MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van naar

PIDPA Project nr. P-09-001/WDD

MER PR0343

Boekdeel I: Tekstgedeelte

Colofon

Naam rapport: MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle Datum rapport : April 2009 ABO - Projectnummer : 08913

Opdrachtgever : Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (PIDPA) Desguinlei 246 2018 Antwerpen

Opstellers rapport: :

• Studiebureau ABO NV Mevrouwhofstraat 1a 3511 Hasselt (Kuringen)

• M.e.r.-deskundigen:

 Disciplines Bodem en Water + coördinatie

Jef Dierckx

 Discipline Fauna & Flora

Mia Janssen

 Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Mia Janssen

• Medewerker(s) MER: Bert Gijsbers (medewerker van de coördinator& van de Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) Els Willems (medewerker van de coördinator& van de Discipline Fauna & Flora)

Inhoudsopgave Niet-Technische samenvatting ...... 1 1 Inleiding...... 1 2 Situering van het project ...... 1 3 Projectbeschrijving...... 2 4 Beschrijving van effecten en milderende maatregelen ...... 4 5 keuze van het meest milieuvriendelijke tracé...... 7 6 Algemeen besluit...... 8 Voorwoord ...... 9 1 Inleiding...... 12 1.1 Beknopte beschrijving project ...... 12 1.2 Toetsing MER-plicht...... 12 1.3 Grensoverschrijdende effecten ...... 13 1.4 Coördinaten initiatiefnemer en auteurs MER ...... 13 1.4.1 Initiatiefnemer MER ...... 13 1.4.2 Coördinaten auteurs MER ...... 13 2 Ruimtelijke, administratieve, juridische en beleidsmatige situering van het project...... 14 2.1 Ruimtelijke situering ...... 14 2.2 Administratieve voorgeschiedenis...... 14 2.3 Juridische randvoorwaarden...... 15 2.4 Beleidsmatige randvoorwaarden...... 19 3 Projectbeschrijving...... 22 3.1 Verantwoording project ...... 22 3.2 Mogelijke tracés ...... 23 3.3 Beschrijving aanlegfase ...... 26 3.4 Duur van de werken en werktijden...... 28 3.5 Restricties van toepassing na aanleg leiding...... 29 3.6 Exploitatie en levensduur leiding...... 29 3.7 Alternatieven ...... 30 3.7.1 Doelstellingsalternatieven...... 30 3.7.2 Locatiealternatieven ...... 30 3.7.3 Uitvoeringsalternatieven ...... 30 4 Afbakening studiegebied, beschrijving referentiesituatie & ontwikkelingsscenario’s ...... 31 4.1 Afbakening Studiegebied ...... 31 4.1.1 Bodem ...... 31

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle

4.1.2 Grondwater...... 31 4.1.3 Oppervlaktewater ...... 31 4.1.4 Fauna & flora ...... 31 4.1.5 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 32 4.1.6 Mens (Antropogeen milieu)...... 32 4.2 Beschrijving van de referentiesituatie ...... 33 4.2.1 Bodem ...... 33 4.2.2 Grondwater...... 34 4.2.3 Oppervlaktewater ...... 36 4.2.4 Fauna & flora ...... 37 4.2.5 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 40 4.2.6 Mens (Antropogeen milieu)...... 52 4.3 Ontwikkelingsscenario’s...... 53 4.3.1 Autonome Ontwikkeling...... 53 4.3.2 Gestuurde Ontwikkeling ...... 53 5 Methodolgie beoordeling milieueffecten...... 55 5.1 Ingreep – effectenschema...... 55 5.2 Methodologie van de effectbeoordeling ...... 58 5.3 Effectuitdrukking en -beoordeling...... 58 5.4 Milderende maatregelen ...... 58 5.5 Milieueffecten per discipline...... 59 6 Beschrijving milieueffecten en milderende maatregelen...... 65 6.1 Grondwater ...... 65 6.1.1 Bespreking ingreep-effectenrelaties...... 65 6.1.2 Indeling in effectgroepen en methodologie van effectbepaling ...... 65 6.1.3 Beoordeling effecten...... 67 6.1.4 Afweging alternatieven ...... 69 6.1.5 Scores milieueffecten basisproject en alternatieven...... 70 6.1.6 Milderende maatregelen...... 70 6.2 Bodem...... 72 6.2.1 Bespreking ingreep-effectenrelaties...... 72 6.2.2 Indeling in effectgroepen en methodologie van effectbepaling ...... 73 6.2.3 Beoordeling effecten...... 74 6.2.4 Afweging van alternatieven ...... 76 6.2.5 Scores milieueffecten basisproject en alternatieven...... 78

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle

6.2.6 Milderende maatregelen...... 78 6.3 Oppervlaktewater...... 79 6.3.1 Bespreking ingreep-effectenrelaties...... 79 6.3.2 Bespreking effecten...... 79 6.4 Fauna & Flora ...... 82 6.4.1 Bespreking ingreep-effectenrelaties...... 82 6.4.2 Indeling in effectgroepen en methodologie van effectbepaling ...... 82 6.4.3 Effecten door de aanlegfase...... 83 6.4.4 Afweging alternatieven ...... 89 6.4.5 Scores milieueffecten basisproject en alternatieven...... 94 6.4.6 Toetsing van het project aan specifieke beschermingszones ...... 95 6.4.7 Milderende maatregelen...... 96 6.5 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie...... 98 6.5.1 Bespreking ingreep effectrelaties ...... 98 6.5.2 Indeling effectgroepen en methodologie van effectbepaling ...... 99 6.5.3 Effecten door aanlegfase...... 100 6.5.4 Afweging alternatieven ...... 101 6.5.5 Scores milieueffecten basisscenario en alternatieven...... 105 6.5.6 Milderende maatregelen...... 105 6.6 Mens ...... 106 6.6.1 Bespreking ingreep effectrelaties ...... 106 6.6.2 Indeling effectgroepen en methodologie van effectbepaling ...... 106 6.6.3 Effecten tijdens aanlegfase ...... 106 6.6.4 Effecten tijdens exploitatiefase ...... 110 6.6.5 Afweging alternatieven ...... 110 6.6.6 Scores milieueffecten basisscenario en alternatieven...... 113 6.6.7 Milderende maatregelen...... 114 7 Passende beoordeling ...... 115 7.1 Algemeen kader van de Passende Beoordeling...... 115 7.1.1 Algemene natuurwaarden ...... 115 7.1.2 Wettelijk kader ...... 116 7.1.3 Algemene Natura 2000-doelstellingen ...... 116 7.1.4 Gebiedsspecifieke Natura 2000-doelstellingen ...... 117 7.1.5 Beoordelingscriteria...... 117 7.2 Beschrijving van het project ...... 119

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle

7.3 Aanwezigheid soorten en habitats in de SBZ-H...... 122 7.4 Beoordeling van de effecten op Natura 2000...... 126 7.4.1 Effectgroepen ...... 126 7.4.2 Effecten op habitats of soorten...... 127 7.4.3 Habitat- en soort-effectsignificantietabel...... 130 7.4.4 Milderende maatregelen...... 130 7.4.5 Eindbeoordeling in functie van de Habitatrichtlijn...... 131 7.5 Onderzoek naar alternatieve oplossingen...... 131 7.5.1 Beoordeling alternatieve scenario’s...... 133 7.5.2 Milderende maatregelen...... 134 7.6 Algemeen besluit Passende Beoordeling ...... 134 8 De verscherpte natuurtoets van het Vlaams Ecologisch Netwerk ...... 135 8.1 Situering van de verschillende tracés t.o.v. de VEN-gebieden ...... 135 8.2 Toetsing t.o.v. de verbodsbepalingen ...... 135 8.3 Besluit ...... 136 9 Elementen ten behoeve van de watertoets...... 138 10 Synthese van de milieueffecten en milderende maatregelen ...... 140 11 Leemten in kennis...... 143 12 Tewerkstellings- en investeringsrapport...... 144 13 Monitoring en evaluatie...... 145 14 Verklarende woordenlijst...... 146 15 Literatuurlijst...... 148 16 Bijlagen ...... 150

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle

NIET -TECHNISCHE SAMENVATTING

1 INLEIDING

Het project beoogt de aanleg van een toevoerleiding van ruw grondwater van de waterwinning van Beerse naar de bestaande toevoerleiding die de winning van Malle verbindt met het waterproductiecentrum in . De initiatiefnemer van het project is de Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (Pidpa), Desguinlei 246 t e 2018 Antwerpen. Het project is MER-plichtig aangezien de leiding over meer dan 1 km ononderbroken lengte gelegen is in bijzonder beschermd gebied en tevens meer dan 2.000 m² van de werkzone in soortgelijk gebied gelegen is. De initiatiefnemer wenst geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot ontheffing van de MER-plicht.

2 SITUERING VAN HET PROJECT

Het project situeert zich in de provincie Antwerpen op het grondgebied van de gemeenten Beerse en Malle. Door de aanleg van een ruwwaterleiding van Beerse naar Malle kan de waterwinning te Beerse ingeschakeld worden als tweede satellietwinning voor het waterproductiecentrum te Grobbendonk. Satellietwinningen zijn winningen waar het water gewoon opgepompt wordt en vervolgens doorgevoerd wordt naar een waterproductiecentrum waar het de nodige behandeling ondergaat alvorens verdeeld te worden via het drinkwaterdistributienet. Voor de aanleg van deze toevoerleiding is een bouwvergunning nodig. Bij de bouwvergunningsaanvraag dient een milieueffectrapport gevoegd te worden waarin de mogelijke effecten van het project op het milieu bestudeerd worden. Voor de aanleg van de leiding worden in dit milieueffectrapport 3 mogelijke tracés onderzocht (figuur 2.1: topografische kaart en stratenplan). Volgende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn bij de uitvoering van dit project van belang.

− De verschillende tracés doorkruisen volgende gewestplanbestemmingen (figuur 2.3: gewestplan): woongebied, woonuitbreidingsgebied, woongebied met landelijk karakter, bosgebied, agrarisch gebied, recreatiegebied, militair domein en waterwingebied. Tracés 2 en 3 kruisen bijkomend ook natuurgebied. Verder zijn in de omgeving van het project in uitvoering van de wetgeving op de ruimtelijke ordening een aantal ‘plannen van aanleg’ en ‘ruimtelijke uitvoeringsplannen’ van kracht.

− Het decreet betreffende het natuurbehoud legt een algemene zorgplicht op, waarbij alle nodige maatregelen verplicht te nemen zijn, die redelijkerwijze kunnen worden gevraagd om de vernietiging van of schade aan natuurwaarden te voorkomen, te beperken of te herstellen. De tracés bevinden zich in de nabijheid van het VEN-gebied “Kempense Kleiputten”, Habitatrichtlijngebied “Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats” en het Vlaamse natuurreservaat “Duivelskuil”. Verder wordt in de omgeving van het vliegveld van Malle eveneens habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ en ven- gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ doorkruist. De zone ter hoogte van Duivelskuil is tevens opgenomen in het RUP “Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur: Onderdelen van de Grote Eenheid Natuur ‘Kindernauw- en Visbeekvallei’ (figuur 4.8: beschermingszones natuur).

− Het bosdecreet regelt het behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen. Het project doorkruist verschillende bosgebieden, doch voor de aanleg van de leiding dienen geen bomen gekapt te worden.

− In de nabijheid van het tracé 1 en 2 vinden we respectievelijk het beschermde landschap ‘Beukendreef’ en het beschermde dorpsgezicht ‘Sint-Antoniuskapel en omgeving’ terug (figuur 4.10: Landschapsatlas). Onroerend

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 1

erfgoed heeft recent voor 3 ankerplaatsen aanduidingsdossiers opgemaakt: de ankerplaats “ ’s Herenbos, Heilhuizen en Zalfen”, de ankerplaats “Domein Blommerschot en Beulkbeemden” en de ankerplaats “Zalfens Gebroekt”. Ook de wetgeving met betrekking tot de bescherming van het archeologisch patrimonium is voor dit project relevant.

− Volgens het decreet integraal waterbeleid moet de overheid die over een vergunning moet beslissen er zorg voor dragen dat geen schadelijk effect ontstaat of dat dit zoveel mogelijk wordt beperkt, hersteld of gecompenseerd.

− Het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (Vlarem) bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor hinderlijke inrichtingen. De bronbemaling die nodig is voor uitvoering van dit project is meldings- of vergunningsplichtig naargelang de ligging van de bemaling t.o.v. het gewestplan en het maximale dagelijkse debiet. In groengebieden, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden en bosgebieden (volgens gewestplan) dient een vergunning aangevraagd te worden. In de overige gebieden is de bronbemaling meldingsplichtig.

− Het bodemsaneringsdecreet bepaalt dat onderzocht moet worden hoe uitgegraven grond kan hergebruikt, tijdelijk opgeslagen, behandeld en/of definitief verwijderd kan worden.

− Met betrekking tot de belangrijkste beleidsvoornemens worden de relevante bepalingen uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen en de gemeentelijke structuurplannen van Malle en Beerse, de milieubeleidsplannen op Vlaams, provinciaal en gemeentelijk niveau en de gemeentelijke natuurontwikkelingsplannen mee in beschouwing genomen.

3 PROJECTBESCHRIJVING

3.1 Verantwoording van het project Het ruw grondwater dat te Grobbendonk behandeld wordt tot drinkbaar water, is momenteel afkomstig van de winning op de site te Grobbendonk zelf en van de satellietwinning te Malle. Door de recente vergunningsmatig opgelegde beperking/vermindering van het debiet te Malle is bijkomende aanvoer van ruw grondwater wenselijk. Door aanleg van de ruwwaterleiding van Beerse naar Malle kan de winning te Beerse ingeschakeld worden als tweede satellietwinning voor het waterproductiecentrum te Grobbendonk. De realisatie van het project is noodzakelijk voor een efficiënte aanwending van beschikbare bestaande onttrekkingsinstallaties. Het project verzekert bovendien een hogere veiligheid in de drinkwaterbevoorrading in geval van calamiteiten of uitzonderlijke omstandigheden die zouden kunnen optreden in de winning van Grobbendonk en/of Malle. De zuiveringscapaciteit te Grobbendonk is voldoende om het volledige vergunde debiet van de winningen in Grobbendonk, Malle en Beerse te verwerken.

3.2 Mogelijke tracés De drie tracés die onderzocht worden zijn: Tracé 1 (voorkeurstracé) heeft een totale lengte van 13.300 meter en loopt volledig langs bestaande wegen. Vanaf het terrein van de watertoren te Beerse loopt het tracé in westelijke richting langsheen de Beekakkerstraat, Larenstraat, Geelgorsstraat en Schransdriesstraat en verder westelijk langsheen de Oostmalseweg die overgaat in de Beersedijk. Aan het einde van de Beersedijk buigt het tracé af in zuidelijke richting en loopt langheen de Talondreef, Molendreef, Salphen en langs twee locale zandwegen tot aan het vliegveld van Malle. Hier wordt een gestuurde boring onder de taxi- en landingsbaan uitgevoerd. Vervolgens volgt de leiding over een lengte van

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 2

ongeveer 400 meter het tracé van de bestaande ruwwaterleiding waarna aansluiting voorzien wordt op de bestaande leiding ter hoogte van het punt waar deze een voldoende diameter (500 mm) heeft. Tracé 2 heeft een lengte van 13.500 meter en volgt initieel dezelfde weg tot op het einde van het woongebied van Beerse om vervolgens direct meer zuidelijk verder te lopen langsheen de Kongostraat en Klampovenstraat tot aan de Antwerpseweg (N12). Het tracé loopt een 140-tal meter evenwijdig met de Antwerpseweg om hem vervolgens te kruisen en via de Engstraat en een stuk weiland een verbinding te maken naar Leetereind en Gierledijk. Hier verlaat het tracé opnieuw de verharde weg en loopt via een zandweg tot aan het kruispunt van de Kerkstraat en Zilvereind om vervolgens via Zilvereind, D’Aestenstraat, een locale buurtweg en de Spaeydreef tot aan Salphen. Vandaar is het tracé opnieuw gelijklopend met tracé 1. Ter hoogte van Zilvereind is er voor tracé 2 plaatselijk een alternatief mogelijk. Tracé 3 is het kortste tracé (12.016 meter) en loopt aanvankelijk hetzelfde als tracé 2 tot aan D’Aestenstraat. Vanaf daar loopt het tracé in zuidelijke richting langsheen Zilvereind en verder in zuidwestelijke richting tot aan Buurtweg nr. 13. Vanaf daar loopt het tracé verder doorheen weiland en wordt de Koeischotse beek gekruist. Vervolgens verloopt het tracé doorheen een duinengordel en een bestaande zandweg tot aan Heihuizen (N153). Na kruising van Heihuizen loopt het tracé doorheen weiland en vervolgens langs een bestaande zandweg. Aan het eindpunt van het tracé wordt aangesloten op de bestaande leiding ter hoogte van het vliegveld. Ter hoogte van Zilvereind is hier naast het plaatselijk alternatief voor trace 2 ook een tweede locale variant mogelijk.

3.3 Beschrijving aanlegfase De aanleg van de leiding gebeurt vrijwel overal in open sleuf. Volgende stappen kunnen hierbij onderscheiden worden:

− Uitgraving sleuf door middel van een hydraulische graafmachine: de sleuf heeft een breedte van 0,85 m en een diepte van ongeveer 1,4 m. De lengte van de open sleuf bedraagt 50m en blijft maximaal 1 dag open. De totale werkbreedte bedraagt standaard 6m maar kan plaatselijk tot 4m gereduceerd worden indien nodig. Bij landbouwgronden wordt de teelaarde afzonderlijk gestapeld.

− Plaatsen van de buizen : de buis heeft een diameter van 400 mm en bestaat uit gietijzer of polyethyleen. Op regelmatige afstanden (ongeveer 500 meter) worden afsluiters met ondergrondse brandkranen aangelegd om de lucht in de buizen af te laten.

− Aanvulling van de sleuf : eerst wordt de sleuf bedekt met steenvrije aarde, welke laagsgewijze aangebracht en aangedamd wordt. De uiteindelijke bedekking bedraagt steeds minstens 1m. Hiermee samenhangende werken zijn:

− Het drooghouden van de sleuf door bemaling gedurende maximaal 6 dagen (2 dagen voor aanvang van graafwerken en 4 dagen tijdens uitvoering van de werken zelf)

− Het ongeschonden bewaren en eventueel verleggen en terugplaatsen van kabels en leidingen

− Het aan- en afvoeren van materialen en grond Alle kruisingen met gewestwegen en de kruising met de Koeischotse Loop gebeuren door middel van een gestuurde boring. De overige kruisingen gebeuren door middel van duikers (uitgevoerd in open sleuf) of door middel van een gestuurde boring, afhankelijk van de diepte en grootte van de te kruisen waterloop. De duur van de werken is nog niet exact gekend. Per dag wordt minimaal 50 en maximaal 250 meter leiding aangelegd, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad. Op één bepaalde plaats blijft de sleuf maximaal 1 dag open.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 3

3.4 Restricties van toepassing tijdens en na aanleg Ter hoogte van private eigendommen zal de aanleg gebeuren in ondergrondse innemingen die door PIDPA aangekocht worden. Volgende beperkingen gaan gepaard met de aankoop van een ondergrondse inneming: - de bovengrond zal ten voordele van de ondergrondse inneming bezwaard zijn met een dienstbaarheid van toegang en doorgang; - bij het aanleggen van de leiding zullen de PIDPA en de aannemer van de werken over een voldoende brede strook bovengrond beschikken, waarin de aangekochte strook is opgenomen, noodzakelijk om de werken op normale wijze te kunnen uitvoeren. Deze strook wordt geraamd op 6 m, in extreme gevallen te beperken tot 4 m. - in de aangekochte strook ondergrond mag de eigenaar van de bovengrond niet overgaan tot: • het oprichten van gebouwen; • het wijzigen van het peil van de grond, behalve na schriftelijk akkoord van de PIDPA.

3.5 Exploitatiefase De boekhoudkundige afschrijving van de waterleiding Beerse – Malle bedraagt 35 jaar. De effectieve levensduur is veelal langer; dit is echter moeilijk in te schatten. Tijdens de levensduur van de leiding kunnen volgende ingrepen voorzien worden: - nemen van stalen door middel van de brandkranen ter controle van de waterkwaliteit; - de leiding dient gespoeld te worden voor de eerste ingebruikname, alsook later (omwille van de kwaliteit van het gedistribueerde water) 1 maal om de 5 jaar. Hiervoor wordt de leiding eerst volledig leeg gelaten.

4 BESCHRIJVING VAN EFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN

4.1 Grondwater Op plaatsen waar de leiding onder het grondwaterniveau wordt aangelegd dient tijdelijk een droogzuiging geplaatst te worden om de sleuf droog te kunnen houden. Dergelijke bemaling heeft een plaatselijke en tijdelijke verlaging van de grondwatertafel tot gevolg. De grondwatertafel schommelt van nature tussen een laag najaarspeil en een hoger voorjaarspeil. Voor de berekeningen zijn we in dit milieueffectrapport uitgegaan van de ‘worst-case’ of het slechtste geval, namelijk de gemiddelde hoogste grondwaterstand die in principe enkel voorkomt in het voorjaar. In dat geval dient over vrijwel het gehele tracé bemaald te worden. Afhankelijk van de diepte van het grondwater varieert de afstand tot waar de bemaling nog een betekenisvolle invloed kan hebben van 150 meter, gemeten vanaf de sleuf, bij de drogere gronden tot 260 meter bij de natte valleigronden waar het grondwater relatief hoog staat. De impact van de bemaling op het grondwater wordt ernstiger beoordeeld als dit optreedt in kwelgebieden. De effecten op mogelijke verdrogingsgevoelige natuur worden bij de discipline Fauna&Flora beoordeeld. Effecten op nabijgelegen grondwaterwinningen is verwaarloosbaar gezien de grote diepte waarop het grondwater gewonnen wordt. Enkel de winning, gelegen Den Abt 46, is een ondiepe winning doch gezien de afstand tot de sleuf en het feit dat de bemaling slechts tijdelijk (1 week) is, zal er geen merkbare invloed zijn op deze winning. Tijdens de uitvoering van de werken kan mogelijke verontreiniging optreden tengevolge van lekken of defecten aan machines. Het gehele project ligt in een gebied dat als zeer kwetsbaar voor grondwaterverontreiniging beschouwd wordt. Dit potentiële effect wordt dan ook als negatief beoordeeld. Wat de alternatieven betreft doet de invloed van de bemaling zich meer voelen langsheen tracé 2 ten opzichte van tracé 1. Tracé 3 scoort beter dan tracé 1, voornamelijk omwille van de korte lengte van het tracé, waardoor ook minder potentieel kwetsbaar gebied beïnvloed wordt. Zoals bij tracé 1 is ook bij tracé 2 en tracé 3 het effect van de bemaling op nabijgelegen grondwaterwinningen verwaarloosbaar. Ten aanzien van het effect van bodemvervuiling

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 4

door lekkende machines of calamiteiten scoort tracé 3 omwille van zijn kortere lengte beter dan tracé 1, dat op zijn beurt beter scoort dan tracé 2. Maatregelen Als milderende maatregelen dient (onafhankelijk van de keuze van het tracé) er voor gezorgd te worden dat de bemalingsduur zo kort mogelijk is. Verder dient conform de Vlarem-II wetgeving het grondwater zoveel als mogelijk terug in de grond gebracht te worden buiten de onttrekkingszone door infiltratie. Hiervoor kunnen onder andere kleinere, niet-permanent watervoerende grachten gebruikt worden. Indien bodemverontreiniging zou optreden door bijvoorbeeld lekkende machines of door een calamiteit, dan dient de verontreiniging zo snel mogelijk verwijderd te worden conform de Vlarebo-wetgeving.

4.2 Bodem Tracé 1 wordt volledig aangelegd in bestaande wegen, paden, in de (reeds verstoorde) bermen of onder fietspad. Hierdoor worden geen authentieke bodemprofielen verstoord. Zowel bij tracé 2 als tracé 3 worden nog ongestoorde authentieke bodemprofielen (podsolbodem, plaggenbodem en duin) door uitgraving van de sleuf verstoord, wat als negatief beoordeeld wordt. In het MER wordt voor de verschillende tracés het grondoverschot berekend. Onoordeelkundig gebruik van overtollige gronden kan negatieve gevolgen voor de vegetatie en de mens met zich meebrengen. Tracé 1 situeert zich volledig langs bestaande wegen en paden. Vrachtwagentransport heeft hier geen relevant effect op mogelijke bodemverdichting. Bij de andere tracés (met hun varianten) worden plaatselijk nog een aantal bodems doorkruist die in beperkte mate verdichtingsgevoelig zijn. Maatregelen Vanuit het project zijn conform de wetgeving op het grondverzet de nodige maatregelen voorzien om verspreiding van eventueel voorkomende bodemverontreiniging te voorkomen. Voor de delen van de tracés gelegen buiten de bestaande wegen en paden dient de teelaarde afzonderlijk afgegraven te worden. Het plaatsherstel dient zo snel mogelijk te gebeuren om kwaliteitsverlies van de teelaarde te beperken. Om bodemverdichting te voorkomen dienen de werktuigen zo veel als mogelijk op de wegen en paden zelf gehouden te worden. Waar het tracé in bestaande rijwegen gelegen is dient de werkzone beperkt te worden tot de weg zelf.

4.3 Oppervlaktewater Alle kruisingen van waterlopen worden uitgevoerd ter hoogte van al bestaande inbuizingen. De invloed op bijkomende aantasting van de structuurkenmerken van de waterlopen is hierdoor verwaarloosbaar. Enkel bij tracé 3 wordt een kruising van de Koeischotse Loop uitgevoerd op een plaats waar de beek nog haar natuurlijke structuurkenmerken bezit, doch deze kruising wordt uitgevoerd door middel van een boring zodat ook hier het effect op de waterloop zelf onbestaande is. Ook het lozen van het bemalingswater brengt slechts verwaarloosbare effecten met zich mee, gezien het zeer kleine debiet van de bemalingspomp.

4.4 Fauna&Flora Enkel waar de waterleiding in de berm gelegd wordt, is er bij tracé 1 een tijdelijk verlies van minder waardevolle vegetaties, bestaande uit algemeen voorkomende plantensoorten. Secundaire effecten tengevolge van

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 5

bodemverstoring treden bij dit tracé niet op. Bij het tracé 2 treedt meer tijdelijk biotoopverlies van biologisch minder waardevolle ecotopen op omwille van de grotere lengte in bermen. Bij het tracé 3 is de lengte van bermen met tijdelijk biotoopverlies korter dan bij tracé 1, doch bij dit tracé wordt ter hoogte van de landduin een waardevol en Europees beschermd habitattype doorkruist. Dit wordt bij tracé 3 als negatief beoordeeld. Binnen de invloedssfeer van de bemaling komen enkele voor verdroging kwetsbare ecotopen voor : bomengordel, houtkanten, soortenrijke permanente graslanden en populierenaanplanten. Het effect op deze ecotopen wordt als verwaarloosbaar beoordeeld gezien de beperkte bemalingsduur van maximaal 6 dagen, waardoor herstel snel mogelijk is. Voor de (kwetsbare tot) zeer kwetsbare ecotopen treedt een gering negatief effect, mede gezien de beperkte duur. Dit effect doet zich voor ter hoogte van een aantal plassen in het habitatrichtlijngebied ten noorden van de Oostmalsebaan, ter hoogte van een aantal plassen en een grasland ter hoogte van Duivelskuil en voor een tweetal waardevolle elzenbossen ter hoogte van Beersedijk. De zeer kwetsbare ecotopen ter hoogte van Salphen liggen te ver van het tracé om enige betekenisvolle invloed te ondergaan. Tracé 2 is het minst kwetsbaar ten aanzien van verdroging. Tracé 1 is het meest kwetsbaar voor verdroging. Rustverstoring wordt als matig negatief beoordeeld binnen VEN- en/of Habitatrichtlijngebied. Tracé 2 wordt minder gunstig beoordeeld dan tracé 1. Tracé 3 is gunstiger dan tracé 1 omwille van de geringere lengte van het tracé langs VEN- en/of habitatrichtlijngebied. Maatregelen Er worden geen bomen of struiken gerooid. Waar er toch nog bomen zouden staan op het tracé, dienen deze ‘ondertunneld’ te worden. De werkzone beperkt zich zo veel mogelijk tot de weg en de berm zelf (grachten worden niet verstoord, met uitzondering van een kleine zone langs de Molendreef). Overwegend bedraagt de werkzone 6m, waar de weg smaller is kan de werkzone beperkt worden tot 4 m. Bodemverdichting wordt zo veel mogelijk vermeden: voor de aanleg van de waterleiding wordt zoveel mogelijk de wegenis gevolgd en de bermen langs de weg. De bemalingsduur voor het droog houden van de sleuf wordt in de tijd beperkt tot max. 6 dagen. Rustverstoring dient beperkt te worden door de werken enkel uit te voeren buiten het broedseizoen ter hoogte van hindergevoelige gebieden (niet werken tussen 15 maart en 15 juni ter hoogte van groengebieden, natuur- en bosgebieden, militair domein Malle en weidevogelgebieden bij Beerse Dijk). Volgende milderende maatregelen zijn van toepassing voor het kruisen van de landduin (tracé 3):  de werkzone dient zo klein mogelijk gehouden te worden (4m )  het sparen van de omliggende vegetatie is belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is voor de te herstellen zones.  Het verwijderen van bomen dient vermeden te worden.  De aan- en afvoer van materiaal gebeurt enkel langs de werkzone

4.5 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Tijdelijke effecten treden op met betrekking tot de visueel waarneembare kenmerken van het landschap en de wijziging van de landschappelijke, bouwkundige en archeologische erfgoedwaarde. Deze effecten liggen bij de drie verschillende tracés (incl. alternatieven) in dezelfde grootteorde. Vermits er bij uitvoering van het basisproject geen permanente effecten optreden, komt tracé 1 duidelijk naar voor als te verkiezen tracé. Tracé 2 en 3 veroorzaken beide een permanente verstoring van het archeologisch erfgoed. Tracé 2 is te verkiezen boven tracé 3. Tracé 3 houdt immers een grotere verstoring inzake archeologisch erfgoed in. Eveneens veroorzaakt tracé 3 een verstoring van een waardevolle landschapstructuur (duingordel).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 6

De alternatieve mogelijkheden voorzien ter hoogte van Zilvereind voor tracé 2 en 3 zijn landschappelijk niet wenselijk. Beide alternatieven doorkruisen een groter gedeelte archeologisch waardevolle zandweg. Maatregelen Visuele hinder dient maximaal beperkt te worden. Tijdelijke opslag en plaatsing werfmateriaal dient vermeden te worden in open landschap en binnen landschappelijk waardevolle zones (ankerplaats en relictzone) Indien geopteerd wordt om tracé 2 of tracé 3 te volgen, dan dient bijzondere aandacht besteed te worden aan het aanwezige archeologisch erfgoed.

4.6 Mens Tijdens de uitvoering van de werken zal het geluiddrukniveau binnen het projectgebied toenemen. De werken worden uitgevoerd tussen 8u en 17u. ’s Nachts zal enkel een bemalingspomp werkzaam zijn. Indien deze pomp vlak bij woningen wordt opgesteld kan hinder tijdens de nacht optreden. Ook stofhinder kan optreden tijdens de werken in de nabijheid van woningen. Tracé 2 en 3 scoren beter dan tracé 1 voor deze tijdelijke hinderaspecten. De werken zullen tevens tijdelijke hinder veroorzaken wat betreft de bereikbaarheid van woningen, handelszaken en bedrijven langsheen het tracé. Er kan tevens tijdelijke hinder optreden door werfverkeer en voor het doorgaand verkeer zelf ter hoogte van voornamelijk lokale wegen. Ook ter hoogte van enkele recreatieve fiets- en wandelroutes zal tijdelijke hinder optreden. Gezien de gronden langsheen het tracé niet zettingsgevoelig zijn worden mogelijke effecten op zetting van gebouwen ten gevolge van bemaling als gering negatief beoordeeld. De tracés 2 en 3 scoren voor dit effect beter dan tracé 1. Na aanleg van de leiding geldt ter hoogte van privé-eigendommen een erfdienstbaarheid boven de leiding. Op dit vlak scoort tracé1 het beste, gevolgd door tracé 2. Het grootste aandeel inneming in privé-eigendom doet zich voor langsheen tracé 3. Maatregelen Lawaai afkomstig van machines dient beperkt te worden. Verder dient duidelijke informatie gegeven te worden aan bewoners en door middel van infoborden omtrent de timing van de werken en de daarmee gepaard gaande hindertermijn. In het bijzonder bij transporten in zogenaamde “hindergevoelige” gebieden (woonzones, schoolomgeving Schransdries..) dient aandacht geschonken te worden aan de veiligheid van fietsers en voetgangers. Teneinde mogelijke cumulatieve hinder zoveel als mogelijk te beperken, werd gekeken naar een mogelijke gemeenschappelijke aanleg van de waterleiding in de Molendreef en de Talondreef en de nog uit te voeren rioleringwerken in deze straten. Voor de Molendreef werd de aanleg van de riolering reeds goedgekeurd en de aanleg van beide leidingen is voorlopig gepland voor 2010. Ook voor de Talondreef blijkt dat er voldoende ruimte aanwezig is voor een gemeenschappelijke aanleg van de watertransportleiding én de riolering. Momenteel zijn er nog geen rioleringswerken voorzien in de Talondreef gelet op andere prioritaire rioleringswerken binnen de gemeente Malle. Indien de mogelijkheid zich stelt binnen dit project zullen de rioleringswerken in de Talondreef toch meegenomen worden.

5 KEUZE VAN HET MEEST MILIEUVRIENDELIJKE TRACÉ

Alle effecten werden hetzij kwantitatief hetzij kwalitatief begroot en beoordeeld. De scores van de verschillende effecten werden gebruikt in een multicriteria-analyse. Dit is een techniek die toelaat om de veelheid aan criteria te combineren zodat een rangorde tussen de verschillende alternatieven bekomen wordt.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 7

Uit het resultaat van de multicriteria-analyse blijkt dat tracé 1 globaal gezien het best scoort, gevolgd door tracé 2 (+ alternatief) en tot slot tracé 3 (met alternatieven). Ook na toepassing van de milderende maatregelen blijft tracé 1 de beste keuze. Bijgevolg wordt tracé 1 als meest milieuvriendelijk alternatief beoordeeld.

6 ALGEMEEN BESLUIT

Mits toepassing van de milderende maatregelen tijdens de aanleg van het project zullen de effecten op het grondwater, de bodem, het oppervlaktewater, de fauna en flora, het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en de mens beperkt tot verwaarloosbaar zijn zodat het project als aanvaardbaar voor het milieu kan beschouwd worden. Uitvoering volgens tracé 1 geniet hierbij de voorkeur. Vermits het project gedeeltelijk gelegen is in habitatrichtlijngebied werd in het kader van de Europese regelgeving een passende beoordeling opgesteld om de effecten van het project op het habitatrichtlijngebied na te gaan. Uit deze passende beoordeling blijkt dat, mits toepassing van de milderende maatregelen, geen relevante beïnvloeding optreedt ten aanzien van de habitats en soorten waarvoor het gebied als habitatrichtlijngebied werd aangemeld.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 8

VOORWOORD

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). De milieueffectrapportage gaat vooraf aan de aanvraag van een vergunning en het milieueffectrapport moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die wijze kan het project worden bijgestuurd.

Kort overzicht van de mer- procedure

(De volledige mer-procedure is opgebouwd uit vier belangrijke stappen die ook schematisch weergegeven zijn in figuur 1). a) Kennisgevingsfase De initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet onderworpen worden aan een milieueffectrapportage. De lijsten van mer-plichtige activiteiten zijn te vinden als bijlagen bij het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 (B.S. 17/02/2005). Als de voorgenomen activiteit MER-plichtig is, stelt de initiatiefnemer een team van deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de Dienst Mer, afdeling Milieu, Natuur- en Energiebeleid, van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Na het ontvangen van de kennisgeving onderzoekt de Dienst Mer of de kennisgeving volledig is en betekent deze beslissing binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving. Het kennisgevingsdossier van dit project is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 12 juni 2008 . b) Richtlijnenfase Binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving stuurt de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar de betrokken gemeentebesturen, de vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse regering aangewezen administraties. Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, waar het project gepland is, legt deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage. Op deze kennisgeving kunnen de burgers reageren. De terinzagelegging bij de gemeentebesturen van Beerse en Malle liepen respectievelijk van 25 juni 2008 t.e.m. 24 juli 2008 en van 8 juli 2008 t.e.m. 8 augustus 2008. De terinzageleggingen werden op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd. Er waren geen inspraakreacties tijdens de terinzagelegging. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Binnen de 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging bezorgt het gemeentebestuur de bij hen binnengekomen reacties van inwoners en eigen opmerkingen aan de Dienst Mer. Op basis van inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en openbare besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de medewerkers van de Dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het opstellen van het milieueffectrapport. De Dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen (of 90 dagen ingeval van grensoverschrijdende effecten) na goedkeuring van de kennisgeving aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties en het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentebesturen. De richtlijnen voor het dit project werden op 24 september 2008 betekend.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 9

c) Uitvoeringsfase Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder leiding van een MER- coördinator. Voor dit MER werd een tussentijds ontwerp-MER opgesteld dat onderworpen werd aan een schriftelijke adviesronde. Op basis van de opmerkingen die bij deze adviesronde geformuleerd werden werd een definitieve versie van het MER opgesteld welke ter goedkeuring aan de Dienst Mer wordt aangeboden. d) Beoordelingsfase Na indiening van het MER bij de Dienst Mer controleert deze of het MER beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen, of rekening gehouden werd met de opmerkingen op de ontwerptekst en de methodiek zoals voorgesteld in de kennisgeving. Daarna keurt de dienst het MER goed of af en stelt ze een goedkeurings- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 40 dagen (of 60 dagen ingeval van grensoverschrijdende effecten) betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties, de MER- coördinator en het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentebesturen.

Vergunningsprocedure

Voor de realisatie van het project dient een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd te worden. Een goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document. Tijdens het openbaar onderzoek, horende bij de vergunningsaanvraag kunnen bezwaarschriften ingediend worden. De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie, en in voorkomend geval ook bij de uitwerking ervan, rekening met het goedgekeurde rapport en met de opmerkingen en commentaren die daarover werden uitgebracht. Zij motiveert elke beslissing over de voorgenomen actie in het bijzonder op volgende punten : 1. de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven; 2. de aanvaardbaarheid van te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens of milieu van het gekozen alternatief; 3. de in het rapport of de rapporten voorgestelde maatregelen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 10

Figuur 1: Stroomschema van de mer-procedure, met situering van de terinzagelegging, ingeval geen grensoverschrijdende effecten van belang zijn

Kennisgevingsfase: Binnen de 70 dagen na volledigverklaring:

De initiatiefnemer stelt de De Dienst Mer bundelt de kennisgeving op en dient het in bij opmerkingen van de burgers, de Dienst Mer openbare besturen en administraties, verwerkte de opmerkingen tot richtlijnen voor het opstellen van het Binnen de 20 dagen na ontvangst: MER en betekent deze richtlijnen aan de initiatiefnemer, de betrokken De Dienst Mer verklaart de overheden, administraties en kennisgeving (on)volledig en meldt gemeentebesturen dit aan de initiatiefnemer

Uitvoeringsfase: Richtlijnenfase: Het team van deskundigen o.l.v. een

Zodra de kennisgeving volledig verklaard is: m.e.r.-coördinator stelt het MER op, Binnen de 10 dagen na ontvangst: en dient het MER in bij de Dienst Mer al dan niet na een indiening en De initiatiefnemer verstuurt de bespreking van een ontwerpMER kennisgevingen naar de betrokken

overheden, administraties en Beoordelingsfase: gemeentebesturen Binnen de 40 dagen na ontvangst: Binnen de 10 dagen na ontvangst: De Dienst Mer keurt het MER goed of af en stelt een verslag op. De De colleges van Burgemeester en Schepenen van de betrokken dienst Mer betekent de beslissing aan gemeenten leggen de kennisgeving de initiatiefnemer, de m.e.r.- ter inzage coördinator, de betrokken overheden, administraties en gemeentebesturen

Binnen de 30 dagen na start terinzagelegging: De colleges van Burgemeester en In geval van goedkeuring van het Schepenen van de betrokken MER, wordt het toegevoegd bij de gemeenten versturen de vergunningsaanvraag en kan het opmerkingen naar de Dienst MER vergunningsproces starten

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 11

1 INLEIDING

1.1 BEKNOPTE BESCHRIJVING PROJECT

Het project beoogt de aanleg van een toevoerleiding van ruw grondwater van de waterwinning van Beerse naar de winning van Malle. In Malle sluit deze nieuw aan te leggen toevoerleiding aan op een bestaande leiding die de winning van Malle verbindt met het waterproductiecentrum van Grobbendonk. De winningen Beerse en Malle zijn dan beide satellietwinningen van het waterproductiecentrum in Grobbendonk. Satellietwinningen zijn winningen waar het water gewoon opgepompt wordt en vervolgens doorgevoerd wordt naar een waterproductiecentrum waar het de nodige behandeling ondergaat alvorens verdeeld te worden via het drinkwaterdistributienet. Voor het project wordt 1 basistracé en 2 alternatieve tracés voorgesteld.

1.2 TOETSING MER-PLICHT

Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de project-m.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. Het voorliggend project valt onder categorie 10 m) van bijlage II van het besluit. Bijlage II van het besluit vermeldt de categorieën van projecten die overeenkomstig artikel 4.3.2, §2 en §3 van het decreet aan de project-m.e.r. worden onderworpen maar waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. Categorie 10 m) luidt als volgt: - Aanleg van ondergrondse buisleidingen en de randvoorziening behorend bij die buisleidingen, die niet gelegen zijn in een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan, een woon-, landbouw- of industriegebied of gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen of een gelijksoortig bestemmingsgebied, indien ten minste 2000 m² van de werkzone voor de uitvoering van de werken in een bijzonder beschermd gebied ligt; - Aanleg over een lengte van 10 km of meer van onder- of bovengrondse buisleidingen (met uitzondering van werfleidingen) die: - niet gelegen zijn binnen een landbouwgebied, bedrijventerrein of een gelijksoortig bestemmingsgebied; of - niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg of binnen een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan. - Aanleg van onder- of bovengrondse buisleidingen (met uitzondering van werfleidingen) die over een ononderbroken lengte van 1 km of meer gelegen zijn in een bijzonder beschermd gebied en voor zover het deel van deze buisleidingen in het bijzonder beschermd gebied niet ligt in een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan, een woon-, landbouw of industriegebied of gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen of een gelijksoortig bestemmingsgebied.: Aangezien de leiding over meer dan 1 km ononderbroken lengte gelegen is in bijzonder beschermd gebied en tevens meer dan 2.000 m² in soortgelijk gebied gelegen is, is het project MER-plichtig. Gezien de ligging van het project, verkiest de initiatiefnemer de opmaak van een volledige milieueffectenbeoordeling en wenst hij geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een ontheffingsaanvraag in te dienen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 12

1.3 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN

Gezien de ligging van het project in de gemeenten Beerse en Malle en de aard van het project worden er geen grensoverschrijdende effecten verwacht.

1.4 COÖRDINATEN INITIATIEFNEMER EN AUTEURS MER

1.4.1 INITIATIEFNEMER MER

Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (PIDPA), Desguinlei 246, 2018 Antwerpen. Cel productie – waterwinning en milieu - Karel De Mey - Caroline Vlieghe Cel distributie – ontwerp - Leen Notelé - Ivo Toelants Cel distributie - uitvoering - Karel Vangeel

1.4.2 COÖRDINATEN AUTEURS MER

De initiatiefnemer laat een milieueffectrapport opstellen door het studiebureau ABO nv: ABO NV, Mevrouwhofstraat 1A, 3511 Hasselt. Tel. +32(0)11 89 10 00 Fax +32(0)11 324 323 In het team van deskundigen worden voor dit project erkende deskundigen voor de disciplines ‘Bodem’ (pedologie en geologie), ‘Water’ (grondwater en oppervlaktewater), ‘Fauna&Flora’ en ‘Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ opgenomen. Volgende deskundigen verlenen hun medewerking aan dit milieueffectrapport:

Discipline Erkend deskundige Erkenning Bodem Pedologie Jef Dierckx MB/MER/EDA/403/V-2/A Geologie Water Grondwater Jef Dierckx MB/MER/EDA/403/V-2/B Oppervlaktewater Fauna & Flora Mia Janssen MB/MER/EDA/372/V-2/A Landschap, bouwkundig Mia Janssen MB/MER/EDA/372/V-2/B erfgoed en archeologie Coördinator Jef Dierckx

De overige relevante aspecten (aspecten aangaande de mens en zijn omgeving) worden behandeld door de coördinator (en zijn medewerkers). De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door: Bert Gijsbers, medewerker ABO NV (medewerker voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en coördinatie) en Els Willems ABO NV (medewerker voor de discipline Fauna & Flora – MB/MER/EDA/698).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 13

2 RUIMTELIJKE , ADMINISTRATIEVE , JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING VAN HET PROJECT

2.1 RUIMTELIJKE SITUERING

Het voorliggende project situeert zich in de provincie Antwerpen, meer bepaald in de gemeenten Beerse en Malle. Vanaf de PIDPA waterwinning ter hoogte van de watertoren te Beerse (Beekakkerstraat) wordt een toevoerleiding aangelegd zuidwestelijk naar de PIDPA waterwinning ter hoogte van het vliegveld van Malle. Een toelichting van de verschillende mogelijke tracés voorgesteld voor het voorliggende project wordt weergegeven in hoofdstuk 3 van voorliggend document. De ruimtelijke situering van het project wordt visueel weergegeven op figuren 2.1 (Stratenplan), 2.2 (Orthofoto) en 2.3 (Gewestplan).

2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS

De grondwaterwinning van Beerse werd in 1952 uitgebouwd tot een volwaardig waterproductiecentrum (WPC), waar ter plaatse water opgepompt en gezuiverd werd. Omwille van de veroudering van de aanwezige installaties te Beerse is de waterzuivering sinds 1997 niet meer actief. Uitbouw van o.a. een volwaardige slibverwerkingseenheid is wegens plaatsgebrek niet mogelijk op de locatie in het centrum van Beerse. De winning zelf wordt sindsdien in stand gehouden in afwachting van een verbindingsleiding naar een volwaardig WPC. Vermits het oprichten van nieuwe grondwaterwinningen niet voor de hand ligt, wenst de PIDPA de watervangputten te Beerse te behouden en in te schakelen als satellietwinning. In 1998 werd hiertoe de verbinding met de waterbehandelingsinstallaties te onderzocht (MER “Versterking toevoerstelsel Noorderkempen, Ruwwaterleiding Beerse – Turnhout”). Uitvoering van dit project kwam echter nooit tot stand gezien er geopteerd werd om het waterproductiecentrum van Turnhout te sluiten. Als alternatief werd een verbindingsleiding met het waterproductiecentrum te onderzocht. Deze optie werd verlaten op het ogenblik dat het debiet van de winning van Malle vergunningsmatig moest worden afgebouwd. Het waterproductiecentrum van Grobbendonk waarmee de satellietwinning van Malle verbonden is, is een cruciaal waterproductiecentrum in de bevoorrading van drinkwater in de zuidwestelijke regio van de provincie Antwerpen. Het verminderde vergunningsdebiet van de winning te Malle kan opgevangen worden door het debiet van de winning van Beerse dat met de betreffende toevoerleiding via Malle naar Grobbendonk wordt gebracht. Met het nu voorliggende project wenst PIDPA de watervangputten te Beerse in te schakelen als satellietwinning van de waterbehandelingsinstallaties te Grobbendonk. Dit zal gebeuren door de aanleg van een ruwwaterleiding tussen de watervangputten van Beerse en de ruwwaterleiding te Malle. Voor de uitvoering van dit project dient de PIDPA een bouwvergunning aan te vragen. Bij deze bouwvergunningsaanvraag dient een milieueffectrapport gevoegd te worden waarin de (mogelijke) effecten van het project op het milieu bestudeerd worden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 14

2.3 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie Gewestplan / BPA / RUP Geeft de bestemming en het Ja Figuur 2.3 situeert de 3 voorliggende tracés ten opzichte van de gewestplanbestemmingen. Volgende bestemmingen worden doorlopen of gepasseerd gebruik van de gronden in door de verschillende tracés: Vlaanderen weer. Tracé 1 : vertrekkend aan het waterwingebied te Beerse doorloopt of passeert tracé 1 in volgorde aan volgende gewestplanbestemmingen: woongebied, woonuitbreidingsgebied, woongebied, woongebied met landelijk karakter, bosgebied, agrarisch gebied, woongebied, agrarisch gebied, woongebied, recreatiegebied, woongebied, agrarisch gebied, bosgebied, agrarisch gebied, militair domein, bosgebied en militair domein en waterwingebied. Tracé 2 : vertrekkend aan het waterwingebied te Beerse doorloopt of passeert tracé 2 aan volgende gewestplanbestemmingen: woongebied, woonuitbreidingsgebied, woongebied, woongebied met landelijk karakter, agrarisch gebied, bosgebied, natuurgebied, agrarisch gebied, woongebied met landelijk karakter, woongebied, agrarisch gebied, recreatiegebied, agrarisch gebied, recreatiegebied, agrarisch gebied, woongebied, agrarisch gebied, woongebied, woongebied met landelijk karakter, agrarisch gebied, bosgebied, militair domein, bosgebied, agrarisch gebied, militair domein, bosgebied en militair domein en waterwingebied. Tracé 3 : vertrekkend aan het waterwingebied te Beerse doorloopt of passeert tracé 3 in volgorde aan volgende gewestplanbestemmingen: woongebied, woonuitbreidingsgebied, woongebied, woongebied met landelijk karakter, agrarisch gebied, bosgebied, natuurgebied, agrarisch gebied, woongebied met landelijk karakter, woongebied, agrarisch gebied, recreatiegebied, agrarisch gebied, recreatiegebied, agrarisch gebied, woongebied, agrarisch gebied, woongebied, woongebied met landelijk karakter, agrarisch gebied, bosgebied, militair domein, bosgebied, agrarisch gebied, militair domein, bosgebied en militair domein en waterwingebied.

