goud of zilver en andere kostbaarheden van luxe, dan om bij deze eene algemeene lijst te openen, waarop ieder gelegenheid wordt gegeven, om zich inteschrijven als deelneemster in zoodanige vrijwillige offers van kleinoodiën en kostbaarheden

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 290 van luxe, welke namens dezelve aan H.K.H. ten dienste der goede zaak des Vaderlands zullen worden aangeboden, met eerbiedig verzoek, om, hoe gering deze offers ook wezen mogen, dezelve met eenig welgevallen aan te nemen.

ZIERIKZEE, den 28 Februarij 1814. De Prov. Vice-Burgemeester voorn.

T.A. VAN ADRICHEM.’

Op welke uitnoodiging, door die Vaderlandsche vrouwen de volgende kleinoodiën, goud en zilverwerken zijn geoffreerd geworden: negen gouden horologien, vier gouden horologiekettingen, twee zilveren oesterschelpen, een gouden snuifdoos en een haarspeld met diamanten omzet, een juwelen pendant, een gouden haarspeld met juweelen omzet, een juweelen ring en een dito haarspeld, twee zilvere tabakskomfoortjes en een diamant boot, een zilver koelvaatje en een dito mandje, twee zilveren zoutvaatjes, een zilveren theepot, twee gouden vingerringen, een dito vingerhoed, twee zilveren soeplepels; alsmede aan gouden Dukanten f165 : 5, en aan zilveren Muntspecien f174.

Daar de Gedenksteen in de muur van het nieuwe Kerkhof, nog niet uit dezelve genomen en steeds tot een aanstoot geworden was, werd door het Stadsbestuur geresolveerd denzelve weg te ne-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 291 men; dan, op zekeren morgen ontdekte men, dat die moeite onnoodig was, daar die steen, met geweld was uitgebroken. Den Heer Mr. T.A. van Adrichem, tot dus verre provisionele Vice-Burgemeester, tot anders functien geroepen zijnde, werd daarvan door het Stadsbestuur bij Pnblicatie van den 2 Maart 1814 aan de ingezetenen kennis gegeven: alsmede, dat door de Heer F.W.J. den Boer, als provisionele Vice-Burgemeester deze functie zoude worden waargenomen.

Den 14 Junij werd alhier het feest van de te Parijs geslotene Vrede tusschen de verbodene Mogendheden en Frankrijk met allen luister, door het uitsteken dsr vlaggen, het spelen der klokken, het paraderen der beide battailions Landstorm en des avonds met eene algemeene illuminatie gevierd.

De herstelling der Stedelijk Schutterijen, door Zijne Koninklijke Hoogheid den Souvreinen Vorst der Nederlanden besloten zijnde, werd de nieuwe Schutterij dezer Stad, bestaande in de daartoe uit den Landstorm gekozen manschappen, op den 29 September 1814, te dien einde voor het Stadhuis vergaderd, door den provisioneel fungerende Burgemeester op eene plegtige wijze in den eed genomen; deze door de Heeren Officieren afgelegd zijnde, deed gemelde Burgemeester aan het geheele korps de volgende aanspraak:

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 292

HEEREN OFFICIEREN, ONDEROFFICIEREN EN SCHUTTERS!

‘Onder de verschillende middelen, welke onze voorvaderen ter handhaving van uitwendige rusten tot veiligheid van personen en goederen met zooveel wijsheid daargesteld hebben, en in wier instandhouding geen gering gedeelte hunner vaderlijke zorgen gelegen was, behoorden ook de Stedelijke Schutterijen. Deze beschouwden zij als het hoofdpunt van burgerlijke vereeniging, als een waarborg voor de vrijheid, als een bolwerk van nationale onafhankelijkheid. Z.K.H. onze geëerbiedigde Souverein, het gewigt deze voorvaderlijke inrigting beseffende, decreteerde dienvolgens ook reeds bij den aanvang van zijn bestuur, dat de Stedelijke gewapende Burgermagt hetsteld, en in Schutterijen georganiseerd zoude worden. Aan dit door Z.K.H. gemanifesteerd besluit door ons voldaan zijnde, maakt gijl. thans de Schutterij van Zierikzee uit.

De pligten, die volgens den zoo even afgelegden eed op u rusten, zijn ulieden bewust, en daarom vertrouwen wij niet alleen dat gij u de achting, welke elk weldenkend ingezeten voor u hebben moet, waardig zult gedragen; maar wij hopen en wenschen ook, dat alle uwe daden en verrigtingen, die u in uwen nieuw geopenden loopbaan zullen voorkomen, door u met geen ander oogmerk verrigt zullen wor-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 293 den, dan om het geluk en welzijn te bevorderen van Vorst en Vaderland.’

Deze aanspraak geëindigd zijnde, werd dezelve door den Luitenant-Kolonel, Kommandant der Schutterij J. Mosselmans aldus beantwoord:

EDELE ACHTBARE HEEREN!

‘Onder een der eerste wijze maatregelen van onze geëerbiedigden Souverein, na dat het Volk van Nederland der overheersching ontrukt en onder zijn weldadig bestuur gebragt was, behoorde voorzeker die, der invoering eener geregelde volkswapening, zamengesteld uit alle manschappen, geschikt en in staat, om de wapenen te dragen, ten einde de pas ontlokene Vrijheid van het Vaderland te verdedigen en beschermen; en wij mogen in het voorregt deelen ook binnen deze Stad, daarvan een gedeelte uit te maken, en aan dat groote doel, hetwelk zoo gelukkig is bereikt, te helpen medewerken.

Dit was het niet alleen Ed. Achtb. Heeren maar wij wierden nog in het bijzonder door Ul. keuze met het vertrouwen van U Ed. Achtb. verëerd, om de Stedelijke Schutterij (die het onzen geliefden Souverein goedgunstig behaagd heeft aan deze Stad toe te staan) uit te maken. En het is in die betrekking, dat wij in dit plegtig oogenblik, ten aanhoore der Burgerij

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 294 in uwe handen mogen trouwe zweeren, aan Vorst, Vaderland, Stad en Burgerij.

Wij gevoelen al het gewigt der verpligtingen, die hier door op ons rusten, en verzekeren U Ed. Achtb van onze eenparige gezindheid en pligtmatigen ijver voor de handhaving en bewaring van rust, orde en beveiliging tegen alle buiten- en binnenlandsch geweld en het eerbiedigen, en doen eerbiedigen der wetten en bevelen der Hooge zoo 's Lands als der Stedelijke Overheid; en ons alzoo het vertrouwen zoo der Regering als van onze Superieuren, met die der geheele brave Burgerij en Ingezetenen dezer Stad, trachten waardig te maken.’

Na den afloop hiervan, traden eenige jonge Jufvrouwen die door eenige daartoe benoemde Heeren Officieren uit het huis van den Heer Luitenant-Kolonel afgehaald en ten Stadhuize geleid waren, voor de Heeren Officieren; en overhandigden aan derzelver Chef, een fraai versierd Vaandel, waarop de jufvrouw Anna Maria van Adrichem, jongste dochter van den Heer Mr. Thomas Adriaan van Adrichem, uit naam van hare medegezellinnen, den Heer Luitenant-Kolonel, aldus aansprak:

MIJN HEER DE LUITENANT-KOLONEL

‘Eindelijk is dan de blijde dag gekomen,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 295 waarop de Jufferschap van Zierikzee, eene openlijke blijk kan geven, van hare zucht en liefde voor den Vorst en het Vaderland. – Had ook onze sexe alle reden om zich te verheugen met het herstel der nationale vrijheid en onafhankelijkheid, en zagen wij met innige blijdschap hoe de brave burgerij van Zierikzee, zich aangordde, om door eene spoedige wapening instaat te zijn tot handhaving en verdediging van die dierbare panden, onder het weldadig bestuur van onzen geliefden Oranje-Vorst; wat konden wij dan beter doen, dan onze welgevallige deelneming te betoonen, door het Vaderlansch geschenk van eene banier, waaronder het manhafte korps der Schutterij van Zierikzee zich voortaan voor Stad en Vaderland zoude scharen. Thans bieden wij U, als het hoofd van deze edele Schutterij, dit vaandel aan. Dat het diene tot aanmoediging voor de brave manschappen onder uw bevel; dat zij zich daar onder vereenigen bij hunne exercitien, en dat zij onder hetzelve altoos getrouw blijven aan het motto met gulde letters daar in gedrukt: VOOR VADERLAND EN ORANJE!’

Deze aanspraak werd daarop onmiddellijk door den Luitenant-Kolonel aldus beantwoord:

EDELE JUFFERSCHAP!

‘Het is met verrukking en aandoening van

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 296 gevoelige erkentenis, dat ik dezen fraaijen standaart door ulieder vaderlandsche ijver, ons, als ons punt van vereeniging toegeschikt, uit uwe beminnelijke handen mag ontvangen. Hebt deswegens niet alleen onzen hartelijken dank edele Jonkvrouwen! maar ontvang te gelijk ook de verzekering van onze ongeveinsde hoogachting, met de wensch, dat het ulieden, en uwe aanzienlijke familien en geachte ouderen (waaronder wij geen gering getal als onze geëerbiedigde Overheden tellen) bestendig moge welgaan; dat gij met hun en ons, deze Stad en burgerij, onder het wijs bestuur van onzen weldadigen Vorst en het genot der zegeningen van den lieffelijken vrede, tot haren vorigen bloei en welvaart moge zien verheffen; en dat gijlieden in uwe volgende betrekkingen van lieve Echtgenooten, en kinderlievende moeders, in dit ons geluk rijkelijk deelen mogt. Wat er intusschen ook gebeuren moge, beminnelijke Juffers! houdt gijlieden u verzekerd, dat, wanneer den nood het immer vorderen mogt, dat wij de wapenen, die wij dragen, ter verdediging onzer dierbaarste belangen moeten gebruiken, onze moed bij het aanschouwen van dezen standaart, en het aandenken aan de beminnelijke handen, die ons denzelven schonk niet weinig zal worden aangevuurd, om ook voor ulieder belangen en welvaart, ons bloed, ja zelfs ons leven, op te offeren.’

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 297

Deze plegtigheid geëindigd zijnde, defileerde het korps Schutters voor de Regering en verdere Overheidspersonen en trok met het vliegende vaandel, onder een fraai krijgsmuzijk, van het Stadhuis door de Stad en langs beide de havens tot aan de kraan, alwaar het korps voor hunne gedane diensten bedankt en het vaandel plegtstatig door de grenadierkompagnie, ten huize van den Luitenant-Kolonel overgebragt werd. Om de plegtigheid van dezen altijd gedenkwaardigen dag nog des te meer luister bij te zetten, gaven de Heeren Officieren der Schutterij des avonds een Bal, op hetwelk de Leden der Regering en de jonge Jufvrouwen, door wien het vaandel aan het korps geschonken was, genoodigd waren; bij welke gelegenheid die avond in gepaste vrolijkheid werd doorgebragt.

Het was op den 18 November 1814, dat wij alhier met algemeene blijdschap de jaardag gedenken mogten der blijde terugkomst van Oranjes telg, onzen tegenwoordigen beminden Koning WILLEM DEN EERSTEN, in het Vaderland, na een negentienjarig afwezen; deze dag herinnerde ons, hoe van dien dag af, ons Vaderland, door Hem, als ten tijde van Prins WILLEM den I., op nieuw vrij en onafhanklijk was geworden; deze dag deed ons gedenken, dat wij inwoners van Zierikzee, nu bijna een jaar geleden* het

* Zierikzee rekent de dag harer verlossing van der Franschen dwingelandij van den 8 December 1813.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 298 onwaardeerbaar geluk hadden mogen genieten, om bestuurd te worden door eene Vorst, uit dat doorluchtig Huis, hetwelk mannen opgeleverd had, door welkens vaderlijke leiding onze voorvaderen weleer zoo gelukkig geleefd en zulk een grooten naam bij alle volkeren der wereld verworven had. Maar tevens strekte deze Feestdag tot onzer aller vreugde, dewijl het mede de geboortedag was van Hare Koninklijke Hoogheid, Gemalin van onzen geliefden Vorst.

Geen wonder derhalve, dat zich de burgerij dezer Stad beijverde, om aan dit nationale feest, voor zoo verre de plaatselijke omstandigheden zulks toelieten, allen mogelijken luister bij te zetten. Des morgens ten acht uren kondigde het klokkenspel de dag aan. De gewapende burgermagt en de landstorm kwamen onder de wapenen en defileerden, na voorafgegane manoeuvres, voorbij den Heer Districts-Commissaris en Stedelijke Regering.

