‘Ik kan U zeggen, dierbare, dat ik overkropt was van droefheid’ Een brief over Bilderdijks begrafenis Rick Honings

Er is geen andere auteur die zo vaak over zijn eigen begrafenis geschreven heeft als Bilderdijk. Nog in 1827 dichtte hij het fenomenale ‘Uitvaart’, waarin hij het geluid van de trom die de rouwstoet begeleidde en het luiden van de kerkklok nabootste.1 Onlangs kwam er een brief aan het licht met een verslag uit de eerste hand van Bilderdijks teraardebestelling op 23 december 1831 in de Bavokerk te , de stad waar Bilderdijk zijn laatste jaren had doorgebracht. De dichter, die zijn leven lang met de ‘voet in ’t graf’ leefde, had vijf dagen eerder de laatste adem uitgeblazen. De uitvaart was enige dagen uitgesteld, omdat er te weinig geld in de nalatenschap was aangetroffen. Een jaar eerder had Bilderdijks vrouw Katharina Wilhelmina Schweickhardt in dezelfde kerk al haar laatste rustplaats gevonden.2 Er bestaan verschillende getuigenissen over Bilderdijks begrafenis. De belang- rijkste is zonder meer die van Willem de Clercq, die er in zijn dagboek minutieus verslag van uitbracht. De Clercq verbaasde zich over het geringe aantal schrijvers dat de moeite had genomen Bilderdijk de laatste eer te bewijzen: ‘Spoedig waren wij te Haarlem en van de toelast3 af begaven wij ons naar het Consistorie der Grote Kerk waar zich toen nog niemand bevond doch dat spoedig vervuld wierd door verschillende inwoners van Haarlem en ook vreemden, doch merkwaardig was het dat bijna geen letterkundigen, geen Loots geen ’s Gravenweert zich aldaar bevonden.’ Alleen Bilderdijks discipelen Abraham Capadose en Isaäc da Costa waren er, ‘allerbitterst bedroefd’. Dat gold ook voor Nicolaas Carbasius, Dirk van Hogendorp en H.W. Tydeman, met wie Bilderdijk jarenlang bevriend was en uit- gebreid had gecorrespondeerd. Ook de oude Haarlemse dichter Jan van Walré, eveneens een goede bekende van de overledene, was er.4 Bilderdijks zoon Lodewijk Willem zag er ‘aller akligst’ uit, ‘doodsbleek met zijne haren over het gezicht neder hangende’, aldus De Clercq. Ook was er nog de schil- der Gerrit Jan Michaëlis, die het doodsportret vervaardigd had.5 De zeventienja- rige Nicolaas Beets stond met zijn vader aan het graf.6 Over de aanwezigheid van de leden van een Haarlemse rederijkerskamer merkte De Clercq op: ‘Een geroep waarbij de Heeren afgezonden[en] van de Rederijkskamer de Wijngaardranke[n] 92 rick honings 2020