RUP “Leidingstraat Weelde- Ja Voor een deel van tracé 1 is een alternatief mogelijk door de leidingstraat Weelde – . Dit wordt verder besproken in de projectbeschrijving in Zandhoven” paragraaf 3.2 “mogelijke tracés”.

RUP “Afbakening Regionaal stedelijk Ja In uitvoering van het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen heeft het Vlaamse Gewest het stedelijke gebied Turnhout afgebakend. Dit gebeurde door de gebied Turnhout” opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Bij de afbakening werd een ruimtelijk onderscheid gemaakt tussen het stedelijke gebied en het buitengebied. Voor de delen die binnen de afbakeningslijn vallen wordt een stedelijk beleid gevoerd, zoals beschreven in de nota van het afbakeningsproces. Voor de buitengebieden stelt de gemeente een eigen beleid op. De kern van Beerse valt binnen het afbakeningsgebied van het stedelijk gebied Turnhout. Deze zone van het Regionaal stedelijk gebied valt hier voornamelijk samen met de woongebieden, het industriegebied, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen, recreatiegebieden en een zone agrarisch gebied tussen het industriegebied en het natuurgebied ten zuiden van de Oostmalseweg. Binnen het studiegebied onderscheiden we volgende deelgebieden van dit RUP (zie ook figuur 2.4): ‘Deelgebied 3: Gemengd regionaal bedrijventerrein Beerse-Zuid’, ‘Deelgebied 14: Randstedelijk groengebied Molenvloet’, ‘Deelgebied 9A: Stedelijk woongebied/reservegebied voor wonen Beekakkers’.

RUP “Afbakening van de gebieden Ja De afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur gebeurt in reeksen van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die van de natuurlijke en agrarische gebiedsgericht bestemmingswijzigingen doorvoeren. Deze bestemmingswijzigingen worden onderbouwd vanuit de globale ruimtelijke visie op de structuur: Onderdelen van de Grote gebieden van d e natuurlijke en agrarische structuur voor Vlaanderen, dit om de gelijktijdigheid en gelijkwaardigheid te kunnen garanderen. Op die manier Eenheid Natuur ‘Kindernauw- en wordt er stapsgewijs via een continu lopend proces geëvolueerd naar 750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuur- en reservaatgebied, 53.000 ha Visbeekvallei’ bosgebieden en 34.000 ha andere groengebieden. De gebieden ‘Einde’ (Beerse), ‘Wetschot’ (Beerse), ‘Beregem’ (Lille), ‘Achtzaligheden’ (Lille) en ‘Kindernauw’ (Lille) maken onderdeel uit van het RUP ‘Kindernauw- en Visbeekvallei’ (situering zie figuur 2.4).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 15

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie BPA Polyvalente hal Vlimmeren Ja BPA ter oprichting van een polyvalente hal in agrarisch gebied, aansluitend op de bestaande voetbalvelden van Vlimmeren (situering zie figuur 2.4)

BPA De Haard Meir Ja BPA ter ordening van het woongebied ten oosten van de kern van Oostmalle. Verder wordt een deel van het agrarisch gebied bestemd als strook voor binnenplaatsen en tuinen en wordt een zone voor groene ruimte voorzien (situering zie figuur 2.4).

BPA Voorkensheide Neen BPA ter wijziging van agrarisch gebied in een zone voor vrijstaande woningbouw en een ambachtelijke zone annex bufferzone met streekeigen beplanting (zie figuur 2.4).

BPA De Speelhoven-Akker en Neen BPA ter verhoging van de dichtheid in de dorpskern, de ordening van niet-gerealiseerd woongebied in verlengde van de Kapelakkers en Akkerstraat, herziening versterking van de relatie met de open ruimte, buffering van hemelwater, concentratie van centrumfuncties langsheen de Hoogstraatsebaan, het bufferen van economische activiteiten, enz. (zie figuur 2.4) Vlarem I en II Bepaalt de modaliteiten met Ja Algemeen relevant inzake geluidshinder, verontreiniging bodem, verontreiniging oppervlaktewater, enz. betrekking tot exploitatie en/of verandering van vergunningsplichtige inrichtingen. Bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en sectorale milieuvoorwaarden. Bodemsaneringsdecreet & Vlarebo Decreet dat moet toelaten Ja Om de verspreiding van bodemverontreiniging te verhinderen, stelde de Vlaamse regering regels op voor het hergebruik van uitgegraven bodem. Deze beslissingen inzake regels staan beschreven in hoofdstuk 13 van het VLAREBO. bodemsanering op systematische De hervormde regeling voor het gebruik van uitgegraven bodem is op 14 december 2007 door de Vlaamse regering goedgekeurd. Deze regels zijn wijze te treffen, prefinanciering opgenomen in het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (kortweg het VLAREBO). De nieuwe regels zijn van ervan te verzekeren en kosten toepassing vanaf 1 juni 2008. In grote lijnen kunnen de belangrijkste bepalingen van de grondverzetregeling als volgt beschreven worden: daarvan te verhalen. - voor de uitvoering van de meeste grondwerken is een bodemonderzoek (technisch verslag) verplicht en wordt de kwaliteit van de uitgegraven of uit te graven bodem bepaald; - de gebruiksmogelijkheden van de uitgegraven bodem zijn vastgelegd in de VLAREBO. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek kun je bepalen waar en hoe de uitgegraven bodem kan gebruikt worden; - een traceerbaarheidsprocedure maakt dat er altijd een verband kan gelegd worden tussen de plaats van uitgraving en de plaats van gebruik van de uitgegraven bodem. - in de traceerbaarheidsprocedure zijn de verantwoordelijkheden van verschillende partijen (bouwheer, aannemer, vervoerder, gebruiker) vastgelegd.

Grondwaterdecreet Regelt bescherming tegen Ja Het project betreft het maken van een verbinding tussen twee PIDPA-grondwaterwinningen. Beide winningen zullen in de toekomst dienst doen als verontreiniging, de reglementering satellietwinning naar Grobbendonk. betreffende grondwaterwinning en de objectieve aansprakelijkheid van veroorzaakte grondwatertafeldaling. Wet op de bescherming van Regelt de bescherming van Ja Voor de waterlopen gelegen binnen het studiegebied (zie figuur 4.6) zijn de basismilieukwaliteit snormen van toepassing. Enkel de Molenbeek is specifiek oppervlaktewateren oppervlaktewateren van het aangeduid als oppervlaktewater bestemd als viswater. Het te lozen bemalingswater dient te voldoen aan de waterkwaliteitsdoelstellingen. openbaar hydrografisch net en de territoriale zee tegen verontreiniging en legt de kwaliteitsdoelstellingen vast voor al de oppervlaktewateren.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 16

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie Wet op de onbevaarbare waterlopen Regelt o.a. bepalingen Ja Het project voorziet de kruising van verschillende onbevaarbare waterlopen. Deze kruisingen zullen echter geen ingrepen inhouden op de waterlopen betreffende ‘buitengewone zelf. Er zal gewerkt worden met ondergrondse boringen waardoor de bestaande waterloop niet beïnvloed wordt. werken van verbetering of wijziging’ aan waterlopen. Wet op bevaarbare waterlopen Nee Het project voorziet niet in de kruising van het kanaal naar . Decreet integraal waterbeleid Bevat bepalingen betreffende het Ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8). Doel van de watertoets is in hoofdzaak schadelijke effecten te gecoördineerd en geïntegreerd voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en als dat niet kan, te herstellen. De gegevens ter toetsing zullen in het MER aangeleverd worden. + ontwikkelen, beheren en Besluit van de Vlaamse Regering tot herstellen van watersystemen vaststelling van nadere regels voor + toepassing van de watertoets, tot Dit besluit geeft de lokale aanwijzing van de adviesinstanties, en provinciale en gewestelijke tot vaststelling van nadere regels voor overheden, die een vergunning de adviesprocedure bij de watertoets moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets Decreet betreffende het natuurbehoud Centraal staan een planmatige Ja In de omgeving van het tracé zijn zowel ven-gebied, habitatrichtlijngebied en natuurreservaten gelegen. en het natuurlijk milieu + aanpak (natuurbeleidsplan), een maatregelenbesluit horizontaal beleid (‘stand-still’ Tracé 1 volgt de Oostmalseweg en doorkruist ter hoogte van deze weg ven-gebied ‘Kempense Kleiputten’, habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, principe) en een gebiedsgericht Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ en het Vlaams natuurreservaat ‘Duivelskuil’. In het verdere verloop van het tracé wordt in de beleid omgeving van het vliegveld van Malle eveneens habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ en ven-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ doorkruist. Merken we verder nog op dat de zone ter hoogte van Duivelskuil opgenomen is in het RUP “Afbakening van de De vogel- en habitatrichtlijn (met gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur: Onderdelen van de Grote Eenheid Natuur ‘Kindernauw- en Visbeekvallei’. als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats) Tracé 2 loopt ter hoogte van de Klampovenstraat net ten zuiden van het ven-gebied ‘Kempense Kleiputten’, habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, zijn geïmplementeerd in het Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ en het Vlaams natuurreservaat ‘Duivelskuil’. In de ruimte omgeving van het vliegveld worden natuurdecreet. eveneens habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ en ven-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ doorkruist.

In het Maatregelenbesluit wordt Tracé 3 loopt ter hoogte van de Klampovenstraat gelijk met tracé 2. Ter hoogte van het vliegveld volgt het tracé een andere weg doorheen gedetailleerd opgesomd wat habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ en ven-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’. verboden en wat toegestaan is binnen GEN en GENO Figuur 4.8 geeft een overzicht van de beschermingszones Natuur gelegen binnen het studiegebied. In het MER zal, rekening houdend met het kruisen van habitatrichtlijngebied, een passende beoordeling opgemaakt worden. Bosdecreet Regelt het behoud, bescherming, Ja Over het gehele verloop van het projectgebied vinden we verschillende boselementen terug op de Biologische Waarderingskaart. Merken we evenwel op aanleg en beheer van bossen. dat voor de aanleg van de leiding geen bomen dienen gekapt of verwijderd te worden. Wel kan eventuele beïnvloeding van de bospercelen plaatsvinden Regelt in dit verband ook de (verdroging) gedurende de werkzaamheden. Op basis van figuur 4.7 en de bijhorende verklarende legende wordt een beeld gegeven van de kappingen, bospercelen gelegen binnen het studiegebied. vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties. Decreet betreffende de bescherming Ter bescherming van Ja In de nabijheid van het tracé 1 en 2 vinden we respectievelijk het beschermde landschap ‘Beukendreef’ en het beschermde dorpsgezicht ‘Sint- van monumenten, stads- en monumenten en stads- en/of Antoniuskapel en omgeving’ terug. Ook andere beschermde monumenten, landschappen en/of stads- of dorpsgezichten bevinden zich binnen het dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; ruimere studiegebied (zie figuur 4.10). Deze laatste worden echter niet verder in detail beschouwd vermits deze verder van het tracé gelegen zijn. instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 17

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie Decreet betreffende de Regelt de bescherming van de Ja Onroerend Erfgoed heeft voor 3 ankerplaatsen, waarop het project betrekking heeft, aanduidingsdossiers opgemaakt. Het betreft hierbij meer bepaald de Landschapszorg landschappen omwille van hun ankerplaats “ ’s Herenbos, Heilhuizen en Zalfen”, de ankerplaats “Domein Blommerschot en Beulkbeemden” en de ankerplaats “Zalfens Gebroekt”. De historische, socio-culturele, aanduiding van ankerplaatsen gebeurt in 2 stappen: een voorlopige en een definitieve aanduiding. Op 29 januari 2009 kregen deze ankerplaatsen een natuurwetenschappelijke of voorlopige aanduiding als ankerplaats door de bevoegde minister. De aanduiding van ankerplaatsen op zich heeft geen rechtsgevolgen voor de burger. esthetische waarde. Na de definitieve aanduiding geldt voor de administratieve overheden de zorgplicht. (art.26 en art.29 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg.

Regionale landschappen Duurzaam Neen De gemeenten Beerse en Malle maken geen onderdeel uit van een Regionaal landschap. samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, … Decreet betreffende de bescherming Regelt de bescherming, het Ja In het kader van het voorliggende project vinden grondwerkzaamheden plaats. Mogelijks kunnen hierbij archeologisch waardevolle elementen van het archeologisch patrimonium behoud en de instandhouding , het aangetroffen worden. In het MER wordt een inschatting gemaakt van de te verwachten effecten. + herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. Ratificering van Verdrag van Malta door Vlaamse Regering op 12/10/2001 Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering. Merk op : Al bovenstaand relevant aangegeven randvoorwaarden zijn onderzoekssturend

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 18

2.4 BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN

Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke Ja Algemeen relevant. ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid Beerse : In kader van de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wenst de Vlaamse Regering verder agrarische gebieden naar de toekomst. in het Vlaams Gewest af te bakenen en te differentiëren in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Dit zal resulteren in een studie van de “afbakening van structuren van het buitengebied”. Beerse valt hierbij op de grens tussen twee deelruimten ‘regio Neteland’ en ‘regio Noorderkempen’. Het is eveneens de Vlaamse overheid die in overleg met de gemeenten de stedelijke gebieden afbakent. Op 4 juni 2004 heeft de Vlaamse regering het gewestelijk uitvoeringsplan voor de Afbakening van het Regionaal Stedelijk Gebied Turnhout goedgekeurd. Hiertoe behoren ook delen van Beerse. In deze delen streeft het RSV naar een minimale dichtheid van 25 wo/ha en een bundeling van de stedelijke functies. Er wordt een taakstelling van 4922 woningen voor gans het stedelijk gebied toegewezen. Het aandeel van Beerse is tijdens het proces van de afbakening van het stedelijk gebied verder gespecificeerd.

Malle : In het ruimtelijke structuurplan Vlaanderen is Malle geselecteerd als economisch knooppunt in het buitengebied. Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke Ja Algemeen relevant. ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid Het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen werd definitief vastgesteld door de provincieraad op 25 januari 2001 door de Vlaamse naar de toekomst. Regering. Het plan vormt een verfijning van de uitspraken die reeds in het RSV werden gedaan.

Beerse : Het PSPA legt de behoefte vast aan nieuw te bouwen woningen. 65% van de bijkomende woningen dienen gerealiseerd te worden binnen het stedelijk gebied. 35% in het buitengebied. Grote delen van Beerse zijn aangeduid als natuuraandachtsgebieden, meer bepaald betreft het gebied ‘Ekstergoor-Duivelskuil-Epelaar-Schrieken’ en het gebied ‘Oosteind’. Beerse maakt onderdeel uit van het toeristisch-recreatief netwerk Kempen. Het gehele stedelijke gebied Turnhout wordt eveneens beschouwd als een gebied van primair toeristisch-recreatief belang.

Malle : Binnen de provincie Antwerpen wordt Malle gepositioneerd als een lokale pool in de open Kempen. De uitbouw van het openbaar vervoersknooppunt van provinciaal niveau geeft potenties voor kleinschalige personeelsintensieve functies. Malle wordt geselecteerd als structuurondersteunend hoofddorp type I. Elementen van de gewenste natuurlijke structuur van belang voor de gemeente Malle zijn: de cuesta van de Noorderkempen (als structurerend reliëfelement) en het gebied rond de abdij van Westmalle als ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 19

Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Beschrijft de ruimtelijke structuur en visie Ja Algemeen relevant op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Beerse : De Laak (Beerse), de Grote Beek (Beerse) en de Dorpsloop (Vlimmeren) worden geselecteerd als natuurverbinding doorheen gebouwd gebied. De beekvallei dient in natuurlijke vorm behouden te blijven (niet inbuizen) en moet voldoende ruimte krijgen als groene structuur en verbindingsstructuur. De watertoets vormt hierbij een belangrijk toetsingskader. ‘Hoge Bergen’, ‘Einde’ en ‘Epelaar’ zijn geselecteerd als waardevolle natuurgebieden. Stedelijk woongebied ‘Beekakkers’ (Beerse, 12,3 ha, 307 wooneenheden) en ‘Kerkplein’ (Vlimmeren, 0,5 ha) zijn geselecteerd als woonprojecten te ontwikkelen op korte en middellange termijn. De sportcluster in Vlimmeren (zie ook BPA) wordt geselecteerd als lokaal recreatieve pool op niveau van de deelgemeente Vlimmeren.

Malle : De gemeente Malle selecteert de Salphense beek, Lopende beek, Aestenbeek en de Koeischotse loop als ecologisch lint met structurerende waarde op gemeentelijk niveau. Er kunnen beperkende maatregelen genomen worden inzake landbouwactiviteiten in de beekvallei en bij nieuwe woonprojecten dient voldoende ruimte gegeven te worden aan de waterloop. Voor de industriële activiteiten aan de Salphensebaan wordt een herbestemming naar agrarisch gebied voorzien (uitdovend bedrijventerrein). Salphen wordt aangeduid als recreatief steunpunt. Uitbouw van recreatie is hier mogelijk met respect voor de draagkracht van de omgeving. Vlaams Milieubeleidsplan 2003-2007 Bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Ja Algemeen relevant. Gewest, alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden van + gewestelijk belang, dient te voeren.

Minaplan 3+ Om de periode 2008-2010 te overbruggen, zijn aanpassingen doorgevoerd aan de doelstellingen en maatregelen van het oorspronkelijk milieubeleidsplan. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de provincie Ja Algemeen relevant. dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de gemeente Ja Algemeen relevant. dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in Ja Beerse : Het GNOP voor de gemeente Beerse werd opsteld in 1996. Volgende knelpunten inzake natuurbehoud werden aangemeld in het de gemeente op zowel korte als lange GNOP: de achteruitgang van biodiversiteit en natuurwaarden door eutrofiëring, verdroging, e.a.; de slechte structuurkenmerken van de termijn; het actieplan vormt daarbij de bovenloop van de Diepteloop en Laakbeek; specifieke problemen inzake gewestplanbestemmingen. uitvoering. Malle : Het GNOP voor Malle werd opgesteld in 1995. Als voorname problemen vermeldt het GNOP een aantal niet overeenstemmende bestemmingen op het gewestplan in vergelijking met overeenkomstige natuurwaarden, illegale recreatie en bouwwerken, onduidelijkheid inzake nabestemmingen ontginningen, grote aanwezigheid naaldhoutbestanden, populierenteelt, slechte water- en structuurkwaliteit waterlopen, afname weidevogelpopulaties, verdwijnen streekeigen KLE, verdroging vochtige biotopen, overlast activiteiten vliegveld, enz. Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal inrichten in Neen Binnen de gemeenten Beerse en Malle komen er geen natuurinrichtingsprojecten voor. functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien. (zie natuurdecreet)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 20

Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van landelijke Neen Binnen de gemeenten Beerse en Malle komen er geen landinrichtingsprojecten voor. gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Het landinrichtingsplan bevat een richtplan en één of meerdere land- inrichtingsprojecten. Doel is het creëren van stabiele structuren als voorwaarde om open ruimte op duurzame wijze te beschermen en in te richten. De uitvoering van de geplande inrichtingsprojecten gebeurt projectmatig. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch gegroeide Ja Verspreid over het studiegebied doen zich verschillende elementen voor aangegeven op de Landschapsatlas. Een bespreking van de landschapstructuur tot op vandaag relevante eenheden voor dit project wordt weergegeven onder punt 4.2.5. Figuur 4.10 situeert de verschillende elementen van de herkenbaar gebleven is en duidt deze aan Landschapsatlas op kaart. als relicten en/of ankerplaatsen. Merk op : Al bovenstaand relevant aangegeven randvoorwaarden zijn onderzoekssturend

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 21

3 PROJECTBESCHRIJVING

3.1 VERANTWOORDING PROJECT

Ter hoogte van de watertoren van Beerse staan watervangputten die momenteel niet benut worden (zie ook onder punt 2.2). Door aanleg van een ruwwaterleiding zal het water van deze putten naar de waterwinning te Malle gevoerd kunnen worden, waardoor beide winningen in de toekomst zullen functioneren als satellietwinningen van het waterproductiecentrum te Grobbendonk. De satellietwinningen te Beerse en Malle en het waterproductiecentrum met bijhorende waterwinning te Grobbendonk worden weergegeven in figuur 2.5 Het niet realiseren van het project (dit is het niet aanleggen van de waterleiding) resulteert in het niet efficiënt aanwenden van beschikbare bestaande onttrekkingsinstallaties ten koste van nieuw op te richten en/of bestaande installaties in meer gevoelige gebieden. Deze inschakeling van de productie van ruwwater is vooral nodig voor het drinkwaterproductiecentrum te Grobbendonk, door de recente beperking/vermindering van het vergunningsdebiet te Malle. Het niet realiseren van het project geeft ook geen hogere veiligheid in de drinkwaterbevoorrading in geval van calamiteiten of uitzonderlijke omstandigheden, zowel op gebied van kwantiteit als kwaliteit, die eventueel zouden kunnen optreden bvb. in de winning van Grobbendonk. Momenteel is er reeds een vergunning voor de grondwaterwinnning te Beerse en is er een voldoende zuiveringscapaciteit te Grobbendonk. Enkel de verbindende schakel ontbreekt nog. De zuiveringscapaciteit van het waterproductiecentrum Grobbendonk bedraagt in het totaal 1750 m³/u. Dit geeft theoretisch (24 uur) 42.000 m³/dag. Dit is toereikend voor de zuivering van het water afkomstig van zowel Grobbendonk als Malle en Beerse:  De waterwinning Grobbendonk heeft momenteel een vergunde capaciteit van 7.300.000 m³/jaar en 22.000 m³/dag uit 30 putten.  De satellietwinning van het WPC Grobbendonk te Malle bestaat uit 10 putten, met een vergunde capaciteit 3.000.000 m³/jaar (en max. 10.000 m³/dag)+ extra 5.000 m³/dag tijdens de periode 1/10 - 31/03.  Voorliggend project voorziet een bijkomende satellietwinning van het WPC Grobbendonk te Beerse. De winning van Beerse is vergund voor het oppompen van 5.000 m³/d en 1.825.000m³/jaar uit 4 watervangputten. In de winterperiode (maximaal vergunde onttrekkingsdebieten) is het maximaal vergund dagdebiet aldus 22.000 m³ (Grobbendonk) + 15.000 m³ (Malle) en 5.000 m³ (Beerse). Samen theoretisch maximaal 42.000 m³/d. Dit komt overeen met het theoretisch zuiveringscapaciteit van de installatie. In praktijk zal het totaal opgepompte debiet lager zijn, aangezien er bij de zuiveringscapaciteit ook rekening gehouden wordt met: 1. een werkbare reserve aan vergunde oppompingsdebiet (oa. in functie van onderhoudswerken), 2. calamiteiten (bvb. een leidingbreuk kan maken dat bepaalde putten uitvallen) en 3. de mogelijkheid om flexibel rekening te kunnen houden met grondwaterpeilen. In de zomer mag er slechts maximaal 10.000 m³/dag opgepompt worden te Malle. In dit geval vult Beerse aan wat er in Malle verminderd wordt.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 22

3.2 MOGELIJKE TRACÉS

Voor de aanleg van de toevoerleiding worden drie mogelijke tracés beschouwd.

• Tracé 1: Voorkeursalternatief (13.300 meter): Het gehele tracé 1 loopt langsheen bestaande wegen. De totale lengte van het tracé bedraagt 13.300 meter. Vermits dit tracé het minste aantal bochten heeft treden er langsheen dit tracé de minste ladingsverliezen op. Vanaf het terrein van de watertoren te Beerse wordt vertrokken met het tracé in westelijke richting (ca. 1,7 km) langsheen de Beekakkerstraat, Larenstraat, Geelgorsstraat en Schransdriesstraat. Vervolgens loopt het tracé westelijk voor ca. 5,6 km langsheen de Oostmalseweg die overgaat in de Beersedijk. Aan het einde van de Beersedijk buigt het traject af in zuidelijke richting en loopt voor ca. 5 km langsheen de Talondreef, Molendreef, Salphen en Buurtwegen nrs. 6 en 186 tot aan het vliegveld van Malle. Ter hoogte van het vliegveld wordt een gestuurde boring onder de taxibaan en de landingsbaan uitgevoerd. Vervolgens wordt over een lengte van ongeveer 400 meter het tracé van de bestaande ruwwaterleiding gelegen in grasland gevolgd waarna aansluiting voorzien wordt op de bestaande leiding ter hoogte van het punt waar deze een voldoende diameter heeft (Ø 500 mm). Bij dit traject worden ter hoogte van de Molendreef twee gewestwegen gekruist, nl. de Turnhoutsebaan (N12) en de Herentalsebaan (N152). De kruising van deze gewestwegen zal plaatsvinden door middel van een gestuurde boring. Om het leidingstracé gedetailleerder te kunnen beschrijven, wordt het tracé in een aantal homogene deeltrajecten onderverdeeld:

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1 Vanaf het terrein van de watertoren IN de weg (zuidelijke helft) 786,5 langsheen de Beekakkerstraat tot aan de Houtseweg 2 Langs Larenstraat en Geelgorsstraat in oostelijke berm langs Larenstraat en langs Geelgorsstraat 772 in noordelijke berm 3 Langs Schransdriesstraat IN de weg (westelijk), ter hoogte van de fietspadstrook 128 4 Langs Oostmalseweg en langs Beersedijk in zuidelijke berm 2963 (tot aan kruispunt met de Reeënstraat) 5 Beersedijk (zandweg) midden IN zandweg 2685 6 Beersedijk en Talondreef in noordelijke berm langs Beersedijk en in oostelijke berm 760 langs Talondreef 7 Molendreef tot aan kruispunt met IN westelijk deel van de weg, in het fietspad 420 Vogelsanck 8 Molendreef tot aan Herentalsebaan westelijk in grasberm 778 9 Molendreef tot aan kruispunt met Spuydreef centraal in zandweg 1416

10 Salphen oostelijke grasberm 507,5 11 Salphen tot aan vliegveld centraal in zandweg 1223 12 onder vliegveld gestuurde boring onder vliegveld 461 13 parallel aan bestaande waterleiding in pad 400

Opmerking: voor een deel van tracé 1 is een alternatief mogelijk door de leidingstraat tussen Weelde – Zandhoven (bij een gewestelijk rup vastgelegd) te volgen tussen de Beersedijk en de Molendreef (ca 1800m).. Volgens de gegevens en kaarten lijkt het logisch dat dit alternatief voor tracé 1 een valabel alternatief is. Indien dit alternatief goed haalbaar zou zijn, is dit ook voor Pidpa een valabel alternatief. Bij het vooronderzoek door Pidpa van de mogelijke tracés werd dit alternatief echter niet als optie weerhouden, omdat dit door Pidpa moeilijk haalbaar geacht werd.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 23

Redenen hiervoor zijn:

- De leidingstraat werd bepaald in functie van een bestaande Fluxysleiding en de leidingenstrook waarvan sprake betreft momenteel 2 leidingen van Fluxys (2 x ø 700mm hogedruk). Deze leidingen zijn aangelegd met een tussenafstand van 8 m en men moet - ingeval van aanleg naast deze leidingen - minstens 5m afstand houden. Het is niet toegestaan om leidingen aan te leggen tussen de twee Fluxys-leidingen. Er werden ca. 28 percelen geteld waar de eventuele Pidpa-leiding zou door heen lopen. - Pidpa kan geen beroep doen op de 'Gaswet' die recht van doorgang geeft aan Fluxys-leidingen. Dit betekent dat voor de Pidpa-leiding ondergrondse innemingen moeten worden voorzien langs deze leidingstraat. De aanleg van leidingen in ondergrondse innemingen gaat gepaard met restricties wat op terughoudenheid van eigenaars kan stuiten en wat de werken nog extra kan vertragen. Dit betekent tevens dat in de praktijk een Pidpa-leiding zoveel mogelijk perceelsranden volgt en dat dit niet noodzakelijk volledig evenwijdig is met de leidingstraat, zodat ook nog meer percelen bij deze inneming betrokken worden. Om bundeling van infrastructuur na te streven werd de gemeenschappelijke aanleg van de watertransportleiding en nog aan te leggen riolering in de Molendreef en Talondreef reeds bekeken. Voor de Molendreef werd de fiche voor aanleg van de riolering reeds goedgekeurd en de aanleg van beide leidingen is voorlopig gepland voor 2010. Ook voor de Talondreef blijkt dat er voldoende ruimte aanwezig is voor een gemeenschappelijke aanleg van de watertransportleiding én de riolering. Momenteel zijn er nog geen rioleringswerken voorzien in de Talondreef gelet op andere prioritaire rioleringswerken binnen de gemeente Malle. Indien de mogelijkheid zich stelt binnen dit project zullen de rioleringswerken in de Talondreef toch meegenomen worden.

• Tracé 2: (13.500 meter): Vertrekkend vanaf de watertoren te Beerse volgt tracé 2 initieel dezelfde weg als tracé 1; dit tot op het eind van het woongebied van Beerse. Daar waar tracé 1 dan verder loopt langsheen de Oostmalseweg verlaat tracé 2 hier de Oostmalseweg om zuidelijk verder te lopen langsheen de Kongostraat (eerst gedeelte verharde weg, vervolgens gedeelte zandweg) en Klampovenstraat tot aan de Antwerpseweg (N12). Het tracé volgt voor een 140-tal meter de Antwerpseweg om hem vervolgens te kruisen (gestuurde boring) tot aan de Engstraat. De Engstraat wordt een stuk in zuidelijke richting gevolgd om de wegenis te verlaten en doorheen weiland verbinding te maken naar Leetereind en Gierledijk. Ter hoogte van Gierledijk verlaat het tracé opnieuw de wegenis en verloopt het traject via private zandwegen tot aan het kruispunt van de Kerkstraat en Zilvereind (N104). Na een 400-tal meter langsheen Zilvereind slaat het traject in westelijke richting af naar D’Aestenstraat, Buurtweg 13bis tot aan Heihuizen. Na kruising van Heihuizen (gestuurde boring) wordt de Spuydreef bereikt. Vanaf na de Spuydreef volgt tracé 2 terug dezelfde weg als tracé 1.

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1’ idem tracé 1 tot aan Kongostraat idem tracé 1 2568,8 2’ Kongostraat (asfaltweg) in grasberm (noordelijk) 735,0 3’ Kongostraat (zandweg) centraal in zandweg 1130,0 4’ Klampovenstraat (zandweg) oostelijke zijde zandweg 444,7 5’ Klampovenstraat (asfaltweg) in grasberm (oostelijke) 368,9 6’ Antwerpseweg in fietspad (noordelijk) 112,0 7’ Engstraat in grasberm (oostelijke) 112,5 8’ Engstraat in grasberm (westelijke) 239,0 9’ weide doorheen weide 364,0

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 24

10’ Leetereind in grasberm (oostelijke) 431,0 11’ Gierledijk in betonbaan 70,8 12’ zandweg tussen Gierledijk en Zilvereind in zandweg 766,8 13’ Zilvereind tot aan D'Aestenstraat in fietspad (oostelijk) 400,5 14’ D'Aestenstraat te Beerse in berm (zuidelijk) 713,0 15’ D'Aestenstraat te Malle in berm (indien onvold. plaats: in asfalt) 976,0 16’ D'Aestenstraat te Malle tot aan Heihuizen centraal in asfaltweg 413,0 17’ Spuydreef tot aan tracé 1 in grasberm (zuidelijk) 1213,0 18’ idem tracé 1 vanaf Salphen idem tracé 1 2441,0

Alternatieve route ter hoogte van Zilvereind voor tracé 2: In plaats van het volgen van een zandweg tot aan het kruispunt Kerkstraat – Zilvereind volgt dit alternatieve tracé een zandweg (ten zuiden van de bewoning langsheen Zilvereind) die rechtstreek uitkomt aan de D’Aestenstraat. Bij dit alternatief wordt Zilvereind enkel gekruist (gestuurde boring).

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1’ t.e..m. 11’ idem hierboven Idem hierboven 6579,7 zandweg tussen Gierledijk en 12” Zilvereind (ingekort) in grasberm (noordelijk) 565,0 13” Zandweg tot aan D’Aestenstraat centraal in zandweg 392,0 14’ t.e.m. 16’ idem hierboven Idem hierboven 5506,0

• Tracé 3: (12.016 meter): Tracé 3 is identiek aan tracé 2 tot aan de D’Aestenstraat. In plaats van deze straat in westelijke richting te volgen verloopt tracé 3 verder in zuidelijke richting langsheen Zilvereind. Deze straat wordt in zuidwestelijke richting gevolgd tot aan Buurtweg nr. 13. Vanaf daar loopt het tracé verder doorheen weiland en wordt de Koeischotse beek gekruist door middel van een gestuurde boring. Deze gestuurde boring zal eveneens een bomenstrook naast de waterloop kruisen. Vervolgens verloopt het tracé doorheen een duinengordel en een bestaande zandweg tot aan Heihuizen (N153). Na kruising van Heihuizen (gestuurde boring) loopt het tracé doorheen weiland, een bestaande zandweg. En parallel (NW) van de bestaande ruwwaterleiding. Aan het eindpunt van het tracé wordt aangesloten op de bestaande leiding ter hoogte van het vliegveld.

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1# idem tracé 2 tot aan kruispunt van Zilvereind idem trace 2 (1’ t.e.m. 13’) 7744,0 en D'Aestenstraat 2# Zilvereind tot aan zandweg berm en fietspad (noordelijk) 455,0 3# Zilvereind (zandweg) centraal in zandweg 1132,0 4# weiland doorheen weiland 110,0 5# Onder waterloop + bomenstrook gestuurde boring 90,0 6# duinengordel doorheen duinengordel 210,0 7# van duinengordel tot aan Heihuizen in zandweg 48,0 8# militair domein (vliegveld) in pad 2.227,0

Alternatieve route ter hoogte van Zilvereind voor tracé 3: Voor tracé 3 worden bijkomend 2 alternatieven in beschouwing genomen. Enerzijds de alternatieve route die ook werd aangehaald voor tracé 2 en anderzijds

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 25

eveneens volgend alternatief. In plaats van het volgen van een zandweg tot aan het kruispunt Kerkstraat – Zilvereind volgt dit alternatieve tracé een zandweg (ten zuiden van de bewoning langsheen Zilvereind). Deze alternatieve route is gelegen net ten zuiden van de alternatieve route aangehaald bij tracé 2.

Beschrijving alternatief 1 Ligging waterleiding Lengte (m) idem tracé 2 t.e.m. Gierledijk idem trace 2 (1’ t.e.m. 11’) 6.576,7 zandweg tussen Gierledijk en Zilvereind idem trace 2 (12’) 565,0 zandweg alternatief 1 centraal in zandweg 392,0 Idem tracé 3 Idem tracé 3 (2 # t.e.m. 8 #) 4.272,0

Beschrijving alternatief 2 Ligging waterleiding Lengte (m) idem tracé 2 t.e.m. Gierledijk idem trace 2 (1’ t.e.m. 11’) 6.576,7 zandweg tussen Gierledijk en Zilvereind idem trace 2 (12’) 565,0 Zandweg alternatief 2 centraal in zandweg 525,7 Idem tracé 3 vanaf Zilvereind deel 2 # en Idem tracé 3 4.042,0 volledig 3 # t.e.m. 8 #)

3.3 BESCHRIJVING AANLEGFASE

Aanleg sleuf

De aanleg van de waterleiding gebeurt vrijwel overal in een open sleuf. Volgende stappen kunnen hierbij onderscheiden worden: Uitgraving van de sleuf De uitgraving van de sleuf gebeurt met een hydraulische graafmachine. De grond en het materiaal zullen neergelegd worden op de kant van de sleuf. Indien vastgesteld wordt dat de uitgegraven aarde niet zonder moeilijkheden op de kant van de sleuf kan gestapeld blijven, worden deze tijdelijk elders gestockeerd. Bij het doorkruisen van landbouwgronden zal de aannemer er voor zorgen dat aan de ene zijde van de sleuf al de teelaarde en aan de andere zijde van de sleuf al de diepere aarde opgestapeld wordt. Hierdoor kan bij het opnieuw opvullen van de sleuf de teelaarde wederom bovenaan komen te liggen.

De lengte van de sleuf bedraagt maximaal 50 meter en blijft maximaal 1 dag open. Het aanzetpeil bedraagt 1,43 m onder maaiveld. De breedte van de sleuf bedraagt 0,85 m ter hoogte van het aanzetpeil. De breedte ter hoogte van het maaiveld wordt door de aannemer zo beperkt mogelijk gehouden (indien mogelijk ook slechts 0,85 m). De uiteindelijke breedte is afhankelijk van de bodemgesteldheid. De totale werkbreedte voor de uitgraving van de sleuf bedraagt standaard 6 m. In specifieke gevallen kan plaatselijk op 4 m gewerkt worden.

Plaatsen van de buizen De leiding heeft over de volledige lengte een diameter van 400 mm. Ze bestaat uit gietijzer (uitwendig verzinkt en bekleed met een bitumenvernis, inwendig bekleed met cementmortel) of polyethyleen.

Voor plaatsing worden de buizen op een effen gemaakte bodem van de sleuf gelegd, zodat ze over hun gehele lengte op de grond kunnen rusten. Enkel aan de uiteinden zal over een lengte van 0,60 m een holte van 0,20 m dieper dan de bodem van de sleuf uitgegraven worden om de voegen van de verschillende buisgedeelten gemakkelijk te kunnen aanbrengen en te onderzoeken.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 26

Op regelmatige afstanden (om de 500 à 600 m) worden afsluiters met ondergrondse brandkranen aangelegd. Hierdoor kan de lucht in de buizen afgelaten worden. In principe is het aflaten van de lucht enkel nodig wanneer de leiding na een periode van stopzetting opnieuw in gebruik wordt genomen.

Plaatselijk worden verder op de laagst gelegen punten van de leiding eveneens ondergrondse brandkranen voorzien. Deze kranen dienen om de leiding leeg te laten lopen indien dit vereist is.

Aanvulling van de sleuf Ter aanvulling van de sleuf worden de buizen eerst bedekt met (van stenen gezuiverde) aarde. De aarde wordt zorgvuldig aangestampt tot op 0,20 m hoogte. Dit proces gebeurt door middel van twee opeenvolgende lagen van 0,10 m dikte, manueel sterk aan te dammen.

Boven deze eerste beschermingslaag wordt de verdere aanvulling van de sleuf met aarde op mechanische wijze uitgevoerd. Hierbij mag geen grond worden gebruikt waarin ongeschikte of slijkachtige aarde, rotbare stoffen, e.d. aanwezig zijn. De uiteindelijke bedekking boven de buis dient steeds 1 m te bedragen. Deze diepte kan plaatselijk meer zijn door niveauverschillen in het maaiveld.

Werken die van voornoemde werken afhangen of ermee samenhangen zoals:  Het droog houden van de sleuf Het droog houden van sleuf gebeurt door middel van bronbemaling. De noodzaak tot bemaling hangt af van de plaatselijk aanwezige grondwaterstand en het tijdstip van de werken. In de periode december tot maart is de kans op de noodzaak tot bemaling het hoogst. De periode van de bronbemaling bedraagt maximaal 1 week: ca. 2 dagen voor de aanvang van de werken en 4 dagen voor uitvoering van de werken zelf.

 Het ongeschonden bewaren en eventuele verleggen/terugplaatsen van kabels en leidingen

 Het aan- en afvoeren van materialen en grond De stapeling van uitgegraven aarde gebeurt zoveel mogelijk ter plaatse. Overtollige grond wordt op legale wijze afgevoerd. De aan- en afvoer van materialen en grond gebeurt via de bestaande wegen. De regelgeving mbt uitgegraven bodem van Vlarebo en de codes van goede praktijk voor het werken met uitgegraven bodem (opgesteld door OVAM) dienen gerespecteerd te worden. Het grondverzet mag de bestaande bodemtoestand niet nadelig beïnvloeden en het grondverzet mag noch op het terrein van herkomst van de uitgegraven bodem, noch op het terrein van (tijdelijke of definitieve) ontvangst bijkomende milieurisico’s impliceren. De nodige voorzorgsmaatregelen dienen getroffen te worden om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. Uitgegraven bodem waarvan geweten is of waarvan visueel vastgesteld kan worden dat hij verontreinigd is, wordt niet rechtstreeks gestapeld op grond die niet verontreinigd is. Indien bij het maken van de sleuf zintuiglijk (visueel, geur) duidelijke aanwijzigingen van bodemverontreiniging worden waargenomen, stelt de aannemer Pidpa onverwijld in kennis van de exacte locatie van de verontreiniging. Pidpa kan in dat geval extra maatregelen opleggen, desgevallend de verontreinigde zone ontwijken. De uitgegraven bodem dient zo veel mogelijk op de plaats van ontgraving te worden herbruikt voor wederaanvulling van putten en sleuven. Wanneer putten of sleuven terug aangevuld worden, dient de uitgegraven bodem teruggestort te worden op de plaats van herkomst, rekening houden met de oorspronkelijke gelaagdheid. Aanvulling van sleuven of putten met nieuwe grond kan enkel wanneer de kwaliteit van de aangevoerde grond voldoet aan de richtwaarden (cfr. bijlage 7 of 8 van Vlarebo) die van toepassing zijn op het bestemmingstype (cfr. Vlarebo, gewestplannen, grondwaterkwetsbaarheidskaarten) waarin de ontvangende grond (sleuf of put) is gelegen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 27

De aangevoerde grond dient vergezeld van een certificaat dat de herkomst en de kwaliteit van de grond aangeeft.

Overtollige uitgegraven bodem dient, volgens de kwaliteit van de grond (die door een bodemsaneringsdeskundige bepaald wordt in een technisch verslag), door de aannemer, op zijn verantwoordelijkheid en op zijn kosten afgevoerd worden naar een geschikte en wettelijk toegelaten eindbestemming. Indien de grond afgevoerd wordt voor hergebruik als bodem, dan neemt de aannemer de verplichting tot het aanvragen van een bodembeheerrapport en de vereiste transportdocumenten op zich. Een overzicht van de eindbestemming(en) van de afgevoerde grond dient bezorgd te worden aan Pidpa.

Kruising met gewestwegen

De kruising van gewestwegen zal gebeuren door middel van een gestuurde boring. De leiding dient minimaal 3 meter onder de weg te liggen. De gestuurde boring zet hiertoe aan op 3 m van de weg, dit om geleidelijk te kunnen zakken tot 3 meter.

Kruising met waterlopen

De gehanteerde wijze voor het kruisen van een waterloop is afhankelijk van de diepte en grootte van de te kruisen waterloop. Kruising is mogelijk door middel van een gestuurde boring of door gebruik te maken van duikers. In kader van voorliggend project dienen verschillende waterlopen gekruist te worden (tracé 1 kruist 7 waterlopen, tracé 2 kruist 9 waterlopen, tracé 3 kruist 6 waterlopen)(zie figuur 4.6). Vermits de kruisingen voornamelijk gebeuren ter hoogte van bestaande wegenis zijn de waterlopen ter hoogte van deze kruisingen ingebuisd. Enkel bij tracé 3 vindt een kruising van een niet ingebuisde waterloop plaats. Deze kleine waterloop, de Koeischotse Loop (waterloop nr. 8.09.9) zal gekruist worden door middel van een gestuurde boring. Door middel van deze boring zal eveneens de bomenstrook naast de waterloop gekruist worden.

3.4 DUUR VAN DE WERKEN EN WERKTIJDEN

De totale termijn die de aannemer ter beschikking zal hebben voor de voorbereidende werken en voor de aanleg van de hier beschreven waterleiding is nog niet vastgesteld. Er kan wel gesteld worden dat per dag minimaal 50 m (bij werken onder moeilijke omstandigheden: bvb. heraanleg asfaltweg, slechts bereikbare plaats) en maximaal 250 m (bvb. bij rechte zandweg) kan aangelegd worden. Op één bepaalde plaats blijft de sleuf maximaal 1 dag open. Op basis van deze cijfers kan er voor het basistracé een inschatting gemaakt worden:

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) Inschatting duur 1 Vanaf het terrein van de watertoren IN de weg (zuidelijke helft) 786,5 16,0 dagen langsheen de Beekakkerstraat tot aan de Houtseweg 2 Langs Larenstraat en Geelgorsstraat in oostelijke berm langs Larenstraat en langs 772 3,0 dagen Geelgorsstraat in noordelijke berm 3 Langs Schransdriesstraat IN de weg (westelijk), ter hoogte van de fietspadstrook 128 2,5 dagen 4 Langs Oostmalseweg en langs in zuidelijke berm 2963 12,0 dagen Beersedijk (tot aan kruispunt met de Reeënstraat) 5 Beersedijk (zandweg) midden IN zandweg 2685 11,0 dagen

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 28

6 Beersedijk en Talondreef in noordelijke berm langs Beersedijk en in oostelijke 760 7,0 dagen berm langs Talondreef 7 Molendreef tot aan kruispunt met IN westelijk deel van de weg, in het fietspad 420 8,5 dagen Vogelsanck 8 Molendreef tot aan Herentalsebaan westelijk in grasberm 778 4,0 dagen 9 Molendreef tot aan kruispunt met centraal in zandweg 1416 6,0 dagen Spuydreef 10 Salphen oostelijke grasberm 507,5 2,5 dagen 11 Salphen tot aan vliegveld centraal in zandweg 1223 8,2 dagen 12 onder vliegveld gestuurde boring onder vliegveld 461 9,2 dagen 13 parallel aan bestaande waterleiding in pad 400 1,6 dagen Totaal: 91,5 werkdagen

De werken worden enkel overdag uitgevoerd (tussen 8u en 17u). De werken zullen ongeveer een 5-tal maanden na het verkrijgen van de bouwvergunning van start kunnen gaan. De uitvoering is voorzien in 2010.

3.5 RESTRICTIES VAN TOEPASSING NA AANLEG LEIDING

Er dient voor het project niet onteigend te worden. Ter hoogte van private eigendommen zal de aanleg gebeuren in ondergrondse innemingen die door PIDPA worden aangekocht. Ondergrondse innemingen voor aanleg van nutsleidingen zijn wettelijk geregeld en zijn in feite een aankoop van het gedeelte van de ondergrond waarin de leiding ligt. Hiervoor wordt een éénmalige vergoeding toegekend aan de eigenaar van het perceel. Het perceel zelf blijft eigendom van de oorspronkelijke eigenaar. Volgende beperkingen gaan gepaard met de aankoop van een ondergrondse inneming: - de bovengrond zal ten voordele van de ondergrondse inneming bezwaard zijn met een dienstbaarheid van toegang en doorgang; - bij het aanleggen van de instellingen zullen de PIDPA en de aannemer van de werken over een voldoende brede strook bovengrond beschikken, waarin de aangekochte strook is opgenomen, noodzakelijk om de werken op normale wijze te kunnen uitvoeren. Deze strook wordt geraamd op 6 m, in extreme gevallen te beperken tot 4 m. - in de aangekochte strook ondergrond mag de eigenaar van de bovengrond niet overgaan tot: • het oprichten van gebouwen; • het wijzigen van het peil van de grond, behalve na schriftelijk akkoord van de PIDPA. - de leiding dient gespoeld te worden voor de eerste ingebruikname, alsook later (omwille van de kwaliteit van het gedistribueerde water) 1 maal om de 5 jaar.

3.6 EXPLOITATIE EN LEVENSDUUR LEIDING

De boekhoudkundige afschrijving van de waterleiding Beerse – Malle bedraagt 35 jaar. De effectieve levensduur is veelal langer; dit is echter moeilijk in te schatten. Tijdens de levensduur van de leiding kunnen volgende ingrepen voorzien worden: - nemen van stalen door middel van de brandkranen ter controle van de waterkwaliteit; - leeglaat van de leiding ter spoeling (ca. om de 5 jaar).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 29

3.7 ALTERNATIEVEN

3.7.1 DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN

Het project heeft als doel om het opgepompte water van de winning Beerse door te voeren naar de bestaande leiding van de winning van Malle en zo verder naar de winning en het waterproductiecentrum te Grobbendonk. In het verleden is nog een project onderzocht om het grondwater van Beerse door te voeren naar het waterproductiecentrum van Turnhout (MER “Versterking toevoerstelsel Noorderkempen, Ruwwaterleiding Beerse – Turnhout”). Dit project werd niet uitgevoerd omdat er geopteerd werd om het waterproductiecentrum van Turnhout te sluiten. Als alternatief werd nog een verbindingsleiding met het waterproductiecentrum van Merksplas onderzocht (zie administratieve voorgeschiedenis). Hiervoor werd een bouwvergunning aangevraagd (en verkregen dd 23/01/2007). Deze optie werd verlaten op het ogenblik dat het debiet van de winning van Malle vergunningsmatig werd afgebouwd. In deze context past het inschakelen van de winning Beerse als satellietwinning van de winning (en waterproductiecentrum) Grobbendonk in het streven van de initiatiefnemer naar de best mogelijke benutting/inzetting van de waterwinningen. Door deze gewijzigde context is het inschakelen van de winning Beerse als satellietwinning voor Merksplas dan ook minder aangewezen teneinde de beschikbaarheid van water in de bedelingszone Grobbendonk blijvend te kunnen garanderen. Het waterproductiecentrum van Grobbendonk waarmee de satellietwinning van Malle verbonden is, is een cruciaal waterproductiecentrum in de bevoorrading van drinkwater in de zuidwestelijke regio van de provincie Antwerpen. Het verminderde vergunningsdebiet van de winning te Malle kan opgevangen worden door het debiet van de winning van Beerse dat met de betreffende toevoerleiding via Malle naar Grobbendonk wordt gebracht. De verbinding met Merksplas zal dan ook niet meer terug aan bod komen als doelstellingsalternatief. De effecten van het project zullen afgewogen worden ten opzichte van het nulalternatief, zijnde het niet uitvoeren van het project (het niet verlenen van een bouwvergunning voor dit project).