Na den afloop hiervan, begaven zich de Regeringsleden, de Leden der alhier zitting houdende Regtbank van eersten aanleg, het korps Officieren en verdere ingezetenen dezer Stad naar de onderscheidene Tempelgebouwen, om aldaar het Opperwezen met verschuldigden eerbied voor alle tot dus verre genotene weldaden te danken, en aan deszelfs vaderlijke liefde Neêlands dierbaren Vorst en deszelfs dierbaar Huis, benevens alle de onderscheidene hoogere en mindere Besturen, en in het algemeen ons dierbaar en van der Franschen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 299 dwingelandij verlost Vaderland, aan te bevelen en Zijnen zegen af te smeken, over alles wat naar Zijn alwijs bestuur voor het volk van Nederland tot heil zoude kunnen verstrekken. Deze Godsdienstige plegtigheid geëindigd zijnde, ontving de Heer District-Commissaris ten zijnen huize de komplimenten van de Stedelijke Regering, de Officieren der gewapende burgermagt en landstorm, betrekkelijk dit in zoo vele opzigten belangrijk en merkwaardig feest. En na dat gemelde Heer Commissaris dezelve op eene bij allen eenen diepen indruk verwekkende wijze beantwoord had, werden alle die Heeren, door denzelven op een dejeuné onthaald. Des avonds ten acht uren was er eene algemeene illuminatie, en een aanmerkelijk groot getal ingezetenen hadden zich in het nieuwe Logement vereenigd, om dezen heuchelijken dag met een vriendschappelijk soupé te eindigen; bij welke gelegenheid onderscheidene op dit feest toepasselijk toasten gedronken werden.

Daar de verbondene Mogendheden op het Wener Congres vergaderd, Z.K.H. den Heere Prince van Oranje Nassau, Souverein Vorst der vereenigde Nederlanden, tot Koning der Nederlanden, Hertog van Luxemburg enz. enz. verklaard hadden, gaf Z.K.H. daarvan, bij eene Proclamatie van den 16 Maart 1815, aan het geheele Nederlandsche volk kennis. Deze Proclamatie werd ook binnen deze Stad op den 23 daar-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 300 aanvolgende door de Regering ten bijwezen van den Heer Kolonel en Chef van den landstorm en de geheele gewapende burgermagt, tot dat einde voor het Stadhuis geschaard, alsmede van alle de Leden der Regtbank, en de Officieren van den landstorm, door den Stads Secretaris op eene plegtige wijze aan de ingezetenen voorgelezen; terwijl door het spelen der klokken, het uitsteken der vlaggen en het herhaald gejuich van Hoezee! Leve de Koning! de algemeene vreugde over de verheffing van onzen dierbaren Vorst tot constitutioneel Koning over ons verlost Vaderland, ten duidelijksten werd aan den dag gelegd. Kort hierop werd door het provisioneel Bestuur dezer Stad, het volgende adres aan Z.K.M. ingezonden, waarbij aan Hoogstdenzelven de hulde en trouw, zoo van wegens gemeld Bestuur als de ingezetenen, werd verzekerd;

SIRE!

‘De provisionele Regering der Stad Zierikzee, haast zich, om aan de voeten van Uwe Koninklijke Majesteit de hulde, trouw en eerbied te betuigen, waarmede dezelve met alle de In- en Opgezetenen hunner Stad, diep doordrongen zijn bij het aanvaarden van den schepter van Nederland, door Uwe KONINKLIJKE MAJESTEIT. Zij gevoelt het groote en gewigtige van deze gebeurtenis; en was het niet, dat de op handen zijnde afreize van Uwe K.M. naar Belgien, de oorzaak daar van was, zouden zijlieden in persoon zien tot den troon van Uwe K.M. hebben be-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 301 geven, om deze nu schriftelijke hulde, mondeling en in eigen persoon te doen. Ook deze Stad, vernam met eene onbeschrijfelijke vreugde de verheffing van Uwe K.M. tot den troon van Nederland; zij erkende daarin het doorslaandst bewijs van weldaad door de Goddelijke Voorzienigheid op nieuw aan dit land bewezen; zij dankte, als uit éénen mond, den God van Nederland, die reeds zoo vele weldaden over hetzelve had verspreid, - en wie toch gevoelt dit niet? Immers nog kort geleden, en Nederland was gene Natie meer. Een verderfelijke tijran had hetzelve uit den rang der Volkeren gewisscht en in zijn Rijk, gevestigd op moord en bloed van alle Natien, ingelijfd. – Met hoe veel grooter vreugde mogt dan niet Nederland, Uw Doorluchtig Huis, door een titel en waardigheid, zoo verschuldigd aan hare deugden als aan hare dapperheid en braafheid aan zich verbonden zien. Welke opregt Nederlander zag niet met een oog van genoegen de vergrooting van een Land, hetwelk hetzelve meerdere waarde in den rang der Mogendheden deed verkrijgen, en dus meer en meer de zuilen van den Staat vestigen? Wij leggen dus voor de voeten van Uwe K.M. met alle Uwe onderdanen, de hulde van ons en onze goede ingezetenen eerbiedig neder; en smeeken den Allerhoogsten, dat Hij Uwe K.M. in Hoogstdeszelfs gewigtige betrekking, met Uw geheel geslacht zegenen wil en ondersteunen, in de zware taak, door Uwe K.M. op zich genomen. Deze taak, hoe moeijelijk reeds, worde welligt nog treffender en zwaarder in deze oogenblikken, nu Europa misschien weder in eenen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 302 oorlog staat gewikkeld te worden; en dat, door het stout bestaan van een eenig mensch. Welligt zal Europa, maar onlangs bevredigd en in rust gebragt, weder een bloedtooneel opleveren; en Uw KONINKLIJKE MAJESTEIT 8 kwart, tegelijk met dat van alle de andere vredelievende Mogendheden van geheel Europa doen bloeden; dan, wat er ook gebeure, Uwe K.M. kan op onze trouw rekenen; om zoo het noodig zijn mogt zich rondom Uwe K.M. te scharen, ten einde voor Uwe K.M. en voor ons dierbaar herwonnen land, eene vrijheid te helpen bewaren, wier bezit voor ons het dierbaarste is, en waarvoor wij bereid zijn alles op te offeren. Ontvang dus nogmaals onze nederige hulde als KONING DER NEDERLANDEN; ontvang onzen opregten dank, voor het goede, alreeds aan ons Land bewezen. Mogt de Hemel Uwe K.M. nog vele jaren het leven rekken, tot heil van Neêrlands volk. Mogt Hij eindelijk, alle de Uwen met roem overladen; dan zal zeker een dankbaar nakroost, met vreugde die tijden gedenken, die aan Nederland zulk eenen braven Koning schonk. Wij hernieuwen bij deze onzen eed van trouw; God beware Uwe K.M. en schenke weldra aan ons Vaderland, alle die zegeningen, waarvan het reeds zoo vele onder Uwe wijze Regering mogt genieten. Uwer KONINKLIJKE MAJESTEITS getrouwste Onderdanen De Provisionele Regering der Stad ZIERIKZEE. En uit derzelver naam De Provis. fungerende Burgemeester F.W.J. DEN BOER.’

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 303

Het is algemeen bekend, op welke eene wijze de dwingeland Napoléon, na in 1814 door de legers der verbondene Mogendheden overwonnen en naar het Eiland Elba verbannen te zijn, van daar ontsnapte, en door den meineedigen afval der Fransche legerhoofden van hunnen Koning, zich op nieuw op den troon stelde en geheel Europa in rep en roer bragt; en dat dit alles, na zulk eenen kortstondigen vrede, eenen nieuwen oorlog verwekte, doch waar in hij eindelijk weder overwonnen en naar het eiland St. Helena, als banneling gezonden werd.*

Daar ook onze krijgsmagt zich bij de legers der verbondene Mogendheden, om den algemeenen dwingeland, welke ons en geheel Europa op nieuw de kluisters wilden aandoen, te bestrijden, voegde, en het Nederlandsche volk, door zijnen Koning werd aangemoedigd, om het Vaderland door geld en manschappen te ondersteunen, zoo werd, ten dien einde de vrijwillige giften daartoe in te zamelen, eene commissie uit de voornaamste inwoners dezer Stad en Eilanden benoemd, en wel de navolgende Heeren: Jonkheer W.A. de Jonge; F.W.J. den Boer; Mr. M.B. de Jonge; Mr. J. Schuurbeque Boeije; C. Cats; J. Grimm; C Vis; J de Kater; J. Moolenburgh, D. Hocke; E.E. Schutter en C. van

* Zie Stuart Jaarboeken, van het Koningrijk der Nederlanden, 1815. Scheltema laatste veldtoch van Napoléon en meer anderen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 304 de Stolpe, M.z.; welke commissie tot derzelver Secretaris benoemde Jonkheer K.W. de Jonge. Deze commissie, van derzelver aanstelling en het oogmerk van dien, aan de in- en opgezetenen van deze Stad en Eilanden kennis gegeven hebbende, had dit gunstig gevolg, dat dezelve met het uiterste genoegen in het dagblad dezer Stad, van den 27 Junij 1815, berigtte, dat bij haar, voor Koning en Vaderland was ingekomen, de somma van f6,290 : 16 : 4.

Twee, binnen deze Stad woonachtig zijnde edele Koning- en Vaderlandlievende jongelingen, met namen Adam van der Moer, zoon van den Apothecar J. van der Moer en Hendrik Jansen, eenige zoon van den Beleenbankhouder M. Jansen, rustten zich in de maand April 1815 vrijwillig en op eigene kosten uit, en begaven zich on der de derde kompagnie vrijwillige Jagers te paard te 's Gravenhage, van waar zij, vol heldenvuur, den vijand te gemoed trokken.*

Voor de gekwetsten, welke zich in de Hospitalen bevonden, werd door de commissie, tot verkwikking der gekwetsten in de veldslagen tegen Napoléon, en ter ondersteuning van weduwen en

* Eerstgemelde, als conscrit in dienst van den dwingeland getreden, ofschoon zijne Ouders hem eenen remplacant hadden aangeboden, hetwelk hij edelmoedig, om dezelve en zijne broeders en zusters niet te benadeelen, weigerde, was vervolgens in Duitschland krijgsgevangen gemaakt en in 1814 tot de zijnen wedergekeerd.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 305 weezen van gesneuvelden, bestaande uit de Heeren Mr. M.B. de Jonge, Nelemans, J. Fitzner, J. Dekker, M. Bruinvisch Maatjes en S. van der Weijde, Cz.; binnen deze Stad ingezameld (daar onder begrepen f170 : 6. der Schutterij) eene somma van f3,813 : 13 : 8, behalven het naar Bergen op den Zoom verzondene plukzel, linnen enz.

De binnen deze Stad zoo diep vervallen en ten tijde der overheersching geheel vernietigde koophandel en zeevaart, begon allengskens te herleven; inzonderheid die van het kantoor van den Heer W. Cannenburg. Naar Portugal, Spanje, Engeland en Rusland, werden, even als in de vorigen tijden, Schepen met koopmanschappen gezonden, en kwamen met andere goederen van die Landen weder in onze haven binnen. Doch de visscherij bleef, uit hoofde er maar twee, en bijna onbruikbare vaartuigen bestonden, tot den jare 1818, in hetwelk deze tak van onzen vorigen bloei en welvaart werd aangewakkerd, geheel werkeloos. Bij de algemeene organisatie der Gemeente-besturen van ons Rijk, verkreeg ook deze Stad een vast Bestunr, door hetwelk het tot dus verre provisionele werd vervangen. Hiervan werd aan de burgerij dezer Stad, op den 8 Januarij 1816, bij de navolgende Publicatie kennis gegeven.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 306

PUBLICATIE.

