K N O B Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

B U L L E T I N

2011 - 2 Koninklijke Nederlandse inhoud Oudheidkundige Bond Opgericht 7 januari 1899 Paul Rem De chalets van koningin Wilhelmina in de paleisparken Bulletin KNOB van Het Loo (1881-1882) en (1892) 49 Tijdschrift van de KNOB, mede mogelijk gemaakt door RMIT/Faculteit Bouwkunde, TU Delft en de Rijksdienst voor Dennis de Kool het Cultureel Erfgoed Jan Baptist Xavery (1697-1742): een veelzijdig tuinkunstenaar 59 ISSN 0166-0470 Patricia Debie Redactie Van tuinpaviljoen naar koepelkamer Prof. dr. A.F.W. Bosman Geschiedenis en ontwikkeling van de Utrechtse Maliebaan 68 Prof. dr. M.C. Kuipers Prof. dr. K.A. Ottenheym Publicaties Dr. R.J. Rutte Rob Dettingmeijer, Marie-Thérèse van Thoor en Ida van Zijl Dr. G.H.P. Steenmeijer (red.), Rietvelds Universum; Ida van Zijl, Gerrit Rietveld (recensie Herman van Bergeijk) 80 Dr. M.T.A. van Thoor (hoofdredacteur) C.P. Krabbe, Droomreis op papier. De Prix de Rome en Prof. dr. D.J. de Vries de Nederlandse architectuur (1808-1851), (recensie Wilfred van Leeuwen) 82 Drs. C.C. Gautier (eindredacteur) L. Reijnen (vertaler) KNOB Berichten van het bestuur 83 Kopij voor het Bulletin KNOB Voor auteursinstructies zie: Summaries 84 www.knob.nl/bulletin/richtlijnen-voor-auteurs Auteurs 84

Kopij graag zowel digitaal als op papier aanleveren bij: Bulletin KNOB t.a.v. Dr. M.T.A. van Thoor, hoofdredacteur Postbus 5043, 2600 GA Delft 015 2781535 [email protected]

Abonnementen en lidmaatschap KNOB Algemeen: € 66,50 T/m 27 jaar: € 25,50 Vanaf 65 jaar: € 51,00 Instellingen: € 127,50

Bureau KNOB Postbus 5043, 2600 GA Delft 015 2781535 [email protected] www.knob.nl

Bestuur KNOB Mr. W.M.N. Eggenkamp (voorzitter), drs. D.H.H. Scheerhout Afbeeldingen omslag (vice-voorzitter), mr. dr. G. Medema (secretaris), Voorzijde: Het Châlet van koningin Wilhelmina in het paleispark van dhr. A.P.P. Met (penningmeester), drs. M. Haaksman (lid), Het Loo, Apeldoorn (foto KNOB, 2011) Achterzijde: A. Xavery, Sabijnse Maagdenroof, 1696, Paleis Het Loo, drs. J. Gerlings (lid) Apeldoorn (foto Dennis de Kool, 2009)

Druk en lay-out Bulletin KNOB Weevers Grafimedia, Postbus 22, 7250 AA Vorden Jaargang 110, 2011, nummer 2 De chalets van koningin Wilhelmina in de paleisparken van Het Loo (1881-1882) en Soestdijk (1892)

Paul Rem

In de paleisparken van Het Loo en Soestdijk kunnen nog steeds een blik werpen op het charmante bouwseltje. Tot nog toe was de chalets worden aangetroffen die koningin Wilhelmina (1880- de architect van het Châlet niet bekend, maar uit het de rapporta- 1962) in haar jeugdjaren door haar vader en moeder als verjaar- ge van Lucas Hermanus Eberson (1822-1899) blijkt dat hij voor dagscadeaus werden geschonken. Deze landhuizen op kleine het ontwerp verantwoordelijk was. In Eberson had Willem III schaal behoorden tot haar privé domein. Hier speelde zij, maar een architect gevonden die snel op de (soms grillige) wensen van het was ook de plaats waar zij leerde koken en gasten ontvangen. de vorst kon inspelen en met wie hij een vertrouwelijk contact Vlakbij het chalet van Het Loo was een speeltuintje aangelegd, opbouwde. maar er was ook een moestuin en hokken voor de dieren die de Eberson had zijn opleiding genoten aan de Antwerpse Koninklij- jonge Wilhelmina zelf mee hielp te verzorgen. Op latere leeftijd ke Academie. Na een korte leertijd in Parijs keerde hij terug naar trok zij zich in haar chalets terug om delen van haar boek te zijn geboorteplaats Arnhem. Hij groeide uit tot een veelgevraagd schrijven of om er te schilderen. Tot nog toe waren de architec- architect voor welgestelde landgoedeigenaren, voor wie hij ont- ten van de chalets niet bekend, maar uit het ‘Journal, Affaires de werpen leverde voor villa’s, dienstwoningen en bruggen. Eber- S.M. le Roi Guillaume III au Palais du Loo’, dat de architect son trad eveneens op als restauratiearchitect, waarbij hij ingrij- L.H. Eberson bijhield, blijkt dat hij voor het ontwerp voor het pende verbouwingen niet schuwde. Hij verstond de kunst zich in chalet op Het Loo, gebouwd in 1881-1882, verantwoordelijk te leven in zowel de bouwstijl van de huizen die hij verbouwde, was. Uit de archieven van koningin-regentes Emma blijkt dat als de wensen van de opdrachtgevers.2 In 1858 werd Eberson rijksbouwmeester J.P.E. Hoeufft het ontwerp leverde voor het uitgenodigd tekeningen van zijn werk te zenden aan koning Wil- chalet dat in 1892 werd opgetrokken in het paleispark van Soest- lem III, omdat hij in aanmerking kwam de met zijn gezondheid dijk. Ebersons ‘Journal’, de rekeningen van de bouw van het sukkelende H.F.G.N. Camp (1821-1875) op te volgen als Archi- chalet van Het Loo en de latere uitbreiding en de bouwtekenin- tect des Konings. Camp herstelde evenwel en zou nog lange tijd gen en ontwerpen voor de versiering van het chalet bij feestelijke zijn functie bekleden, zodat Eberson nog even geduld moest heb- gelegenheden, maar ook de gegevens over de bouw van het cha- ben. Prins Hendrik was zijn broer de koning een stap voor, door let van Soestdijk door Hoeufft, worden bewaard in het Konink- Eberson in 1871 een rentmeesterswoning op het nabij Paleis lijk Huisarchief in Den Haag. Soestdijk gelegen landgoed Ewijckshoeve te laten bouwen, zo blijkt uit een tekening in het Koninklijk Huisarchief. Het eerste persoonlijke contact van Eberson met koning Willem III dateert Vorstelijke opdrachten aan Eberson van 23 oktober 1873, toen hij op Het Loo werd ontboden om te De ongedwongenheid van het verblijf in de zomerresidentie praten over de bouw van enkele zalen in de omgeving van de al moet voor vorsten altijd een grote aantrekkelijkheid hebben bestaande Comediezaal in de oostelijke vleugel van het paleis. gehad. Voor het Nederlandse koningshuis, en voor de jonge prin- De erudiete, op de Franse bouwkunst georiënteerde architect, en sen en prinsessen in het bijzonder, was dat niet anders. Maar ook de bouwlustige koning (die zijn politieke voorliefde voor Frank- hun spel bevatte toch altijd een didactisch component.1 In de rijk nooit onder stoelen of banken stak) zaten waarschijnlijk al zomer van 1881 wenste koning Willem III voor de jonge prinses snel op één lijn. Het resulteerde in een aantal projecten die Eber- Wilhelmina, enig kind uit zijn tweede huwelijk met koningin son voor Willem III uitwerkte. In 1876 begeleidde hij bijvoor- Emma, een klein landhuis in het paleispark van Paleis Het Loo. beeld de bouw van de Koninklijke Stallen in Den Haag, naar het Het was bedoeld voor haar eerste verjaardag op 31 augustus ontwerp van H.P. Vogel, waarvoor hij eerder zelf ook een ont- 1881. Een jaar later was het ‘Prinsessehuisje’, dat spoedig het werp had geleverd. In 1878, toen de koning de contacten met het ‘Châlet’ zou worden genoemd, voltooid. Het houten huisje is hof van Waldeck en Pyrmont intensiveerde met het oog op zijn behouden gebleven en bevindt zich op het terrein van het Oude huwelijk met prinses Emma, boog Eberson zich over de inwen- Loo, het kasteel dat de koningin als privéverblijf van rijkswege dige restauratie van het Slot van Arolsen. In dezelfde periode ter beschikking staat (afb. 1). Elk voorjaar is het gebied rondom vroeg de koning hem het vorstelijk huwelijk mede voor te berei- het Oude Loo voor het publiek opengesteld en kan de wandelaar den, een onderstreping van de bijzondere relatie tussen de twee

pagina’s 49-58 50 bulletin knob 2011-2

Afb. 1. Het Châlet van koningin Wilhelmina in het paleispark van Het Loo (foto Paul Rem, 2010) personen. In de slotkapel van Arolsen herinnert Ebersons oostelijke vleugel aan de Koningslaan. De koning had het plan gedenksteen nog aan de huwelijkssluiting op 7 januari 1879. opgevat in de Kunstzaal, aanvankelijk ook wel ‘Salon-foyer’ In 1883-1884, toen de koning besloot tijdens de zomermaanden genoemd, zijn verzameling sculpturen onder te brengen. De zaal vaker verblijf te houden op Soestdijk, maakte Eberson diverse had een rijk gedecoreerd eikenhouten plafond, geïnspireerd op tekeningen voor verbeteringen en toevoegingen van het paleis en de laat-zeventiende-eeuwse plafonds in het paleis naar ontwerp de gebouwen in het park. Na zijn huwelijk met Emma in 1882 van Daniel Marot, een stijl die de koning Eberson nadrukkelijk zocht de koning een huis dat bedoeld was als ‘weduwgoed’ voor had voorschreven te hanteren. In de hellende vlakken van het de koningin, voor het geval na zijn dood zijn nog levende zoon gewelf was aanvankelijk matglas opgenomen, dat in het begin uit zijn eerste huwelijk de troon zou bestijgen. Eberson vergroot- van de twintigste eeuw werd vervangen door eikenhouten pane- te een eerder door hem gebouwde villa in de omgeving van Ren- len.3 In de koof prijken tien medaillons met portretten van kun- kum, herdoopt als Oranje Nassau’s Oord, met een extra verdie- stenaars en letterkundigen, waaronder Eberson zelf (afb. 2). Op ping. Ook ontwierp hij een stal, een koetshuis en een conciërge- de west- en oostwand van het gewelf werden gefingeerde groeps- woning. Een laatste groot project waarmee de koning Eberson portretten van zestiende- en zeventiende-eeuwse schilders en belastte was de (niet uitgevoerde) bouw van Villa Belvédère in bouwmeesters aangebracht door de Haagse schilder Johannes de Scheveningse Bosjes in 1886. In het groothertogdom Luxem- Stortenbeker (1821-1899). De ontwerptekeningen voor de wan- burg ten slotte, was Eberson betrokken bij de restauratie van een den, de plattegrond en het plafond worden in de collectie van toren van Slot Berg en met (niet uitgevoerde) ontwerpen voor Paleis Het Loo bewaard. Enkele zijn door Eberson gesigneerd en een paleis in Septfontaines. gedateerd.4 De meeste zijn echter van de hand van Wilhelm Neelmeijer (1849-1916), die gedurende de bouw in 1875 tot Opzichter bij ’s Konings Bouwkundige Werken van Paleis Het Ebersons ontwerpen voor Het Loo Loo werd benoemd en nauw met Eberson samenwerkte. Op Het Loo bouwde Eberson in 1875 de Kunstzaal en het aan- Vanaf 1873 zou Eberson herhaaldelijk door de koning worden palende decormagazijn ten noorden van de Comediezaal in de gevraagd zijn plannen voor Het Loo uit te werken, en na de dood bulletin knob 2011-2 51

De plaats van het Châlet in het park van Het Loo Op 18 augustus 1881 besprak de koning met Eberson de bouw van het Châlet voor prinses Wilhelmina, dat op de fundamenten van het ‘Chinesche Koepeltje’ moest verrijzen. Zij bekeken de plek en nog diezelfde dag maakte Eberson een tekening, die de koning direct beviel.9 Met het Chinese koepeltje werd het pavil- joen bedoeld, dat tot in de tweede helft van de negentiende eeuw in de schaduw van kasteel het Oude Loo heeft gestaan. Ten wes- ten van de ommuurde, formele tuinen van het paleis werd omstreeks 1694 aan de voet van het kasteel, de oudste behuizing van stadhouder Willem III bij Apeldoorn, een uitgestrekte volière aangelegd. Ten noorden en zuiden van een weids, ovaal bassin voor een vijver met een fontein, werd een achtkantige koepel gebouwd. Deze kern werd geflankeerd door lagere hokken op een licht gebogen grondplan, die het ovaal van het bassin volgde. Koningin Mary’s lijfarts Walter Harris beschreef de Summer houses omstreeks 1699 en stelde vast dat de wanden in fresco en brons waren geschilderd en het gewelf blauw met goud. De mar- Afb. 2. Johannes Stortenbeker (1821-1899), portret van L.H. Eberson, meren vloer was versierd met figuren in rood en wit, met een 1876, olieverf op doek, ø 41 cm, één van de tien medaillons in de buitenrand in zwart en een lage plint in wit marmer. De dubbele Kunstzaal die Eberson in opdracht van koning Willem III op Het Loo deuren, voorzien van een borstwering, waren beglaasd. Door het bouwde (Paleis Het Loo Nationaal Museum) gaas van de schuifvensters links en rechts, kon het gezang van de tropische vogels worden gehoord.10 De schilderingen waren van van Camp in 1875 werd hij benoemd tot particulier architect van de hand van de vooralsnog onbekende schilder N. Berchet en de koning. Hij was tot 1876 betrokken bij de plannen voor de één van de zonen van Gérard de Lairesse, Abraham (1666-1726) verbouwing van het eindpaviljoen van de oostelijke vleugel tot of Jan (geboren 1674).11 In 1768 heeft prinses Wilhelmina, echt- gastenkwartier. Het bleef bij plannen. Toen de koning het plan genote van prins Willem V, de koepels gerestyled. Als toppunt had opgevat om een aftakking van de spoorlijn naar het paleis te van ‘chinoiserie’ werden aan de buitenkoepels pagode-achtige laten doortrekken, liet hij Eberson een ontwerp maken voor een torentjes met glazen klokken toegevoegd, waardoor het koepeltje perron langs de Oostvleugel. Om de trein tot op het voorplein ook wel het ‘Schellenhuisje’ werd genoemd. van het paleis te kunnen laten rijden, zou het zeventiende-eeuwse Bij zijn komst naar Het Loo in 1807 besloot koning Lodewijk toegangshek ter plaatste worden doorbroken ten behoeve van Napoleon de beide Chinese paviljoens te herstellen en te meubi- dubbele hekken over de rails heen. Uit angst voor ongewenste leren.12 Mogelijk bleef na zijn vertrek slechts één paviljoen trillingen en vervuiling van de witgepleisterde gevels is ook van bewaard: het noordelijk gelegen koepeltje. Op een kaart van het dit project afgezien.5 Voor de logementen in de westvleugel van park uit 1806 is de achttiende-eeuwse situatie nog te zien, maar Het Loo ontwierp Eberson twee gedeeltelijk betegelde badka- mers met een aparte stookkamer voor warm stromend water, zo blijkt uit het ontwerp dat de architect op 14 augustus 1876 sig- neerde.6 Ook dit project werd niet gerealiseerd, evenmin als het idee van de koning de U-vormige plattegrond van het laat-Mid- deleeuwse kasteel het Oude Loo te sluiten met een vierde vleu- gel, waarin een grote zaal zou worden opgenomen. Eberson ver- vaardigde in hetzelfde jaar vier tekeningen voor een terras voor het front van de reeds bestaande Badtent aan de grote vijver in het paleispark.7 De Badtent was het paviljoen dat koning Willem III gebruikte ter verpozing en om zich te verkleden. Het midden- negentiende-eeuwse gebouwtje had tot 1856 in het park als schiettent gediend, totdat de koning besloot het naar de rand van de grote vijver over te brengen.8 Eberson ontwierp een overdekt terras in de vorm van een halve ellips over de gehele breedte van de Badtent, met in de hoofdas een pergola of berceau die op de vijver uitkwam. Overige projecten van Eberson voor Het Loo Afb. 3. Fragment van een in 1872 gedateerde kaart van Apeldoorn en zijn een hertenhuis (1877) en een ijzeren tuinkoepel voor konin- omgeving, met Paleis Het Loo, kasteel Oude Loo, en daarboven de schematische weergave van de Chinese koepel, aangeduid als gin Emma (1879), waarvan de tekeningen zich in het Koninklijk ‘Chineesche Tempel’. Jos Smulders & Co, Lith. des Konings, Den Haag Huisarchief bevinden. (Paleis Het Loo Nationaal Museum) 52 bulletin knob 2011-2 op de kaart uit 1812, die de toestand weergeeft van de inmiddels Lieman (1840-1912) ook als schilder op Het Loo werkzaam was. doorgevoerde landschappelijke aanleg van het paleispark, zijn Voor de meubilering werd gekozen voor de gerenommeerde het zuidelijke koepeltje en de vijverpartij komen te vervallen.13 Haagse meubelfirma Pander. In de tweede helft van april 1882 Uit de boedelinventaris die in 1810 voor Het Loo werd opge- werden de bouw, het schilderwerk en de inrichting voltooid.17 maakt blijkt dat de wanden van het Pavillon Chinois waren Op 8 april van dat jaar berichtte de Leeuwarder Courant: ‘De bekleed met een ‘tenture’ van gele katoen (Nanking genaamd), laatste hand wordt aan de miniatuurvilla der jeugdige Prinses die gedrapeerd aan vergulde schijven was opgehangen. Twee gelegd en alles belooft tegen ’t einde dezer maand gereed te wanden hadden schijnvensters met spiegelglas. Voor de zes ven- wezen. Den 25n komt de Prinses hier [Het Loo, PR], uitsluitend sters hingen gele gordijnen en vitrages. Drie met rode fluweel met haar gevolg; de Koning en de Koningin worden eerst in ’t beklede mahoniehouten canapés met rolkussens, zes taboeretten begin van Mei verwacht.’ en een als marmer geschilderde gueridon met bronsgeverfde Zoals het zich in de kern nog steeds voordoet, is het Châlet een bokkenpoten stonden op het wollen kleed.14 Toen bij de dood bruingeverfd houten landhuisje met een verdieping boven de van koning Willem II in 1849 een boedelinventaris van het Oude centrale, achtkantige ruimte (afb. 4). Opgelegde latten en de ran- Loo werd opgemaakt en daarin ook het Chinese koepeltje werd den van het vakwerk zijn rood en blauw gelakt. Aan de voorzijde opgenomen, bleek de empire-inrichting nog intact. De enige ver- bevindt zich een veranda, die met de beweging van de gevel wijzing naar de Chinese elementen bleken de ‘2 nanking Vallen meeloopt, met daarboven een balkon. Het trappenhuis bevindt chineesche gewijze voor de drie afdeelingen’ te zijn.15 De koepel zich aan de achterzijde. Het overstekende tentdak opent zich aan komt als ‘Chineesche Tempel’ nog voor op een kaart uit 1872 de voorzijde in een topgevel in Zwitserse trant. In de lunet boven (afb. 3), en als ‘Turksche Tent’ op een gelithografeerde leporello de balkondeuren is de gekroonde ‘W’ in kerfsnede aangebracht. van H.J. Gunne uit omstreeks 1875 van twaalf gezichten van Het In het interieur ontbreekt het rustieke aspect echter geheel. Alle Loo. Kort na 1875 moet de koepel, op zijn fundament na, zijn vertrekken zijn gelambriseerd alsof het paleissalons zijn. De afgebroken.

Het Châlet van Het Loo gebouwd in 1881-1882 en uitgebreid in 1888 en 1889 Voor de bouw van het Châlet van prinses Wilhelmina was Eber- son dus gebonden aan een door de koning bepaalde plaats en hoofdvorm. Vier dagen na het eerste gesprek tussen koning en architect, op 22 augustus 1881, besprak Eberson het plan met de reeds genoemde opzichter Neelmeijer, met wie hij bij de bouw van de Kunstzaal had samengewerkt. Samen zouden zij de kos- ten berekenen. De 22 tekeningen en aquarellen van plattegron- den, opstanden en decoraties van het Châlet, zijn van Neelme- ijers hand. Hieruit mag worden geconcludeerd dat Neelmeijer de plannen voor Eberson in tekeningen heeft uitgewerkt.16 In sep- tember werd intensief met de koning overlegd. Op de eerste ver- jaardag van de prinses waren de tekeningen gereed en kon het Châlet haar symbolisch als cadeau worden aangeboden. Op het bestaande fundament zou een achtkantig bouwsel worden opge- trokken, met twee korte zijarmen. Van die opzet zijn plattegron- den bewaard gebleven. Op de tekening van de begane grond is te zien dat een aan de achterzijde uitgebouwde trap toegang geeft tot een bovenvertrek. Een tweede plattegrond toont het doorlo- pende balkon. In het najaar van 1881 werd het Châlet als een bouwpakket door de Apeldoornse timmerman Jacobus Radstaak (1828-1905) gebouwd op de werf aan de Paschlaan (huidige Paslaan). Op 17 februari 1882 inspecteerden Eberson en Neelmeijer hier het ske- let van het gebouw. In maart konden alle onderdelen van het Châlet en de daarbij te plaatsen duiventil, volière en hokken, naar het paleispark worden overgebracht. De koning deed een keuze uit de meubelstoffen, die nog dezelfde maand werden Afb. 4. Wilhelm Neelmeijer, gevelaanzicht en plattegrond in kleur van het geleverd. De beschildering van de binnenbetimmering werd uit- Châlet, begane grond, met de geplande uitbreiding met een toiletkamer gevoerd door ‘Lieman’. Mogelijk werd hiermee Arie Lieman of boudoir en een keuken, 1888. Pen en waterverf, schaal 1:50, 41 x 37 (1816-1893) bedoeld, hoewel in deze periode zijn zoon Willem cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief) bulletin knob 2011-2 53