3.7.2 LOCATIEALTERNATIEVEN

Zoals reeds aangegeven in §3.2 zullen in het MER 3 mogelijke tracés (locatiealternatieven) onderzocht worden.

3.7.3 UITVOERINGSALTERNATIEVEN

Uitvoeringsalternatieven zijn bijvoorbeeld wijzigingen aan de manier waarop de werken worden uitgevoerd (zoals gestuurde boring versus werken in open sleuf of bijvoorbeeld een plaatselijke versmalling van de werkstrook), de keuze van het gebruikte materiaal, enzovoort. Dergelijke alternatieven kunnen in het MER ondermeer als milderende maatregelen naar voor komen indien noodzakelijk.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 30

4 AFBAKENING STUDIEGEBIED , BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO’S

4.1 AFBAKENING STUDIEGEBIED

Het studiegebied omvat het projectgebied waar de eigenlijke werken plaatsvinden plus de zone waar mogelijke effecten kunnen optreden. De 3 voorgestelde tracés lopen op grondgebied van de gemeenten Beerse en Malle. Gezien Tracé 3 in het gebied tussen Zilvereind/Vlimmersebaan en Heihuizen/Oostmalsebaan over een korte afstand tegen de grens met de gemeente Lille loopt, zal het studiegebied hier lokaal ook deels overlappen met het grondgebied van de gemeente Lille (deelgemeente Wechelderzande) Hieronder wordt per discipline een afbakening en beschrijving van het studiegebied besproken. De afbakening wordt eveneens voorgesteld in figuur 4.0.

4.1.1 BODEM

Ingrepen op de bodem blijven beperkt tot het projectgebied en de onmiddellijke omgeving. Potentiële effecten kunnen ook optreden in de zones waar de overtollige gronden geborgen worden. Bij de bespreking van de referentiesituatie wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op macroniveau (tot enkele kilometers) ten einde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te toetsen.

4.1.2 GRONDWATER

Aangezien tijdens de aanlegfase van de waterleiding mogelijk bemaling vereist is, wordt het studiegebied voor de discipline grondwater bepaald door de omvang van de bemalingskegels. Tijdens de exploitatie treden er geen grondwaterbemalingen op langsheen het tracé en worden geen effecten met betrekking tot grondwater verwacht. Het studiegebied beperkt zich tot het tracé van de waterleiding en de onmiddellijke omgeving.

4.1.3 OPPERVLAKTEWATER

Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door de aanleg van de waterleiding of door lozing van bemalingswater. De aanleg zal gebeuren ter hoogte van zones waar de bestaande waterlopen reeds ingebuisd zijn. Enkel ter hoogte van de Koeischotse Loop (tracé 3) zal een kruising van een niet-ingebuisde waterloop plaatsvinden door middel van een gestuurde ondergrondse boring.

4.1.4 FAUNA & FLORA

Als studiegebied voor Fauna & Flora wordt deze zone beschouwd waar tijdelijk en/of permanent biotoopverlies (door verdroging, bodemverstoring of grondinname) en/of verstoring (geluid) kan verwacht worden. Verder worden eveneens de belangrijke natuurwaarden in de ruimere omgeving van het projectgebied beschouwd.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 31

4.1.5 LANDSCHAP , BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

Het landschap wordt in eerste instantie gekaderd in een ruime omgeving (macro-landschap). De afbakening van het eigenlijke studiegebied is gebaseerd op de zichtbegrenzende elementen. Bij dit project wordt uitgegaan van een afstand van 500 meter rondom het tracé.

4.1.6 MENS (A NTROPOGEEN MILIEU )

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geluidshinder verwacht wordt. Effecten met betrekking tot verkeersafwikkeling en toegankelijkheid vormen belangrijke aandachtspunten binnen de effectbeoordeling. Dit maakt dat het studiegebied plaatselijk ook op iets grotere afstand zal beschouwd worden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 32

4.2 BESCHRIJVING VAN DE REFERENTIESITUATIE

4.2.1 BODEM

Voornaamste gegevensbronnen : - Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1:50.000 (Belgische Geologische Dienst); - Bodemkaart van België, schaal 1:20.000 (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.L.); - Topografische kaart (NGI).

Geologie Fig. 4.1

Figuur 4.1 geeft een overzicht van het bovenvlak van het Tertiair binnen het studiegebied. Deze aanwezige dagzomende formaties werden afgezet tijdens het Plioceen (1,64 tot 5,2 miljoen jaar geleden). De diepere tertiaire lagen gaan terug tot 35,4 miljoen jaar gelden. Volgende tertiair geologische formaties worden van jong naar oud (van boven naar onder) onderscheiden binnen het studiegebied: - Formatie van Merksplas (Plioceen ouderdom ca. 1,64 miljoen jaar oud) : * Lid van Merksplas A: Witte tot grijsbruinachtige matig grove tot grove glimmerhoudende kwartsrijke zanden. Vaak half fijn heterogeen zand, soms grindhoudend, vermengd met siltige en kleiige lenzen. De dikte van dit lid bedraagt maximaal 30 meter. - Formatie van (Plioceen ouderdom ca. 1,64 miljoen jaar oud): * Lid van Hemeldonk: Lichtgrijze tot lichtgroene zeer goed gesorteerde fijne glauconiethoudende zanden. Licht klei- en glimmerhoudend. De dikte van dit lid kan oplopen tot 12 meter. * Lid van Malle: Licht olijfgrijze tot bruine middelmatig fijne zanden. De zanden zijn glimmerhoudend en bevatten relatief veel houtfragmenten en zijn bovendien sterk dooraderd met grijze/bruine kleislierten. Licht glauconiethoudend en soms kalkhoudend. De dikte van dit lid bedraagt maximaal 20 m. - Formatie van Lillo (Plioceen ouderdom ca. 3 miljoen jaar oud): Groene tot grijsbruine, glauconiethoudende fijne zanden met een wisselend kleigehalte en enkele lagen rijk aan schelpengrijs. De dikte maximaal 25 m. - Formatie van (Plioceen ouderdom: ca. 5 miljoen jaar oud): Groengrijze tot blauwgrijze, licht kleihoudende, fijne zanden. De dikte kan op lopen tot 10 m. - Formatie van Diest (Boven Mioceen: ca. 6 miljoen jaar oud): Groengrijze tot limonietbruine, glauconietrijke, heterogeen middelmatige tot grove zanden met glauconiethoudende zandsteenfragmenten en af en toe enkele kleirijke zones. De dikte loopt op tot 140 m. - Formatie van (Midden tot Onder Mioceen: ca. 20 miljoen jaar oud): Donkergroene tot groenzwarte, fijn tot middelmatig fijne, kleihoudende, sterk glaconiethoudende zanden. Dikte tot 30 m. - Formatie van Boom (Onder Oligoceen: ca. 35,4 miljoen jaar oud): Grijze tot groengrijze compacte klei afgewisseld met meer siltige klei. Dikte tot 75 m.

Het studiegebied is gelegen in de Kempen. In de overgangsperiode Tertiair-Quartair (ca. 1,64 miljoen jaar geleden) lagen de Kempen aan de toenmalige Noordzee. Toen de zee zich terugtrok, ontstond er een soort waddengebied met slikken (de latere geulen) en schorren (de kleiplaten met de zogenaamde ‘Kempische klei’) en vormde zich het Complex van de Kempen (Kwartair, vroeg Pleistoceen). Dit complex betreft een tot 25 meter dik pakket bestaande uit fijne zanden met kleilagen. In het noorden van het studiegebied vinden we deze kleiplaten en de kleirug van de

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 33

Kempen terug. Nadien vonden nog zandafzettingen plaats binnen het studiegebied. De dikte van het Quartair bedraagt nabij Beerse een 20-tal meter. Ter hoogte van het vliegveld van Malle is nog sprake van een dikte van ca. 5 meter.

Pedologie Fig. 4.2

Het studiegebied is gelegen centraal in de Antwerpse Kempen. Het gehele studiegebied wordt gekenmerkt door aanwezigheid van zandbodems. Afhankelijk van de topografie van het terrein zijn dit droge tot nattere zandgronden. Een typisch voorkomende bodemserie zijn de ‘podsolbodems’. Deze bodems hebben als profielontwikkeling een duidelijke ijzer en/of humus B aanrijkingshorizont (bodemseriecodering Z.g), ook podsol genaamd. Deze bodems zijn het resultaat van een proces waarbij het aanwezige moedermateriaal verweert en uitloogt. Het betreft een sterk uitgeloogde bodem met een ruwe humuslaag. Deze bodems komen verspreid over het gehele studiegebied voor. Andere typisch voorkomende bodems zijn de kunstmatige antropogene ‘plaggenbodems’. Deze bodems hebben als profielontwikkeling een dikke antropogene humus A horizont (bodemseriecodering Z.m). Deze typische bodems ontstonden door een jarenlange doorgedreven bemesting van de akkers met plaggen. Deze bodems zijn terug te vinden rondom de oude bewoningskernen in de Kempen. Binnen het studiegebied vinden we deze gronden terug rondom de woonkern van Gierle, Beerse, Vlimmeren, Oostmalle en Wechelderzande. In de valleien vinden we alluviale bodems terug. Dit zijn bodems ontwikkeld op ‘recente’ alluviale afzettingen van rivieren of beken. Omwille van de geringe ontwikkelingstijd bezitten deze bodems nog geen uitgesproken profielontwikkeling. Kenmerkend voor deze bodems is dan ook de aanwezigheid van een profielontwikkeling ‘p’ (zonder profielontwikkeling). Binnen het studiegebied vinden we de valleigronden terug van volgende waterlopen: de Bosloop, de Laak, de Bosbeek, de Koeischotse Loop, de Aestenbeek, de Lopende beek, de Bossnepbeek, de Delfte beek en de Salphene loop. Plaatselijk vinden we in de valleigebieden eveneens licht zandleemgronden, kleigronden en veenbodems terug. Ten zuiden van Beerse, ten noorden van Wechelderzande, ten noorden van Vlimmeren en ter hoogte van het vliegveld van Malle vinden we duingronden terug. Het betreffen droge, regelmatig verstoven duinzanden zonder profielontwikkeling. Figuur 4.2 geeft een uittreksel weer van de Bodemkaart van België ter hoogte van het studiegebied.

4.2.2 GRONDWATER

Voornaamste gegevensbronnen : - Grondwaterkwetsbaarheidskaart (Ministerie Vlaamse Gemeenschap, AROL); - Gegevens vergunde grondwaterwinningen (Databank Ondergrond Vlaanderen); - Grondwaterkwaliteit in de Provincie Antwerpen (Matheeusen); - Kaarten ‘Watertoets’ (GIS-Vlaanderen); - Fysische systeemkaart (L’Hermitte & Honnay); - Topografische kaart (NGI).

Grondwaterkwetsbaarheid Fig. 4.3

In het kader van de kwetsbaarheidsbepaling bij de opmaak van de grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen wordt als watervoerende laag beschouwd, de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen. De grondwaterkwetsbaarheid geeft de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen, die van op het aardoppervlak in de bodem kunnen dringen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 34

De grondwaterkwetsbaarheidskaart voor het studiegebied wordt weergegeven in figuur 4.3. Het gehele gebied van de Antwerpse Noorderkempen is aangegeven door een ‘zeer kwetsbaar en weinig kwetsbaar’ bandenpatroon. Deze zone komt overeen met het uiterste noorden van het studiegebied. Dit bandenpatroon komt voort uit het grillige karakter van het Complex van de Kempen, bestaande uit een afwisseling van zand en klei. Dit resulteert voor het gehele gebied van de Noorderkempen in een afwisseling van zeer kwetsbare en weinig kwetsbare situaties. Dikke kleilagen komen voornamelijk voor rondom Beerse, Sint-Lenaarts en . Het overige gedeelte van het studiegebied (zone ten zuiden van het bandenpatroon) is aangegeven als ‘zeer kwetsbaar’. Deze graad van kwetsbaarheid gaat wordt bepaald door de winbare watervoerende laag gevormd door de zandige formaties van Lillo, Kasterlee, Diest en Berchem. Deze lagen vormen een zeer belangrijk maar zeer kwetsbaar grondwaterreservoir.

Grondwaterwinning Fig. 4.3

Figuur 4.3 geeft eveneens de vergunde grondwaterwinningen weer binnen het studiegebied (bron: DOV). Al deze winningen putten grondwater uit het Kempens Aquifersysteem (aquifercode 200). Dertien winningen zijn gelegen in de directe nabijheid van het tracé. Het betreft meer bepaald volgende winningen:

Nummer Adres Einddatum vergunning Max. dagdebiet Max. jaardebiet Vergunde diepte Aquifer 1 Oostmalseweg 169 25/10/2014 95 25000 156 250 2 Oostmalseweg 167 30/07/2016 95 950 50 231 3 Klampovenstraat 1 04/07/2011 20 5000 175 254 4 Den Abt 46 04/03/2026 50 6000 9 200 5 Leetereind 11 1/01/2019 9 1800 134 250 6 d'Aestenstraat 17 1/09/2011 5 1920 83 250 7 Klaverheide 3 5/01/2017 13,5 4200 127 200 8 Zilvereind 60 1/01/2019 8 2750 125 250 9 d' Aestenstraat 7 1/09/2011 10 3650 125 200 10 d' Aestenstraat 8 24/02/2018 30 5000 120 250 11 d'Aestenstraat 17 10/08/2013 14 5120 123 250 12 Salphen 2 4/05/2019 20 3000 117 250 13 Salphen 5A 1/09/2011 8,5 3100 120 250

Verder dienen eveneens de grondwaterwinningen van PIDPA zelf vermeld te worden. Zowel aan de watertoren te Beerse als ter hoogte van het vliegveld te Malle wordt door de PIDPA grondwater onttrokken. Beide winningen putten uit het Kempens Aquifersysteem op een diepte van ca. 160 meter. - De winning te Beerse is vergund tot 17/09/2017 voor 5.000 m³/dag en 1.825.000 m³/jaar. - De winning te Malle is dd 20/08/2005 vergund voor 10.000 m³/dag en 3.000.000 m³ / jaar tot 20/08/2025. Bovendien werd voor deze winning een bijkomende vergunning afgeleverd dd 19/08/2007 voor een winterdebiet van 15.000 m³/dag in de periode van 1 oktober tot en met 31 maart en een zomerdebiet van 10.000 m³/dag (zoals in de basisvergunning dus) in de periode van 1 april tot en met 30 september. Deze bijkomende vergunning is geldig tot 20/08/2012 voor een maximaal jaardebiet van 3.900.000 m³/jaar. - Ook op het waterproductiecentrum te Grobbendonk is er een winning aanwezig met vergunning dd 25/06/1999 voor een debiet van 22.000 m³/dag en 7.300.000 m³/jaar tot 01/01/2019.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 35

Informatie watertoetskaarten Fig. 4.4 & Fig. 4.5

De kaarten opgesteld in kader van de ‘Watertoets’ (zie figuur 4.4) tonen aan dat de gronden binnen het studiegebied voornamelijk een zeer beperkte helling kennen (< 0,5 en 0,5 - 5%). Erosiegevoelige zones komen dan ook slechts zelden voor binnen het studiegebied. Langsheen het tracé zelf vinden we geen erosiegevoelige zones terug. Het studiegebied maakt nergens deel uit van het winterbed van een naburige grote rivier. Wel komen er verspreid langsheen het tracé (ter hoogte van de valleigebieden) mogelijk overstromingsgevoelige zones voor. Effectief overstromingsgevoelige zones komen niet voor ter hoogte van het tracé. De grondwaterstromingsgevoeligheid is in het hele studiegebied matig gevoelig. In de valleizones stijgt deze gevoeligheid tot zeer gevoelig. Ook worden belangrijke delen van het studiegebied aangeduid als infiltratiegevoelig. Deze infiltratiegevoelige zones stemmen overeen met de zones aangegeven als waarschijnlijk intermediair en waarschijnlijk infiltratiegebied op de kwelkaart (figuur 4.5). Deze figuur geeft de intensiteit van de kwel in het studiegebied weer zoals ingeschat volgens de fysische systeemkaart (L’hermitte en Honnay, 1994).

4.2.3 OPPERVLAKTEWATER

Voornaamste gegevensbronnen : - Vlaams Hydrologische Atlas (MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water); - Gegevens meetpunten VMM ( www.vmm.be , link Geoview); - Topografische kaart (NGI).

Waterlopen Fig. 4.6

Het studiegebied maakt deel uit van het het bekken van de , onderdeel van het stroomgebied van de Schelde. De totale oppervlakte van het bekken bedraagt ongeveer 1.680 km². Als deelbekkens binnen het Netebekken kan in het oostelijke gedeelte van het studiegebied het deelbekken “Beneden Aa” en in het westelijke gedeelte van het studiegebied het deelbekken “Molenbeek-Bollaak” onderscheiden worden. Binnen het deelbekken van de “Beneden Aa” onderscheiden we als voornaamste waterlopen binnen het studiegebied de ‘Laak’ (2 de categorie) en de ‘Bosbeek’ (2 de categorie). Kleinere zijwaterlopen (3 de categorie) zijn de ‘Balloop’, de ‘Kleine Beek’ en de ‘Grote Beek’. Binnen het deelbekken van de “Molenbeek-Bollaak” onderscheiden we als voornaamste waterlopen de ‘Molenbeek’ (2 de categorie), de ‘Koeischotse Loop’ (2 de categorie) en de ‘Delfte Beek’ (2 de categorie). Kleinere waterlopen (3 de categorie) zijn hier de ‘Aestenbeek’, ‘Lopende Beek’, ‘Salphene Loop’ en de ‘Bossnepbeek’. Een overzichtskaart van de waterlopen binnen het studiegebied wordt weergegeven in figuur 4.6. Aanduiding van de verschillende deelbekkens en aanwezige VMM-meetpunten is eveneens terug te vinden op deze figuur.

Waterkwaliteitsdoelstellingen

Voor de waterlopen gelegen binnen het studiegebied zijn de basismilieukwaliteitsnormen van toepassing. Enkel voor de Molenbeek is specifiek aangeduid als oppervlaktewater bestemd als viswater. De basismilieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater vormen een soort eerste stap, waarmee een minimaal ecologisch functioneren van het water kan bereikt worden. Zij moeten de normale evenwichtige ontwikkeling van het biologische leven verzekeren of handhaven. De milieunormen bieden degelijke levenskansen aan volwassen vissen en pootvis. Wanneer deze eisen gehaald worden, kan evenwel nog niet gesproken worden van een natuurlijke situatie. Als eerste bijkomende eis voor viswater kunnen de bindende waarden voor karperachtigen (of zalmachtigen) gesteld

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 36

worden. Zij dienen de evenwichtige ontwikkeling van de normaal voorkomende vispopulaties mogelijk te maken, resulterend in een gevarieerd zichzelf onderhoudend visbestand. Deze normen bieden degelijke overlevingskansen aan visbroed en vislarven van de normaal voorkomende vispopulaties.

Waterkwaliteit

Een inschatting van de waterkwaliteit binnen het studiegebied kan gemaakt worden op basis van de metingen uitgevoerd in kader van het meetnet van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Op de waterlopen in de omgeving van het tracé vinden we volgende meetpunten terug: 842000 (Grote Beek), 298600 (Balloop), 296000 (Laak), 295000 (Laak), 294000 (Laak), 292620 (Bosbeek), 281500 (Molenbeek), 281600 (Molenbeek), 287200 (Aestenbeek), 286000 (Lopende Beek) en 285000 (Lopende Beek). Deze meetpunten zijn eveneens terug te vinden op figuur 4.6. Voor 2006 werd de chemische waterkwaliteit voor de Laak (obv meetpunt 295000), de Aestenbeek (obv meetpunt 287.200) en de Lopende Beek (obv meetpunt 286.000 en 285.000) bepaald als matig verontreinigd. Voor de Bosbeek (meetpunt 292.620) en de Molenbeek (meetpunt 281.600) werd respectievelijk een aanvaardbare en verontreinigde chemische waterkwaliteit aangetroffen. De biologische waterkwaliteit werd enkel op de Laak opgemeten in 2006. Deze meting wees op een matige biologische waterkwaliteit. Metingen van 2005 wijzen op eveneens op een matige biologische kwaliteit voor de Bosbeek (meetpunt 292.620), de Molenbeek (meetpunt 281.500) en de Lopende Beek (meetpunt 285.000).

4.2.4 FAUNA & FLORA

Voornaamste gegevensbronnen : - Eigen terreinwaarnemingen - Biologische Waarderingskaart (GIS-Vlaanderen en INBO) - Natura 2000 gebieden en habitatfiches - GNOP Beerse en GNOP Malle

In het studiegebied bevinden zich een aantal ecologisch waardevolle gebieden met een bijzondere bescherming. Dit zijn de habitatrichtlijngebieden, de VEN-gebieden en een Vlaams natuurreservaat. Een gedeelte van de nieuw geplande waterleiding loopt ter hoogte van de Oostmalse weg langs het Habitatrichtlijngebied BE2100019 ‘Het blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ (meer bepaald deelgebied 2). ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ (BE 2100019) heeft een totale oppervlakte van 697 ha. De beschermde habitats en soorten waarvoor het gebied is aangemeld zijn opgenomen in volgende tabel:

Habitats en soorten volgens Bijlage I en Bijlage II Natura 2000 code omschrijving 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 4010 Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge Europese heide (alle subtypen) Amfibieën en reptielen 1166 Kamsalamander (Triturus cristatus)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 37

Schrale graslanden (habitat 2330 – overeenkomstig BWK-type ha) en heidevegetaties (habitat 4030 – overeenkomstig BWK-type Cg) komen verspreid in kleine oppervlaktes voor binnen dit afgebakende habitatrichtlijngebied. Een deel van deze SBZ-H (tussen de Oostmalse weg en de Klampovenstraat) is aangeduid als het Vlaams Natuurreservaat “ Duivelskuil ” (V-044). De Duivelskuil geniet een meervoudig beschermd statuut. Planologisch (gewestplanTurnhout) werd het gebied afgebakend als bosgebied en landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Een belangrijke bijkomende bescherming van de natuurwaarden werd in 1996 voorzien, door de opname van de Duivelskuil in het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide en Ekstergoor’. In april 2000 werd de Duivelskuil bovendien aangeduid als Vlaams natuurreservaat. Voor het overige maakt het gebied geen deel uit van een natuurinrichtings- of ruilverkavelingsproject, maar het werd door de Vlaamse overheid wel opgenomen in het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN afbakening 1 e fase). De Duivelskuil zelf is een oude handgegraven kleiput (ca 25a) die vroeger deel uitmaakte van de Abtsheide. De kleiput werd ontgonnen voor de steenbakkerij. Midden jaren ‘90 kon AMINAL afdeling Natuur op een openbare verkoop een aaneengesloten blok van ca.16 ha aankopen. In dit blok zaten natte (vrij productieve) weilanden, een maïsakker, naaldbossen en een broekbos met gagelstruweel. De maïsakker en het ven deden dienst als stortplaats. Het ven zelf was sterk verland door o.a. verdroging en bladval. In 1996 werd door afdeling Natuur gestart met een project voor natuurherstel en natuurontwikkeling. Als herstelmaatregel werd er meer dan 30.000 m³ grond afgegraven. De oude kleiput werd gedeeltelijk geschoond. De toplaag van de akker werd verwijderd tot op het minerale substraat. Aan de randen van de akker werd tot 30 cm verwijderd, naar het midden van de akker toe tot 40 cm. Verder werden poelen en natte depressies uitgegraven en/of hersteld door o.a. het uitdiepen en afdammen van de aanwezige greppels. In het naaldhoutproductiebos werden dunningskappingen uitgevoerd en werd de strooisellaag verwijderd. De naaldboombestanden werden kaalgekapt, waarbij geopteerd werd voor natuurlijke verjonging. Na de natuurontwikkelingsmaatregelen werd het gehele gebied afgerasterd om het jaarrond te begrazen met konikpaarden. Enkel de noordelijke bosrand (langs de Oostmalseweg) valt buiten dit raster en dit over een breedte van ca. 50 meter. Het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ werd aangeduid ter bescherming van de kamsalamander. In de literatuur zijn er in de Duivelksuil waarnemingen van amfibieën zoals de bruine en groene kikker en de alpenwater- en kamsalamander.

Ten zuiden van de Herentalse baan loopt de geplande waterleiding bijna volledig langs of door het Habitatrichtlijngebied BE2100017 ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ (deelgebied 7). Deze SBZ-H beslaat een oppervlakte van in totaal 5.240 ha. De beschermde habitats en soorten waarvoor het gebied is aangemeld zijn opgenomen in volgende tabel:

Habitats en soorten volgens Bijlage I en Bijlage II Natura 2000 code omschrijving 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflora) 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletea uniflora en/ of Isoëto-Nanojuncetea 4010 Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge Europese heide (alle subtypen) 6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion) 9120 Zuurminnende Atlantische beukenbossen van ondergroei van Ilex en soms Taxus (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagion 9190 Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten 91 E0 (+) Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Vissen en rondbeksoorten 1149 Kleine modderkruiper (Cobitis taenia)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 38

Habitats en soorten volgens Bijlage I en Bijlage II Natura 2000 code omschrijving 1163 Rivierdonderpad (Cottus gobio) 1096 Beekprik (Lampetra planeri) Planten 1393 schorpioenmos (Drepanocladus vernicosus) 1831 Drijvende waterweegbree (Luronium natans) Binnen dit afgebakende Habitatrichtlijngebied komen verspreid in kleine oppervlaktes o.a.  schrale graslanden (2330 – overeenkomstig BWK-code ha; en 6230 – BWK-code ha),  heidevegetaties (habitat 4030 – overeenkomstig BWK-code Cg; habitat 4010 – BWK-code ce, ceb; en habitat 4030 – BWK cg, cgb, cv en sg),  zuurminnende beukenbossen (habitat 9120 – BWK-codes qs en fs op Ferraris; habitat 9190 – BWK qb op Ferraris),  alluviale bossen (habitat 91EO – BWK-codes va, vo, vm, vn), en  oligotrofe stilstaande wateren (3110 of 3130 – overeenkomstig BWK-code aom) voor. Ter hoogte van het militair domein komen schrale graslanden (habitat 2330 – overeenkomstig BWK-type ha), heidevegetaties (habitat 4030 – overeenkomstig BWK-type Cg), zure eiken-beukenbossen (habitat 9120 – overeenkomstig BWK-types fs en qs), oude zure eikenbossen (habitat 9190 – overeenkomstig BWK-type qb) en alluviale bossen (habitat 91 E0 – overeenkomstig BWK-types va, vo, vm, vc, vf, vn) voor binnen dit afgebakende habitatrichtlijngebied. Het Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ werd ook aangeduid ter bescherming van de soorten Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik, Geel schorpioenmos, Drijvende waterweegbree. Het Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de gebieden die in uitvoering van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna aan de Europese Commissie zijn voorgesteld als speciale beschermingszones (B.S. 24 mei 2002) vermeldt dat binnen dit Habitatrichtlijngebied, het Vrieselhof de enige gekende groeiplaats is in het Atlantisch deel van België waar Geel Schorpioenmos voorkomt. Het kruisen van waterlopen geschiet door gestuurde boringen. De waterlopen zelf en dus eventueel geschikte habitats voor vissen wordt niet aangetast. Drijvende waterweegbree komt voor in watervegetaties in voedselarm tot matig voedselrijk water. Aangezien deze biotopen niet in het studiegebied aanwezig zijn, komt de soort ook niet voor.

De VEN-gebieden in het gebied overlappen deels met de afgebakende habitatrichtlijngebieden. De VEN-gebieden nr. 307 ‘ Kempense Kleiputten’ en nr. 317 ‘ Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ worden doorkruist of gepasseerd door de onderzochte tracés (zie figuur 4.8). Het VEN-gebied ‘Kempense Kleiputten’ ter hoogte van Ekstergoor bestaat vooral uit dennenbossen en in mindere mate uit zure eiken-berkenbossen met in de ondergroei of op open plekken heiderestanten of schrale graslanden. Enkele voormalige vennen zijn geëutrofieerd. Het VEN-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ bestaat enerzijds vooral uit naaldhoutbossen, zure eikenbossen, heidevegetaties, duingebieden, schrale graslanden en kleine vennen en anderzijds in de omgeving van de Misbeek uit alluviale bossen, populierenaanplanten, graslanden met kleine landschapselementen en zure bossen. Deze vegetaties komen voor in de omgeving Heihuizen, Bruulbergen en Het Gebroekt ten noorden van het vliegveld van Malle.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 39

4.2.5 LANDSCHAP , BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

Voornaamste gegevensbronnen : - Eigen terreinwaarnemingen - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Agentschap R-O Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) + aanduidingsdossiers voor ankerplaatsen - Literatuur + informatieopvraag aangaande archeologisch erfgoed - Topografische kaart

Situering project op Macro-niveau Fig. 4.9

Volgens de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het studiegebied gelegen ter hoogte van de overgang tussen de Noorderkempen en de Centrale Kempen . Op de grens tussen beide landschapseenheden vinden we de hoogterug of cuesta lopende van Zandvliet, over Kapellen, Brasschaat, West- en Oostmalle, door Beerse tot Oud-Turnhout terug. De aanwezigheid van deze hoogterug maakt dat de terreinhoogte van het studiegebied varieert tussen ca. 30 meter TAW (noordelijk) en 15 meter TAW (zuidelijk). Uiterste noordelijk wordt het traditionele landschap van de Noorderkempen (met subeenheden Land van Brecht en Land van Turnhout-Poppel) onderscheiden. Ten zuiden hiervan (grootste deel van het studiegebied) bevindt zich het traditionele landschap van de Centrale Kempen (subeenheid Land van -Kasterlee) . De structuurdragende matrix voor de Noorderkempen wordt gevormd door een vlakke topografie met blokvormige patronen van vegetatiemassa’s en open ruimten. Voor de Centrale Kempen is eveneens duidelijker sprake van een golvende topografie. Talrijke open ruimten doen zich voor in beide landschapseenheden. Deze kunnen sterk wisselen in omvang. Vegetaties (bossen) zijn meestal ruimtebegrenzend. Verkavelingen in beboste gebieden zijn soms storend maar voornamelijk niet ruimtebepalend. Lintbebouwing en verkavelingen zijn zelden ruimtebegrenzend. Lineaire groenelementen geassocieerd met beekvalleien of wegen versterken de ruimtelijke structuur. Binnen het landschap van de Centrale Kempen worden ter hoogte van het studiegebied verschillende valleizones van de Kleine Nete onderscheiden. Deze subeenheden maken onderdeel uit van het traditionele landschap van de Valleien van de Nete . Stroomopwaarts zijn de valleizones smalle stroken gepaard gaand met een gesloten landschap. Opgaand is hier plaatselijk sterk ruimtebegrenzend. Ook bevindt er zich plaatselijk bebouwing binnen de valleigebieden. Kenmerkend zijn eveneens de talrijke plassen/vijvers gepaard gaand voor de voormalige kleiontginningen. Als wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkelingen van dit landschap dient aandacht besteed te worden aan de vrijwaring van de valleigebieden van bebouwing en versnijding. Bijzondere aandacht dient te gaan naar de gradiënten en toposequenties in het landschap. Naast de traditionele landschapseenheden worden op macro-niveau eveneens volgende voorname landschappelijke elementen onderscheiden (zie figuur 4.9):

- de Koeischotseloop en zijlopen; - het kanaal Dessel-Schoten; - vliegveld Malle; - de autosnelweg E34; - de gewestwegen N12 (Deurne-Westmalle-Oostmalle-Turnhout), N14 (-Oostmalle-Rijkevorsel), N104 (Wechelderzande-Vlimmeren), N132 (Beerse-Merksplas), N153 (Wechelderzande-Oostmalle- Merksplas); - de grote boscomplexen verspreid over het gehele studiegebied (’s Herenbos, Blommerschot, Abtsheide, Beerse Heide, enz.);

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 40

- de hoogspanningslijnen Beerse-Lille, Beerse-Turnhout, Malle-Zoersel-Zandhoven; - bebouwingskernen Beerse, Oostmalle, St-Jozef, Vlimmeren, Zoersel, Wechelderzande, Gielre; - industriezones Zoersel, St-Jozef, Beerse kanaal, Beerse zuid (Akkerschot en Janssens Pharmaceutica).

Beschrijving landschap op Meso-niveau Fig. 4.10

Na de situering van de voornaamste landschapsstructurele eenheden op op macro-niveau, wordt in een tweede fase dieper ingegaan op de landschappelijke aspecten van het studiegebied op meso-niveau. Landschapsatlas De Landschapsatlas (2001) kan, met zijn aanduiding van de verschillende relictzones, beschouwd worden als een landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die toenmaals was. Ter hoogte van de verschillende tracés bevinden zich een aantal landschappelijk waardevolle relictzones en ankerplaatsen (zie figuur 4.10). Als landschappelijke ankerplaatsen onderscheiden we in het zuidwestelijke gedeelte van het studiegebied: - A10016: ’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen : De begrenzing van deze ankerplaats wordt gevormd door de bewoning van Oostmalle in het noorden, de Molenbeek en de gemeentegrens in het oosten Salphen in het zuiden en de bewoning en industrie langsheen de Lierselei in het westen. De oorspronkelijke structuur van de ankerplaats wordt gevormd door de wisselwerking tussen ondergrond, de bodem, het reliëf en de waterhuishouding. Ten zuiden van de cuestarug (zie eerder) is de ankerplaats samengesteld uit een gesloten en bebost landschap ter hoogte van een zandige depressie. De wetenschappelijke waarde zit hierbij vervat in het voorkomen van verschillende bostypes (o.a. beekbegeleidende bossen en naaldbossen met heiderelicten) en een opmerkelijke horizontale structuurdiversiteit. Deze diversiteit geeft het gebied een belangrijke vegetatiekundige en floristische waarde. Ter hoogte van ’s Herenbos bevinden zich nog karakteristieke vertegenwoordigers van oude bossen. Reeds omstreeks 1777 (zie verder) betrof een belangrijk gedeelte van het huidige ’s Herenbos reeds bosgebied. De huidige structuur van het bosgebied ’s Herenbos-Heihuizen komt overeen met het bosgebied ten tijden van Vandermaelen (1854). Tezamen met omliggende landschappen vormt het gebied een belangrijk broedgebied voor een groot aantal roofvogels en ook vleermuizen. De eerste melding van het gehucht Zalfen gaat terug tot 1278. Zalfen omvatte in 1442 drie grote boerderijen. Vandaag vinden we hier nog een aantal hoeves uit de 19 de eeuw (met bijhorende langschuren in steen of hout en stallingen) en de St.-Antoniuskapel. De St.-Antoniuskapel vindt haar oorsprong tijdens een pestepidemie in de 17 de eeuw en groeide daarna uit tot een belangrijk bedevaartsoord. In 1727 werd de kapel vergroot en kreeg ze haar huidige uitzicht. De uitgestrektheid van het gebied, alsook de afwisseling in bostypes en in vegetatiestructuur gegeven het gebied een belangrijke esthetische waarde. De aanwezigheid van het gehucht Zalfen met oude hoeven en de waardevolle St.-Antoniuskapel benadrukken het historische karakter van dit landschap. Deze elementen in combinatie met de natuurwetenschappelijke waarde van het gebied hebben recentelijk aanleiding gegeven tot het opstellen van een aanduidingsdossier voor deze ankerplaats (het dossiers ligt momenteeel ter ondertekening bij de bevoegde minister). Als hoofddoelstelling wordt hierbij het behoud van de aanwezige landschapswaarden (drevenstructuur, structuuurkwaliteit waterlopen, tegengaan van verlies of vervaging van de historisch gegroeide structuur van het bos, enz.) beschouwd.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 41

- A10080: Zalfens Gebroekt : Deze ankerplaats vinden we terug in het uiterste zuidwesten van het studiegebied, meer bepaald ten zuiden van de weg Salphen tot aan het vliegveld van Malle en ten westen van de weg Salphensebaan. Het moerassige broek sluit aan bij het bos- en heide landschap van het vliegveld van Malle en het landbouwdomein Blommerschot ten oosten van het Zalfens Gebroekt. Ten noorden van grenst de ankerplaats aan het akker- en weilandgebied van Zalfen dat samen het bosgebied van ’s Herenbos en Heihuizen de ankerplaats ’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen vormt. Historisch gezien was deze ankerplaats zowel ten tijden van Ferraris als ten tijden van Vandermaelen een uitgestrekt moerassig gebied, dat waarschijnlijk in gebruik was als hooiweide of hooiland. Ook op de latere historische kaarten (situatie begin 20 ste eeuw) domineren de natte weilanden, met langs de randen hier en daar een bosperceel of akker. Vandaag bestaat het Zalfens Gebroekt uit een complex van zeer waardevolle, natte elzenbroeken, zure eikenbossen en populieraanplantingen omgeven door (soortenarme) graasweiden, ruigten en akkers met tal van kleine landschapselementen. Deze variatie aan biotopen leidt tot de grote soortenrijkdom aan planten en dieren binnen de ankerplaats. De wetenschappelijke waarde van het gebied zit vervat in het voorkomen van zeer natte bodems en het voorkomen van kwelsituaties, samengaand met kenmerkende plantensoorten die in hun verspreiding sterk beperkt worden tot de invloedsfeer van het grondwater. De combinatie van boscomplex en omliggend landbouwgebied trekt vele vogels aan. Het kleinschalige karakter en de diversiteit in opbouw maken het Zalvens Gebroekt tot een esthetisch aantrekkelijk landschap met een aangename afwisseling tussen het uitgestrekte bosgebied van Blommerschot, Beulkbeemden en ’s Herenbos en Heihuizen. Talrijke kleine landschapselementen zijn aanwezig alsook structuurrijke waterlopen en afwisselende bostypes en natte weilanden. Zoals voor ankerplaats A10016 wordt momenteel werk gemaakt van het aanduidingsdossier voor het Zalfens Gebroekt. Het behoud van de aanwezige landschapswaarden is ook hier de hoofddoelstelling. - A10042: Domein Blommerschot en Beulkbeemden : De ankerplaats ‘Domein Blommerschot en Beulkbeemden’ sluit eveneens aan bij bovenvermelde ankerplaatsen. In het noorden sluit het domein aan bij de ankerplaats ’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen en ten westen aan de ankerplaats Zalfens Gebroekt. Ook voor deze ankerplaats ligt een aanduidingsdossier voor. Grenzend aan elkaar vormen de landschappen ‘Zalfens Gebroekt’, ‘Domein Blommerschot en Beulkbeemden’ en ‘’s Herenbos-Heihuizen’ een uitgestrekte en landschappelijk waardevolle open ruimte tussen Oostmalle, Zoersel en Wechelderzande. Het centrale bosgebied van deze ankerplaats is gelegen ten zuiden van het militaire vliegveld. Ook de landbouwenclave van Blommerschot is hier terug te vinden. De open plekken ter hoogte van de landbouwenclave vormen een mooie afwisseling temidden van de dichte bosstructuur. De eerste vermelding van Blommerschot (toen groot Riddergoed) dateert uit 1432. De huidige bosstructuur is gaaf en herkenbaar in vergelijking met de historische kaarten van rond 1909. De nog steeds aanwezige en centraal gelegen monumentale dreef was reeds eerder aanwezig ten tijden van Ferraris (1777). Het landschap van Blommerschot en Beulkbeemden is zeer divers in opbouw en structuur met een afwisseling van kleinschalige landbouw in de beekvalleien, stuifduinen, heide en bossen. De verschijningsvorm van het landschap, aangevuld met de landelijke bebouwing en klein historisch erfgoed resulteert in een esthetisch aantrekkelijk en daarmee waardevol geheel.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 42

Als landschappelijke relictzones onderscheiden we van oost naar west volgende eenheden: - R10064: Bos- en akkercomplex Ekstergoor, Epelaar, Breevennen en Beerse Heide : Het oostelijke gedeelte van het studiegebied (met uitzondering van de bebouwing en industrie van Beerse) maakt nagenoeg volledig onderdeel uit van deze landschappelijke relictzone die reikt van aan het kanaal en woongebied in Beerse tot aan het woongebied van Wechelderzande. Noordelijk in het studiegebied vinden we binnen deze relictzone het gebied rond Ekstergoor terug. De Ferrraris- en Vandermaelenkaart geven dit gebied aan als een gebied met heide en vennen. Groot ven is nog steeds aanwezig en ligt heden ingebed in het bos. Begin 1900 betrof het gebied nog een vochtig open beemdenlandschap. Nu is het gebied bebost. Ook het gebied rondom Einde betrof in 1777 heide en vennen met schaarse wegeninfrastructuur. In 1854 was er bos en heide. Bossen met een huidig herkenbare structuur (open percelen akkerland temidden van en aansluitend op bosgebied) zijn reeds terug te vinden op kaarten van begin 1900. Eveneens onderdeel uitmakend van deze relictzone vinden we van noord naar zuid het valleigebied van de Laak terug. In 1777 was de vallei een gesloten beemdenlandschap. Huidige bospercelen en langgerekte weilanden met sporadisch resten van perceelsrandbegroeiing en een relatieve gave perceelsstructuur vormen overblijfselen van deze situatie. De meer zuidelijk gelegen gebieden (Epelaar, Breevennen en Beerse Heide) zijn voornamelijk beboste zones met tussenliggende akkers. De structuren van de percelen zijn eveneens terug te vinden op het historische kaartenmateriaal. De Beerse Heide (oostelijk gelegen binnen het studiegebied) is heden voornamelijk verstoord door woningbouw en het recreatiedomein ‘Lilse Bergen’. Ook wordt het gebied door de E34 doorsneden. Nabij Breevennen (ten noordoosten van Wechelderzande) is het bosgebied verstoord door woningbouw. Ten zuiden van Epelaar is eveneens het beschermde landschap ‘De Schrieken’ gelegen. De historische waarde van dit landschap wordt bepaald door aanwezigheid van enkele hooilanden, relicten van oude ontginningen uit de tweede helft van de vorige eeuw. Binnen de relictzone zijn eveneens archeologische vondsten gekend (Neolitische site nabij Warande). - R10060: Bos- en akkercomplex Schuurhoven-Steenovens : Deze relictzone is grotendeels gelegen buiten het studiegebied ten noorden van Westmalle (kasteel van Westmalle en de omgevende open akkers). Ook ter hoogte van Oostmalle is een voormalige open akkerzone gelegen die deel uitmaakt van deze relictzone. De open akker sluit aan op de dorpskern van Oostmalle. - R10063: Vallei van de Pulderbeek-Molenbeek, kasteeldomeinen en bos-akkercomplexen : Deze relictzone start ten westen van Vlimmeren en loopt zuidwestelijke door tot aan het Albertkanaal. Binnen het valleigebied vinden we over het algemeen nog een duidelijk herkenbare perceelsstructuur, talrijke bosjes en restanten van opgaande begroeiing terug zoals deze ook teruggevonden kunnen worden op historisch kaartenmateriaal. Het betreft een relatief gesloten valleigebied waar nog een duidelijke binding aanwezig is met aanpalende kasteeldomeinen. Deze kasteeldomeinen vinden we in het zuidelijke uiteind van deze relictzone, die geen onderdeel uitmaakt van het in dit project voorliggende studiegebied. - R10062: Bosgebied ’s Herenbos, Heihuizen, Zalfen en Blommerschot : Vanaf net ten zuiden van Oostmalle tot aan de autosnelweg E34 reikt de landschappelijke relictzone ‘Bosgebied ’s Herenbos, Heihuizen, Zalfen en Blommerschot’. Binnen deze relictzone vinden we de eerder besproken landschappelijke ankerplaatsen A10016, A10042 en A10080. De elementen aangehaald voor deze ankerplaatsen zijn aldus ook van toepassing voor deze relictzone. Binnen de relictzone zijn prehistorische archeologische vondsten gekend. Ter hoogte van Bruulbergen (ten noordoosten van het vliegveld) werd eveneens lithisch materiaal aangetroffen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 43

De esthetische waarde van de relictzone zit vervat in het sterk gesloten en omvangrijke karakter van het landschap. Relatief gave bosstructuren die in verbinding staan met kasteel Blommerschot. Kasteel Blommerschot is gelegen net ten zuiden van het vliegveld van Malle en staat in verbinding met het nabijgelegen valleigebied van Pulderbeek-Molenbeek. In het valleigebied van de ‘Salphense Loop’ en ‘De Delfte Beek’ is de perceelstructuur van de aanpalende cultuurgronden sterk gewijzigd ten opzichte van de historische structuur door schaalvergroting.

Als lijnrelicten aanwezig in de omgeving van het tracé worden enkele historische verkeersverbindingen vermeldt op de Landschapsatlas, nl. ‘Oude weg St-Antonius – Westmalle – Turnhout’ (L10043) en ‘Steenweg Turnhout- Westmalle’ (L10044). Puntrelicten in de omgeving van het tracé zijn: - P10234: Kapellehoeve, - P10233: Korneliuskapel, - P10232: St.-Corneliuskapel, - P10263: Kapel O.L.V. van Goede Bijstand, - P10280: Gehucht Zalfen, - P10286: St.-Antoniuskapel, - P10265: Oude dorpskern Vlimmeren: kerk en oud gemeentehuis, - P10264: Oude Pastorij Vlimmeren, - P10281: Kasteel Heeshuis.

Cultuurhistorische beschrijving * Tot de 18de eeuw Tijdens het begin van het Holoceen (10.000 jaar geleden) installeerde zich in onze streken definitief een gematigd oceanisch klimaat en vond een snelle ontwikkeling van dichte bosvegetaties plaats. Ter hoogte van alluviale gebieden ontwikkelde zich een moerasvegetatie van wilgen- en elzenbossen. Buiten de riviervlakte domineerde het gemengd eikenbos (Hazelaar, Olm, Eik; in later periode ook Es, Linde en Taxus). Er was in deze periode sprake van een perfect evenwicht. De mens deed zijn invloed niet gelden. Het ingrijpen van de mens in het landschap startte aan het eind van het Atlanticum (6.500 – 6.000 jaar geleden). In functie van landbouwactiviteiten vonden (beperkte) ontbossingen plaats. Deze invloed nam de volgende eeuwen sterk toe, hetgeen in de Romeinse tijd leidde tot een eerste historisch dieptepunt inzake bosbedekking. De gemeente Malle kan als een oorspronkelijk Frankisch dorp beschouwd worden, ontstaan in de 4de eeuw. Het ontstaan van de gemeente Beerse is vermoedelijk te situeren in de 12de eeuw. Zoals de meeste dorpen in de Kempen vormden de eerste nederzettingen zich op de hogere gronden tussen de beekvalleien. Tijdens de grote middeleeuwse ontginningen werd vrijwel het volledige bosareaal opgeruimd in functie van een massale uitbreiding van het landbouwareaal. Als gevolg van de toennemende verschraling van de bodem door intensief landgebruik wordt de periode van groei en ontginning afgebroken door een agrarische recessie vanaf 1400. Het immense akkerlandschap verandert hierdoor geleidelijk aan in een schraal heidelandschap.

* 18 de eeuw De Ferrariskaart (1777, zie figuur 4.11) betreft de eerste gebiedsomvattende kaart die een vrij gedetailleerd beeld geeft van het landschap. De grote oppervlakten aan schraal heidelandschap met plaatselijke aanwezigheid van vennen komt hier duidelijk naar voor. De valleigronden worden gekenmerkt door moerassige weiden en plaatselijk kleine alluviale bosperceeltjes.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 44

De nederzettingstructuur wordt naast de kernen Oostmalle, Vlimmeren, Wechelderzande en Beerse gevormd door een aantal hoevecomplexen in de open ruimte. Rondom de centra vinden we concentraties aan akkerpercelen terug. Deze verschillende percelen worden gekenmerkt door aanwezigheid van Kleine Landschapselementen (KLE) op de grenzen. Echter ook enkele grootschalige akkerpercelen zijn terug te vinden in het landschap (bv. thv Oostmalle). Plaatselijk doen zich buiten de grotere bewoningscentra ook kleinere concentraties aan landbouwhoeves voor (bv. Zalfen, Weyschot, enz.). De bewoningscentra staan in verbinding met elkaar via langgerekte paden en wegen die de open heidevlaktes doorkruisen. De oude verbindingsweg tussen Antwerpen en Turnhout is reeds herkenbaar als belangrijke weg en vormt in het landschap een opvallende lineaire groenstructuur door de monumentale bomenrijen. De meeste paden doorheen het heidegebied is echter niet omzoomd door bomen. Als enige groot, uitgestrekt bosgebied wordt het Nonnenbosch ten zuiden van Oostmalle onderscheiden. Centraal wordt dit bosgebied doorsneden door een heidestrook waar zich de verbindingsweg tussen het centrum van Oostmalle en het gehucht Zalfen bevindt. In tegenstelling tot de meeste bossen in de Kempen betrof dit bos geen economisch bos, vermits de aanplanten voornamelijk bestonden uit loofhout en slechts in beperkte mate uit naaldhout. Ook ter hoogte van de Laak Beek ten zuidwesten van Beerse bevinden zich grotere bospercelen. Het huidige Zalfensbos is ten tijde van de Ferraris een groot moerassig gebied, hoofdzakelijk bestaande uit natte graslanden die door houtkanten of bomenrijen in percelen zijn opgedeeld. Tussen Zalfen en VIimmeren vormt een grote zandduin gelegen eveneens nog een opvallende landschappelijke structuur.