‘Burgemeesteren en Raden der Stad ZIERIKZEE, aan allen den genen, die deze zullen zien, of hooren lezen, Salut! doen te weten: Dat bij besluit van Z.K.M. van den 28 December 1815, benoemd zijn, tot Leden van het Bestuur of van den Raad dezer Stad, de Heeren: F.W.J. den Boer, Mr. B. Mogge Pous, W.F. van der Burcht van Lichtenbergh, Mr. A.J. van Dopff, Mr. M.B. de Jonge, Mr. J. Schuurbeque Boeije, W. Cannenburg, M.C. de Crane en J. Nelemans. En uit dezelve tot Burgemeesteren F.W.J. den Boer en Mr. B. Mogge Pous; terwijl de eerstgenoemde Burgemeester, door Z.M. is gekwalificeerd, om, tot den 2 Januarij 1817, het Presidium waar te nemen; en dat mitsdien op heden, door den Heer Gouverneur gedelegueeerd, zijn geinstalleerd en beëedigd, de Heeren: Mr. M.B. de Jonge, Mr. J. Schuurbeque Boeije, W. Cannenburg, M.C. de Crane en J. Nelemans, als Raden. Terwijl met de functie van tweede Burgemeester is gechargeerd, den Heer M.C. de Crane, in plaats van den Heer Mr. B. Mogge Pous, die zich als zoodanig, en tevens als Lid der Regering, uit krachte van het Reglement, voor dezelve heeft geexcuseerd.* Lastende mitsdien elk en een iegelijk, de

* Namelijk uit hoofde van zwagerschap met den Heer M.B. de Jonge.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 307 opgemelde geïnstalleerde en beëdigde Heeren als zoodanig te erkennen, mitsgaders alle Stedelijke Ambtenaren en Bedienden in derzelver onderscheidene functien provisioneel te continuëren, tot daarin nadere voorziening zal wezen genomen.

Aldus gedaan, ter Vergadering van Burgemeesteren en Raden der Stad ZIERIKZEE, dezen 8 Januarij 1816.

F.W.J. DEN BOER,vt.

Ter ordonnantie van Hun Ed. Achtbare

Als Secretaris

K.W. DE JONGE.’

Nadien ingevolge het nieuwe Regelement op de Schutterijen binnen dit Rijk dezelve werd verdeeld in dienstdoende en rustende, en de tot dus verre bestaan hebbende Landstorm voor ontbonden verklaard, zoo werd het laatstgemelde korps of Bataillon, op den 13 Junij 1816 alhier, op de navolgende eervolle wijze uit den dienst ontslagen. Des voormiddags ten 11 uren vergaderde het in den jare 1814 binnen deze Stad opgerigte tweede Bataillon landstorm, en trok vervolgens naar het exercitieveld; gevolgd wordende door de Stads Regering, de Militie-Commissaris, de Officieren der Schutterij en de Luitenant-Kolonels van de drie Bataillons landstorm van Schouwen en Dui-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 308 veland Na volbragte inspectie, werd door dit Bataillon een kring gesloten om de Regering en Heeren Officieren. De Heer A. Keijl, Militie-Commissaris sprak hierop den landstorm op eene vriendelijke wijze aan en bedankte dit korps, uit naam Zijner Majesteit, voor de dienstvaardigheid en ijver, welke de manschappen gedurende twee jaren, ter handhaving der veiligheid van Oranje en Vaderland betoond hadden: en gaf hun te kennen, dat Z.M. hun ontsloeg, dewijl Hoogstdezelve begreep dat zulks voor hun tot een bewijs Zijner vaderlijke zorg zoude verstrekken omtrent alles, wat hun eenigzins in derzelver maatschappelijke betrekkingen konde verligten. Vervolgens sprak gemelde Militie-Commissaris de drie andere Luit. Kolonels van den landstorm ten platten lande aan, betuigende hun insgelijks uit naam van Z.M. zijne dankbaarheid; met bijvoeging, dat hij zulks aan hun alleen deed in het vertrouwen, dat zij wel de tolk Z.M. zouden willen zijn, dewijl daar door derzelver manschappen van eene hun soms niet convenierende bijeenroeping bevrijd werden. De Heer Luitenant-Kolonel van het Zierikzeesche Bataillon landstorm, vatte hier na het woord op, verzekerde niet alleen, dat zijn Bataillon, wanneer zulks de belangen van het Vaderland vorderde, gereed was om als mannen van eer ter verdediging des Vaderlands toe te schieten, maar bedankte ook tevens de Regering dezer Stad, voor alle de bewijze van vertrouwen, die dezelve in hem en de verdere Heeren Officieren, en in het

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 309 geheele Bataillon gesteld hadden, met de verzekering, dat zij altijd met een dankbaar gevoel zouden gedenken aan de werkzaamheden, die de Regeriug ter handhaving van de belangen des Bataillons steeds met bereidvaardigheid verrigt had. Eindelijk sprak gemelde Luit. Kolonet nog in het bijzonder de Heeren Officieren, Onder-Officieren en verdere manschappen van het Bataillon aan, en bedankte hun gezamenlijk voor de met zoo veel ijver en blijken van Vaderlandsliefde gedane diensten. Na het afloopen dezer plegtigheid, werd de kring weder geopend, en het Bataillon deflieerde voorbij de Regering, den Militie-Commissaris en verdere aanwezig zijnde Officieren, in zulk eene goede orde, dat het de algemeene goedkeuring wegdroeg. Bij de organisatie der dienstdoende Schutterij, werd die dezer Stad gebragt, op twee compagnien, no. 1. en 2, te zamen 188 manschappen sterk.

Onder de voor elken waren Nederlander gedenkwaardige dagen, van welke onze vaderlandsche geschiedenis een aantal oplevert, behoord zonder twijfel den dag van den achttienden Junij. De gebeurtenissen van dien dag, hebben niet alleen in hare gevolgen eene verbazenden invloed gehad op de algemeene belangen van het grootste gedeelte van Europa, maar vooral het bestaan en

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 310 de onafhankelijkheid van ons dierbaar Vaderland verzekerd en bevestigd. Ware het Napoléon, den vijand van het menschdom, den dwingeland der volkeren gelukt, in ons Vaderland te dringen, welke eene wraak zoude hij dan niet uitgeoefend, welke verwoestingen niet aangerigt hebben? met dankbaarheid moeten dus alle weldenkende Nederlanders en andere volkeren van Europa, aan de gelukkige uitkomst en den voorspoed der wapenen van de verbondene Mogendheden, op dien dag, onder den Goddelijken zegen behaald, zich jaarlijks herinneren. Dit was niet alleen den wensch en het verlangen van onzen dierbaren Koning, op den eersten verjaardag van den zoo eervollen slag op de velden van Waterloo, maar zij blijft die nog op heden*. Zeer natuurlijk was het dus, dat ook alle de ingezetenen dezer Stad, met die van ons geheele Vaderland, op den dag van den achttienden Junij 1806, zich aan gevoelens van hunne dankbare harten overgevende, alles deden, wat in derzelver vermogen was, om dien dag op een plegtige wijze door te brengen. Des morgens vroeg werd door het uitsteken der vlaggen, zoo van de publieke gebouwen, schepen, als van de huizen der ingezetenen, en door het spelen der klokken, de blijdschap van het te vieren feest, aangekondigd. Ten half elf uren

* Zijne Majesteit heeft (zoo als bekend is) bepaald, dat den dag van den 18 Junij, jaarlijks op eene Godsdienstige wijze zal worden herdacht.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 311 vergaderde het Bataillon stedelijke Schutterij voor het huis van deszelfs Luitenant-Kolonel, en marcheerde van daar met het vliegende vaandel en vrolijk krijgsmuzijk naar de nieuwe haven, paradeerde aldaar, defileerde voor den Heer District-Commissaris, de Stads Regering en verdere Autoriteiten; en trok vervolgens af. Hierop volgde de Godsdienst-oefening. Een ieder begaf zich tempelwaarts, om den God onzer vaderen, zijne hulde toe te brengen, en Hem, als onzen oppersten redder te danken, voor den zegen en het geluk ons op dezen gedenkwaardigen dag te beurt gevallen, en deszelfs verdere vaderlijke zorg voor onzen beminden Koning en Vaderland af te smeken. Des namiddags ten drie uren kwam het Bataillon Schutterij andermaal onder de wapenen en trok in volle wapenrusting met keurig mnzijk, naar het exercitieveld; aldaar werden eenige manoeuvres verrigt, en aan de zich daar bevindende Autoriteiten de gewone honneurs bewezen. Dit verrigt zijnde, formeerde het korps eenen kring, en den Heer Luitenant-Kolonel, Kommandant van hetzelve, den Heer J. Mosselmans, deed eene op deze plegtigheid toepasselijke aanspraak, en wel op de volgende wijze:

‘HOOG EDEL GESTRENGE HEER! Commissaris over dit District. EDELE ACHTBARE HEEREN! BURGEMEESTEREN en Ra-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 312 den dezer Stad, ACHTBARE LEDEN der VIERSCHAAR, die het Regt en Geregtigheid handhaven, en derzelver Ministers; HEEREN OFFICIEREN, ONDER-OFFICIEREN en MANSCHAPPEN der Schutterij; BURGERS en INGEZETENEN van deze Stad, die ons alhier met uwe tegenwoordigheid wel hebt gelieven te vereeren!

Werd er immer in ons Vaderland, te regt een gedenkdag gevierd, wegens eenige voor hetzelve gewigtige gebeurtenis, dan voorzeker mag de dag, dien wij heden beleven, als eene der belangrijkste onder dezelve, ten vollen gerangschikt worden. Immers de dag van den 18 Junij des jaars 1815, zal in de harten van elken regtschapen Nederlander, in de harten van elke inwoner van geheel Europa, met onuitwisbare letteren blijven gedrukt, en door de geschiedrollen aan de nakomelingenschap overgebragt worden Op dien merkwaardigen dag was het, dat eene geduchte, en door hun tijranniek hoofd zelve aangevoerde krijgsmagt, met de felste woede op de grenzen van ons vreedzaam en rustig Vaderland aanviel, om hetzelve wederom op nieuw onder het knellend juk van overheersching, geweld en slavernij terug te brengen, waarvan het pas een jaar tevoren, zoo gelukkig was bevrijd geworden. Dan, het Opperwezen had het in zijnen Raad anders besloten: Hij bezielde onze legerscharen en die der verbondene Mogendheden met heldenmoed, en hunne dappere bevelhebbers met kloekmoedige standvastigheid en krijgsbeleid. En het

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 313 was eerst aan den avond van dien eeuwig gedenkwaardigen dag, en na eenen voorbeeldeloozen worstelstrijd, die onzen vaderlandschen grond met het edel en kostbaar bloed van zoo vele braven drenkte, dat de zegenpraal der overwinning aan ons geschonken, en den trotschen vijand met het verlies van bijna al zijn wapentuig en de kern zijner legermagt op de vlugt gedreven en verstrooid werd, en tevens den weg is gebaand geworden, langs welke wij onze vrijheid en onafhankelijkheid niet alleen behouden, maar den zegen des vredes voor ons, en geheel Europa verkregen hebben, en wij thans het geluk mogen genieten, een deel uit te maken van een Rijk, door den besten der Koningen bestuurd; die geschraagd door kundige en brave mannen uit de aanzienlijksten des volks, onvermoeid werkzaam is, om, door wijze wetten en doelmatige inrigtingen, den bloei en het welzijn des Vaderlands meer en meer te voltooijen, en duurzaam te bevestigen. Zonden wij heden morgen op Hoog bevel van onzen godsdienstigen Monarch, in onze Tempels met de geheele natie, onze dankzeggingen en gebeden Hemelwaarts, tot Hem, die ons al dat goede geschonken heeft; laat ons dan ook nu, onder deze heugelijke feestviering Hem niet uit het oog en hart verliezen, en onder onze vreugde tevens een stille traan wijden aan de nagedachtenis van zoo vele onzer natuurgenooten, welke op dien gedenkwaardigen dag, ons geluk met het verlies van hun dierbaar leven of het stroomen van hun bloed gekocht hebben; dan zal onze vreugde betamelijk en met geene misdagige losbandigheid of euvelmoed bezwalkt worden. Ik verwacht dit vooral van

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 314 ulieden, Burgers wapenbroeders! die u zelven in de veege tijden ter verdediging van Vorst en Vaderland vrijwillig hebt aangeboden, daar mij, als aan ulieder hoofd geplaatst, niets onaangenamer zijn zoude, dan de wetten der krijgstucht en discipline, dezen dag, op iemand van ulieden te moeten toepassen. Brengt dan met de geheele Burgerij dezer Stad, het volgende gedeelte van dezen gedenkdag in betamelijke vreugde ten einde; en neemt het geschenk, dat u heden van wege de Regering dezer Stad zal worden aangeboden, dankbaar aan, en gebruikt het met de uwen in ware vrolijkheid en onder het besef van het geluk dat gij geniet, en hier, onder uwen wijngaard en vijgeboom veilig te kunnen nederzitten. En, roept met mij van harten uit: Leve het verloste Vaderland! leve onzen geliefden KONING!’ leve onder doorluchtige KROONPRINS, wiens bloed ook op dien dag voor ons gestroomd, en zoo veel aan deszelfs glorie toegebragt heeft!’ Na het eindigen dezer aanspraak, verhief zich een algemeen vreugde-gejuich onder de talrijke menigte aanschouwers, en een ieder beijverde zich zijne vreugde en blijdschap door hartelijke uitboezemingen aan den dag te leggen. De Regering dezer Stad, deed vervolgens aan elk onder-Officier en Schutter eene flesch wijn, benevens brood en kaas uitdeelen; en men moet zelve ooggetuigen geweest zijn, om te beseffen, met welk eene gepaste vrolijkheid door de ingezetenen werd gebruik gemaakt van deze welmeenende goedheid der Regering; alles ademde eens-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 315 gezindheid, alles deed zien, hoe zich een volk, als broeders vereenigd, onschuldig vermaken kan, wanneer eendragt onder dezelve plaats vind, en een hart vol liefde voor Koning en Vaderland is. Onder allerlei vermaken, dans en muzijk en het voorlezen van dichtstukken, tot laat in den avond op het exercitieveld doorgebragt. Men trok daar na in de juiste orde wederom Stadwaarts, en niemand was er, die aan dit vrolijk feest geen deel nam en het zijne niet toebragt, om hetzelve in de beste orde te doen afloopen. Des avonds gaf de Regering der Stad aan onderscheidene Autoriteiten en het korps Officieren der Schutterij een luisterijk soupé en bal; onder het drinken van toepasselijke toasten, ongeveinsde vrolijkheid en hartelijke eensgezindheid verliep den avond en een gedeelte van den nacht, tot dat men elkander onderling vaarwel zeide en toewenschte, deze dag als een nationale feestdag onder de regering van onzen braven Koning, nog eene reeks van jaren te mogen vieren.

