Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23 Cd. Busken Huet bron Cd. Busken Huet, Litterarische Fantasien en Kritieken (drie en twintigste deel), H.D. Tjeenk Willink, Haarlem, z.j. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/busk001litt23_01/colofon.htm © 2001 dbnl V Voorberigt. Deze studien, meest op buitenlandsche litteratuur betrekking hebbende, zijn bijna allen op het papier gesteld gedurende de laatste maanden van het leven des auteurs. De tekst is onveranderd gelaten; slechts hier en daar is aan den voet der bladzijde eene aanteekening geplaatst, die men reden had te gelooven dat de schrijver, indien hij zelf het oog over den druk had laten gaan, er bijgevoegd zou hebben. G.B.H. Cd. Busken Huet, Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23 1 Molière. I Molière's werken boeijen en bekoren ons in hooger mate dan zijne levensgeschiedenis. Zelfs de vraag welk oordeel wij ons over zijn persoonlijk karakter te vormen hebben, boezemt ons maar eene getemperde belangstelling in. Molière's werken! Die tien of twaalf beroemde blijspelen, tweehonderd jaren oud en, door gestadig herdrukken in den aangenamen grondtekst, door gestadig overzetten in alle talen, langzamerhand een gemeenschappelijk geestelijk eigendom der beschaafde wereld geworden, - wie onzer erkent niet dat die spelen, ook zonder dat wij er weet van hebben, of ons herinneren kunnen van wanneer de invloed strikt genomen dagteekent , dat die spelen van zeer nabij den inhoud van ons binnenste bepalen? Hetgeen Molière belagchelijk, hetgeen Molière eerwaardig of ernstig vindt, op onze beurt vinden wij het ernstig of belagchelijk, degelijk of wuft, ingetogen of dartel en ligtzinnig, betamelijk of onbetamelijk. En er is niets wat in zulke mate ons zedelijk wezen beheerscht, als het gevoel van hetgeen betaamt en niet betaamt. Ook wanneer Molière toestanden schildert die wij anders zouden wenschen, of uitdrukkingen bezigt die ons kwetsen, ook dan nog erkennen wij zijne heerschappij over ons gemoed. Andere tijden, denken wij, andere zeden en eene andere taal. Tot de hoofdzaak doet het niet af. Wij erkennen hem Cd. Busken Huet, Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23 2 voor den populairsten moralist dien sedert den val van het romeinsche rijk Europa voortgebragt heeft. Moge deze hulde den lezer verzoenen, zoo ik onmiddellijk daarna met mijzelf in tegenspraak schijn te komen en, ondanks hetgeen ik over het ondergeschikt belang van Molière's persoon en bijzonder leven zeide, aandacht vraag voor den arbeid van sommige zijner jongste levensbeschrijvers in Frankrijk. Fransche filologen en geschiedvorschers van naam achten het tegenwoordig niet beneden zich aan dit onderwerp ernstige studiën te wijden. Uit de handen van het dilettantisme is het onderzoek in die der wetenschap overgegaan. Het nagaan van Molière's leven wordt allengs een wederopbouwen der fransche zamenleving van zijn tijd uit echte bescheiden. Er openbaart zich eene belangstelling die onze waardeering vraagt, niet enkel om de piëteit van welke zij getuigt, maar ook om het uitmuntend voorbeeld dat zij geeft. Zoo veel kennis, zoo veel scherpzinnigheid, zulk een volharden in den dienst der waarheid en der openhartigheid, - inderdaad, deze fransche geleerden hebben het ver gebragt. Met welgevallen herdenk ik op dit gebied den voortreffelijken Adolphe Régnier, verleden jaar gestorven, die, zoo hij indertijd den eed aan het Tweede Keizerrijk had willen afleggen, zich een grooten naam had kunnen maken als beoefenaar van het sanskriet. Maar hij bragt zijn leerstoel aan zijne overtuiging ten offer, en werd in den nederigen dienst van het huis Hachette en Cie uitgever der Grands Écrivains de la France. Uit gehechtheid aan den graaf van Parijs, wiens gouverneur hij was, is Régnier van Februarij 1848 tot December 1853 vrijwillig balling geweest. Van Régnier dagteekenen die kostelijke tekst-editiën van fransche klassieken der 17de eeuw (de reeks werd geopend door de brieven van mevrouw De Sévigné), waar men de methode der filologen, bij het uitgeven van schrijvers der oudheid, in al haar eerbied en hare gestrengheid op de nieuweren toegepast vindt. De ministers van Napoleon III hebben niet geweten welken dienst zij aan de fransche letteren bewezen, toen zij den indianist weerden die door het Instituut Cd. Busken Huet, Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23 3 tweemalen werd voorgedragen als hoogleeraar aan het Collège de France. In 1873 verscheen in de Grands Écrivains het eerste deel der komedien van Molière. Het was bewerkt door Eugène Despois, Régnier's waardigen medearbeider. Ook Despois, verbonden aan het Lycée Louis le Grand, weigerde den eed aan het Tweede Keizerrijk, en werd eerst in 1871 door Jules Simon weder tot eene eervolle betrekking geroepen. Men moet het bejammeren dat