* 19 de eeuw In het begin van de 19de eeuw zorgt de Franse overheersing ervoor dat heel wat steenwegen worden rechtgetrokken. De toestand omstreeks 1850 is terug te vinden op een uittreksel van de Vandermaelenkaart weergegeven in figuur 4.12. De heide verandert in deze periode in landbouwgebied of bosaanplantingen. Regelmatige ontginningsstructuren van loodrecht op elkaar staande wegen worden duidelijk in het landschap. Deze tendens komt voort uit de in 1772 verplichtende verordening voor het bebouwen van woeste gronden. Het uitzicht van het Nonnenbosch (dat nu ’s Herenbos heet) is eveneens gewijzigd. Een drevenstructuur is zeer opvallend aanwezig en het bos kent een uitbreiding in oostelijke richting, op de kaart aangeduid als ‘Leege Vennen Bosch’. Het bos wordt omgezet in een exploitatiebos. De toename in bebost areaal is zichtbaar verspreid over het gehele gebied. De bewoning heeft zich in de bebouwde kernen enigszinds uitgebreid. In functie van de industriële ontwikkeling van de negentiende eeuw werd de uitgraving van het kanaal van Schoten naar Dessel gerealiseerd. Dit kanaal moest de eerste kleiontginningen mogelijk maken. De economische ontwikkelingen in de regio komen hierdoor in een stroomversnelling. Eveneens werd in deze periode de oude verbindingsweg van Antwerpen naar Turnhout uitgerust met een tramverbinding. Een uittreksel van de topografische kaart van rond 1885 (zie figuur 4.13) maakt duidelijk dat het bosareaal enorm is toegenomen ten nadele van de resterende heide. Er is sprake van één groot aaneengesloten boscomplex samengesteld uit de bossen ’s Heernbosch, Vogelzang, Heihuizen, Bruel Bergen, Middelbourg. Ook in het oostelijke gedeelte van het studiegebied is er sprake van grote bosgebieden. De typische ontginningspatronen (loodrecht wegenpatroon) is overal in het landschap duidelijk zichtbaar.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 45

* 20ste eeuw (zie figuur 4.14) Na de tweede wereldoorlog volgt een massale immigratie van stedelingen en komt de ruimtelijke ontwikkeling in een stroomversnelling. Vanaf de jaren ’70 volgt een nog bredere inwijkingstroom van nieuwe bewoners. De beschikbare ruimte wordt quasi zonder beperkingen ingenomen en dat zowel voor wonen als voor bedrijvigheid. De verkeersstroom neemt sterk toe en in de marge van de aanleg verdwijnen een aantal oude structuren. De aanleg van de autosnelweg E34 Antwerpen- tussen 1960 en 1970 werkt als een katalysator voor nieuwe economische ontwikkelingen. Het kanaal en de N12 verliezen geleidelijk aan hun functie als transportassen en de E34 neemt deze functie over. De bedrijvigheid kent in deze periode een explosieve groei en het karakter verandert. Vanaf de jaren ’60 gaat de baksteennijverheid achteruit door opkomst van nieuwe bouwmaterialen en tijdens de economische crisis van de jaren ’70 kent deze nijverheid een val. Grote bedrijven die geen plaats en uitbreidingsmogelijkheden meer vonden in de stad, bijvoorbeeld Janssen Pharmaceutica, vestigen zich buiten de stad. Voor de komst van Janssen Pharmaceutica werd zelfs een aparte afrit aangelegd langsheen de snelwegen. Industriegebieden ontwikkelden zich op de knooppunten van vernieuwde gewestwegen en een duidelijke suburbanisatietrend treedt op in de woonkernen. Hierdoor deinen deze verder uit en wordt de open ruimte verder versnipperd. Verkavelingen met een meer open bebouwingsstructuur worden opgericht. Enerzijds ter hoogte van de oude dorpskernen zelf en anderzijds ook in de heide- en bosgebieden. Tussen Vlimmeren en Rijkevorsel wordt een deel van het bosgebied van de Hoge Bergen omgevormd tot een residentiële verkaveling. Ook in Beerse-Zuid ontwikkelt zich samen met de bedrijvigheid residentiële bebouwing.

Beschrijving landschap op Micro-niveau Bijlage 2 & Figuur 4.10

Beschrijving van de verschillende tracés op micro-niveau gebeurt op basis van het stratenplan, de orthofoto en de foto’s opgenomen in bijlage 2. Tracé 1 Het eerste gedeelte van het tracé (Beekakkerstraat, Larenstraat, Geelgorsstraat, Schransstraat, Oostmalseweg) wordt aangelegd in het woongebied en woonuitbreidingsgebied van Beerse (foto’s 1 tem 8). Deze zone wordt gekenmerkt door een gesloten landschappelijk karakter. Bebouwing is voornamelijk langs beide zijde van de straten aanwezig. Uitzondering hierop wordt gevormd door enkele vrije kavels die de verbinding maken naar achterliggende (nog te verkavelen) landbouwgrond en een aanwezige boomkwekerij. Ter hoogte van de Beekakkerstraat en de Schransdriesstraat is geen vrije grasberm meer aanwezig. Voor de Larenstraat en Geelgorsstraat is dit wel het geval. Vervolgens volgt de leiding de Oostmalseweg en Beersedijk. Vanaf de kruising van de Oostmalseweg met de Nieuwe dreef (foto 9) wordt het woongebied verlaten en start de bos- en akkerlandzone rondom Ekstergoor (onderdeel uitmakend van landschappelijke relictzone, zie eerdere beschrijving). Bebouwing is hier niet meer bepalend voor het landschapsbeeld. Kenmerkend zijn de openere agrarische zones en de gesloten beboste zones. Door aanwezigheid van bomenrijen en KLE op perceelsgrenzen is ook het agrarische landschap vrij sterk gecompartimenteerd. De wegenis is ter hoogte van de eerste drie kilometer (tot aan de Reeënstraat) verhard met langs beide zijden van de wegenis een vrije grasberm (zie foto’s 7 tem 13). Naast wat verspreide agrarische bebouwing en een aaneengesloten beboste zone, vinden we hier een groot serrecomplex gelegen tussen de Oostmalseweg en de Kongostraat. Vanaf de Reeënstraat gaat de Beersedijk over in een zandweg (zie foto’s 14-19). Vanaf hier bevindt zich in het noorden de verkaveling Hoge Bergen – Abt. Deze verkaveling in voormalig bosgebied heeft het karakter van een woonpark. Ten zuiden van de Beersedijk bevindt zich weiland, akkerland en enkele landbouwbedrijven. Ook hier is sprake van een gecompartimenteerd landschap door de aanwezige KLE op de perceelsgrenzen. De verkaveling van

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 46

Hoge Bergen – Abt loopt door tot aan Hei Einde. Hier sluit de noordelijke uitloper (lintbebouwing in woongebied met landelijk karakter) van het woongebied van Vlimmeren aan op de verkaveling. Ten westen van de verkaveling Hoge Bergen – Abt en het woongebied Vlimmeren wordt het landschap gekenmerkt door een opener karakter. Tijdelijk is hier geen sprake meer van dense woonzones of bosgebieden. Lintbebouwing langsheen de Lange Dreef (noorden) en de Turnhoutsebaan (zuiden), bomenrijen langsheen de wegen, ter hoogte van perceelsranden en rondom plaatselijke visvijvers, bepalen hier de vergezichten. Ook doen zich her en der kleiner bosperceeltjes voor. Ter hoogte van dit gedeelte van het tracé wordt de Beersedijk eveneens gedwarst door een Fluxys-gasleiding. De oranje paaltjes die de leiding markeren in het landschap vormen opvallende elementen doorheen het open landschap. De Beersedijk loopt verder tot aan het woongebied van Oostmalle waar het tracé in zuidelijke richting afbuigt langs de Talondreef. Het Provinciaal Vormingscentrum en het aangrenzende recreatiegebied (met beschermde landschap van de ‘Beukendreef’) gelegen ten westen van de Talondreef maken onderdeel uit van de landschappelijke relictzone Bos- en akkercomplex Schuurhoven-Steenovens. Het landschap aan de Talondreef heeft een gesloten karakter. Naast de bomenrijen langs beide zijden van de weg (zie foto’s 20 en 21) vinden we oostelijk woonhuizen en westelijk een eikenbosje terug. Tussen de woonhuizen en de bomenrij is een open strook grasberm aanwezig waar de waterleiding zal aangelegd worden. Na kruising van de Turnhoutsebaan volgt het tracé de Molendreef. Eerst zorgt bebouwing hier ook voor een typisch gesloten karakter (foto 22), maar al na enkele honderden meters gaat het woongebied over in een eerder open gecompartimenteerd agrarisch landschap zonder bebouwing (foto 23). Vanaf de Kerkbeemdweg is er sprake van een dreef door aanwezigheid van een bomenrij aan beide zijden van de weg. Tussen de bomenrij en de weg is een open gracht aanwezig (foto 24). Vanaf hier start eveneens de landschappelijke ankerplaats “’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen” (zie eerdere bespreking). Na kruising van de Herentalsebaan is de Molendreef een onverharde landweg. Ter hoogte van het eerste gedeelte is nog sprake van een echte dreef (foto 25), later is geen dreef meer aanwezig (foto’s 26, 27, 28), maar vinden we steeds aan één zijde van de weg bosgebied. De andere zijde betreft akkerland, weiland of een jonge bomenrij. Achterliggend aan het akkerland of weiland is het landschap eveneens gesloten door aanwezigheid van ofwel bosgebied ofwel bebouwing. Aan het eind van de Molendreef en ter hoogte van de Salphensebaan kruist de Fluxys gasleiding opnieuw tweemaal het tracé (foto 28). Ook hier zijn de markeerplaatjes van de gasleiding opvallende elementen in het landschap. Vervolgens loopt het tracé doorheen het historische gehucht Zalfen. Dit gehucht wordt gekenmerkt door een kleine concentratie (voornamelijk) agrarische bebouwing omgeven door een gecompartimenteerd landschap met weiland en akkerland. Deze openere agrarische zone vormt een soort enclave gelegen tussen de dicht beboste gebieden van ’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen. Naast de weg is hier een grasberm met achterliggende baangracht en bomenrij aanwezig (foto 29). Ter hoogte van de laatste boerderij van het gehucht draait het tracé opnieuw af in oostelijke richting om via de buurtwegen 6 en 186 het vliegveld van Malle (militair domein) te bereiken. Beide buurtwegen zijn onverharde wegen omgeven door een open gracht en KLE of bos.

Tracé 2 Initieel heeft tracé 2 hetzelfde verloop als tracé 1. Aan het eind van het woongebied van Beerse buigt tracé 2 echter af in zuidelijke richting langs de Kongostraat. De Kongostraat betreft hier woongebied met landelijk karakter aansluitend bij het woongebied van Beerse. Het landschap heeft hier nog een gesloten karakter door de aanwezige bebouwing. De straat (foto’s 35 en 36) is nagenoeg volledig bebouwd met uitzondering van twee aaneengesloten zuidelijk gelegen kavels. Op de grenzen van deze open kavels, nog in gebruik als akkerland, vinden we groenelementen (KLE), zoals bomenrijen en solitaire bomen terug. Deze KLE filteren het zicht in zuidelijke richting.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 47

Ook achterliggende bospercelen bepalen het zicht. De Kongostraat zelf is hier verhard met langs beide zijden van de weg een vrije grasberm. Na ca. 500 meter kruist de Kongostraat de Nieuwe Dreef. Deze weg wordt gekenmerkt door lintbebouwing aan de oostelijke zijde. Langs de westelijke zijde bevindt zich voornamelijk akkerland en weiland, alsook een bosperceel en twee boerderijen waarvan één met een langgerekt achterliggend serrecomplex. Met uitzondering van enkele woninghuizen (achterliggend gelegen) en een boerderij komen er in het verlengde van de Kongostraat geen woningen meer voor. Eerst is de Kongostraat hier nog een verharde weg met grasberm (foto 37), na ca. 250 meter gaat de straat over in een onverharde zandweg (foto’s 38-39). Plaatselijk zijn er langs de weg een beperkte bomenrij, bosperceel of solitaire bomen aanwezig. Het landschap is hier een door KLE en bospercelen gecompartimenteerd agrarisch landschap. Als storende infrastructuren zijn hier twee serrecomplexen aanwezig. Enerzijds het reeds vermelde complex aan de Nieuwe Dreef en anderzijds het grote serrecomplex gelegen tussen de Kongostraat en de Oostmalseweg. Ter hoogte van de Klamphovenstraat wordt het landschap wederom iets geslotener door de aanwezigheid van bospercelen. Deze onverharde weg is vanaf ca. 500 meter voor de Antwerpseweg wel verhard met een grasberm langs beide zijden. De Antwerpseweg is een brede gewestweg met fietspad en grasberm langs beide zijden (foto 42). Plaatselijk zijn langsheen deze weg solitaire bomen aanwezig. Echte bomenrijen komen hier echter niet voor. De bebouwing langsheen de Antwerpseweg sluit aan bij het woongebied van Vlimmeren. Via de Engstraat wordt de Antwerpseweg verlaten en komt het tracé in het woongebied van Vlimmeren (foto 43). De Engstraat vormt een van de hoofdstraten van Vlimmeren en is langs beide zijden bebouwd. Langs de weg is een grasberm aanwezig met solitaire bomen (foto 43). Al snel wordt het woongebied weer verlaten (via een zuidelijke zijweg van de Engstraat, een betonbaan met grasberm eveneens Engstraat genaamd) om meer zuidoostelijk doorheen het aan het woongebied grenzende agrarisch gebied te lopen (foto’s 44-45). Dit achterliggende agrarische landschap heeft een vrij open karakter. Van compartimentering via bomenrijen en KLE is ook hier in beperktere mate sprake. Grote stalgebouwen (al dan niet met groenscherm) zijn typerend voor het agrarische karakter van deze zone. Ter hoogte van het laatste stalgebouw aan de Engstraat zal de leiding opnieuw in zuidelijke richting aangelegd worden, meer bepaald op privé-terrein ter hoogte van de betonverharding gelegen vlak langs het stalgebouw. Eens achteraan dit perceel zal via weiland doorgestoken worden tot aan de straat Leetereind (foto’s 46-47). Vanaf hier zal het tracé opnieuw de bestaande weg volgen (foto 48-49). Eens terug ter hoogte van het woongebied van Vlimmeren (Gierledijk, foto 50) wordt opnieuw een zuidelijk gelegen landweg gevolgd om de hinder binnen het woongebied te beperken. Deze landweg (foto 51-53), met slechts twee solitaire bomen aan de zijkant, loopt doorheen een open agrarische zone ten zuidoosten van Vlimmeren. Ook ter hoogte van de grenzen van de omliggende landbouwpercelen zijn geen of weinig KLE aanwezig. Aan het eind van de landweg wordt de gewestweg N104 (Kerkstraat – Zilvereind) bereikt (foto 54), die zuidelijk gevolgd wordt. Langsheen deze weg is opnieuw lintbebouwing aanwezig. Na ca. 400 meter wordt vervolgens via de D’Aestenstraat naar het westen afgebogen. Eerst worden hier wederom een agrarische gebied met enkele agrarische bedrijven en een serrecomplex gepasseerd (foto 55), om vervolgens de D’Aestenstraat te volgen doorheen het bosgebied van Heihuizen (zie foto’s 56-59). Ook na kruising van de gewestweg Heihuizen volgt het tracé doorheen het bosgebied de Spuydreef tot aan Salphen (foto 60-61) vanaf waar het verdere verloop van het tracé overeenstemt met het verloop van tracé 1.

Tracé 3 Tracé 3 stemt volledig overeen met tracé 2 tot aan Zilvereind. In plaats van daar westelijk af te buigen naar het bosgebied Heihuizen via de D’Aestenstraat, verloopt het tracé daar Zilvereind verder zuidelijk tot aan de laatste boerderij (foto 62). Daar wordt dan vervolgens buurtweg 13 gevolgd doorheen agrarisch gebied (foto’s 63-64). Naast

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 48

de hier aanwezige akker- en weilanden zijn ook verschillende kleinere bospercelen aanwezig die ruimtebegrenzend werken. De buurtweg leidt tot aan een open weiland dat landschappelijk omsloten wordt door kleine bospercelen en een bomenrij. Dit weiland wordt doorkruist tot aan de Koeischotseloop (foto’s 65-67). De Koeischotseloop zelf zal gekruist worden door uitvoering van een gestuurde boring. Naast kruising van de waterloop zal deze boring eveneens zorgen voor de kruising van de westelijk langsheen de waterloop gelegen beboste zone. Hierdoor dienen geen opgaande groenelementen verwijderd te worden. Na deze kruising komt de leiding uit ter hoogte van een open duingordel (foto 68) omgeven door bosgebied. Deze duingordel wordt eveneens gekruist tot aan het bosgebied langsheen de gewestweg Heihuizen (foto 69) alwaar het tracé verder verloopt langs een bosweg (foto 70) tot aan de gewestweg. Via een gestuurde boring wordt de gewestweg gekruist. Het laatste deel van de leiding wordt aangelegd op het terrein van het vliegveld van Malle (militair domein). Eerst moet hiervoor een gedeelte grasland (foto 71) en asfalt gekruist worden, daarna zal een bestaande landweg gevolgd worden, gelegen aan de zuidelijke zijde van de landingsbaan gelegen is (foto’s 72-73).

Bouwkundig erfgoed & monumenten Langs het verloop van het tracé vinden we eveneens verschillende gebouwen terug die opgenomen werden in de Inventaris Bouwkundig Erfgoed. Voor de geografische situering van deze eenheden wordt verwezen naar figuur 4.10. Nabij tracés 1, 2 en 3 ter hoogte van het woongebied Beerse : - Hoeve met woonhuis (ID 11811) Larenstraat nr. 17 te Beerse. Langgestrekte hoeve met woonhuis, stal en dwarsschuur onder gemeenschapelijk zadeldak, vermoedelijk uit 19 de eeuw. Verankerde baksteenbouw met gecementeerde zijpuntgevel. - Kapellerij (ID 11808)

Kapelstrat nrs. 72-76 te Beerse. Zogenaamde "Kapellerij" uit de 19 de eeuw. Een ten opzichte van de straat enigszins schuin ingeplante boerenarbeidershuizen met kleine voortuin. Eén bouwlaag onder doorlopend zadeldak. - Kapellehoeve (ID 11807)

Kapelstraat nrs. 59-61. Zogenaamde "Kapellehoeve". Tot 18 de eeuw opklimmende boerderij (nr. 61), waar in de besloten tijd in het geheim mis werd gelezen. De aanpalende herenwoning werd ca. 1910 gesloopt en door tabakshandelaar Karel Van Nyen voor zijn broer Paul heropgebouwd (nr. 59); de oude boerderij (nr. 61) werd terzelfdertijd aangepast en de schuur ingericht voor het drogen van tabak; de tabaksteelt bleef echter zonder succes. Nr. 59: herenboerderij van tien traveeën + uitbouw, één bouwlaag en zadeldak met dakkapellen, in landelijke stijl uit eerste helft van de 20 ste eeuw. Aanpalende monumentale langsschuur van 18 de eeuwse boerderij. Zwaar gerestaureerd en ingericht als zwembad.

Nr. 61: T-vormige boerderij met 18 de eeuws woonstalhuis van zeven traveeën onder ruim zadeldak, en langgestrekte smallere vleugel met stallingen en wagenberging onder afgewolfd zadeldak. Verankerde bakstenen gebouwen, heden met witgekalkte straatgevel en gecementeerde, zwartgeschilderde plint.

- St.-Corneliuskapel (ID 11830)

Grote, vrijstaande kapel in gotische stijl, minstens opklimmend tot de 15 de eeuw. De kapel is gelegen op het kruispunt van de oude heerbaan naar Antwerpen (Kapelstraat-Oostmalseweg) en de oude Noord-Zuid-verbinding -Diest (Schransdries-/St.-Corneliusstraat). De oudst gekende geschreven bron waarin de kapel wordt vermeld dateert van 1474. Het ontstaan van de kapel berust op een legende die wil dat op deze plaats een St.- Corneliusbeeldje werd gevonden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 49

In 1632-1634 hebben aanzienlijke vergrotingswerken aan de kapel plaatsgevonden. Ook in 1672 werden belangrijke werken uitgevoerd. In 1913, ter gelegenheid van het vermeend vijfhonderdjarig bestaan, werd de kapel grondig gerestaureerd. In 1991-1992 werden o.l.v. architect R. Van Steenbergen o.m. herstellingen aan gevels en daken uitgevoerd en vnl. de restauratie van het 17 de eeuws stucgewelf en het meubilair gerealiseerd. Heden betreft bestaat de kapel uit een schip van vier traveeën en hoger opgaand, mogelijk ouder koor van twee traveeën met vlakke sluiting onder zadeldaken. De sacristie aan noordzijde van het koor werd bijgebouwd begin van de 19 de eeuw. - St.-Janshoeve (ID 11820) Oostmalseweg nr. 10. Zogenaamde "St.-Janshoeve". Deze hoeve bestaande uit een woonstalhuis, opklimmend tot 19 de eeuw met een mogelijk oudere kern. Hierop wijst de inscriptie “1671” in een trekbalk in de stal. Aan de oostzijde vinden we een later bijgebouwd woonhuis (begin 20 ste eeuw). De vrijstaande schuur aan de noordzijde (1912) werd gesloopt. - Hoeve (ID 11821) Oostmalseweg nr. 21. Langgestrekte hoeve, opklimmend tot 1830, bestaande uit woonstalhuis/schuur met aansluitend aan de oostzijde een bakhuis en vrijstaande stallingen en karrenkot ten zuiden van een deels geplaveid erf met een waterput en notelaar. Het woonhuis bestaat uit vijf traveeën, verhoogd met een halve verdieping aan de erfzijde en iets lagere stal/schuur van vier traveeën. Aan de straatzijde heeft de schuur een gedichte poort, aan de erfzijde een rechthoekige poort.

Nabij tracé 1 : ° Langsheen de Oostmalseweg en Beersendijk Het deel, begrepen tussen Kapelstraat en Beersedijk (Vlimmeren), maakt onderdeel uit van een voormalige heirbaan. Voorheen zogenaamd "De Baan". - Hoeve (ID 11822) Oostmalseweg nr. 155 te Beerse: Hoeve, opklimmend tot 1923, bestaande uit woonstalhuis met latere uitbouw aan erf, vrijstaande dwarsschuur met aanpalend schob aan Z.W.-zijde, moestuin en boomgaard. - Villa 1971 (ID 12360) Heieind nr. 48 te Beerse. Hedendaagse villa, 1971, n.o.v. architect G. Janssen. Vrij hybride compositie met balk- en cilindervormige volumes van witgeschilderde baksteen, één bouwlaag hoog met ongelijke rechthoekige muuropeningen en hoekuitsparingen. - ‘Baensche hoeve’ met stalhuis (ID 11823) Oostmalseweg nr. 167 te Beerse. Zogenaamde "Baensche hoeve" met woonstalhuis van 1926-1927, later aangepast en uitgebreid. ° Langsheen Turnhoutsebaan (nabij Talondreef): - Kamphuis met speelterrein, neoclassicistisch (ID 13566) Turnhoutsebaan nr. 117 te Malle. Kamphuis met speelterreinen ten noorden ervan. Groot eenvoudig neoclassicistisch gebouw uit 19 de eeuw, twee bouwlagen. ° Gehucht Zalfen

Het gehucht Zalphen betreft een gebied met enkele boerderijen uit 19 de en 20 ste eeuw met grote langsschuren van hout of baksteen. - Hoeve (ID 13567)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 50

Salphen nr. 1 te Malle. Oudere 19 de eeuwse hoeve verbouwd tot landhuis. Verankerd woonhuis met rechthoekige vensters en haakse schuur, thans omgevormd tot garage. - Verbouwde hoeves (ID 13569)

Salphen nrs. 3 en 5 te Malle. Verbouwde hoeven, opklimmend tot de 19 de eeuw: verankerde woonstalhuizen onder overkragende schilddaken. Rechthoekige beluikte muuropeningen. Nr. 5 met recent aanbouwsel. Tussen de twee woonhuizen bevindt zich een houten 19 de eeuwse langsschuur. - Hoeve met losse bestanddelen (ID 13568)

Salphen nr. 2. Hoeve met losstaande bestanddelen uit de 19 de eeuw: woonstalhuis en parallelle stalling, tegen de straat aan langsschuur. Verankerd bakstenen woonstalhuis van tien + drie traveeën onder pannen zadeldak. Rechthoekige, deels vernieuwde muuropenngen. Het woonhuisgedeelte heeft beluikte vensters. Het dak en de zuidelijke gevel werden vernieuwd in 1983. De houten langsschuur dateert van de 19 de eeuw. - St.-Antoniuskapel van Zalfen (ID 13571) Salphen nr. 9. "St.-Antoniuskapel van Zalfen". Deze kapel werd opgericht in 1626 en vergroot in 1726. - Hoeve met losse bestanddelen (ID 13570)

Salphen nr. 7. Hoeve met losstaande bestanddelen uit de 19 de eeuw: woonstalhuis met aan zuidelijke zijde parallelle en haakse bijgebouwen (stalling, wagenhuis en schuur). Verankerd bakstenen woonstalhuis met woonhuisgedeelte van drie traveeën onder zadeldak. Ten zuidoosten van het woonhuis bevindt zich een verankerde bakstenen langsschuur onder pannen zadeldak. Nabij tracé 2 en 3 : ° Langsheen Oostmalseweg - ‘Baensche hoeve’ met stalhuis (ID 11823) (zie eerder) ° Langsheen Antwerpseweg De Antwerpseweg werd rond ca. 1770 door graaf de Pestre aangelegd en aan weerszijden met bomen beplant. In 1815-1830 (onder Willem I) werd de weg verhard met kasseien, toen ook de rest van de rijksweg in het arrondissement Turnhout tot stand kwam. - woning ‘Ceulemans’ (ID 12353) Antwerpseweg nr. 160. Zogenaamde "woning Ceulemans". Villa van 1966, n.o.v. architect L. Jansen. Witgeschilderde, rechthoekige bakstenen volumes van één bouwlaag onder plat dak. Strakke rechthoekige muuropeningen met grijze metalen ramen en deuren.

Archeologie Archeologisch onderzoek de laatste jaren uitgevoerd in de Kempen, heeft aangetoond dat het steentijdpatrimonium in deze regio erg rijk, op bepaalde plaatsen relatief goed bewaard en vooral nog grotendeels onbekend is. Anderzijds is ook duidelijk dat de conservatie van dit erfgoed de laatste eeuw erg heeft geleden en ook nu nog wordt bedreigd door vele vormen van menselijk ingrijpen in het landschap. Ook andere archeologische waarden kunnen van belang zijn binnen het projectgebied. Advies met betrekking tot de aanleg van de waterleiding werd aangevraagd bij de erfgoedconsulent archeologie van het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend erfgoed Antwerpen en bij Archeologische dienst Antwerpse Kempen (AdAK). Controle van de CAI-meldingen op en rond het tracé van de leidingen levert hierbij de afbakening van drie knelpuntzones op: - aan het toponiem Vogelzang in Oostmalle werden verschillende vondsten van lithisch materiaal uit de steentijden, voornamelijk mesolithicum, gedaan, zowel door het IAP (voormalige Instituut voor het

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 51

Archeologisch Patrimonium) als tijdens een studie van het archeologisch adviesbureau RAAP, opgemaakt in het kader van een onderzoek met betrekking tot een ruilverkaveling; - bij het Zilvereind in Vlimmeren werden tijdens een studie van adviesbureau RAAP op verschillende plaatsen scherven van Karolingisch aardewerk teruggevonden in de boringen. Deze vondsten doen een vrij intensieve bewoning in de vroege middeleeuwen en mogelijk ook in de volle middeleeuwen vermoeden op de hoge rug langs de dorpsloop. Volgens adviesbureau RAAP is hier ook bewoning uit oudere periodes te verwachten. - de duingordel aan het vliegveld van Malle herbergt mogelijk kampementen uit de steentijden. Getuige hiervan zijn vondsten aan de Bruulbergen, vlakbij een klein ven.

4.2.6 MENS (A NTROPOGEEN MILIEU )

Voornaamste gegevensbronnen: - Terreinbezoek - Gewestplan - Wegenatlas - Orthofoto - Topografische kaart

Bebouwing

Binnen het studiegebied onderscheiden we van oost naar west de woongebieden van Beerse, woongebied ter hoogte van Abt - Rouwleegt (gelegen op de grens van de gemeenten Malle-Beerse-Rijkevorsel), woongebied Vlimmeren, woongebied van Wechelderzande en woongebied van Oostmalle. Deze woongebieden betreffen een concentratie van bewoning in woongebied, woonuitbreidingsgebied of woongebied met landelijk karakter. Verder vinden we binnen het studiegebied ook nog verspreide bebouwing (voornamelijk) in agrarisch gebied terug.

Industrie / handel / diensten

Nabij het tracé bevinden zich geen industriegebieden of gebieden voor handel/diensten volgens het gewestplan. Grenzend aan de wooncluster van Beerse bevinden zich drie industriegebieden voor milieubelastende industrieën. Verder bevinden zich verspreid over het studiegebied enkele ‘gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor middelgrote ondernemingen’ en enkele ‘gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’. De situering van deze verschillende gebieden kan teruggevonden worden op figuur 2.3 (gewestplan). Op de hoek van de Beekakkerstraat met de Houtseweg bevindt zich een café, waarlangs alle tracés passeren. Andere horecazaken zijn vermoedelijk niet langs de tracés gelegen, wel in het studiegebied.

Verkeersinfrastructuur

In het zuidoostelijke gedeelte van het studiegebied vinden we de autosnelweg E34 terug. Deze autosnelweg sluit westelijk ter hoogte van Massenhoven aan op de E313 en gaat oostelijk op Nederlands grondgebied over in de A67 richting Eindhoven. Ontsluiting van het studiegebied gebeurt vanaf deze autosnelweg via de gewestwegen N132 (Beerse, Merksplas), N153 (Wechelderzande, Oostmalle, Sint-Lenaarts) en N14 (Zoersel, Oostmalle, Rijkevorsel). Andere gewestwegen betreffen de N104 (Wechelderzande, Vlimmeren) en de N12 (Deurne, Westmalle, Oostmalle,

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 52

Turnhout). Overige ontsluiting gebeurt binnen het studiegebied via meer lokale wegen. Net ten noorden van het studiegebied bevindt zich verder eveneens het kanaal Dessel-Schoten.

Landbouw

Naast het bosgebied en de bebouwde zones binnen het studiegebied bevindt er zich eveneens een belangrijk aandeel landbouwgronden. Deze gronden worden ingevuld door voornamelijk weiland, alsook door akkerland. Afhankelijk van de ligging van de landbouwgronden ten opzichte van naburige bospercelen vinden we op de randen van de percelen eveneens perceelsrandbegroeiing (KLE) terug.

Recreatie

Verspreid over het gehele studiegebied doen zich verschillende recreatiezones voor. Het betreffen zowel zones voor dagrecreatie als twee zones voor verblijfsrecreatie. Verschillende van deze recreatiezones betreffen oude kleiontginningszones dewelke omgevormd werden tot recreatiegebieden (bv. Lilse bergen). De situering van deze zones is terug te vinden op figuur 2.3 (gewestplan). De twee zones voor verblijfsrecreatie kennen volgens het gemeentelijk structuurplan een problematiek van permanent wonen en worden niet zo zeer als camping benut. Het gebied voor dagrecreatie langs tracé 2 en 3 ter hoogte van Leetereind betreft een voetbalveld. Beerse is mee opgenomen in het netwerk van de fietsknooppunten en maakt via enkele knooppunten aansluiting naar de Lilse Bergen, het kanaal, de kolonie van Wortel en naar de buurgemeenten mogelijk. Verschillende wandelpaden en fietsroutes (o.a. de Jan Vaerten fietsroute) doorkruisen het grondgebied van Beerse.

4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO ’S

Bij de ontwikkelingsscenario’s wordt een onderscheid gemaakt tussen de autonome ontwikkeling (i.e. de evolutie die het studiegebied zal ondergaan zonder beïnvloeding van buitenaf) en de gestuurde ontwikkeling.

4.3.1 AUTONOME ONTWIKKELING

Verwacht wordt dat bij een autonome ontwikkeling de huidige evolutie zou worden voortgezet voor de disciplines bodem, water, fauna & flora, landschap en antropogeen milieu. Er zijn hierbij geen aanwijzingen om te veronderstellen dat er binnen het studiegebied belangrijke evoluties zouden plaatsvinden op korte tot middelange termijn. Wel zal de druk op het buitengebied verder toenemen met versnippering en/of dichtslibbing van de open ruimte tot gevolg. Zoals dat ook in het verleden het geval is geweest, zal de lintbebouwing langsheen wegen zich steeds meer uitbreiden waardoor de kans op conflictsituaties met natuur en agrarische activiteiten zal verhogen.

4.3.2 GESTUURDE ONTWIKKELING

Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden uitgezet door het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en werken gevrijwaard te worden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 53

Binnen het studiegebied zal er een verdere realisering van de bestemmingen vooropgesteld in het gewestplan en/of RUP’s plaatsvinden.

Afbakening gebieden van natuurlijke en agrarische structuur De afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur gebeurt in Vlaanderen in twee reeksen van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die gebiedsgericht bestemmingswijzigingen doorvoeren. Deze bestemmingswijzigingen worden onderbouwd vanuit de globale ruimtelijke visie op de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur voor Vlaanderen. Stapsgewijs zal dit leiden tot de afbakening van 750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuur- en reservaatgebied, 53.000 ha bosgebied en 34.000 ha ander groengebied.

De eerste fase van de afbakening van de gebieden voor het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN 1 ste fase) werd door de Vlaamse Regering definitief goedgekeurd op 27 juni 2003. Het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON), alsook het VEN tweede fase, moeten nog afgebakend worden. Figuur 4.8 geeft een overzicht weer van de verschillende VEN-gebieden afgebakend binnen het studiegebied. Ook de afbakening van de habitatzones binnen het studiegebied worden hier weergegeven. De habitatgebieden genieten van een speciaal beschermingsstatuut inzake behoud van natuurwaarden. Een vergunningsplichtige activiteit die een betekenisvolle aantasting van deze speciale beschermingszones kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor deze zone. In het kader van voorliggend project dient een passende beoordeling opgemaakt te worden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 54

5 METHODOLGIE BEOORDELING MILIEUEFFECTEN

5.1 INGREEP – EFFECTENSCHEMA

In hoofdstuk 3 van dit MER werd het project beschreven en geanalyseerd naar de verschillende ingrepen. De projectingrepen kunnen hierbij opgesplitst in twee fasen:  Aanlegfase: • voorbereidende fase • uitvoeringsfase • afwerkingsfase  exploitatiefase De eerste fase (aanlegfase) kan onderverdeeld worden in 3 deelfasen en omvat de eigenlijke uitvoering van de werken en kan aldus als een tijdelijke fasen beschouwd worden. Dit neemt echter niet weg dat de veroorzaakte effecten ook van permanente aard kunnen zijn. De tweede fase, exploitatie van de leiding, is een fase die start na uitvoering van de werken en zich uitstrekt over een periode van meerdere tientallen jaren. De boekhoudkundige afschrijving van de waterleiding bedraagt 35 jaar. De effectieve levensduur is veelal langer, dit is echter moeilijk in te schatten.

De projectingrepen kunnen al dan niet significante effecten hebben op verschillende milieuaspecten. De milieuaspecten, verder in de tekst disciplines genoemd, die in dit MER bestudeerd worden zijn:

• Bodem (deeldisciplines pedologie en geologie) • Grondwater • Oppervlaktewater • Fauna & Flora • Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie • Antropogeen milieu (mens en leefomgeving) In tabel 5.1 wordt door middel van een ingreep-effectenschema globaal de samenhang weergegeven tussen de verschillende projectingrepen en de te verwachten significante milieueffecten. Elke (deel)ingreep van het project wordt grondig bekeken in functie van mogelijke effecten (voor een bepaalde discipline). Het ingreep-effectenschema wordt aangegeven door middel van een matrix waarbij de eerste kolom kan gelezen worden als een controlelijst van de verschillende (deel)ingrepen. De overige kolommen geven per milieudiscipline een eerste aanduiding van de mogelijke significante milieugevolgen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 55

TABEL 5.1: INGREEP -EFFECTMATRIX Verschillende fasen Deelingrepen Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna & flora Landschap, bouwkundig erfgoed en Mens (antropogeen milieu) archeologie

Voorbereidende fase Aanleg van de werkzone Profielverstoring Biotoopverlies Aantasting landschapsstructuur, Geluidshinder landschapsbeleving, erfgoedwaarde of Verdichting Rustverstoring Beperking toegankelijkheid archeologisch patrimonium

Uitgraven van de teelaarde Profielverstoring Idem Idem Geluidshinder

Bemaling Invloed op fys./chem. Verlaging grondwaterpeil Verhoging debiet Wijzigen fauna en flora Aantasting landschapsbeleving Zettingen eigenschappen Wijziging kwaliteit Inklinking

Uitvoeringsfase Uitgraven sleuf Profielverstoring Biotoopverlies Aantasting landschapsbeleving Geluidshinder

Verdichting (stapelen grond) Rustverstoring Verlies van erfgoedwaarde incl. archeologisch Visuele hinder erfgoed Wortelschade

Aan-en afvoer materialen Verdichting Verontreiniging door lekken Rustverstoring Landschapsbeleving Stofhinder

Verkeershinder

Plaatsen van ondergrondse Inbrengen van bodem- Rustverstoring Landschapsbeleving Geluidshinder leidingen en opvulmateriaal vreemde materialen

Verandering van de eigenschappen

Afwerkingsfase Aanvullen sleuf, Verdichting Rustverstoring Landschapsbeleving Geluidshinder terugplaatsen teelaarde Profielverstoring

Afvoer en berging van de Idem Verlies van Rustverstoring Verlies van erfgoedwaarde incl. archeologisch Wateroverlast overtollige grond overstromingsgebied erfgoed Wijzigen van fys/chemische Biotoopverlies door Verkeershinder kenmerken onoordeelkundig Landschapsbeleving

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 56

TABEL 5.1: INGREEP -EFFECTMATRIX Verschillende fasen Deelingrepen Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna & flora Landschap, bouwkundig erfgoed en Mens (antropogeen milieu) archeologie

bergen Landschapsstructuur Geluidshinder

Herstellen van terrein in de Rustverstoring Landschapsbeleving Geluidshinder oorspronkelijke staat

Exploitatiefase Ondergronds ruimtebeslag Beperkte Verlies van erfgoedwaarde incl. archeologisch Beperking bouwmogelijkheden (erfdienstbaarheid) ontwikkelings- erfgoed mogelijkheden fauna Landschapsstructuur en flora. Landschapsbeleving

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 57

5.2 METHODOLOGIE VAN DE EFFECTBEOORDELING

In de hierna volgende tabellen wordt per discipline een overzicht gegeven van de voornaamste te verwachten milieueffecten die kunnen optreden bij uitvoering van het project. Er wordt vermeld of het gaat om tijdelijke, langdurige of permanente effecten. Er wordt weergegeven of de te verwachten effecten zich beperken tot de werkstrook (eigenlijke projectgebied) dan wel tot het studiegebied. Per milieueffect wordt voor elke discipline weergegeven of het gaat om puur analytische berekeningen (oppervlakte, lengte, concentraties, …) dan wel om een kwetsbaarheidsbenadering. Bij de meeste milieueffecten wordt een kwetsbaarheidsbenadering gehanteerd waarbij naast een analytische berekening gebruik gemaakt wordt van een deskundigenoordeel op basis van een aantal relevante parameters welke echter niet steeds puur cijfermatig kunnen uitgedrukt worden. De kwetsbaarheidsbenadering integreert de gevoeligheid van een systeem/object/proces ten aanzien van een fysische verandering van het milieu met een waardering van het betreffende systeem/object/persoon. De beoordeling gebeurt dus volgens een combinatie van beide graduele systemen, zo zal bijvoorbeeld een gevoelig en tevens waardevol object ook als kwetsbaar beoordeeld worden voor een bepaald effect. Kwetsbaarheid is altijd gekoppeld aan een effectgroep.

5.3 EFFECTUITDRUKKING EN -BEOORDELING

Per milieueffect wordt weergegeven of het effect kwantitatief (meetbare grootheid), kwalitatief (meer/minder, groot/klein,…) dan wel semi-kwantitatief wordt uitgedrukt. De wijze waarop het effect wordt uitgedrukt wordt voornamelijk bepaald door de gebruikte methodologie. Ten behoeve van de afweging tussen alternatieven wordt voor de kwantitatieve en semi-kwantitatieve eenheden steeds weergegeven wat de gebruikte eenheid is (km, ha, aantal woningen, menshinderdagen, …). Omdat voor een aantal (semi-)kwantitatieve parameters als maat voor de impact van het effect niet enkel de oppervlakte, afstand, … waarover het effect optreedt van belang is, maar ook de ernst van het effect, wordt de oppervlakte, lengte, … vermenigvuldigd met een scorefactor. De scorefactor wordt bepaald door het significantiekader. Hierbij wordt een 4-delige schaal gebruikt: 0 = geen of verwaarloosbaar effect; 0,5 = gering negatief effect; 1 = matig negatief effect en 2 = negatief effect. In geval van zuiver kwalitatieve afweging gebeurt de weergave volgens een 7-delige waardeschaal waarbij volgende indeling wordt gevolgd: - - - = negatief effect; - - = matig negatief effect; - = gering negatief effect; 0 = geen of verwaarloosbaar effect; + = gering positief effect; + + = matig positief effect en + + + = positief effect. De aldus bekomen score voor het beschouwde effect wordt nadien gebruikt als input voor de multicriteria-analyse die uitgevoerd zal worden voor de afweging van de alternatieven. Hiertoe wordt dan ook weergegeven of het om een kosteneffect gaat (het alternatief met de hoogste waarde scoort het minst goed) dan wel een bateneffect (alternatief met hoogste waarde scoort het best). Indien bij de inschatting van de milieueffecten blijkt dat er zich leemten voordoen, dan zullen deze per discipline beschreven worden het deel “Leemten in de kennis”. Indien noodzakelijk kan een postevaluatieprogramma voorgesteld worden om de onzekerheden met betrekking tot de milieueffecten op te vangen.

5.4 MILDERENDE MAATREGELEN

Milderende maatregelen worden voorgesteld om de negatieve effecten van bepaalde ingrepen van het project te verminderen of op te heffen. Milderende maatregelen worden gekoppeld aan de ernst (of significantie) van de effecten. Bij het optreden van negatieve effecten zullen waar mogelijk dwingende milderende maatregelen worden voorgesteld. Bij optreden van matig negatieve effecten zullen waar mogelijk adviserend milderende maatregelen worden voorgesteld. Indien er positieve, geen of verwaarloosbare tot gering negatieve effecten worden vastgesteld, worden geen milderende maatregelen voorgesteld.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 58

5.5 MILIEUEFFECTEN PER DISCIPLINE

In tabellen 5.5a – 5.5f wordt per discipline een overzicht gegeven van de milieueffecten die verwacht kunnen worden door uitvoering van het project. Hierbij wordt per hoofd/deelaspect de vooropgestelde methodologie, de wijze van effectuitdrukking, de te toetsen randvoorwaarden en het significantiekader weergegeven.