De ongunstigen Zomer van het jaar 1816, veroorzaakte over het algemeen door den geheel onvoordeeligen oogst zulk eene duurte, zoo van granen, aardappelen als andere levensmiddelen, dat men den aannaderenden Winter, ten aanzien van de behoeftige klasse der ingezetenen, met de uiterste vrees en het diepst gevoel van medelijden voor die ongelukkigen, te gemoet zag.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 316

Dit gevoel drong door, tot in de harten van eenige ingezetenen dezer Stad, welke in de maand November van dat jaar, met den anderen overeen kwamen, om aan het Stadsbestuur een Plan of Reglement tot het oprigten eener commissie van Weldadigheid, binnen deze Stad, om gedurende den op handen zijnde winter, in de dringenste behoeften der noodlijdenden te voorzien, en hetzelve ter goedkeuring der Stads Regering voor te dragen. Dit Plan of Reglement, bij gemelde Regering ingekomen en in overweging genomen zijnde, werd hetzelve dadelijk met derzelver goedkeuring vereerd; werdende ingevolge het meergemelde Plan, alhier door het Stadsbestuur eene commissie van Weldadigheid, bestaande uit de navolgende Leden, daargesteld, als: J. Nelemans, B. Boom, S. van der Weijde, Cz., J. Dekker, A. Kerkhof, D. Boom, C. van den Thoorn, J. Companje, Cz., M. de Lange Cats, J.P. Wagner, G. Terspil en Christoffel de Wit; welke commissie vervolgens door de Regering werd gelast, om derzelver werkzaamheden te regelen, overeenkomstig het aan haar ter hand te stellene Reglement. Wijders werd door de Regering aan de ingezetenen van het bestaan dezer commissie van Weldadigheid bij Publicatie kennis gegeven, met uitnoodiging om gemelde commissie door milde bijdragen, zoo in geld, levensmiddelen en brandstoffen, in staat te stellen, om aan derzelver heilzaam doel te kunnen beantwoorden, en den nood der behoeftigen te verzachten.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 317

Dadelijk begon deze commissie van Weldadigheid derzelver werkzaamheden, door het aanbieden van inschrijvingsbilletten. Met dat gunstig gevolg, dat dezelve bij missive van den 6 December daar aan volgende, het Stadsbestuur berigtte, dat de som der bijeengebragte gelden, als levensmiddelen en brandstoffen ten behoeve der noodlijdende, bedroeg, f5,233 : 6 : - met verdere kennisgeving, dat de uitdeeling (volgens het gearresteerd Plan) den 10 derzelve maand eenen aanvang nemen zoude. De hier vorengemelde uitdeelingen aan meer dan 1850 behoeftigen, nam dan ook werkelijk op den 10 December 1816 een begin, en duurde voort tot en met den 29 April van het daar aan volgende jaar, wanneer het volgens eene door die commissie zeer naauwkeurig opgemaakte staat, bevonden werd, dat er was uitgedeeld geworden: Brooden á 4 stuivers 11093; Spinten Aardappelen á 8 stuivers 2627; Ponden Gort á 2½ stuivers 6990; Ponden Spek en Vleesch 633; Turven á 4 penningen 120170 stuks; - en wijders, dat het montant der waarde dezer goederen had bedragen, de somma van vijfduizend, zes honderd, zes en negentig Guldens, achttien stuivers, acht penningen.

De Jaren 1817, 1818, 1819 en 1820.

Daar de Visscherij, de voornaamste tak der vorige welvaart dezer Stad bijna, ja wij mogen gerustelijk zeggen, door de omstandigheden der

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 318 tijden, geheel was vernietigd, waren eenige voorname ingezetenen bedacht, om ware het mogelijk, deze vervallene tak van welvaart wederom tot haren vorigen luister te brengen, en daar door, aan een aantal huisgezinnen onderhoud te verschaffen, en verder over het algemeen die weldaden te doen verspreiden, welke onze voorvaderen, door de Visscherij, Koophandel en Zeevaart hadden mogen genieten. Ten dien einde beraamde zij onderling een plan tot het oprigten eener geheel nieuwe Visscherij, hetwelk door hun op den 29 der maand December 1817, met een zeer breedvoerig adres, (houdende de beweegredenen tot het ontwerpen van een Plan tot oprigting eener nieuwe Visscherij binnen deze Stad, met verder betoog van de noodzakelijkheid ter instandbrenging dier Visscherij, aan de Regering dezer Stad ter goedkeuring en medewerking werd aangeboden. Zoodra deze beide stukken in de Vergadering van het Bestuur dezer Stad waren ingekomen, besloot gemeld Bestuur, dezelve te stellen in handen eener uit haar midden benoemde commissie, om met eene commissie door de Rekwestranten uit dezelve daartoe mede te benoemen, deswegens in conferentie te treden onder rapport. Zijnde vervolgens in het jaar 1817 geene verdere merkwaardigheden voorgevallen. Gemelde commissie uit den Raad, ingevolge derzelver last, met die der Rekwestranten over dit zoo gewigtig stuk geconfereerd hebbende,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 319 bragt op den 12 Januarij 1818 deswegens in de Vergadering van den Raad, hare gevoelens uit, met dien gunstigen uitslag, dat, door die Vergadering tot het oprigten eener nieuwe Visscherij binnen deze Stad werd besloten en daartoe het volgende plan gearresteerd: PLAN tot het oprigten van eene Nieuwe VISSCHERIJ in de Stad ZIERIKZEE, gearresteerd bij den Ed. Achtb. Raad dezer Stad, den 12 Januarij 1818. ‘1. Tot het daarstellen van deze VISSCHERIJ, zullen in vier jaren op de Werven dezer Stad worden aangebouwd, of aangekocht, zestien nieuwe Visch-Schepen.

2. Deze Visch-Schepen zullen zijn Boeten, als geoordeeld zijnde de geschikste en voordeeligste voor de Haven dezer Stad en de opterigtene Visscherij.

3. Zoo het mogt blijken dat er geene mogelijkheid ware om de bovengemelde Schepen op de Werver dezer Stad te laten aanbouwen, zullen dezelve elders nieuw gemaakt of wel reeds gemaakt, aangekocht worden, terwijl men zich dadelijk twee Schepen, om te dienen tot model, zal moeten aanschaffen, daar ter plaatse, waar dezelve het beste verkrijgbaar zullen zijn.

4. De wijze van varen zal bij een Reglement nader bepaald worden, hetwelk door de Commissie van toezigt (Art. 17) zal voorgesteld en door den Raad bekrachtigd worden.

5. De Fondsen, benoodigd tot den nieuwen aan-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 320 bouw of aan te koopene zestien Schepen worden gecalculeerd op f300,000, en dus voor ieder Schip f12,500.

6. De vermelde Fondsen zullen gevonden worden eerst door eene inschrijving van de Burgerij, en voor het te kort komende door subsidien bij form van premien uit het Legaat van wijlen Mr. PIETER MOGGE’, en waar over den Raad dezer Stad zich aan Z.M. zal adresseren, ten einde daarop deszelfs goedgunstige toestemming te erlangen; bij aldien de inschrijving (zoo als hierna bij Art. 9 is bepaald) aan de daarbij bedoelde verwachting voldoen zullen.

7. De inschrijving door de burgerij zal moeten geschieden in Actien van f100. enz. onder bepaling dat de minste Actie zal moeten bedragen f100, en de hoogere onbepaald, met dien verstande nogtans, dat de opklimming met f50. tegelijk, zal kunnen geschieden.

8. Ieder ingeschrevene Actie zal door de deelnemers in vier jaren en wel eene maand na de gedane oproeping, moeten worden betaald, met deze bepaling, dat zij, welke den eersten termijn mogten betaald hebben, doch in gebreke blijven mogten de volgende te voldoen, geacht zullen worden afstand te hebben gedaan van hun respectivelijk aandeel, daar onder ook begrepen zoodanige termijn of termijnen, welke reeds door hun ter bepaalden tijd bevorens in het Fonds zijn gefurneerd, ook dan zelfs, wanneer deze Actie in handen van eenen derden, welken blijken zal eigenaar te zijn geworden, was overgegaan, dit zal echter niet van Applicatie zijn, bij aldien den nieuwen be-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 321 zitter der Actie of Actien de overige termijnen ter bepaalder tijd zal doorfourneeren.

9. Bij de inschrijving zal aan de Burgerij bekend worden gemaakt, dat de Regering van hare zijde bereid is, om, wanneer zij daartoe door Z.M. zal geautoriseerd worden, voor het te kort op het benoodigde Fonds te subsidieren, bij wijze van Premien, zoodanige Som, als dit te kort, na aftrek van het Montant van de ingeschrevene Som der ingezetenen, zal bevonden worden te bedragen, mits beantwoordende aan de verwachting, welke de Regering zich daar te voren van gemaakt heeft.

10. Dien ten gevolge zal voor de ingeschrevene Som aan de Geldschieters een jaarlijkschen interest van 4 prCt. gegeven worden, en eene aflossing der gefourneerde Som plaats hebben.

11. Tot Interest-betalingen en jaarlijksche aflossing (bij art. 10 vermeld) zal een vast Fonds geaffecteerd worden.

12. Dit Fonds zal bestaan, na dat den Raad door den Koning daartoe zal zijn gemagtigd, in de te leggene Belasting van 5 prCt. op alle gezoute en versche Visch, dewelke door de zestien Zee-Schepen zal worden aangebragt (waarvan de wijze van verdeeling nader zal worden bepaald) en uitsluitend geaffecteerd, tot betaling der 4 prCt. Interest en jaarlijksche aflossing (art. 10 vermeld) waarvan de berekening hier volgt: Men calculeert de inschrijving der ingezetenen te zullen bedragen f60 à f70,000. hier van 4 prCt. Interest bedraagt f24 à f2800. En vermits door

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 322 eene naauwkeurige opmaking en onderzoek van vorige jaren is gebleken, dat men de bruto ontvang van versche en gezouten Visch, veilig kan stellen, voor een Schip op f6000, en dus voor zestien Schepen op f96,000, zoo komt de 5 prCt. f4800, zoo dat er jaarlijks tot aflossing zal overschieten f2000 à f2400. En voorschreve Kapitaal dus in 16 jaren zal zijn afgelost.

13. De aanvang der Interest betaling à 4 prCt., alsmede de jaarlijksche aflossing van het ingeschrevene kapitaal zal nader worden bepaald.