Afb. 5. Wilhelm Neelmeijer, doorsnede van het Châlet over de centrale Afb. 6. Wilhelm Neelmeijer, plattegrond van het Châlet, tweede opzet achtkant, niet gedateerd, omstreeks 1888. Pen, schaal 1:100, 41 x 30 cm begane grond, met toiletkamer en keuken, 1888. Pen, schaal 1:100, (Den Haag, Koninklijk Huisarchief) 41 x 30 cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief) eikenhouten vloeren zijn in visgraatverband gelegd. De paneel- deuren hebben gebloemde, porseleinen knoppen. De firma Pan- der bracht de wandbespanning aan en hing de raam- en deurgor- dijnen op (afb. 5). Enkele jaren later, in 1888, besloot koning Willem III het Châlet aan de achterzijde uit te breiden (afb. 6). In de hoek van het trap- penhuis en de linker uitbouw kwam een boudoir of toiletkamer voor de prinses. In de andere hoek werd een keuken ingericht, waardoor het trappenhuis nu geheel werd ingesloten door de ver- der naar achteren doorgezette uitbreidingen. Ook het balkon werd verder doorgetrokken. Het is onduidelijk of Eberson hier ten volle bij betrokken is geweest. Uit zijn ‘Journal’ blijkt wel dat hij op de hoogte werd gehouden door Neelmeijer, die door de koning met de uitbreiding van het Châlet was belast.18 Voor de meubilering van Wilhelmina’s toiletkamer werd de Amster- damse firma H.F. Jansen & Zonen ingeschakeld.19 De landelijke pers hield de verbouwing van het Châlet nauwlettend in de gaten. Op 10 augustus 1888 berichtte de Leeuwarder Courant dat de koning Jansen naar Het Loo had ontboden om de bijzon- dere opdracht voor het meubileren van een salon van koningin Emma en het nieuwe vertrek in het Châlet in ontvangst te nemen: ‘De Koning was zeer welvarend- zoo wordt ons verze- kerd [de journalist doelt hier op de kwakkelende gezondheid van de vorst]- zoodat Z.M. met flinken, zelfs krachtigen tred bedoel- den firmant voorging naar de te meubileeren vertrekken en aldaar HD. orders gaf, waarbij Z.M. blijk gaf van groote kennis van zaken en van veel goeden smaak.’ Voor een totaalbedrag van fl.2.965,95 leverde Jansen bedrukte katoen (‘cretonne de Mul- hause’) voor de wandbespanning en de gordijnen, die met blau- we satijn werden gevoerd. De cretonne gordijndraperie werd opgehangen aan een kap in bamboe-stijl. De door de koning goedgekeurde offerte van Jansen vermeldt ook een plafonddeco- ratie van cretonne, met een onderverdeling in vakken, afgezet Afb. 7. Keuken in het Châlet, foto door onbekende fotograaf, gebruikt in met baguetten die met blauw waren bekleed. Van het eveneens de tentoonstelling ‘SpeelGoed op Het Loo, Koninklijk speelgoed van door Jansen geleverde ‘bamboe’ ameublement van grenenhout Wilhelmina tot Amalia’, Paleis Het Loo Nationaal Museum, 2 november of ‘pitchpine’, bleef ondermeer Wilhelmina’s toilettafel in de 2008 - 22 februari 2009 54 bulletin knob 2011-2 collectie van Het Loo bewaard. Van de inrichting van het Châlet werd een inventaris opgesteld die in de grote boedelregistratie van Paleis Het Loo uit 1885 en volgende jaren werd opgeno- men.20 Waren de meubelen niet op kinderformaat uitgevoerd, de (onder- kelderde) keuken was dit wèl: alles is een slag kleiner dan nor- maal. De wanden kregen een paneelbetimmering, met een geschilderde eikenhoutimitatie en een blauwe bossering, waarin gesloten en open kasten en vitrinekasten waren opgenomen (afb. 7). Het aanrecht, onder de twee vensters, had een marmeren blad, en tussen de ramen de spoelbak met twee koperen kranen. De stookplaats met de schoorsteenboezem werd betegeld. Keu- kengerei, zoals taartvormen, eierkloppers, zeven en uitsteekvor- men, werd door de Apeldoornse winkelier W. Grotenhuis gele- verd.21 Op de bruine vloertegels werd een nog aanwezig fornuis geplaatst uit een fabriek in Hildesheim, met een ingebouwd wafelijzer en een warmwaterkraan.22 De Apeldoornsche Courant van 16 juni 1888 berichtte dat niet alleen in Amsterdam, maar Afb. 8. Foto door onbekende fotograaf, prinses Wilhelmina voor haar Châlet omstreeks 1888. Links staat haar Engelse gouvernante Miss ook in Arnhem en in Apeldoorn voor de keuken voorwerpen Saxton Winter (Den Haag, Koninklijk Huisarchief) werden aangekocht, ‘geheel als voor huisselijk [sic] gebruik noodig is’. Hieronder viel ook de nog aanwezige Friese staart- klok.23 De gezondheid van de oude koning liet toen al te wensen toestellen. Vlakbij het Châlet werden biggen, geiten en konijnen, over, zo blijkt onder meer uit de herinnering van koningin Wil- bijen en Wilhelmina’s ezel Grisette gehouden. Voor de ongeveer helmina aan de verfraaiing van haar Châlet: ‘Het geheel heeft hij honderdvijftig duiven en veertig kippen, vijftig eenden en zestien nog gezien en in de zomer van 1890 kon hij het servies nog uit- zwanen waren hokken gebouwd (afb. 9).26 Een grote duiventil zoeken. Maar toen alles gereed was, was hij reeds heengegaan.’24 stond aan de rand van de moestuin die vóór het huisje lag. Ook Koning Willem III overleed op 23 november op Het Loo. Het was er een later weer afgebroken broeikas voor druiven en perzi- was algemeen bekend dat Wilhelmina aan haar Châlet was ver- ken en een tweede kas voor het kweken van bloemen en varens. knocht. Dit bleek bijvoorbeeld bij haar eerste officiële bezoek In haar memoires heeft Elizabeth Saxton Winter, van 1886 tot aan Amsterdam in 1891. Tijdens de huldiging in de Nieuwe Kerk 1896 Wilhelmina’s Engelse gouvernante, uiteengezet waarom was haar exemplaar van het gedrukte album met het programma het Châlet werd verbouwd en uitgebreid met een keuken: ‘De door Nicolaas van der Waay (1855-1936) verluchtigd met onder leidende gedachte bij het in orde maken van de keuken en van de andere een wintergezicht op het pas voltooide Châlet. châlet was geweest, dat de jonge Koningin nu ook in haar eigen De laatste uitbreiding van het Châlet, vermoedelijk een geschenk huis gastvrijheid zou kunnen uitoefenen.’27 Het Châlet en zijn van koningin Emma voor Wilhelmina’s negende verjaardag, inrichting, de dieren en de gewassen waren bedoeld om te spe- bestond uit de overhuiving van het gedeelte van het balkon boven len, maar bovenal om de aanstaande koningin (troonopvolgster de keuken.25 Het werd een soort veranda met het karakter van na de dood in 1884 van haar halfbroer prins Alexander) te leren een vertrek, dat toegankelijk was via een deur in de centrale een hofhouding te bestieren. De gouvernante begeleidde Wilhel- bovenkamer. De schoorsteenboezem werd afgewerkt met spie- gelglas, de wanden bedekt met het nog steeds aanwezige linnen waarop Arie Lieman of zijn zoon Willem een rivierlandschap schilderde. Deze schildering, maar waarschijnlijk ook die op de deur die een neo-renaissance decoratie op linnen kreeg, was ont- worpen door Johannes Stortenbeker, die wij kennen van de schil- deringen in Ebersons Kunstzaal. Het is niet bekend waarvoor de veranda werd gebruikt, maar het symmetrische aanzicht van het Châlet werd er wel door verstoord.

Het gebruik van het Châlet van Het Loo door koningin Wilhelmina Voor de jonge Wilhelmina vormde haar Châlet het middelpunt van de ontspanning in de vrije natuur. Hier concerteerden zich het buitenspelen en de kennismaking met de verzorging van haar huisdieren en het onderhoud van een moestuin (afb. 8). In een Afb. 9. Brainich & Leusink, Arnhem, foto uit omstreeks 1895 van het kleine speeltuin stonden een schommel, een wip en andere speel- Châlet en zijn duivenhokken (Paleis Het Loo Nationaal Museum) bulletin knob 2011-2 55 mina bij het werken in de tuin, bij het leren koken, tafeldekken en het ontvangen van gasten, hoofdzakelijk dames uit de kring van haar moeder. Voor de viering van diverse verjaardagen van koningin Wilhelmina en koningin Emma ontwierp Neelmeijer voor het Châlet bontgekleurde feestdecoraties. Ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Emma op 2 augustus 1895 tover- de hij het Châlet in opdracht van koningin Wilhelmina zelfs om tot een soort Turkse kiosk.28 Nadat koningin Wilhelmina zelf moeder was geworden, speelden koningin Juliana en later ook háár dochters tijdens hun jeugdjaren in en om het Châlet wan- neer zij op Het Loo verbleven. Het was bovendien in haar Châlet dat de oude koningin Wilhelmina grote stukken voor haar boek schreef.29 ‘Wanneer wij op het Loo verblijf hielden, hadden wij steeds een heerlijke tijd. Want hier, vlak bij het oude kasteel, had de Koning voor Zijn kind een allerliefst Zwitsers châlet laten zetten’, schreef Miss Saxton Winter in haar boek over de tijd dat zij aan het Nederlandse hof verbleef.30 Zwitsers van karakter was het bouwsel zeker, met zijn overstekende daken, het vakwerk en de met ajourwerk versierde topgevel. Eberson en zijn tijdgenoten waren bekend met de architectuur van de echte chalets in Zwit- serland. Ook Het Aardhuis, dat Camp in 1861 voor koning Wil- lem III op de Aardmansberg had gebouwd, ging hierop terug. Eberson toonde zich in de jaren rond 1860 bekend met de bouw- stijl in zijn ontwerp voor een koetshuis met stallen voor het land- goed Beekhuizen bij Arnhem. Het witgepleisterde gebouw heeft een zadeldak met houten gevels, een weids balkon over de gehe- le breedte van het front, met decoratief uitgezaagde sierranden en balkonspijlen.31 In 1872 hanteerde hij deze romantische ver- Afb. 10. Lucas Hermanus Eberson, schetsmatig ontwerp van de gevel van werking van het Zwitserse chalet bij de bouw van het huis Wiel- het chalet op de ruïne van het kasteel Fels te Larochette in Luxemburg, bergen in Angerlo en de niet meer bestaande pendant daarvan, ongedateerd en ongesigneerd, met op de gevel het jaartal 1884. Links en het ‘jachthuis’ op de Gulden Bodem in Arnhem, beide van leden rechts van de bovenste deur een leeuw uit het koninklijke wapen. Potlood, van de Arnhemse familie Brantsen. Waarschijnlijk om Eberson 27 x 21,5 cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief) te inspireren voor het Châlet voor prinses Wilhelmina schonk koning Willem III hem in 1881 een map van tien gravures van haar dochter te verzachten door ook in het park van Soestdijk voorstellingen van chalets.32 Mogelijk had de koning deze map een klein chalet te laten bouwen. In februari 1892 werden hier- meegenomen van een van de vakanties die hij in de jaren zeven- voor de eerste tekeningen gemaakt. De Nieuwe Amersfoortsche tig in Zwitserland had doorgebracht. De koning wenste ten slotte Courant kon al op 11 mei 1892 melden dat het toekomstige cha- in 1883 dat Eberson een chalet ontwierp op de ruïne van het kas- let uit hout zou worden opgetrokken en dat het vooraf in Den teel Fels in Larochette in Luxemburg. In de uitgebreide correspon- Haag zou worden gemaakt. Het chalet werd Wilhelmina op 31 dentie van Eberson over dit chalet, zijn enkele schetsen bewaard augustus 1892, haar twaalfde verjaardag, aangeboden. Eberson gebleven. Een tekening van de gevel toont een klein paviljoen dat, was al in 1889 overleden, waardoor koningin Emma niet kon veel meer dan wat Eberson kort tevoren voor prinses Wilhelmina terugvallen op de favoriete architect van de koning. Mogelijk om had ontworpen, een Zwitserse geest ademt (afb. 10). Het drie die reden was het ontwerp afkomstig van jonkheer Jacob Pom- bouwlagen tellende chalet wordt gedekt met een zeer sterk uitste- pejus Ernst Hoeufft, heer van Velsen en Santpoort (1842-1910), kend zadeldak. De consoles, balusterstijlen en afwisselend uitge- die in 1880 was benoemd tot rijksbouwmeester in het IIe district, zaagde borstweringen van de balkons zijn vormgegeven met een met Den Haag als standplaats. Zijn opleiding tot bouwkundige sterk gevoel voor inheemse Zwitserse folklore. had Hoeufft genoten bij de Delftse hoogleraar Eugen Heinrich Gugel (1832-1905), die zijn leerboeken overigens illustreerde met ontwerpen waarin aspecten van het Zwitserse chalet waren Wilhelmina’s chalet in het park van Soestdijk (1892) verwerkt.33 Hoeufft trad vanaf 8 februari 1892 op als bouwkun- Na de dood van koning Willem III in 1890 besloot koningin- dig adviseur van het Huis van H.M. de Koningin. Dat het contact regentes Emma Paleis Het Loo als zomerresidentie te blijven met de koningin-regentes naar tevredenheid verliep blijkt uit zijn gebruiken in de oneven jaren. De zomers van de even jaren aanstelling op 1 juli 1892 tot kamerheer in buitengewone dienst. brachten de koninginnen door op Paleis Soestdijk. Mogelijk Een jaar later volgde zijn benoeming tot intendant der koninklij- dacht koningin Emma het gemis van het Châlet bij Het Loo voor ke paleizen, met uitzondering van Het Loo. 56 bulletin knob 2011-2

Hoeufft reisde in de zomer van 1892 twee keer naar Soestdijk vloerdelen zijn slechts versierd met een bies van sjabloneerwerk. om de situatie in ogenschouw te nemen. Evenals bij het Châlet In plaats van een vlak plafond met stucdecoratie is de kap in het op Het Loo het geval was, werd dit gebouwtje elders getimmerd, zicht gelaten. Van de totstandkoming van het chalet zijn alleen zodat het in het park van Soestdijk kon worden geassembleerd. enkele rekeningen in het archief van het particulier vermogen De opdracht hiervoor ging niet naar een timmerbedrijf in Den van koningin Emma.35 Hieruit blijkt dat het fundament en de Haag, zoals de krant eerder meldde, maar naar de stoomtimmer- bakstenen voet werden gemetseld door F. Koelewijn. De schoor- fabriek ‘de Zwaluw’ in Den Helder, waar men beschikte over steenmantel van Sainte-Anne-marmer werd geleverd door de fir- door stoom aangedreven schaafmachines, zagen en machines ma Laurent Philips & Cie, ‘marbriers’ in Den Haag. De tegel- voor pen- en gatverbindingen.34 Het chalet bestaat nog steeds; vloer van de veranda was afkomstig van J.J. Sand, leverancier het staat ten noorden van de vijver achter het paleis (afb. 11). Het van mozaïektegels uit Amsterdam. Kreeg Wilhelmina’s Châlet houten, in okergeel met bruin en rood geschilderde gebouw, op Het Loo een comfortabele en luxueuze bespanning met cre- bestaat uit één hoofdruimte, met aan de voorzijde een weidse tonne, de firma Pander moest voor het chalet van Soestdijk vol- veranda en aan de achterkant een tweede, uitgebouwd vertrek. staan met het aanbrengen van papierbehang. Anno 2011 zijn ter Alle bouwonderdelen hebben een eigen dak en de wanden zijn plekke nog restanten aanwezig van crème papierbehang met voorzien van vakwerk. Hoewel de hoofdruimte van een marme- strepen met blauw lint en roosjes. De Haagse schilder M. Nooyen ren schoorsteenmantel en van een traditionele lambrisering met had in mei reeds het houtwerk geschilderd. Een recent uitgevoer- panelen is voorzien, is het interieur in vergelijking met het Apel- de reconstructie op basis van kleuronderzoek laat een beschilde- doornse exemplaar toch redelijk eenvoudig. De wandvakken ring zien in crème met roze en met donkergrijze biezen. worden afgesloten door een fries van ruitvormen, die worden Ten slotte leverde ‘De Zwaluw’ nog 31 bloembakken om de onderbroken door glas-in-loodramen in rood en geel. De houten stijlen van de veranda en aan de voet van de vensters, en de

Afb. 11. Het chalet van koningin Wilhelmina in het paleispark van Soestdijk (foto Paul Rem, 2010) bulletin knob 2011-2 57

‘10 ruiten van gekleurd glas met geslepen cabochons’. Ook ver- der Wijck, De Nederlandse buitenplaats. Aspecten van ontwikkeling vaardigde de fabriek de schoorsteenbetimmering en de ‘paneel- bescherming en herstel, Alphen aan den Rijn 1982, 391-399; Saur vakjes naast de bovenramen’.36 Allgemeines Künstler-Lexikon, dl.32, Leipzig 2002, 4; T.P.G. Kralt, Het is niet bekend waartoe het chalet in het park van Soestdijk Wielbergen en de familie Brantsen. De lotgevallen van een landgoed diende. Het was kleiner dan op Het Loo en beschikte niet over en Victoriaans landhuis in Angerlo, Zwolle 2008, 125-133. Eberson een keuken; er werden geen dierenhokken geplaatst en ook was zelf publiceerde over zijn werk in de Bouwkundige Bijdragen. er geen moestuin. Daarbij komt dat koningin Wilhelmina al 3 J.M.W. van Voorst tot Voorst, ‘De Kunstzaal in Paleis Het Loo. I. twaalf jaar was, en niet meer in de eerste plaats een spelend kind. De bouwgeschiedenis’, Antiek. Tijdschrift voor oude kunst en kunst- Over de inrichting zijn helaas geen gegevens bekend. Het chalet nijverheid 15 (1980) 1, 9-29; ‘De Kunstzaal in Paleis Het Loo. II. werd niet opgenomen in de boedelinventaris van 1906, de eerste De kunstzaal als “pantheon”’, Antiek. Tijdschrift voor oude kunst en die na de bouw van het chalet van Soestdijk werd opgemaakt.37 kunstnijverheid 15 (1980) 2, 67-102; ‘De Kunstzaal in Paleis Het Mogelijk werd het chalet meer gebruikt als een soort theekoepel, Loo. III. Pantheon van negentiende-eeuwse kunstenaars en letter- om te verpozen na een aangename wandeling. Het schilderachti- kundigen’, Antiek. Tijdschrift voor oude kunst en kunstnijverheid 15 ge, ‘Zwitserse’ effect werd nog versterkt door de aanleg van een (1980) 4, 189-213. cementrustiek bruggetje ervoor. Een rekening is niet teruggevon- 4 Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL3379-1 t/m -4; RL3380; den, maar waarschijnlijk werd dit onderdeel geleverd door de RL3381; RL3382. Utrechtse firma F.J. Moerkoert, het destijds befaamde adres voor 5 Tekening gepubliceerd in M.F. van Kersen-Halbertsma, ‘Het ‘Aanleg van rots- en waterwerken’.38 Toen koningin Wilhelmina Koninklijk transport’, in: E. Elzenga (red.), Het Witte Loo. Van ouder werd en het schilderen een belangrijke rol in haar leven Lodewijk Napoleon tot Wilhelmina 1806-1962, tent.cat. Paleis Het ging spelen, gebruikte zij dit chalet van tijd tot tijd als atelier.39 Loo 1992-1993, 99. Hoeufft leverde overigens in 1905 voorontwerpen voor een com- 6 Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL3395. plex van stallen met dienstwoningen op Het Loo, ter vervanging 7 Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL3889 t/m RL3892. van de oude houten stallen aan de overzijde van het paleis. Het 8 E. van Heuven-van Nes, ‘De Badtent bij de grote vijver van Het plan zou enkele jaren later, in 1909, leiden tot de bouw van de hui- Loo’, in: L.J. van der Klooster e.a. (red.), Oranje-Nassau Museum dige Stallen. Zijn chalet in het park van Soestdijk is bijzonder Jaarboek 1990, Zutphen 1991, 117-126. doordat het nooit is gewijzigd, in tegenstelling tot dat van Eberson. 9 Den Haag, Koninklijk Huisarchief (KHA), G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guillaume III au Palais du Loo’, Mijn dank gaat uit naar de medewerkers van het Koninklijk 213: ‘Après ma réponse le Roi m’en dit qu’il avait plusieurs plans à Huisarchief. Dit artikel is opgedragen aan mijn gewaardeerde faire. D’abord la construction d’un petit châlet pour la Princesse sur collega Wies Erkelens, sinds 1976 conservator van Paleis Het les fondation du Chineesche Koepeltje près du vieux Loo. Nous Loo, en bovendien verre verwante van Eberson. nous y sommes rendus, et l’après midi, j’en fait un projet qui plait au Roi.’ 10 L. van Everdingen-Meyer, De lusthof het Loo van de Koning-Stad- Noten houder Willem III en zijn gemalin Mary II Stuart, [Walter Harris] vertaling uit het Engels, Den Haag 1974, 70. 1 De rietgedekte boerenwoningen die koning Willem I in de late jaren 11 Den Haag, Nationaal Archief (NA), Nassause Domeinraad, Ordon- twintig in de parken van zijn zomerresidenties in het zuidelijke en nantiën, boek 999, fol.227r-227v: ‘Die van Raede en: Rekeningen het noordelijke deel van het Koninkrijk der Nederlanden liet bou- van sijne Kone: Majt: van groot Brittagne gesien hebbende de wen voor zijn jongste kind, prinses Marianne, werden daadwerkelijk bovenstaende rekeninge vande Mr: schilders Berchet ende Larisse, bewoond door een daartoe aangezochte boerenfamilie. Door actieve wegens ’t geene bij deselve op ordre vanden heere directeur desma- deelname maakte de prinses kennis met het boerenbedrijf. Ook het rets tot den 15:Meij deses jaers 1694: gedaen en[de] verdient aen ’t landelijke huisje dat koning Willem II omstreeks 1833 voor zijn schilderen ende leveren van eenige stucken schilderije voor ende ten dochter prinses Sophie in het park van Soestdijk liet optrekken was dienste van sijne Majt: aende voilliere op desselfs huijs ’t Loo [etc] bedoeld voor zuivelproductie op kleine schaal. Haar drie broers kre- 415 gulden, 10 stuvers. 18:Meij 1694.’ Gérard de Lairesse zal niet gen echter ieder een jachthuisje. Willem Bergé, ‘Monumenten in betrokken zijn geweest omdat hij sinds 1690 blind was. Alain Roy, België met betrekking tot Koning Willem I’, in: Jaarboek Monu- Gérard de Lairesse 1640-1711, Paris 1992, 52 en 132. In dit ver- mentenzorg 1993, Zwolle 1993, 109-111; Renny van Heuven-van band meld ik de werkzaamheden van een zekere Lares (Laires) in Nes, ‘Prinses Marianne (1810-1883). De jonge Gelderse boerin van de koepel in het park van kasteel Rosendael omstreeks 1725. Vrien- Het Loo’, in: Jaarboek Oranje-Nassau Museum 2001, Rotterdam/ delijke medeling dr. J.C. Bierens de Haan. Gronsveld 2002, 128-143. Prins Willem V liet in het laatste kwart 12 NA, Archieven betreffende het kroondomein en de hofhouding van van de achttiende eeuw in het park van Het Loo voor zijn zoon en koning Lodewijk en de Franse keizer, inv.nr.109: [25 mei 1807] dochter de Willemstempel en de Louisatempel bouwen. ‘Réparation des Pavillons octogones & chinoises, près la mena­gerie 2 Voor Ebersons projecten en zijn biografische gegevens wordt ver- et le vieux Loo au chateau du Loo’; NA, Archief Kroondomein en wezen naar Karen Veenland-Heineman, ‘Lucas Hermanus Eberson hofhouding Lodewijk Napoleon, 1806-1813, inv.nr.104: Rekening (1822-1889), een “volkomen onbeduidende architect”?’ in: Leids 1808, nr.28: stoffering voor ‘deux maisons chinoises, 4.700.’ Kunsthistorisch Jaarboek 1984, Delft 1985, 467-494; H.W.M. van 13 ‘Kaart van het Koninglyk Loo zoals hetzelve zich bevond in den 58 bulletin knob 2011-2