Tabel 5.5a: Milieueffecten discipline Bodem Hoofdaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Significantiekader - deelaspect Profielverstoring Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. Semikwantitatief (verstoorde Juridisch : Grondwaterdecreet, negatief effect : permanente verstoring bodemprofiel; - wijziging typische verstoorde bodemoppervlakte, oppervlakte in combinatie met Natuurdecreet, Decreet matig negatief effect : verstoring van bodems met waardevolle profielontwikkeling; bodemgelaagdheid authenticiteit en specificiteit van de authenticiteit, specificiteit en archeologisch patrimonium, gering negatief effect : verstoring van bodems zonder profielontwikkeling; - wijziging teelaardelaag en bodem (expertkennis). bodemgebruik) Bodemsaneringsdecreet; geen of verwaarloosbaar effect : reeds verstoorde bodems mineralisatie Er wordt onderscheid gemaakt (permanent/werkstrook) tussen de delen buiten of binnen de Beleidsmatig : rijweg. Natuurinrichtingsplan

- hergebruik grond bij berging Analytische benadering op basis Semikwantitatief (verstoorde negatief effect : permanente verstoring bodems met waardevolle profielen over grondoverschot (buiten studiegebied) van de hoeveelheid oppervlakte in combinatie met een grote oppervlakte authenticiteit, specificiteit en matig negatief effect : aantasting van bodems met waardevolle profielen over bodemgebruik) beperkte oppervlakte gering negatief effect : aantasting van bodems zonder profielontwikkeling Bodemverdichting Kwetsbaarheidsbenadering Semikwantitatief (verstoorde Juridisch : Grondwaterdecreet, negatief effect : verdichtingseffecten zijn te verwachten t.h.v. textureel zwaardere - werkstrook gebaseerd op textuur en oppervlakte in combinatie met Natuurdecreet, Decreet bodems met een nat karakter; (permanent/werkstrook) drainageklasse voor de delen buiten gevoeligheid voor verdichting) archeologisch patrimonium, matig negatief effect : verdichtingseffecten zijn te verwachten t.h.v. textureel de rijweg Bodemsaneringsdecreet; zwaardere bodems met een droger karakter; gering negatief effect : verdichtingseffecten zijn enkel te verwachten t.h.v. textureel Beleidsmatig : lichtere bodems; Natuurinrichtingsplan geen of een verwaarloosbaar effect : geen verdichtingseffecten of verdichtingseffecten zijn enkel te verwachten t.h.v. verstoorde bodems Inklinking bodem door bemaling Kwetsbaarheidsbenadering Semikwantitatief negatief effect : aanwezigheid van een veenpakket op geringe diepte binnen de (permanent/studiegebied) gebaseerd op textuur, (hoog/ laag en grootte bemalingskegel; waterhuishouding en bemaling en/of stabiliteitsfactor) matig negatief effect : aanwezigheid van een kleipakket op geringe diepte binnen externe gegevens uit de bemalingskegel; stabiliteitsonderzoek gering negatief effect : aanwezigheid van andere bodems met een drainageklasse d of e (bodemkaart) binnen de bemalingskegel; geen of een verwaarloosbaar effect : geen inklinkingsgevoelige bodems aanwezig binnen de bemalingskegel Risico op verontreiniging door lekken Kwetsbaarheidsbenadering Semikwantitatief (oppervlakte, Juridisch : negatief effect : bij te verwachten overschrijding van de bodemsaneringsnormen - bij aanleg gebaseerd op textuur, permeabiliteit groot/klein) Bodemsaneringsdecreet; matig negatief effect : bij zeer geringe kans op overschrijding van de (potentiële effecten/studiegebied) bodem, voorkomen afdichtende bodemsaneringsnormen bodemlagen Beleidsmatig : Mina-plan, gering negatief effect : geen te verwachten overschrijding bodemsaneringsnormen Provinciaal Milieubeleidsplan, Natuurinrichtingsplan

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 59

Wijziging vochtleverend vermogen Kwetsbaarheidsbenadering Semikwantitatief Juridisch : Grondwaterdecreet, negatief effect : bemaling van bodems met vochttrap ‘e’ of ‘f’ of bemaling in het (tijdelijk of permanent/werkstrook en gebaseerd op textuur en Natuurdecreet, Decreet voorjaar van bodems met vochttrap ‘d’; studiegebied) drainageklasse in combinatie met archeologisch patrimonium, matig negatief effect : bemaling van bodems met vochttrap ‘d’ buiten het voorjaar; berekende tijdelijke Bodemsaneringsdecreet; gering negatief effect : bemaling van bodems met een andere vochttrap dan ‘d’, ‘e’ grondwaterdaling door bemaling of ‘f’ (formule van Theis). Beleidsmatig : Natuurinrichtingsplan

Tabel 5.5b: Milieueffecten discipline Grondwater Hoofdaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Significantiekader - deelaspect Bemalingseffecten t.g.v. bemaling Analytische berekening grootte Kwantitatief Juridisch : Grondwaterdecreet, Beoordeling daling grondwaterstand : sleuven bemalingskegel en pompdebiet (grootte bemalingskegel en debiet Natuurdecreet, Vlarem II, negatief effect : >10 cm thv ‘waarschijnlijk kwelgebied’ - daling grondwatertafel ifv de tijd obv formule van Theis en overlay met fysische Bodemsaneringsdecreet; matig negatief effect : >10 cm thv ‘waarschijnlijk’ intermediair gebied - invloed op grondwater- (textuurafhankelijke K-waarde, systeemkaart, daling GW-tafel thv gering negatief effect : > 10 cm thv ‘waarschijnlijk’ infiltratiegebied winningen te realiseren grondwater- winning) Beleidsmatig : geen of verwaarloosbaar effect : <10 cm tafeldaling) Mina-plan, Provinciaal (tijdelijk/studiegebied) Milieubeleidsplan, Beleidsplan integraal waterbeheer. Beoordeling invloed op grondwaterwinningen : negatief effect : sterke beïnvloeding grondwaterwinning matig negatief effect : matige beïnvloeding GW-winning gering negatief effect : beperkte maar merkbare beïnvloeding GW-winning geen of verwaarloosbaar effect : geen merkbare beïnvloeding GW-winning Pollutie Kwetsbaarheidsbenadering Semikwantitatief Juridisch : Grondwaterdecreet, negatief effect : uiterst kwetsbaar, zeer kwetsbaar of kwetsbaar grondwater o.b.v. de - tgv calamiteiten aanlegfase gebaseerd op diepte (oppervlakte/lengte, groot/klein) Natuurdecreet; grondwaterkwetsbaarheidskaarten en bij te verwachten overschrijding van de (tijdelijk/werkstrook) grondwater, permeabiliteit bodemsaneringsnormen; bodem, voorkomen afdichtende Beleidsmatig : Mina-plan, matig negatief effect : matig of weinig kwetsbaar grondwater o.b.v. de bodemlagen en lokaal Provinciaal Milieubeleidsplan, grondwaterkwetsbaarheidskaarten en bij te verwachten overschrijding van de stromingspatroon Beleidsplan integraal waterbeheer. bodemsaneringsnormen gering negatief effect : geen te verwachten overschrijding bodemsaneringsnormen

Tabel 5.5c: Milieueffecten discipline Oppervlaktewater Hoofdaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Significantiekader - deelaspect Aantasting structuurkenmerken door Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. Semikwantitatief (lengte Juridisch : Bestemming en negatief effect : aantasting zeer waardevolle structuurkenmerken kruisingen,… lengte oeveraantasting en waarde oeveraantasting in combinatie milieukwaliteitsnorm opp.water, matig negatief effect : aantasting waardevolle structuurkenmerken (permanent/werkstrook) structuurkenmerken, lokaal bepaald met waarde Wet op de onbevaarbare gering negatief effect : aantasting van minder waardevolle structuurkenmerken door aanvullende structuurkenmerken) waterlopen; terreininventarisatie Beleidsmatig : Milieubeleidsplannen, structuurplannen, natuurinrichtingsplan, Beleidsplan integraal waterbeheer,

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 60

(Deel)bekkenbeheerplan Wijziging peil stilstaande wateren Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. Kwantitatief Juridisch : Bestemming en negatief effect : sterke daling waterpeil (>50% afname waterdiepte) door bemaling bemalingsinvloed en eventuele (aantal beïnvloede stilstaande milieukwaliteitsnorm opp.water, matig negatief effect : matige daling waterpeil (tussen 10 en 50%) (tijdelijk/studiegebied) hydraulische afscherming bedding wateren, in combinatie met Wet op de onbevaarbare gering negatief effect : geringe daling waterpeil (< 10 %) of kortstondige duur van oppervlaktewater daling waterpeil) waterlopen; de bemaling

Beleidsmatig : Milieubeleidsplannen, structuurplannen, natuurinrichtingsplan, Beleidsplan integraal waterbeheer Verhoging debiet door lozing Debietsberekening bemaling en Kwantitatief Juridisch : Bestemming en negatief effect : overschrijding doorvoercapaciteit ontvangende waterloop bemalingswater gemiddeld debiet ontvangende (%) milieukwaliteitsnorm opp.water, matig negatief effect : bijdrage tot 25% van het huidige debiet (tijdelijk/studiegebied) waterloop Wet op de onbevaarbare gering negatief effect : geringe bijdrage aan het huidige debiet (< 10%) waterlopen Kwalitatief effect door lozing Kwaliteit opgepompte grondwater Kwalitatief Juridisch : Bestemming en negatief effect : de kwaliteit van het bemalingswater is lager dan deze van het bemalingswater (goed/slecht) milieukwaliteitsnorm (MKN) ontvangende oppervlaktewater én voldoet niet aan de MKN ervan; (tijdelijk/studiegebied) opp.water, Wet op de matig negatief effect : de kwaliteit van het bemalingswater is lager dan deze van onbevaarbare waterlopen; het ontvangende oppervlaktewater maar voldoet wel aan de MKN ervan; gering negatief effect : de kwaliteit van het bemalingswater is beter dan deze van Beleidsmatig : het ontvangende oppervlaktewater maar voldoet niet aan de MKN ervan; Milieubeleidsplannen, geen of een verwaarloosbaar effect : de kwaliteit van het bemalingswater is beter of structuurplannen, gelijk aan deze van het ontvangende oppervlaktewater én voldoet aan de MKN natuurinrichtingsplan, Beleidsplan ervan integraal waterbeheer Potentieel verlies komberging door Berekening van de hoeveelheid Kwantitatief Juridisch : Bestemming en negatief effect : berging grondoverschot in zones die in aanmerking komen voor berging grondoverschot grondoverschot (m³) milieukwaliteitsnorm opp.water, komberging (permanent/(buiten) studiegebied) Wet op de onbevaarbare matig negatief effect : berging in huidige/potentiële zones voor komberging, over waterlopen; een beperkte oppervlakte gering negatief effect : beperkte vermindering bergend vermogen op een beperkte Beleidsmatig : oppervlakte Milieubeleidsplannen, structuurplannen, natuurinrichtingsplan, Beleidsplan integraal waterbeheer

Tabel 5.5d: Milieueffecten discipline Fauna & flora Hoofdaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Significantiekader - deelaspect Biotoopverlies Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. Semikwantitatief (oppervlakte Juridisch : Natuurdecreet, Permanent verlies (tijdelijke en permanente waarde en gevoeligheid biotoop biotoopverlies, aantal te rooien Erkende natuurreservaten, negatief effect : aantasting waardevol – zeer waardevol biotoop; effecten/projectgebied) bomen & struiken) Bosdecreet matig negatief effect : aantasting potentieel waardevol biotoop; gering negatief effect : aantasting overige biotoop

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 61

Beleidsmatig : geen of verwaarloosbaar effect : geen aantasting biotoop Milieubeleidsplannen, Natuurinrichtingsplan Tijdelijk verlies negatief effect : aantasting waardevol – zeer waardevol biotoop, herstel is van erg lange duur; matig negatief effect : sterke aantasting potentieel waardevol biotoop, herstel op middellange termijn; gering negatief effect : kleine aantasting waardevol – zeer waardevol biotoop, herstel op zeer korte termijn; geen of verwaarloosbaar effect : aantasting minder waardevol biotoop

Rustverstoring Kwetsbaarheidsbenadering, Semikwantitatief (groot/klein, Juridisch : Natuurdecreet Negatief effect: verhoogde geluidsproductie in hindergevoelige (tijdelijke en permanente inschatting hinder voor (potentieel) ha) gebieden(VEN/SBZ) effecten/studiegebied) aanwezige (broed)vogels, Beleidsmatig : Matig negatief effect: tijdelijke verhoogde geluidsproductie in hindergevoelige wintergasten o.b.v. geluidscontouren Milieubeleidsplannen, gebieden(VEN/SBZ). Natuurinrichtingsplan Gering negatief effect : permanente verhoogde geluidsproductie in minder gevoelige gebieden. Geen of verwaarloosbaar effect: tijdelijke verhoogde geluidsproductie in minder gevoelige gebieden of geen verhoging. Verdroging Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. Semikwantitatief Juridisch : Natuurdecreet Negatief effect : langdurige verdrogingseffecten t.h.v ‘kwetsbaar tot zeer kwetsbare’ - door bemaling waarde ecotoop en gevoeligheid (oppervlakte kwetsbare en ‘zeer kwetsbare’ eenheden, herstel is heel moeilijk (tijdelijke effect/studiegebied) voor verdroging biotopen die beïnvloed Beleidsmatig : Matig negatief effect: langdurige verdrogingseffecten t.h.v ‘kwetsbaar tot zeer worden) Milieubeleidsplannen, kwetsbare’ en ‘zeer kwetsbare’ eenheden, herstel is op korte termijn realiseerbaar Natuurinrichtingsplan Gering negatief effect: verdrogingseffecten t.h.v ‘kwetsbare’ eenheden of zeer tijdelijke verdrogingseffecten t.h.v ‘kwetsbaar tot zeer kwetsbare’ en ‘zeer kwetsbare’ eenheden, herstel is op korte termijn realiseerbaar Geen of verwaarloosbaar effect: verdrogingseffecten t.h.v ‘geen’ tot ‘weinig kwetsbarer’ eenheden of daling grondwatertafel < 10 cm

Bodemverstoring Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. Semikwantitatief negatief effect : aantasting waardevol – zeer waardevol biotoop (permanente effecten/projectgebied) bodemparameters (zie discipline (verstoorde oppervlakte in (bodemverdichting); bodem) en gevoeligheid vegetatie combinatie met vegetatietype) matig negatief effect : aantasting potentieel waardevol biotoop (bodemverdichting); gering negatief effect : aantasting minder waardevol biotoop geen of verwaarloosbaar effect : aantasting (compactie) ter hoogte van reeds verstoorde bodems Potentieel biotoopverlies berging Berekening van de hoeveelheid Kwantitatief Juridisch : Natuurdecreet negatief effect : aantasting waardevol – zeer waardevol biotoop; grondoverschot grondoverschot (m³) matig negatief effect : aantasting potentieel waardevol biotoop; (permanente effecten/studiegebied) Beleidsmatig : gering negatief effect : aantasting overige (minder waardevolle) biotoop Milieubeleidsplannen, Natuurinrichtingsplan

Tabel 5.5e: milieueffecten landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Hoofdaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Significantiekader - deelaspect Structuur- en relatiewijziging Kwetsbaarheidsbenadering, Semi-kwalitatief Decreet betreffende negatief effect : vernietiging of drastische verstoring van landschapsstructuur of –

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 62

inschatting effecten mbt landschapszorg; relatie met hoge behoudswaarde; landschapsstructuur en -relatie Landinrichtingsplan; matig negatief effect : duidelijke verstoring of versnippering van Landschapsatlas landschapsstructuur of –relatie met hoge behoudswaarde; gering negatief effect : beperkte verstoring of versnippering van landschapsstructuur of – relatie met lage behoudswaarde; onopvallende verandering landschapsstructuur of –relatie met hoge behoudswaarde; geen of verwaarloosbaar effect : geen verstoring landschapsstructuur of – relatie; Wijziging erfgoedwaarde Kwetsbaarheidsbenadering, Semi-kwalitatief Decreet betreffende negatief effect : vernietiging of drastische verstoring cultuurhistorische waarde - Landschap inschatting effecten mbt verdwijnen landschapszorg; Decreet (gaafheid, herkenbaarheid, samenhang) belangrijke erfgoedwaarde; of verstoren historisch geografische betreffende bescherming matig negatief effect : duidelijke waarneembare verstoring cultuurhistorische structuren of historische continuïteit monumenten, stads- en waarde erfgoedlandschap; dorpsgezichten; gering negatief effect : onopvallende of kleine verstoring cultuurhistorische waarde Landschapsatlas; Verdrag van erfgoedlandschap; Malta; Landinrichtingsplan geen of verwaarloosbaar effect : geen verstoring erfgoedlandschap; - Bouwkundig erfgoed Kwetsbaarheidsbenadering, Semi-kwalitatief negatief effect : vernietiging bouwkundig erfgoed; inschatting van de effecten op matig negatief effect : grote aantasting bouwkundig erfgoed inzake visuele erfgoedwaarde door beschadiging samenhang, context of via indirecte effecten; of wijziging gering negatief effect : geringe beïnvloeding bouwkundig erfgoed inzake visuele samenhang, context of via indirecte effecten; geen of verwaarloosbaar effect : geen verstoring bouwkundig erfgoed; - Archeologie Kwetsbaarheidsbenadering, Semi-kwalitatief negatief effect : vernietiging of drastische verstoring gekende archeologische site; inschatting effecten tav (potentiële) matig negatief effect : grondwerkzaamheden thv potentiële archeologische site of archeologische waarde (CAI, mogelijke indirecte beïnvloeding gekende archeologische site; literatuur, …) gering negatief effect : indirecte beïnvloeding thv potentiële archeologische site; geen of verwaarloosbaar effect : ingreep thv reeds verstoorde bodem of geen ingreep; Wijziging perceptieve kenmerken Kwetsbaarheidsbenadering, Semi-kwalitatief Decreet betreffende negatief effect : landschappelijke ingrepen (inbreng negatieve beelddragers, inschatting landschappelijke landschapszorg, vernietiging positieve beelddragers, e.d.) die een drastische verstoring van de ingrepen en invloed op omgeving Landinrichtingsplan, landschapsperceptie veroorzaken thv landschapseenheden met hoge Landschapsatlas belevingswaarde; matig negatief effect : ingrepen die een duidelijke verstoring of ondermijning van de landschapsperceptie veroorzaken; gering negatief effect : ingrepen die slechts een beperkte vermindering van de waarde van het landschapsbeeld veroorzaken; geen of verwaarloosbaar effect : ingrepen die nagenoeg geen of geen verstoring veroorzaken;

Tabel 5.5f: milieueffecten discipline Mens (Antropogeen milieu) Hoofdaspect - deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Significantiekader Risico op schade aan gebouwen Kwetsbaarheidsbenadering Semikwantitatief Juridisch : Decreet betreffende negatief effect : sterk zettingsgevoelige bodem (veen op geringe diepte) door zetting bij bemaling gebaseerd op textuur, (aantal gebouwen in het archeologisch patrimonium, matig negatief effect : matig zettingsgevoelige bodem (klei op geringe diepte) (potentieel effect/studiegebied) waterhuishouding en bemaling en/of combinatie met Decreet tot bescherming van gering negatief effect : weinig zettingsgevoelige bodem (geen veen of klei, maar externe gegevens uit zettingsgevoeligheid bodem) monumenten, stads- en vochttrap d of e)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 63

stabiliteitsonderzoek dorpsgezichten geen of verwaarloosbaar effect : niet-zettingsgevoelige bodem (andere bodems) Tijdelijke geluidshinder Bepaling van het aantal woningen Kwantitatief Juridisch : Richtwaarden Vlarem Tijdelijke geluidshinder : gelegen binnen de berekende (aantal woningen) II negatief effect : woningen in zone met overschrijding geluidsnorm > 10 dB(A) geluidscontouren matig negatief effect : woningen in zone met overschrijding geluidsnorm 5 – 10 dB(A) gering negatief effect : woningen in zone met overschrijding geluidsnorm < 5 dB(A) geen of verwaarloosbaar effect : geen woningen in zone met normoverschrijding Permanente geluidshinder : negatief effect : woningen in zone met overschrijding geluidsnorm > 5 dB(A) matig negatief effect : woningen in zone met overschrijding geluidsnorm 3 – 5 dB(A) gering negatief effect : woningen in zone met overschrijding geluidsnorm < 3 dB(A) geen of verwaarloosbaar effect : geen woningen in zone met normoverschrijding Verminderde toegankelijkheid Berekening van het te verwachten Kwantitatief Dit effect wordt niet gewogen en wordt uitgedrukt in: • woningen aantal menshinderdagen en het - MHD (mens hinder dagen) • handelszaken aantal gehinderde handelszaken - aantal handelszaken. (tijdelijk/studiegebied) Tijdelijke stofhinder Berekening van het aantal woningen Kwantitatief Dit effect wordt niet gewogen en wordt uitgedrukt in aantal woningen. (tijdelijk/studiegebied) dat stofhinder ondervindt (aantal) Tijdelijke aantasting recreatieve Inschatting hinder o.b.v. te Kwantitatief negatief effect : aantasting gedurende meerdere aaneensluitende dagen met infrastructuur verwachten werkduur en lengte van (aantal hinderkilometer) inbegrip van minstens 1 weekend (tijdelijk/projectgebied) de aantasting matig negatief effect : aantasting gedurende beperkt aantal dagen en niet in het weekend gering negatief effect : zeer tijdelijke hinder Tijdelijke verkeershinder Inschatting hinder o.b.v. te Semikwantitatief negatief effect : aantasting infrastructuur voor regionaal verkeer (tijdelijk/projectgebied) verwachten werkduur, aard en (aantal hinderkilometer in matig negatief effect : aantasting infrastructuur voor doorgaand verkeer belang van de infrastructuur en combinatie met belang gering negatief effect : aantasting infrastructuur voor lokaal verkeer lengte van de aantasting infrastructuur) Werfverkeer Berekening van het aantal Semikwantitatief negatief effect : gebruik infrastructuur voor regionaal verkeer (zeer hoge (tijdelijk/studiegebied) verkeersbewegingen i.f.v. (aantal transporten in verkeersintensiteit) of werfverkeer vindt plaats ter hoogte van gevoelige objecten grondverzet en aanleveren combinatie met belang (scholen, …) materialen infrastructuur) matig negatief effect : gebruik infrastructuur voor doorgaand verkeer (matig tot hoge verkeersintensiteit) gering negatief effect : gebruik infrastructuur voor lokaal verkeer (lage verkeersintensiteit) Beperking gebruik door Berekening van de oppervlakte die Semikwantitatief negatief effect: permanente inname grond met woonfunctie erfdienstbaarheid gebonden is aan de (ha) matig negatief effect : tijdelijke inname grond met woonfunctie erfdienstbaarheid gering negatief effect : tijdelijke inname grond met andere functie geen of verwaarloosbaar effect : inname in openbaar domein Wateroverlast Bepaling van de locaties waar Kwantitatief Beleidsmatig : Integraal Dit effect wordt niet gewogen en wordt uitgedrukt in het te bergen volume (potentieel effect/(buiten) studiegebied) wateroverlast kan optreden o.b.v. de waterbeheer grondoverschot. berging van de grondoverschotten

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 64

6 BESCHRIJVING MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN

6.1 GRONDWATER

6.1.1 BESPREKING INGREEP -EFFECTENRELATIES

De plaatsing en in werking stelling van een droogzuiging (bemaling) op bepaalde delen van het traject heeft een daling van de grondwatertafel tot direct gevolg. Dit heeft indirecte gevolgen op de bodem en de flora. Lekkage ten gevolgen van mogelijke calamiteiten met de werfmachines kan verontreiniging van het grondwater veroorzaken.

6.1.2 INDELING IN EFFECTGROEPEN EN METHODOLOGIE VAN EFFECTBEPALING

In dit deel worden de effecten op het grondwater ten gevolge van de realisatie van het project besproken. In een eerste effectgroep zullen de effecten beschreven worden die optreden tengevolge van de tijdelijke bemaling bij de aanleg van de watertransportleiding. In de tweede effectgroep wordt onderzocht in hoeverre bodem- en grondwaterverontreiniging kan optreden bij calamiteiten tijdens de uitvoering van de werken. Na een beknopte omschrijving van de twee effectgroepen in de volgende paragrafen, zal bij de beoordeling van de effecten, in volgend onderdeel, een toetsing van het project en alternatieven gebeuren ten aanzien van de effecten. Hierbij zullen tevens de locaties worden aangeduid waar deze effecten optreden.

6.1.2.1 Effecten ten gevolge van bemaling De invloedszone van de bemaling zal ingeschat worden aan de hand van een analytische berekening op basis van de formule van Theis (R. De Wiest, 1965). Deze formule laat toe de afpompingskegel van een pompput te berekenen na een bepaalde tijd pompen. Het afpompen wordt bij aanleg van een leiding als een lijnbemaling uitgevoerd, door meerdere filters op een bepaalde afstand van elkaar in een lijn te schakelen. Door de afpompingskegels van meerdere pompputten te sommeren (superpositiebeginsel) wordt het totaaleffect van de lijnbemaling bekomen. Formule van Theis:

− Q ∞ e ydy s = ∫ 4πKD u y

Q = W (u) 4πKD met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de bemalingsput Q = het pompdebiet per put (m 3/dag) KD = transmissiviteit van de formatie (m 2/dag)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 65

r 2 S u = 4KDt met: S = effectieve porositeit van de formatie t = tijd sinds het begin van de bemaling (dagen)

n+1 n n=∞ −1 u W (u) = − ,0 5772 − ln( u) + u + ∑ n=2 n.n!

In de praktijk wordt de reeksontwikkeling van W(u), zijnde de putfunctie, gestopt na tien termen. Dit model is een niet-stationair model, zodat kan gevolgd worden hoe de bemaling evolueert in de tijd. De bemalingskegel bereikt immers slechts na een bepaalde tijd haar evenwichtssituatie. De hier gebruikte berekeningsmethode vertrekt wel van een aantal basisveronderstellingen die niet altijd helemaal overeenkomen met de realiteit. Zo dient er allereerst op gewezen te worden dat de formule van Theis een volledige penetratie van de watervoerende laag veronderstelt, een eis waaraan in de meeste gevallen niet voldaan wordt. Die in de realiteit onvolledige penetratie zal tot gevolg hebben dat er in de directe omgeving van de put een verticale stroming gaat optreden, een effect dat uitgewerkt is op 1,5 tot 2 maal de verzadigde dikte van de aquifer, en waardoor de actuele verlaging in de onmiddellijke nabijheid van de put groter zal zijn dan degene die berekend werd. Op haar beurt zal die extra verlaging ervoor zorgen dat het debiet kan verlaagd worden, waardoor de invloedsstraal zal afnemen. Het gebruik van de formule van Theis geeft dus met betrekking tot de invloedsstraal en de op te pompen debieten, een lichte overschatting. Daarnaast is het belangrijk te weten dat het bekomen resultaat sterk afhankelijk is van de ingevoerde waarde voor de doorlatendheid van de watervoerende laag. Tot slot wordt opgemerkt dat er abstractie wordt gemaakt van de neerslag, die eerder grondwaterverhogend zal werken. We kunnen dus besluiten dat de hier gebruikte methode een slechtste geval analyse geeft. De begroting van de effecten en de bepaling van de invloedssfeer van ondermeer de bemalingseffecten is een invoergegeven bij de afbakening van het studiegebied bodem en fauna & flora.

6.1.2.2 Effecten ten gevolge van calamiteiten Voor het inschatten van de effecten van calamiteiten op het grondwater wordt rekening gehouden met: - de diepte van het grondwater, - de waterdoorlatendheid van het bodemmateriaal, - het voorkomen van afdichtende bodemlagen. De grondwaterkwetsbaarheidskaart laat toe een beeld te vormen van de kwetsbaarheid.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 66

6.1.3 BEOORDELING EFFECTEN

6.1.3.1 Effecten ten gevolge van bemaling Waar de watertransportleiding wordt aangelegd beneden grondwaterniveau, dient een tijdelijke bemaling te worden uitgevoerd, teneinde de werken in droge omstandigheden te kunnen uitvoeren. Om de effecten ten gevolge van bemaling in te schatten, werden volgende aannamen gedaan: - De simulatie werd uitgevoerd als een lijnbemaling met een lengte van 300 meter, bestaande uit een reeks filterputten op een onderlinge afstand van 5 meter. Bij de simulatieberekeningen wordt het pompdebiet iteratief zo bepaald dat, met de gekozen doorlatendheid en bergingscoëfficiënt, de vereiste afpomping bekomen en behouden werd. Dit impliceert dat de debieten afnemen in de tijd, naarmate men de evenwichtstoestand benadert.

- De bemalingsduur voor aanleg van de leiding bedraagt maximaal 6 dagen (2 dagen voorbemaling en 4 dagen werk) - De hydrogeologische parameters werden overgenomen uit de studie “Ontwerp van een ecosysteemvisie voor de vallei van de Visbeek – Kindernouwbeek – deelrapport 1 : hydrologische systeemmodellering” (Verbeiren et al., 2005). Als horizontale doorlatendheid voor de bovenste watervoerende laag wordt in deze studie 11,9 m/d vermeld. De dikte van het watervoerend pakket neemt toe naar het noorden. We rekenen met een maximale dikte van 40 meter. De bergingscoëfficiënt stellen we gelijk aan 0,23 voor dit zandig watervoerend pakket. - De diepte van de vereiste grondwatertafeldaling werd bepaald op basis van het verschil tussen de diepte tot waar eventuele droogzuiging noodzakelijk is (diepte leiding + 0,5 meter of in totaal 1,95 meter onder maaiveld) en het niveau van de grondwatertafel afgeleid van de drainageklasse van de verschillende bodemeenheden, zoals weergegeven op de bodemkaart. We gaan hier bij de berekening tevens uit van de hoogste grondwaterstand gedurende het jaar (gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand) aangezien die de grootste daling van het grondwater zal vereisen (worst-case benadering).

De resultaten van de berekeningen worden weergegeven in onderstaande tabel :

drainageklasse Gemiddelde Te realiseren GW- Afstand (m)* Totaal debiet (l/s) Hoogste daling thv sleuf Grondwaterstand (voorjaar) a 150 cm 45 cm 150 m 12,71 b 100 cm 95 cm 210 m 26,94 c 70 cm 125 cm 230 m 35,24 d 40 cm 155 cm 250 m 43,72 e 15 cm 180 cm 255 m 50,83 f 5 cm 190 cm 260 m 53,71

(*) dit is de afstand tot de as van de sleuf waar nog een daling van 10 cm van de watertafel waarneembaar is.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 67

Beoordeling daling grondwatertafel Voor de beoordeling houden we rekening met het voorkomen van mogelijke kwelgebieden binnen de perimeter van het gebied waar nog een daling van 10 cm waarneembaar is. De kwel- en infiltratiegebieden zijn weergegeven in figuur 4.5. De scoreberekening gebeurt door vermenigvuldiging van de oppervlakte in de drie klassen met de scorefactor zoals vastgelegd in het significantiekader. De oppervlaktes werden berekend door middel van GIS- analyse. De meest negatieve effecten situeren zich voornamelijk in de kwelgebieden in de vallei van de Koeischotseloop en de Salphene Loop.

Beoordeling : Negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk kwelgebied : 113 ha * 2 = 226 ha Matig negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk intermediair gebied: 194 ha * 1 = 194 ha Gering negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk infiltratiegebied: 338 ha x 0,5 = 169 ha Gewogen score: 589 ha

Indirecte effecten van bemaling op fauna en flora worden in hoofdstuk 6.4 fauna en flora behandeld.

Beoordeling effect op nabijgelegen grondwaterwinningen De grondwaterwinningen in de nabijheid van het tracé zijn grondwaterwinningen die het grondwater oppompen op vrij grote diepte. De invloed van de bemaling van de sleuf zal bij deze diepe winningen geen merkbare invloed hebben op het debiet. Enkel de winning, gelegen Den Abt 46, is een ondiepe winning (vergunde diepte is 9 meter). Deze winning ligt op ongeveer 150 meter afstand van het tracé. De daling van het grondwater ten gevolge van de bemaling bedraagt daar 35 cm gedurende maximaal 1 week. Dit zal geen of verwaarloosbare invloed hebben op de winning, gelegen Den Abt 46, en wordt bijgevolg eveneens als geen of verwaarloosbaar effect effect beschouwd.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect Gewogen score: 0

6.1.3.2 Pollutie door calamiteiten Optreden van verontreiniging tijdens de uitvoeringsfase kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van defecten aan machines. Lekken door defecten kunnen beschouwd worden als onvoorziene gebeurtenissen en kunnen langs het hele tracé optreden. De beoordeling van de ernst van het effect gebeurt in functie van de kwetsbaarheidsgraad van het grondwater. Het gehele tracé ligt in zeer kwetsbaar gebied. Het noordelijk deel van het tracé ligt in een gebied met afwisselende kwetsbaarheid zeer kwetsbaar/weinig kwetsbaar, afhankelijk van het plaatselijke voorkomen van kleilagen. Gezien de onzekerheid en het niet exact gekend zijn van de precieze locatie van deze kleilagen beschouwen we het volledige gebied als zeer kwetsbaar. Gezien de ernst van het effect wordt een scorefactor 2 toegekend.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 68

Beoordeling : Negatief effect ter hoogte van zeer kwetsbaar gebied : 13.300 m * 2 = 26.600 m Gewogen score: 26.600 m

6.1.4 AFWEGING ALTERNATIEVEN

6.1.4.1 Nulalternatief Het nulalternatief omvat het niet verlenen van de vergunning voor uitvoering van dit project. De effecten die veroorzaakt worden door uitvoering van het project treden niet op bij het nulalternatief.

6.1.4.2 Tracé 2 & 3 De alternatieve tracés worden op dezelfde wijze beoordeeld als het voorkeursalternatief. Volgende beoordelingsscores werden bekomen.

Daling grondwatertafel tengevolge van bemaling

De bemalingsinvloed in kwelgebied doet zich meer voor bij tracé 2 in vergelijking met het basistracé. Dit manifesteert zich voornamelijk in de kwelgebieden langsheen de Bosbeek, de Koeischotseloop en de Salphene Loop. De verschillen tussen tracé 3 en de andere tracés worden voornamelijk bepaald door de kortere lengte van het tracé waardoor ook minder kwetsbare gebieden beïnvloed worden.

Beoordeling Tracé 2 + alternatief: Negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk kwelgebied : 152 ha * 2 = 304 ha Matig negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk intermediair gebied: 157 ha * 1 = 157 ha Gering negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk infiltratiegebied: 343 ha x 0,5 = 171,5 ha Gewogen score: 632,.5 ha

Beoordeling Tracé 3 + alternatieven: Negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk kwelgebied : 118 ha * 2 = 236 ha Matig negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk intermediair gebied: 93 ha * 1 = 93 ha Gering negatief effect ter hoogte van waarschijnlijk infiltratiegebied: 330 ha x 0,5 = 165 ha Gewogen score: 494 ha

Effecten op nabijgelegen winningen

De winningen langsheen de tracés 2 en 3 zijn allen winningen die grondwater halen uit diepere lagen. Het effect op deze winningen is verwaarloosbaar.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 69

Beoordeling alle tracés + alternatieven: Geen of verwaarloosbaar effect Gewogen score: 0

Pollutie ten gevolge van calamiteiten

Ook bij beide tracés en de alternatieven loopt het volledige tracé doorheen zeer kwetsbaar gebied waardoor het effect als negatief beoordeeld wordt.

Beoordeling

Tracé 2 Gewogen score: 27.000 m

Tracé 2 alternatief 1 Gewogen score: 26.086 m

Tracé 3 Gewogen score: 24.032 m

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen score: 23.612 m

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen score: 23.418 m

6.1.5 SCORES MILIEUEFFECTEN BASISPROJECT EN ALTERNATIEVEN

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toegekende scores aan de te verwachten milieueffecten.

(J/N) Effect Kosten Kosten Tracé 2 Tracé 2 Tracé 3 Tracé 3 Tracé 3 Tracé Eenheid Eenheid (trace 1)(trace alternatief alternatief 1 alternatief 2 Basisproject (K)/Baten (K)/Baten (B) Nulalternatief Gewogen Gewogen score daling grondwatertafel ha J K 589 632.5 632.5 494 494 494 0 beïvloeding winningen # J K 0 0 0 0 0 0 0 pollutie door calamiteiten m J K 26600 27000 26086 24032 23612 23418 0

6.1.6 MILDERENDE MAATREGELEN

6.1.6.1 Bemaling Binnen de zones, aangeduid op figuur 4.5 als waarschijnlijk kwelgebied moeten volgende milderende maatregelen genomen te worden :

− Het gebruik van aangepaste pompdebieten. Het pompdebiet mag niet hoger zijn dan strikt noodzakelijk voor de vereiste daling. Bovendien moet een pomp met een in de tijd moduleerbaar debiet gebruikt worden aangezien het debiet moet kunnen afnemen in de tijd om de grondwatertafeldaling op een constant niveau te houden en niet verder te laten dalen eenmaal de vereiste diepte van de grondwatertafel bereikt is.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 70

− Een goede timing en snelle uitvoering van de werken is een belangrijke milderende maatregel om een te sterke daling van de grondwatertafel te vermijden. In de genoemde zones van waarschijnlijk kwelgebied dient er op toegekeken te worden dat de bemalingsduur nooit de normale bemalingsduur van 6 dagen overschrijdt. Indien de timing van het project toch dient aangepast te worden, dan dient er op toegekeken te worden dat ook de bemaling indien nodig tijdelijk wordt stilgelegd tot aan de vereiste 2 dagen voorbemaling. De grootte van de bemalingskegel neemt immers toe in functie van de tijd en het aangelegde debiet zodat nodeloos lang en veel bemalen moet vermeden worden.

− Merken we op dat de Vlarem-II wetgeving met betrekking tot dergelijke bronbemalingen oplegt dat het grondwater dat onttrokken wordt, zoveel mogelijk in de grond moet worden gebracht buiten de onttrekkingszone. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van infiltratieputten, infiltratiebekkens of kleinere niet watervoerende grachten. De infiltratie of lozing van het opgepompte grondwater mag geen wateroverlast voor derden veroorzaken. Deze maatregel dient eveneens toegepast te worden in de zones aangeduid als waarschijnlijk kwelgebied.

6.1.6.2 Pollutie door lekken Gezien het grondwater binnen projectgebied als zeer kwetsbaar wordt gekarakteriseerd, dient verontreiniging door defecten aan machines tijdens de uitvoeringsfase vermeden te worden door het nemen van voldoende voorzorgen. Het bijvullen van de machines met brandstof of olie dient te gebeuren boven een vloeistofdichte lekbak. Indien tijdens de werken zelf toch lekkage van verontreinigende stoffen zou optreden, dient de verontreiniging zo snel mogelijk verwijderd te worden conform de Vlarebo reglementering.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 71

6.2 BODEM

6.2.1 BESPREKING INGREEP -EFFECTENRELATIES

Aanlegfase

 Voorbereidende fase Een eerste deelingreep omvat de aanleg van de werkzone, waarbij deze wordt afgebakend, vrijgemaakt en berijdbaar gemaakt. Een deel van het leidingtracé wordt voorzien ter hoogte van de rijweg. De teelaarde of bovenlaag voor hergebruik wordt afzonderlijk afgegraven, gestapeld en na de werken teruggeplaatst op de oorspronkelijke dikte. Afgraven met grondbewerkingsmachines heeft een potentieel degraderende invloed op de structuur van de afgegraven laag. Degradatie is een proces dat zowel de fysische, chemische als de biologische kwaliteit van de bodem aantast. Ook de stockage zelf van afgegraven bodemmateriaal kan aanleiding geven tot structuur- en kwaliteitsverlies (mineralisatie). Kwaliteitsverlies van de teelaardelaag kan tevens optreden door mineralisatie van organisch materiaal waardoor het milieu relatief voedselrijker wordt. Daarnaast kan kwaliteitsverlies optreden door menging van de teelaardelaag met onderliggende bodemlagen De plaatsing en in werking stelling van een droogzuiging op bepaalde delen van het traject kan een invloed hebben op de chemische en fysische eigenschappen van de bodem en op de bodemwaterhuishouding. Invloeden van de bemaling op mineralisatie en vrijkomen van organisch gebonden stikstof, irreversibele inklinking en oxidatie zijn verwaarloosbaar gezien de relatief korte periode van bemaling. De invloed zal zich hoofdzakelijk beperken tot een effect op de bodemwaterhuishouding. Verlaging van de grondwatertafel kan een effect hebben op de droogtegevoeligheid van de bodem door een vermindering van het vochtleverend vermogen. Verder kunnen door de tijdelijke bemaling en/of door belasting vanaf het oppervlak zettingseffecten ontstaan. Voornamelijk veen(houdende lagen) en kleigronden zijn hieraan gevoelig.  Uitvoeringsfase De aanleg van de leiding zelf zal een aantal rechtstreekse gevolgen voor de bodem met zich meebrengen. De belangrijkste van deze primaire effecten zijn profielverstoring en bodemverdichting. Deze effecten kunnen optreden tijdens een aantal verschillende fazen van de aanleg van de leiding. Met behulp van een hydraulische kraan wordt een sleuf uitgegraven . De grond wordt deels tijdelijk gestockeerd, deels afgevoerd. Ook hier geldt voor de gestockeerde grond dat er mogelijk structuur- en kwaliteitsverlies kan optreden bij langdurige stockage. De aan- en afvoer van materialen , grond en aanvullingszand gebeurt via de zogenaamde transportzone. In deze zone bestaat het gevaar dat door het veelvuldig berijden met vrachtwagens de grond in zekere mate zal gecompacteerd raken. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande wegen. Extra werfwegen worden niet voorzien. Het aanbrengen van de buizen en het opvullingsmateriaal , voor zover het niet de oorspronkelijk aanwezige bodem betreft, betekent een inbreng van bodemvreemde materialen in de sleufzone. Deze inbreng verstoort uiteraard het oorspronkelijk aanwezig bodemprofiel en typische bodemeigenschappen zoals doorwortelbaarheid, vochtleverend vermogen en permeabiliteit. Indien het opvullen van de sleuf gebeurt in natte omstandigheden met textureel zwaarder materiaal, bestaat het risico dat de oorspronkelijke bodemstructuur grondig wordt verstoord (verdichte lagen met verstoring van water- en luchthuishouding van de bodem en lagere doorwortelbaarheid tot gevolg).  Afwerkingsfase De sleuf wordt terug aangevuld met de voordien afgegraven bovenlaag . De wijze waarop deze laag wordt aangebracht is bepalend voor haar uiteindelijke structuur. Hierbij moet compactatie en versmering vermeden worden in zoverre dit vereist is door de bestemming. Daarnaast zal ook een deel grond moeten afgevoerd worden. Deze overtollige gronden kunnen elders gebruikt worden om de bodem op te hogen. Ook dit heeft effecten op het bodemprofiel, zij het op gronden die niet direct in de

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 72

eigenlijke projectzone gelegen zijn. Door ophoging daalt eveneens de grondwatertafel en kan de waterhuishouding plaatselijk verstoord worden (vb. valleigronden). De effecten door het onoordeelkundig bergen van overtollige gronden worden verder behandeld binnen de discipline fauna en flora. Na de aanleg van de leiding wordt de oorspronkelijke toestand zoveel als mogelijk terug hersteld , met inbegrip van herstel van wegen, beplanting, privé-eigendommen enz.

Exploitatiefase

Een aantal van de effecten die ontstaan zijn tijdens de uitvoering van de werken, blijven gedurende langere tijd bestaan tijdens de exploitatiefase. Voorbeelden hiervan zijn bodemverdichting en profielverstoring. Ten gevolge hiervan zullen secundaire effecten ontstaan op de bodemeigenschappen zelf (wijzigingen in bodemlucht- en bodemwaterhuishouding). Ook op andere milieucomponenten, voornamelijk flora, kunnen secundaire effecten als gevolg hiervan ontstaan. Deze effecten worden echter niet door de exploitatie zelf, doch door de aanleg veroorzaakt.

6.2.2 INDELING IN EFFECTGROEPEN EN METHODOLOGIE VAN EFFECTBEPALING

Voor de beoordeling van de effecten op de relevante bodemkenmerken, worden drie effectgroepen onderscheiden. Na een beknopte omschrijving van de drie effectgroepen in de volgende paragrafen, zal bij de beoordeling van de effecten, in volgend onderdeel, een toetsing van het project en de alternatieven gebeuren ten aanzien van deze effectgroepen. Hierbij zullen tevens de locaties worden aangeduid waar deze effecten optreden. Bij de beoordeling van de effecten op de bodem wordt rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de bodem ten aanzien van de effectgroep.

6.2.2.1 Bodemprofielverstoring Het bodemprofiel is het resultaat van een ontwikkelingsproces, waarbij typische lagen of horizonten gevormd worden in een moedermateriaal. Dit ontwikkelingsproces wordt beheerst door een aantal factoren, waarvan de tijd, het moedermateriaal, de vegetatie, het klimaat, het reliëf en de mens de voornaamste zijn. De mens kan de bodem aanpassen aan voor hem meer geschikte doeleinden door cultuurmaatregelen. De mens kan ook de oorzaak zijn van bodemprofielverstoring en zelfs volledige vernieling, door bijvoorbeeld ontbossing (erosie) of ontginning. Concreet gaat het in dit project om vergraving van het bodemprofiel. Profielverstoring kan bij dit project ontstaan door het door elkaar mengen van verschillende horizonten of het verstoren van de natuurlijke toestand van bepaalde horizonten (wijziging typische bodemgelaagdheid). Als gevolg hiervan kunnen secundaire effecten ontstaan die wijzigingen in de chemische en fysische eigenschappen van het bodemprofiel en de horizonten in het bijzonder meebrengen. Ook buiten het eigenlijke projectgebied kunnen effecten op het bodemprofiel ontstaan door berging van overtollige gronden. Aanvullingen op andere percelen brengen wijzigingen van het bodemprofiel mee.

6.2.2.2 Bodemverdichting De bodemverdichtingstoestand is een kenmerk dat ingrijpend en min of meer permanent kan gewijzigd worden door menselijk handelen. Bodemverdichting heeft een aantal secundaire effecten tot gevolg. Vermindering van de doorwortelbaarheid en verlaging van de doorlatendheid zijn de voornaamste neveneffecten.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 73

De graad van verstoring wordt beoordeeld op basis van textuur en waterhuishouding van de bodem, die bepalend zijn voor de verdichtingsgevoeligheid. Voor de delen van de tracés die gelegen zijn langs bestaande wegen en paden is bodemverdichting niet relevant, gezien voor het transport enkel deze wegen gebruikt worden. Op textureel lichtere gronden (bodemtextuur Z, S en P) zal bodemverdichting slechts een beperkte invloed hebben op secundaire bodemkenmerken als doorlatendheid, doorwortelbaarheid, … Dergelijke gronden zijn minder samendrukbaar. Zwaardere gronden zijn meer samendrukbaar, waardoor bodemverdichting een significant negatieve invloed heeft op genoemde secundaire bodemkenmerken. De zwaardere gronden (textuur L, P, A, E en U) met een droger karakter (vochttrap a, b en c) zijn matig verdichtingsgevoelig. De zwaardere gronden met een nat karakter (vochttrap d of natter) zijn ernstig verdichtingsgevoelig.

6.2.2.3 Bodemzettingen Zettingen en inklinking van de bodem kan optreden bij ontwatering van natte samendrukbare bodemlagen. Het effect is grootst bij natte veen- en kleibodems. De bemaling bij uitvoering van dit project is zeer beperkt in de tijd. Als mogelijk secundair effect hiervan kan barstvorming in gebouwen optreden, afhankelijk van de zettingsgevoeligheid van de grond De beoordeling van dit effect gebeurt binnen de discipline antropogeen milieu (mens).

6.2.2.4 Effecten op het vochtleverend vermogen Het vochtleverend vermogen van de bodem kan gewijzigd worden door het ingrijpen op de waterhuishouding van de bodem. Dit kan zowel een vernatting als een verdroging tot gevolg hebben. Het effect kan zowel tijdelijk als permanent zijn. Bij een tijdelijke verdroging is de significantie eveneens afhankelijk van het waterbufferend vermogen van de bodem. Bemaling veroorzaakt een tijdelijke grondwatertafeldaling. Hoewel de term droogzuiging hier dikwijls gebruikt wordt, is het niet zo dat bij bemaling de naastliggende gronden geen vocht meer bevatten dat voor de planten beschikbaar is. De bodem zelf is immers een intermediair medium dat bufferend kan werken. Daardoor is het effect hiervan niet op alle bodems hetzelfde. Het is gebonden aan het vochthoudend vermogen. Het vochthoudend vermogen van de bodems is de mogelijkheid om water in de onverzadigde zone vast te houden tegen de zwaartekracht in en dit ter beschikking te stellen van de planten. Naast het vochthoudend vermogen kan ook de aanvoer van water direct vanuit de ondiepe grondwatertafel door capillaire opstijging belangrijk zijn in bepaalde milieus. De beoordeling van de impact van dit effect is eigenlijk een afweging die in de discipline fauna en flora zal gebeuren aangezien hier de belangrijkste impact voorkomt.

6.2.3 BEOORDELING EFFECTEN

6.2.3.1 Effecten op bodemprofiel Bij de effectbeoordeling wordt een onderscheid gemaakt tussen bodems die in het verleden reeds vergraven werden en authentieke bodemprofielen. In het geval van vergraven bodems, zoals bodems gelegen onder of in de berm van een bestaande rijweg of bodems t.h.v bebouwde terreinen (OB) of opgehoogde terreinen (ON), kan de eventuele bodemgelaagdheid reeds als sterk verstoord beschouwd worden. De bijkomende effecten van profielverstoring ten gevolge van uitvoering van het project zijn hier dan ook eerder gering. Authentieke bodemprofielen daarentegen kunnen wel degelijk een specifieke gelaagdheid herbergen, die gevoelig is aan profielverstoring door uitvoering van het project.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 74

Bij de projectbeschrijving (paragraaf 3.2) is een gedetailleerde indeling van de ligging van het tracé weergegeven. Tracé 1 wordt volledig aangelegd in bestaande wegen, paden, in de (reeds verstoorde) wegbermen of onder fietspad. Hier worden geen authentieke bodemprofielen verstoord.

Beoordeling : Geen of verwaarloosbaar effect: 13.300 m * 0 = 0 m Gewogen score: 0 m

6.2.3.2 Berging grondoverschot Onoordeelkundig hergebruik van de uitgegraven grond kan negatieve effecten hebben op het bodemgebruik van opgehoogde gronden. Het opgehoogde bodemprofiel wordt hierdoor gewijzigd door aanbrengen van een nieuwe bodemlaag. Zowel de onderliggende grondlagen als de geroerde aangevoerde grond zullen meer verdicht zijn dan het oorspronkelijke bodemprofiel. De af te voeren grond is geschikt als aanvulgrond doch kan vrijwel niet dienst doen als toekomstige bouwlaag, gezien het hier gaat over dieper liggende grondlagen die qua bodemvruchtbaarheid vrij steriel zijn. Samengevat kunnen we stellen dat opgehoogde gronden gewijzigde bodemfysische en –chemische kenmerken zullen vertonen ten opzichte van het oorspronkelijke bodemprofiel. Bovendien moet een eventuele verontreiniging van de uitgegraven grond nagegaan worden (zie tevens projectbeschrijving). Locaties binnen het studiegebied waar geen ophoging mag plaatsvinden worden besproken bij de discipline fauna & flora. Als algemene regel vanuit de discipline bodem kan gesteld worden dat geen gronden gestort mogen worden binnen valleisystemen. Wegens de onzekerheid op de aanwending van het grondoverschot wordt als maat voor de inschatting van het risico de hoeveelheid te bergen grondoverschot gebruikt. Des te groter dit volume, des te groter het risico op negatieve effecten voor het bodemmilieu bij foutieve aanwending.

Beoordeling : Gewogen score: 1700 m³

6.2.3.3 Effecten op bodemverdichtingstoestand Het voorkeursalternatief (tracé 1) situeert zich volledig langs bestaande wegen en paden. Het vrachtwagentransport heeft hier geen relevant effect op bodemverdichting.

Beoordeling : Geen of verwaarloosbaar effect: 13.300 m * 0 = 0 m Gewogen score: 0 m

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 75

6.2.4 AFWEGING VAN ALTERNATIEVEN

6.2.4.1 Nulalternatief Het nulalternatief omvat het niet verlenen van de vergunning voor uitvoering van dit project. De effecten die veroorzaakt worden door uitvoering van het project treden niet op bij het nulalternatief.

6.2.4.2 Tracé 2 & 3 De alternatieve tracés worden op dezelfde wijze beoordeeld als het voorkeursalternatief. Volgende beoordelingsscores werden bekomen.

Effecten op bodemprofiel

De tracés 2 en 3 en de varianten lopen net zoals tracé 1 hoofdzakelijk langs reeds verstoorde bodems (wegen, bermen..) Zowel tracé 2 als tracé 3 doorkruisen ten zuiden van de Engstraat een weiland, gelegen op een matig droge zandige plaggenbodem. Voor weiland is dit perceel op zich volgens de bodemgeschiktheidskaart (www.geovlaanderen.be ) weinig geschikt, maar kan wel een meerwaarde hebben als huiskavel. Ook voor klassieke akkerbouwteelten is dit perceel matig geschikt. Het perceel is eerder geschikt voor groenteteelt, glasteelt en boomkwekerij. Plaggenbodems hebben een zekere waarde omwille van hun cultuurhistorische kenmerkendheid die getuigt van oude landbouwpraktijken, kenmerkend voor de bijzonder intensieve arbeid van de landbouwers vanaf de late Middeleeuwen en tot het begin van de 20 ste eeuw (Ampe et al, 2006). Het betreft hier nog een ongestoord bodemprofiel. De verstoring wordt negatief beoordeeld. Na uitvoering van de werken kan op deze landbouwpercelen nog een zekere opbrengstderving waargenomen worden ten gevolge van de verstoring die bij die gronden optreedt. Tracé 3 loopt ten noorden van de kruising met de Koeischotse Loop eveneens een stuk weiland dat zich op een podsolbodem bevindt. Hier treffen we een drietal bodemtypes aan: Zegy, Zdgy en Sepz. Volgens de bodemgeschiktheidskaart zijn ook deze bodems weinig tot matig geschikt voor weiland en voor de meeste akkerbouw en tuinbouwteelten weinig geschikt tot ongeschikt. Podsolbodems komen vrij veel voor in deze regio. Naar profielverstoring wordt ook dit gedeelte van het tracé negatief beoordeeld. Ook hier kan nog een zekere opbrengstderving waargenomen worden ten gevolge van de verstoring. Tenslotte kruist tracé 3 ten zuiden van de Koeischotse Loop ook nog een duin. Ook dit gebied is nog als authentiek te beschouwen en de bodemprofielverstoring wordt hier als negatief beoordeeld. De gewogen scores geven volgende resultaten.