Bilderdijk op zijn doodsbed. Zinnebeeldige prent uit de Gedenkzuil voor W. Bilderdijk (1833). Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden. 2020 ‘ik kan u zeggen, dierbare, dat ik overkropt was van droefheid’ 93 opgeroepen wierden perste mij een glimlach af. Het was de eenige letterkundige floskel [frase] die wij hoorden.’7 De aanwezigen verzamelden zich in de consistorie. Vandaaruit liepen ze onder de tonen van het orgel achter de kist. Da Costa schreef in zijn biografie De mensch en dichter Willem Bilderdijk (1859) dat niets zo’n verpletterende indruk maakte als de tonen van het orgel, dat de lijkstoet verwelkomde en met de melodie van psalm 42 (‘’t Hijgend hert, der jacht ontkomen’) begeleidde.8 Da Costa was de enige die het woord voerde tijdens de plechtigheid die nu volgde. De Clercq beschreef die toespraak als volgt: ‘Ik was minder gevoelig aangedaan, als getroffen door al het geen dat ik zag gebeuren en door het gevoel van het gewigt dat dit uur voor de toekomst had. Toen het lijk nedergezet was begon da Costa te spreken letterlijk snikkende, zoo als ik zelden iemand bij zulk eene gelegenheid zag. Ik kon mijne ooren niet geloven toen ik d C daar in een Kerk hoorde spreken of waarom zal ik niet liever zeggen preken.’9 In zijn toespraak refereerde Da Costa onder meer aan Bilderdijks ballingschap en aan zijn liefde voor Katharina Wilhelmina. De spre- ker herinnerde de gelovigen eraan dat Bilderdijk hem tot Christus had gebracht, die – zo memoreerde hij – door zijn joodse voorvaderen was gekruisigd.10 Beets noteerde: ‘Da Costa sprak by dat graf. Ik hoorde hem toen voor ’t eerst, met groote aandoening.’11 Da Costa besloot zijn voordracht met een luid ‘Amen’ dat nagalmde in de kerk. Aan het einde van de ceremonie bedankte Bilderdijks huisvriend Jan Willem Willekes namens de familie iedereen die aanwezig was geweest.12 Daarna trok het gezelschap zich terug in de consistoriekamer. Willem de Clercq, vermaard om zijn improvisatietalent, had zich voorgenomen om niet te spreken. Maar toen hij merkte dat niemand aanstalten maakte, deed hij het: ‘Ik gevoelde de moeilijkheid om anders als dC te spreken, om zoo goed als hij het zelfde te zeggen was nog moeilijker. Ik liet dan Bild. voorkomen als hij die in alle kunsten & we- tenschappen den draad der waarheid zocht, en dat deze waarheid niet anders dan de Christelijke zijn kon. Ik had zelve weinig gedachte van ’t geen ik gezegd had.’13 Nadat men het door Michaëlis geschilderde doodsportret van Bilderdijk had aan- schouwd, ging een select gezelschap naar het sterfhuis voor een eenvoudige vis- maaltijd.14 Daarmee was aan de sobere uitvaartplechtigheid een einde gekomen.

Een onbekende brief

In de Universiteitsbibliotheek Utrecht wordt een brief bewaard die tot dusver in het Bilderdijk-onderzoek onopgemerkt is gebleven. Robert Boele, oud-student Neder- lands te Leiden en afgestudeerd op Bilderdijk, stuurde Peter van Zonneveld en mij per e-mail een foto van de brief die hij op zijn beurt van zijn vader Hendries Boele had 94 rick honings 2020

Portret van Herman Fried­ rich Kohlbrugge. Particuliere collectie.

gekregen.15 De laatste verricht onderzoek naar Kohlbrugge en brengt daar geregeld verslag over uit in Ecclesia. Orgaan van de Stichting Vrienden van Dr. H.F. Kohlbrugge. De betreffende brief is gedateerd 23 december 1831 en werd geschreven door Jacob Kohlbrugge (1812-1832), de broer van Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803- 1875). Deze Hermann Friedrich was enige tijd Luthers proponent in . In Réveilkringen was hij geen onbekende; hij onderhield intensief contact met Da Costa.16 Vanwege zijn orthodoxie stond hij te boek als een ‘Da Costiaan’, al had Da Costa ook kritiek op zijn religieuze ideeën.17 Hun briefwisseling is in boekvorm uitgegeven.18 In 1826 werd H.F. Kohlbrugge, die aan het Athenaeum te Amsterdam godge- leerdheid en klassieke talen had gestudeerd, hulppredikant bij de ‘Herstelde Lu- 2020 ‘ik kan u zeggen, dierbare, dat ik overkropt was van droefheid’ 95 therse Gemeente’ in diezelfde stad. Een jaar later werd hij na een conflict afgezet, nadat hij een preek van een collega, de predikant R. Uckermann , had bestempeld als ‘negatieve neologie’, dat wil zeggen: als een nieuwe leer die volgens hem in strijd was met de waarheid van de Bijbel.19 In 1829 promoveerde Kohlbrugge te Utrecht in de theologie op een proefschrift over Psalm 45. Dat zorgde voor enige onrust, waarover hij later opmerkte:

Toen werd ik ook doctor in de godgeleerdheid in weerwil van heel de universiteit. De professoren hadden namelijk alles in het werk gesteld om mij af te wijzen, omdat ik Psalm 45 met het oog op Christus, de Bruidegom, en de gemeente, Zijn bruid, uitlegde. Dat vonden zij afgezaagd; zij waren van mening, dat deze psalm het bruiloftslied van een aards koning was, en daarom wilden zij mij laten zakken. Zij waren allen terdege geschoold en gewapend bovendien, maar één ding hadden zij vergeten, wat ik reeds als kind boven alle andere boeken gelezen had, namelijk Gods Woord. Hierin waren zij niet zo beslagen, en zó konden zij niets tegen mij uitrichten.20

In 1830 probeerde Kohlbrugge over te gaan tot de Hervormde Gemeente in Utrecht, maar ondanks langdurige onderhandelingen lukte dat niet; men weigerde hem een predikantsplaats te geven.21 Moeilijke jaren zouden volgen. Ook Bilderdijk kende de jonge geleerde Kohlbrugge. In de briefwisseling tussen Bilderdijk en Da Costa komt zijn naam geregeld voor. In 1829 bracht Kohlbrugge, die vlak daarvoor getrouwd was, samen met zijn bruid een bezoek aan Bilderdijk in Haarlem.22 Naar verluidt was Bilderdijk nogal over de jongeman te spreken. Kohlbrugge had een zelfgeschreven ‘Lofpsalm’, over de triomf van Gods volk en de kracht van de Heer voor Bilderdijk gedeclameerd. De oude dichter was diep geroerd; met tranen in de ogen had hij Kohlbrugge na afloop omhelsd.23 Een maand voor Bilderdijks dood, op 15 november 1831, bracht Kohlbrugge hem een laatste bezoek.24 In de brief, die bewaard wordt in het Kohlbrugge-archief, portefeuille 4, brief 33, brengt Jacob Kohlbrugge aan zijn broer en zuster verslag uit over Bilderdijks begra- fenis. Kennelijk kon Hermann Friedrich zelf de plechtigheid niet bijwonen. Dat Ja- cob op zijn beurt de uitvaart wel bezocht, was – zo blijkt uit de tekst – omdat hij be- vriend was met Bilderdijks zoon Lodewijk Willem, die hij als ‘mijne lieve vrind’ en als zijn ‘broeder’ aanduidt. Waar ze elkaar van kenden, is onbekend. Ze waren alle- bei in 1812 geboren. Het staat vast dat Jacob aanvankelijk een militaire carrière na- streefde (hij bezocht de Kweekschool voor de zeevaart te Amsterdam),25 en datzelf- de gold voor Bilderdijks zoon, dus mogelijk is daar het contact ontstaan. Uiteinde- lijk was deze Jacob een vergelijkbaar lot beschoren als Lodewijks in 1818 overleden oudere broer Julius Willem: hij stierf in 1832 op de rede van Pasoeroean op Java.26 Kohlbrugges brief, die zonder alinea’s en vrijwel zonder interpunctie geschreven is, bevat geen spectaculaire nieuwe details over Bilderdijks begrafenis, maar biedt 96 rick honings 2020

Eerste bladzijde van de brief van Jacob Kohlbrugge, 23 december 1831. Collectie Universiteitsbi­ bliotheek Utrecht. 2020 ‘ik kan u zeggen, dierbare, dat ik overkropt was van droefheid’ 97 wel een verslag heet van de naald. Nieuw is de vermelding dat Bilderdijks stoffelijk overschot door een commissie van tweehonderd ‘voorname heeren’ werd opge- haald vanuit de consistorie. Kohlbrugge maakt ook melding van een huldeblijk uit naam van de Leidse Hogeschool in het sterfhuis op de Grote Markt. Het is een detail dat ook bij De Clercq voorkomt: ‘Men las een brief van de Studenten, die in eenen zeer goede toon was.’27 Zou dat een initiatief geweest zijn van Gerrit van de Linde (De Schoolmeester), die een bewonderaar was van Bilderdijk en geschokt was door diens dood, en die toen in Leiden theologie studeerde?28

Editie van de brief

De originele spelling is gehandhaafd, evenals de ontbrekende interpunctie en hoofdletters. De ‘ij’ wordt steevast als ‘y’ gespeld. De transcriptie van de brief is van Marinus van Hattum.