jaare 1806’, Maximiliaan Jacob de Man, Paleis Het Loo Nationaal W. Neelmeijer me disant que les travaux de la verandah au dessus la Museum, RL2676; kaart door P. Broekhoven, 1812, NA, VTHR467. cuisine du châlet de la Princesse sont terminés au grd. contentement In de inventaris die in 1810 van Het Loo werd opgemaakt, wordt, de la Reine.’ Apeldoornsche Courant, 31 augustus 1889. behalve de meubelen in het ‘Pavillon Chinois’, ook een opsomming 26 KHA, A50 X-01, nr.8520, 22 april 1891, Acte met beschrijving van gedaan van de meubelen in het ‘Pavillon de Jardin’. Mogelijk is dit eigendommen van koningin Wilhelmina op Het Loo. het tweede, toen nog bestaande restant van de oude volière. NA, 27 E. Saxton Winter, Toen onze Koningin nog prinsesje was, Den Haag Archief Kroondomein, en hofhouding Lodewijk Napoleon, 1806- 1911, 25-27, 99-101. 1813, inv.nr.105, Inventaris Paleis Het Loo 1810, Pavillon de Jardin. 28 KHA, kaart ID-148. 14 NA, Archief Kroondomein, en hofhouding Lodewijk Napoleon, 29 Thijs Booy, De levensavond van koningin Wilhelmina, Amsterdam 1806-1813, inv.nr.105, Inventaris Paleis Het Loo 1810, Au jardin- 1965, 113-114. Pavillon Chinois; KHA, E9c-31, vier bladen met plattegronden van 30 Saxton Winter 1911 (noot 27), 26. het ‘Pavillon Chinois au chateau du Loo’. 31 Perpectivisch aanzicht en plattegrond voor een koetshuis in chalet- 15 KHA, E9c-1199, Inventaris van het meubilair van Paleis het Oude stijl, Bouwkundige Bijdragen 16 (1868), derde stuk, 197-202, plaat Loo 1849, Chinesche Koepel. Tijdens zijn wandeltocht door Neder- XIII. land merkte Van Lennep in 1823 het volgende op: ‘De met spiegels 32 KHA, G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guil- en glazen deuren versierde koepel van de oranjerie is bijzonder, laume III au Palais du Loo’, 214, 22 augustus 1881: ‘Le Roi m’a maar de oranjerie zelf is minder opvallend, evenmin als het wild- fait cadeau de 10 gravures de châlets qui pouraient m’être utile park.’ Geert Mak en Marita Mathijsen (eds.), De zomer van 1823. quelque fois mes clients en voudraient faire faire convenu.’ Lopen met Van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland, 33 Bijvoorbeeld: ontwerp voor een bescheiden jachtslot, E.H. Gugel, Zwolle 2000, 203. In 2000-2001 werd in het paleispark een acht- Architectonische vormleer in vier delen, dl.I, Den Haag 1880. kantige theekoepel opgebouwd, met gebruikmaking van bewaard 34 Voor ‘De Zwaluw’: Bouwkundig Weekblad (1886), 121 en De gebleven achttiende-eeuwse onderdelen. De suggestie is wel gedaan Opmerker (1885) 97, 351. dat de hoofdvorm teruggaat op één van de paviljoentjes van de 35 KHA, E8-XI-B-14, rekeningen betreffende de bouw van het chalet. volière van de koning-stadhouder, maar totnogtoe kan dat niet met 36 KHA, E8-XI-B-15, rekening ‘De Zwaluw’, juni 1892. zekerheid worden gesteld. 37 In de Quitantien der Koningin voor juni 1892 is wel een nota opge- 16 Enkele tekeningen zijn op 1880 gedateerd, terwijl de opdracht voor nomen van J.H. Gijzen, meubelfabrikant-Hofleverancier te Den de bouw van een Châlet in dat jaar niet werd gegeven. Mogelijk Haag, voor een ameublement, bestaande uit enkele tafels van diver- bracht Neelmeijer deze datering later aan en vergiste hij zich. se groottes, een ‘fantaisie etagere’ en een stoel met gevlochten riet 17 KHA, G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guil- in de rugleuning. Alles was van gepolitoerd Amerikaans grenenhout laume III au Palais du Loo’, 216, 218, 222, 227, 228, 242, 247, 253, of wel pitchpine, waarvan ook de ‘bamboe’meubelen in de Toiletka- 257, 261. mer in het Châlet op Het Loo waren vervaardigd. Mogelijk was Gij- 18 KHA, G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guil- zens ameublement voor het chalet op Soestdijk bestemd. KHA, laume III au Palais du Loo’, 324: [1888] ‘Il [Neelmeijer] A47a-III-12 (1892). m’adressant en même temps une lettre par laquelle il me donnant 38 W. Meulenkamp, E. Blok en T. Wit, ‘De cementrustieke brug van quelque détails des travaux (…) du châlet de la Princesse, qu’il exe- kasteel De Haar, een gemiste kans’, Bulletin KNOB 102 (2003) 1, cutent aux ordres du Roi.’ 8-12. 19 KHA, E8-IVj-57, rekening H.F. Jansen & Zonen, levering 25 augus- 39 Het chalet werd ook gebruikt door de jonge prinses Juliana: ‘Ook tus 1888. zij speelde dan in het poppenhuis en zelfs later, toen zij studente 20 KHA, E9c-1145, Generale Inventaris van het koninklijk Paleis van was, kwam zij hier met haar studiegenooten om eens heerlijk uit te het Loo over de jaren 1885-1890. ravotten. Het kindermeubilair had de Koningin-Moeder toen al weg 21 KHA, A47a-III-11 (1888), rekening 199, W. Grotenhuis, hofleve- laten zetten en de jongedames kregen gelegenheid in het poppenhuis rancier, Apeldoorn. zich zelf te zijn. Wat zal het vroolijke gelach der jonge onbezorgde 22 KHA, E8-IVj-56, (mei 1887), rekening 803, Koninklijke magazij- menschen als muziek Koningin Emma in de ooren geklonken heb- nen van bouwartikelen, gereedschappen, koper en ijzerwaren enz. ben!’ Paleis Soestdijk. De prinselijke woning, uitgave Bosch & Keu- D.S.M. Kalker te Amsterdam. ning, [1936], 37. 23 KHA, E8-IVj-56, rek.48, juni 1888. De klok werd voor 34 gulden gekocht bij W.M. Pruijs, Horlogiën, Bijouteriën, Galanteriën in Apeldoorn. 24 Wilhelmina, Eenzaam maar niet alleen, Amsterdam 1959, 28. 25 Wilhelmina 1959 (noot 24), 29: ‘Moeder liet boven in het chalet bij de verbouwing een veranda voor mij inrichten, die een mooie wand- beschildering had en een oude deur met klopper.’ Voorts KHA, G24- 3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guillaume III au Palais du Loo’, 328: [4 juli 1889]. Koningin Emma keurde Storten- bekers plan goed (uitvoering door Lieman); voor de schoorsteen spiegelglas en bloemvazen. 327 [19 mei 1889]: ‘Reçu une lettre de Jan Baptist Xavery (1697-1742): een veelzijdig tuinkunstenaar1

Dennis de Kool

De wetenschappelijke belangstelling voor Nederlandse beeld- houwkunst uit de achttiende eeuw neemt gestaag toe.2 De bekendste achttiende-eeuwse Noord-Nederlandse beeldhouwers zijn Ignatius (1685-1732) en Jan van Logteren (1709-1745). De werken van deze Amsterdamse kunstenaars zijn uitvoerig beschreven in een monografie die in 2005 verscheen.3 Ondanks het feit dat deze monografie veel interessante details over beide beeldhouwers bevat, kent dit boek enkele tekortkomingen.4 Van de Noord-Nederlandse tijdgenoten van Ignatius en Jan van Log- teren is weinig bekend. Het waren voornamelijk de Zuid-Neder- landse kunstenaars die het gezicht en de kwaliteit van de Noord- Nederlandse beeldhouwkunst bepaalden.5 Het atelier van Jan Pieter van Baurscheit de Oude (1669-1728) behoorde bijvoor- beeld in de eerste decennia van de achttiende eeuw tot de grote leveranciers van beeldhouwwerk.6 Hoewel Jan Pieter van Baur- scheit de Oude in Duitsland werd geboren, trok hij op jonge leef- tijd naar Antwerpen, waar hij tot aan zijn dood een alom gewaar- deerde beeldhouwer en architect werd. Na zijn dood zette zijn zoon Jan Pieter van Baurscheit de Jonge (1699-1768) het atelier voort en wist zich op te werken tot een succesvol architect.7 De belangrijkste Zuid-Nederlandse beeldhouwer uit die tijd is Jan Baptist Xavery (1697-1742). Het is echter opmerkelijk dat de publicaties over deze getalenteerde en veelzijdige beeldhouwer relatief schaars zijn. In 1970 schreef L.J. van der Klooster een artikel over deze beeldhouwer, waarin hij in het bijzonder aan- dacht besteedde aan de werkzaamheden van Xavery voor prins Willem IV.8 Van recentere datum zijn de publicaties van F. Scholten over onder meer de borstbeelden en grafmonumenten die door Xavery zijn vervaardigd.9 In deze verkennende bijdrage zal in het bijzonder worden inge- gaan op de doorgaans onderbelichte rol en betekenis van Xavery als maker van tuinornamenten. Deze focus is niet zonder reden, want de Nederlandse tuinkunst maakte in de eerste helft van de achttiende eeuw een bloeiperiode door. Deze kunstvorm was gericht op het laten versmelten van groen en tuinornamenten tot één harmonieuze compositie, waar bovendien vaak een door- dacht decoratieprogramma of een specifieke wereldvisie aan ten grondslag lag. Tuinornamenten fungeerden in deze tuinhistori- sche context nadrukkelijk niet als losstaande objecten of louter decoratie, maar waren onderdeel van een weloverwogen tuin- plan, waarbij het geheel meer was dan de som der delen. Daar- Afb. 1. A. Xavery, Sabijnse Maagdenroof, 1696, Paleis Het Loo, naast werden tuinornamenten gebruikt om de perspectiefwerking Apeldoorn (foto Dennis de Kool, 2009)

pagina’s 59-67 60 bulletin knob 2011-2 te versterken en de vele doorzichten te verlevendigen. Helaas van de goudsmid Claude Robart. In november van datzelfde jaar bestaan veel buitenplaatsen niet meer in hun oorspronkelijke werd hij vermeld als lid van het Haagse schildersgilde. Het ate- vorm. Om Xavery als tuinkunstenaar te kunnen doorgronden is lier van Xavery was gevestigd in zijn woonhuis aan de Zuidoost dus nader onderzoek en inlevingsvermogen vereist. Buitensingel. Zijn talent zou niet onopgemerkt blijven, met name in Den Haag waar hij het grootste deel van zijn leven verbleef en als ‘hofbeeldhouwer’ actief was.12 Hij is waarschijnlijk ook een Jan Baptist Xavery’s atelier in Den Haag tijd werkzaam geweest in Kassel. Op 19 juli 1742 overleed Jan Jan Baptist Xavery werd op 30 maart 1697 geboren in Antwer- Baptist Xavery, na een productief en kort leven, in zijn geboorte- pen. Hij was de zoon van beeldhouwer Albert Xavery (1664- stad Antwerpen. Zijn overlijden was mogelijk een indirect 1728) en Catharina Herri. Nagelaten werken van Albert Xavery gevolg van een ongeluk tijdens het plaatsen van een beeld van zijn beelden in de tuin van Huis Bartolotti te Amsterdam, twee Mars in het kasteel van Breda.13 Xavery liet twee zonen na, verre van elegante stroomgoden aan de vijver van Slot Zeist en Frans Xavery en Jacob Xavery IV, die eveneens hun creatieve een marmeren tuinbeeld (‘Sabijnse Maagdenroof’, 1696) in de roeping volgden en schilder werden. tuinen van Paleis Het Loo (afb. 1 en 2). Jan Baptist Xavery trad, zoals gebruikelijk was in die tijd, in het Veelzijdig oeuvre voetspoor van zijn vader en ging bij hem in de leer. De Antwerp- se beeldhouwer Michiel van der Voort (1667-1737), in zijn tijd In Den Haag ontwikkelde Jan Baptist Xavery zich tot een veel- een vooraanstaande en veelzijdige kunstenaar, fungeerde even- zijdig en gerespecteerd kunstenaar. In de hoedanigheid van ‘hof- eens als zijn leermeester.10 Op jonge leeftijd begaf de jonge beeldhouwer’ maakte hij marmeren borstbeelden voor stadhou- beeldhouwer zich naar Wenen (1719) en Rome (1721). In laatst- der Willem IV (1733) en prinses Anne van Hannover (1736) die genoemde stad zou hij twee jaar verblijven. In 1723 vertrok hij zich momenteel in het Mauritshuis in Den Haag bevinden. Daar- naar Den Haag.11 In 1725 verkreeg hij het Haags burgerschap en naast werkte hij samen met graveur, architect en dessinateur trad hij in het huwelijk met Maria Christina Robart, een dochter Daniel Marot (1661-1752) bij de verbouwing van Huis ten

Afb. 2. A. Xavery, Detail met signatuur, Paleis Het Loo, Apeldoorn (foto Dennis de Kool, 2009) bulletin knob 2011-2 61

Bosch.14 Bij dat project was hij onder meer verantwoordelijk helaas onbekend.20 Het Gemeentemuseum in Den Haag heeft in voor het houtsnijwerk in de Witte Eetzaal.15 Verder verzorgde hij 1969 een door Xavery gesigneerd terracotta borstbeeld aangekocht de gevelversiering van het Oude Stadhuis in Den Haag. Het van een onbekende man (1739). Waarschijnlijk is hier de kunste- Haagse stadswapen geflankeerd door Prudentia en Justitia (1733- naar Balthasar Denner afgebeeld. Als decoratief ontwerper heeft 1735) is bijvoorbeeld van zijn hand. Xavery ontving voor deze Xavery diverse schoorsteenstukken ontworpen en vervaardigd. opdracht 1500 gulden.16 In datzelfde stadhuis maakte hij de mar- Een aantal van deze stukken bevindt zich momenteel in het Rijks- meren bovendeurstukken van de voormalige schepen- en justitie- museum in Amsterdam. In de salon van Huis Dedel bevond zich kamer. Dat leverde Xavery op 24 maart 1738 ongeveer 800 gul- een marmeren schoorsteenstuk met twee meisjeskoppen dat waar- den op.17 Er zijn verschillende reliëfs van Xavery bewaard geble- schijnlijk door Xavery werd vervaardigd.21 Een indicatief en onge- ven. Het marmeren reliëf met een allegorische voorstelling onder twijfeld onvolledig overzicht van zijn oeuvre, opgenomen aan het het orgel van de Sint Bavo in Haarlem wordt gerekend tot één slot van dit artikel, geeft de lezer een globale indruk van de veel- van zijn beste werken (afb.3).18 zijdigheid en productiviteit van Xavery. Xavery heeft verschillende borstbeelden gemaakt. Een indruk- wekkend werk is het marmeren borstbeeld van Don Luis da Waarderingsgeschiedenis Cunha dat in 1994 door het Rijksmuseum is aangekocht. Don Luis da Cunha (1662-1749) was ambassadeur van het koninkrijk Frans Hemsterhuis (1721-1790) was de eerste filosoof die de Portugal tussen 1728 en 1736.19 De Portugese ambassadeur beeldhouwkunst tot een belangrijk reflectiepunt maakte. Beelden woonde aan het Lange Voorhout. Xavery heeft eveneens een borst- voldoen volgens hem in hoge mate aan de esthetische bestand- beeld gemaakt van François Fagel (1659-1746), een vermaard delen ‘eenvoud van contouren’ en ‘rijkdom aan denkbeelden’. In man die gedurende meer dan zestig jaar werkzaam was als dienaar zijn ‘Brief over de beeldhouwkunst’ (1769) lezen we: ‘de beeld- der Staten-Generaal. De huidige verblijfplaats van de buste is houwkunst is van alle vormen van nabootsing van de zichtbare dingen de voornaamste, omdat zij het meest volmaakt is.’ Subtiel voegt hij daaraan toe: ‘daarna volgt de schilderkunst’.22 Verder betoogt Hemsterhuis: ‘hetgeen wij groots, verheven en smaakvol noemen, zijn grote gehelen waarvan de delen zo kunstzinnig zijn samengesteld dat de ziel ze in één ogenblik en zonder moeite met elkaar kan verbinden.’23 Deze passage levert, wanneer een koppeling wordt gemaakt met de tuinkunst, een interessant inzicht op. Tuinornamenten stonden namelijk in de achttiende eeuw niet op zichzelf, maar waren een vanzelfsprekend onder- deel van een zorgvuldig geconstrueerd tuinontwerp en vormden ook ten opzichte van elkaar vaak een ensemble. Als gevolg van de ontmanteling van veel buitenplaatsen is deze samenhang ver- loren gegaan, zijn tuinbeelden ‘vervreemd’ geraakt van hun oor- spronkelijke tuinhistorische context en is vaak de iconografische betekenis van de beelden moeilijk meer te achterhalen.

Xavery’s tuinkunst op Zijdebalen Op de buitenplaats Zijdebalen te Utrecht werd Jan Baptist Xave- ry als tuinkunstenaar ingeschakeld. Deze rijk versierde buiten- plaats aan de Vecht was het eigendom van David van Mollem (1670-1746), een rijke doopsgezinde zijdehandelaar die een gro- te belangstelling voor de tuinkunst had. De inrichting van zijn tuin was gebaseerd op een harmonieus en goed doordacht tuin- plan. De indrukwekkende tuin van Zijdebalen werd destijds gezien als het ‘Eden onzes tyts’. Deze buitenplaats was onder meer voorzien van een orangerie met exotische planten, een volière met zeldzame vogels, een theater, een karpervijver en andere waterwerken, een mineralen- en schelpengrot, wandelwe- gen, zorgvuldig bijgewerkte hagen en tal van marmeren beelden en vazen.24 Niet alleen Jan Baptist Xavery, maar ook Jacob(us) Cressant nam veel van de tuinornamenten in deze tuin voor zijn reke- 25 Afb. 3. J.B. Xavery, reliëf onder orgel Sint Bavo, 1738, Haarlem ning. Cresssant was afkomstig uit Abbeville (Frankrijk) en van (foto Dennis de Kool, 2006) 1728 tot 1740 werkzaam in Utrecht.26 Samenwerking tussen 62 bulletin knob 2011-2 deze en andere kunstenaars op Zijdebalen was van groot belang via veilingen op verschillende plekken. Veel tuinornamenten van om een harmonieuze tuincompositie tot stand te brengen. David andere buitenplaatsen hebben datzelfde lot ondergaan.31 De tuin- van Mollem hechtte grote waarde aan de thematiek van zijn beelden van Jan Baptist Xavery bevinden zich, voor zover nu sculpturen en hun onderlinge samenhang, omdat ze als onder- bekend is, vaak niet meer op de locaties waar ze oorspronkelijk deel van de tuin een geschikt middel vormden om weloverwogen voor zijn bedoeld. Ook is tot op heden niet met zekerheid vast te gedachten over schepping, natuur en mens uit te beelden.27 stellen waar de tuinornamenten van Zijdebalen zijn beland. Het Een opvallend detail is dat Van Mollem ook beeldhouwwerk op vei- is bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat enkele tuinbeelden op land- lingen kocht. Dit feit illustreert dat de tuinhistorische context van goed De Tempel in Overschie van Zijdebalen afkomstig zijn.32 tuinbeelden geen statisch gegeven is en dat tuinbeelden in een nieu- we omgeving een nieuw betekenisvol verhaal kunnen vertellen. In Tuinornamenten van Xavery 1740 was de tuin op Zijdebalen voltooid. Lang heeft Van Mollem daar niet van kunnen genieten, want hij stierf op 5 juli 1746. In Nederland zijn verschillende tuinbeelden van Xavery bewaard gebleven. Een beeld heeft een bestemming gevonden bij Huize Bergen te Vught. In 1916 werd de villa Huize Bergen naar ont- Hofdicht werp van de architect J.W. Hanrath gebouwd voor de familie In de literatuur worden verschillende beelden genoemd die Fentener van Vlissingen. De oorspronkelijke villa Huize Bergen, Xavery voor de tuin van Zijdebalen heeft vervaardigd. Marme- daterend uit de negentiende eeuw, werd hiervoor gesloopt. In ren beelden van Hippocrates en Galenus, Mercurius en Diana, 1949 is het landgoed verkocht aan het bisdom Den Bosch. In Apollo en Flora, en verschillende marmeren groepen, namelijk 1950 is de stichting Huize Bergen opgericht, die het landgoed ‘drie bustes, die zeer de aandacht trokken: de Wereld tusschen kocht. Tegenwoordig wordt het geëxploiteerd als conferentiecen- Heraclitus en Democritus, - een tweede groep, geroemd als trum. Op dit landgoed bevindt zich een zandstenen tuinbeeld van bevallig en als teeder en aangenaam, maar die ons doet glimla- Diana. De sikkel van de maan op haar voorhoofd is haar attri- chen; de Koophandel, die langs den rug der Naarstigheid opklimt buut als maangodin. Het tuinbeeld is gesigneerd en gedateerd. om een door de Wijsheid vastgehouden hoorn des overvloeds te vermeesteren, - en ten slotte een derde, die Mercurius, Minerva voedend, vertoonde’.28 Dat deze tuinbeelden van Xavery in de smaak vielen bij zijn tijdgenoten, komt naar voren uit het Hof- dicht over Zijdebalen dat in 1740 door Arnold Hoogvliet is geschreven.