Tracé 2 Gewogen score: [364 m * 2] + [13136*0] = 728

Tracé 2 alternatief 1 Gewogen score: [364 m * 2] + [12679*0] = 728

Tracé 3 Gewogen score: [472 m * 2] + [11544*0] = 944

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen score: [472 m * 2] + [11334*0] = 944

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen score: [472 m * 2] + [11237*0] = 944

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 76

Ten opzichte van tracé 1 hebben de alternatieve tracés dus een nadeel ten gevolge van verstoring van nog ongestoorde bodem.

Berging grondoverschotten

Het volume van de buis komt in principe overeen met de hoeveelheid af te voeren grondoverschot. Deze hoeveelheid is evenredig met de lengte van de verschillende tracéalternatieven.

Tracé 2 Gewogen effect: 1.725 m³ grond

Tracé 2 alternatief Gewogen effect: 1.698 m³ grond

Tracé 3 Gewogen effect: 1.538 m³ grond

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen effect: 1.516 m³ grond

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen effect: 1.533 m³ grond

Effecten op bodemverdichtingstoestand

De tracés 2 en 3 en de varianten lopen net zoals tracé 1 hoofdzakelijk langs reeds verstoorde bodems (wegen, bermen..) Zowel tracé 2 als tracé 3 doorkruisen ten zuiden van de Engstraat een weiland, gelegen op een zandige bodem die slechts beperkt verdichtingsgevoelig zijn. De verstoring wordt gering negatief beoordeeld. Tracé 3 loopt ten noorden van de kruising met de Koeischotse Loop eveneens een stuk weiland dat zich op een zandige bodem bevindt. Ook in dit gedeelte wordt de bodemverdichting gering negatief beoordeeld. Tenslotte kruist tracé 3 ten zuiden van de Koeischotse Loop ook nog een duin. Gezien de zandige bodem wordt dit deel van het tracé als gering negatief beoordeeld De gewogen scores geven volgende resultaten.

Tracé 2 Gewogen score: [364 m * 0,5] + [13136*0] = 182

Tracé 2 alternatief 1 Gewogen score: [364 m * 0,5] + [12679*0] = 182

Tracé 3 Gewogen score: [472 m * 0,5] + [11544*0] = 236

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen score: [472 m * 0,5] + [11334*0] = 236

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen score: [472 m * 0,5] + [11237*0] = 236

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 77

6.2.5 SCORES MILIEUEFFECTEN BASISPROJECT EN ALTERNATIEVEN

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toegekende scores aan de te verwachten milieueffecten.

(J/N) Effect Effect Kosten Kosten Tracé 2 Tracé 2 Tracé 3 Tracé 3 Tracé 3 Tracé Eenheid Eenheid (trace 1)(trace alternatief alternatief 1 alternatief 1 alternatief 2 Basisproject (K)/Baten (K)/Baten (B) Nulalternatief Gewogen Gewogen score profielverstoring m J K 0 728 728 944 944 944 0 berging grondoverschotten m³ N K 1730 1725 1698 1538 1516 1533 0 bodemverdichting m J K 0 182 182 236 236 236 0

6.2.6 MILDERENDE MAATREGELEN

6.2.6.1 Maatregelen ter beperking van profielverstoring Voor de delen van de tracés gelegen buiten de rijweg moeten enkele milderende maatregelen in acht genomen worden, om verstoring van de teelaardelaag te beperken. Door afgraving van de teelaarde kan een menging ontstaan met minder humushoudende onderliggende lagen. De teelaarde dient dan ook zo nauwkeurig mogelijk afzonderlijk afgegraven te worden. Zowel de profielontwikkeling als de waterhuishouding hebben een invloed op de dikte van de humusrijke bovenste bodemhorizont (zogenaamde teelaarde). In natte valleidelen kan de dikte van de humusrijke bovenste horizont soms oplopen tot 40 – 50 cm. De diepte van het voorkomen van de humushoudende teelaardelaag dient dus bij de uitvoering van de afgraving nauwlettend in het oog gehouden te worden. Lokaal kunnen sterke afwijkingen bestaan, waarmee bij de afgraving rekening dient gehouden te worden. Het belangrijkste kenmerk op basis waarvan het afzonderlijk afgraven kan worden beoordeeld is de zwarte tot donkerbruine kleur van de bovenste teelaardelaag, in tegenstelling tot een eerder bleekgrijze, lichtbruine of geelbruine kleur van de onderliggende bodemhorizonten. In de meeste bodemprofielen is de overgang vrij goed waarneembaar en kan deze beoordeling dus veelal door de bediener van de graafmachine op visuele basis gebeuren. Het plaatsherstel dient zo snel mogelijk te gebeuren om degradatie en mineralisatie van de teelaarde te beperken.

6.2.6.2 Maatregelen ter beperking van effecten op het bodemprofiel (buiten het studiegebied) Onoordeelkundig hergebruik van de uitgegraven grond zal negatieve effecten hebben op het bodemgebruik (en de vegetatie) van opgehoogde terreinen. Om dit te vermijden dient gewerkt te worden conform de reglementering op het grondverzet.

6.2.6.3 Maatregelen ter beperking van bodemverdichting Er dient getracht om de werktuigen zo veel mogelijk op de rijweg te houden bij uitvoering van de werken. Voor de delen gelegen in de rijweg, dient de werkzone beperkt tot de weg zelf.

6.2.6.4 Maatregelen ter beperking van het risico op bodempollutie Degelijk onderhoud van de machines en voorzichtigheid bij aanwending van oliën of brandstoffen dienen het risico op lekkage van polluerende stoffen in de bodem te verminderen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 78

6.3 OPPERVLAKTEWATER

6.3.1 BESPREKING INGREEP -EFFECTENRELATIES

Verschillende waterlopen worden gekruist. Kruising van waterlopen bij werken in open sleuf kan aantasting van de structuurkenmerken van de waterloop met zich meebrengen. Over het grootste deel van het traject zal (in een worst-case benadering) bemaling noodzakelijk zijn omwille van de vrij hoge grondwaterstanden (zie bespreking van de effecten op grondwater). Deze droogzuiging wordt geplaatst en in werking gesteld naarmate de werken vorderen. Indien het bemalingswater geloosd wordt op het oppervlaktewater, betekent dit een bijkomend debiet dat dient afgevoerd te worden. Bovendien kan dit tevens een wijziging van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater met zich meebrengen. Anderzijds kan de bemaling leiden tot een peildaling van stilstaande wateren. Tot slot kan het onoordeelkundig gebruik van overtollige gronden bij gebruik in valleigebieden leiden tot een vermindering van het kombergend vermogen van de vallei.

6.3.2 BESPREKING EFFECTEN

6.3.2.1 Effecten door kruising waterlopen Alle kruisingen worden uitgevoerd ter hoogte van reeds bestaande inbuizingen van de waterlopen. De invloed op bijkomende aantasting is hier verwaarloosbaar. Enkel bij tracé 3 wordt een kruising van de Koeischotse Loop uitgevoerd op een plaats waar de beek nog haar natuurlijke structuurkenmerken bezit. De kruising wordt echter uitgevoerd door middel van een boring zodat ook hier het effect op de waterloop zelf onbestaande is. gewogen score tracé 1, 2 en 3 : 0

6.3.2.2 Kwantitatieve effecten door lozing bemalingswater Indien geen bevloeiïng of retourbemaling wordt toegepast, wordt het water normalerwijze afgeleid naar de dichtstbijzijnde gracht of waterloop. De betrokken waterlopen zijn : - tracé 1 : Grote beek, Kleine beek, Balloop, Bosbeek, Koeischotse Loop, Aestenbeek en Salphene Loop - tracé 2 : Grote beek, Kleine beek, Balloop, Bosbeek, Molenbeek, Koeischotse Loop en Salphene Loop - tracé 3 : Grote beek, Kleine beek, Balloop, Bosbeek en Koeischotse Loop Gezien de zeer kleine debieten van de bemalingspomp en de zeer beperkte duur van de bemaling zal het effect verwaarloosbaar zijn.

Beoordeling : geen of verwaarloosbaar effect gewogen score tracé 1, 2 en 3 : 0

6.3.2.3 Kwalitatieve effecten door lozing bemalingswater Het lozen van het bemalingswater kan wel de inbreng van relatief zuurstofarm grondwater in het oppervlaktewater met zich meebrengen. Het debiet aan lozingswater is echter relatief klein, zodat het effect hiervan eveneens verwaarloosbaar is.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 79

Beoordeling : geen of verwaarloosbaar effect gewogen score tracé 1, 2 en 3 : 0

6.3.2.4 Wijziging peil stilstaande wateren Een tijdelijke bemaling kan een effect hebben op nabijgelegen stilstaande waterplassen. In de discipline grondwater werd de grootte van de bemalingskegel berekend. De bemaling zelf duurt een 6-tal dagen (2 dagen voorbemaling en 4 dagen tijdens de eigenlijke werken). Volgende stilstaande waterplassen bevinden zich in het bereik van de bemalingskegel (uitgaande van worstcase-benadering, dus hoogste grondwaterstand): Tracé 1 Ten noorden van de Oostmalseweg bevinden zich 4 waterplassen die op een afstand tussen 100 m en 230 m verwijderd zijn van het tracé. De vermoedelijke grondwaterstandsdaling situeert zich bijgevolg respectievelijk tussen 32 cm (drainageklasse c) en 10 cm (drainageklasse c). Gezien de bemaling slechts 6 dagen duurt wordt het effect als gering negatief beoordeeld. Ten zuiden van de Oostmalseweg, in het natuurreservaat ‘De Duivelskuil’ bevinden zich eveneens een vijftal plassen op een afstand tussen 65 m en 230 m van het tracé. Deze afstanden komen neer op een berekende vermoedelijke grondwaterstandsdaling van respectievelijk 80 cm en 10 cm. Uit een studie, uitgevoerd in 2005 aan de Vrije Universiteit Brussel in het kader van het opstellen van een ecosysteemvisie voor de vallei van de Visbeek- Kindernouwbeek, blijkt dat deze vijvers van nature periodiek droogvallen. Bovendien valt de grondwatertafeldaling ten gevolge van de bemaling binnen de normale range van seizoenale schommelingen (circa 1 meter). Gezien de bemaling slechts zes dagen duurt wordt het effect als gering negatief beoordeeld. Ten noorden van Salphen komt nog een laatste waterplas voor waar de grondwaterstandsdaling ten gevolge van de bemaling maximaal 10 cm bedraagt. Ook hier worden de effecten als gering negatief beoordeeld gezien de beperkte bemalingsduur van 6 dagen

Beoordeling : gering negatief effect voor 10 plassen gewogen score = 10 * 0,5 = 5

Tracé 2 en 3 De alternatieve tracés worden op dezelfde wijze beoordeeld als het voorkeursalternatief. Volgende beoordelingsscores werden bekomen.

Tracé 2 Gewogen score: [9 * 0,5] = 4,5

Tracé 2 alternatief 1 Gewogen score: [9 * 0,5] = 4,5

Tracé 3 Gewogen score: [8* 0,5] = 4,0

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen score: [8 * 0,5] = 4,0

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen score: [8 * 0,5] = 4,0

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 80

6.3.2.5 Potentieel verlies komberging door berging grondoverschot Onoordeelkundige berging van overtollige grondoverschotten in valleigebieden kan aanleiding geven tot verlies van het kombergend vermogen van de vallei. De ernst van het effect is afhankelijk van de hoeveelheid grond die onoordeelkundig geborgen wordt en van de morfologie van de vallei waar deze grond eventueel terecht komt. Gezien dit laatste vooraf niet kan ingeschat worden, wordt als maat voor de inschatting van het risico de hoeveelheid te bergen grondoverschot gebruikt. Des te groter het volume, des te groter het risico op negatieve effecten voor het bodemmilieu bij foutieve aanwending. Locaties binnen het studiegebied waar geen ophoging mag plaatsvinden worden besproken bij de discipline fauna & flora. Als algemene regel kan ook vanuit de discipline water gesteld worden dat geen gronden gestort mogen worden binnen valleisystemen.

Tracé 1 Gewogen effect: 1.700 m³ grond

Tracé 2 Gewogen effect: 1.725 m³ grond

Tracé 2 alternatief Gewogen effect: 1.698 m³ grond

Tracé 3 Gewogen effect: 1.538 m³ grond

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen effect: 1.516 m³ grond

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen effect: 1.533 m³ grond

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 81

6.4 FAUNA & FLORA

6.4.1 BESPREKING INGREEP -EFFECTENRELATIES

Aanlegfase

 Voorbereidende fase Een eerste deelingreep omvat de aanleg van de werkzone, waarbij deze wordt afgebakend, vrijgemaakt en berijdbaar gemaakt. De aanleg van de werkzone kan effecten hebben naar biotoopverlies en rustverstoring . Bomen langs de weg dienen evenwel niet gerooid te worden. In het geval er toch een boom staat ter hoogte van het geplande tracé, wordt er 2 meter voor de boom gestopt en wordt er een horizontaal tunneltje geboord tot 2 meter voorbij de boom waarin de buis gestoken wordt. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande wegen, extra werfwegen worden niet voorzien. De teelaarde of bovenlaag wordt over de breedte van de sleuf verwijderd tot op een diepte van ongeveer 30 cm. De teelaarde wordt ter plaatse afzonderlijk gestapeld. Dit kan biotoopverlies in de werkzone en rustverstoring ten gevolg hebben. Door het plaatsen en in werking stellen van een droogzuiging op bepaalde delen van het traject kan er een biotoopwijziging optreden door verdroging.

 Uitvoeringsfase Mogelijke effecten bij het uitgraven van de sleuf zijn biotoopverlies , rustverstoring . Ook wortelschade is mogelijk. De aan- en afvoer van materialen, grond en aanvullingszand gebeurt via de bestaande wegen met behulp van vrachtwagens met rustverstoring tot gevolg. Het aanbrengen van de leidingen en het opvulmateriaal kan eveneens leiden tot rustverstoring .

 Afwerkingsfase De ganse werkzone wordt terug aangevuld met de voordien afgegraven bovenlaag. Overtollige gronden dienen afgevoerd en/of geborgen te worden. Het terrein wordt nadien in zijn oorspronkelijke staat hersteld. Bomen en struiken worden heraangeplant waar mogelijk. Tijdens deze werken treedt rustverstoring op. Bij onoordeelkundige berging van de gronden, is er biotoopverlies of biotoopwijzing mogelijk.

Exploitatiefase

De aanleg van de leiding zal zoveel mogelijk gebeuren in openbaar domein. Ter hoogte van private eigendommen zal de aanleg van de leiding gebeuren in ondergrondse innemingen. Effecten door de exploitatie (= transport van water) worden niet verwacht. Bovendien dient er geen veiligheidszone te worden toegepast binnen dewelke opgaande of diepwortelende vegetatie vermeden dienen te worden. M.a.w. opgaande vegetatie die mogelijks tot ontwikkeling komt bovenop de leidingstrook dient niet geregeld of gericht te worden verwijderd (in tegenstelling tot bv. gasleidingen).

6.4.2 INDELING IN EFFECTGROEPEN EN METHODOLOGIE VAN EFFECTBEPALING

Voor de beoordeling van de milieueffecten op fauna- en floraelementen, worden twee soorten effectgroepen onderscheiden: directe en indirecte.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 82

Directe effectgroepen zijn effecten als gevolg van het direct ruimtebeslag. Volgende directe effectgroepen zullen in dit MER behandeld worden:  Ecotoop- en biotoopverlies  Bodemverstoring

De effectgroep ‘ecotoop- en biotoopverlies’ slaat op het verlies van ecotopen en leefgebied van dieren (biotopen) dat door het ruimtebeslag wordt ingenomen. Onder de effectgroep ‘bodemverstoring’ worden alle effecten op de discipline fauna en flora gerekend die het gevolg zijn van irreversibele veranderingen van de bodemkarakteristieken. De beoordeling van beide effectgroepen gebeurt semi-kwantitatief. Enerzijds wordt er een inschatting gemaakt van de omvang van het verstoord gebied (tijdelijk of permanent). Anderzijds wordt er bij de beoordeling rekening gehouden met de kwetsbaarheid van een bepaald ecotoop t.o.v. een bepaalde ingreep. Deze kwetsbaarheid is gebaseerd op de zeldzaamheid, de natuurlijkheid, de vervangbaarheid en de gevoeligheid van het ecotoop. Aangezien de directe effecten zich voordoen langs de wegen en we dus met lijnvormige elementen te maken hebben, zal de omvang van het verstoord gebied uitgedrukt worden in meter. Op basis van de kwetsbaarheid van de verstoorde zone, zal deze lengte vermenigvuldigd worden met een wegingsfactor.

Indirecte 1 e orde-effectgroepen zijn effecten op fauna & flora als gevolg van wijzigingen in abiotische omstandigheden. Volgende indirecte effectgroepen zullen in dit MER behandeld worden:  Verstoring van de waterhuishouding  Rustverstoring De milieueffecten op fauna en/of flora van het bemalen van de sleuf wordt eveneens semi-kwantitatief uitgedrukt (beoordeling omvang verstoorde zone en kwetsbaarheidsbenadering). Voor het inschatten van de verdrogingseffecten voor de vegetatie en rustverstoring van avifauna wordt gebruik gemaakt van de bestaande literatuur.

Na een beknopte omschrijving van de effectgroepen in de volgende paragrafen, zal bij de beoordeling van de effecten, in volgend onderdeel, een toetsing van het project en de alternatieven gebeuren ten aanzien van deze effectgroepen. Hierbij wordt er telkens rekening gehouden met het tijdelijk of permanent karakter van de effecten. Tevens zullen de locaties worden aangeduid waar deze effecten optreden. Waar mogelijk zullen milderende maatregelen worden voorgesteld.

6.4.3 EFFECTEN DOOR DE AANLEGFASE

6.4.3.1 Ecotoop- en biotoopverlies Ecotoop- en biotoopverlies door aanleg van de waterleiding

Het ecotoop- en biotoopverlies door aanleg van de PIDPA-waterleiding is in hoofdzaak een tijdelijk effect, veroorzaakt door de aanleg van de werkzone, de graafwerkzaamheden voor de sleuf en de afvoer en berging van overtollige gronden. Na de werken wordt de sleuf terug opgevuld en wordt het bovengronds ruimtebeslag opgeheven en kan de oorspronkelijk vegetatie zich terug herstellen. In paragraaf 3.2 werd een gedetailleerde indeling van de ligging van de waterleiding weergegeven. Tracé 1 wordt voorzien in bestaande wegen en paden, in de wegbermen of onder het fietspad. Volgende tabel geeft een samenvatting:

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 83

1 Ligging waterleiding tracé 1 Beoordeling lengte (m) in asfaltweg Geen of verwaarloosbaar effect 786,50 in fietspad Geen of verwaarloosbaar effect 548,00 in zandweg Geen of verwaarloosbaar effect 5.724,00 in berm (minder waardevol biotoop) Geen of verwaarloosbaar effect 5.780,50 onder vliegveld Geen of verwaarloosbaar effect 461,00

Indien de leiding in de weg (asfalt- of zand-) of in het fietspad wordt gelegd, dan blijven de bermen onverstoord. Ook bij gestuurde boringen (ter hoogte van kruispunten, waterlopen en onder het vliegveld) treedt er geen ecotoop- en biotoopverlies op. Hiervoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect . Het tijdelijk ecotoop- en biotoopverlies bij tracé 1 is dan ook beperkt tot de wegbermen op de plaatsen waar de leiding in de berm wordt gelegd. De meest waardevolle vegetaties, grenzend aan het tracé bevinden zich langs de Beersedijk-Oostmalseweg, langs de Molendreef (zuidelijk deel) en langs Salphen. In de wegbermen zelf komen enkel algemeen voorkomende plantensoorten voor (minder waardevol biotoop). De baangrachten worden over het algemeen gespaard. De enige plaats waar er eventueel wel verstoring van de gracht kan plaats vinden, is de westelijke gracht ter hoogte van de Molendreef (noordelijk deel), waar de buis in de rand van de gracht komt te liggen. Het talud wordt door Pidpa hersteld. Ook hier komen enkel algemeen voorkomende planten voor. Langs de Beersedijk-Oostmalseweg wordt de leiding in de zuidelijke berm gelegd, langs de Molendreef (zuidelijk deel) en langs Salphen wordt de leiding centraal in de zandweg gelegd. Door de werkzone te beperken tot de weg zelf en de wegbermen, wordt het verlies van waardevolle vegetaties in de aangrenzende percelen vermeden. Het tijdelijk ecotoop- en biotoopverlies van minder waardevolle vegetaties in de berm en ter hoogte van de (zand)weg wordt als geen of verwaarloosbaar effect beoordeeld. Er dienen geen bomen of struiken gerooid te worden langs de weg. Zoals reeds gesteld dienen er geen bomen verwijderd te worden. Ter hoogte van de Engstraat (eerste stukje) kan het zijn dat er tijdelijk een drietal jonge boompjes verwijderd dienen te worden. In dit geval zullen de boompjes bestemd voor herbruik door PIDPA met kluit worden ingekuild, voldoende bevochtigd en heraangeplant in zuivere teelaarde van minstens 30 cm dikte na uitvoering van de werken. Dit wordt nog dezelfde dag voorzien, waardoor er slechts verwaarloosbare effecten optreden.

Beoordeling

Waar de waterleiding in de weg, in het fietspad of onder het vliegveld gelegd wordt, wordt er rekening gehouden met geen of een verwaarloosbaar effect . Waar de waterleiding in de berm gelegd wordt, is er een tijdelijk verlies van minder waardevolle vegetaties. Hiervoor wordt eveneens uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Gewogen effect: [13.300 m] x 0 = 0 m

1 Bij de berekening van een “gewogen effect” worden volgende gewichtsfactoren toegekend: ‘geen of verwaarloosbaar effect’ = 0; ‘gering negatief effect’ = 0,5; ‘matig negatief effect’ = 1; ‘negatief effect’ = 2

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 84

Ecotoop- en biotoopverlies door onoordeelkundige berging van overtollige gronden

In het studiegebied komen enkele waardevolle vegetaties voor die gebonden zijn aan de hoge grondwaterstanden gedurende een lange periode van het jaar (hr, hp+, vn, …). Ophoging van deze gronden zou dan ook een blijvend verlies aan de typische plantengroei in deze waardevolle vegetaties betekenen. Figuur 6.4.1 geeft de verdrogingsgevoelige vegetaties weer binnen een straal van de bemalingskegel binnen de werken. Ook in de VEN-gebieden wordt niet toegelaten om overtollige gronden te stockeren. Het deponeren van de grondoverschotten dient door de aannemer zowel binnen als buiten het studiegebied op een ecologisch en landschappelijk verantwoorde manier te gebeuren, zodat de milieueffecten minimaal zijn. Ook voor biologisch minder waardevolle percelen (akkers, soortenarme graslanden, urbane gebieden,...) mag bij een eventuele ophoging de waterbergende functie van de gronden niet in het gedrang te komen. Bij de milderende maatregelen zijn enkele aanbevelingen en wettelijke randvoorwaarden betreffende het deponeren van grondoverschotten opgenomen. Deze dienen in het bestek opgenomen te worden. Bewijsstukken betreffende de depositie van de gronden moeten bij controles (opdrachtgever, overheid) kunnen voorgelegd worden.

Beoordeling

Onoordeelkundige berging van overtollige gronden kan aanleiding geven tot ecotoop- en biotoopverlies. Afhankelijk van de kwetsbaarheid van de vegetaties, wordt er rekening gehouden met geen of verwaarloosbaar effect tot negatief effect. Gewogen effect: 1.700 m³ grond

6.4.3.2 Bodemverstoring Onder deze effectgroep worden alle effecten op de discipline fauna en flora gerekend die het gevolg zijn van irreversibele veranderingen van de bodemkarakteristieken. De bodem wordt hier verstoord ter hoogte van de werkzone. Na de werken wordt de sleuf terug opgevuld en wordt het bovengronds ruimtebeslag opgeheven en kan de oorspronkelijk vegetatie zich terug herstellen. Bodemverdichting en profielverstoring door het gebruik van zware machines leidt tot een verminderde doorwortelbaarheid van de bodem. De bodemverdichting kan verder de doorlaatbaarheid en vochtlevering van de bodem beïnvloeden. Deze veranderingen kunnen een mogelijke wijziging van de soortensamenstelling tot gevolg hebben, waarbij tijdelijk meer ruderale soorten verschijnen. Bij tracé 1 wordt de leiding volledig in of naast de bestaande wegenis (zowel verharde wegen als zandwegen) gelegd. Problemen met verdichting treden hier dan ook niet op. Bovendien worden de effecten bij de rest van het tracé (buiten de weg) verwaarloosbaar ingeschat, ten gevolge van de reeds aanwezige bodemverstoring uit het verleden (aanleg langsgrachten, aanleg weg, regulier bermbeheer) en de minder verdichtingsgevoelige bodems (zand tot zandleem).

Beoordeling

Geen of verwaarloosbaar effect. Gewogen effect: 0 m

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 85

6.4.3.3 Verstoring van de waterhuishouding Het droog houden van sleuf gebeurt door middel van bronbemaling. De noodzaak tot bemaling hangt af van de plaatselijk aanwezige grondwaterstand en het tijdstip van de werken. In de periode december tot maart is de kans op de noodzaak tot bemaling het hoogst. Het verdrogend effect van deze tijdelijke daling van het grondwater is afhankelijk van de periode van uitvoering van de bemaling en de duur ervan en kan gevolgen hebben voor de grondwaterafhankelijke vegetaties. Het voorjaar en de vroege zomer is wegens de grote vochtvraag de minst gunstige periode voor bemaling. Zowel het aantal grondwaterafhankelijke soorten binnen de kwetsbare ecotopen kan dalen, als het aantal individuen per soort. Gedurende de andere perioden van het jaar (waarin de noodzaak tot bemaling groter is) zal het effect voor de waterafhankelijke vegetatie gering zijn. In de discipline grondwater werd de grootte van de bemalingskegel berekend. Bij de berekening werd rekening gehouden met een bemalingsduur van 6 dagen (2 dagen voorbemaling en 4 dagen werk). Dit is met andere woorden een zeer tijdelijk effect. Figuur 6.4.1 geeft de zone weer waarbinnen de grondwatertafel meer dan 10 cm kan dalen, met weergave van de kwetsbaarheid van de ecotopen voor verdroging, gelegen binnen deze zone. Na het stopzetten van de bemaling zal de grondwatertafel zich herstellen. Binnen het studiegebied komen enkele kwetsbare tot zeer kwetsbare ecotopen ten aanzien van verdroging voor, zoals hieronder opgesomd. De meeste zijn hierbij gelegen langs de Beersedijk (voor de overgang naar de Talondreef). Ter hoogte van de Beekakkerstraat is er een houtkant (elzen) gelegen die kwetsbaar tot zeer kwetsbaar is voor verdroging. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect.

Ten noorden van de Oostmalseweg, gelegen in de SBZ-H ‘Het Blak, Kievietsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’ In dit gebied zijn vier eutrofe plassen gelegen. De meest westelijke plas, wordt op de BWK aangeduid als complex van een eutrofe plas met een eiken-berkenbos (jonge boomlaag) en een nitrofiel alluviaal elzenbos (jonge boomlaag). Alle eutrofe plassen worden als Door dit complex wordt het ganse ecotoop slechts als “kwetsbaar tot zeer kwetsbaar” voor verdroging aangeduid, terwijl de overige eutrofe plassen als “zeer kwetsbaar” worden beschouwd. Ten noorden van één van de plassen is een bomengordel gelegen bestaande uit populier, els en wilg. Deze wordt als kwetsbaar beschouwd voor verdroging. Daarnaast is er volledig in het westen een gagelstruweel in mozaïek met heide dat kwetsbaar is voor verdroging. De vier plassen liggen op een afstand tussen 100 m en 230 m verwijderd van het tracé. De vermoedelijke grondwaterstandsdaling bedraagt respectievelijk 32 cm (drainageklasse d) en 10 cm (drainageklasse c). Een bemaling gedurende 6 dagen heeft hier een gering negatief effect. De bomengordel (populier, els en wilg) bevindt zich op ongeveer 134 m van het tracé. De berekende grondwaterstandsdaling (drainageklasse c) bedraagt hier ongeveer 40 cm. Verdrogingseffecten zullen niet merkbaar zijn door een bemaling gedurende 6 dagen. Bovendien is de bomengordel gedeeltelijk gebufferd door de eutrofe plas. Geen of verwaarloosbaar effect. De heidevegetatie (gedomineerd met Pijpenstrootje – kwetsbaar voor verdroging) is gelegen op ongeveer 150 m van het tracé (grondwaterstandsdaling van ca. 23 cm – drainageklasse d). Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 86

Ten zuiden van de Oostmalseweg, in het natuurreservaat ‘De Duivelskuil’ In dit gebied zijn vier mesotrofe tot oligotrofe plassen en één eutrofe plas gelegen, die zeer kwetsbaar zijn voor verdroging. Er zijn twee vochtige, licht bemeste graslanden gedomineerd door russen aanwezig, die kwetsbaar zijn voor verdroging. Eén van deze graslanden (het centrale grasland tussen de plassen) vertoont zones met vochtige tot natte dopheidevegetatie, wat dit grasland eerder doet neigen tot zeer verdrogingsgevoelig (kwetsbaar tot zeer kwetsbaar). Daarnaast is er nog een houtkant bestaande uit gemengd loofhout aanwezig, die als verdrogingskwetsbaar wordt beschouwd. In 2005 werd door de Vrije Universiteit Brussel in opdracht van het toenmalige AMINAL in het kader van het ontwerpen van een ecosysteemvisie voor de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek een hydrologische systeemmodellering gemaakt van het gebied (Verbeieren et al., 2005 - MINA/105/01/02). Uit deze studie bleek er ter hoogte van ‘De Duivelskuil’ een ondiepe kleilaag voorkomt (1,5 m), waardoor het gebied grondwateronafhankelijk is, en eerder gevoed door stagnerend regenwater op de kleilens. Dit kan kloppen met de ‘mesotrofe tot oligotrofe’ plassen, waarbij de kalkarme zandbodem geen buffering biedt tegen verzuring van het water. Doordat ze volledig geïsoleerd zijn binnen het hydrologisch systeem kunnen ze periodiek droogvallen. De zeer verdrogingsgevoelige plassen bevinden zich op een afstand tussen 65 m en 230 m van het tracé (= grens bemalingskegel = waar grondwaterstandsdaling nog max. 10 cm bedraagt), deze afstanden komen neer op een berekende vermoedelijke grondwaterstandsdaling van resp. 80 cm en 10 cm. Gezien het heel tijdelijk karakter van de bemaling (slechts max. 6 dagen), zal dit slechts een gering negatief effect zijn. De vochtige, licht bemeste, door russen gedomineerde graslanden strekken zich uit tussen 131 m en 230 m. Hier bedraagt de vermoedelijke grondwaterstandsdaling resp. 45 cm en 10 cm. Een tiende van de oppervlakte van het grasland met zones met vochtige tot natte dopheide, kan beschouwd worden als het habitattype van Bijlage I van de Habitatrichtlijn ‘slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion’ (7150). Een belangrijk kenmerk voor dit type is een periodiek hoge waterstanden. Gezien het heel tijdelijk karakter van de bemaling (slechts max. 6 dagen), zullen de verdrogingseffecten door bemaling op de dit grasland slechts een gering negatief effect zijn. Voor het tweede grasland worden de effecten als verwaarloosbaar ingeschat (geen of verwaarloosbaar effect). Op 204 m is de houtkant gelegen (kwetsbaar voor verdroging), bestaande uit gemengd loofhout. De vermoedelijke grondwaterstandsdaling bedraagt hier nog 25 cm. Verdrogingseffecten zijn verwaarloosbaar. Er wordt rekening gehouden met geen of verwaarloosbaar effect.

Ten zuiden van de Beersedijk Net ten zuiden van het tracé langs de Beersedijk (aan beide zijden van Hei Einde) komen in totaal drie soortenrijke permanente graslanden voor. Op het einde van de Beersedijk zijn eveneens een aantal soortenrijke permanente graslanden gelegen, deze zijn echter aangeduid als ‘kwetsbaar tot zeer kwetsbaar’ voor verdroging, door de aanwezigheid van veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden. Deze graslanden strekken zich uit van aan het tracé tot buiten het invloedsgebied. Een grondwaterstandsdaling van ongeveer 1,8 m (vlak tegen het tracé) tot geen invloed is dus mogelijk. Deze graslanden kunnen door een sterke bemaling negatieve effecten vertonen. Door het voorkomen van deze graslanden tot buiten de invloedszone, en door de sterke herstelmogelijkheden, zullen door deze bemaling (die slechts 6 dagen duurt) geen permanente biotoopwijzigingen optreden. Eventueel optredende effecten zullen zich herstellen. Geen of verwaarloosbaar effect voor de graslanden die aangeduid zijn als ‘kwetsbaar’, gering negatief voor de graslanden die aangeduid zijn als ‘kwetsbaar tot zeer kwetsbaar’. Daarnaast zijn nog een viertal verdrogingsgevoelige vegetatietypes aanwezig. Het eerste type is een houtkant met gemengd loofhout (kwetsbaar) die start op een 20-tal m ten noorden van het tracé. Een waterstandsdaling van ongeveer 1,5 m is mogelijk (drainageklasse e). Gezien de tijdspanne van zes dagen wordt er rekening gehouden met geen of verwaarloosbaar effect (kwetsbaar voor verdroging).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 87

Een tweede type is een populierenaanplant op vochtige grond met elzen- en/of wilgenondergroei. Gezien de tijdspanne van zes dagen wordt er rekening gehouden met geen of verwaarloosbaar effect. Een derde type betreft een nitrofiel alluviaal elzenbos dat zeer kwetsbaar is voor verdroging. Het bosje is gelegen langs het tracé. Grondwaterstandsdalingen tot 1,8 m zijn niet uit te sluiten, bijgevolg zijn negatieve effecten mogelijk. Echter gezien de beperkte bemalingsduur van 6 dagen, houden we slechts rekening met een gering negatief effect. Een laatste type betreft een complex van een mesotroof elzenbos met zeggen in combinatie met een eutrofe plas. Ook dit complex is gelegen langs het tracé. Grondwaterstandsdalingen tot 1,8 m zijn niet uit te sluiten, bijgevolg zijn negatieve effecten mogelijk. Echter gezien de beperkte bemalingsduur van 6 dagen, houden we slechts rekening met een gering negatief effect. Gezien de ligging van een aantal geschikte plassen komen hier lokaal weidevogels in hoge dichtheden voor (broedend, pleisterend). De werkzaamheden vorderen hier met minimaal 50 m en maximaal 250 m per dag. Op één bepaalde plaats blijft de sleuf maximaal 1 dag open. Bijgevolg zijn er voldoende migreermogelijkheden voor pleisterende weidevogels. De werkzaamheden tijdens broedperiode dient vermeden te worden.

Langs de Molendreef Langs de Molendreef, vlak naast het tracé bevinden zich twee soortenrijke permanente graslanden (kwetsbaar tot zeer kwetsbaar voor verdroging). Grondwaterstandsdalingen tot 1,8 m zijn niet uit te sluiten, bijgevolg zijn negatieve effecten mogelijk. Echter gezien de beperkte bemalingsduur van 6 dagen, houden we slechts rekening met een gering negatief effect.

Langs Salphen Ten noorden van Salpen komt een recent eutrofe plas voor (kwetsbaar tot zeer kwetsbaar voor verdroging). De vermoedelijke grondwaterstandsdaling bedraagt hier ca. 10 cm. Gezien de beperkte bemalingsduur van 6 dagen, wordt er rekening gehouden met een gering negatief effect. Ten zuiden van Salpen zijn twee (vrij) vochtige elzen-eikenbosjes gelegen en een nitrofiel alluviaal elzenbos (allen zeer kwetsbaar voor verdroging). Deze strekken zich uit tussen 180 m van het tracé verwijderd, tot buiten de invloedssfeer. Op 180 m wordt er rekening gehouden met een daling van 15 cm. Gezien deze kleine daling, en gezien de korte bemalingsperiode wordt er rekening gehouden met een gering negatief effect. Aansluitend aan deze bosjes is er eveneens een eiken-haagbeukenbos gelegen met een nog jonge boomlaag. Deze wordt als kwetsbaar tot zeer kwetsbaar beschouwd. Gezien de beperkte bemalingsduur van 6 dagen, wordt er rekening gehouden met een gering negatief effect.

Beoordeling

Binnen het studiegebied komen enkele kwetsbare tot zeer kwetsbare ecotopen ten aanzien van verdroging voor. Voor de kwetsbare tot zeer kwetsbare ecotopen en voor de zeer kwetsbare ecotopen wordt er uitgegaan van een gering negatief effect , gezien de beperkte duur. Dit geldt voor: 4 plassen in de SBZ-H Het Blak, Kievietsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’ ten noorden van de Oostmalsebaan; 5 plassen en een vochtig, licht bemest, door russen gedomineerd grasland met slenken in veengronden met vegetatie behorende tot het Rhynchosporion ter hoogte van Duivelskuil; voor een nitrofiel alluviaal elzenbos, een mesotroof elzenbos met zeggen en enkele soortenrijke graslanden ter hoogte van Beersedijk en langs de Molendreef, voor enkele (kwetsbare tot) zeer kwetsbare ecotopen ter hoogte van Salpen. Voor de kwetsbare ecotopen (bomengordel, houtkanten, soortenrijke permanente graslanden, populierenaanplanten) wordt er eveneens uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect , gezien de beperkte bemalingsduur van

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 88

maximaal 6 dagen, waardoor verdrogingseffecten te verwaarlozen zijn. Gewogen effect: (14,036 ha x 0) + (22,441 ha x 0,5) = 11,221 ha

6.4.3.4 Rustverstoring De geluidsproductie door de graafwerken, het plaatsen van de waterleiding, transporten en bemaling zal een tijdelijke geluidshinder en rustverstoring teweegbrengen in het doorkruiste gebied. In het bijzonder is het broedseizoen een kritieke periode voor verstoring. Onderzoek heeft aangetoond dat bij toenemende geluidsniveaus een daling optreedt van de broedactiviteit van diverse soorten (het onderzoek werd uitgevoerd voor lawaaihinder veroorzaakt door verkeerswegen). De kritische drempel voor meerdere van de onderzochte soorten lag rond de 55 dB(A). Uiteraard verschilt de gevoeligheid van soort tot soort en zijn er niet voor alle soorten gegevens beschikbaar. Rekening houdend met de geluidsniveaus, beschreven in de discipline antropogeen milieu, kan tijdens de aanlegfase een verstorend effect verwacht worden tot ongeveer 150 à 200 meter. Het studiegebied kan globaal gekarakteriseerd worden als een rustig landelijk gebied. Enkel ter hoogte van de woongebieden komen naar alle waarschijnlijkheid minder soorten tot broeden. De werkzaamheden kunnen hier in elk geval voor een tijdelijke rustverstoring zorgen, waarbij vooral tijdens het broedseizoen negatieve effecten kunnen optreden. Ter hoogte van Beerse Dijk komen gezien de ligging van een aantal geschikte plassen lokaal weidevogels in hoge dichtheden voor (broedend, pleisterend). Deze geschikte gebieden beperken zich niet tot de verstoorde zone, maar strekken zich verder uit. Verstoring voor deze vogels zal dan ook enkel optreden in broedperiode. Aangezien de waterleiding bijna volledig in of langs de weg gelegen is, zal de bijkomende hinder beperkt blijven. Zeker wat betreft de meer algemene vogelsoorten, welke weinig verstoringsgevoelig zijn, zal de hinder door uitvoering van de werken beperkt zijn. Bovendien treedt geluidshinder enkel op in de aanlegfase, en is bijgevolg tijdelijk. Er wordt dan ook uitgegaan van een matig negatief effect (wegingsfactor 1) in de meest gevoelige gebieden. Het aantal ha VEN of Habitatrichtlijngebied gelegen binnen de zone met verhoogde geluidsproductie (200 m) wordt hieronder als maat weergegeven.

Beoordeling

Geen of verwaarloosbaar effect buiten VEN en Habitatrichtlijngebied. Matig negatief effect binnen VEN en/of Habitatrichtlijngebied. Gewogen effect: 154,03 ha * 1 = 154,03 ha

6.4.4 AFWEGING ALTERNATIEVEN

6.4.4.1 Nulalternatief De effecten verbonden aan de aanlegfase treden niet op bij het nulalternatief. Ook effecten als tijdelijk ecotoop- en biotoopverlies, bodemverstoring, verdroging en rustverstoring treden niet op.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 89

6.4.4.2 Tracé 2 & 3 Ecotoop- en biotoopverlies

Zelfde beoordeling voor het ecotoop- en biotoopverlies door aanleg van de PIDPA-waterleiding is geldig voor tracés 2 en 3 en hun alternatieven. Bij tracés 2 (+ alternatief) en 3 (+ alternatieven) wordt er plaatselijk een ingezaaide weide doorkruist over een lengte van 364,0 m (biologisch minder waardevol). Bij tracé 3 (+ alle alternatieven) wordt er bijkomend een permanent grasland over een lengte van 110 m (biologisch minder waardevol) doorkruist. Hiervoor wordt er uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect . De bomenstrook ter hoogte van de Koeischotse loop betreft een eiken-berkenbosje. Ten zuiden van de waterloop is deze in Habitatrichtlijngebied gelegen. Het eiken-berkenbos betreft geen habitat (is nog niet sinds Ferraris bebost). Deze bomenstrook zal door middel van een gestuurde boring gepasseerd worden (3 meter diep). Bomen wortelen niet zo diep (een boom kan vergeleken worden met een wijnglas, met wortels die een brede, maar ondiepe basis vormen). Bijgevolg zal de bomenstrook geen schade ondervinden van de gestuurde boring. Geen of verwaarloosbaar effect . Wel dient erop toegezien te worden dat wortelschade wordt vermeden bij het begin- en eindpunt van de gestuurde boringen. Bij arme bodems, zoals hier het geval is, kunnen de wortels zich uitstrekken tot 4,5 keer de kroonprojectie. Bijgevolg dient de gestuurde boring ver genoeg te beginnen. Na deze bomenstrook wordt er opnieuw aan de oppervlakte een sleuf gegraven. Hier wordt in eerste instantie een biologisch waardevolle landduin gepasseerd. De vegetatie bestaat er uit een mozaïek van droge, soortenarme, schaarse vegetaties enerzijds, en zones met struik- en boomopslag. Bij de aanleg van de waterleiding zal ook hier geen enkele boom of struik gerooid worden. In de schaarsere zones komt voornamelijk struisgras voor naast andere soorten zoals pijpestrootje, buntgras en struikhei en mossen. De landduin wordt op de BWK versie 2b weergegeven als ‘ha + cg + cgb’ (complex van struisgrasvegetatie op zure bodem en droge struikheidevegetatie met plaatselijk struik- of boomopslag). In dit gebied zijn twee habitattypes aanwezig zoals aangeduid op de Bijlage I van de Habitatrichtlijn. Het betreft enerzijds het habitattype “Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 2” (2330) en anderzijds het habitattype “Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten 3” (2310). Volgens de habitatkaart (Paelinckx D., 2007) komen beide habitattypes evenveel voor (procentueel aandeel = 50% van beide types). Het gebied zelf is gelegen in het Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en heidegebeiden ten oosten van Antwerpen’. Deze speciale beschermingszone werd o.a. aangeduid ter bescherming van het habitat (2330). Het graven van de sleuf doorheen deze zone (in totaal 210 m) wordt als een negatief effect beoordeeld. Ha-graslanden zijn als ‘historisch permanent grasland’ natuurvergunningsplichtig. Gezien zijn ligging in ‘bosgebied’ volgens het gewestplan is er een verbod tot omzetting. Ter hoogte van de D’Aestenstraat (laatste deel voor de Spuydreef) wordt de waterleiding volgens tracé 2 + alternatief in de berm gepland. Hier komen er plaatselijk grote bomen voor dichter tegen de weg. Waar er onvoldoende plaats is, zal de tracé toch in de weg gelegd worden. Bomen worden niet verwijderd.

tracé 2 tracé 3 tracé 3 Ligging Beoordeling tracé 2 (m) alternatief 1 tracé 3 (m) alternatief 1 alternatief 2 waterleiding effect (m) (m) (m) Geen of in asfaltweg 1270,3 1.270,3 857,3 857,3 857,3 verwaarloosbaar Geen of in fietspad 640,5 240,0 1095,5 695,0 465,0 verwaarloosbaar Geen of in zandweg 3564,5 3.754,7 5748,5 5938,7 6072,4 verwaarloosbaar

2 Corynephorus canescens = Buntgras; Agrostis = struisgras

3 Psammofiel = letterlijk “zandliefhebber”, m.a.w. organismen die in zandige bodems gedijen; Calluna vulgaris = Struikhei; Genista = brem

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 90

Geen of in berm 6950,2 6.950,2 3995,7 3995,7 3765,7 verwaarloosbaar in soortenarme Geen of weide (biologisch 364,0 364,0 474,0 474,0 474,0 verwaarloosbaar minder waardevol) Bomenstrook Geen of 0,0 0,0 90,0 90,0 90,0 (gestuurde boring) verwaarloosbaar landduin Negatief effect 0,0 0,0 210,0 210,0 210,0 Geen of onder vliegveld 461,0 461,0 0,0 0,0 0,0 verwaarloosbaar

Beoordeling

Tracé 2 Waar de waterleiding biologisch minder waardevolle ectopen doorkruist, of in de weg, in het fietspad of onder het vliegveld gelegd wordt, wordt er rekening gehouden met geen of een verwaarloosbaar effect . Gewogen effect: 13.250,5 m x 0 = 0 m

Tracé 2 Bij het alternatieve tracé vermindert de totale lengte in het fietspad, maar wordt er meer in een alternatief 1 (private) zandweg gelegd. Aangezien beide aanzien worden als geen of verwaarloosbaar effect, wordt dit alternatief hetzelfde beoordeeld als tracé 2. Gewogen effect: 13.040,2 m x 0 = 0 m

Tracé 3 Waar de waterleiding biologisch minder waardevolle ectopen doorkruist, of in de weg, in het fietspad wordt er rekening gehouden met geen of een verwaarloosbaar effect . Ditzelfde geldt voor gestuurde boringen. Het graven van een sleuf doorheen de landduin, wordt als een negatief effect aanzien. Gewogen effect: [12.261 m x 0] + [210 m x 2] = 420 m

Tracé 3 Zelfde beoordeling als tracé 3. alternatief 1 Bij het alternatieve tracé vermindert de totale lengte in het fietspad, maar wordt er meer in een (private) zandweg gelegd. Aangezien beide aanzien worden als geen of verwaarloosbaar effect, wordt dit alternatief hetzelfde beoordeeld als tracé 3. Gewogen effect: [12.050,7 m x 0] + [210 m x 2] = 420 m

Tracé 3 Zelfde beoordeling als tracé 3. alternatief 2 Het tweede alternatief traject, maakt gebruik van een andere private zandweg dan tracé 3 alternatief 1. Bij dit alternatief wordt er wordt er verder op het traject aangesloten op Zilvereind, waardoor de sleuf minder door de berm dient getrokken te worden. Gewogen effect: [11.724,4 m x 0] + [210 m x 2] = 420 m

Onoordeelkundige berging van overtollige gronden

Onoordeelkundige berging van overtollige gronden kan aanleiding geven tot ecotoop- en biotoopverlies. Afhankelijk van de kwetsbaarheid van de vegetaties, wordt er rekening gehouden met geen of verwaarloosbaar effect tot negatief effect .

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 91

Beoordeling

Tracé 2 Gewogen effect: 1.725 m³ grond

Tracé 2 alternatief Gewogen effect: 1.698 m³ grond

Tracé 3 Gewogen effect: 1.538 m³ grond

Tracé 3 alternatief 1 Gewogen effect: 1.516 m³ grond

Tracé 3 alternatief 2 Gewogen effect: 1.533 m³ grond

Bodemverstoring

Bij tracés 2 (+ alternatief) en tracés 3 (+ alternatieven), wordt er een soortenarme weide doorkruist. Bij tracé 3 (+ alternatieven) bijkomend een soortenarme weide en een landduin. Gezien de aanwezigheid van zandige bodems treedt compactie nauwelijks op. Ter hoogte van de landduin wordt wel rekening gehouden met een negatief effect (verstoring bodemprofiel – zie ook effect bodem). Bij het doorkruisen van landbouwgronden zal de aannemer er voor zorgen dat aan de ene zijde van de sleuf al de teelaarde en aan de andere zijde van de sleuf al de diepere aarde opgestapeld wordt. Hierdoor kan bij het opnieuw opvullen van de sleuf de teelaarde wederom bovenaan komen te liggen.