hij zijne taak niet mogt voltooijen. Toen in 1878 het vierde deel van Despois' Molière het licht zag, was de uitgever reeds overleden, maar niet zonder zichzelf een teeken gesticht te hebben. Zijne editie is eene onuitputtelijke mijn. In 1883 is van Despois' Molière het 8ste Deel verschenen, voortgezet door Paul Mesnard, die ten behoeve der Grands Écrivains ook den geheelen Racine bewerkte, 1865-1873. Acht deelen. Terwijl ik dit schrijf verschijnt het laatste deel, tweede druk, eener niet minder geleerde uitgaaf van Molière door Louis Moland. Ook zij is bewerkt overeenkomstig de grondslagen, gelegd door Régnier, en onderscheidt zich door eene nieuwe uit de bronnen bewerkte biografie. Eene wetenschappelijke tekstuitgaaf, gevolgd naar de beste oude drukken, zag onlangs het licht door de goede zorgen van den hoogleeraar Montaiglon, verbonden aan de École des Chartes. Populaire uitgaven volgen elkander schier zonder tusschenpoozen op. Het maandwerk le Moliériste houdt het publiek op de hoogte van al hetgeen Molière en de Molière-litteratuur betreft. Redakteur van Le Moliériste, opgerigt in 1879, is de heer Georges Monval. - Eene andere hoofdbron zijn de Bibliographie Moliéresque en de Iconographie Moliéresque van Paul Lacroix (le Bibliophile Jacob). De eerste ernstige proef eener zamenhangende studie, zoowel de geschiedenis der werken als die van het leven omvattend, werd geleverd in 1825 door Jules Taschereau, naderhand directeur der Nationale Bibliotheek. Goethe maakte kennis met deze eersteling en prees haar zeer. Maar zestig jaren zijn sedert voorbijgegaan, en ik verzeker u dat de moliéristen intusschen niet stilgezeten hebben. Van Taschereau's Histoire de la vie et des ouvrages de Molière bestaan vijf uitgaven. - Goethe's gunstig oordeel over dit geschrift is te vinden in de Gesprekken met Eckermann. Cd. Busken Huet, Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23 4 Sommige officiële bescheiden aangaande Molière's leven door Taschereau aan het licht of voor het eerst ter kennis van het groote publiek gebragt, Taschereau erkent zijne verpligtingen aan Beffara's Dissertation sur Molière 1821. - De archeoloog Beffara was kommissaris van politie. zijn oorzaak geweest dat schrijvers der romantische, daarna der sociaal-demokratische school, zich van Molière meester gemaakt en beslag op hem gelegd hebben. Teregt beweerden zij dat zich te zijnen aanzien eene valsche overlevering gevormd had, - de overlevering van den clown, die geen hooger doel heeft dan door grappen de schare te vermaken; van den zigeuner, die een ongebonden leven leidt; van den hoveling, die uit winstbejag de booze hartstogten van een koning vleit. Met minder regt stelden zij op den voorgrond dat Molière veeleer beschouwd moet worden als een heilige, martelaar van het genie, onbewust dienaar der volkszaak, voorlooper der maatschappelijke denkbeelden van onzen tijd. Levendiger dan door iemand anders is deze opvatting uitgedrukt door George Sand in haar tooneelstuk Molière, een drama in vijf bedrijven, vertoond 10 Mei 1851 in het Théâtre de la Gaîté, toen een volksschouwburg. Opgenomen in het 1ste Deel van George Sand's Théâtre Complet, 1866. Met opzet onthield George Sand haar stuk aan het aristokratisch en litterarisch Théâtre Français, waar het volk zich vreemdeling gevoelt. Molière, oordeelde zij, moest begrepen worden door de fransche schare.De schare moest in hem den Franschman bij uitnemendheid leeren eerbiedigen, den grooten lijder, wiens zwakheden zelf ons met des te meer liefde voor hem behooren te vervullen, omdat zij bewijzen dat niets menschelijks hem vreemd geweest is. George Sand dweepte in die dagen met wijsgeerig-politieke idealen, en deze welgemeende maar zonderlinge Molière-verheerlijking was slechts één harer vele stokpaarden van toen. Niet tevreden dat haar drama vertoond en goed vertoond was (ofschoon met bekortingen), zond zij haar volledig handschrift afzonderlijk in het licht, en gaf in eene voorrede niet onduidelijk te verstaan dat zij Molière als eene soort van Cd. Busken Huet, Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23 5 Messias beschouwd wilde hebben, een Man der Smarte. Slot van George Sand's overigens beminnelijke voorrede: ‘La pièce était faible de contexture et peu réparable de ce côté. Mais, ceci accordé, on trouvera peut-être quelque intérêt à la lecture. Du moins, ceux qui se sont attendris naïvement à voir souffrir un grand homme, ceux qui aiment le côté humain des caractères, le calice de l'homme divin et sa défaillance à la veille du sacrifice, les larmes de Jeanne d'Arc blessée et découragée, la faiblesse des forts, en un mot, cette faiblesse touchante qui les fait aimer de tous, parce qu'en ces moments-là tous les comprennent et les sentent vivre dans leur popre coeur, ceux-là, dis-je, liront avec bienveillance une étude