Ô Troostrijk zinnebeelt! Ô kunst van Xavery, Die oog en hart verrukt, waarheen vervoert gij mij? Gij deed mijn poëzy, gekeert naar d’eigenschappen Der zedeleer, bijna voorbij twee beelden stappen, Door uwen beitel fiks gevormt uit marmersteen. Ô Schoone Flora! Zoude ik u voorbij gaan? Neen. Zoude ik, ô grootsche Apol! Dus uwe schoonheit honen? Ô neen, gij kunt ons een verhevenheit vertonen, De majesteit der goôn, bij ’t heidendom verdicht, En leert, dat Xavery niet voor d’aaloutheid zwicht.29

Ontmanteling van de buitenplaats Zijdebalen De tuin van Zijdebalen bleef in de achttiende eeuw een belang- rijke bezienswaardigheid. David van Mollem had in zijn testa- ment laten vastleggen dat de buitenplaats precies moest blijven zoals de stichter het naliet. Zijn nabestaanden werden echter geconfronteerd met tegenvallende inkomsten. In 1819 werd het landgoed vanwege een faillissement verkocht en ontmanteld. De tuinornamenten werden op een openbare veiling verkocht. Het financiële resultaat van de veiling ‘was treurig, zoals te verwach- ten was in een tijd, toen tuinbeelden uit de mode waren en toen ieder zuchtte onder de gevolgen van den Franschen tijd.’30 Dat was een tragisch einde voor de tuinbeelden die deze buitenplaats mede vorm en inhoud gaven. Alle beelden en vazen werden uit hun zorgvuldig gecomponeerde context gehaald en belandden Afb. 4. J.B. Xavery, Tuinbeeld Diana, 1725, Vught (foto Dennis de Kool, 2006) bulletin knob 2011-2 63

Afb. 5. Detail met signatuur en datering, Vught (foto Dennis de Kool, 2006) Afb. 7. Detail met signatuur en datering, Middelbeers (foto Dennis de Kool, 2009)

Aan de voorkant op het plateau onder haar voeten staat J.B. ten is een schelp geplaatst. Het beeld is op het voetstuk gesig- Xavery 1725. De huidige exploitant van het landgoed vermoedt neerd door Xavery. Bij de datering zijn alleen de eerste drie cij- dat het beeld destijds is geplaatst door de familie Van Beunin- fers zichtbaar (‘172’). Het laatste cijfer is vervaagd. Vermoedelijk gen-Fentener van Vlissingen (afb. 4 en 5). is het beeld oorspronkelijk bedoeld om in een nis te worden Een ander tuinbeeld van Xavery staat op landgoed Baets te Mid- geplaatst, omdat aan de achterzijde van het beeld minder aan- delbeers. Het betreft hier een beeld van Venus. Achter haar voe- dacht is besteed. Een opvallend gegeven is dat de handtekening van Xavery wederom prominent aan de voorkant van het voet- stuk is aangebracht. Dit kan worden geïnterpreteerd als een zelf- bewust gebaar van de kunstenaar die deze tuinbeelden letterlijk als zijn visitekaartje heeft opgevat (afb. 6 en 7). Een derde tuinbeeld van Xavery is opgesteld naast het huis op buitenplaats Rijnoord te Woerden.33 Dit beeld van Demeter, de godin van het graan, is aan de zijkant van het voetstuk gesig- neerd en voorzien van het jaartal 1733. In haar linkerhand houdt ze een toorts omhoog, in de plooi van haar kleed bevinden zich bloemen of vruchten en naast haar is een gevleugeld dier geposi- tioneerd. Deze attributen verwijzen naar Demeter die haar doch- ter Proserpina zoekt (afb. 8, 9 en 10). Naast deze drie getraceerde beelden wordt in de literatuur nog melding gemaakt van een beeld van Flora uit 1725.34 Flora is in 1833 op het Valkhof in Nijmegen geplaatst en is tijdens of na de Tweede Wereldoorlog spoorloos verdwenen. Dit beeld is in het- zelfde jaar gemaakt als het eerder besproken tuinbeeld van Dia- na. Om die reden kan niet worden uitgesloten dat er een mogelij- ke samenhang bestaat tussen deze tuinbeelden. Verder worden in de literatuur nog andere werken van Xavery genoemd, namelijk een zandstenen mannenfiguur uit 1732 die in de tuin van het al genoemde Huize Bergen te Vught zou hebben gestaan en beel- den van Diana en Apollo waarbij Dukenborg te Nijmegen als locatie is vermeld.35 Soms wordt ook een verband gelegd tussen sculpturen in de tuin van en Xavery. Deze tuin is in de eerste helft van de achttiende eeuw aangelegd naar een ont- werp van Daniel Marot. Van de huidige beelden in de tuin is echter niet bekend waar deze beelden vandaan komen en door wie ze zijn gemaakt.36 Jan Baptist Xavery heeft ook andere tuinornamenten gemaakt, waaronder verschillende tuinvazen voor Zijdebalen. Enkele tuinvazen van Xavery zijn bewaard gebleven.37 Tegenwoordig worden slechts sporadisch stukken Afb. 6. J.B. Xavery, Tuinbeeld Venus, Middelbeers (foto Dennis de Kool, 2009) van Xavery op veilingen aangeboden. 38 64 bulletin knob 2011-2

Afb. 9. Detail met signatuur en datering, Woerden (foto Dennis de Kool, 2010)

objecten of louter decoratie worden gezien, maar dienen in een bre- dere tuinhistorische context te worden geplaatst. De tragiek van veel tuinornamenten is dat ze vaak uit hun oorspronkelijke groene omgeving zijn gehaald. In een andere omgeving krijgen ze soms een nieuwe betekenis, maar vaak komen ze minder goed tot hun recht, omdat de oorspronkelijke harmonieuze ‘compositie’ verloren is gegaan. Het resultaat daarvan is doorgaans een nonchalante omgang met dit versnipperde cultuurhistorische erfgoed. De schaar- se tuinbeelden die alle rampspoed hebben overleefd en nog in het openbaar te bewonderen zijn, staan vaak op ongeschikte locaties en zijn kwetsbaar voor klimatologische invloeden of vandalisme. Ook zijn veel al dan niet gehavende tuinbeelden in anonieme depots van musea beland. Hoewel de beelden daar veilig zijn, vormen de troos- teloze museale catacomben een schril contrast met de tuinen waar- voor ze oorspronkelijk zijn bedoeld. Tuinornamenten zijn gemaakt om door liefhebbers aanschouwd, bestudeerd en bewonderd te wor- den, bij voorkeur in een groene omgeving. Anders verdwijnen ze letterlijk uit ons collectieve geheugen. De getalenteerde Jan Baptist Xavery en zijn tijdgenoten verdienen een beter lot. Aangezien deze bijdrage is bedoeld als startpunt voor nader onderzoek naar de wer- Afb. 8. J.B. Xavery, Tuinbeeld Demeter, 1733, Woerden (foto Dennis de ken en de artistieke levensloop van Xavery, worden meldingen van Kool, 2010) werken die nog niet in het overzicht staan, suggesties en kritische reacties van lezers zeer op prijs gesteld. Pleidooi voor herwaardering Hoewel er tegenwoordig iets meer aandacht is voor de Nederlandse beeldhouwkunst uit de achttiende eeuw, verdient de Nederlandse tuinsculptuur uit deze periode meer systematisch onderzoek. Veel van de Nederlandse tuinsculptuur uit de achttiende eeuw is name- lijk nog anoniem.39 Dergelijk onderzoek kan waardevolle inzichten opleveren met betrekking tot de positionering van tuinsculptuur in de beeldhouwkunst en de betekenis ervan in de tuinkunst van de achttiende eeuw. Aangezien Jan Baptist Xavery wordt gerekend tot de belangrijkste beeldhouwers uit de achttiende eeuw die in Neder- land werkzaam waren, verdient zijn artistieke loopbaan, zijn veel- zijdige oeuvre en zijn invloed op andere kunstenaars nader onder- zoek. Mede met het oog op de bloei van de tuinkunst in die tijd, mag de betekenis van Xavery als ‘tuinkunstenaar’ daarbij niet over het hoofd worden gezien. Tuinbeelden moeten niet als losstaande Afb. 10. Detail tuinbeeld Demeter, Woerden (foto Dennis de Kool, 2010) bulletin knob 2011-2 65

Indicatief overzicht van de werken van Jan Baptist Xavery

Amsterdam (Noord-Holland) Rijksmuseum Don Luis da Cunha (1737) Marmeren borstbeeld Cleopatra (1732) Ivoren beeld Lucretia (1734) Ivoren beeld Satyr en satyrwijfje (1729) Ivoren beeld Drie putti (1742) Schoorsteenstuk, terracotta studiemodel Drie putti (1742) Marmeren schoorsteenstuk Paris en Oenone (1739) Marmeren schouw (oorsprong: Rapenburg) Vier putti (ca. 1725-1750) Terracotta (toegeschreven) Willem IV (1733) Terracotta borstbeeld Johan van Welderen (1728) Marmeren borstbeeld (beschadigd) Priester (1732) Terracotta borstbeeld Groep van drie kinderen (1726) Terracotta Stroomgod (1720) Terracotta Apollo en de Cumaeïsche Sibylle Marmeren reliëf (oorsprong: Huis ten Bosch; Trippenhuis) Huis Bartolotti Paulus op Malta (1735) Marmeren schoorsteenstuk

Boxmeer (Noord-Brabant) Sint Petrusbasiliek Graaf Oswald van den Bergh (1741) Marmeren wandgraf

Waddesdon Manor Flora (1742) Marmeren beeld

Den Haag (Zuid-Holland) Gemeentemuseum Den Haag Baltasar Denner (1739) Terracotta portret Leda en de zwaan & Marmeren reliëfs (vier) drie andere voorstellingen (1735) Mauritshuis Stadhouder Willem IV (1733) Marmeren buste (Inv. nr. 371) Prinses Anne van Hannover (1736) Marmeren buste (Inv. nr. 372) Huis ten Bosch Apollo en de Sibylle van Gama (1742) Marmeren reliëf Fonteinbak (1732) Marmer Oude Stadhuis Het wapen van Den Haag geflankeerd Zandsteen door Prudentia en Justitia (1734) Bovendeurstukken (1738) Marmer Oud-Katholieke kerk Preekstoel (1729) Eikenhout (Juffrouw Idastraat 7-11) Doopvont en wijwaterbakken (1728) Marmer

Haarlem (Noord-Holland) Sint Bavo Kerk De Godsvrucht, Poëzie en Muziek Marmeren hoogreliëf (1738)

Heusden (Noord-Brabant) N.H. Kerk Johan Theodorus baron von Friesheim Marmeren grafmonument (1733)

Dongjum (Friesland) N.H. Kerk Sicco van Goslinga (1737) Marmeren grafmonument

Kassel (Duitsland) Hessisches Landesmuseum Wilhelm VIII, landgraaf van Hessen- Marmeren portret Kassel (1738) Orangerieschloss Putti (1737) Marmeren putti op balustrade, oorsprong: Schloss Philippsthal 66 bulletin knob 2011-2

Leiden (Zuid-Holland) Stedelijk Museum De Lakenhal Voorstelling van twee cupido’s (ca. Marmeren reliëf (in 2000 aangekocht) 1740)

Londen (Verenigd Koninkrijk) Victoria- en Albertmuseum Vier groepen van kinderfiguurtjes Terracotta (1726) Beeldje Herfst (ca. 1730) Hout Beeldje Bacchus (1729) Hout Middelbeers (Noord-Brabant) Landgoed Baest Venus (172?) Zandstenen tuinbeeld (gesigneerd) Vught (Noord-Brabant) Huize Bergen Diana (1725) Zandstenen tuinbeeld (gesigneerd)

Stralsund (Duitsland) Marienkirche Johannes Graag J. von Lilljenstedt Marmeren grafmonument (1732)

Woerden (Utrecht) Buitenplaats Rijnoord Demeter (1733) Zandstenen tuinbeeld (gesigneerd)

Zoelen (Gelderland) Kasteel Soelen (?) Putti (1742) (?) Marmeren reliëf (?)

Overige (mogelijke) werken Landgoed De Tempel (Rotterdam) Diverse tuinbeelden, waaronder moge- Zandsteen en marmer lijke werken van Xavery? (1730-40) Huis Dedel (Den Haag) François Fagel Marmeren borstbeeld (verblijfplaats onbekend) Schoorsteenstuk Marmer (verblijfplaats onbekend) Linnich (Duitsland) Grafmonument voor Reinhart Vincent Verloren gegaan Graaf van Hompesch Het Valkhof (Nijmegen) Flora (1725) Verdwenen

Noten 5 F. Scholten, ‘De beeldhouwkunst en de sierkunst van de 16e tot het begin van de 20eeeuw’, http://www.lowcountriessculpture.org, 1 De auteur bedankt prof. dr. K.A. Ottenheym, prof. dr. D.J. de Vries, geraadpleegd in juli 2010. mevrouw dr. C. van Groningen, drs. E. Munnig Schmidt en 6 Tot de tuinbeelden van Jan Pieter van Baurscheit de Oude die mevrouw. D. Akkermans voor hun waardevolle suggesties tijdens bewaard zijn gebleven behoren onder meer Pluto en Proserpina het schrijven van dit artikel. (1712) op Gunsterstein te Breukelen, een Sater op De Wildenborch 2 F. Scholten, ‘Nederlandse beeldhouwkunst in de 18e eeuw’, in: R. te Vorden en Hercules en Anthaeus (1710) op Huis ten Donck te Baarsen e.a., Nederlandse kunst in het Rijksmuseum: 1700-1800, Ridderkerk. Amsterdam/Zwolle 2006, 221-231. 7 I.M. Breedveldt Boer, Tekenen en vasseren: het bedrijf van Jan 3 P.M. Fischer, Ignatius en Jan van Logteren: beeldhouwers en stuc- Peter van Baurscheit (1699-1768) en de architectuur in het tweede kunstenaars, Alphen aan den Rijn 2005. kwart van de achttiende eeuw, Utrecht 2003 (proefschrift). 4 De bewondering van Fischer voor beide beeldhouwers schiet te ver 8 L.J. van der Klooster, ‘Jan Baptist Xavery (1697-1742)’, Nederlands door. Dit gaat ten koste van wetenschappelijke distantie, een kriti- Kunsthistorisch Jaarboek 21 (1970), 99-138. sche houding en de bewijsvoering. Daarnaast is sprake van wollig 9 F. Scholten, ‘Het portret van Don Luis da Cunha door Jan Baptist taalgebruik en zijn de gepresenteerde gegevens op onderdelen geda- Xavery (1737)’, Bulletin van het Rijksmuseum 42 (1994) 2, 107-119. teerd. Zie: D. de Kool, ‘P.M. Fischer (2005) Ignatius en Jan van 10 M.E. Tralbaut, De Antwerpse ‘Meester Constbeldthouwer’ Michiel Logteren. Beeldhouwers en stuckunstenaars in het Amsterdam van van der Voort de Oude (1667-1737). Zijn leven en werken, Brussel/ de 18de eeuw’, Amstelodamum 93 (2006) 4, 30-32. Antwerpen 1950, 430. bulletin knob 2011-2 67

11 Soms wordt ook het jaartal 1721 genoemd. Over het precieze jaar 28 Muller 1912 (noot 24), 8-9. bestaat onduidelijkheid. Zie L.J. van der Klooster, ‘Jan Baptist 29 Muller 1912 (noot 24), 28. Xavery (1697-1742)’, Nederlands Kunshistorisch Jaarboek 21 30 Muller 1912 (noot 24), 12. (1970), 100. 31 Zie bijvoorbeeld: A.M. Hulkenberg, ‘De grote verkoop van tuin- 12 Tot op heden zijn er geen documenten getraceerd die wijzen op een beelden, groepen en vazen op Keukenhof in 1746’, in: Leids Jaar- officiële aanstelling van Xavery in dienst van Willem IV. Zie M.D boekje, Leiden 1969, 181-197. Ozinga, ‘Jan Baptist Xavery als decoratief-architectonisch ontwer- 32 C.S. Oldenburger-Ebbers, ‘Nieuwe gegevens over tuinbeelden op per’, in: H. Miedema e.a., Miscellanea J.Q. van Regteren Altena, buitenplaats De Tempel (Overschie), mogelijk gedeeltelijk afkom- Amsterdam 1969, 168. stig van buitenplaats Zijdebalen (Utrecht)’, Cascade 3 (1994) 1-2, 13 Van der Klooster 1970 (noot 8), 105. 31-36. 14 K. Ottenheym e.a. (red.), Daniel Marot: vormgever van een deftig 33 In het monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel bestaan, Zutphen 1988. Erfgoed (http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl) wordt mel- 15 M. Loonstra, Het húijs int bosch: het Koninklijk Paleis Huis ten ding gemaakt van een tuinbeeld op een sokkel, voorstellende de Bosch historisch gezien, Zutphen 1985. godin Demeter van de hand van J.B. Xavery uit 1733 dat behoort tot 16 M.G. Wildeman, ‘Het stadhuis te ’s-Gravenhage (1733-1739)’, in: buitenplaats Rijnoord te Woerden. Haags Jaarboekje 1896, ’s-Gravenhage 1896, 138. 34 G. Lemmers, Het Valkhof te Nijmegen, Nijmegen 1980, 118. 17 Wildeman 1896 (noot 16), 141. 35 E.V. Buitenhuis, De Tuinsieraadkunst in de Hollandse Tuin, Leiden 18 Scholten 2006 (noot 2), 224. 1983 (doctoraalscriptie), bijlage IIA, 16-17. 19 Scholten 1994 (noot 9), 111. 36 Mededeling per e-mail door de Rijksvoorlichtingsdienst, 5 februari 20 J. Heringa, ‘François Fagel’, in: Jaarboek 1980. Geschiedkundige 2010. Verenging Die Haghe, ’s-Gravenhage 1980, 46. 37 Buitenhuis maakt bijvoorbeeld melding van twee marmeren vazen 21 J.J. Compaan, ‘Het Huis Dedel aan de Prinsegracht 15’, in: Jaar- met reliëfvoorstellingen uit 1727 en 1729 die in 1982 werden aan- boek 1995. Geschiedkundige Verenging Die Haghe, ’s-Gravenhage geboden door Kunsthandel Didier Aaron te Parijs. Zie: Buitenhuis 1995, 59. 1983 (noot 35), 97. 22 F. Hemsterhuis, Wijsgerige werken, Leeuwarden 2001, 509. 38 Op 16 december 2002 werd op een veiling in Antwerpen een paar 23 Hemsterhuis 2001 (noot 22), 503. eikenhouten sculpturen op een vierkant piëdestal te koop aangebo- 24 S. Muller, Zijdebalen, Utrecht 1912. den voor 30.000 euro. Het betrof een harpspelende engel en contra- 25 E. de Jong, Natuur en kunst: Nederlandse tuin- en landschapsarchi- basspelende engel. Zie: Kunst- en Antiekveiling 2004, Jaaroverzicht, tectuur 1650-1740, Bussum 1993. deel 29, Schiedam 2004, 191. 26 J. Klinckaert, Beeldhouwkunst tot 1850, Utrecht 1997, 165. 39 E. de Jong en C. Schellekens, Het beeld buiten: vier eeuwen tuins- 27 De Jong 1993 (noot 25), 178. culptuur in Nederland, Heino/Wijhe 1994, 28. Van tuinpaviljoen naar koepelkamer Geschiedenis en ontwikkeling van de Utrechtse Maliebaan

Patricia Debie

Op verzoek van de Universiteit van Utrecht koopt de Utrechtse eigen maliebaan. Sommige maliebanen hebben hun monumenta- Vroedschap op 9 februari 1637 een lange strook grond aan voor de le karakter behouden en zijn nog duidelijk herkenbaar, zoals we aanleg van een maliebaan als recreatief tijdverdrijf voor haar stu- in Utrecht zien. Andere, zoals Leiden, zijn enkel nog te herkenen denten. Het maliespel, ook wel genaamd paille maille, was een in de benaming of zijn zoals in Amsterdam hun groene en monu- balspel dat in de buitenlucht werd gespeeld op een zogenaamde mentale karakter kwijt geraakt.2 maliebaan. Dit spel werd voor het eerst in de zestiende eeuw aan In Utrecht werd in 1637 een speelbaan aangelegd op de voorma- het Franse Hof beoefend. In ons land werd het een eeuw later een lige gronden van de dertiende-eeuwse St. Stevensabdij Altwijck. geliefd spel onder aanzienlijke burgers.1 De speelbaan werd met Dit klooster, ook wel genaamd Oudwijk, kwam als gevolg van houten schotten afgezet om de bal in het speelveld te houden en de reformatie in 1584 voor verkoop beschikbaar. Grote delen van werd meestal net buiten de stad aangelegd als brede kaarsrechte de landerijen van kerken en kloosters werden in de zestiende laan, waardoor hij een lineair stedelijk wandelpark vormde (afb. 1). eeuw verpacht als tuindersgrond en warmoezeniershoven. Deze nutsgronden zorgden voor de groentebevoorrading van de stad.3 Maliebanen zijn in meerdere grote steden over de hele wereld Het Oudwijkerveld was dan ook een bekend hoveniersgebied aangelegd. Hamburg, Londen en Washington hadden ieder een aan de zuidkant van Utrecht.4 Om de drukte, het lawaai en de

Afb. 1. Zicht op de Utrechtse Maliebaan vanuit het zuiden, met links het Maliehuis. Fotoreproductie van een tekening van Herman Safleven uit ca.1660 (Het Utrechts Archief, inv.nr. 35543. De originele tekening bevindt zich in de collectie van het Koninklijk Huisarchief, Den Haag, inv.nr. MCS/350)

pagina’s 68-79 bulletin knob 2011-2 69 stank van de stad te ontvluchten waren deze tuindersgronden aantrekkelijk voor welgestelde burgers, hoogleraren, kooplieden en renteniers om hier een zomerverblijf te stichten. Een dergelijk zomerverblijf wordt een pleziertuin, lusttuin of speeltuin genoemd.5 Aanvankelijk waren deze pleziertuinen met een hou- ten optrekje ingericht, later groeiden ze uit tot comfortabele tuin- paviljoens en koepels en zelfs tot complete kleine buitenplaatsen. Dit was een ontwikkeling die ook in Amsterdam, Haarlem, Den Haag en Leiden voorkwam. In Leiden werd in 1561 over het grondgebied direct buiten de stadwal vermeld dat ‘zeeckere spe- culatie-thuintjes die nyet verhuyrt en (…) worden tot recreatie ende syn gelegen buyten de zylpoort’.6 Deze explosieve toename van tuinenbezit bereikte in de tweede helft van de zeventiende eeuw haar hoogtepunt en zou tot in de negentiende eeuw voort- duren.7 De royaal opgezette maliebanen waren door hun ligging net buiten de stadspoorten een geliefde locatie om speel- en lust- tuinen bij te stichten.