Beoordeling

Tracé1 & 2 + Geen of verwaarloosbaar effect. alternatieven Gewogen effect: 0 m

Tracé 3 + Negatief effect ter hoogte van de landduin. Geen of verwaarloosbaar effect voor de rest van het alternatieven tracé. Gewogen effect: 210 m x 2 = 420 m

Verstoring van de waterhuishouding

Tracé 2 Gezien de beperkte bemalingsduur (max. 6 dagen) wordt er net als bij het basisproject uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect voor ‘verdrogingskwetsbare’ ecotopen en een gering negatief effect voor ‘kwetsbaar tot zeer kwetsbare’ en ‘zeer kwetsbare’ ecotopen. Volgende kwetsbare ecotopen worden aangetroffen langs tracé 2 (van waterwinning te Beerse tot waterleiding in Malle):  4-tal soortenrijke permanente graslanden  3-tal houtkanten  1 bomenrij (gedomineerd door populier)  2-tal vochtige, licht bemeste, door russen gedomineerde graslanden  1 recente eutrofe plas, gebufferd door een gemengde loofhoutaanplant  Struweelopslag van allerlei aard  Gagelstruweel (met boomopslag)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 92

Voor volgende ecotopen wordt er uitgegaan van een gering negatief effect:

 1 houtkant (elzen) langs de Beekakkerstraat (kwetsbaar tot zeer kwetsbaar)  9- tal mesotrofe tot oligotrofe plassen en 2-tal eutrofe plassen  Gedegradeerde heide met dominantie van Pijpenstrootje  Eiken-haagbeukenbos (jonge boomlaag)  1 nitrofiel alluviaal elzenbos langs Kongostraat  Twee nitrofiele alluviale elzenbosjes ter hoogte van D’Aestenstraat: grondwaterstandsdaling < 20 cm  Vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem ter hoogte van d’Aestenstraat: grondwaterstandsdaling < 30 cm  twee (vrij) vochtige elzen-eikenbosjes langs Salphen  nitrofiel alluviaal elzenbos langs Salpen Zelfde beoordeling geldt voor het alternatief van tracé 2.

Tracé 3 Tracé 3 (+ alternatieven) verloopt voor een groot deel over hetzelfde traject als tracé 2, bijgevolg kan veel van bovenstaande overgenomen worden. Volgende kwetsbare ecotopen worden aangetroffen langs tracé 2 en tracé 3 (van waterwinning te Beerse tot waterleiding in Malle):  4-tal soortenrijke permanente graslanden  3-tal houtkanten  2-tal vochtige, licht bemeste, door russen gedomineerde graslanden  1 eutrofe plas, gebufferd door gemengde loofhoutaanplant  Gagelstruweel (met boomopslag)  Struweelopslag van allerlei aard  deel van bomenrij (gedomineerd door populier) Voor volgende ecotopen wordt er uitgegaan van een gering negatief effect:  1 houtkant (elzen) langs de Beekakkerstraat (kwetsbaar tot zeer kwetsbaar)  4- tal mesotrofe tot oligotrofe plassen ter hoogte van Duivelskuil  2-tal eutrofe plassen  1 nitrofiel alluviaal elzenbos langs Kongostraat  2 recent eutrofe plassen  2 soortenrijke permanente graslanden (kwetsbaar tot zeer kwetsbaar) : door de beperkte bemalingsduur wordt slechts uitgegaan van een gering negatief effect  Populierenaanplant met elzen- en/of wilgenondergroei met eveneens kenmerken van een alluviaal essen- olmenbos. Vooral dit laatste is zeer gevoelig voor verdroging: deze aanplant ligt ter hoogte van het tracé zelf. Grondwaterstandsdalingen tot 1,8 m zijn niet uit te sluiten, maar door de beperkte bemalingsduur wordt slechts uitgegaan van een gering negatief effect  Gagelstruweel onder boomsoplag (zeer kwetsbaar): door de beperkte bemalingsduur wordt slechts uitgegaan van een gering negatief effect

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 93

Beoordeling

Tracé 2 + alternatief Gezien de beperkte bemalingsduur (max. 6 dagen) wordt er uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor een verdrogingskwetsbare ecotopen en van een gering negatief effect voor (kwetsbare tot) zeer kwetsbare ecotopen. Gewogen effect: (7,645 ha x 0 ) + (5,815 ha x 0,5) = 2,908 ha

Tracé 3 + alternatieven Gezien de beperkte bemalingsduur (max. 6 dagen) wordt er uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor een verdrogingskwetsbare ecotopen en van een gering negatief effect voor (kwetsbare tot) zeer kwetsbare ecotopen. Gewogen effect: (7,666 ha x 0) + (3,736 ha x 0,5) = 1,868 ha

Rustverstoring

Het aantal ha VEN of Habitatrichtlijngebied gelegen binnen de zone met verhoogde geluidsproductie (200 m) wordt, net zoals bij het basisscenario, hieronder als maat weergegeven. Beoordeling

Geen of verwaarloosbaar effect buiten VEN en Habitatrichtlijngebied. Matig negatief effect binnen VEN en/of Habitatrichtlijngebied.

Tracé 2 + alternatief Gewogen effect: 175,18 ha * 1 = 175,18 ha

Tracé 3 + alternatieven Gewogen effect: 72,50 ha * 1 = 72,50 ha

6.4.5 SCORES MILIEUEFFECTEN BASISPROJECT EN ALTERNATIEVEN

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toegekende scores aan de te verwachten milieueffecten en dit op basis van de eerder beschreven methodologie. Hierbij werd indien relevant rekening gehouden met de afstand/oppervlakte waarover het effect optreedt.

Tabel 6-1 Kwantificering milieueffecten fauna & flora (J/N) Effect Kosten Kosten Tracé 2 2 Tracé 2 Tracé 3 Tracé 3 Tracé 3 Tracé Eenheid Eenheid (trace 1)(trace alternatief alternatief 1 alternatief 2 Basisproject Basisproject (K)/Baten (B) (K)/Baten Nulalternatief Nulalternatief Gewogen Gewogen score tijdelijk biotoopverlies door m J K 0 0 0 420 420 420 0 aanleg waterleiding tijdelijke rustverstoring ha J K 154,03 175,18 175,18 72,50 72,50 72,50 0 tijdelijke verdroging door ha J K 11,221 2,908 2,908 1,868 1,868 1,868 0 bemaling bodemverstoring m J K 0 0 0 420 420 420 0 potentieel biotoopverlies m3 N K 1700 1725 1698 1538 1516 1533 0 berging grondoverschot

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 94

Op basis van bovenstaande tabel wordt besloten dat de minste effecten op Fauna & Flora bekomen worden bij de aanleg van de Pidpa-waterleiding volgens tracé 2 (+ alternatief). Bij deze redenering werd geen rekening gehouden met het potentieel biotoopverlies door berging van het grondoverschot aangezien de grond kan geborgen worden ter hoogte van biologisch minder waardevolle ecotopen, ongeacht de hoeveelheid te bergen grond. Tracé 3 + alternatieven brengt de meeste effecten op Fauna & Flora met zich mee. Het basistracé ligt hier tussenin. Dit wordt veroorzaakt door het hoog aantal ecotopen ter hoogte van de Beersedijk die (kwetsbaar tot) zeer kwetsbaar zijn voor verdroging. Indien de effecten voor verdroging kunnen beperkt worden, scoort dit tracé beter dan de andere tracé’s.

6.4.6 TOETSING VAN HET PROJECT AAN SPECIFIEKE BESCHERMINGSZONES

Natura 2000-doelstellingen

In hoofdstuk 7 wordt een “passende beoordeling” uitgewerkt, zoals voorgeschreven door het Natuurdecreet, artikel 36ter (zie deel: juridische randvoorwaarden). § 4. De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of programma moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan of het plan of programma slechts goedkeuren indien het plan of programma of de uitvoering van de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. De bevoegde overheid draagt er steeds zorg voor dat door het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan ontstaan. § 5. In afwijking op de bepalingen van § 4, kan een vergunningsplichtige activiteit die of een plan of programma dat afzonderlijk of in combinatie met één of meer bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, slechts toegestaan of goedgekeurd worden: a) nadat is gebleken dat er voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn en b) omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. Wanneer de betrokken speciale beschermingszone of een deelgebied ervan, een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort is, komen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten dan wel, na advies van de Europese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang, in aanmerking.

De afwijking bedoeld in het voorgaande lid kan bovendien slechts toegestaan worden nadat voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° de nodige compenserende maatregelen genomen zijn en de nodige actieve instandhoudingsmaatregelen genomen zijn of worden die waarborgen dat de algehele samenhang van de speciale beschermingszone en -zones bewaard blijft; 2° de compenserende maatregelen zijn van die aard dat een evenwaardige habitat of het natuurlijk milieu ervan, van minstens een gelijkaardige oppervlakte in principe actief is ontwikkeld. In een volgend hoofdstuk is een passende beoordeling opgenomen voor de habitatrichtlijngebieden. Samenvattend kunnen we stellen dat door aanleg van het project enkel negatieve effecten verwacht worden door het kruisen van de landduin (tracé 3).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 95

Mits voldaan wordt aan de milderende maatregelen en randvoorwaarden (zie verder hoofstuk 7) vindt er voor de 3 onderzochte tracés geen betekenisvolle aantasting plaats ten aanzien van het habitatrichtlijngebied.

VEN-afbakening 1 ste fase

De VEN-gebieden nr. 307 ‘Kempense Kleiputten’ en nr. 317 ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ worden doorkruist of gepasseerd door de onderzochte tracés (zie figuur 4.8). Deze VEN-gebieden overlappen deels met de afgebakende habitatrichtlijngebieden (zie figuur 4.8). Art. 25 §3 °2 van het Natuurdecreet zegt dat binnen de GEN gebieden, behoudens individuele ontheffing verleend door de administratie bevoegd voor het natuurbehoud of algemene ontheffing, een verbod geldt: 1) voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen (mits een aantal uitzonderingen op bepaalde landbouwpercelen) 2) de vegetatie te wijzingen, met inbegrip van meerjarige cultuurgewassen of kleine landschapselementen, behoudens in toepassing van een goedgekeurd beheerplan conform het bosdecreet. 3) het reliëf van de bodem te wijzigen 4) werkzaamheden uit te voeren die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen, alsook maatregelen die de bestaande ont- en afwatering versterken. 5) de structuur van waterlopen te wijzigen. Art. 26bis stelt dat de overheid geen toestemming of vergunning mag verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Als voor een activiteit een kennisgeving of melding aan de overheid vereist is, dient door de kennisgever te worden aangetoond dat de activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. De verscherpte natuurtoets (Hoofdstuk 8) van het VEN gaat na of onvermijdbare en onherstelbare schade wordt veroorzaakt. Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. Schade is onherstelbaar indien ze op de plaats van beschadiging niet meer kan worden hersteld met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was. Het Besluit van de Vlaamse regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid (‘Maatregelenbesluit’) geeft enkele aanvullingen ten aanzien van art.25 van het decreet.

6.4.7 MILDERENDE MAATREGELEN

Reeds geplande milderende maatregelen

Volgende algemene maatregelen zijn reeds gepland:  het aantal te rooien bomen en struiken worden tot een minimum te beperkt: er worden geen bomen of struiken gerooid. Langs de Talondreef (tracé 1) wordt de waterleiding ten oosten van de bomenrij aangelegd. De bomenstrook ter hoogte van de Koeischotse loop (tracé 3) wordt door middel van een gestuurde boring gekruist. Waar er toch nog bomen zouden staan op het tracé, dan worden deze ‘ondertunneld’.  lokale tracéversmallingen: de werkzone beperkt zich zo veel mogelijk tot de weg en de berm zelf (grachten worden niet verstoord, met uitzondering van een kleine zone langs de Molendreef). Overwegend bedraagt de werkzone 6m, waar de weg smaller is kan de werkzone beperkt worden tot 4 m.  bodemverdichting wordt zo veel mogelijk vermeden: voor de aanleg van de waterleiding wordt zoveel mogelijk de wegenis gevolgd en de bermen langs de weg.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 96

 Vermijden van effecten aan waterlopen: de waterlopen in het studiegebied worden gekruist door middel van gestuurde boringen. Structuurwijzigingen worden vermeden.  De bemalingsduur voor het droog houden van de sleuf wordt in de tijd beperkt tot max. 6 dagen.

Verdere mogelijkheden

Uitvoering van de werken buiten het broedseizoen zal effectverminderend werken. Er mag niet gewerkt worden tijdens broedseizoen (15 maart – 15 juni), met name in de hindergevoelige gebieden (VEN, SBZ, natuuur- en bosgebieden, groengebieden, Militair domein, weidevogelgebieden bij Beerse Dijk). Gezien de aanleg in of nabij bestaande wegen die in normale omstandigheden ook rustverstoring met zich meebrengen, wordt een verbod van uitvoering van de werken tijdens de broedperiode niet als absoluut noodzakelijk geacht voor niet gevoelige gebieden.

Grondoverschotten mogen niet op natte en/of laaggelegen terreinen binnen het studiegebied gedeponeerd worden. In het studiegebied komen enkele VEN-gebieden voor, waar ophogingen verboden zijn. Daarnaast komen er in het studiegebied meerdere biologisch waardevolle en/of kwetsbare percelen voor, die schade zouden ondervinden bij een mogelijke ophoging. Deze percelen dienen gevrijwaard te worden van grondophogingen. Buiten het studiegebied dienen waardevolle of zeer waardevolle graslanden, bossen en struwelen in valleigebieden niet opgehoogd te worden. Dit is van toepassing voor historisch permanente graslanden zoals Hc, Hj, Hf, Hm, Hp*, Hpr, Hu, …, bossen als Va, Vf, Vb, Vn, Vc, Vm, Vo, Lh,…, en struwelen als Sm, So, Sf,… (voor de gebruikte klasse- indeling verwijzen we naar de classificatie gebruikt bij de BWK). De opgegeven lijst is uiteraard niet limitatief. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 betreffende de wijziging van vegetaties en kleine landschapselementen, geldt een algemeen verbod tot het wijzigen van specifieke vegetaties (vennen en heiden, moerassen en waterrijke gebieden, duinvegetaties en historisch permanent grasland) en voor bijzondere kleine landschapselementen (holle wegen, graften en bronnen). Binnen bepaalde gebieden en zones (een reeks ‘groene’ gewestplanbestemmingen, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden, Ramsargebieden en beschermde duingebieden) en voor een reeks kleine landschapselementen (heggen, hagen, houtkanten, houtwallen en houtige beplantingen op taluds, spoorwegen, waterwegen, dijken en langs waterlopen) voor zover ze zich bevinden binnen bovenvermelde gebieden en zones en binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied is de wijziging van vegetatie verboden (o.a. door het wijzigen van het reliëf met inbegrip van nivellering van het microreliëf) behoudens voorafgaande een uitdrukkelijke schriftelijke vergunning verkregen wordt. Ook voor biologisch minder waardevolle percelen zoals akkers (Bl) en graslanden (Hx en Hp) dient bij een eventuele ophoging de waterbergende functie van de valleigronden niet in het gedrang te komen. Bijgevolg zijn ophogingen ook hier niet aan de orde. Dit geldt zowel voor de laaggelegen maar biologisch minder waardevolle valleigronden binnen als buiten het studiegebied. Daarnaast dient de gelaagdheid aan bodemprofielen (podsolbodems, plaggenbodems en duin) maximaal gerespercteerd te worden en hersteld bij de afwerkingsfase.

Volgende milderende maatregelen zijn van toepassing voor het kruisen van de landduin (tracé 3):  de werkzone dient zo klein mogelijk gehouden te worden (4m )  het sparen van de omliggende vegetatie is belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is voor de te herstellen zones.  Het verwijderen van bomen dient vermeden te worden.  De aan- en afvoer van materiaal gebeurt enkel langs de werkzone

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 97

6.5 LANDSCHAP , BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

6.5.1 BESPREKING INGREEP EFFECTRELATIES

6.5.1.1 Aanlegfase Gedurende de aanlegfase van een project dient steeds rekening gehouden te worden met een mogelijke tijdelijke verstoring van het landschap door materiaalaanvoer, uitvoering van grondwerken, werkzaamheden, enz. Eventuele beschadigingen dewelke kunnen optreden tijdens deze werkzaamheden (vegetatieve schade, archeologisch patrimonium, enz.) kunnen een permanente invloed hebben op het landschapsbeeld/structuur en de erfgoedwaarde. Voor het voorliggende project dient specifiek met volgende elementen rekening gehouden te worden:

- Tijdens de voorbereidend fase moet de werkzone vrijgemaakt worden. Standaard wordt rekening gehouden met een werkzone van 6 meter, die beperkt kan worden tot een strook van 4 meter. Ter hoogte van het grootste deel van de voorgestelde tracés is de werkzone echter beperkt tot de bestaande wegenis inclusief vrije berm. - Het vrij maken van de werkzone houdt standaard het verwijderen van opgaand groen in. Voor voorliggend project zal het opgaand groen maximaal gespaard blijven. Er zullen geen bomen gerooid worden. - Bij werkzaamheden in de vrije wegberm of ter hoogte van weiland zal ter hoogte van de sleuf de teelaarde afzonderlijk afgegraven en gestapeld worden. Na de werkzaamheden zal grond en teelaarde zorgvuldig terug geplaatst worden. - Ontsluiting van de werkzone vormt voor voorliggend project geen probleem. Er zullen geen bijkomende werfwegen aangelegd worden. - Gedurende de werkzaamheden zal een werfkeet (10 op 4 m, locatie nog niet bepaald) geplaatst worden. Deze kan een tijdelijke invloed op het landschapsbeeld hebben. Tijdens de afwerkingsfase dient het terrein zo goed als kan hersteld te worden in zijn oorspronkelijke staat. De werkzone wordt terug hersteld (aanvulling grond en teelaarde), overtollige gronden worden afgevoerd en bomen/struiken worden heraangeplant waar mogelijk en noodzakelijk. Tijdens deze werken treedt wederom een tijdelijke landschappelijke verstoring op.

6.5.1.2 Exploitatiefase Er dient voor de leiding geen erfdienstbaarheidszone te worden toegepast waarbinnen geen opgaande of diepwortelende vegetatie mag ontwikkelen. Met andere woorden opgaande vegetatie die mogelijks tot ontwikkeling komt bovenop de leidingstrook dient niet geregeld of gericht te worden verwijderd (in tegenstelling tot bijvoorbeeld gasleidingen). Er dient met andere woorden geen rekening gehouden te worden met een permanente invloed inzake landschapsbeeld gepaard gaand met het tracé van de leiding.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 98

6.5.2 INDELING EFFECTGROEPEN EN METHODOLOGIE VAN EFFECTBEPALING Het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kunnen op verschillende manieren verstoord worden door uitvoering van een project. Ter beschrijving van de effecten ten gevolge van een project wordt rekening gehouden met volgende drie effectgroepen.

1) Structuur- en relatiewijzigingen Binnen de effectgroep ‘structuur- en relatiewijzigingen’ wordt rekening gehouden met de mogelijke verstoring van reliëfs- en hydrografische structuren van het landschap, met de veranderingen in de landschappelijke structuur die leiden tot veranderingen van de landschapsecologische kwaliteit en de ecologische functie van het landschap en met het versnipperen van landschappelijke kavelstructuren, verandering van de toegankelijkheid, wijziging van de gebruiksmogelijkheden.

2) Wijziging erfgoedwaarde In de effectgroep ‘wijziging erfgoedwaarde’ wordt een onderscheid gemaakt tussen drie deelgroepen: landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

Landschap Onder deze deelgroep wordt het erfgoedaspect van het landschap behandeld. Aandacht gaat naar de mate waarin de historisch-geografische structuren van het landschap worden verstoord of de mate waarin de historische continuïteit van het landschap beïnvloed wordt.

Bouwkundig erfgoed Bouwkundig erfgoed kan afhankelijk van de ingreep onderhevig zijn aan directe of indirecte effecten. Onder directe effecten worden ingrepen zoals de vernietiging, de verstoring van de visuele samenhang of de verstoring van de context van het erfgoed verstaan. Indirecte effecten kunnen optreden door trillingen, zettingseffecten, luchtemissies ed.

Archeologie In de deelgroep ‘archeologie’ wordt aandacht besteed aan de mogelijke effecten op gekende archeologische waarden of ongekende archeologische potenties. Aspecten zoals fysieke aantasting door vergraving, aantasting ensemblewaarde en aantasting van de archeologische potenties zijn hierbij bepalend voor de inschatting van de ernst van het effect.

3) Wijziging perceptieve kenmerken Onder de perceptieve waarde van het landschap wordt de visuele waarde, maar ook de waardering van het landschap in termen van waardering van kwaliteit en gebruikswaarde verstaan. Aandacht wordt hier besteed aan effecten onder invloed van de verwijdering, verandering of toevoeging van landschapselementen, alsook aan effecten door veranderingen in het gebruik en beheer van het landschap.

Op basis van het gehanteerde significantiekader (vnl. kwetsbaarheidsbenadering) zal bij de beoordeling van de effecten, in volgend onderdeel, een toetsing van het project en de alternatieven gebeuren ten aanzien van deze effectgroepen. Op figuur 6.5 worden de effecten en de milderende maatregelen aangaande de discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie grafisch weergegeven.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 99

6.5.3 EFFECTEN DOOR AANLEGFASE

6.5.3.1 Tijdelijke effecten Wijziging perceptieve kenmerken

Als voornaamste tijdelijke effecten die het project veroorzaakt wordt rekening gehouden met de tijdelijke verstoring van de perceptieve kenmerken van het landschap ten gevolge van de werkzaamheden (zie eerder). Algemeen wordt gepaard gaand aan de geplande werken uitgegaan van een matig negatief effect op de landschapsperceptie. Er zal immers gedurende de werken tijdelijk sprake zijn van een duidelijke verstoring van de landschapsperceptie. Ter hoogte van de landschapseenheden met hogere belevingswaarde, meer bepaald landschappelijke relictzones en ankerplaatsen, wordt uitgegaan van een negatief effect. De uiteindelijke toegekende score voor het effect houdt eveneens rekening met de oppervlakte waarbinnen een beïnvloeding van de perceptie zal optreden. Hierdoor zal het effect in een open landschappelijk gebied groter zijn dan het effect in een gesloten landschappelijk gebied. Voor tracé 1 komt dit neer op:

Beoordeling: score = 226 ha (zone met hoge belevingswaarde) x 2 = 452 score = 284 ha (overige zone) x 1 = 284

Wijziging erfgoedwaarde

Naast de tijdelijke hinder inzake landschapsperceptie wordt ter hoogte van het landschappelijk erfgoed eveneens rekening gehouden met de tijdelijke drastische verstoring van de integriteit van het erfgoed. Volgende zones ondervinden een negatief effect bij uitvoering van het project volgens tracé 1: - landschappelijke relictzone ‘Bos- en akkercomplex Ekstergoor, Epelaar, Breevennen en Beerse Heide’ over een tracéafstand van ca. 2,3 km; - landschappelijke relictzone ‘Bos- en akkercomplex Schuurhoven – Steenovens’ over een tracéafstand van ca. 0,33 km;

- landschappelijke relictzone ‘Bosgebied ’s Herenbos, Heihuizen, Zalfen en Blommerschot’, waarvan gedeelten eveneens behorend tot landschappelijke ankerplaatsen ‘’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen’, ‘Zalfens Gebroekt’ en ‘Domein Blommerschot en Beulkbeemden’ over een tracéafstand van ca. 4,6 km;

Beoordeling: score = 7,23 km x 2 = 14,46

6.5.3.2 Permanente effecten Structuur- en relatiefwijziging

Door de aanleg van de leiding worden er geen bestaande landschappelijke structuren aangetast. De leiding zal gelegd worden ter hoogte van de bestaande wegenis of in de nabijgelegen wegberm.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 100

Wijziging erfgoedwaarde

Landschappelijk erfgoed Door uitvoering van het voorliggende project treden er geen permanente wijzigingen op inzake landschappelijk erfgoed.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

Bouwkundig erfgoed Aan de beperkte bemaling die noodzakelijk is voor de uitvoering van het project worden geen relevante effecten gekoppeld inzake zettingen ter hoogte van bouwkundig erfgoed.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

Archeologie De aanleg van tracé 1 gebeurt volledig ter hoogte van, of in de direct aansluitende berm van bestaande wegen (zowel verharde wegen als zandwegen). Op basis van het advies opgevraagd bij de AdAK en de erfgoedconsulent archeologie van het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend erfgoed Antwerpen, dient voor dit tracé rekening gehouden te worden met de kruising van de archeologische knelpuntzone ter hoogte van Vogelzang (i.e. de zone gelegen net ten zuiden van het woongebied van Oostmalle, zie bespreking referentiesituatie). Vermits de aanleg van de leiding een beperkte bodemingreep betreft, ter hoogte van de reeds verstoorde berm van een recent heraangelegde weg, wordt er geen relevante verstoring van archeologisch erfgoed gekoppeld aan de aanleg van de leiding ter hoogte van deze zone. Ook voor de aanleg van de leiding ter hoogte van zandwegen worden omwille van de beperktheid van de ingreep geen relevante effecten gekoppeld. Archeologische onderzoeken worden door de AdAK dan ook niet noodzakelijk geacht, wel wordt aangegeven dat de ingreep beperkt dient te blijven tot de minimale ingreep die noodzakelijk is voor de aanleg van de leiding (i.e. uitgraving over breedte van 0,85 m). Ook treden er ter uitvoering van het project geen langdurige bemalingen op die een invloed kunnen veroorzaken ten aanzien van archeologisch erfgoed.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

Wijziging perceptieve kenmerken

Door uitvoering van het project treden er geen relevante permanente wijzigingen op inzake perceptieve landschappelijke kenmerken.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

6.5.4 AFWEGING ALTERNATIEVEN

6.5.4.1 Nulalternatief De effecten verbonden aan de uitvoering van het project treden niet op bij het nulalternatief.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 101

6.5.4.2 Tracé 2 en 3

6.5.4.2.1 Tijdelijke effecten Wijziging perceptieve kenmerken

Dezelfde beoordelingswijze als aangehaald bij de bespreking van tracé 1 is van toepassing voor de beoordeling van de tracés 2 en 3 (incl. alternatieven). Voor tracé 2 + alternatief komt neer op:

Beoordeling: score = 334 ha (zone met hoge belevingswaarde) x 2 = 668 score = 131 ha (overige zone) x 1 = 131

Voor tracé 3 + alternatieven komt neer op:

Beoordeling: score = 301 ha (zone met hoge belevingswaarde) x 2 = 602 score = 136 ha (overige zone) x 1 = 136

Wijziging erfgoedwaarde

Volgende zones met erfgoedwaarde worden beïnvloed bij uitvoering van het project volgens tracé 2 + alternatief: - landschappelijke relictzone ‘Bos- en akkercomplex Ekstergoor, Epelaar, Breevennen en Beerse Heide’ over een tracéafstand van ca. 2,2 km; - landschappelijke relictzones ‘Bosgebied ’s Herenbos, Heihuizen, Zalfen en Blommerschot’ & ‘Vallei van de Pulderbeek-Molenbeek, kasteeldomeinen en bos-akkercomplexen’ en de landschappelijke ankerplaatsen ‘’s Herenbos, Heihuizen en Zalfen’, ‘Domein Blommerschot en Beulkbeemden’ & ‘Zalfens Gebroekt’ over een tracéafstand van ca. 5,7 km.

Beoordeling: score = 7,9 km x 2 = 15,8

Volgende zones worden beïnvloed bij uitvoering van het project volgens tracé 3 + alternatieven: - landschappelijke relictzone ‘Bos- en akkercomplex Ekstergoor, Epelaar, Breevennen en Beerse Heide’ over een tracéafstand van ca. 2,2 km; - landschappelijke relictzones ‘Bosgebied ’s Herenbos, Heihuizen, Zalfen en Blommerschot’ & ‘Vallei van de Pulderbeek-Molenbeek, kasteeldomeinen en bos-akkercomplexen’ en de landschappelijke ankerplaats ‘Domein Blommerschot en Beulkbeemden’ over een tracé afstand van ca. 3,6 km.

Beoordeling: score = 5,8 km x 2 = 11,6

6.5.4.2.2 Permanente effecten Structuur- en relatiefwijziging

De uitvoering van het project volgens tracé 2 + alternatief houdt evenals de uitvoering van het project volgens tracé 1 geen relevante structuur- en relatiewijzigingen in.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 102

Bij uitvoering van het project volgens tracé 3 + alternatieven treedt wel verstoring op van een bestaande landschapstructuur. Ter hoogte van de duingordel gelegen ten oosten van het militaire vliegveld zal vergraving plaatsvinden voor de aanleg van de leiding. Na de werkzaamheden zal het terrein terug in zijn oorspronkelijke staat hersteld worden. Hierdoor mag er in principe geen visuele verstoring van de landschapsstructuur zichtbaar zijn. Vermits de werkzaamheden echter ongewenste effecten zoals erosie, bodemverdichting, ed. in de hand kunnen werken, is het meest wenselijk de bestaande landschappelijke structuur ongestoord te laten. De ingreep wordt hierdoor als een gering negatief effect beoordeeld.

Beoordeling: score = 210 m² x 0,5 = 105

Wijziging erfgoedwaarde

Landschappelijk erfgoed Door uitvoering van het voorliggende project treden er ook bij tracés 2 + 3 (incl. alternatieven) geen geen permanente wijzigingen op inzake landschappelijk erfgoed.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

Bouwkundig erfgoed Aan de beperkte bemaling die noodzakelijk is voor de uitvoering van het project worden geen relevante effecten gekoppeld inzake zettingen ter hoogte van bouwkundig erfgoed.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

Archeologie Tracé 2 : Ook voor de uitvoering van het project volgens tracé 2 volgt de leiding voornamelijk bestaande wegen en worden er geen relevante effecten gekoppeld aan de werkzaamheden. Belangrijke uitzondering hierop vormen de kruising van een stuk onverstoord weiland en de uitgravingen ter hoogte van de zandweg gelegen tussen Gierledijk en Zilvereind. Op basis van gekende vondsten heeft men weet van een vrij intensieve bewoning tijdens de vroege middeleeuwen (en mogelijk ook in de volle middeleeuwen) ter hoogte van Zilvereind. Voor de hier geplande werkzaamheden wordt dan ook uitgegaan van een nagenoeg zeker verstoring van archeologisch erfgoed. Ter hoogte van de onverstoorde weilandzone dient rekening gehouden met aanwezigheid van potentieel archeologisch erfgoed. Specifiek voor het tracégedeelte ter hoogte van het weiland tussen de Engstraat en Leetereind wordt rekening gehouden met een matig negatief effect. Voor het tracégedeelte ter hoogte van de zandweg aan Zilvereind wordt uitgegaan van een negatief effect.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect (gehele tracé met uitzondering van onderstaand vermelde delen) score gedeelte weiland tussen Engstraat en Leetereind: 364 m² x 1 = 364 score gedeelte zandweg thv Zilvereind: 767 m² x 2 = 1534

Tracé 2 alternatief: . Indien bij uitvoering van het project volgens tracé 2 inclusief het verder volgen van de zandweg tot ter hoogte van de D’Aestenstraat neemt de verstoring van de archeologische zone nabij Zilvereind verder toe. Hierdoor dient rekening gehouden te worden met een vergroting van het negatieve effect op het archeologisch erfgoed.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 103

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect (gehele tracé met uitzondering van onderstaand vermelde delen) score gedeelte weiland tussen Engstraat en Leetereind: 364 m² x 1 = 364 score gedeelte zandweg thv Zilvereind: 957 m² x 2 = 1914

Tracé 3 : Voor tracé 3 is dezelfde beoordeling als voor tracé 2 met dit verschil dat naast de kruising van weiland tussen de Engstraat en het Leetereind eveneens een tweede onaangeroerde zone weiland en duingordel doorkruist moet worden, meer bepaald de zone net ten oosten van het militair vliegveld van Malle. Ter hoogte van deze zone dient vooral rekening gehouden te worden met potenties inzake erfgoed uit de steentijd (steentijd kampementen). Onderzoek uitgevoerd naar steentijdsites in de Kempen (Van Gils en De Bie, 2001) wijst immers op het belang van drogere, hogere sites in de omgeving van rivieren of open water. De ligging van de duinzone grenzend aan het valleigebied van de Koeischotseloop voldoet aan beide factoren, die ook toen belangrijk waren voor het uitkiezen van een verblijfplaats. Deze veronderstelling wordt verder onderbouwd op basis van gekende vondsten in hetzelfde duingebied nabij een klein ven aan Bruulbergen. Naast het nog bestaande duinrelict ten oosten van het vliegveld, is het terrein van het vliegveld zelf ook onderdeel van de historische duinzone. Bij de aanleg van het vliegveld werd het terrein echter geëgaliseerd, waardoor de archeologische waarde van het gebied grotendeels verloren is gegaan.

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect (gehele tracé met uitzondering van onderstaand vermelde delen) score gedeelte weiland tussen Engstraat en Leetereind: 364 m² x 1 = 364 score gedeelte zandweg thv Zilvereind: 767 m² x 2 = 1534 score gedeelte weiland + duingordel thv Koeischotseloop: 320 m² x 2 = 640

Tracé 3 alternatieven : Voor tracé 3 worden eveneens nog twee andere mogelijkheden aangegeven ter hoogte van Zilvereind. Beide mogeljkheden houden een bijkomende verstoring in van de zandwegen ter hoogte van Zilvereind. Volgende effecten worden gekoppeld aan de uitvoering van het project volgens beide mogelijkheden: Tracé 3 alternatief 1:

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect (gehele tracé met uitzondering van onderstaand vermelde delen) score gedeelte weiland tussen Engstraat en Leetereind: 364 m² x 1 = 364 score gedeelte zandweg thv Zilvereind: 957 m² x 2 = 1914 score gedeelte weiland + duingordel thv Koeischotseloop: 320 m² x 2 = 640

Tracé 3 alternatief 2:

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect (gehele tracé met uitzondering van onderstaand vermelde delen) score gedeelte weiland tussen Engstraat en Leetereind: 364 m² x 1 = 364 score gedeelte zandweg thv Zilvereind: 1090 m² x 2 = 2180 score gedeelte weiland + duingordel thv Koeischotseloop: 320 m² x 2 = 640

Wijziging perceptieve kenmerken

Door uitvoering van het project treden er geen relevante permanente wijzigingen op inzake perceptieve landschappelijke kenmerken.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 104

Beoordeling: Geen of verwaarloosbaar effect

6.5.5 SCORES MILIEUEFFECTEN BASISSCENARIO EN ALTERNATIEVEN Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toegekende scores aan de te verwachten milieueffecten en dit op basis van de eerder beschreven methodologie. Hierbij werd indien relevant rekening gehouden met de eenheid waarover het effect optreedt.

Tracé Tracé 1 Tracé 2 Tracé 2 Tracé 3 Tracé 3 Tracé 3 Baten(B) alternatief alternatief 1 alternatief 2 Kosten(K) / basisproject

Wegingseenheid T Wijziging perceptieve ha K 736 799 799 738 738 738 kenmerken T Wijziging erfgoed- Landschappelijk km K 14,46 15,8 15,8 11,6 11,6 11,6 waarde P Structuur- en relatiewijziging m² K 0 0 0 105 105 105 P Wijziging erfgoed- Landschappelijk ha K 0 0 0 0 0 0 waarde P Wijziging erfgoed- Bouwkundig # K 0 0 0 0 0 0 waarde P Wijziging erfgoed- Archeologisch m² K 0 1898 2278 2538 2918 3184 waarde P Wijziging perceptieve ha K 0 0 0 0 0 0 kenmerken

T = tijdelijk landschappelijk effect; P = permanent landschappelijk effect Op basis van bovenstaande scores kunnen volgende conclusies geformuleerd worden: - De tijdelijke effecten die optreden ten gevolge van de drie verschillende tracés (incl. alternatieven) liggen in dezelfde grootteorde. Vermits er bij uitvoering van het basisproject geen permanente effecten optreden, komt tracé 1 duidelijk naar voor als te verkiezen tracé. - Tracé 2 en 3 veroorzaken beide een permanente verstoring van het archeologisch erfgoed. Tracé 2 is te verkiezen boven tracé 3. Tracé 3 houdt immers een grotere verstoring inzake archeologisch erfgoed in. Eveneens veroorzaakt tracé 3 een verstoring van een waardevolle landschapstructuur (duingordel). - De alternatieve mogelijkheden voorzien ter hoogte van Zilvereind voor tracé 2 en 3 zijn landschappelijk niet wenselijk. Beide alternatieven doorkruisen een groter gedeelte archeologisch waardevolle zandweg.

6.5.6 MILDERENDE MAATREGELEN Ter beperking van de landschappelijke effecten worden volgende milderende maatregelen aangegeven: Werkzaamheden + plaatsing werfkeet Gedurende de werkzaamheden dient de aannemer de visuele hinder maximaal te beperken. Het is in dit opzicht eveneens wenselijk dat de werfkeet geplaatst wordt in een zone waar deze weinig bijkomende visuele hinder veroorzaakt. Concreet komt dit neer op het niet plaatsen van de werfkeet in open landschap en het niet plaatsen van de werfkeet binnen landschappelijk waardevolle zones (ankerplaats en relictzone). Doorkruising archeologisch waardevolle zone bij tracé 2 of 3 Voor uitvoering van het project volgens tracé 1 wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Eventuele uitvoering volgens alternatieven tracé 2 of tracé 3 vergen wel de nodige opvolging. Het is aangewezen dat PIDPA voor aanvang van de werken contact opneemt met het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed. Op basis van de gedetailleerde plannen ter uitvoering van de werken kan het Agentschap voorschriften opstellen voor een archeologisch vooronderzoek.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 105

6.6 MENS

6.6.1 BESPREKING INGREEP EFFECTRELATIES

6.6.1.1 Aanlegfase De meeste effecten met betrekking tot de discipline mens situeren zich tijdens de aanlegfase (geluidshinder, verkeershinder, verminderde bereikbaarheid …) en zijn het resultaat van voorbereidingswerken, de uitvoering zelf of de afwerking waarbij het terrein zo goed als mogelijk terug in zijn oorspronkelijke staat wordt hersteld.

6.6.1.2 Exploitatiefase De effecten tijdens de exploitatiefase beperken zich tot limitering van grondgebruik door erfdienstbaarheid en eventuele wateroverlast bij onoordeelkundige berging van grondoverschotten in overstromingsgevoelige gebieden.

6.6.2 INDELING EFFECTGROEPEN EN METHODOLOGIE VAN EFFECTBEPALING Bij de studie van het antropogeen milieu (de mens in zijn leefomgeving) gaan we uit van een functionele benadering van de ruimte waarin we leven. We onderscheiden hierbij vier functionele systemen: wonen, werken, recreatie en communicatie (verkeer). Binnen deze functionele systemen worden effecten beoordeeld die verbonden zijn aan de fysieke dragers van het systeem (directe impact op bodem, gebouwen, infrastructuur) of die te maken hebben met de voorwaarden (kwaliteit) waarbinnen het systeem functioneert (aantasting van geluidskwaliteit, toegankelijkheid, belevingswaarde ...).

6.6.3 EFFECTEN TIJDENS AANLEGFASE

6.6.3.1 Tijdelijke effecten Tijdelijke geluidshinder

Een verhoogde geluidsproductie zal optreden tijdens uitvoering van de werken. Het gaat hier dus om een tijdelijk effect. Bij aanleg van de leiding worden een aantal specifieke geluidsbronnen ingezet: graafmachines, vrachtwagens, grondverdichtingsmachines en bemalingspompen (al dan niet voorzien van een stroomaggregaat). De inschatting van het niveau van het specifieke geluid van het project tijdens uitvoering van de werken is gebaseerd op metingen in een gelijkaardig project (Limburgs Universitair Centrum, 1998). De grootteorde van deze cijfers is nog steeds representatief. Het geluidsdrukniveau, uitgedrukt aan de hand van het LAeq,1h ligt op 25 meter van de werkzone tussen 70 en 75 dB(A), met een achtergrondniveau LA95,1h van 60 à 65 dB(A). Deze getalwaarden zijn voor andere afstanden benaderend om te rekenen volgens onderstaande tabel.

LAeq,T : het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluidsbelasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continu geluid met dezelfde geluidsbelasting.

LA95,T: het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95 % van de observatieperiode T wordt overschreden. Het is een maat voor het overwegend heersende achtergrondgeluidsniveau.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 106

Geluidsniveau i.f.v. bronafstand

Afstand LAeq,1h LA95,1h

10 80.0 70.0 15 76.5 20 74.0 25 72.1 65.0 50 66.0 100 60.0 55.0 150 56.5 200 54.0 250 52.1 300 50.5 50.0 400 48.0

Het uiteindelijke immisiegeluidsniveau (totale geluidsdrukniveau) is afhankelijk van het niveau van het oorspronkelijke omgevingsgeluid en wordt bepaald als een logaritmische som van het specifieke geluid met het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Indien het specifieke geluid van het project ter hoogte van de woningen 10 à 15 dB(A) hoger ligt dan het oorspronkelijke omgevingsgeluid, dan zal het geluidsniveau van de werf bepalend zijn voor het omgevingsgeluid tijdens uitvoering van de werken en aldus een significante verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid met zich meebrengen. Waar de leiding in de onmiddellijke omgeving van woningen wordt aangelegd, valt geluidshinder tijdens de uitvoering van de werken te verwachten.

Wanneer we ervan uitgaan dat het gemiddelde geluidsniveau (L A95,1h ) binnen de doorkruiste gebieden gedurende de dagperiode (7 tot 19 uur) beantwoordt aan de milieukwaliteitsnorm voor geluid in open lucht, betekent dit dat het specifiek L A95,1h geluid op 25 m van de afstand tot de geluidsbron reeds een overschrijding met ruim 15 dB(A) van het oorspronkelijke omgevingsgeluid bedraagt. Alle woningen gelegen langs het tracé vallen binnen deze geluidscontour. De uitvoering van het project zal dan ook een belangrijke bijdrage leveren tot de verhoging van het geluidsdrukniveau binnen het rustige projectgebied. De werken vinden plaats tussen 8u en 17u. ‘s Nachts zal enkel een bemalingspomp werkzaam zijn. Indien deze pomp vlak bij woningen wordt opgesteld kan hinder tijdens de nacht optreden.

Beoordeling: score = 219 woningen * 2 = 438 woningen (zone 72,1 dB(A)) 256 woningen * 1 = 256 woningen (zone 60,0 dB(A)) 511 woningen * 0,5 = 255,5 woningen (zone 52,1 dB(A))

Verminderde toegankelijkheid woningen

De werken zullen tijdelijke hinder veroorzaken wat betreft de bereikbaarheid van de woningen langsheen de straten welke deel uitmaken van het tracé van de leiding. Pidpa verzekert dat een sleuf van 50m maximaal 1 dag open zal liggen. De opritten worden enkel opengebroken tussen 8u en 16u én de bewoners worden daarvan verwittigd. Elke aangelande kan zijn wagen ’s avonds op de oprit rijden. Ongeveer 216 woningen grenzen aan het tracé, zodat deze mogelijks 1 dag met de auto niet bereikbaar zullen zijn (gemiddeld 2,5 inwoners per woning).

Beoordeling: score = 540 menshinderdagen

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 107

Verminderde toegankelijkheid handelszaken/landbouwbedrijven/voorzieningen

Direct langs het tracé liggen geen restaurants, supermarkten, bakkers, slagers … Op de hoek van de Beekakkerstraat met de Houtseweg is wel een café gelegen welke tijdelijk enige hinder kan ondervinden van de aanleg van de leiding en de heraanleg van het wegdek. Ook de toegankelijkheid van een 9-tal landbouwbedrijven zal tijdelijk verminderen. Ook hier zal de toegang slechts maximaal 1 dag verhinderd zijn.

Beoordeling: score = 10

Tijdelijke stofhinder

Waar de werkzone loopt in de nabijheid van de woonomgeving, kan stofhinder optreden tijdens de grondwerkzaamheden en de aan- en afvoer van materialen.

Beoordeling: score = 250 woningen

Tijdelijke aantasting recreatieve infrastructuur

De Jan Vaerten fietsroute, die het tracé gedeeltelijk volgt ter hoogte van de Oostmalse weg (2,4 km), kan tijdelijk hinder ondervinden van de werkzaamheden. Het aantal hinderkilometers wordt berekend door de lengte van de aantasting van de route. Ook in Oostmalle valt het tracé deels samen met een fietsroute (1,52 km) en een wandelroute (1,97 km). Er bevinden zich ook een aantal fietsknooppunten langs het tracé. Naast de gebruikers van deze meer regionale recreatieve infrastructuur, kunnen ook de plaatselijke recreatieve fietsers en wandelaars tijdelijk hinder ondervinden ten gevolge van de werken. Wandelaars en fietsers kunnen echter ten allen tijde door. Aangezien de werken niet plaatsvinden tijdens het weekend en de sleuf maximum 1 dag openblijft, wordt uitgegaan van slechts een gering negatief effect.

Beoordeling: score = 5,89 km * 0,5 = 2,95 km

Speciale aandacht dient te gaan naar de zones waar de leiding in het fietspad (Antwerpseweg) wordt aangelegd, zodat ook daar de veiligheid van de fietsers niet in het gedrang komt.

Beoordeling: score = 420 m in fietspad

Tijdelijke verkeershinder

Het tracé loopt voornamelijk langs lokale wegen. Waar een gewestweg gekruist wordt, maakt men gebruik van een gestuurde boring onder de weg. Er wordt dan ook geringe verkeershinder verwacht m.b.t doorgaand verkeer. Bij de bepaling van de hinderkilometers wordt naast de lengte van de aantasting van de weginfrastructuur rekening gehouden met het type weg (lokaal, doorgaand, regionaal) en het gebruik door openbaar vervoer. De Schransdriesstraat is een weg voor doorgaand verkeer. Hier is het effect matig negatief. De overige wegen zijn eerder lokale wegen waardoor het effect op mogelijke verkeersinder en verkeersstremming gering negatief is.

Beoordeling: score = 128 m * 1 = 128 m (Schransdriesstraat) 13.172 m * 0,5 = 6.586 m

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 108

Werfverkeer

De uitvoering van het project genereert een aantal aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens met materiaal. De aanleg van de binnen dit project beschreven leiding vraagt bij benadering 150 vrachtwagentransporten met afvoer van grondoverschot en circa 92 transporten voor de aanvoer van leidingen (24 buizen van 6m op 1 vrachtwagen). Dit resulteert voor het totale project in ongeveer 242 transporten of gemiddeld een drietal vrachtwagenbewegingen per werkdag. De vrachtwagenbewegingen zullen voornamelijk plaatsvinden op lokale wegen. Op het gebied van verkeersveiligheid valt te verwachten dat een deel van de projectgebonden vrachtwagenbewegingen zullen gebeuren via de Schransdriesstraat, en bijgevolg in de omgeving van basisschool “Schransdries” (negatief effect).

Beoordeling: score = 242 transporten * 2 = 484

6.6.3.2 Permanente effecten Risico op zetting gebouwen door inklinking bodem

De bemalingen die nodig zijn voor de aanleg van de leiding veroorzaken lokaal een daling van de grondwatertafel (zie effecten op grondwater). Afhankelijk van de textuur in de ondergrond kan dit mogelijke barstvorming in de huizen ten gevolge van bodemzettingen veroorzaken. Afhankelijk van de bodemkarakteristieken wordt gesproken van een gering, matig of negatief effect: - veen op geringe diepte: negatief effect - klei op geringe diepte: matig negatief effect - geen klei of veen, maar vochttrap d of e: gering negatief effect - overige: geen of verwaarloosbaar effect

Veen komt niet voor in de zones waar een significante daling van de grondwatertafel kan optreden. Waar klei voorkomt zijn geen woningen gelegen. Enkel voor de woningen op vochtige bodems kan dus een gering negatief effect begroot worden. Het gaat om ongeveer 186 woningen.

Beoordeling: score = 186 woningen * 0,5 = 93

Erfdienstbaarheid

Na aanleg van de leiding geldt een erfdienstbaarheid van toe- en doorgang boven de leiding. In de aangekochte strook ondergrond mag de eigenaar van de bovengrond niet overgaan tot het oprichten van gebouwen of het wijzigen van het peil van de grond, behalve na schriftelijk akkoord van PIDPA. Waar het project in de rijweg ligt of de openbare berm, heeft de erfdienstbaarheid geen gevolgen. In geval van tracé 1 zijn er dus enkel gevolgen voor het laatste deel van de leiding op het terrein van het vliegveld.

Beoordeling: score = 861 m * 0,5 = 430,5

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 109

Kans op wateroverlast

Afhankelijk van waar berging plaatsvindt van grondoverschot, kunnen risico’s ontstaan op wateroverlast. Aangezien niet geweten is waar de overschotten geborgen zullen worden, wordt enkel een inschatting van het risico gemaakt op basis van de hoeveelheid te bergen grond.

Beoordeling: score = 1.700 m³

6.6.4 EFFECTEN TIJDENS EXPLOITATIEFASE De exploitatie van de leiding op zich zal geen aanzienlijke effecten met zich meebrengen. Op regelmatige basis zullen stalen genomen worden door middel van de brandkranen ter controle van de waterkwaliteit. Dit zal echter niet voor relevante hinder zorgen. De hierboven beschreven permanente effecten zullen aanwezig blijven.

6.6.5 AFWEGING ALTERNATIEVEN

6.6.5.1 Nulalternatief Bij het niet uitvoeren van voorliggend project zullen bovenstaande effecten niet optreden. Het niet realiseren van het project resulteert echter in geen bijkomende productie van drinkwater voor het drinkwaternet. Deze bijkomende productie is nodig, door een recente vermindering van het vergunningsdebiet te Malle.

