Nabatov Jim Hall
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jazz Simon Nabatov Jim Hall . Enrico Pieranunzi dubbelconcert woensdag 29 september 2004 Jazz . Seizoen 2004-2005 Simon Nabatov piano Jim Hall gitaar . Enrico Pieranunzi piano dubbelconcert woensdag 29 september 2004 Brussels Jazz Orchestra versus The White Screen Big Cities in the Twenties vrijdag 29 oktober 2004 Flat Earth Society . Uri Caine piano Uri Caine Project zaterdag 13 november 2004 Joe McPhee Quartet woensdag 8 december 2004 Marc Ducret Trio Mirabassi-Boltro-Ferris Trio dubbelconcert dinsdag 1 maart 2005 Andrew Hill Trio . Von Freeman tenorsaxofoon zaterdag 26 maart 2005 Fred Hersch Ensemble Leaves of Grass woensdag 4 mei 2005 dubbelconcert Simon Nabatov piano pauze Jim Hall gitaar Enrico Pieranunzi piano begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 21.00 uur einde omstreeks 22.20 uur inleiding door Marc Van den Hoof . 19.15 uur . Foyer teksten programmaboekje Marc Van den Hoof coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Fotogravure Godefroit gelieve uw GSM uit te schakelen! Foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO's at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag Grand Slam 1. behalve het kwartet met Chris Potter (tenorsax), Thomas Om het over iemand als gitarist Jim Hall (°1930) te hebben, Ovesen (bas) en Terry Clarke (drums) ook het Zapolski zou je een heel apart standpunt moet kunnen innemen. Je String Quartet werk van de laureaat vertolkte. En in de zes- zou in twee richtingen tegelijk moeten kunnen vertellen, tig jaar tussen die twee ‘Grand Slams’ in zou je het nu eens of schrijven. Beginnend met die ‘Boy Meets Goy’, met de kunnen hebben over ‘Jazz Guitar’, Hall z’n eerste eigen ondertitel ‘Grand Slam’: een opname van Charlie Christian, album (met pianist Carl Perkins en bassist Red Mitchell, de vader van alle jazzgitaristen, met Benny Goodman in geheel in de geest van het King Cole-trio, en hoe de pla- april 1940, waarnaar Hall telkens weer verwijst als hem tenmakers later, in 1963, op het idee kwamen, daar toch gevraagd wordt hoe hij de jazz heeft ontdekt. Vierentwin- maar een drummer bij in te dubben, die ze op den duur - tig maten. Twee blueschorussen. En voor zijn hele verdere gelukkig! - toch maar weer zouden wissen). En dan weer leven aan de jazz verkocht. Daarbij aansluitend zou je je aan het andere begin van het verhaal: de duetten met Pat dan ook de trio’s van Nat King Cole herinneren: de piano Metheny in de zomer en de herfst van 1998, met daaraan van Cole, de bas van Johnny Miller, de gitaar van Oscar voorafgaand, tussen 1998 en 1993, ook op Telarc, heel de Moore bijvoorbeeld. En hoe geweldig iedereen die trio’s reeks live en studio opnamen met solo’s, duetten, kwartet, wel vond. Hoe vernuftig zo’n gitarist er de taak van de een brass band... Behalve de gitarist Jim Hall, komen ook drummer bijnam. Tussendoor even verwijzend naar het trio de componist en de arrangeur aan het woord. In de jaren van Oscar Peterson, of naar de ambities van een Toots Thie- vijftig vervolgt het verhaal met in de hoofdrollen een Bob lemans toen die naar de States trok. Een goed begin mis- Brookmeyer, een Jimmy Giuffre, een Paul Desmond om in schien. Maar een ander begin zou het album ‘Grand Slam’ 1960 uit te monden in John Lewis’ ‘The Wonderful World uit januari 2000 kunnen zijn. Live opgenomen in de Regat- Of Jazz’ met onder meer de zo goed als definitieve versie tabar van het Charles Hotel in Cambridge, Massachusetts, van Lewis’ blues ‘Two Degrees East, Three Degrees West’, met Joe Lovano op saxofoons en klarinet, George Mraz, die ze in 1956 op het album ‘Grand Encounter’ (met teno- bas, en Lewis Nash, drums. Veel commentaar zou je daar- rist Bill Perkins) al eens hadden opgenomen. aan niet hoeven toe te voegen. Dan zou je van daaruit, via het album ‘The Invisible Hand’ (1999) van altist Greg Osby Het is, helaas, onbegonnen werk om zo’n heen en weer met Jim Hall en pianist Andrew Hill als gastsolisten, van- slingerend verhaal echt tot een goed einde te brengen. zelf terechtkomen bij de Jazzpar, zowat de Nobelprijs van Maar het zal intussen wellicht al stilaan duidelijk zijn wat de jazz, voor het jaar 1998 toegekend aan Jim Hall, met in bij de ontknoping inderdaad zou blijken: dat Jim Hall al die de lente van dat jaar een Kopenhaags concert waarop tijd onverstoorbaar zichzelf is gebleven. Mocht er zoiets bestaan als een ‘meetkundige plaats’ waarop al datgene verzameld wordt wat een kunstenaar uniek maakt, dan zou dat in het geval van Jim Hall zijn samenwerking kun- nen zijn geweest met ofwel tenorist Sonny Rollins (‘The Bridge’, 1962), ofwel pianist Bill Evans (‘Undercurrent’, 1962). In beide gevallen wordt Halls adagium “Listening is still the key” tenvolle bewaarheid. Zowel Hall als Rollins en Evans “nemen de tijd” en vermijden elkaar voor de voeten te lopen, precies door uitermate zorgvuldig naar elkaar te luisteren: overdaad bij de één wordt gecompenseerd door soberheid bij de ander. Zoals Evans’ biograaf Peter Pettinger over de samenwerking met de pianist opmerkt: “... Both were conscious of the value of space, every note being made to count in their joint tapestry.