Van warmoezeniershoven naar speeltuinen Zoals de rijke lakenfabrikant Pieter de la Court (1618-1685) beschreef in zijn boek Bijzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en aenklevende cieraeden diende de stedeling te Afb. 2. Hoveniers aan het werk voor een tuinpaviljoen aan de genieten van ‘het schone landleven met haar schone zuivere Maliebaan, 1857-1859 (Het Utrechts Archief, inv.nr. 122419) lucht’ en waren de lusthoven de beste plaatsen voor een ‘lust- huisje’.8 Dit ‘buitenleven’ werd een cultureel begrip dat niet plaats.13 De koepel kan beschouwd worden als uitkijkpunt van alleen leefde bij de vorsten en de adel. Het was juist de burgerij het lusthof en wordt als vrijstaand sierelement in de tuin die tuinhuizen binnen, vlak bij en ver weg van de stad bezat. geplaatst. De bestaande literatuur over tuinpaviljoens en koepels Beïnvloed door aristocratische voorbeelden waren deze koepels schetst een classificering in bouwtype die vooral gekoppeld een uiting van de burgerlijke smaak en kregen een diverse ver- wordt aan de zichtlocatie. De koepel als miniatuurweergave van schijningsvorm. de ideale klassieke architectuur en de mogelijke invloed van de Op de overgangsgebieden tussen stad en land ontstonden rond koepel op latere bouwstijlen wordt in de bestaande literatuur de uitvals(vaar)wegen naar de stad naast herbergen, kroegjes echter onvoldoende belicht (afb. 2). en kloosters zodoende ook speel- en lusttuinen met tuinpavil- joens. Deze tuinen waren niet alleen een speculatieve investe- Maliebanen in Nederland ring voor welgestelde burgers, maar waren ook een eenvoudig buitenverblijf voor de burgerij.9 Koepels waren een symbool De aanleg van maliebanen vond voornamelijk plaats in de grote voor welstand, weelde en opzettelijke verspilling. Zij waren, steden, waar deze brede, rechte met bomen beplante lanen een ondanks het private karakter, uitkijkpost en blikvanger in één, geliefde wandelplaats waren voor de burgerij. door de open ramen en de plaatsing aan een weg.10 De tuinpa- De eerste speelbaan werd in 1606 in Den Haag aangelegd en viljoens en koepels markeerden de hoek van de erfafscheiding was 290 roeden (1073 meter) lang en 200 meter breed. Deze of vormden in de buurt van het toegangshek een onderbreking baan was onderdeel van het Haagse Bosch, dat was ingericht als in de muur. zeventiende-eeuws sportcomplex compleet met exercitieterrei- Sommigen speeltuinen werden voorzien van een klein tuinpa- nen, en stond bekend als het Malieveld. De Haagse maliebaan en viljoen voor een comfortabel verblijf. Zo vermelden verschei- de exercitieterreinen werden als gevolg van een oostelijke stads- dene verkoopakten uit de zeventiende en achttiende eeuw ook uitbreiding een eeuw later, een stuk ingekort. De fraaie bomen- aan de Utrechtse Maliebaan de aanwezigheid van deze kleine laan van deze maliebaan is in de Boorstraat nog herkenbaar.14 bouwwerken op de lusttuinen.11 De eerste Leidse maliebaan lag sinds het begin van de zeventien- Meerdere auteurs beschrijven de bijzondere positie van de koe- de eeuw buiten de Rijnsburgerpoort. Dit gaf echter problemen pel als kleinschalig bouwwerk in de tuinkunst, en het verband voor de verdere aanleg en verbetering van de vestingwerken. met het oorspronkelijke tuinpaviljoen: de begroeide ‘groene’ Zodoende werd de maliebaan in 1637 verplaatst naar een locatie lustpriëlen of kabinetten met loden daken.12 H.J.M. van der Wij- aan de Haagse Vaart, net buiten de Wittepoort. Deze locatie van ck legt zelfs een verband tussen de tuinpaviljoens en de nabij de 400 meter lang was uitermate geschikt voor de aanleg van de steden ontstane kleine eenvoudige hofsteden, die de oorsprong kaarsrechte speelbaan.15 De baan was vanuit de stad goed bereik- vormen van de grote achttiende en negentiende-eeuwse buiten- baar en leende zich daardoor bij uitstek voor de aanleg van speel- 70 bulletin knob 2011-2

en lusttuinen. De aanleg aan de Haagse Vaart bood voor de Lei- afbraak in 1795.22 De droogmakerij was een geliefde locatie voor denaar ook een bijkomend voordeel omdat deze stedeling, van- rijke Amsterdamse kooplieden die hier hun lusthoven bouwden. wege de daarmee samenhangende levendigheid en de gezonde De rechte baan paste heel goed in de rechtlijnige verkaveling- buitenlucht, de voorkeur gaf aan speeltuinen die aan een stads- structuur van de polder. Het is vooral opmerkelijk dat deze speel- singel lagen.16 Op een afbeelding van de Haagse Vaart zien we baan aan de achteruitgang van de grote voorname buitens van de een dubbele bomenrij met daarachter speeltuinen met koepels, Kruisweg was gesitueerd. Aan de andere zijde van de baan die een bijzonder fraai uitzicht hadden, zowel op het speelterrein waren kleinere speeltuinen gelegen. De beschikbare prenten als op de vaart. tonen koepels passend bij de statige buitens van de Kruisweg, De Utrechtse speelbaan werd in 1637 aan weerszijden royaal zoals de koepel van buitenplaats ‘Vryheit Blyheit’ die de beëin- met vier rijen laanbomen aangelegd, en wordt door verschillende diging van een loofgang vormde. bronnen als mooiste speelbaan genoemd.17 De laan was geïnspi- reerd op de maliebaan in Den Haag die door een speciale plan- Een inventarisatie van tuinpaviljoens en koepels aan de commissie was bezocht. Verschillende speelbanen werden door Utrechtse Maliebaan deze commissie beoordeeld om de juiste ontwerpuitgangspunten voor een Utrechtse speelbaan te kunnen bepalen.18 Tekeningen uit de zestiende eeuw geven een goed beeld van het Het vierkantverband van de geplante bomen dat aan beide zijden gebied waar de Maliebaan zou worden aangelegd. Frans Hogen- in de Utrechtse Maliebaan was toegepast, verwijst naar de prin- berg heeft in 1569-1572 het klooster Altwijck te midden van lan- cipes van Scamozzi. Hoewel dit ontwerptraktaat pas in 1661 in derijen afgebeeld.23 Het bolwerk Lepelenburg is nog niet aange- Amsterdam van het ‘Italiaens overgeset’ was uitgegeven, werden legd. Van tuinen met bouwwerken is nog geen sprake. deze ontwerpprincipes al bij de aanleg van de Utrechtse Malie- In 1649-1652 werd Het Tooneel der steden uitgegeven waarin baan toegepast. De adviezen uit hoofdstuk XXII getiteld Van de de nieuwe vestinggracht met de voltooide bolwerken Wolver- weghen die een mesche op ’t Landt aen de Gebouwen leydt ende burg, Lucasbolwerk en Lepelenburg door Johan Blaeu werd van de Voor-hoven, Thuynen, Lust-hoven en andere dingehene, opgetekend op de stadplattegrond van Utrecht.24 De Maliebaan tot het ghebruyck der selver, zijn herkenbaar in de inrichting van is met haar royale bomenlaan op deze kaart prominent ingete- deze Maliebaan. Scamozzi beschrijft onder andere dat de wegen kend, met aan weerszijden circa 40 tuinen met zes bouwwerkjes ‘lanck en heel recht zijn omdat ze eerstelijck schoon in ’t ghe- waaronder het Maliehuis, de herberg waar de spelattributen ver- sichte staen, maar vooral datze een ghestadelijck, breedt en wijde huurd werden. Uiteraard geeft dit niet een reële weergave van de ghesicht souden hebben om beter te wijcken die komen en werkelijkheid, omdat niet de gehele baan is getekend. Zij geeft gaen’.19 Dit vierkantverband was overal in Europa zeer geliefd wel inzicht in het landelijke karakter en de minimale bebouwing en wordt nadien vooral volgens Dézallier d’Argenville (1680– die in deze periode aanwezig was. Ook is er op deze kaart al een 1765) toegepast ‘omdat het een regelmatiger breedte van erdoor- verschil aangegeven tussen lusttuinen, nutstuinen en boomgaar- heen lopende wegen toestaat’.20 Deze Franse schrijver is advo- den die in deze tijd ook als siertuin werden beschouwd. caat van het Parijse parlement en secretaris van de koning die in De kaart van Cornelis Specht uit 1695 toont een uitbreiding naar 1709 de ideeën van tuinarchitect André le Notre (1615-1680) circa 33 bouwwerken waarvan er 22 direct aan de Maliebaan vastlegde in het in Parijs gepubliceerde traktaat La théorie et La staan. pratique du jardinage. Deze hoogstaande architectonische De plankaart Caarte van de Maliebaan en Omliggende Lan- inrichtingsprincipes die bij de Utrechtse Maliebaan waren toege- den van D. Kuyper uit 1784 geeft een beeld van de nieuwe ver- past waren zodoende statusverhogend voor de stad Utrecht. binding tussen de verlengde Maliebaan met de Biltstraat. Op De Utrechtse maliebaan was 200 roeden (753 meter) lang en deze kaart zijn 39 speeltuinen met 57 bouwwerken weergegeven werd in 1767 zelfs nog in noordelijke richting verlengd tot aan waarvan er 37 mogelijk als koepel of tuinpaviljoen gezien kun- de Biltse Grift met de zogenaamde Nieuwe Baan. Aan beide zij- nen worden.25 den zijn speel- en lusttuinen met koepels en tuinpaviljoens. Van- Het kadastrale Verzamelplan uit 1811-1832 geeft ons voor het wege het uitzicht op deze mooie laan zijn de koepels over de eerst een goed beeld van de situering van de koepels aan de rooilijn heen gebouwd en bepalen daarmee de belangrijkste Maliebaan.26 Direct aan de baan liggen 57 bouwwerken waarvan Utrechtse karakteristiek. De speelbaan werd in 1811 afgebroken er 42, gezien hun grootte, als tuinpaviljoen of koepel beschouwd omdat het maliespel minder populair was geworden, waarna de kunnen worden. De andere bouwwerken zijn beduidend groter baan voor harddraverijen en blindlopen werd gebruikt. Uiteinde- en worden vermeld als kleine buitenplaats of werden gebruikt als lijk werd de baan voor militaire exercities gebruikt en kreeg zij sociëteit.27 Deze kaart kan beschouwd worden als een weergave een belangrijke verkeersfunctie. De Maliebaan blijft echter aan- van de werkelijke situatie in de achttiende eeuw waar ook de trekkelijk als woongebied vanwege het monumentale karakter noordelijke verlenging van de Maliebaan uit 1767, de zogenaam- van de royale laanstructuur.21 de Nieuwe Baan, op aangegeven staat.28 Het kadastrale Minuut- Amsterdam had een speelbaan van 173 roeden (636 meter) lang plan uit 1811-1832 toont circa 80 bouwwerken op 107 afzonder- met aan weerszijden geschoren laanbomen en werd door dichter lijke tuinpercelen, waarvan er ongeveer 60 als tuinpaviljoen of Tysens ‘de parel van Meer’ genoemd. Deze baan die omstreeks koepel gezien kunnen worden.29 Hiervan staan 35 paviljoens 1650 in de droogmakerij Watergraafsmeer was aangelegd, lag direct aan de Maliebaan en zijn 31 koepels, vanwege het uitzicht, vrij ver van de stad af. Mogelijk was dit de reden voor de snelle over de rooilijn gebouwd. Opmerkelijk is dat enkele tuinpavil- bulletin knob 2011-2 71 joens aan het begin van de negentiende eeuw vergroot zijn tot kleine stadsvilla’s waarbij de oude koepelvorm als erker nog her- kenbaar over de rooilijn steekt.30 Het uiteindelijke karakter van de Maliebaan wordt in de tweede helft van de negentiende eeuw bepaald. In de voorliggende jaren was de Maliebaan een nagenoeg vrij gelegen stedenbouwkundig element aan de oostzijde van de stad. Direct aan de Maliebaan werden de percelen langzaam bebouwd, maar daarachter behiel- den de terreinen hun landelijke open karakter.31 Tot ongeveer 1860 behielden de meeste steden de omvang die zij sinds de zes- tiende en zeventiende eeuw hadden. De trage bevolkingsgroei werd voornamelijk in de steden zelf opgevangen. In 1862 werd de Nieuwe Baan omgevormd tot een groot park waar in de navolgende jaren statige herenhuizen gebouwd werden. Dit gemeentelijke plan moest het vertrek van welgestelde burgers naar de buurgemeenten tegengaan. Door de aanname van de Ves- tingwet of Wet tot regeling en voltooiing van het vestingstelsel Afb. 3. Huis Descartes (1636-1639), ontworpen onder invloed van van 18 april 1874, werden alle in onbruik geraakte vestingwer- Descartes door de Utrechtse stadsbouwmeester Hendrick Aertsz Struys ken opgeheven. Het vigerende militaire systeem dat uitging van (16?-1654), anonieme pentekening uit 1800-1820 (Het Utrechts Archief, de verdedigbare vestingwerken werd hiermee prijsgegeven, inv.nr. 30289) waardoor ook bouwactiviteiten buiten de stadsomwalling werden toegestaan. Hiermee kon Utrecht zoals ook andere steden woon- Het opmerkelijke vroeg-classicistische ontwerp van dit tuinpa- huizen buiten de vestingwerken gaan bouwen.32 De aanleg van viljoen is niet typerend voor de latere ontwikkeling van tuinpa- het Maliebaanstation en de spoorlijn in 1874 doorsneed de lange viljoens aan de Maliebaan, maar de interessante architectuur is Maliebaan. Tevens ontstond een trek naar de stad veroorzaakt zeker een reden om de achtergrond van dit paviljoen nader toe te door de Utrechtse industriële ontwikkeling. Na 1874 veranderde lichten. Het ontwerp toont een tuinpaviljoen dat uit twee bouw- het landelijke karakter van het omliggende gebied dan ook in lagen met kap bestaat en in drie traveeën is verdeeld.36 De gevel- snel tempo.33 geleding wordt bepaald door vier Ionische pilasters en frontons De Topografische Kaart van 1879 geeft 47 bouwwerken weer op boven de vensters en is afgesloten door een piramidaalvormig circa 64 afzonderlijke percelen. Hiervan zijn nog maar 19 bouw- dak bekroond door een vierkante schoorsteen. Het tuinpaviljoen werken herkenbaar als tuinpaviljoen of koepel. Uit de bouwaan- staat iets terug van de rooilijn. Het perceel wordt door een een- vragen in het Utrechts Archief blijkt dat in deze periode verschil- voudige houten schutting met een toegangspoort met zuilen van lende veranderingen hebben plaatsgevonden. We zien dat enkele de Maliebaan gescheiden. Op de erfgrens in de schutting is een koepels werden gesloopt om plaats te maken voor nieuwe heren- opmerkelijk bouwsel met een raam geplaatst dat uitzicht biedt huizen en stadsvilla’s, waarbij ook percelen werden samenge- op de Maliebaan en als primitieve voorloper gezien kan worden voegd. Verschillende bouwaanvragen hadden betrekking op een van de latere koepels die alle in de rooilijn geplaatst werden. vergroting van de bestaande koepels. Het meest opmerkelijk zijn Dat Descartes het paviljoen permanent bewoonde, geeft aan dat de bouwaanvragen die een bestaande koepel in zijn geheel opna- er een keuken moet zijn geweest. In het basement zal dan ver- men als koepelkamer in een nieuw gebouwd huis. moedelijk een huishoudelijk onderhuis of keuken zijn gesitueerd. De zaal was dan op de bel-etage. Waarschijnlijk had het onder- huis zowel aan de voor- als aan de achterzijde lage vensters. De Huis Descartes, een opmerkelijk tuinpaviljoen aan de zijkant getekende potkast toont een deel van de blinde Een van de eerste tuinpaviljoens aan de Maliebaan waar een zijgevel. Van de achtergevel als ook de ingangspartij zijn geen afbeelding van bekend is, is Huis Descartes (afb. 3). Dit pavil- gegevens bekend. joen is vermoedelijk tussen 1636 en 1639 gebouwd in opdracht Het ontwerp van het tuinpaviljoen wordt toegeschreven aan Hen- van de Franse filosoof René du Perron (1596-1650), meestal drick Aertsz Struys (?-1654), een meestertimmerman die zich in Descartes of Cartesius genoemd.34 Het paviljoen stond op het 1629 in Utrecht had gevestigd en na 1640 burgemeester Hen- terrein van de tegenwoordige Maliebaan 36 en 38. Descartes ver- drick Moreelse opvolgde als stadsbouwmeester.37 Struys heeft bleef van 1629 tot 1649 in de Noordelijke Nederlanden om er in verschillende classicistische bouwwerken in Utrecht en omge- alle rust te werken aan zijn filosofie. Hij woonde tussen 1635 en ving nagelaten. Zo worden de Muntmeesterwoning aan de Oude- 1636 een tiental maanden in Utrecht waar hij aan de net opge- gracht (1648), Janskerkhof 13 (1648), de raadhuisgevel en de richte Universiteit van Utrecht colleges gaf. Volgens de overleve- Wittevrouwepoort (1649) aan hem toegeschreven. Het ontwerp ring schreef hij hier in 1635 het Discours de la Méthode, dat in voor Huis Descartes sluit zeer goed aan bij deze bouwstijl en kan 1637 in Leiden werd uitgegeven.35 In 1638 en 1639 is hij nog waarschijnlijk gezien worden als een van de eerste classicisti- meerdere keren in Utrecht teruggekeerd. Tijdens zijn verblijf sche ontwerpen van Struys. Vooral de Muntmeesterwoning, een woonde Descartes in dit tuinpaviljoen. gebouw met een middenschoorsteen en Ionische pilasterorde 72 bulletin knob 2011-2

naar Scamozzi, toont enige overeenkomsten met het tuinpavil- van brieven met zijn vrienden gedeeld.41 In dat najaar laat Huy- joen. Opmerkelijk detail hierin is de gelijkenis tussen beide toe- gens een serie pronktekeningen door de tekenaar/architect Pieter gangspoortjes waarin een boog met zuilen is toegepast. Het ont- Post maken met de bedoeling deze als etsen te laten vermenig- werp van Huis Descartes kan zijn afgeleid van de aangebouwde vuldigen om daarmee zijn geleerde vrienden het resultaat van koepelgalerij op Loenersloot.38 Daar verrees in 1630 een mar- zijn architectuurstudies te tonen (afb. 4). Ook is er in uiterlijk én kante uitbreiding aan de noordzijde, bestaande uit een galerij- bouwperiode een overeenkomst met Huis Hofwijck dat in 1639 vleugel met middenpaviljoen en twee zijpaviljoens.39 door Huygens werd gebouwd (afb. 5). Over de ideeën en tot- Het is echter aannemelijker dat het ontwerp voor dit tuinpavil- standkoming van Huis Hofwijck en haar tuinen heeft Huygens joen onder directe invloed van Descartes zelf is ontworpen. Hij veelvuldig geschreven, waarbij vooral het 2824 regels tellende behoorde tot de vriendenkring rondom dichter, diplomaat en hofdicht Hofwijck ons inzicht geeft in zijn denkbeelden hier- geleerde Constantijn Huygens (1596-1687), secretaris van stad- over.42 houder Frederik Hendrik, die evenals de prins zeer geïnteres- Het uiterlijk van Hofwijck is te beschouwen als rijkere uitvoe- seerd was in tuinkunst. Descartes heeft bijvoorbeeld grote ring van een vierkant paviljoentje dat in 1636 als ‘speelhuisje’ invloed gehad op de aanleg van de buitenplaats Het Hof te Ber- gebouwd was bij paleis Honselaarsdijk dat in 1612 door Frede- gen waar hij de tuinarchitectuurprincipes van Frederik Hendrik rik Hendrik was gekocht (afb. 6).43 We zien ook een opmerkelij- heeft uitgedragen. Voor zijn vriend Huygens heeft hij tevergeefs ke gelijkenis tussen dit speelhuisje en Huis Descartes. Het speel- geprobeerd een plattegrond te bemachtigen van de vernieuwde huis van Honselaarsdijk was een verkleinde uitvoering van de tuinen van het Palais de Luxembourg in Parijs die Maria de’ hoekpaviljoens van zowel het Huis Honselaarsdijk uit 1621-1647 Medici had laten aanleggen.40 Descartes zal dus op de hoogte als Huis Ter Nieuwburg uit 1633-1636. Ondanks de sober uitge- zijn geweest van de bestudering van de architectuurprincipes van voerde gevel van dit speelhuisje is er een duidelijke stijlverwant- Vitruvius en Scamozzi die door Huygens werd verricht om zijn schap in gevelgeleding en dakprofiel herkenbaar met Huis Des- huis in Den Haag te kunnen ontwerpen. Deze architectuurinzich- cartes. Zoals Huis Descartes toont had men de neiging om klei- ten en de vorderingen rondom de bouw van het Huygenshuis, ne, in het oog springende gebouwen rijk te detailleren. Zowel het dat in 1637 werd voltooid, heeft Huygens immers door middel paviljoen van Descartes als het speelhuis van Honselaarsdijk

Afb. 4. Het Huygenshuis in Den Haag ontworpen door Constantijn Huygens en Jacob van Campen, prent getekend door Pieter Post (ca.1634-1637) (http://historie.residentie.net/huijgens.htm, geraadpleegd 1 juni 2010) bulletin knob 2011-2 73

Het tuinpaviljoen Huis Descartes is een uitzonderlijk bouwwerk aan de Maliebaan en mogelijk zelfs de eerste introductie van het classicistische bouwen in Utrecht, waardoor het wellicht van grote invloed was op de verdere carrièreontwikkeling van Struys. Nader onderzoek naar Struys zou hier meer duidelijkheid over kunnen geven.

Een Utrechts koepeltype Een belangrijke karakteristiek van de Maliebaan is dat de koepels over de rooilijn gebouwd werden. In 1698 werd er voor het eerst melding gemaakt van deze ‘uitsteek’, waarmee een beter uitzicht vanuit de koepel op beide zijden op de baan werd gecreëerd. Het Utrechtse stadsbestuur, ook wel de Raad Afb. 5. Constantijn Huygens met vrienden op Huis Hofwijck Den Haag genoemd, probeerde de toename van bouwaanvragen en de (1639). Tekening vermoedelijk door I. de Moucheron, eind 17e eeuw hiermee samenhangende rommelige aanblik van de onregel- (Collectie Huygensmuseum Hofwijck) matige gevellijn te beperken. Een speciale verordening in 1730 stelde de rooilijn vast op 28 voet uit de bomenlaan. Voor hebben een gevel ingedeeld met ideale maatverhoudingen vol- de speelhuisjes die wel iets mochten uitsteken, was de grens gens de Vitruviaanse bouwstijl, een piramidaalvormig dak op 24 voet gesteld.47 De speelhuisjes mochten dus vier voet bekroond met een schoorsteen en een vrijwel vierkante platte- (circa 1,27 meter) over de rooilijn gebouwd worden. grond.44 De koepels worden volgens W.G.J.M. Meulenkamp veelal Het is niet ondenkbaar dat Struys de prenten en moderne archi- ingedeeld in drie types; koepels ontworpen ‘à la mode’ vol- tectuurinzichten van Huygens heeft kunnen bestuderen toen hij gens hoogstaande architectuurprincipes, de middenmoot die het tuinpaviljoen voor Descartes heeft mogen bouwen. Hij was uit een voorbeeldboek was gekopieerd en, als laatste catego- in die periode tenslotte werkzaam als meestertimmerman. Het rie, de goedkoopste ouderwetse ‘stijlloze’ timmermanspro- Utrechtse Janskerkhof 13, gebouwd in 1649, is één van de eerste ducten. Opmerkelijk is dat het koepeltype dat in Utrecht classicistische gebouwen in Holland en wordt toegeschreven aan veelvuldig werd toegepast, de rechthoek met twee schuine Struys.45 Daarvoor hadden enkel het Huygenshuis in Den Haag zijden, volgens W.G.J.M. Meulenkamp bestempeld wordt uit 1634-1637 en Huis Dedel in Den Haag uit 1642 een dergelij- als minst stijlvolle koepel.48 Toch is dit Utrechtse koepeltype ke gevelindeling.46 De voorgevel van Huis Descartes lijkt hierbij wel degelijk van belang geweest als ontwerpvoorbeeld voor direct afgeleid van het Huygenshuis. De mogelijke invloed van een ‘Nieuwerwetsch Tuinhuis’ in 1802 voor Gijsbert van Descartes als opdrachtgever kan verklaren waarom een relatief Laar (1767-1829).49 Tuinarchitect Van Laar schetst in zijn onbekende plaatselijke meestertimmerman als Struys deze voorbeeldboek moderne ontwerpen voor traditionele bouw- moderne architectuurprincipes zo snel wist toe te passen bij zijn vormen zoals tuinhuizen en koepels (afb. 7). Opmerkelijk is volgende projecten. dat Pieter de la Court al in 1737 verkondigt dat ‘deze moe- ten zodanig geschikt zyn, dat alhier een doorzigt van drie zyden komt’ met hooggeplaatste ramen om zodoende, zon- der zelf gezien te worden, van het goede uitzicht te genie- ten.50 Het Utrechtse koepeltype dat veelvuldig aan de Malie- baan voorkomt voldoet aan dit voorschrift van deze archi- tectuurprincipes.