14. In de veronderstelling dat het ingeschrevene kapitaal door de Burgerij zal bedragen f60 à f70,000, komt er op het geheele benoodigde Fonds van f200,000, een te kort van f130 à 140,000, welk te kort zal toegestaan worden bij wijze van Premien van f8 à 9000, voor ieder op een der Werven van ZIERIKZEE aan te bouwen of aan te koopen Schip, mits het getal van zestien Schepen in vier jaren, dat is telken jare vier Schepen, aangebouwd worden, te vinden uit het Legaat van wijlen Mr. PIETER MOGGE, ter concurrentie van zoodanige Som jaarlijks, vier jaren achter den anderen, als bevonden zal worden naar mate van het te kort te zullen worden vereischt, en welke Som zal worden gesteld ter dispositie van het Fonds tot aanbouw of aankoop der zestien Schepen. Deze Premien, als voorschot uit het Legaat toegestaan, moeten in het vervolg afgelost worden, wanneer die der inschrijving van de Burgerij geheel en al zal zijn afgeloopen en voldaan, en wel uit de 5 prCt. van het provenu der waarde van de verkochte visch, dewelke daar voor zal geaffec-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 323 teerd blijven, en wederom geheel ten voordeele van de Stad komen, zoodra het geheele kapitaal, toegestaan bij wijze van premien aan het Fonds aan het Legaat, zal wezen afgelost.

15. Alle de Schepen zullen, ter waarborging van den geldschieter mitsgaders van de Stad, aan beide concurrent, hijpothecair verbonden worden. En tot zekerheid van dit onderpand, zullen de Schepen worden geassureerd voor alle verliezen en nadeelen zonder onderscheid, welke assurantie, zoo zulks maar immer doenlijk is, zal gevonden worden in den boezem der Visscherij, door het aanleggen van een Fonds door ieder schip jaarlijks aan hetzelve te contribueeren; in de eerste vijf jaren tot niet minder dan f300, van elk Schip; terwijl het na dien tijd aan de Commissie van toezigt zal worden overgelaten om de som daar van te regelen, dus echter, dat zulks niet minder dan f200, doch inferieur aan de f300, van elk schip zal bedragen. – Gelijk de gelden en goederen, welke bij het Fonds blijken zullen aanwezig te zijn, speciaal zullen geaffecteerd blijven tot verzekering zoo van de geldschieters als van de Stad.

16. De Directie zal bestaan uit eene Commissie van toezigt van zeven Leden, met eenen Secretaris, en eenen Thesaurier, en uit Boekhouders, welke getal nader zal bepaald worden; hunne werkzaamheden en pligten zullen nader aangewezen worden door Instuctien.

17. De eerste benoeming der Commissie van toezigt zal geschieden in dezer voege:

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 324

De Regering zal eenige notabele ingezetenen benoemen, welke uit alle de ingeschreven hebbende Burgers, een getal van 21 leden formeren zullen, welk getal door alle de inteekenaren zal gereduceerd worden tot 14, en die alsdan bij wijze van nominatie aan den Raad wordt overgegeven, ten einde er eene electie van 7 leden uit te doen, die de Commissie van toezigt zullen uitmaken.

18. De Commissie van toezigt, alzoo door den Raad benoemd zijnde, zal dezelve een dubbeldtal formeren uit de inteekenaars, van zoo vele leden, als door haar bepaald zal worden noodig te zijn tot Boekhouders, en geven deze nominatie aan den Raad over, die er het genoegzaam aantal van Boekhouders uit zal kiezen.

19. De Secretaris van de Commissie van toezigt zal deze functie, ter liefde van het Fonds, zonder eenige belooning en dus gratis, moeten waarnemen.

De Thesaurier van voorsz. Commissie wordt door den Raad aangesteld op zoodanige wijze en bezoldiging, als hunne ter formerene instructie nader zal bepalen, mits stellende eene solide borgtogt van twee personen, ter goed of afkeuring van de Commissie van toezigt.

20. De Commissie, van toezigt geniet geene bezoldiging, maar alleen een defroijement, dat nader zal vastgesteld worden.

21. De Boekhouders zullen alleen eene schavergoeding genieten voor hunne moeite en tijdverlet, dat ook nader zal bepaald worden.

22. De volgende benoemingen zoo van de

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 325

Commissie van toezigt als van de Boekhouders, wordt bij hunne instructien bepaald.

23. De instructien, zoo voor hun zelve, als voor de Boekhouders, het Reglement voor de wijze van varen en verder alle voordragten en voorstellingen, zonder eenig onderscheid, tot de bij dit plan bedoelde Visscherij betrekking hebbende, worden ontworpen door de bij Art. 17. benoemde Commissie van toezigt, en aan den Raad ter approbatie ingezouden, dewelke de gemelde instructien, reglementen, voordragten, enz. goedgekeurd hebbende, dezelve finaal zal arresteren.

24. De verantwoordelijkheid, eene van de gewigtigste pointen zijnde, zal die met alle kracht moeten gehandhaafd worden, en dien ten gevolge zal in de instructien voor de Commissie van toezigt, en voor de Boekhouders vastgesteld worden, dat de Boekhouders aan de Commissie van toezigt, en deze weder aan den Raad verantwoordelijk zullen zijn, voor alle hunne daden, die zij beide in die kwaliteiten zullen doen.

Accordeert met de voors. Notulen.

De Sectretaris der Stad ZIERIKZEE.

K.W. DE JONGE.’

Ook werd door den Raad besloten, om met den meesten spoed, van dit een en ander bij Publikatie aan de in- en opgezetenen dezer Stad kennis te geven; met aandrang om deze gelegenheid, welke grootendeels dienen moest, om, door eene op te rigtene nieuwe Visscherij, deze, voorheen

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 326 zoo bloeijende en welvarende, doch sedert vele jaren bij het gemis van dien tak helaas! zoo verarmde Stad en ingezetenen, van haren geheelen ondergang te redden, niet te laten voorbijgaan. Met verdere kennisgeving, dat er dadelijk en overeenkomstig het als nu gearresteerde plan, tot oprigting van gemelde nieuwe Visscherij eene Negotiatie, bij wijze van Inschrijving, zoude worden geopend; waarin een ieder, die het welzijn dezer Stad ter harte ging, zoude kunnen deel nemen. Deze Publicatie werd ook aan de Leeraren der onderscheidene Godsdienstige gezindheden toegezonden, om dezelve van de predikstoelen ter kennis van hunne Gemeenten te brengen en derzelver leden op eene gepaste wijze aan te sporen, om, door inschrijvingen, dit zoo weldadig oogmerk, tot herstel van Stads diep vervallen staat, bevorderlijk te zijn. Vervolgens werden aan de in- en opgezetenen dezer Stad en Eilanden gedrukte exemplaren van het meergemelde Plan, uitgereikt en toegezonden, gelijk mede aan eenige bekende in andere Steden en Plaatsen binnen het Rijk; terwijl inmiddels de inschrijvingen werden geopend, en met den meesten ijver voortgeet, zoo dat bij den afloop dier inschrijvingen, de Heeren ontwerpers van het hier voren gemelde Plan (welke met de werkzaamheden van dien waren belast geworden) op den 30 Maart daar aan volgende, het genoegen hadden, aan de Regering dezer Stad te berigten, dat de gemelde Negotiatie of Inschrij-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 327 ving voor het Fonds, tot oprigting der nieuwe Visscherij, geheel was afgeloopen en voor dat Fonds was ingeschreven geworden: te Zierikzee f74,100. per Transport f81750. - Brouwershaven f100. te Utrecht f900. - Noordgouwe f600. - Middelburg f3,100. - Dreischor f400. - 's Gravenhage f1400. - Burgh f500. - 's Hertogenbosch f2,000. - Ellemeet f1,100. - Tholen f100. - Haamstede f2,800. - Gend f100. - Zonnemaire f1,250. - St. Maartensdijk, f8,000. Prov. Zeeland - Noordwelle f400. - Colijnsplaat f100. - Renesse f400. - Goedereede f200. - Ouwerkerk f100. dus Totaal f97650. Transportere f81750.

Inmiddels had het Stadsbestuur bij een gepast Adres, onder bijvoeging van het door haar gearresteerd Plan, tot oprigting dier Visscherij, de goedkeuring van Z.M. den Koning verzocht, alsmede aan de Ed. Groot Achtb. Heeren Staten van Zeeland van dit een en ander kennis gegeven; met verzoek, om zoo veel mogelijk, het door haar aan Z.M. ingezonden Adres te willen ondersteunen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 328

Al spoedig, en wel in de maand April daar aan ontving het Stadsbestuur, op dit onderwerp van wege Z.M. Hoogstdeszelfs gunstig besluit:

‘Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, &c. &c. &c.

Op de Requeste van de Regering der Stad ZIERIKZEE, strekkende, om, tot opbeuring van Stads vervallen staat, eene Visscherij op te rigten, volgens een daar toe geformeerd en bij voorschreven Request overgelegd Plan en berekening van kosten, inkomsten en uitgaven, alsmede om te bekomen autorisatie om het aan de daar voor reeds ingeschrevene som van f90,000, tot de benoodigde som van f200,000 te kort komende, te mogen aanvullen bij wijze van voorschot, uit zeker Legaat van P. MOGGE, in der tijd aan de Stad gemaakt, en wel door verkoop der Engelsche Fondsen, hetzelve Legaat uitmakende;

Gehoor het Rapport van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 25 dezer, P. 1121, No. 8;

Hebbende goedgevonden en verstaan goed te keuren, de conversie, en het provisioneel gebruik der Engelsche Fondsen, uit het bovengemelde Legaat spruitende, overeenkomstig de voordragt van de Regering der Stad ZIERIKZEE, en het daarbij overgelegde Plan.

En is de Minister van Binnenlandsche Zaken belast met de executie dezer: ten welken einde

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 329 afschrift dezes, met bijvoeging van het Request en bijlagen, aan dezelve zal worden gezonden, en voorts gelijk afschrift aan de Suppleanten gedopecheerd tot informatie en narigt.

's Gravenhage den 26 April 1818.

(get.) WILLEM.

Van wege den Koning

(get.) J.G. DE MEIJ VAN STREEFKERK,

Accordeert met deszelfs origineel

De Griffier ter Straats Secretarij

(get.) J.H. ELIAS SCHOVEL. I.G.’

Onbeschrijflijk groot was de vreugde over dit zoo gunstig besluit van onzen geliefden Monarch, zoo wel der Regering dezer Stad als der ingezetenen, waar door dan ook de hoop op onzen toekomenden welvaart, op nieuw verlevendigd werd.

Alle de werkzaamheden, ter bereiking van het heilzaam oogmerk in de oprigting dezer Visscherij, werden met den meest mogelijken en wel overlegden ijver doorgezet; zoo door het herstellen van de vervallen Stad Scheeps-timmerwerven, als door het op stapel zetten der twee eerste Vischschepen of zoogenaamde Boeten; ter meerdere bespoediging, werden er ook voor ditmaal, twee dergelijke Schepen, als een te Vlaardingen, en een te Maassluis aangekocht; terwijl ook de Regering zich onledig hieldt, om met overleg van

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 330 de hooge Autoriteiten, te zorgen voor de fonsden, waaruit in het te kort komende op de genegotieerde gelden voor de opgerigte Visscherij, alsmede voor de subsidien, welke de Visscherij in der tijd mogt benoodigd hebben, te voorzien.

Op voordragt der Heeren Requestranten, ontwerpers van deze nieuwe Visscherij, (als nog de zaken dezer Visscherij waarnemende) werd in de maand Mei 1818, door het Stadsbestuur, over gemelde Visscherij eene commissie van Toezigt benoemd en aangesteld, te weten: Jonkheer Mr W.A. de Jonge, A.J. van Borrendam, N. de Kater, J. van Adrichem, C. van de Polder, D. Lon en A. Kerkhoff. Welke commissie vervolgens tot haren President benoemde: Jonkheer Mr. W.A. de Jonge, en tot Vice-President N. de Kater; terwijl de Heeren, welke tot dusverre de zaken der Visscherij met zoo veel ijver en belangloosheid hadden waargenomen, door de Stads-Regering bij eene vereerende missive, voor hunne bewezene diensten werden bedankt. Deze nu aangestelde commissie, droeg vervolgens de Regering ter approbatie voor, eene instructie omtrent hare verpligtingen en werkzaamheden, alsmede voor derzelver Secretaris, en Thesaurier, Boekhouders der Schepenen, Kantoormeester enz.; welke Instructien of Reglementen, met de noodige veranderingen werden goedgekeurd. Tot Secretaris der commissie van Toezigt, werd door de Regering benoemd: Jonkheer W.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 331

D. de Jonge; en tot Thesaurier of Penningmeester de Heer C.A. Cau.

Tot Boekhouders over de zestien Visschepen, de Heeren N.G. van Ysselsteijn, F.A. van Zandijk, C. Wijnmalen, J. Verveen, J. Mosselmans, G. van de Polder, J.S. Steinbuch en E. Bodt.