“ Whitney Balliett heeft in z’n interview/essay ‘The answer is yes’ mooier dan iemand het ooit nog zal kunnen, beschre- ven hoe de muziek van Jim Hall tot stand komt: geen noot die overbodig is, die niet de logische consequentie is van wat voorafging. En bovendien: niets dat op de één of andere wijze voorspelbaar is, niets dat alleen maar ‘effect’ is. Het idee Jim Hall te confronteren met de Italiaanse pianist Enrico Pieranunzi is iets wat in de hierboven geschetste context voor de hand lag. Pieranunzi, geboren in 1945, is van de generatie jazzspelers op wie, behalve Coltranes ‘Giant Steps’, Miles Davis’ ‘Kind Of Blue’ en Ornette Colemans ‘Tomorrow Is The Question’, ook, zij het dan misschien met enige vertraging, Bill Evans’ ‘Village Vanguard’-opnamen een beslissende indruk maakten. Zonder dat hij zich een kloon van Evans zou willen laten noemen, verwijst Pieranunzi toch nadrukkelijk zowel naar diens onontkoom- bare muzikale invloed als naar de impact van Evans’ tragi- Jim Hall sche levensloop op z’n artistieke ontwikkeling. Het is van- uit die fascinatie voor het onbegrijpelijke samengaan van een uitzonderlijke creativiteit en artisticiteit met een onbe- dwingbare drang tot zelfvernietiging dat Pieranunzi in 2001 de tweetalige monografie ‘Bill Evans. Ritratto d’artis- ta con pianoforte - Bill Evans. The Pianist As An Artist’ publiceerde bij de uitgeverij Stampa Alternativa. Ter afron- ding van het boek is er een gesprek met de auteur aan toe- gevoegd. Enrico Pieranunzi vertelt daarin hoe hij geïntri- geerd raakte door de ‘Blues In F’ uit 1963 ( ‘Bill Evans Trio at Shelly’s Manne Hole’) met enerzijds Evans’ nieuwe pia- nistieke vocabularium en anderzijds het clair-obscur van z’n stijl dat een verontrustend uitzicht bood op de duistere kant van het bestaan. Intussen heeft Pieranunzi vaak gewerkt met bassist Marc Johnson en met ‘Bill Evans-drummers’ als Paul Motian, Elliott Zigmund en Joe LaBarbera. Veel laat vermoeden dat de ontmoeting Pieranunzi/Hall toch iets van de magie van het spaarzame en oplettende en tegelijk bijzonder aanstekelijke samenspel Evans/Hall zal evoceren, al was het maar de tijd die zal worden geno- men om naar elkaar te luisteren en de beslistheid om niet te spelen wat voor de hand ligt. 2. Op het eerste gezicht zou een pianist als Simon Nabatov (°1959) de volstrekte tegenpool kunnen lijken van een Bill Evans. De introvert over z’n klavier gebogen, breekbare Evans, het delicate toucher dat z’n omfloerste akkoorden als aquareltinten in elkaar laat overvloeien, die zondag in de Village Vanguard af en toe bijna overstemd door het geroezemoes van een achteloos publiek ... En Nabotov: exuberant en extravert, overweldigend op alle mogelijke manieren: z’n gestalte, z’n virtuositeit, een toucher dat de dingen nu eens zwart-wit en dan weer in fel oplichtende Enrico Pieranunzi kleuren naast en boven en onder elkaar zet, een persona- ge waaraan niet te ontkomen valt en dat als vanzelf alle aandacht opeist. Maar bij nader inzien zijn er toch ook wel raakpunten. De academische achtergrond bijvoorbeeld. Met pianisten als een Billy Taylor, een Friedrich Gulda, een Bernard Peiffer en een André Previn was Bill Evans één van de eersten met een duidelijk geafficheerde ‘klassieke’ achtergrond. Hij werd wel eens aangekondigd (door Joachim-Ernst Berendt) als “de Chopin van de jazz”. Claus Ogerman bewerkte muziek van Skrjabin, Granados, J.S. Bach, Fauré en Chopin voor het Bill Evans Trio en symfonisch orkest, wat in 1965 een album opleverde dat op nogal wat controverse werd onthaald. In het begin van de jaren zeventig zou Ogerman z’n eigen breedvoerige compositie ‘Symbiosis’ laten uitvoe- ren door de ‘klassieke’ Bill Evans. Voor pianisten als Chick Corea en Herbie Hancock, en later voor een Keith Jarrett, en vandaag de dag voor zowat elke jazzpianist, zeker ook voor Simon Nabatov, is het de gewoonste zaak van de wereld geworden dat ze zich ook wagen aan al dan niet getrouwe of al dan niet verregaande interpretaties van werken uit het Europese concertrepertoire. Een ander raakpunt is de uitgesproken voorliefde van zowel Nabatov als Evans voor de muziek van Monk. Alleen was die muziek in de tijd van Evans nog grotendeels onontgonnen gebied: men waagde zich nog niet echt aan Monk.