Amsterdam den 23 December 1831. –

Hartlyk Geliefde Broeder en Zuster! –

Vrede, genade, vertroosting, en sterkte zy u van harte toegewenscht. Waarschynlyk zult gy u al verwonderd hebben dat ik niet schreef welaan thans acht ik het my dubbel ten plicht. Ik ben thans juist naar Haarlem geweest gy weet het zeker Bil­ derdyk is niet meer zyne ziele is by onze vaders ziele waar zy beide den Heere loven hoe myne lieve vrind Lodewyk hier onder is kunt gy U begrypen. Het dierbare overschot van onzen vriend heb ik thans helpen ter aarde brengen, gelyk met Uwen en mynen vriend Bähler.29 Ik kan U zeggen dierbare dat ik overkropt was van droefheid by het zien vloeij­ en der tranen van mynen ouderlozen vriend O alles schoot my toen zoo te binnen van onzen dierbaren vader30 wel is waar Job zegt De Heere heeft gegeven. De Heere heeft genomen de naam des Heeren zy gedankt,31 maar desniettegenstaande is het toch hard voor ons vleesch. Nimmer heb ik eene dusdanige plegtigheid bygewoond Da Costa, Capadose, Bähler zyn achter het lyk geweest tot aan de kerk vervolgens ben ik onder de Commissie geweest die het lyk gingen inhalen (dezelve bestond wel uit 200 voorname heeren) toen wy by het dierbare overschot kwamen werd het weder opgenomen en onder het rond gaan der geheele kerk begon het orgel treffend te spelen daarna aan het graf gestaan deed Da Costa eene heerlyke lykrede waarin hy byzonder aantoonde dat Bilderdyk niet alleen wysgeer dichter enz. was maar ook dat hy Christen was in een woord overheerlyk hy begon snikkende en ik dacht dat hy het niet zoude volhouden doch de Heere sterkte hem byzonder. Daarna toen het lyk in de aarde naast deszelfs dierbare gade was geplaatst deed een heer in uniform ook zoveel als eene bedanking. Vervolgens gingen wy weder in de Consistorie binnen en wat heb ik my verwonderd 98 rick honings 2020

over De Clercq hy begon te improviseren over Bilderdyk in dichtmaat het kwam byzon­ der hier op neer dat nu wel Bilderdyk in het graf was gelegen maar dat door des heren genade de waarheid noch bestond en nimmer met eenig persoon zou ten grave dalen. Ik heb my verwonderd. In een woord het is te plegtig geweest ik vind geen woorden om het u afteschetsen. Byzonder onze lieve vrienden Da Costa en Capadose waren zeer aangedaan. En ik kan u zeggen dat had den Heere my niet byzonder versterkt, ik het sintsdien niet had kunnen inhouden, allerbyzonderst als ik myn lieve vriend Lodewyk aanzag hy is my even als een broeder geworden naar den vleesche. Aan Huis ontvingen wy een hulde uit naam der Leydsche Hogeschool. – Talryk waren de aanschouwers en heerlyk was Da Costaas aanspraak. Mejuffrouw Pull32 schynt niet veel zin te hebben om my het te zeggen maar ik zal er dingsdag nader naar onderzoeken en kom ik het te weten, ’t dadelyk schryven. De [?] heb ik nog en by Scholte33 ben ik naar alle gedachte voor ’t laatst geweest want hy was zeer stug en wist niets voor de 3den daagsche koorts34 De Heere weze verder met u liede met my met ons alle uit vrye genade ja berusten moeten wy in Zynen wil want wat hy doet is welgedaan Zyn doen is ja en amen. Dingsdag nader. de Heere sterke u lieve zuster als ook uw lieve kleine jongen. Uw hartlyk innig liefhebbende Broeder Jacob. de groete van alle lieve vrienden in den here u groete Grootmoeder Naatje35 enz. –