De verspreiding van traditionele bouwvormen Het architectonisch tekenonderwijs dat vanaf 1759 op de Amsterdamse tekenscholen werd gegeven zou zijn invloed heb- ben gehad op vrijwel geheel Noord en Oost-Nederland.51 Het is niet ondenkbaar dat de Utrechtse Fundatie van Renswoude, waar ook veel aandacht werd besteed aan tekenonderricht, een- zelfde lesmethodiek hanteerde.52 De Fundatie gebruikte klas- sieke kunst- en architectuurboeken en had een ruime hoeveel- heid literatuur tot haar beschikking om tekenonderricht te geven. Dit wordt aan de hand van bewaard gebleven tekenin- Afb. 6. Reconstructietekening van speelhuis Honselaarsdijk (1636) gen bevestigd.53 In Utrecht werd de bouwcultuur gesteund door (Meischke en Ottenheym 1992 (noot 43), 125) dit tekenonderwijs dat gegeven werd op stadstekenscholen en 74 bulletin knob 2011-2

Gebruik, uiterlijk en inrichting van tuinpaviljoens en koepels Ondanks de rijke aanwezigheid van de verschillende tuinpavil- joens en koepels aan de Maliebaan blijkt dat, afgezien van Des- cartes, tot 1793 alleen tuinders en dagloners hier permanent heb- ben gewoond.57 De speelhuizen hebben dus enkel als buitenver- blijf gediend. Enkele verkoopaktes beschrijven de grootte van de tuinen en soms ook de koepels. Deze tuinen waren geïnspireerd op de bui- tenplaatsen langs de Vecht en zeker bedoeld om mee te pronken. In 1753 wordt onder meer een hof beschreven; ‘een pleziertuin met speelhuis, groot 120 roeden, mitsgaders alle tuinsieraden bestaande uit een zwaan en cupido, scaramonische beelden, een sphera en bijenkorf met de pedestallen.58 Idem met een gemet- selde putwaterbak en regenwaterton, mitsgaders het voorgeschre- ven speelhuis bestaande uit twee vertrekken, het enen voorzien van een Engelse schoorsteen, een keukentje met des zelfs schoorsteen, zolder en kelder’. De koopsom hiervan bedroeg ƒ 2.310,-. Ook een verslag van het eeuwfeest van het boekdruk- kers en -verkopersgilde in 1763 maakt melding van ‘een tuin die oorspronkelijk bestond uit zes percelen, waarop twee huizen, twee koepels en een oranjerie stonden’. Verder beschrijft het ‘een hof voorzien van ruime wandelwegen, die de keurige orde van bloemterrassen doorsneden welke werden geroemd door de Afb. 7. De rechthoekige koepel met afgeschuinde hoeken volgens het feestgangers’. In twee transportakten, respectievelijk van 23 mei voorbeeldboek van tuinarchitect Gijsbert van Laar (1767-1829) is herkenbaar als Maliebaantype. (G. van Laar, Magazijn van Tuin- 1780 over een perceel op de hoek van de Oudwijkerveldsteeg, en sieraden. Of verzameling modellen van aanleg en sieraad, voor groote en op 25 maart 1796, is sprake van een ‘Turkse Tent’, een bijzonde- kleine lust-hoven, Amsterdam 1802. Prent XCIII, Ontwerp voor een re vorm van tuinpaviljoen in oosterse of exotische stijl, die in de ‘Nieuwerwetsch Tuinhuis’, ets 20.5 x 16 cm) tuin stond. Op een plattegrond van rond 1825 worden op drie percelen deze ronde bouwsels aangegeven. Een van deze perce- len ligt op de hoek van de bovengenoemde Oudwijkerveldsteeg. weeshuizen. Mogelijk zal dit van invloed zijn geweest op de De middellijn van deze gebouwtjes wordt geschat op ongeveer ontwikkeling van het Utrechtse koepeltype. In de stadsteken- negen meter.59 scholen en weeshuizen werd vooral geoefend op de perspec- Opmerkelijk is de minimale vermelding van het aantal plezier- tieftekeningen van bouwkundige elementen waaronder een tuinen op een kadasterkaart uit 1832 en haar bijbehorende kadas- tuinkoepel, zoals een bewaard gebleven tekening toont.54 Deze terlijst. In deze lijst worden slechts 64 percelen als tuin vermeld lestekeningen werden bewaard door vaklieden en later soms waarvan er twaalf nog specifiek als pleziertuinen en twee als ook geveild en waren hiermee een uitgelezen communicatie- ‘plezierbosch’ zijn beschreven. Verder zijn twaalf moeslanden, middel om ontwerpideeën te verspreiden. Ook op de Utrechtse één kwekerij en 62 huizen met erf/plaats vermeld waarvan elf Stadstekenschool werd in de achttiende en negentiende eeuw specifiek als koepel. De pleziertuinen zijn 1030-1227 m2 groot veel aandacht gegeven aan bouwkundig tekenen. In de eerste en de tuinen tussen de 662-2090 m2 groot. De koepels meten cir- klas hadden de ambachtelijke beroepen hier de meeste baat bij, ca 20-30 m2, een enkeling is 36 m2. De pleziertuinen zijn eigen- omdat daar veel aandacht werd geschonken aan teken- en dom van ‘een boekdrukker, een plaatsvervangend ‘regter’, een meetkundige onderdelen.55 Wellicht dat deze schetsen ook kostschoolhouder, een notaris, een wijnkoper, een schrijnwerker, gebruikt zijn door de plaatselijke timmerlieden om de koepels de kolfhuishouder en verschillende renteniers’.60 Opmerkelijk is aan de Maliebaan te bouwen. Ontwerpen voor tuinpaviljoens dat de resterende 50 percelen als tuin worden vermeld. Tuinen waren namelijk onbekend terrein voor timmerbazen. Omdat de werden lager belast dan pleziertuinen, zodat het lonend was om koepels buiten de stadswallen gelegen waren en dus in het de percelen een ander gebruik toe te kennen. schootsveld dekking konden bieden aan eventuele belegeraars Koepels met ronde gewelfdaken zijn mogelijk geïnspireerd op moesten ze snel afbreekbaar zijn. Daarom werden de koepels de salle à Italiènne, een zaal met tongewelf die in het traktaat vooral van hout gemaakt door timmerlieden. Vrije ontwerpers van Scamozzi werd beschreven. De ramen zijn een monumentale of amateurtekenaars die een gedegen tekenopleiding hadden omlijsting van het uitzicht op het landschap dat volgens het gevolgd, voorzagen in de behoefte van ontwerpen van tuinsie- gedachtegoed van de romantiek als schilderij werd opgevat. De raden, waarbij boeken en prenten goede verspreidingsmiddelen koepel functioneerde hierbij eigenlijk als een kijkdoos: ‘de pic- waren.56 tura obscura’.61 Zeventiende en achttiende-eeuwse koepels had- bulletin knob 2011-2 75 den veel siersnijwerk en waren zeker ook bedoeld om weelde te vuldig aan de Maliebaan voorkwam, bij de negentiende-eeuwse etaleren.62 Dit zou ook voor de Maliebaan kunnen gelden, aange- villabouw opnieuw werd geïntroduceerd als prominente koepel- zien het stadsbestuur maatregelen moest treffen voor het aantal kamer. Tevens is opvallend dat bij enkele bouwaanvragen de inbraken dat plaatsvond rond de jaren 1766 tot 1769.63 De Noble koepels aanzienlijk werden vergroot, soms zelfs tot vier keer Simplicité die A.J. Dezallier d’Argenville volgens de ideeën van groter, zoals de bouwaanvraag van E.C. van Stuiden Wed. de de André le Notre verkondigde, leidde rond 1720 tot het streven Vree van het huis aan de Maliebaan 95 toont.69 Waarschijnlijk naar een natuurlijke eenvoud waarbij een terughoudend ontwerp stond de koepel op het huidige perceel Maliebaan 103. Kenmer- en toepassing van tuinpaviljoens, boven de overdadige toepas- kend bij de bouw van deze nieuwe koepels is dat ze afgestemd singen van bouwwerken zoals koepels, treillages en sculpturen werden op de bouwstijl van het bijbehorende nieuwe hoofdhuis. in tuinen.64 Deze natuurlijke eenvoud werd niet al te letterlijk genomen en kwam vooral tot uiting in meer verfijnd gedecoreer- Het ontstaan van de koepelkamer, een negentiende-eeuwse de koepels volgens de rococostijl. ontwikkeling Koepels en tuinpaviljoens waren belangrijke onderdelen van de pronkstatus die de pleziertuinen hadden, waarbij sommige speel- In de eerste helft van de negentiende eeuw ging de Maliebaan een huizen waren uitgerust voor een redelijk comfortabel verblijf. grotere rol spelen als verkeersweg. De Maliebaan werd in de Fran- Helaas zijn er geen plattegronden van tuinpaviljoens uit de se tijd onder andere gebruikt tijdens een bezoek van Lodewijk zeventiende eeuw aan de Maliebaan bewaard gebleven. De plat- Napoleon in 1811 voor militaire parades en als bivakkeerplaats tegrond van het door Pieter Post in 1651 ontworpen speelhuis van de Kozakken. Om de stad gereed te maken voor dit keizerlijke van ‘De Onbeschaamde’ in Dordrecht geeft ons wel enig inzicht bezoek werden een aantal bomen aan de Maliebaan geveld om een in de indeling en maatvoering die in de zeventiende eeuw werd wapenschouw van de burgerschutterij en de vier regimenten van gehanteerd. Dit rechthoekige paviljoen van 20 x 14 voet (circa 6 de infanterie te demonstreren.70 Het toegenomen gebruik als ver- x 4½ meter) had de ingang aan de korte zijde en was bekroond keersweg stelde hogere eisen aan de berijdbaarheid zodat de met een fronton. De gevel was geleed met lisenen. Het paviljoen gemeente in 1835 middels een speciale verordening de breedte had een vertrek dat van een haard was voorzien en met een hou- van de laan garandeerde.71 De koepels en tuinhuizen mochten ten tongewelf was overspannen.65 Een houten tongewelf zien we zodoende niet meer vergroot worden richting de weg. De verbe- ook terug in het speelhuis van Honselaarsdijk op de reconstruc- terde berijdbaarheid van de Maliebaan had tot gevolg dat zij als tietekening van R. Rooyaards-Ten Holt die naar aanleiding van woonlocatie aan populariteit toenam. De gronden werden bij ver- de beschikbare bestekgegevens is opgesteld. Deze reconstructie- koopveilingen bijvoorbeeld aangeprezen als ‘Een bijzonder en tekening geeft een goed beeld van de indeling van een vroeg zeer geschikt tot het aanleggen van een buitenverblijf gelegen war- zeventiende-eeuws tuinpaviljoen (afb. 6). Het speelhuis van moezeniershofstee en huis, berg en schuur met twee percelen land’ Honselaarsdijk was circa 21 x 25 voet (circa 6½ x 7½ meter) en die voor ƒ 13.400,- werd verkocht.72 De Maliebaan met haar luis- had het belangrijkste vertrek op de eerste verdieping die bereik- terrijke lusthoven ontwikkelde zich in de negentiende eeuw tot een baar was via een spiltrap. Zowel het huishoudelijk onderhuis op geliefde laan voor de bouw van kleine stadsvilla’s die nu nog de de begane grond als de zaal op de bel-etage was voorzien van karakteristieke monumentale sfeer aan de Maliebaan bepalen. een haard en een kleinere zijkamer. De ruimte op de begane grond was slechts 8 voet (circa 2½ meter) hoog, de verdieping mat 14 voet (circa 4½ meter) en was daarmee even hoog als de vertrekken in het kasteel. Bovendien was daarboven nog een gewelf in de kap uitgespaard.66 De plattegronden van beide speelhuizen kunnen vergeleken worden met Huis Descartes gezien de redelijk overeenkomstige bouwperiode waarin ze tot stand kwamen. De plattegronden van de bouwaanvragen in de tweede helft van de negentiende eeuw geven ons meer inzicht in de dan aanwezi- ge koepels. Hierbij moeten we ons realiseren dat dit waarschijn- lijk niet de oorspronkelijke tuinpaviljoens waren omdat koepels zich leenden voor een levendige handel en regelmatig werden vervangen.67 Een bouwaanvraag van 15 april 1880 voor een te verplaatsen koepel bevestigt dat deze tendens ook aan de Malie- baan heeft plaatsgevonden.68 Als we de situatietekeningen bij de bouwaanvragen van de twee- de helft van de negentiende eeuw bestuderen valt de grote ver- scheidenheid aan koepelvormen op. Er waren ronde koepels, vierkante koepels, vierkante koepels met afgeronde kop en vier- kante koepels met afgeschuinde hoeken. Opmerkelijk is dat uit- Afb. 8. Maliebaan 15-19, de laatste vrijstaande koepel ter plaatse, ca. eindelijk de vierkante koepel met afgeschuinde hoeken, die veel- 1895-1905 (Het Utrechts Archief, cat.nr. 62957) 76 bulletin knob 2011-2

Afb. 9. Maliebaan 83 (rechts), voorbeeld van een ingebouwde koepel als koepelkamer (foto Venker en De Vries)

In de navolgende jaren ontstond aan de Maliebaan een bebou- op de oude situatietekening en te herleiden in de plattegrond van wingsgolf waarbij de oorspronkelijke koepels gesloopt werden het huis. Veertien koepels zijn vermoedelijk geheel intact als een om plaats te maken voor een nieuw huis, of herkenbaar aan of in koepelkamer opgenomen in nieuwe villa’s (afb. 9 en 10). Aan- een huis werden ingebouwd. Sommige koepels werden in hun vullend bouwhistorisch onderzoek zou hier uitsluitsel over kun- geheel opgenomen in de nieuwbouw als koepelkamer. De zo nen geven. Vier villa’s hebben juist een uitstekende koepelkamer kenmerkende tuinpaviljoens en koepels aan de Maliebaan ver- aan de achterzijde. Dertien villa’s hebben een karakteristieke dwenen geleidelijk en maakten plaats voor villa’s met de karak- erkeruitbouw die over meerdere verdiepingen doorloopt, waarbij teristieke Utrechtse erkeruitbouw. Rond 1900 werd de laatste de koepelkamer zich op meerdere verdiepingen herhaalt. vrijstaande koepel gesloopt (afb. 8). Opvallend is dat deze zogenaamde koepelkamer als bouwstijl Tussen 1853 en 1953 zijn 124 bouwaanvragen aan de Maliebaan bij kleine buitens in de tuingebieden rondom Utrecht, bekend ingediend ten behoeve van deze bebouwingsgolf, waarvan in als de ‘Stichtse Lustwarande’, vaker toegepast werd. Deze klei- totaal 30 villa’s een erkeruitbouw over de rooilijn hebben. De ne buitenhuizen, zoals het buitenhuis Schoonoord in Zeist uit locaties van de oorspronkelijke koepels zijn duidelijk herkenbaar 1819 en het Driebergse huis De Breul uit 1825, hielden het bulletin knob 2011-2 77

Afb. 10. Maliebaan 27, voorbeeld van een oude koepel die is aangebouwd als koepelkamer (foto Venker en De Vries) midden tussen het zeventiende- en achttiende-eeuwse zondagse tuinpaviljoen en de iets grotere buitenplaatsen die op enige afstand van de stad waren gelegen. Opmerkelijk is dat al deze buitenhuizen koepelkamers bezitten (afb. 11). Deze kleine bui- Afb. 12. Maliebaan 113-115, voorbeeld van een nieuw opgetrokken tenhuizen werden in de eerste helft van de negentiende eeuw koepelkamer, uitstekend over de rooilijn (foto Venker en De Vries) buiten de stad in een gotische stijl uitgevoerd en in de stad in een classicistische stijl. De Belgische architect Tilman-Fran- Opmerkelijk is dat al deze huizen ondanks het gepretendeerde çois Suys (1783-1864), die van 1820-1825 professor aan de landelijke karakter, een uitspringende koepelzaal bezaten, die Academie in Amsterdam was en ook opdrachten tot aan als modern element was opgenomen in de voorgevel en tot in Utrecht uitvoerde, is in deze periode op de Utrechtse bouwstijl de eerste verdieping doorliep. De affiniteit van de Utrechtse van invloed geweest. Zijn Utrechtse assistenten F.C.E. van architect Kramm met tuinpaviljoens wordt bevestigd door zijn Embden (1795-1836) en Christiaan Kramm (1795-1875), schil- ontwerp voor een tuinhuisje en koepel op HuisVreedenoord in der/architect en vanaf 1826 veertig jaar directeur van de Breukelen uit 1840.74 De jaren dat hij op de Stadstekenschool Utrechtse Stadstekenschool, hebben via de plaatselijke timmer- les gaf in bouwkundig tekenen, zullen zeker van invloed zijn lieden en metselaars hun architectuurideeën in de regio ver- geweest bij de architecten en timmerlieden die deze Stadste- spreid. De door hen ontworpen kleine buitenhuizen hadden het kenschool afleverde en die later werkzaam waren in en rondom karakter van kleine tuinpaviljoens met een stadse invloed.73 Utrecht.75 Het is dan ook niet ondenkbaar dat zij door de bouw- typologie van de koepels aan de Maliebaan beïnvloed zijn. Nader onderzoek naar het oeuvre van Suys en in het bijzonder zijn assistenten Kramm en Van Emden kan meer duidelijkheid geven over de werkwijze en bouwstijl die deze architecten in Utrecht en omgeving hebben nagelaten. De koepel of het tuinpaviljoen kan gezien worden als sym- bool voor het buiten wonen of het wonen op een buiten waar- bij een dergelijk bouwwerk de plek of de woning meer allure gaf.76 Mogelijk zal dit ook bij de negentiende-eeuwse villa- bouw, met de koepelkamer als kleine nevenvorm, een rol heb- ben gespeeld om de stadsvilla aan de Maliebaan meer status te geven (afb. 12). De dubbele rooilijn is vanzelfsprekend ver- der voortgezet door de architecten in een bouwtypologie die nu nog zo kenmerkend is voor deze Utrechtse stadsvilla’s. De gemeentelijke bouwverordening uit 1835 stond geen verdere wijziging in de rooilijn toe, waarmee de erkeruitbouw Afb. 11. Buitenplaats Hogeland aan de Biltstraat omstreeks 1830, naar gehandhaafd bleef. De opgenomen koepelkamers, die over ontwerp van T.F. Suys met een opgetrokken koepelkamer. (Het Utrechts meerdere verdiepingen doorliepen, zijn dan ook op te vatten Archief, cat.nr. 31343) als een reminiscentie aan de oorspronkelijke tuinpaviljoens. 78 bulletin knob 2011-2

Noten 25 Steenhuis e.a. 2009 (noot 2), 46. 26 Verzamelplan Abstede Utrecht, 1811-1832, www.watwaswaar.nl 1 W.A.G. Perks, Geschiedenis van de Maliebaan, Utrecht 1971, 4. [geraadpleegd op 15 april 2011]. 2 M. Steenhuis e.a., Maliebaan - Utrecht. Cultuurhistorische verkenning 27 Perks 1971 (noot 1), 35-40. en analyse, Schiedam 2009, 8. 28 Perks 1971 (noot 1), 26. 3 C.C.S. Wilmer, Buitens binnen Utrecht. Voormalige buitenplaatsen in 29 Minuutplan Abstede, Utrecht, sectie A blad 01, 1811-1832, www.wat- de gemeente Utrecht, Utrecht 1982, 76-79. H.R. van der Loo, R. Loo- waswaar.nl [geraadpleegd op 15 april 2011]. zen en J. Oosterman, Buurt in balans. Levensstijlen in nieuw Oudwijk, 30 De aantallen zijn herleid van de beschikbare tekeningen, hiervoor zijn Utrecht 1988, 25. geen verpondingregisters geraadpleegd. 4 C. van Kasteel, Hoveniers, humor en heiligheid, Utrecht 2009, 8. 31 Steenhuis e.a. 2009 (noot 2), 67. 5 W.G.J.M. Meulenkamp, Theekoepels en tuinhuizen in de Vechtstreek. 32 Nederlandse Vestingsteden, www.vestingsteden.nl [geraadpleegd op Overvloed & welbehagen, Weesp 1995, 52. Perks 1971 (noot 1), 24-25. 30 mei 2010]. 6 Rijken, H., De Leidse Lustwarande. Geschiedenis van de tuinkunst op 33 Van der Loo, Loozen en Oosterman 1988 (noot 3), 29-33. kastelen en buitenplaatsen rond Leiden, 1600-1800, Leiden 2005, 23. 34 Het Utrechts Archief geeft 1640 als datering aan. Aanvullende onder- 7 Rijken 2005 (noot 6), 81. zoeksgegevens tonen echter aan dat datering mogelijk vroeger is. 8 P. de la Court van der Voort, Bijzondere aenmerkingen over het aenleg- 35 E., ‘Descartes’ huis in de Maliebaan’, Maandblad Oud-Utrecht 5 gen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en (1930), 15. aenklevende cieraeden...: waer by gevoegt is eene verhandeling aengae- 36 Anonieme pentekening uit 1800-1820 van Huis Descartes (1636-1639) nde het snoeyen en voortteelen van vrugt- en wilde boomen..., als mede gemaakt naar voorbeeld van een andere tekening (nr. 35560; Koninklijk om onfeilbaar ananas-vrugten, ook citroen-, limoen-, oranje-boomen en Huisarchief, inv.nr. MCS 349). Het Utrechts Archief, inv.nr. 30289. andere gewassen van warmer luchtstreek onder onze koude voort te 37 R. Meischke, H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Neder- queeken en te vermenigvuldigen, nevens een berigt om de benodigde land. Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke provincies, Zwolle/ weer-glazen daer toe te maken, nog beproefde waernemingen wegens het Amsterdam 2000, 128-129. voorttelen van aerd- en warmoes-vruchten enz. enz. Alles in den tijd van 38 Meischke, Zantkuijl en Rosenberg 2000 (noot 37), 182, noot 349. vijftig jaren ondervonden, aengetekent, omstandig beschreven en met 39 B. Olde Meierink, e.a. (red), Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, daertoe benodigde platen opgeheldert, Leiden 1737, 13-15. Utrecht 1995, 293. 9 B.O. van den Berg e.a., Theekoepels en tuinhuizen in de Vechtstreek en 40 Rijken 2005 (noot 6), 38. ’s-Graveland, s.l. 1980, 21,26. 41 K. Ottenheym, Philips Vingboons (1607-1678). Architect, Amsterdam/ 10 Meulenkamp 1995 (noot 5), 36-37. Zutphen 1989, 22-23, noot 88. 11 Perks 1971 (noot 1), 24-25. 42 M. Glaudemans, Amsterdams Arcadia. De ontdekking van het achter- 12 Meulenkamp 1995 (noot 5), 16. land, Nijmegen 2000, 54-56. 13 Wijck, H.J.M. van der, ‘Het landelijke aspect van de vroege hofsteden 43 T. van Strien e.a., Hofwijck. Het gedicht en de buitenplaats van Con- in Holland’, Bulletin KNOB 65 (1966) 5, 144. stantijn Huygens, Zutphen 2002, 81. R. Meischke en K.A. Ottenheym, 14 Steenhuis e.a. 2009 (noot 2), 10. ‘Honselaarsdijk: Tuin en park; speelhuis (1636) en Nederhof (1640- 15 Steenhuis e.a. 2009 (noot 2), 11. 1644)’, Jaarboek Monumentenzorg 1992 (1993), 118-137. 16 Rijken 2005 (noot 6), 22. 44 Meischke en Ottenheym 1992 (noot 43), 125. 17 Lodewijk XIV roemt tijdens zijn bezoek in 1672 de Maliebaan van 45 Meischke, Zantkuijl en Rosenberg 2000 (noot 37), 129. Utrecht en ‘wilde hem graag mee naar Versailles nemen’. J.H. Kruizin- 46 Ottenheym 1989 (noot 4), 104. ga, 350 jaar Watergraafsmeer, Amsterdam 1979, 109. J.H. Kruizinga, 47 Perks 1971 (noot 1), 24. L. Janszen en A.A. Kok, Watergraafsmeer. Eens een parel aan de kroon 48 Meulenkamp 1995 (noot 5), 57-58. van Amsterdam, Amsterdam 1948, 162. 49 Meulenkamp 1995 (noot 5), 107. 18 Perks 1971 (noot 1), 7. 50 Van den Berg 1980 (noot 9), 28. 19 Rijken 2005 (noot 6), 37. 51 R. Meischke e.a., Huizen in Nederland. Amsterdam, Zwolle/Amster- 20 T. Woerdeman en W. Overmars, ‘Parkbossen in de achttiende eeuw’, dam 1995, 84. Groen 46 (1984) 3, 106. 52 De Fundatie van Renswoude was een weeshuis gesticht door Maria 21 Wilmer 1982 (noot 3), 75-76. Duyst van Voorhout, Vrijvrouwe van Renswoude (1662-1754), waar 22 Kruizinga 1979 (noot 17), 110. getalenteerde weeskinderen klassiek onderwijs konden volgen dat in de 23 Het klooster is dichter bij de stad getekend dan de werkelijke situatie achttiende eeuw nog niet systematisch werd onderwezen. was. Dit was niet ongebruikelijk. De eigenaar betaalde de tekenaar hier 53 L. van Tilborgh en A. Hoogenboom, Tekenen destijds. Utrechts teken- vaak extra voor om daarmee zijn status, in dit geval de kerkelijke onderwijs in de 18e en 19e eeuw, Utrecht 1982, 43-44. macht, te onderstrepen. Het Utrechts Archief, Cie. T.A. AB 42, Steden- 54 Tilborgh en Hoogenboom 1982 (noot 53), omslagprent op achterzijde. atlas, Trajectum, kaart van Utrecht, G. Braun & F. Hogenberg, Keulen 55 Tilborgh en Hoogenboom 1982 (noot 53), 61, 67. 1572. 56 Meischke e.a. 1995 (noot 51), 80-81. 24 Cartografie Rijksuniversiteit Groningen, Toonneel der Steden, Trajec- 57 Perks 1971 (noot 1), 40. tum Utrecht, Johan Blaeu 1649-1652. www.let.rug.nl/~maps/sander- 58 Scaramonische beelden zijn dwergen of groteske beelden, de sphera is zwier/blaeu [geraadpleegd op 15 april 2010]. een hemelbol en pedestallen zijn een voetstuk van een zuil. bulletin knob 2011-2 79

59 Perks 1971 (noot 1), 25. 67 Meulenkamp 1995 (noot 5), 53-56. 60 H. Venker en T. de Vries, Stageonderzoek Bebouwingsontwikkeling aan 68 Het Utrechts Archief, Cie 34F, inv.nr. 66. de Maliebaan. Kadasterlijst Onderzoeksgegevens 28 februari 2010, 69 Het Utrechts Archief, Cie. onbekend, T.nr. 14, gedateerd 31 maart Gemeente Utrecht afdeling Cultuurhistorie, map 1, bijlage 1, 105-111. 1855. Op de beschikbare kadasterlijst zijn enkel de aangrenzende percelen 70 Steenhuis e.a. 2009 (noot 2), 49. van de Maliebaan geteld. 71 Art. 12: Bouwverordening ‘bouwen en slopen, 1924-1899’. Het 61 J.J. Terwen en K.A. Ottenheym, Pieter Post (1608-1669). Architect, Utrechts Archief, toegang 1007-1, inv.nr. 1915. Zutphen 1993, 238-239. 72 Perks 1971 (noot 1), 31. 62 Meulenkamp 1995 (noot 5), 48. 73 Meischke, Zantkuijl en Rosenberg 2000 (noot 37), 155-157. 63 Perks 1971 (noot 1), 25. 74 Meulenkamp 1995 (noot 5), 68. 64 Rijken 2005 (noot 6), 45-46. 75 Tilborgh en Hoogenboom 1982 (noot 53), 77. 65 Ottenheym 1989 (noot 41), 138-139. 76 Van den Berg 1980 (noot 9), 14. 66 Meischke en Ottenheym 1992 (noot 44), 122-124.