Den 23 Julij 1818, geschiedde het regten der stevens van twee Schepen voor onze nieuwe Visscherij op de Scheepstimmerwerven buiten de Noordhavenpoort, op de volgende plegtige wijze:

Den Heer Commissaris van het tweede District, dezer Provincie, Jonkheer Mr. W.A. de Jonge, en de Ed. Achtb. Heeren Burgemeesteren en Raden, benevens de Leden der Regtbank dezer Stad, begaven zich des namiddags ten drie uren en korps, vergezeld door de Heeren Officieren der dienstdoende Schutterij, afgehaald zijnde, door eene deputatie uit de commissie van Toezigt over de nieuwe Visscherij, van het Stadhuis naar de werven; en werden door de overige Leden der commissie van Toezigt aan de aldaar door de Scheepstimmerlieden opgerigte eerepoort, opgewacht en ten huize van den Scheepstimmerman Willem Mommaas, en den Smitsbaas Cornelis Anthonie de Roo binnen geleid. Vervolgens begaven zich gemelde Heeren van daar, naar de werven, alwaar de stevens van het eerste Schip Willem de Eerste, werden geregt; na welken afloop aan gemelden Heer District-Com-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 332 missaris de spijkers voor het vóór- en achtersteven werden aangeboden, en dezelve te gelijkertijd door de vlag, die dat Schip voeren zoude, versierd, waarop door den Heer Commissaris de spijkers in de Stevens geslagen werden.* Dit verrigt zijnde, begaven zich gemelde Heeren naar het tweede Schip, genaamd de Stad Zierikzee, waarvan de stevens insgelijks geregt, en ook met deszelfs vlag versierd zijnde, op de hier vorengemelde wijze, door den Wel Ed. Achtb. Heer President-Burgemeester dezer Stad, M.C. de Crane, de spijkers in dezelve werden geslagen. Dit alles geschiedde onder eene zeer groote toevloed van aanschouwers, zoo uit deze Stad, als van de omliggende Dorpen, en onder het spelen van een keurig muzijk van het korps muzijkanten der Schutterij, waarbij het bekende Vaderlandsche lied, niet vergeten werd; terwijl het geroep van Hoezee! de lucht deed weêrgalmen.

Onbeschrijfelijk was de algemeene blijdschap en de geestdrift, die zich onder alle de aanwezig zijnden vertoonden, hetgeen ook vooral aan den dag gelegd werd, zoo door het uitsteken der vlaggen van alle publieke en andere gebouwen, alsmede der in de Haven liggende schepen. Onder dit alles muntte ook inzonderheid uit, eene door die van het voormalige St. Jan, of Arbeiders gil-

* Deze hier bovengemelde Schepen liepen, in het begin van het jaar 1819, in goede orde van stapel.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 333 de op eigen kosten op de Oude Haven, voor dezelver huis geplaatste fraaije eerepoort, welke des avonds verlicht werd, en, zoo door de smaakvolle oprigting van dezelve als door de toepasselijke opschriften, ook de ijver en welwillendheid dier arbeiders aan den dag legden.

Op de daartoe door Z.K.H. FREDERIK, Prins der Nederlanden, als Hoofdbestuurder der Maatschappij van Weldadigheid, aan de Regering dezer Stad gedane uitnoodiging, werd door Hun Ed. Achtb. in de maand Julij, ook binnen deze Stad eene Sub-commissie, tot de hier bovengemelde Maatschappij behoorende, benoemd en aangesteld, te weten:

Uit den Raad dezer Stad:

Den Heer tweede Burgemeester, Mr. A.J. Baron van Dopff, President. Den Heer B. Boom, Lid van den Raad, Vice-President.

Uit de Geestelijkheid:

Den Heer Jahannes de Wit, Predikant der Nederduitsche Hervormde Gemeente. Den Heer Johannes Hassing, R.K.P. en Pastoor.

Uit de Burgerij:

De Heeren Mr. H. van Adrichem en Mr. J.W.D. van Dongen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 334

Uit de Militairen, bij onstentenis van Garnisoen.

Den Heer J. Mosselmans, Luitenant-Kolonel der dienstdoende Schutterij dezer Stad. Terwijl de functie van Secretaris bij gemelde Sub-commissie door den Heer J. Mosselmans, en die van Ontvanger, door den Heer Mr. J.W.D. van Dongen, wordt waargenomen.

Op Zondag den 28 November 1819, werd alhier door de Leeraren der onderscheidene Godsdienstige Gemeenten eene Visschers-Predikatie gedaan; bij welke gelegenheid de zegeningen van den Allerhoogsten, over dezen tak onzer aloude stedelijke welvaart, op de vurigste en plegtigste wijze, werden afgesmeekt. Eene Godsdienstige plegtigheid, welke binnen deze Stad, door het verval onzer vorige Visscherij, sedert verscheidene jaren niet heeft mogen plaats hebben, doch nu weder jaarlijks zal plaats hebben.

Den eersten December daaraan volgende, hadden wij het genoegen, om, op den middag de navolgende onzer nieuw aangebouwde Visch-schepen uit onze Haven, voor de zoogenaamde Beug, of wintervaart, naar zee te zien vertrekken; te weten: Willem de Eerste, 't Eiland Schouwen, Zeeland, De Zierikzeesche Visscherij, De Stad Zierikzee, Zierikzeesch Welvaren en Pieter Mogge.*

* Sommige dezer schepen hadden reeds een of meerder Zomerreizen gedaan.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 335

Het uitzeilen dezer kleine vloot, waarbij een aantal aanschouwers, zoo op de Nieuwe haven, als op de Havendijken tegenwoordig waren en de beste wenschen aan de schepelingen toeriepen, was allerverrukkendst.

Op voorstel van de Commissie van Toezigt over de nieuwe Visscherij, en goedkeuring van de Stads Regering, werden in de jaren 1820, twee onzer Visch-schepen, met namen de Vrede en de Hoop, ter zoogenaamde Kust of Kantt-visscherij gedestineerd.

De Commissie van Toezigt over de nieuwe Visscherij, alles beproevende, wat maar immer zoude kunnen dienen, om, door de Visscherij deze Stad tot haren ouden luister te brengen, der ingezetenen welvaart te bevorderen, besloot reeds in het vorige jaar 1819, uit krachte der Koninklijke besluiten betrekkelijk de Haringvaart of visscherij binnen dit Rijk, ook alhier ter stede eene Haring-visscherij op te rigten, en adresseerde zich deswegens bij eene breedvoerige missive, voorzien met de door haar dienaangaande gemaakte berekeningen, alsmede van een Concept-reglement op hetgene tot deze Visscherij, en de administratie derzelve betrekking konde hebben. Dit een en ander door de Regering in ernstige overweging genomen zijnde, besloot dezelve het plan tot oprigting eener Haring-visscherij alhier, ten vollen te approberen; en wijders om

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 336 alle, de door meergemelde Commissie van Toezigt, daartoe ontworpene Concept-reglementen ter approbatie van het Edel Gr. Achtb. Gedeputeerd Bestuur van Zeeland in te zenden; met het gunstig gevolg, dat, ingevolge Resolutie van welgemeld Bestuur van den 2 Junij 1820 de verlangde Haringvaart of Visscherij, binnen deze Stad, door Z.M. niet alleen provisioneel was toegestaan, maar ook onder den naam Van het Kollegie in Zeeland, belast met de directie over alles, wat de Haringvisscherij en derzelver Negotie betreft, gevestigd. En de onderscheidene Instructien zoo voor het gemelde kollegie, als het geen tot de Visscherij en Negotie betrekking had, gearresteerd.

Bij Resolutie van meergemelde Gedeputeerd Bestuur van den 5 dierzelfde maand, werden de Leden voor het gemelde kollegie benoemd en aangesteld, en wel de Heeren N. de Kater, C.A. Cau en Mr. J.W.D. van Dongen; welke kollegie vervolgens (na alvorens door den Heer President Burgemeester dezer Stad te zijn geinstalleerd en beëedigd,) tot derzelver Secretaris-Ontvanger benoemde den Heer Jan de Kater, Nz.

Inmiddels en hangende de deliberatien van het Gouvernement omtrent de hiervorengemelde binnen deze Stad op te rigtene Haringvisscherij, was de commissie van Toezigt over de nieuwe Visscherij, reeds werkzaam geweest met alles in

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 337 gereedheid te brengen, ten einde op den tot deze Visscherij bepaalden tijd, drie daartoe ingerigte Schepen;† (waaronder een, door hun in Holland aangekocht) in zee te kunnen zenden; zijnde de namen dezer Schepen de Haring-visscherij, de Kroonprins en 't Eiland Schouwen. Om ook den zegen van den Allerhoogsten over deze zoo gewigtige, als kostbare onderneming af te smeeken, werd er op Woensdag den 14 Junij, (daags vóór het vertrek dezer Schepen) des avonds, eene plegtige Bedestond gehouden.

De drie hier vorengemelde Haringschepen eenen geruimen tijd in zee geweest zijnde, hadden het ongeluk, eenen zeer geringen vangst mede te brengen.* Na eenigen tijd aan wal geweest te zijn, vertrokken dezelve op nieuw, en bij de te rug komst, bleek het, dat deze reis voordeeliger dan de eerste was geweest.

De ingezetenen dezer Stad, welke zoo menigmaal aan derzelver lijdende natuurgenooten bewijzen hunner menschenliefde en milddadigheid gegeven hadden, toonden ook weder deze zelfde deugden, ten behoeve der noodlijdenden, door den verschrikkelijken watersnood van den jongst verloopenen winter, in Gelderland en andere oorden van ons Vaderland; zoo dat de inschrijving en

† Deze Schepen varen ook des winters ter Beugvaart. * De Haringvaart is dit jaar, overal, volgens de algemeene klagten, onvoordeelig uitgevallen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 338 kollecte voor deze ongelukkigen, binnen deze Stad in de maand Februarij 1820 heeft opgebragt eene som van drie duizend, drie honderd twee en twintig Guldens en zes Cents. Onder alle deze liefdegaven muntte vooral uit, die van de kinderen uit het Burgerweeshuis dezer Stad, welke eene som van achttien Guldens vijftien Cents, uitmakende hunne bijeen verzamelde speelgelden, gaven.

Onder de menigvuldige werkzaamheden, waarmede het Stadsbestuur sedert de gezegende ommekeer van zaken, tot herstel van Stads finantien zich had onledig gehouden, behoort ook voornamelijk die, welke strekken moest tot likwidatie van den Stedelijken achterstand, welker loopende schuld anterieur 1814, niet minder bedroeg dan de importante som van een honderd en elf duizend, zes honderd, een en tachtig Guldens, negen en vijfitg Cents; en, daar de verevening van gemelden achterstand niet dan door buitengewone middelen konde worden gekweten, werd door het meergemelde Bestuur een Plan van likwidatie derzelve, alsmede een reglement van buitengewone Stedelijke belasting voor den tijd van twaalf jaren (binnen welken tijd de betaling dier schuld volgens dat Plan was bepaald) uitgedacht en in het vorige jaar 1819, aan het Ed. Gr. Achtb. Gedeputeerd Bestuur van Zeeland ingezonden, ten einde daarop, de goedkeuring van Zijne Majesteit te erlangen.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 339

Het Stadsbestuur bij eene missive van welgemeld Gedeputeerd Bestuur van den 3 December 1819 kennis bekomen hebbende, dat Z.M. bij Hoogstdeszelfs besluit van den 3 dier maand, had goedgevonden de Regering dezer Stad te volmagtigen tot het heffen en in werking te brengen der door H. Ed. Achtb. voorgedragene belastingen, tot kwijting der oude loopende schulden ten laste dezer Stad, de Armen, Godshuizen en de gewapende Schutterij; alle anterieur aan het jaar 1814; met uitnoodiging, om deze belasting zoo spoedig doenlijk in werking te brengen, en in de wijze van invordering op te volgen, gedeeltelijk die, welke voor de thans belaste middelen in gebruik waren: gedeeltelijk het door Z.M. gearresteerde reglement op de Rook en Snuiftabak, zoo werden dien ten gevolge de in- en opgezetenen dezer Stad door de Regering, bij derzelver Publicatie van den 8 Januarij 1820 verwittigd, dat er tot kwijting der hier voren gemelde loopende schulden, voor den tijd der daar bij bepaalde Jaren, de navolgende belastingen, in te gaan met den 10 dier maand, zouden worden geheven:

1. Eene tiende verhooging van alle de bestaande Stedelijke belastingen, als daar zijn op de Bouwmaterialen, het Beestiaal, Gemaal, de Fouragien, de Wijnen, de Jenever, binnen en buitenlandsche Brandewijn en Likeuren, de Bieren, alsmede op

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 340 den Turf en Steenkolen enz. enz. zulks gedurende vijf Jaren.