Noten

1 De dichtwerken van Bilderdijk 12. Haarlem 1858, 325-326. 2 Enkele passages van dit artikel over Bilderdijks begrafenis zijn overgenomen uit Rick Honings & Peter van Zonneveld, De gefnuikte arend. Het leven van Willem Bilderdijk. Amsterdam 2013, 491-495. Peter van Zonneveld schreef eerder al over Bilderdijks uitvaart: ‘Rondedans om een doodkist. De kring rond het graf van Bilderdijk’, in: W. van den Berg, Henk Eijssens en Tom van Kalmthout (red.), Haarlemse kringen. Vijftien verkenningen naar het literair-culturele leven in een negentiende-eeuwse stad. Hilversum 1993, 69-76. 3 In den Toelast was de naam van een Haarlemse herberg. 4 Dagboek Willem de Clercq XVIII (1831), 218 (via http://resources.huygens.knaw.nl/dagboekdeclercq). Zie ook Willem de Clercq naar zijn dagboek. Ed. A. Pierson. Haarlem 1889, dl. 2, 128. 5 Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 128. 6 Peter van Zonneveld, ‘Nicolaas Beets over Willem Bilderdijk’, in: Het Bilderdijk-Museum 1 (1984), 15. 7 Dagboek Willem de Clercq XVIII (1831), 218-219 (via http://resources.huygens.knaw.nl/dagboekdeclercq); Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 129. 8 Isaäc da Costa, De mensch en dichter Willem Bilderdijk. Haarlem 1859, 357. 9 Dagboek Willem de Clercq XVIII (1831), 219; Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 129. 10 Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 129. 11 Van Zonneveld 1984, 15. 12 Dagboek Willem de Clercq XVIII (1831), 219; Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 129. 13 Dagboek Willem de Clercq XVIII (1831), 219; Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 130. 14 Dr. Wap, Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken. Leiden 1874, 148. 15 E-mail van Robert Boele, 10 oktober 2019. 2020 ‘ik kan u zeggen, dierbare, dat ik overkropt was van droefheid’ 99

16 Over de rol van H.F. Kohlbrugge binnen het Nederlandse Réveil zie M. Elisabeth Kluit, Het protestant- se Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865. Paris/Amsterdam 1970, 223-228. 17 Vergelijk A. Kagchelland & M. Kagchelland, Van dompers en Verlichten. Een onderzoek naar de confron- tatie tussen het vroege protestantse Réveil en de Verlichting in Nederland (1815-1826). Delft 2009 174. 18 Hoogst belangrijke briefwisseling tusschen Dr. H.F. Kohlbrugge en Mr. I. da Costa over de leer der heiligma- king naar aanleiding van en vermeerderd met de leerrede van Dr. Kohlbrugge over Rom. 7:14. Vierde en vermeerderde uitgave. Amsterdam 1933. 19 W. Aalders e.a., Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875). Zijn leven, zijn prediking, zijn geschriften. Den Haag 1976, 284. 20 Aalders e.a., Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875), 284-285. 21 Aalders e.a., Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875), 285; Kluit, Het protestants Réveil in Nederland en daarbuiten, 227. 22 Aalders e.a., Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875), 285. 23 W. van der Zwaag, Willem Bilderdijk. Vader van het Réveil. Houten 1991, 186. 24 R.A. Kollewijn, Bilderdijk, Zijn leven en zijn werken. Amsterdam 1891, dl. 2, 372. 25 I. Kiel-Hartog (sam.), Inventaris van de collectie stukken betreffende de familie Kohlbrugge en geparenteer- de families (ca. 1722-1998). Amsterdam 2008, 3. 26 Aalders e.a., Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875), 286. 27 Dagboek Willem de Clercq XVIII (1831), 219; Willem de Clercq naar zijn dagboek, dl. 2, 130. 28 Vergelijk Marita Mathijsen, De brieven van De Schoolmeester. Amsterdam 1987, dl. 1, 13-14. 29 Pierre Benjamin Bähler (1807-1882), op dat moment huisonderwijzer van de kinderen van De Clercq. 30 De oude Kohlbrugge, Hermann Gerhard, was in 1775 geboren en op 12 maart 1825 overleden. 31 Oude Testament, Job 1:21. 32 Niet gevonden. 33 Vermoedelijk de Réveilman Hendrik Peter Scholte (1805-1868). 34 Ouderwetse benaming voor hevige koortsaanvallen: malaria, die toen nog in Nederland voorkwam. 35 De echtgenote van Hermann Gerhard Kohlbrugge, Petronella Teerhuis (1776-1837), werd Naatje ge- noemd.