Bulletin KNOB digitaal toegankelijk van 1899 tot en met 2009 KNOB

DVD met 110 Jaargangen van het Bulletin, 30.000 bladzijden!

n artikelen n afbeeldingen n indexen n registers

Een uniek document van meer dan een eeuw vernieuwend wetenschappelijk onderzoek op het gebied van archeologie, architectuur- en bouwgeschiedenis, stedenbouwgeschiedenis, cultuurlandschap en monumentenzorg. Het zoekmechanisme is simpel, de teksten zijn duidelijk leesbaar, en de afbeeldingen komen helder over.

De DVD ‘KNOB Bulletin 1899-2009’ is van groot belang voor:

n historische onderzoekers n architecten n kunst- en bouwhistorici n archeologen n bibliotheken n gemeenten

Voor het realiseren van deze dvd werd contact opgenomen met de Stichting Historic Future te Naarden, gespecialiseerd in het digitaal uitbrengen van publicaties op historisch en genealogisch gebied.

De dvd kan worden besteld via de webshop op de website www.knob.nl. De kosten bedragen € 55,-. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de knob via 015 278 15 35 of info@​knob.nl.

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 80 bulletin knob 2011-2

hun expertise zijn gevraagd maar in hun eigen bijdragen hun hobby horse publicaties berijden en daarbij alleen zijdelings naar Rietveld hebben gekeken. Het specifieke ontglipt hun daardoor soms. Dit geldt vooral voor de buiten- landse bijdragen, die af en toe de vereiste scherpte missen, ook al wijzen Rob Dettingmeijer, Marie-Thérèse van Thoor en Ida van Zijl (red.), Riet- ze op enkele interessante aspecten zoals het artistieke gebruik van kunst- velds Universum, NAi Uitgevers, Rotterdam 2010, 272 p., ills. in kleur licht door Rietveld. Zij kijken naar Rietveld maar wijden vervolgens snel en zwartwit, ISBN 978 90 5662 7454, € 47,50 uit. Het universum van Rietveld wordt weliswaar zowel met een verre- Ida van Zijl, Gerrit Rietveld, Phaidon Press, Londen 2010, 240 p., ills. kijker als met een vergrootglas gesondeerd, maar er blijven vele zwarte in kleur en zwartwit, ISBN 978 07148 59995 8, € 75,00 vlekken bestaan en het geheel is nogal fragmentarisch, waardoor de lezer soms genoopt is andere, eigen lijnen door het universum te trekken. Ook Recentelijk heeft de architect en meubelmaker Gerrit Rietveld weer vallen enkele gebieden blijkbaar buiten Rietvelds universum. Waar blijft veel aandacht gekregen. Het was inmiddels al achttien jaar geleden dat bijvoorbeeld de stedenbouw, die nog in 1988 in het boek De Ideale Stad een grote tentoonstelling in Utrecht aan deze opmerkelijke figuur werd door Jan de Heer werd behandeld? Deze publicatie wordt niet eens in de gewijd. Een dikke catalogus bracht toen voor het eerst op kritische wijze literatuurlijst vermeld. het volledige oeuvre van Rietveld in beeld. Daarmee leek een ideaal fun- Nog een voorbeeld van de fragmentatie die de publicatie kenmerkt. In dament gelegd voor verder wetenschappelijk onderzoek, maar dat vond verschillende bijdragen komt Rietvelds samenwerking met Bredero’s desondanks slechts sporadisch plaats. Bouwbedrijf ter sprake en wordt interessant materiaal gedolven. Nergens Het blijft merkwaardig dat iemand die zich aanvankelijk met moeite een wordt echter het gehele ‘verhaal’ verteld, waardoor de lezer onwetend plaats wist te veroveren in de rangen van de architecten vandaag de dag blijft over het feit dat de samenwerking van Rietveld met BBB terug- nauwelijks nog is weg te denken uit diezelfde gelederen. Rietveld wordt gaat tot 1931. Waarschijnlijk was deze samenwerking een gevolg van gezien als De Stijl architect bij uitstek, alhoewel hij dat zelf altijd pro- zijn woningen in de Werkbundsiedlung in Wenen, die hij kort daarvoor beerde te relativeren. In het boek De Stijl: 1917-1931, Visions of Utopia had ontworpen. Hij was voor deelname aan dit project uitgenodigd dank- uit 1982 beweerde de Italiaanse architectuurhistoricus Sergio Polano dat zij de innovatieve kenmerken van de garage met woning die hij in 1927 er nooit echt een De Stijl architectuur heeft bestaan. Hij reduceerde het in Utrecht had gebouwd. geheel tot de formule ‘De Stijl/Architecture = Nieuwe Beelding’, maar Het zou echter van kortzichtigheid getuigen wanneer we de kwaliteit daarmee doet hij te kort aan de historie. Het oeuvre van Rietveld kent van het boek niet willen zien. Het bevat een aantal artikelen die cruciale wel degelijk een ontwikkeling die het buiten het domein van De Stijl aspecten van het werk van Rietveld belichten en onze kennis vergroten. bracht. Al aan het begin van de jaren dertig was zijn roem als De Stijl In vijftien bijdragen wordt zo’n veelzijdig beeld van de wereld van Riet- architect vervangen door zijn positie als belangrijke vertegenwoordiger veld gegeven dat er voor een ieder wel iets waardevols valt te ontdekken. van het nieuwe bouwen, maar ook in die richting was hij nooit een dog- Ongetwijfeld was het een van de doelstellingen van de redacteuren om maticus. Er zit altijd een element van spel in het werk van Rietveld. Zelf het compacte universum van Rietveld uiteen te laten vallen en in stukken omschreef hij zich nog in 1964 als een ‘piraat in het bouwvak’. te bekijken. Zij wilden ‘het fragiele, het experimentele en het voorlopige Het moge duidelijk zijn: hoewel hij nationaal en internationaal al snel van zijn werk’ belichten, maar we krijgen daarbij helaas niet altijd zicht gold als icoon, was hij tevens vanaf het begin van zijn loopbaan een op de schaal van zijn verschillende werkzaamheden en de vermenging ongrijpbaar fenomeen. Wordt de Nederlandse moderne architectuur wel van de verscheidene interessegebieden met elkaar. Dit is inherent aan het eens vereenzelvigd met Rietveld, zijn werk wordt meestal gereduceerd maken van een caleidoscopisch boek, waarbij de figuren met elke bewe- tot aan de ene kant de rood-blauwe stoel waarin men niet gemakkelijk ging veranderen. Daardoor vormt het boek echter ook een verrijking van zit en aan de andere kant een kleurrijk huis waarin men alleen met een het heersende beeld van de Utrechtse architect. Vooral zijn belangrijke gebruiksaanwijzing enigszins geriefelijk kan wonen. Toch behoren beide bijdragen aan het culturele klimaat van zijn geboortestad komen einde- objecten tot de belangrijkste beeldiconen van de twintigste eeuw. Vooral lijk duidelijk uit de verf en in dat opzicht dient het boeiende artikel van de stoel heeft een ongekende populariteit en wordt nog vaak geïmiteerd. Roman Koot te worden genoemd. Het kleine universum waarin Rietveld Het meubilair van Rietveld kon zich al vroeg verheugen in een grote thuis was, wordt blootgelegd en geanalyseerd. Eveneens bijzonder is de invloed. Bekende architecten als Duiker en Bijvoet, Wils en Van ’t Hoff, wijze waarop Marie-Thérèse van Thoor een kleine gebeurtenis die nooit om maar enkelen te noemen, hebben soortgelijke tafels, stoelen en kin- plaatsvond, maar waar Rietveld veel belang aan hechtte – een tentoon- dermeubeltjes gemaakt. Het huis daarentegen werkte als een manifest, stelling met als titel ‘Factoren van het Zichtbare’ – positioneert in zijn maar had als model weinig navolging. werk en laat zien hoe de gedachte aan deze tentoonstelling zijn andere Het recentelijk door NAi Uitgevers uitgebrachte boek Rietvelds Univer- werkzaamheden jarenlang heeft beïnvloed. sum – in het Engels verschenen onder de titel Rietveld’s Universe – biedt Een van de kenmerken van vele studies over Rietveld is dat zijn werk nog een reeks van interpretaties die als vervolg op de catalogus uit 1992 kun- te weinig wordt ‘geproblematiseerd’, waardoor de mythe blijft bestaan. nen worden beschouwd. In het qua formaat ietwat kleinere boek dan de Rietveld zelf leed daar ook onder. Telkens weer probeerde hij zijn eigen catalogus positioneert een schare auteurs Rietveld in het architectonische rol binnen De Stijl te bagatelliseren. Het ging hem om het stellen van en sociaal-maatschappelijke veld. Zij hebben het werk van Rietveld nog problemen en daar een oplossing voor te vinden. Hij wilde ruimtelijke eens zorgvuldig onder de loep genomen en bestudeerd. problemen aan de orde stellen en daar vervolgens iets – een stoel, een Het boek is in vijf verschillende gedeelten opgedeeld: Rietveld in theore- ander meubelstuk of een huis – van maken. Elk werk was voor hem een tisch perspectief, Sociale context: opdrachten en opdrachtgevers, Ruimte poging een probleem op te lossen en nooit om een ‘kunstwerk’ te maken, bepalen: materiaal, techniek en massaproductie, De Stijl en stijlen, en dat zijn eigen autonomie bezat en waarover de maker absolute ‘auteurs- Visies op Rietveld. Deze indeling is enigszins geforceerd. Sommige bij- rechten’ had. Integendeel: hij pakte een probleem op dat anderen reeds dragen gaan verder en andere gaan al snel in richtingen die niet door de hadden gesteld en onderzocht, zoals Marijke Kuper recentelijk duidelijk titel worden gedekt. Hoewel de ‘theorie’ in de eerste twee bijdragen ter maakte in haar artikel over de zigzagstoel in het architectuurhistorische sprake komt, blijft het onduidelijk hoe deze zich vormt, voedt en ver- blad Ezelsoren en in de pas verschenen publicatie De Stoel van Rietveld. volgens evolueert. De geschriften van Rietveld bieden weinig houvast, ‘Tobben’ zag hij als deel van zijn metier. Alles moest steeds opnieuw omdat hij nergens echt systematisch een betoog opbouwt maar meer worden overdacht en ter discussie worden gesteld. Ruimte stond als ele- ‘overpeinzingen’ op papier zet. Het lijkt erop dat enkele auteurs vanwege ment vaak centraal: niet het begrenzen van de ruimte maar het scheppen bulletin knob 2011-2 81

van een vloeiende ruimte om enkele vaste punten. Aanvankelijk werd die soort zelfreflectie, waarbij deze drie-eenheid (religie, idealisme en egoïs- ruimte door knooppunten en verbindingen aangeven, later kregen mate- me) de invloeden op het leven voor Rietveld vertegenwoordigen? Volgens riaal en de vaste kern van een huis meer aandacht. Meerdere bijdragen zowel Bless, die in zijn boek uit 1982 van ‘gezond egoïsme’ sprak, als gaan in op het vage ruimtebegrip van Rietveld, maar hoe het verschilt van Van Zijl is Rietveld geen egoïst, maar had hij, zoals Van Zijl schrijft, ‘een dat van andere architecten wordt niet of nauwelijks onderzocht. De naam onbedwingbare behoefte zich te uiten in zijn werk’. Dit geldt echter voor van Duiker komt in het boek maar een keer voor, terwijl Duiker nog meer vele kunstenaars. Van Zijl had het probleem duidelijker kunnen stellen als dan Rietveld ‘de blijde bevrijding van het overtollige’ had bereikt. In dit zij zijn uitspraak niet al te letterlijk had genomen maar gepoogd had deze opzicht valt er zeker nog veel te doen. Hetzelfde kan over het wooncon- te interpreteren. Is het egoïsme van Rietveld geen herbezinning op wat ooit cept van Rietveld worden gezegd: ondanks vergelijkingen met andere zijn uitgangspunten waren geweest, tijdens zijn De Stijl periode? Als we bekende architecten komt het idee dat Rietveld over het wonen had nooit naar het Van Gogh Museum kijken zien we veel van de vroege Rietveld echt goed uit de verf. Dolf Broekhuizen doet in zijn bijdrage een kleine, terug, maar ook veel van het Guggenheim Museum van Wright, zij het maar beredeneerde aanzet. In sommige stukken wordt minder geschreven rechtgetrokken. vanuit gedegen kennis dan vanuit een visie. De betekenis van Rietveld In haar boek brengt Van Zijl in tien hoofdstukken chronologisch het leven wordt geactualiseerd. Een voorbeeld hiervan is de laatste bijdrage, van van Rietveld in kaart, maar aan het einde blijven we ons toch afvragen of Ole Bouman, waar een nieuwe vernis op de mythe Rietveld wordt aan- Rietveld niet de hele tijd een spelletje met ons heeft gespeeld. Is hij niet gebracht, die na de Tweede Wereldoorlog door de Forum generatie al gewoon meubelmaker gebleven? En welke betekenis moeten we aan het enorme proporties had gekregen. architectonische werk hechten, dat in zo grote mate idiosyncratisch was, Afbreuk aan de publicatie is de even onconventionele als onzinnige hoewel altijd duidelijk herkenbaar van Rietveld? Terecht stelt Van Zijl aan vormgeving. Zwarte namen op een blauwe ondergrond maken de auteurs het einde dat Rietveld een ambachtsman was: ‘hij had het oog, de vingers en onleesbaar. De dictatuur van de vormgever is hier te doorslaggevend de manier van denken van een meubelmaker.’ De nadruk lag vooral op het geweest. En een index, hoe nuttig ook, behoort aan het einde en niet aan oog, ook al verschoof de interesse in het ruwe handwerk steeds meer in de het begin. Het plaatsen van de fameuze stoel van Rietveld op de omslag richting van het verfijnde denkwerk. Rietvelds uitgangspunt was niettemin is een verzwakking van het doel van de publicatie. De scherpte van de vaak de waarneming van iets. In verschillende lezingen benadrukte hij dat illustraties maken weer veel goed. en deze opvatting leidde tot nieuwe resultaten. Door sommigen werd dat erkend. In hoofdstuk zes, dat helaas ontsierd wordt door vele foute nootver- In het tot Rietveldjaar uitgeroepen jaar 2010 heeft de kunsthistorica en wijzingen, citeert Van Zijl Oud, die in 1935 aan Rietveld schreef: ‘Ik vind je Rietveld-expert Ida Van Zijl een monografie over hem in zowel het Neder- “uitvindingen” ontzettend leuk, dat weet je wel, maar soms hinderde me wel lands als het Engels uitgebracht onder de eenvoudige titel Gerrit Rietveld. eens dat ze zoo erg op een “model” leken en zooveel meer beeldhouwkunst ‘Een monografie waarin de belangrijkste ontwerpen van Rietveld, zijn dan architectuur waren.’ Het problematische van deze uitspraak wordt niet ideeën en de relevante feiten uit zijn leven in onderlinge samenhang wor- gebruikt om het werk van Rietveld open te breken. Oud had waarschijn- den gepresenteerd, ontbrak tot nu toe’ aldus de auteur. Na het proefschrift lijk niet het lange artikel in Het Vaderland van 5 oktober 1931 gelezen waar van Theodor M. Brown uit 1958 en de biografie van Frits Bless uit 1982 Rietveld werd aangeprezen als een architect die het ‘Corbusiaansche begin- heeft de auteur getracht Rietveld in zijn verschillende fasen neer te zetten. sel’ in de woningbouw had toegepast. Bovendien was Oud in het licht van Zelf beweert zij dat ‘dit boek niet uitputtend, maar wel een poging [is] een Rietvelds oeuvre iets te voorbarig. Niet het werk dat Oud op dat moment had evenwichtiger beeld te geven en bedoeld als introductie voor diegene die gezien maar juist veel van het latere werk van Rietveld is duidelijk sculptu- geïntrigeerd door de rood-blauwe stoel en het Schröderhuis meer wil weten raal. De grenzen tussen architectuur en beeldhouwkunst vervagen opnieuw, over de maker en zijn andere werk.’ Van Zijl wijst erop dat zij in haar hetgeen de bedoeling van Rietveld was. De vraag of de bijdrage van Rietveld poging enigszins werd gehinderd door het feit dat een persoonlijk archief aan de architectuur zo groot is als wordt beweerd is daardoor een overbo- ontbreekt, maar juist daardoor heeft zij zich niet teveel laten verleiden tot dige. Hij heeft er veel aan gedaan het begrip van architectuur op te rekken het vertellen van allerlei anekdotes omtrent Rietvelds persoonlijk leven. Er en ter discussie te stellen. Architecten als Aldo van Eyck en Peter Smithson bestaan echter genoeg andere bronnen en de werken zelf die het mogelijk ervoeren dat. Smithson kwalificeerde het Rietveld Schröderhuis in 1958 als maken een goed beeld van zijn bedoelingen te geven. Bovendien is er in de ‘terrific’. Was voor Berlage architectuur vooral ruimtekunst, voor Rietveld laatste decennia veel geschreven over de tijdgenoten van Rietveld, waarbij was het uiteindelijk toch kunst in de ruimte. De ruimte vloeit om en door het ook de Utrechtse architect aandacht kreeg en zijn er vele bronnen door de object. Om dat te bereiken vormde hij een probleem voor zichzelf en een his- computer meer toegankelijk gemaakt. Toch lukt het Van Zijl niet altijd om torisch probleem, zeker wanneer we hem een vaste plaats willen geven. Van het beeld aan te scherpen en prikkelend te maken. Aan het einde van het Zijl heeft dat problematische te snel terzijde geschoven. Zij maakt hem tot eerste hoofdstuk schrijft ze dat ‘Rietvelds ideeën en opvattingen […] niet een ‘buitenstaander’, wiens werk ‘moeilijk te beoordelen’ zou zijn ‘in rela- opmerkelijk [zijn], de theoretische onderbouwing is zwak, maar als geheel tie tot dat van anderen’. Het hiervoor behandelde boek Rietvelds universum geeft het inzicht in zijn opstelling en handelen.’ Deze zin geeft aan dat bewijst dat dat niet het geval is. In zoverre complementeren de publicaties de auteur moeilijkheden heeft om tot de kern door te dringen als zij geen elkaar, maar een middenweg die recht doet aan zowel de complexiteit als de harde gegevens bezit. Zij maakt nauwelijks zelf hypothesen en weet aan eenduidigheid is daarmee nog niet bereikt. In haar poging de gehele Rietveld het materiaal dat zij wel bezit niet die inzichten te ontlenen, die een weg te portretteren heeft Van Zijl hem een beetje ‘grijs’ gemaakt ondanks haar openen tot het denken van Rietveld. Het wordt wel duidelijk dat de kracht enthousiasme en vurige opvattingen over bepaalde werken. Zo vindt zij dat van Rietveld vooral lag in het doen, in het knutselen en experimenteren. de zigzagstoel interessanter is ‘dan die andere lieveling van de modernis- Dit gaf hij steeds ook zelf aan. Het werk moet daarom steeds het uitgangs- tische avant-garde, de ‘Freischwinger’, maar vergeet daarbij dat juist door punt vormen en minder zijn ‘statements’, hoe interessant en metafysisch het bestaan van en het nadenken over de achterpootloze stoel Rietveld zich die ‘statements’ ook mogen zijn. Het is niet merkwaardig dat Van Zijl haar ervan bewust werd dat het principe van de constructie van de stoel ook studie begint met enkele zinnen uit de toespraak die Rietveld in 1964 in anders kon worden vormgegeven. Maar, ook al is de omslag ietwat grijs, Delft heeft gehouden. In deze lezing zegt Rietveld dat het geen religie of deze verbeeldt, in tegenstelling tot het eerste hier besproken boek, door de idealisme is die hem heeft bewogen: ‘‘t is puur egoïsme, de realisering van gekozen foto wel goed de relatie tussen de architect en zijn niet-iconische eigen bestaan’. Dit is een opmerkelijke uitspraak voor iemand die als ico- werk. noclast te boek staat en van wie een enorme bevrijdende werking uitging. Wat is het voor egoïsme en waartoe heeft het tenslotte geleid? Is het een Herman van Bergeijk 82 bulletin knob 2011-2