2. Vijf Cents op de Rook- en tien Cents op de Snuiftabak, en

3. Eene personele Omslag, gebaseerd op de Grondbelasting en het Deuren en Venstergeld, van de door iedere ingezeten dezer Stad bewoond wordende gebouwen, en op het Personeel en Mobilair, gerekend tegen niet meer dan 20 additionele centen van het principaal der Belasting, beide gedurende den tijd van twaalf jaren.

Den 21 Junij daar aan volgende, werd door het Stadsbestuur tot de likwidatie dier loopende schulden overgegaan en aan de houders van zoodanige pretentien, welke meer dan één honderd Guldens bedroegen, Obligatien, losbaar binnen den tijd van twaalf jaren (doch zonder intrest betaling) afgegeven, het zij in een, twaalf of minder stuks (volgens ieders verkiezing), houdende de waarde der volle pretentie. Terwijl omtrent die pretentien, welke beneden de één honderd Guldens bedroegen, aan de houders derzelve almede dergelijk Obligatien werden afgegeven; doch zulks bij wijze van loting, uitwijzende binnen welke jaren, ieder van die Obligatien aflosbaar zoude zijn.

Den 26 November, had alhier des avonds ten zes uren in de Luthersche Kerk de volgende plegtigheid plaats.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 341

Het Zierikzeesche Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, door het Hoofdbestuur dier Maatschappij in staat gesteld, om belanglooze menschenliefde en grootmoedig zelfsopoffering in den persoon van Adriaan van Meerendonk, inwoner dezer Stad, wegens het redden van een alhier in de Haven gevallen persoon, deszelfs hulde toe te brengen en te vereeren; zoo werd aan gemelden menschenvriend A. van Meerendonk, ten bijwezen van alle de binnen deze Stad bestaande Regeringsleden en een groot aantal der ingezetenen, op eene plegtige wijze, uitreiking gedaan van eene zilveren medaille en een vereerend getuigschrift; terwijl door den Heer Mr. J. Schuurbeque Boeije, medelid dezes Departements, eene Redevoering werd gehouden, schetsende het geluk van den mensch in de bevordering van dat zijner natuurgenooten, en hoe bekoorlijk de weg is, die daartoe leidt.

Den 26 daar aan volgende, (zijnde Zondag) werd alhier even als in het laatstvoorgaande jaar, eene zogenaamde Visschers-predikatie gedaan, en 's Hemels dierbaren zegen over de op handen zijnde wintervaart, en in het algemeen over onze Visscherij, afgesmeekt.

Den 1 December daar aan volgende, des voormiddags ten elf uren hadden wij weder het genoegen, om, onder eene groote menigte aanschouwers, de acht Schepen van de in den jare

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 342

1811 opgerigte nieuwe Visscherij van de Haven dezer Stad, ter Beug, of wintervaart, te zien vertrekken; zijnde genaamd Willem de Eerste, De Kroonprins, De Zierikzeesche Visscherij, Zierikzeesch Welvaren, De Stad Zierikzee, Pieter Mogge, Het Eiland Schouwen en Zeeland. Het behoort niet tot het ons voorgestelde oogmerk, iets aan onze lezers mede te deelen of, en in hoe verre, sedert de oprigting dier nieuwe Visscherij, dezelve aan het geen men zich daarbij heeft voorgesteld, beantwoordt; te meer, daar de beginselen van eene zoo uitgebreide en kostbare onderneming als deze, altijd met zeer veel moeijelijkheden gepaard gaan. En hoedanig dit ook moge wezen, is er alle reden om zich te vleijen, dat deze onderneming onder Gods zegen (van welken ondermaansche handelingen afhangen) met voorspoed en voordeel zal worden voortgezet en aldus ook aan den algemeenen wensch beantwoorden.

Niettegenstaande de Koophandel en Zeevaart in ons Vaderland door de plaats gehad hebbende, omstandigheden veel geleden heeft en nog lijdt, en deze zeer zeker meer opbeuring en aanmoediging noodig heeft, zijn er tot heden, acht Schepen welke van deze Haven ter Koophandel af en aan varen, te weten: vier van den Heer W. Cannenburg; een van den Heer M.C. de Crane; een van den Heer J. Nelemans en twee van de alhier nog woonachtig zijnde Engelsche

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 343

Zee- en Kunsthandelaars; buiten en behalven eenige Schepen, welke van tijd tot tijd aan laatstgemelden ter uitoefening van dezen handel, worden geconsigneerd.

De Oester- en Kreeftenhandel is aangewakkerd; zoo, dat in het vorige jaar 1819, buiten de Noordhavenpoort, bij het digtste Sas, eene geheel nieuwe Oesterput door den Heer A.J. van Borrendam is aangelegd.

Besluit.

Zie daar, waarde Stad en Landgenooten! U in een kort bestek, de voornaamste lotgevallen en verdere bijzonderheden, deze Stad betreffende, medegedeeld. Veel, ja zeer veel, is er in het tijdvak, hetwelk wij doorloopen hebben voorgevallen. Wie onzer had immer kunnen denken, veel minder durven verwachten, dat wij en ons geheele Vaderland, sedert 1795 tot op 1807 onder den schoonklinkenden naam van vrije Republikeinen, vervolgens onder eenen vreemden, doch goeden en ongelukkigen Vorst, en eindelijk onder den dwingeland Napoléon, slaven van Frankrijk zijnde, op éénmaal, daar alle hoop op verlossing nietig scheen, van dat ondraaglijk juk zouden zijn bevrijd geworden. Dan, den Alregeerder der wereld, stond ein-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 344 delijk op, en sprak als 't ware door de stem Zijner Almagt ‘tot hier en niet verder.’

Thans knellen ons geen boeijen meer, geene spionnen van den dwingeland omringen ons; het gevaar, om voor een enkel woord sprekens, in de ijzers geklonken, of door eene woeste militaire Regtbank zonder de minste genade te worden doodgeschoten, is voorbij. Neen, onder het zacht bestuur van onzen geliefden Koning, geenen vreemden, maar Nederlander van geboorte en afstammeling van Vader Willem den Eersten, zitten wij in stille gerustheid, als onder onzen wijngaard en vijgeboom. Dat wij dan voor dit alles Hem gestadig danken, die ons door de hand Zijner Almagt van zulk een ondragelijk juk, waar onder wij zoo vele jaren zuchten moesten, verlostte. Dat wij onze kinderen en kindskinderen dikwijls onze geledene rampen en die onzer natuurgenooten, in andere gewesten onzes Rijks, verhalen, bij die gelegenheid hun eenen afkeer tegen vreemd geweld inboezemen, hen tot ware Vaderlandsmin en liefde voor onzen Koning opwekken, en daartoe de geschiedverhalen onzer tijden in handen geven. Dat wij ons vooral wachten voor morringen tegen ons Staatsbestuur, en wanneer dezelve al eens bij ons mogen opkomen, bedenken; dat niets op deze beneden wereld, en derhalven ook geen Bestuur, volmaakt zijn kan; daartoe moeten wij zoo veel immer mogelijk, het lezen van twist-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 345 verwekkende en onrustzaaijende geschriften, welker verderfelijken invloed in de gevolgen, uit de Jaarboeken onzes Vaderlands, ons altijd tot leering en waarschuwing strekken moet. Veel min ons inlaten met de zoodanigen, weke naar veranderingen zouden willen staan.

Jongelingen! weest gij, wanneer gij door de jaarlijksche Loting word opgeroepn, om u ter voltallighouding onzer legers, onder de vaandels en standaarden van den Nederlandschen Staat te begeven, gemoedigd; gaat opgeruimd naar uwe bestemming, wijl gij door geenen dwingeland naar het barre noorden, noch naar andere ver afgelegene gewesten zult worden heengesleurd, om ten offer van dolle staats- en heerzucht te verstrekken. Neen, gij dient als dan slechts voor vijf jaren, uwen en onzen braven Koning, en wat meer zegt, uw eigen Vaderland. En, worden wij, wanneer ons dierbaar Vaderland door eene vreemde magt word aangevallen, tot verdediging van hetzelve geroepen, dat wij dan niet wachten, tot dat het te wapen! te wapen! ons in de ooren klinkt; liever dadelijk ons geschaard in de gelederen onzer strijdbare helden, om met hun te strijden voor het behoud onzer herboren vrijheid en onafhankelijkheid. Dat als dan onze Vaderlandsche Echtgenooten en Dochters, ons bemoedigend het zwaard ter

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 346 verdediging aan onze heupe gorden, of wel, wanneer de nood hooger opklimt, als andere Kenau Hasselaars, met ons ten strijde trekken en in navolging der Alkmaarsche en andere Vaderlandslievende Vrouwen den vijand van onze muren helpen afkeeren.

Dat eindelijk de oude Vaderlandsche deugden van Godsdienst, Vaderlandsliefde, Eerlijkheid en goede trouw tot ons wederkeeren; dan, ja dan alleen, kan en zal het ons Vaderland, onze Stad, ons en onze Kinderen welgaan tot aan het laatste nageslacht!

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 1

Bijvoegsel.

In de maand Januarij 1806, werd alhier, door den toenmaligen leeraar der Evangelische Luthersche Gemeente, J.H. Muller, eene plegtige redevoering gehouden, ter vijftig jarige gedachtenis der stichting van dat Kerkgebouw.*

Bij den aanvang der conscriptie voor de Zeedienst, werden zoo wel in deze Stad, als te Brouwershaven en verdere havens in Schouwen en Duiveland, alle varendsgezellen, zonder onderscheid, de bij de wet bepaalden ouderdom hebbende, opgeschreven; zelfs de zoodanige, welke reeds eenige jaren te voren dit bedrijf door de uitoefening van een ander beroep of handwerk hadden vaarwel gezegd; bij voorbeeld de persoon van Snoeij, Zeilmaker, die sints negen jaren had opgehouden varendsgezel te zijn, en Jan Bakker, (beide te Brouwershaven woonachtig,) die zestien jaren vóór de invoering der maritime conscriptie als varendsgezel had gediend, doch na dien tijd het beroep van Broodbakker uitoefende, werden opgeschreven en moesten als Conscrits voor de Zeedienst vertrekken, en het was, terwijl zij zich nog te Middelburg als Conscrits

* Kronijk van Zierikzee, door de Heer DE KANTER, bladz. 15.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 2 bevonden, om van daar naar derzelver bestemming te vertrekken, niet dan met zeer veel moeite, en de dringendste bewijzen, wegens het onbillijke van het in dienst stellen dezer lieden, dat dezelve met nog anderen, die zich in hetzelfde geval bevonden, nog tijdig genoeg van den hun opgedrongen dienst werden ontslagen, en aan derzelver troostelooze huisgezinnen terug gegeven.

Gedurende den tijd der toen plaats hebbende conscriptie zoo voor de zee- als voor de landmagt, zijn uit deze Stad vertrokken het navolgende getal Manschappen:

Voor de Zeedienst 31 Voor de gewone militaire conscriptie over 58 1808, 1809, 1810, 1811 en 1812 Wegens de Reserve over 1809 en 1810 38 Dus te zamen 127

Zijnde de manschappen der Ligting voor 1813 wel gedesigneerd, doch gelukkig, door de omwenteling van zaken na de designatie, niet vertrokken.

Behalven de hier vorengemelde manschappen, moest nog van hier, als zoogenaamde Garde d'Honneur vertrekken, de Heer J.B. Ferleman, jongste zoon van den toen nog in leven zijnde Heer W.C. Ferleman; doch deze jongeling is door de vermoeijenissen en andere uitgestane ongemakken in een der Militaire Hospitalen in Duitsch-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 3 land overleden; waar door deszelfs ouders van hunner twee eenige zonen, zijnde deszelfs Broeder eenige tijd te voren, als Officier in Militairen dienst overleden, werden beroofd. Ook heeft deze Stad nog moeten leveren, een getal van zes paarden; namelijk: vier voor de Kavallerij en twee voor den Veldtrein.

Droevig was het lot van zoodanige ouders, wier zonen door de militaire conscriptie werden weggesleept; zelfs zijn er ook eenige, welke hunne weggevoerde lievelingen nimmer hebben wedergezien; niet minder rampzalig was dat van zoodanige huisgezinnen binnen deze Stad, waar van de mannen en vaders tot den zeedienst genoodzaakt waren, en waar door in de eerste en tweede ligting alleen, negentien vrouwen en acht en twintig kinderen, van derzelver mannen en vaders werden beroofd, en in wier treurigen en reddeloozen toestand, nog evenwel door de aan wal geblevene schippers en varendsgezellen, eenigszins op eene edelmoedige wijze werd voorzien door de oprigting van een fonds, onder het opzigt van de twee oudste alhier wonende zeelieden; uit welk fonds tot onderhoud dier ongelukkigen, 's wekelijks aan elk der achtergelatene vrouwen zestien stuivers, en voor ieder kind daar en boven acht stuivers werd uitgereikt.

De eenige Vischvangst, waarmede de te huis geblevene visschers lieden zich konden generen,

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 4 bestond in het vangen van den zoogenaamden panharing. Deze visscherij verschafte, door den grooten overvloed dier haring, in de daad (hoe moeijelijk dan ook die soort van visscherij door de Fransche opperhoofden ook werd gemaakt) voor velen een zeer goed bestaan. De overvloed zelfs was zoo groot, dat er binnen deze Stad geheele rookerijen werden aangelegd, en de panharing voor gedroogde bokking verkocht en gegeten werd.

Ter vervulling van de nog open zijnde posten als Leden bij de Regtbank van eersten aanleg binnen deze Stad, werden bij Keizerlijk decreet van den 6 Augustus 1811 benoemd, de Heeren Mr. W.A. de Jonge en Mr. J.M. Moens; laatstgemelde tot Regter van Instructie, inplaats van den Heer Mr. W.M. de Brauw. Bij dat zelfde Decreet, werd tot Substitut Officier bij gemelde Regtbank aangesteld, de Heer Mr. W.J.J. van Hemert, welke post tot den Jare 1814 door dien Heer is bekleed geweest, als zijnde toen in hooger kwaliteit, van hier naar 's Gravenhage vertrokken.

Den Heer Mr. W.A. de Jonge, in den Jare 1814 tot Commissaris van dit Distrikt benoemd zijnde, veroorzaakte zulks weder eene vacature bij gemelde Regtbank, welke met nog andere tot heden, in afwachting der organisatie der Regterlijke magt, is onvervuld gebleven.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 5

Den 12 October 1817, deed de Wel Eerw. Heer Nicolas Henrij Hartman, sedert den Jare 1774 Predikant bij de Walsche Gemeente binnen deze Stad, eene redevoering, ter gedachtenis van zijnen vijftig jarigen dienst, als Leeraar bij de Gemeenten van Groede, Aardenburg en Zierikzee. Deze eerbiedwaardige grijsaard, is tot heden met den besten ijver en onder genot eener voor zijne hooge jaren voorbeeldeloozen welstand, in deszelfs dienst als Leeraar, volhardende.

Voorname en geleerde Mannen, welke te Zierikzee zijn geboren.

EWOUD TEELINK, geboren te Zierikzee, voorheen Burgemeester dier Stad, en naderhand Ontvanger-Generaal van Zeeland, heeft verscheidene stukken, betreffende de Godgeleerdheid, geschreven, en onder verbloemde namen in 't licht gebragt.

WILLEM TEELINK, Broeder van EWOUD TEELINK, in leven Predikant te Middelburg, was mede een Zierikzeenaar, en heeft vele Godgeleerde werken geschreven.

CORNELIS BOEIJ, Advokaat-Fiskaal en Prokureur-Generaal over Holland, Zeeland en Vriesland, was een Zierikzeenaar van geboor-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 6 te; en heeft een aantal werken, in Latijnsche en Nederduitsche Dichtkunde nagelaten. Zijnde drie Broeders DOMICUS, LEONARDUS en NICOLAAS, waren ook verdienstelijke mannen.

ANTHONIE DE HUIBERT, geboren te Zierikzee, en Raad dier Stad, heeft de Psalmen Davids, naar den oorspronkelijken tekst, vertaald en in Nederduitsche versen overgebragt.

ANTHONIE DE JONGE, geboortig van Zierikzee, een voornaam Regtsgeleerde, heeft een aantal gewigtige aanteekeningen, de Provincie Zeeland betreffende, geschreven.

GALENUS ABRAHAMSZ, zag te Zieikzee, op den 8 November 1622 het eerste daglicht, en werd naderhand Geneesheer, en een beroemd Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam, alwaar hij in den Jare 1706, in den hoogen ouderdom van ruim 83 jaren, overleed.

BONIFACIUS DE JONGE, Heer van Oosterland, en Raadpensionaris van Zeeland, CORNELIS STAVENISSE en JUSTUS DE HUIBERT, Secretaris der Staten van Zeeland, en derzelver gecommitteerde Raden, alle kundige mannen, zijn te Zierikzee geboren. De twee laatstgenoemde zijn ook tot aanzienlijke gezantschappen gebruikt geworden.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 7

ADAM CAMPHUIZEN, bekend door zijne schoone latijnsche Redevoering over KAERSEMAKER* welke mede in het Nederduitsch is vertaald geworden, was geen geboren Zierikzeenaar; doch heeft aldaar het Rectoraat der latijnsche Scholen met roem bekleed.

J. MACQUET, geboren te Brouwershaven, in leven Burgemeester te Zierikzee, een voornaam Genees- en Dichtkundige, blijkens zijnde proeven eener Geneeskundige Historie der Stad Zierikzee en Eilanden van Schouwen en Duiveland, te vinden in het 1e Deel 3e Afdeeling der Verhandelingen van den Natuur- en Geneeskundigen Correspondent in de vereenigde Nederlanden; bladz. 145-184, als ook door zijne Dichtkundige werken.

JOHANNES VAN DE VELDE, geboren te Amsterdam, in leven Predikant bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Zierikzee, bekend door zijne op den 7 November 1776 gehoudende Leerrede, bij gelegenheid van het tweehonderd jarig jubelfeest, ter gedachtenis der verlossing van Zierikzee, van de Spaansche dwingelandij Welke Leerrede, met alle de geschiedkundige aanteekeningen en bijlagen, in openbaren druk is uitgegeven geworden.

* Zie over Kaersemaker, Kronijk van Zierikzee, door den Heer J. de Kanter, Phil. z.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 8

JOHANNES DE KANTER, Phil. z., geboren te Wissenkerke, thans Lector in de Wis-, Natuur- en Sterrekunde te Middelburg, Schrijver der Kronijk van Zierikzee, waar van dit ons werk een vervolg is; beroemd door vele geleerde en andere door hem uitgegevene werken.

CORNELIS EKAMA, geboren te Paesens, in de Provincie Vriesland, voorheen Predikant te Elkerzee, in het Eiland Schouwen, werd uit hoofde zijner uitgebreide kundigheden, door de Regering dezer Stad in het jaar 1803, tot Lector in de Natuur- en Zeevaartkunde alhier aangesteld. In het jaar 1804 werd gemelde Heer EKAMA nader benoemd tot Lector Honorarius in de bovengemelde vakken, en eindelijk in het jaar 1805, als Lector in de Mathesis, Phijsica, Astronomie, Phisiologie en Zeevaartkunde. Genoemde Heer EKAMA, deze aanstelling hebbende aangenomen, legde vervolgens het Leeraarambt neder, en vestigde zijne woonplaats binnen deze Stad. Doch niet lang mogt de Zierikzeesche Jongelingschap van zijne lessen gebruik maken, door dien denzelve in den jare 1807, als Hoogleraar in de Logica, Metaphisica en Astronomie te Franeker beroepen zijnde, op den 7 Maart van dat jaar zijn alhier bekleed hebbende Lectoraat met eene gepaste redevoering nederlegde. Thans is denzelve (zoo als bekend is) Hoogleraar te Leijden.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 9

WILLEM LEONARDUS MAHNE, geboren te Amsterdam, voorheen Rector der latijnsche scholen binnen deze Stad, thans Hoogleeraar te Gent, schreef alhier de navolgende werken:

1° Epistolae Sodalium Socraticorum Philomathiae cum Præfatione et Appendicibus.

2° Crito sive Dialogues de literarum, Studio recte colendo.

3° Christophori Cellarii Antiquitatem Romanorum denuo in usum.

Jonkheer Mr. MARINUS WILLEM DE JONGE, geboren te Zierikzee, thans Advokaat bij het Hoog Geregtshof te 's Gravenhage; gemelde Heer heeft in 1820 Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, als Advokaat bediend, tegen den Graaf de St. Leu (Louis Buonaparte voormaligen Koning van Holland) als eisscher, wegens zijn vermeend regt op het Pavilloen bij Haarlem, en deszelfs pleitrede in deze zaak in 't licht gegeven; in welk proces Z.M. onzen Koning (zoo als bekend is) heeft getriomfeerd.

Jonkheer Mr. JAN CORNELIS DE JONGE, substitut Archivarius der Nederlanden, en bewaarder van het Koninklijk kabinet van Medailles te 's Gravenhage. Aan dezen kundigen Zierikzeenaar heeft men te danken; de Verhandeling over den oorsprong der Hoeksche en Kabel-

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 10 jaauwsche twisten; gelijk mede eene Levensbeschrijving van Jan en Cornelis Evertsen, Luitenants-Admiraals van Zeeland.

Als iets bijzonders de Stad Zierikzee betreffende, willen wij alhier nog het volgende bijvoegen: ‘Het is aanmerkelijk, dat de Stad Zierikzee, hare Burgemeesters telt bij name, sedert het jaar 1301 tot heden toe, waarin alleen ontbreken de namen der Burgemeesteren van de jaren 1303, 1345 en 1346; 't zij men dezelve verzuimd hebbe aan te teekenen, 't zij er toen geen nieuwe Burgemeesters verkoren zijn, maar de oude hebben blijven dienden; 't geen in de onrustige tijden van de Vlaamsche Oorlogen, en inzonderheid in 't jaar 1303, door de belegering dezer Stad, ligt kan gebeurd zijn. Men bevind dat in deze vier honderd acht en veertig jaren, niet meer dan acht Burgemeester in hun regeringsjaar gestorven zijn; waar van het Zierikzeesche spreekwoord afkomstig is: dat, die Burgemeester werd, een jaar verlenging van zijn leven verkreeg.’*

* Tegenwoordigen Staat van Zeeland, L. Deel, p. 413.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 11

Verbeteringen.

Pag. reg. staat: 2 3, - zich of te nabij lees: of te nabij 10 13, - 820 lees: 280 10 26, - hezelve lees: hetzelve 13 1, - dooraan lees: door 13 3 en 4 - te doen maken lees: gemaakt 13 15, - waarvan wij dezelve lees: welke wij 27 5, - voorgeschreven, schijnt lees: voorgeschreven, wordt onderwezen, schijnt 28 11, - het alleronaangenaamste lees: het alleronaangenaamste gedeelte 34 15, - m'on lees: m'en 40 2 van de noot, staat: ne uitvoerigen lees: eene uitvoerige 42 5, staat: werd er op verzoek lees: op verzoek 84 10, - stoomen lees: stroomen 87 22, - Cantier lees: Cartier 88 7, - Cantier lees: Cartier 91 13, - vertrokken lees: vertrok 102 14, - verschrikkelije lees: verschrikkelijke

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee 113 4 van onder, staat: Ingezenen lees: Ingezetenen 117 12, staat: wanrmede lees: waarmede 123 12, - Januaaij lees: Januarij 123 8 van onder, staat: Gonvernement lees: Gouvernement 127 17, staat: C.M. Sevenhujisen lees: C.M. Sevenhuisen 150 15, - balen lees: halen. 159 12, - voornoemde Geduputeerden lees: voornoemde Gedeputeerden handelende 186 4, van onder staat: uet lees: uit 208 7,van onder - erJennen lees: erkennen 226 5 en 6 staat: en van diu hij de omwenteling in 1813, door de Engelschen is gevangen genoman lees: en die bij de omwenteling in 1813 door de Engelschen is gevangen genomen 234 16, - beeft lees: heeft 256 14, - geschut de batterij lees: geschut van de batterij 262 20, - toebragten lees: werd toegebragt 311 16, - namtddags lees: namiddags 335 8, staat: in de jaren 1820 lees: in het jaar 1820 Bijvoegsel.

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee Pag. 3 reg. 3 van onder staat: werd uitgereikt lees: werden uitgereikt.

- 5 - 3 staat: DOMICUS lees: DOMINICUS

Olivier Groeneyk, Kronijk van Zierikzee