C.P. Krabbe, Droomreis op papier. De Prix de Rome en de Nederland- teerd werden; hoe en door wie blijft overigens rijkelijk vaag, mogelijk se architectuur (1808-1851), Primavera Pers, Leiden 2009, 303 p., ills. door het gebrek aan bronnen. Ook eindigt de Prix de Rome in 1851 in kleur en zwartwit, ISBN 978 90 5997 073 1, € 39,50 niet definitief. De wedstrijd werd weliswaar door Thorbecke opgeheven wegens gebrek aan zichtbare resultaten, maar in 1870 opnieuw inge- Onderzoek naar de negentiende-eeuwse architectuur in Nederland ver- steld. De door Krabbe gekozen episode is dan ook niet zozeer zuiver eist in deze lichtelijk overspannen tijd van UNESCO-koorts en ‘cano- institutioneel-historisch als wel architectuurtheoretisch gemotiveerd. nitis’ een zekere onverstoorbaarheid. De auteur en de uitgever van Het is de geschiedenis van het architectuuronderwijs volgens een ide- Droomreis op papier beschikten daarover gelukkig in ruime mate. Je aal, het academische ideaal van het universele classicisme als belicha- moet het maar durven: een doorwrochte wetenschappelijke studie op ming van eeuwige en perfecte schoonheid. En wel volgens de regels de markt brengen over een tamelijk obscuur, overwegend institutioneel- van het Franse prijskampsysteem en de vorming in ‘ateliers’, een soort historisch onderwerp uit de eerste helft van de negentiende eeuw, een masterclasses. Het is tevens de geschiedenis van de tegenbeweging, die tijdperk dat vaak als het dieptepunt in onze architectuurgeschiedenis in Frankrijk onder leiding van Henri Labrouste, Van Dams leermeester, wordt gezien. Toch is dat wat Primavera Pers, met de nodige subsidie op gang kwam en die uiteindelijk de doodssteek voor het drie eeuwen weliswaar, heeft gedaan en het resultaat mag er zijn. Op de omslag na, oude ‘Vitruvianisme’ zou betekenen. die wel iets minder gedempt van kleur, iets mediterraner had gemogen Slechts twee keer is een Prix de Rome voor architectuurstudenten – het boek gaat over de Prix de Rome ten slotte – is het een zeer ver- aan de Koninklijke Academie gehouden, in 1827 en 1837. De eerste zorgde uitgave geworden, met een overvloed aan foto’s uit onder meer werd gewonnen door Johannes Craner, de tweede door Van Dam. Bei- de collectie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en den brachten vervolgens een aantal jaren in Parijs en Rome door. Van kleurafbeeldingen van Nederlandse en buitenlandse architectuurteke- Dam maakte een zeer eigenzinnige keuze en voer naar Athene, vrij- ningen, vele van een ruimhartig formaat. wel berooid en bovendien dwars tegen het advies in van de begelei- De zorg aan de uitgave besteed loont de moeite, want inhoudelijk is dingscommissie aan de Koninklijke Academie onder voorzitterschap het onderzoek van Coert Peter Krabbe een monument van ambachte- van Marinus Tétar van Elven. Immers, alleen in Rome waren volgens lijk architectuurhistorisch onderzoek, op het grensgebied van instituti- de commissie de normerende monumenten van het klassieke ideaal te onele geschiedenis, architectuurtheorie en architectenbiografie. Het is vinden, niet in Athene. Krabbe beschrijft minutieus de onderwijspro- de vrucht van jaren speuren, studeren en, vooral, reizen. Krabbe reisde gramma’s, de vereiste tekenvaardigheden en ontwerpsystematiek, de zo’n 170 jaar na dato de hoofdfiguur van het boek, de Rotterdamse docenten en de medeleerlingen in Parijs en Rome. Hij kon ruimschoots architect Anthony Willem van Dam (1815-1901), Prix de Rome-win- putten uit de omvangrijke literatuur van Amerikaanse onderzoekers naar in 1837, na. Zijn onderzoek beperkte zich niet tot Nederlandse (Van Zanten, Drexler, Bergdoll, Levine, Chafee en anderen). Deze lite- archieven, zoals het Stadsarchief van Amsterdam en de RCE, waar ratuur had hier en daar wat beknopter samengevat kunnen worden, maar zich de deels bewaard gebleven collectie tekeningen en brieven uit Van bondigheid is niet altijd het sterkste punt van de auteur. Zo herhaalt hij Dams studietijd bevindt, door Krabbe overigens zelf opgespoord na vele malen, steeds weer in een nieuwe context, dat Labrouste behal- een tip van R. Meischke. Ook een menigte aan buitenlandse archieven ve de klassieke ook de Middeleeuwse monumenten van Italië bestu- werd geraadpleegd, onder meer in Nancy, Parijs, Rome en Athene. In deerde en er in zijn onderwijs op hamerde dat de uiterlijke vormgeving de drie hoofdsteden zijn tegenwoordig – toeval is het niet – Nederland- een afgeleide was van de constructie, de materialen en de plaatselijke se onderzoeksinstituten gevestigd, waar hij ruimschoots kon profiteren omstandigheden. van de daar aanwezige kennis, faciliteiten en contacten met buitenland- De soms wat vermoeiende stap-voor-stap betoogtrant wordt gecompen- se onderzoekers en specialisten. Die stelden hem bijvoorbeeld in staat seerd door een prettig leesbare, heldere en evenwichtige stijl. Het boek enkele studietekeningen van Van Dam te duiden. Zelden zal een histo- krijgt meer vaart, een zekere spanningsboog zelfs, als de figuur van risch onderzoek zoveel profijt hebben getrokken van die drie instituten Van Dam wordt geïntroduceerd. Niet dat daarmee onze meest briljan- tezamen. Interessante studies verrichtte Krabbe verder aan de Ecole des te negentiende-eeuwse architect opeens in beeld verschijnt, maar Van Beaux-Arts in Parijs en de Académie de France in Rome, de laatste Dam stond wel een tijdlang, met name in de jaren veertig, in de front- gevestigd in de Villa Medici, waarover hij in de inleiding in lyrische linie van de Nederlandse architectuur, samen met W.N. Rose en nu ver- bewoordingen schrijft dat deze nog vrijwel in dezelfde staat verkeert geten, vroeg gestorven figuren als E.S. Heyninckx en I. Warnsinck. Hij als in de tijd dat Van Dam er studeerde en (na)tekende, te midden van fungeert in het boek niet alleen als gids langs de relevante monumenten zijn Franse medestudenten. en personen tussen Brussel en Athene, maar loodst ons ook langs ver- In 1806 constateerde een onderzoekscommissie die over de toestand nieuwingen van Labrouste in het architectuuronderwijs. Met oog voor van kunsten en wetenschappen in ons land rapporteerde, dat de bouw- sprekend detail schetst Krabbe Van Dams financiële perikelen, de pri- kunst (evenals de beeldhouw- en graveerkunst) een zieltogend bestaan mitieve reisomstandigheden, de huisvesting en de toenmalige praktijk leidde. Hierdoor gealarmeerd besloot Lodewijk Napoleon stipendia in van het opmeten van gebouwen. Een verademing in een kunsthistori- het leven te roepen om talentvolle kunstenaars en architecten in staat sche studie zijn de korte maar zaakrijke beschrijvingen van de histo- te stellen hun studie in het buitenland voort te zetten. De organisatie rische, topografische en politieke context, zoals bijvoorbeeld van het droeg hij op aan Johan Meerman, directeur-generaal van Schoone Kun- Athene van rond 1830, dat na de Onafhankelijkheidsoorlog een weinig sten en Wetenschappen van het departement van Binnenlandse Zaken. opwindende provincieplaats bleek. In één van de beste hoofdstukken Het was het begin van wat je een ‘Go South, Young Man’-ideaal onder van het boek schetst Krabbe het Deens-Duitse netwerk van architecten Nederlandse architecten zou kunnen noemen, van Jan de Greef en Jan en archeologen in de nieuwe Griekse hoofdstad. Van Dam hield er een David Zocher jr. tot Arthur Staal. Anders dan de ondertitel van Krab- levenslange vriendschap met Theophil Hansen aan over. bes boek suggereert werd de Nederlandse Prix de Rome echter niet Na elk hoofdstuk volgt Krabbe de carrières in Nederland van de Rome- in 1808 ingesteld, maar feitelijk pas in 1817, bij de oprichting van de gangers: die van de élèves-pensionnaires van 1808 en van de beide Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Al gold ‘Groote Prijs’-winnaars Craner en Van Dam. Paleis Soestdijk van De de Franse Prix de Rome wel als model, in 1808 ging het ‘slechts’ om Greef en de vroeg-neogotische Zuiderkerk van Van Dam op het Wijnha- de uitzending van een viertal élèves-pensionnaires die op grond van veneiland in Rotterdam (verwoest in 1940) behoren tot de belangrijkste hun, in plaatselijke tekengenootschappen bewezen, talenten geselec- tastbare resultaten van al die inspanningen. Daarnaast heeft Van Dam, bulletin knob 2011-2 83

als eerste in Nederland, de architectuuropleiding aan een academie – 1822 bekend bij de Nederlandse oudheidkundige Caspar Reuvens, meer de Rotterdamse – gemodelleerd naar de innovatieve inzichten van zijn speciaal met betrekking tot het Valkhof. De termen ‘nieuw-Grieksch’, leermeester Labrouste. ‘neugriechisch’ en ‘néo-Grec’ lopen inhoudelijk niet helemaal paral- Krabbe verhult niet dat over het geheel genomen en zeker gemeten naar lel, maar zij hebben wel een interesse voor de rondbogige Byzantijnse de oorspronkelijke hoge doelstellingen, de resultaten van de Prix de bouwkunst gemeen. Rome voor de architectuur mager zijn geweest. De Franse opleiding, Hoe het ook zij, de term ‘neogrec’ heeft als voordeel dat zij het vroege met zijn conceptuele, volgens assenstelsels ontworpen mega-platte- eclecticisme van Labrouste – in Nederland Leliman – losmaakt van de gronden van publieke gebouwen, mag dan een uitstekende basis zijn meer algemene term ‘eclecticisme’, die in feite een containerbegrip is geweest voor bijvoorbeeld de Amerikaanse federale architectuur en voor de hele architectuur uit de tweede helft van de negentiende eeuw, voor tal van Europese hoofdsteden, zij sloot in vrijwel niets aan op de zelfs die van Cuypers. In geen geval is de term ‘neogrec’ synoniem met kleinschalige, soms zelfs knullige realiteit in Nederland. Hier bleven neoclassicisme, zoals hij in de monumentenwereld nogal eens gebruikt overheidsopdrachten na het koningschap van Willem I vrijwel uit en wordt. De verwarring die dit oproept is mogelijk de reden dat veel werden architecten na hun opleiding aan hun lot overgelaten. De totaal onderzoekers, mijns inziens ten onrechte, haar maar vermijden. mislukte carrière van Craner is een bijna tragikomisch hoofdstuk in Het is logisch dat door de focus op het architectuuronderwijs lang niet Krabbes boek. Hij sleet zijn dagen als bouwkundige voor het onder- alle architectuurontwikkelingen in de eerste helft van de negentiende houd en de verbouwingen van de landsgebouwen. Zijn grootse projec- eeuw in beeld komen, laat staan verklaard worden. Opmerkelijk is bij- ten voor het Binnenhof, de Hoge Raad en het Paleis voor de Staten- voorbeeld hoe de begaafde Tétar van Elven, ooit de aartsclassicistische Generaal, alle met indrukwekkende assenstelsels, werden één voor één docent aan de Koninklijke Academie, later in zijn carrière opeens ver- weggemoffeld in de spreekwoordelijke ambtelijke lade, afgeschoten rassend eclectisch gaat ontwerpen, zelfs meer eclectisch dan zijn leer- door de politiek en de oppermachtige Dienst Waterstaat. ling Van Dam ooit gedaan heeft - terwijl die nota bene in de leer was Het hoofdstuk waarin Krabbe Van Dams carrière volgt is hierna niet geweest bij de aartsvader van het eclecticisme. Geschiedenis is vol ver- het meest overtuigende. Een duidelijke verklaring waarom Van Dam in rassingen; opleiding bepaalt vaak maar in zeer beperkte mate het ver- zijn ontwerppraktijk zo weinig van Labrouste meenam, blijft uit. Het loop van carrières. Hoewel die kanttekening ontbreekt, is het boek een ziet ernaar uit dat de Rotterdammer mentaal meer in Athene is blij- verre van monomaan naslagwerk over de Prix de Rome geworden. Het ven hangen dan in Parijs. Na de behandeling van de Zuiderkerk, het is weliswaar in de eerste plaats de meest complete studie over het hoge- ‘neogrec’ Sophia Kinderziekenhuis, het streng-klassieke stadhuis van re architectuuronderwijs in de eerste helft van de negentiende eeuw, Gorinchem en de vergelijkbare schouwburg aan de Coolsingel, houdt maar daaromheen weeft zich een breed panorama van het architectuur- Krabbe het voor gezien en laat de vele particuliere opdrachten van Van klimaat en -debat in deze periode: een sterke aanrader voor elke archi- Dam, zoals de gebouwen van de Rotterdamse Diergaarde (sommige in tectuurhistoricus van de negentiende eeuw. Een samenvatting in het samenwerking met C. Muijsken), de oudste gebouwen van de Heine- Engels, of beter nog in het Frans, is wenselijk, ook gezien de passages kenbrouwerij aan de Linker Rottekade en veel particuliere woonhuizen over de Atheense contacten en de brieven van Labrouste aan Van Dam. en villa’s onbesproken en onopgespoord. Dat is wonderlijk, gezien de eerdere uitvoerige hoofdstukken over Van Dams leertijd bij Labrouste Wilfred van Leeuwen en diens aansporingen om toch vooral eigentijdse fabrieken en utili- teitsgebouwen te bestuderen. Wat is er nu interessanter voor een leer- ling van Labrouste dan iets te maken van een bierbrouwerij? Toegege- ven, ook Labrouste tornde ondanks al zijn relatieve moderniteit maar KNOB mondjesmaat aan het oude, hiërarchische onderscheid tussen ‘Schoone Bouwkunst’ en utiliteitswerken. Maar Van Dam zijn in het onderne- mende Rotterdam van de jaren vijftig en zestig wel degelijk kansen ALV en studiedagen 2011 geboden vanuit de particuliere sector, zoals eerder ook bij Zocher het De Algemene Ledenvergadering vindt dit jaar plaats op 17 juni vermogende patriciaat de afwezige overheid als opdrachtgever com- in Schiedam, en wordt gecombineerd met een studiemiddag over penseerde. Het zou interessant zijn geweest om, geconfronteerd met ‘Wederopbouwarchitectuur’. In het najaar staan er drie bijeenkomsten op een totaal andere situatie in het Nederland van laisser faire (de term is het programma: over ‘Publiek en erfgoed’ in oktober, de presentatie van Frans, de realiteit Anglo-Nederlands), juist die sector eens wat nader te de ‘Richtlijnen voor Historisch Groen’ in november, en een studiedag onderzoeken. Hier doet Krabbe Van Dam mogelijk tekort. over ‘Vijftig jaar Monumentenwet’ in december. De presentaties van Eén van de hoofdthema’s van het boek is de omslag van het classi- studentenprojecten staan gepland voor januari 2012. cisme naar het eclecticisme, zowel in het architectuuronderwijs als de Op de website van de KNOB volgt zo spoedig mogelijk nadere informatie ontwerppraktijk van Labrouste. Dat thema komt op theoretisch niveau over de voorgenomen studiedagen. Leden van de KNOB ontvangen zoals goed uit de verf. Toch veroorloof ik mij een kritische kanttekening wat gebruikelijk een uitnodiging per post of per email. de term ‘eclecticisme’ betreft. Evenals Auke van der Woud in Waar- heid en karakter (1997) vermijdt Krabbe merkwaardig genoeg de in de Ledenadministratie negentiende eeuw – ook in Nederland – veelvuldig gebruikte term ‘neo- Binnenkort ontvangen alle KNOB-leden een factuur voor de contributie grec’ (of ‘néo-Grec’). Daarmee wordt de architectuur van Labrouste, over 2011. Eventuele opzeggingen voor 2012 moeten vóór 1 november Félix Duban, Louis Duc en Léon Vaudoyer aangeduid, die de Griekse 2011 zijn ontvangen bij ons secretariaat. oudheid combineerden met elementen uit de Egyptische en vroegmid- Sinds ruim twee jaar werkt de KNOB met een online systeem voor deleeuwse bouwkunst. De juiste herkomst van de term is enigszins in het verzenden van berichten zoals facturen en uitnodigingen voor nevelen gehuld. De door David B. Brownlee in de Journal of the Soci- studiedagen. U kunt kiezen of u berichten per e-mail of per post wilt ety of Architectural Historians (1991) geformuleerde hypothese dat het ontvangen. Digitale postverspreiding scheelt aanzienlijk in kosten en is om een vertaling zou gaan van de oudere Duitse term ‘neugriechisch’ beter voor het milieu. Indien u onze berichten digitaal wilt ontvangen, (voor christelijk-byzantijns), heeft tot nu toe weinig aanhang gevonden, kunt u contact opnemen met ons secretariaat via [email protected] of zeker in Frankrijk niet. Overigens was de term ‘nieuw-Grieksch’ al in 015 278 1535. Het bestuur dankt u bij voorbaat voor uw medewerking. 84 bulletin knob 2011-2

From garden pavilion to dome room summaries History and development of the Utrecht Maliebaan Patricia Debie

At the beginning of the 17th century the Utrecht Maliebaan is praised as Queen Wilhelmina’s chalets in the grounds of the palaces Het Loo (1881- an urban linear park for its dead straight design and the four rows of trees 1882) and Soestdijk (1892). planted on both sides. The shady avenue was soon lined with playgrounds and Paul Rem pleasure gardens with small constructions called garden pavilions, domes or play houses, which served as comfortable summer residences. The chalets that were built for her in the grounds of the summer palaces One of the first remarkable garden pavilions on the Maliebaan is House Het Loo and Soestdijk featured prominently in the life of Dutch Queen Descartes, probably co-designed by the philosopher Descartes himself. Wilhelmina (1880-1962). The chalet at Het Loo was for playing and studying. Influenced by his close contacts with the poet Constantijn Huygens and She would also cook there and entertain guests. And she learned how to care Stadhouder Frederik Hendrik, Descartes built an early classicist construction, for the animals and worked in the vegetable garden. The chalet in the grounds clearly related in style to the play house of Honselaarsdijk from 1636, the of Soestdijk was built during the regency of Wilhelmina’s mother, Queen Huygens House from 1637 and Hofwijck House from 1639. Emma. Wilhelmina was already twelve years old at the time, so there will Affording a good view of the playing grounds and the passers-by, the domes have been less playing here. The Soestdijk chalet may have been used as a of the garden pavilions were built across the Utrecht building line. The double tea pavilion. At a later age, the Queen would use her chalets to write and building line that was thus created on the Maliebaan was restricted in 1730 paint. Until recently, the names of the architects of the chalets were unknown. by a bye-law but is still visible in the present architecture. After 1820, modest Documents in the Royal House Archive in The Hague show that the chalet at country houses were built around Utrecht, the size of which kept to the Het Loo, a present from King Willem III to his daughter for her first birthday middle between the 17th- and 18th-century Maliebaan pavilions and the larger in 1881, had been designed by Lucas Hermanus Eberson (1822-1899). The country estates located at some distance from the city. Despite their rural chalet was constructed on the foundation of one of the summer houses that pretentions, these small country houses had a dome room protruding from king-stadholder Willem III had built at the end of the 17th century. In 1888 the façade and extending into the first floor. The development of an exclusive and 1889 the small house was extended with a boudoir or dressing room and a residential area in the former extension of the Maliebaan prevented affluent kitchen. The chalet’s overhanging pavilion roof opens up at the front in a gable citizens from taking up residence in adjacent municipalities. The relatively end that references Swiss chalet construction. In the lunette above the French small playgrounds and pleasure gardens were combined into larger plots windows a crowned ‘W’ has been carved. Wilhelmina’s chalet in the grounds to accommodate bigger urban villas and townhouses. On the Maliebaan a of Soestdijk Palace was a birthday gift from her mother, queen dowager building boom took place whereby the original domes were either demolished Emma. This chalet, built in 1892 after a design by government architect Jacob to make room for a new house or were integrated, although still recognisable, Pompejus Ernst Hoeufft (1842-1910), has never been altered. into the houses as dome rooms. The detached garden pavilions and domes on the Maliebaan gradually disappeared to be replaced with villas that had these protruding bay windows, so typical of Utrecht. These newly designed dome Jan Baptist Xavery (1697-1742): a versatile garden artist rooms, extending over several floors, can thus be regarded as reminiscent of Dennis de Kool the original 17th- and 18th-century garden pavilions.

Dutch garden sculpture from the 18th century is worthy of more systematic study. Such research may offer valuable insights into the position of garden auteurs sculpture within sculpture proper and its meaning in 18th-century garden art. Jan Baptist Xavery is regarded as one of the most important sculptors Dr. P.H. Rem is sinds 1993 verbonden aan Paleis Het Loo Nationaal Muse- working in the during the 18th century. His artistic career, his um, waar hij als conservator verantwoordelijk is voor de collectie meubelen versatile body of work and his influence on other artists should therefore en interieurtextiel. Hij studeerde Kunstgeschiedenis en Archeologie aan de be studied in more depth. In view of the bloom in garden art in those days Vrije Universiteit te Amsterdam, met bouwkunst als specialisatie. Zijn eind- Xavery’s significance as a ‘garden artist’ should not be overlooked in such scriptie had de verbouwing van Paleis Soestdijk in 1816-1821 door Jan de a study. Garden sculptures should not be regarded as independent objects or Greef als onderwerp. In 1998 promoveerde hij op het interieur van de Grote pure decorative elements, but must be considered within the wider context Kerk van Dordrecht en van de Laurenskerk van Rotterdam in de periode of garden history. Tragically, many garden ornaments have been removed 1572-1625. from their natural green environment. In their new settings they sometimes acquire a new meaning, but more often than not they are not done justice as Dr. D. de Kool is als onderzoeker verbonden aan de Erasmus Universiteit the original harmonious ‘composition’ has been lost. As a result, this cultural- Rotterdam. Hij houdt zich onder meer bezig met onderzoek naar innovaties historical heritage is often treated indifferently. The few garden sculptures that in het openbaar bestuur. In zijn vrije tijd is hij voorzitter van de werkgroep have survived all calamities and can still be admired in public places are often tuinsculptuur. placed at unsuitable locations and suffer from the weather or vandalism. Many garden sculptures, often damaged, have ended up anonymously in museum BSc. P.H.M. Debie BNT studeerde in 1992 aan de Internationale Agrarische depots. Although they are safe there, the dreary catacombs of museums are a Hogeschool Larenstein in Boskoop af als tuin- en landschapsontwerper. In far cry from the green surroundings for which they were originally intended. 2008 heeft zij zich gespecialiseerd als parkconservator aan de Hogeschool Garden ornaments were, after all, not made for depots but to be looked at, Utrecht en tevens haar landschapsarchitectentitel behaald. Sinds 2000 voert studied and admired by enthusiasts, preferably in green surroundings. zij een adviesbureau voor tuin- en parkrestauratie waar zij tuinhistorisch Otherwise, they will literally disappear from collective memory. Surely, the onderzoek en waardestellingen verricht en deze vertaalt naar (her)inrich- talented Jan Baptist Xavery and his contemporaries deserve a better fate than tingsplannen. Momenteel volgt zij de Master Architectuurgeschiedenis aan that. de Universiteit Utrecht.