6.6.5.2 Tracé 2 en 3 Tijdelijke geluidshinder

Beoordeling tracé 2a en 2b: score = 202 woningen * 2 = 404 woningen (zone 72,1 dB(A)) 246 woningen * 1 = 246 woningen (zone 60,0 dB(A)) 423 woningen * 0,5 = 211,5 woningen (zone 52,1 dB(A))

Beoordeling tracé 3a, 3b en 3c: score = 199 woningen * 2 = 398 woningen (zone 72,1 dB(A)) 248 woningen * 1 = 248 woningen (zone 60,0 dB(A)) 424 woningen * 0,5 = 212 woningen (zone 52,1 dB(A))

Verminderde toegankelijkheid woningen

Tracé 2a: 202 woningen Tracé 2b: 191 woningen Tracé 3a: 192 woningen Tracé 3b: 181 woningen Tracé 3c: 176 woningen

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 110

Beoordeling tracé 2a: score = 505 menshinderdagen Beoordeling tracé 2b: score = 477,5 menshinderdagen Beoordeling tracé 3a: score = 480 menshinderdagen Beoordeling tracé 3b: score = 452,5 menshinderdagen Beoordeling tracé 3c: score = 440 menshinderdagen

Verminderde toegankelijkheid handelszaken/landbouwbedrijven/voorzieningen

Direct langs het tracé liggen geen restaurants, supermarkten, bakkers, slagers… Op de hoek van de Beekakkerstraat met de Houtseweg is wel een café gelegen welke tijdelijk enige hinder kan ondervinden van de aanleg van de leiding en de heraanleg van het wegdek. Ook de toegankelijkheid van een 11-tal landbouwbedrijven in geval van tracé 2a en 2b en een 9-tal in geval van tracé 3 zal tijdelijk verminderen.

Beoordeling tracé 2a en 2b: score = 12 Beoordeling tracé 3a, 3b en 3c: score = 10

Tijdelijke stofhinder

Beoordeling tracé 2a: score = 234 woningen Beoordeling tracé 2b: score = 223 woningen Beoordeling tracé 3a: score = 224 woningen Beoordeling tracé 3b: score = 213 woningen Beoordeling tracé 3c: score = 208 woningen

Tijdelijke aantasting recreatieve infrastructuur

De Jan Vaerten fietsroute, die tracé 2a, 2b, 3a, 3b en 3c gedeeltelijk volgt ter hoogte van de Oostmalse weg en de Klampovenstraat, kan tijdelijk hinder ondervinden van de werkzaamheden. Het aantal hinderkilometers wordt berekend door de lengte van de aantasting van de route. In Oostmalle valt tracé 2 deels samen met een wandelroute (1,72 km) en met een fietsroute (3,32 km). Langsheen tracé 2 en 3 bevinden zich eveneens fietsknooppunten. Naast de gebruikers van deze meer regionale recreatieve infrastructuur, kunnen ook de plaatselijke recreatieve fietsers en wandelaars tijdelijk hinder ondervinden ten gevolge van de werken. Aangezien de werken niet plaatsvinden tijdens het weekend en een sleuf maximum 1 dag openblijft, wordt uitgegaan van een matig negatief effect.

Beoordeling tracé 2a en 2b: score = 7,14 km * 0,5 = 3,57 km Beoordeling tracé 3a, 3b en 3c: score = 2,1 km * 0,5 = 1,05 km

Speciale aandacht dient te gaan naar de zones waar de leiding in het fietspad (Antwerpseweg en Zilvereind) wordt aangelegd, zodat ook daar de veiligheid van de fietsers niet in het gedrang komt.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 111

Beoordeling tracé 2a: score = 512,5 m in fietspad Beoordeling tracé 2b: score = 112 m in fietspad Beoordeling tracé 3a: score = 967,5 m in fietspad Beoordeling tracé 3b: score = 567 m in fietspad Beoordeling tracé 3c: score = 337 m in fietspad

Tijdelijke verkeershinder

Beoordeling tracé 2a: score = 512,5 m * 2 = 1.025 m (Antwerpseweg en Zilvereind) 128 m * 1 = 128 m (Schransdriesstraat) 12.859,5 m * 0,5 = 6.429,75 Beoordeling tracé 2b: score = 112 m * 2 = 224 m (Antwerpseweg) 128 m * 1 = 128 m (Schransdriesstraat) 13.049,7 m * 0,5 = 6.524,85 Beoordeling tracé 3a: score = 967,5 m * 2 = 1.935 m (Antwerpseweg en Zilvereind) 128 m * 1 = 128 m (Schransdriesstraat) 10.920,5 m * 0,5 = 5.460,25 Beoordeling tracé 3b: score = 567 m * 2 = 1.134 m (Antwerpseweg en Zilvereind) 128 m * 1 = 128 m (Schransdriesstraat) 11.145,5 m * 0,5 = 5.572,75 Beoordeling tracé 3c: score = 337 m * 2 = 674 m (Antwerpseweg en Zilvereind) 128 m * 1 = 128 m (Schransdriesstraat) 11.509,2 m * 0,5 = 5.754,6

Werfverkeer

De uitvoering van het project volgens tracé 2 en 3 genereert een aantal aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens met materiaal. De aanleg van de binnen dit project beschreven leiding volgens tracé 2a, 2b, 3a, 3b en 3c vraagt bij benadering respectievelijk 152, 150, 136, 134 en 135 vrachtwagentransporten met afvoer van grondoverschot en respectievelijk 94, 91, 84, 82 en 82 transporten voor de aanvoer van leidingen. Dit resulteert in totaal in respectievelijk 246, 241, 220, 216 en 217 vrachtwagenbewegingen. De vrachtwagenbewegingen zullen voornamelijk plaatsvinden op lokale wegen. Op het gebied van verkeersveiligheid valt te verwachten dat een deel van de projectgebonden vrachtwagenbewegingen zullen gebeuren via de Schransdriesstraat, en bijgevolg in de omgeving van basisschool “Schransdries” (negatief effect).

Beoordeling tracé 2a: score = 246 transporten * 2 = 492 Beoordeling tracé 2b: score = 241 transporten * 2 = 482 Beoordeling tracé 3a: score = 220 transporten * 2 = 440

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 112

Beoordeling tracé 3b: score = 216 transporten * 2 = 432 Beoordeling tracé 3c: score = 217 transporten * 2 = 434

Risico op zetting gebouwen door inklinking bodem

Beoordeling tracé 2a en 2b: score = 108 woningen * 0,5 = 54 Beoordeling tracé 3a, 3b en 3c: score = 111 woningen * 0,5 = 55,5

Erfdienstbaarheid

Waar het project in de rijweg ligt of de openbare berm, heeft de erfdienstbaarheid geen gevolgen. Tracé 2a en 2b lopen op het terrein van het vliegveld gelijk met tracé 1. Daarnaast loopt de leiding tussen de Engstraat en Leetereind door een weide. Tracé 3a en 3b lopen net zoals tracé 2 364 m door de weide en dan nog eens 110 m door een weide. Ter hoogte van het vliegveld is de leiding volgens deze tracés 2.227 m.

Beoordeling tracé 2a en 2b: score = 1.225 m * 0,5 = 612,5 Beoordeling tracé 3a, 3b en 3c: score = 2.701 m * 0,5 = 1.350,5

Kans op wateroverlast

Afhankelijk van waar berging plaatsvindt van grondoverschot, kunnen risico’s ontstaan op wateroverlast.

Beoordeling tracé 2a: score = 1.725 m³ Beoordeling tracé 2b: score = 1.698 m³ Beoordeling tracé 3a: score = 1.538 m³ Beoordeling tracé 3b: score = 1.516 m³ Beoordeling tracé 3c: score = 1.533 m³

6.6.6 SCORES MILIEUEFFECTEN BASISSCENARIO EN ALTERNATIEVEN Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toegekende scores aan de te verwachten milieueffecten en dit op basis van de eerder beschreven methodologie.

Scores milieueffecten antropogeen milieu

Tracé 1 Tracé Eenheid Tracé 3cTracé Tracé 2aTracé 2bTracé 3aTracé 3bTracé Nulalternatief Kosten (K)/Baten (B) Kosten(K)/Baten Gewogen score (J/N) Gewogenscore

Zetting gebouwen door inklinking (P)* aantal J K 93 54 54 55,5 55,5 55,5 0

Geluidshinder (T) aantal J K 949,5 861,5 861,5 858 858 858 0

Verminderde toegankelijkheid woningen (T) MHD N K 540 505 477,5 480 452,5 440 0

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 113

Verminderde toegankelijkheid handelszaken (T) aantal N K 10 12 12 10 10 10 0

Stofhinder (T) aantal N K 250 234 223 224 213 208 0

Aantasting recreatieve infrastructuur (T): HK 2,95 3,57 3,57 1,05 1,05 1,05 0

- fietsroutes/wandelroutes HK J K 0,42 0,513 0,112 0,968 0,567 0,337 0 - fietspaden Verkeershinder (T) HK J K 6,71 7,58 6,88 7,52 6,83 6,56 0

Werfverkeer (T) aantal J K 484 492 482 440 432 434 0

Beperking gebruik door erfdienstbaarheid (P) m J K 430,5 612,5 612,5 1.350,5 1.350,5 1.350,5 0

Risico wateroverlast (P) m³ N K 1.700 1.725 1.698 1.538 1.516 1.533 0

* T = tijdelijk, P = permanent

6.6.7 MILDERENDE MAATREGELEN Volgende maatregelen worden voorgesteld:

• Beperken van het lawaai tijdens de aanlegfase:  het gebruik van geluidsarme machines  goede staat en onderhoud van de machines  verbod op gebruik van verouderde en lawaaierige machines  toepassen van geluidsarme bouwwijzen (ook vanuit dit oogpunt is het inheien van damplanken te vermijden)  het niet nodeloos laten draaien van motoren • Borden plaatsen (bvb. werfinfobord) met duidelijke informatie omtrent de timing van de werken zodat ook het doorgaand verkeer geïnformeerd wordt omtrent de hindertermijn.

• Aandacht voor veiligheid fietsers en voetgangers , in het bijzonder bij transporten in de schoolomgeving Schransdries.

• Geen berging van grondoverschotten in (mogelijk) overstromingsgevoelige gebieden.

• Nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen om zetting van gebouwen te voorkomen.

• Teneinde mogelijke cumulatieve hinder zoveel als mogelijk te beperken, dient indien mogelijk de aanleg van de waterleiding in de Molendreef en de Talondreef samen uitgevoerd te worden met nog uit te voeren rioleringwerken. Voor de Molendreef werd de aanleg van de riolering reeds goedgekeurd en de aanleg van beide leidingen is voorlopig gepland voor 2010. Een eventuele gemeenschappelijke aanleg van transportleiding en riolering in de Talondreef is nog in onderzoek.

MILDERENDE MAATREGELEN ANTROPOGEEN MILIEU PER DEELINGREEP Deelingreep/projectfase Locatie Milderende maatregelen - Geluidsarme werkwijzen toepassen - Al het mogelijke doen om de veiligheid van fietsers en voetgangers Plaatsing leiding Hele tracé te garanderen (aanlegfase) - Speciale aandacht bij transporten in schoolomgeving Schransdries - Informatie omtrent timing verstrekken Geen berging grondoverschot in Wateroverlast (exploitatiefase, maar NOG’s, ROG’s kombergingsgebied. ook in bestaande toestand) (zie MM discipline oppervlaktewater)

Figuur 6.6 toont de effecten en de milderende maatregelen.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 114

7 PASSENDE BEOORDELING

7.1 ALGEMEEN KADER VAN DE PASSENDE BEOORDELING

7.1.1 ALGEMENE NATUURWAARDEN

In het studiegebied bevinden zich een aantal ecologisch waardevolle gebieden met een bijzondere bescherming. Dit zijn de habitatrichtlijngebieden, de VEN-gebieden en een Vlaams natuurreservaat. Een gedeelte van de nieuw geplande waterleiding loopt ter hoogte van de Oostmalse weg langs het Habitatrichtlijngebied BE2100019 ‘Het blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ (meer bepaald deelgebied 2). Een deel hiervan (tussen de Oostmalse weg en de Klampovenstraat) is aangeduid als het Vlaams Natuurreservaat “Duivelskuil” (V-044). De Duivelskuil geniet een meervoudig beschermd statuut. Planologisch (gewestplan Turnhout) werd het gebied afgebakend als bosgebied en landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Een belangrijke bijkomende bescherming van de natuurwaarden werd in 1996 voorzien, door de opname van de Duivelskuil in het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide en Ekstergoor’. In april 2000 werd de Duivelskuil bovendien aangeduid als Vlaams natuurreservaat. Voor het overige maakt het gebied geen deel uit van een natuurinrichtings- of ruilverkavelingsproject, maar het werd door de Vlaamse overheid wel opgenomen in het VEN (VEN afbakening 1 e fase). De Duivelskuil zelf is een oude handgegraven kleiput (ca 25a) die vroeger deel uitmaakte van de Abtsheide. De kleiput werd ontgonnen voor de steenbakkerij. Midden jaren ‘90 kon AMINAL afdeling Natuur op een openbare verkoop een aaneengesloten blok van ca.16 ha aankopen. In dit blok zaten natte (vrij productieve) weilanden, een maïsakker, naaldbossen en een broekbos met gagelstruweel. De maïsakker en het ven deden dienst als stortplaats. Het ven zelf was sterk verland door o.a. verdroging en bladval. In 1996 werd door afdeling Natuur gestart met een project voor natuurherstel en natuurontwikkeling. Als herstelmaatregel werd er meer dan 30.000 m³ grond afgegraven. De oude kleiput werd gedeeltelijk geschoond. De toplaag van de akker werd verwijderd tot op het minerale substraat. Aan de randen van de akker werd tot 30 cm verwijderd, naar het midden van de akker toe tot 40 cm. Verder werden poelen en natte depressies uitgegraven en/of hersteld door o.a. het uitdiepen en afdammen van de aanwezige greppels. In het naaldhoutproductiebos werden dunningskappingen uitgevoerd en werd de strooisellaag verwijderd. De naaldboombestanden werden kaalgekapt, waarbij geopteerd werd voor natuurlijke verjonging. Na de natuurontwikkelingsmaatregelen werd het gehele gebied afgerasterd om het jaarrond te begrazen met konikpaarden. Enkel de noordelijke bosrand (langs de Oostmalseweg) valt buiten dit raster en dit over een breedte van ca. 50 meter. Ten zuiden van de Herentalse baan loopt de geplande waterleiding bijna volledig langs of door het Habitatrichtlijngebied BE2100017 ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ (deelgebied 7). Binnen dit afgebakende Habitatrichtlijngebied komen verspreid in kleine oppervlaktes o.a.  schrale graslanden (2330 – overeenkomstig BWK-code ha; en 6230 – BWK-code ha),  heidevegetaties (habitat 4030 – overeenkomstig BWK-code Cg; habitat 4010 – BWK-code ce, ceb; en habitat 4030 – BWK cg, cgb, cv en sg),  zuurminnende beukenbossen (habitat 9120 – BWK-codes qs en fs op Ferraris; habitat 9190 – BWK qb op Ferraris),  alluviale bossen (habitat 91EO – BWK-codes va, vo, vm, vn), en  oligotrofe stilstaande wateren (3110 of 3130 – overeenkomstig BWK-code aom) voor.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 115

De VEN-gebieden nr. 307 ‘Kempense Kleiputten’ en nr. 317 ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ worden doorkruist of gepasseerd door de onderzochte tracés (zie figuur 4.8). Het VEN-gebied ‘Kempense Kleiputten’ ter hoogte van Ekstergoor bestaat vooral uit dennenbossen en in mindere mate uit zure eiken-berkenbossen met in de ondergroei of op open plekken heiderestanten of schrale graslanden. Enkele voormalige vennen zijn geëutrofieerd. Het VEN-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ bestaat enerzijds vooral uit naaldhoutbossen, zure eikenbossen, heidevegetaties, duingebieden, schrale graslanden en kleine vennen en anderzijds in de omgeving van de Misbeek uit alluviale bossen, populierenaanplanten, graslanden met kleine landschapselementen en zure bossen. Deze vegetaties komen voor in de omgeving Heihuizen, Bruulbergen en Het Gebroekt ten noorden van het vliegveld van Malle. Deze VEN-gebieden overlappen deels met de afgebakende habitatrichtlijngebieden.

7.1.2 WETTELIJK KADER

Het decreet Natuurbehoud bepaalt dat elk project dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s - een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als Speciale Beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van 02.05.1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21.05.1992). De EU-Habitatrichtlijn maakt deel uit van de Europese regelgeving en is van kracht in alle Europese lidstaten. De Habitatrichtlijn kent een gebiedbeschermings- en een soortenbeschermingscomponent. Om de gebiedbescherming van de Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving te verankeren, werd in Vlaanderen de regionale natuurwetgeving aangepast. Op Vlaams niveau zijn alle principes uit de Habitatrichtlijn geïntegreerd in art. 36ter van het Natuurdecreet. Zowel de gebieds- als de soortencomponent zit in dit Natuurdecreet vervat. Het doel van de Habitatrichtlijn (1992) is het behoud van de totale biologische diversiteit van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en wilde flora en fauna (behalve vogels) op het grondgebied van de Europese Unie. In dit kader zijn in Vlaanderen op 4 mei 2001 aan de Europese Commissie gebieden aangemeld als Speciale Beschermingszones (Habitatrichtlijngebieden). Deze aangemelde gebieden genieten intussen in Vlaanderen de status alsof zij zijn aangewezen als Speciale Beschermingszones. Voor de definitieve aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden opteerde de Vlaamse regering ervoor om per gebied een apart besluit goed te keuren waarin ook de instandhoudingsdoelstellingen per gebied worden opgenomen. Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en habitats op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming/vergunning voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significant negatieve effecten op aangemelde soorten en habitats van groot belang. Inzake de gebiedsbescherming heeft de Europese Commissie een afwegingskader geformuleerd waaraan voorgenomen activiteiten dienen te worden getoetst. Het voorkómen van kwaliteitsverslechtering/verstoring met significante effecten geldt ook voor activiteiten buiten een SBZ: de natuurwaarden in een SBZ kunnen immers ook door activiteiten daarbuiten (in Nederland spreekt men van de ‘externe werking’) aangetast worden.

7.1.3 ALGEMENE NATURA 2000-DOELSTELLINGEN

Reeds een aantal studies werden uitgevoerd en beleidsdocumenten werden opgesteld waarin staat aangegeven wat de doelstellingen zijn en wat in de verschillende Natura 2000-gebieden de gunstige staat van instandhouding van

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 116

habitats en soorten is (bv. Van Vessem & Kuijken (1985)). O.a. op basis van deze studie werden de te beschermen habitats en soorten aangemeld bij Europa. De doelstellingen zijn overwegend geformuleerd in termen van behoud leefgebied in functie van behoud van de populatie. Voorliggend project heeft niet als doel invulling te geven aan de kerndoelstelling/opgave die er ligt vanuit de beleidskaders. De hoofddoelstelling is watertransport, waterverdeling, watervoorziening, …; kortom: het project dient duidelijk een maatschappelijk doel en heeft geen natuurbehouds- of natuurbeheersfunctie

7.1.4 GEBIEDSSPECIFIEKE NATURA 2000-DOELSTELLINGEN

Het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ (BE 2100019) heeft een totale oppervlakte van 697 ha. De beschermde habitats en soorten waarvoor het gebied is aangemeld zijn opgenomen in volgende tabel:

Habitats en soorten volgens Bijlage I en Bijlage II Natura 2000 code omschrijving 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 4010 Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge Europese heide (alle subtypen) Amfibieën en reptielen 1166 Kamsalamander (Triturus cristatus)

Het habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ beslaat een oppervlakte van in totaal 5.240 ha. De beschermde habitats en soorten waarvoor het gebied is aangemeld zijn opgenomen in volgende tabel:

Habitats en soorten volgens Bijlage I en Bijlage II Natura 2000 code omschrijving 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflora) 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletea uniflora en/ of Isoëto-Nanojuncetea 4010 Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge Europese heide (alle subtypen) 6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion) 9120 Zuurminnende Atlantische beukenbossen van ondergroei van Ilex en soms Taxus (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagion 9190 Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlakten 91E0 (+) Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Vissen en rondbeksoorten 1149 Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) 1163 Rivierdonderpad (Cottus gobio) 1096 Beekprik (Lampetra planeri) Planten 1393 Geel schorpioenmos (Drepanocladus vernicosus) 1831 Drijvende waterweegbree (Luronium natans)

7.1.5 BEOORDELINGSCRITERIA

In de Passende Beoordeling dienen de effecten op aangemelde/aangewezen soorten en habitats te worden onderzocht. Van bijzonder belang is hierbij te onderzoeken in hoeverre de gunstige staat van instandhouding van de

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 117

betreffende soorten of habitats wordt aangetast. Hierbij wordt het begrip ‘significantie’ gehanteerd als te toetsen kader. De Habitatrichtlijn geeft echter geen specifieke criteria voor de beoordeling van deze significantie.

Wat is significant ?

Het beoordelingskader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn is gebaseerd op het voorzorgsprincipe: een project wordt niet uitgevoerd, tenzij het project niet zorgt voor een achteruitgang van het habitat of de soort. In de Vogel- en Habitatrichtlijn spelen de begrippen 'significant effect op de instandhoudingsdoelstelling' en 'aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied' een hoofdrol. Daarom dienen we de term ‘significant’ nader te verduidelijken. Een significant effect kan in zijn algemeenheid als volgt worden omschreven: “veranderingen in abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU 2000)”.

Uitwerking criteriaset

Is er betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ ?: dat is de centrale vraag. Hierbij wordt nagegaan of er een aantasting plaatsgrijpt die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het SBZ, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende SBZ is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van het Decreet Natuurbehoud (= soorten van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) die in de betreffende SBZ voorkomen. De ‘natuurlijke kenmerken van een SBZ’ is het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van: a) de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende SBZ is aangewezen (zijn per gebied opgelijst in de wetenschappelijke rapporten van de aanwijzing van de SBZ-V en de SBZ-H) b) de soorten vermeld in bijlage III c) de coherentie van het Natura 2000-netwerk De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instandhouding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 (36°, 44° en 45°) van het Decreet Natuurbehoud.

Instandhouding : het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:

 het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;

 de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;

 de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is.

De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer:

 uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;

 het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden;

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 118

 er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;

Staat van instandhouding van een habitat : de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest;

Staat van instandhouding van een soort : het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;

Het betekenisvolle karakter van een aantasting moet worden vastgesteld in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied zelf, en in het licht van de bijdrage die het gebied levert aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk. Het is daarom niet mogelijk om per habitat of soort een overal geldende kwantificering te doen van die significantie. Het belang van een vermindering van de oppervlakte die door de habitats of de leefgebieden van soorten in kwestie in de SBZ ingenomen wordt, wordt (voor ieder SBZ afzonderlijk) geëvalueerd in het licht van de totale oppervlakte van deze SBZ en van de integriteit van het gebied. Teneinde te bepalen of een aantasting betekenisvol is in het licht van de doelstellingen van de richtlijn, wordt gebruik gemaakt van volgende factoren:  de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat (hierbij wordt ook gekeken naar de voor dat habitat typische soorten - zie habitatfiches)  de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort (de voor die soort geschikte habitats - zie soortenfiches)  de populatieomvang van de betrokken soort(en)  het bestaan van een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden en  het belang van het netwerk hierin.

Neem de randvoorwaarden en verzachtende maatregelen die gesteld worden aan de activiteit of het plan op in de stedenbouwkundige voorschriften of de vergunning - zodat werken en handelingen die mogelijk een betekenisvolle aantasting kunnen hebben op de habitats en soorten waarvoor het SBZ is aangewezen of op de Bijlage III soorten die daar voorkomen niet gepland/vergunbaar zijn.

7.2 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT

Het voorliggend project valt onder categorie 10 m) van bijlage II van het besluit. Bijlage II van het besluit vermeldt de categorieën van projecten die overeenkomstig artikel 4.3.2, §2 en §3 van het decreet aan de project-m.e.r. worden onderworpen maar waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. Categorie 10 m) luidt als volgt: - Aanleg van ondergrondse buisleidingen en de randvoorziening behorend bij die buisleidingen, die niet gelegen zijn in een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan, een woon-, landbouw- of industriegebied of gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen of een gelijksoortig bestemmingsgebied, indien ten minste 2000 m² van de werkzone voor de uitvoering van de werken in een bijzonder beschermd gebied ligt;

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 119

- Aanleg over een lengte van 10 km of meer van onder- of bovengrondse buisleidingen (met uitzondering van werfleidingen) die: - niet gelegen zijn binnen een landbouwgebied, bedrijventerrein of een gelijksoortig bestemmingsgebied; of - niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg of binnen een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan. - Aanleg van onder- of bovengrondse buisleidingen (met uitzondering van werfleidingen) die over een ononderbroken lengte van 1 km of meer gelegen zijn in een bijzonder beschermd gebied en voor zover het deel van deze buisleidingen in het bijzonder beschermd gebied niet ligt in een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan, een woon-, landbouw of industriegebied of gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen of een gelijksoortig bestemmingsgebied.: Aangezien de leiding over meer dan 1 km ononderbroken lengte gelegen is in bijzonder beschermd gebied en tevens meer dan 2.000 m² in soortgelijk gebied gelegen is, is het project MER-plichtig. Gezien de ligging van het project, verkiest de initiatiefnemer de opmaak van een volledige milieueffectenbeoordeling en wenst hij geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een ontheffingsaanvraag in te dienen.

De waterleiding zal grotendeels aangelegd worden met de klassieke “open sleuf”-methode, ter hoogte van de bestaande wegenis. Bij verharde wegen wordt de sleuf hoofdzakelijk in de aanliggende berm gegraven. Bij onverharde (zand)wegen wordt de sleuf ter hoogte van de weg zelf gegraven. Ter hoogte van belangrijke kruisingen (weg of waterloop) wordt de leiding aangebracht via de pers-of boormethode.

Traject

De plaats van de aanleg van de leidingen is, mits onvoorziene omstandigheden, als volgt voorzien (het volledige tracé wordt hier beschouwd, dus niet alleen het gedeelte dat in het SBZ-H is gelegen): Vanaf het terrein van de watertoren te Beerse wordt vertrokken met het tracé in westelijke richting (ca. 1,7 km) langsheen de Beekakkerstraat, Larenstraat, Geelgorsstraat en Schransdriesstraat. Vervolgens loopt het tracé westelijk voor ca. 5,6 km langsheen de Oostmalseweg die overgaat in de Beersedijk. Aan het einde van de Beersedijk buigt het traject af in zuidelijke richting en loopt voor ca. 5 km langsheen de Talondreef, Molendreef, Salphen en Buurtwegen nrs. 6 en 186 tot aan het vliegveld van Malle. Ter hoogte van het vliegveld wordt een gestuurde boring onder de taxibaan en de landingsbaan uitgevoerd. Vervolgens wordt over een lengte van ongeveer 400 meter het tracé van de bestaande ruwwaterleiding gelegen in grasland gevolgd waarna aansluiting voorzien wordt op de bestaande leiding ter hoogte van het punt waar deze een voldoende diameter heeft (Ø 500 mm). Bij dit traject worden ter hoogte van de Molendreef twee gewestwegen gekruist, nl. de Turnhoutsebaan (N12) en de Herentalsebaan (N152). De kruising van deze gewestwegen zal plaatsvinden door middel van een gestuurde boring. Om het leidingstracé gedetailleerder te kunnen beschrijven, wordt het tracé in een aantal homogene deeltrajecten onderverdeeld (het gedeelte dat langs of door een SBZ-H gaat, wordt vet aangeduid):

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1 Vanaf het terrein van de watertoren IN de weg (zuidelijke helft) 786,5 langsheen de Beekakkerstraat tot aan de Houtseweg 2 Langs Larenstraat en Geelgorsstraat in oostelijke berm langs Larenstraat en langs Geelgorsstraat 772 in noordelijke berm 3 Langs Schransdriesstraat IN de weg (westelijk), ter hoogte van de fietspadstrook 128 4 Langs Oostmalseweg en langs Beersedijk in zuidelijke berm ( waarvan 1.432 m langs SBZ-H, maar 2963 (tot aan kruispunt met de Reeënstraat) niet doorheen SBZ-H) 5 Beersedijk (zandweg) midden IN zandweg 2685

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 120

6 Beersedijk en Talondreef in noordelijke berm langs Beersedijk en in oostelijke berm 760 langs Talondreef 7 Molendreef tot aan kruispunt met IN westelijk deel van de weg, in het fietspad 420 Vogelsanck 8 Molendreef tot aan Herentalsebaan westelijk in grasberm 778 9 Molendreef tot aan kruispunt met Spuydreef centraal in zandweg ( waarvan 626 m langs SBZ-H en 790 1416 m IN SBZ-H) 10 Salphen oostelijke grasberm ( waarvan 53 m IN SBZ-H) 507,5 11 Salphen tot aan vliegveld centraal in zandweg ( waarvan 969 m doorheen SBZ-H) 1223 12 onder vliegveld gestuurde boring onder vliegveld ( volledig in SBZ-H) 461 13 parallel aan bestaande waterleiding in pad ( volledig in SBZ-H) 400

Kruisingen

De kruising van gewestwegen zal gebeuren door middel van een gestuurde boring. De leiding dient minimaal 3 meter onder de weg te liggen. De gestuurde boring zet hiertoe aan op 3 m van de weg, dit om geleidelijk te kunnen zakken tot 3 meter. Volgende gewestwegen worden gekruist door middel van gestuurde boringen:  Hei Einde  Turnhoutsebaan  Herentalsebaan

In kader van voorliggend project dienen zeven waterlopen gekruist te worden. Vermits de kruisingen gebeuren ter hoogte van de bestaande wegenis zijn de waterlopen ter hoogte van deze kruisingen ingebuisd. Kruising is mogelijk door middel van een gestuurde boring of door gebruik te maken van duikers. Ook de fluxys-leiding wordt 4 keer gekruist door middel van een gestuurde boring.

Uitvoeringsmodaliteiten

 De waterleiding bestaat uit polyethyleen of ductiel gietijzer.  De standaard-bodemdiepte die wordt uitgegraven is 1,43 m. Naar gelang het terreinprofiel kan deze diepte wijzigen. De leiding wordt aangelegd met een minimumdekking van 100 cm.  De werkstrook is overal beperkt tot een breedte van 6 meter en valt voornamelijk samen met de bestaande wegenis (+ berm). De werkstrook wordt ook als aan- en afvoerroute gebruikt; andere aan- en afvoerroutes worden niet aangelegd.

 Er dient geen veiligheidszone te worden toegepast binnen dewelke geen opgaande of diepwortelende vegetatie mag ontwikkelen. M.a.w. opgaande vegetatie die mogelijks tot ontwikkeling komt bovenop de leidingstrook dient niet geregeld of gericht te worden verwijderd (in tegenstelling tot bv. gasleidingen).  Na de uitvoering van de werken (korte periode) wordt het terrein hersteld in de oorspronkelijke toestand en wordt de teelaarde teruggeplaatst volgens de voorschriften van de beherende administratie of volgens de Code van Goede Praktijk.  De grond die wordt uitgegraven uit de sleuf wordt dezelfde dag opnieuw aangevuld.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 121

 Indien er droogzuiging geplaatst wordt, zal de duur ervan tot een strikt minimum beperkt te blijven. Het opgepompte water zal afgevoerd worden via de bestaande grachten, zonder dat de omliggende bossen, bosdreven en landerijen onderlopen.  De totale termijn die de aannemer ter beschikking zal hebben voor de voorbereidende werken en voor de aanleg van de hier beschreven waterleiding is nog niet vastgesteld. Er kan wel gesteld worden dat per dag minimaal 50 m (bij werken onder moeilijke omstandigheden: bvb. heraanleg asfaltweg, slechts bereikbare plaats) en maximaal 250 m (bvb. bij rechte zandweg) kan aangelegd worden. Op één bepaalde plaats blijft de sleuf maximaal 1 dag open. De werken worden enkel overdag uitgevoerd (tussen 8u en 17u).

Het is mogelijk dat het project op vlak van Fauna & Flora gevolgen heeft voor het gebied. Wat dat effect precies is voor wat betreft de EU-habitats en –soorten, wordt in volgende hoofdstukken toegelicht.

7.3 AANWEZIGHEID SOORTEN EN HABITATS IN DE SBZ-H

Bijlage I – habitats

Noot vooraf: In de onderstaande toelichting wordt gesproken over projectgebied en studiegebied. Met projectgebied wordt hier de zone bedoeld, waarbinnen het project wordt uitgevoerd, dus in dit geval de werkzone. Met studiegebied wordt hier een ruimer gebied afgebakend, waar er mogelijks indirecte effecten kunnen optreden door de werkzaamheden. Uit de effecten (zie MER) blijkt dat de effecten op Fauna & Flora die zich het verst uitstrekken, deze inzake rustverstoring zijn. Hier werd gerekend met 200 m. Als ‘studiegebied’ wordt hier dus een zone bekeken van 200 m rond de werkzone, dat binnen SBZ-H gelegen is.

Het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’. De waterleiding loopt ter hoogte van de Oostmalseweg gedeeltelijk langs het Habitatrichtlijngebied ‘ Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats ’ . Op basis van de Habitatkaart versie 4.0, opgesteld door INBO d.d. 2007, worden binnen het studiegebied volgende habitats teruggevonden:

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 122

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition (3150) In het studiegebied zijn vier eutrofe plassen gelegen (BWK ae). Deze worden op de habitatkaart aangeduid als “3150, gh”. M.a.w. deze zijn mogelijks habitat. De meest nabij gelegen eutrofe plas is gelegen op ongeveer 100 m van het tracé. Oligotrofe of mesotrofe wateren (31xx) Binnen het studiegebied zijn er een drietal oligotrofe tot mesotrofe plassen gelegen. Deze zijn wellicht geen habitat, maar kunnen mogelijks behoren tot (3110), (3130). De meest nabij gelegen plas is gelegen op ongeveer 58 m van het tracé. Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix (4010 – slecht ontwikkeld) of droge Europese heide (4030) Op 152 m ten noorden van het tracé is een gagelstruweel gelegen in mozaïek met heide. Het betreffende biotoop is habitat, maar het is niet duidelijk welk van de aangeduide habitats (4010 of 4030). Op ongeveer 30 m ten zuiden van het tracé is er perceel met droge struikheidevegetatie (4030) gelegen (ligt binnen het Vlaams natuurreservaat “Duivelskuil”) (BWK-code cg). Heischrale graslanden (Soortenrijke nardusgraslanden) (6230) Het is niet zeker of het betreffende grasland habitat is, maar indien dit wel zo is, dan betreft het het habitattype (6230). Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten (9190) Er zijn een aantal eiken-berkenbosjes gelegen binnen het studiegebied (BWK-code qb). Deze worden enkel als habitat beschouwd indien dit bos reeds ten tijde van Ferraris (ca 1775) bebost was. Dit is hier niet het geval. Bijgevolg betreffen de eiken-berkenbosjes hier geen habitat. Het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ werd aangeduid ter bescherming van de habitats (2330), (4010) en (4030) (zie paragraaf 7.1.4). Het habitat (2330) “Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen” komt niet voor binnen het studiegebied. Bovendien dient vermeld dat er ter hoogte van ‘Duivelskuil’ tussen de mesotrofe tot oligotrofe plassen een grasland met zones met vochtige tot natte dopheide voorkomt, waarbij een tiende van de oppervlakte van het grasland, kan beschouwd worden als het habitattype van Bijlage I van de Habitatrichtlijn ‘ slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion ’ (7150).

Het effect op deze vegetaties wordt bekeken in het hoofdstuk van de milieueffecten

Het Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’. Ten zuiden van de Herentalsebaan loopt de geplande waterleiding bijna volledig langs of door het Habitatrichtlijngebied BE2100017 ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ (deelgebied 7). Binnen het studiegebied in deze afgebakende Habitatrichtlijngebied komen verspreid in kleine oppervlaktes volgende habitats (mogelijks) voor: Droge Europese heide (4030) Ter hoogte van het vliegveld zijn er twee stroken waar dit habitat (zij het wel zwak ontwikkeld) voorkomt, in de ondergroei van een bosbestand (BWK-code qb- + cgb+). Het gaat hierbij om 2 stroken die zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt (zwak ontwikkeld).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 123

Heischrale graslanden (Soortenrijke nardusgraslanden) (6230) Langs de Salphensebaan komt er een heischraal grasland voor rondom een eiken-berkenbos. Dit grasland is mogelijks habitat, behorende tot het type (6230). Iets ten zuiden (op de grens van het studiegebied) treffen we wel dit habitat aan. Het is er echter zwak ontwikkeld en komt voor onder bos. Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (9120) Het meest aangetroffen habitat in het studiegebied zijn beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (BWK-codes fs, qs en qs+). Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten (9190) Ter hoogte van de Salphensebaan, maar voornamelijk net voor het vliegveld komt het habitat (9190) voor. Al deze habitats zijn niet tot weinig kwetsbaar voor verdroging. Het Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ werd aangeduid ter bescherming van de habitats (2330), (3110), (3130), (4010), (4030), (6410), (9120), (9190) en (91E0) (zie paragraaf 7.1.4.). De habitats (2330), (3110), (3130), (4010), (6410) en (91E0) komen niet voor in het studiegebied.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 124

Bijlage II – soorten

Het Habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ werd aangeduid ter bescherming van de kamsalamander. In de literatuur zijn er in de Duivelksuil waarnemingen van amfibieën zoals de bruine en groene kikker en de alpenwater- en kamsalamander. Het Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ werd aangeduid ter bescherming van de soorten Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik, Geel schorpioenmos, Drijvende waterweegbree.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 125

Het Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de gebieden die in uitvoering van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna aan de Europese Commissie zijn voorgesteld als speciale beschermingszones (B.S. 24 mei 2002) vermeldt dat binnen dit Habitatrichtlijngebied, het Vrieselhof de enige gekende groeiplaats is in het Atlantisch deel van België waar Geel Schorpioenmos voorkomt. Het kruisen van waterlopen geschiet door gestuurde boringen. De waterlopen zelf en dus eventueel geschikte habitats voor vissen wordt niet aangetast. Drijvende waterweegbree komt voor in watervegetaties in voedselarm tot matig voedselrijk water. Aangezien deze biotopen niet in het studiegebied aanwezig zijn, komt de soort ook niet voor.

7.4 BEOORDELING VAN DE EFFECTEN OP NATURA 2000

7.4.1 EFFECTGROEPEN

Voor de beoordeling van de milieueffecten op fauna- en floraelementen, worden twee soorten effectgroepen onderscheiden: directe en indirecte. Directe effectgroepen zijn effecten als gevolg van het direct ruimtebeslag. Volgende directe effectgroepen zullen in dit MER behandeld worden:  Ecotoop- en biotoopverlies  Bodemverstoring De effectgroep ‘ecotoop- en biotoopverlies’ slaat op het verlies van ecotopen en leefgebied van dieren (biotopen) dat door het ruimtebeslag wordt ingenomen. Onder de effectgroep ‘bodemverstoring’ worden alle effecten op de discipline fauna en flora gerekend die het gevolg zijn van irreversibele veranderingen van de bodemkarakteristieken. De beoordeling van beide effectgroepen gebeurt semi-kwantitatief. Enerzijds wordt er een inschatting gemaakt van de omvang van het verstoord gebied (tijdelijk of permanent). Anderzijds wordt er bij de beoordeling rekening gehouden met de kwetsbaarheid van een bepaald ecotoop t.o.v. een bepaalde ingreep. Deze kwetsbaarheid is gebaseerd op de zeldzaamheid, de natuurlijkheid, de vervangbaarheid en de gevoeligheid van het ecotoop. Aangezien de directe effecten zich voordoen langs de wegen en we dus met lijnvormige elementen te maken hebben, zal de omvang van het verstoord gebied uitgedrukt worden in meter. Op basis van de kwetsbaarheid van de verstoorde zone, zal deze lengte vermenigvuldigd worden met een wegingsfactor: ‘geen of verwaarloosbaar effect’ = 0; ‘gering negatief effect’ = 0,5; ‘matig negatief effect’ = 1; ‘negatief effect’ = 2.

Indirecte 1 e orde-effectgroepen zijn effecten op fauna & flora als gevolg van wijzigingen in abiotische omstandigheden. Volgende indirecte effectgroepen zullen in dit MER behandeld worden:  Verstoring van de waterhuishouding  Rustverstoring Voor deze effectengroepen is er informatie nodig van de disciplines water en mens. Rekening houdend met de geluidsniveaus, beschreven in de discipline antropogeen milieu, kan tijdens de aanlegfase een verstorend effect verwacht worden tot ongeveer 150 à 200 meter. De milieueffecten op fauna en/of flora van het bemalen van de sleuf wordt eveneens semi-kwantitatief uitgedrukt (beoordeling omvang verstoorde zone en kwetsbaarheidsbenadering). Voor het inschatten van de verdrogingseffecten voor de vegetatie en rustverstoring van avifauna wordt gebruik gemaakt van de bestaande literatuur.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 126

7.4.2 EFFECTEN OP HABITATS OF SOORTEN

Ecotoop- en biotoopverlies door aanleg van de waterleiding

Het ecotoop- en biotoopverlies door aanleg van de PIDPA-waterleiding is in hoofdzaak een tijdelijk effect, veroorzaakt door de aanleg van de werkzone, de graafwerkzaamheden voor de sleuf en de afvoer en berging van overtollige gronden. Na de werken wordt de sleuf terug opgevuld en wordt het bovengronds ruimtebeslag opgeheven en kan de oorspronkelijk vegetatie zich terug herstellen. In paragraaf 7.2 werd een gedetailleerde indeling van de ligging van de waterleiding weergegeven, waarbij telkens werd aangegeven of het tracé doorheen SBZ-H loopt of niet. Tracé 1 wordt voorzien in bestaande wegen en paden, in de wegbermen of onder het fietspad. Volgende tabel geeft een samenvatting voor de delen gelegen IN SBZ-H:

4 Ligging waterleiding tracé 1 Beoordeling lengte (m) in asfaltweg Geen of verwaarloosbaar effect 0 in fietspad Geen of verwaarloosbaar effect 0 in zandweg Geen of verwaarloosbaar effect 2.159 in berm (enkel algemeen voorkomende Geen of verwaarloosbaar effect plantensoorten – biologisch minder waardevol) 53 onder vliegveld Geen of verwaarloosbaar effect 461

Enkel ter hoogte van Salphen (net na de Spuydreef) wordt de geplande waterleiding in de berm gelegd. Hierbij worden geen habitats aangesneden. De rest van de waterleiding die door de SBZ-H loopt, wordt in een zandweg gelegd of via een gestuurde boring onder het vliegveld. In een aantal gevallen liggen er wel habitats tegen de (zand)weg. Dit is het geval:  langs de Molendreef (net na de Herentalse baan): (9120)  langs het volledige traject van Salphen: (9120) en (9190) Habitats worden niet aangesneden. Bijgevolg is er geen direct ecotoopverlies ter hoogte van de habitats: geen of verwaarloosbare effect. Aangezien de geplande waterleiding langs de SBZ-H ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’ in de berm gelegd wordt, gaan er ook geen biotopen verloren voor de kamsalamander.

Beoordeling

Er worden geen habitats aangesneden. Bijgevolg is er geen direct ecotoopverlies ter hoogte van de habitats: geen of verwaarloosbaar effect .

Ecotoop- en biotoopverlies door onoordeelkundige berging van overtollige gronden

4 Bij de berekening van een “gewogen effect” worden volgende gewichtsfactoren toegekend: ‘geen of verwaarloosbaar effect’ = 0; ‘gering negatief effect’ = 0,5; ‘matig negatief effect’ = 1; ‘negatief effect’ = 2

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 127

Binnen het Habitatrichtlijngebied wordt geen berging voorzien van overtollige gronden. Er worden dan ook geen negatieve effecten verwacht.

Beoordeling

Geen of verwaarloosbaar effect.

Bodemverstoring

De bodem wordt enkel verstoord ter hoogte van de werkzone. Hierbij worden geen habitats aangesneden (zelfde beoordeling als biotoop- en ecotoopverlies). Bijgevolg is er geen bodemverstoring hoogte van de habitats: geen of verwaarloosbare effect. In een aantal gevallen liggen er wel habitats tegen de (zand)weg. Dit is het geval:  langs de Molendreef (net na de Herentalse baan): (9120)  langs het volledige traject van Salphen: (9120) en (9190) Hierbij moet nauwlettend de zandweg gevolgd worden, zodat bodemverstoring vermeden wordt.

Beoordeling

Geen of verwaarloosbaar effect.

Verstoring van de waterhuishouding

Ten noorden van de Oostmalseweg, gelegen in de SBZ-H ‘Het Blak, Kievietsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’ In dit gebied zijn vier eutrofe plassen gelegen (mogelijks habitattype 3150). De meest westelijke plas, wordt op de BWK aangeduid als complex van een eutrofe plas met een eiken-berkenbos (jonge boomlaag) en een nitrofiel alluviaal elzenbos (jonge boomlaag). De vier plassen strekken zich uit tussen 100 m en 230 m verwijderd van het tracé. De vermoedelijke grondwaterstandsdaling bedraagt respectievelijk 32 cm (drainageklasse d) en 10 cm (drainageklasse c). Een bemaling gedurende 6 dagen heeft hier een gering negatief effect. Een gagelstruweel in mozaïek met heide (4010 of 4030) is gelegen op ongeveer 152 m van het tracé (grondwaterstandsdaling van ca. 23 cm – drainageklasse d) . Een bemaling gedurende 6 dagen heeft hier een verwaarloosbaar effect.

Ten zuiden van de Oostmalseweg, in het natuurreservaat ‘De Duivelskuil’ gelegen in de SBZ-H ‘Het Blak, Kievietsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’ In dit gebied zijn vier mesotrofe tot oligotrofe plassen (31xx) en één eutrofe plas gelegen (mogelijks 3150), die zeer kwetsbaar zijn voor verdroging. Bovendien dient vermeld dat er ter hoogte van ‘Duivelskuil’ tussen de mesotrofe tot oligotrofe plassen een grasland met zones met vochtige tot natte dopheide voorkomt, waarbij een tiende van de oppervlakte van het grasland, kan beschouwd worden als het habitattype van Bijlage I van de Habitatrichtlijn ‘slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion’ (7150). In 2005 werd door de Vrije Universiteit Brussel in opdracht van het toenmalige AMINAL in het kader van het ontwerpen van een ecosysteemvisie voor de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek een hydrologische

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 128

systeemmodellering gemaakt van het gebied (Verbeieren et al., 2005 - MINA/105/01/02). Uit deze studie bleek er ter hoogte van ‘De Duivelskuil’ een ondiepe kleilaag voorkomt (1,5 m), waardoor het gebied grondwateronafhankelijk is, en eerder gevoed door stagnerend regenwater op de kleilens. Dit kan kloppen met de ‘mesotrofe tot oligotrofe’ plassen, waarbij de kalkarme zandbodem geen buffering biedt tegen verzuring van het water. Doordat ze volledig geïsoleerd zijn binnen het hydrologisch systeem kunnen ze periodiek droogvallen. De zeer verdrogingsgevoelige plassen bevinden zich op een afstand tussen 65 m en 230 m ten opzichte van het tracé (= grens bemalingskegel = waar grondwaterstandsdaling nog max. 10 cm bedraagt), deze afstanden komen neer op een berekende vermoedelijke grondwaterstandsdaling van resp. 80 cm en 10 cm. Gezien het heel tijdelijk karakter van de bemaling (slechts max. 6 dagen), zal dit slechts een gering negatief effect zijn. Het vochtige, licht bemeste, door russen gedomineerde grasland strekt zich uit tussen 131 m en 230 m. Hier bedraagt de vermoedelijke grondwaterstandsdaling resp. 45 cm en 10 cm. Een tiende van de oppervlakte van het grasland met zones met vochtige tot natte dopheide, kan beschouwd worden als het habitattype van Bijlage I van de Habitatrichtlijn ‘slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion’ (7150). Een belangrijk kenmerk voor dit type is een periodiek hoge waterstanden. Gezien het heel tijdelijk karakter van de bemaling (slechts max. 6 dagen), zullen de verdrogingseffecten door bemaling op de dit grasland slechts een gering negatief effect zijn. Herstel treedt snel op. Overige (mogelijks) voorkomende habitats zijn niet verdrogingsgevoelig. Hiervoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect.

Beoordeling

Gering negatief effect voor enkele plassen (31xx) met een mogelijke grondwaterstandsdaling tot 0,8 m en voor het vochtige, licht bemeste, door russen gedomineerde graslanden strekt zich uit tussen 131 m en 230 m. Hier bedraagt de vermoedelijke grondwaterstandsdaling resp. 45 cm en 10 cm. Geen tot verwaarloosbaar effect voor de overige ecotopen.

Rustverstoring

De geluidsproductie door de graafwerken, het plaatsen van de waterleiding, transporten en bemaling zal een tijdelijke geluidshinder en rustverstoring teweegbrengen in het doorkruiste gebied. In het bijzonder is het broedseizoen een kritieke periode voor verstoring. Onderzoek heeft aangetoond dat bij toenemende geluidsniveaus een daling optreedt van de broedactiviteit van diverse soorten (het onderzoek werd uitgevoerd voor lawaaihinder veroorzaakt door verkeerswegen). De kritische drempel voor meerdere van de onderzochte soorten lag rond de 55 dB(A). Uiteraard verschilt de gevoeligheid van soort tot soort en zijn er niet voor alle soorten gegevens beschikbaar. Rekening houdend met de geluidsniveaus, beschreven in de discipline antropogeen milieu, kan tijdens de aanlegfase een verstorend effect verwacht worden tot ongeveer 150 à 200 meter. Het studiegebied kan globaal gekarakteriseerd worden als een rustig landelijk gebied. Enkel ter hoogte van de woongebieden komen naar alle waarschijnlijkheid minder soorten tot broeden. De werkzaamheden kunnen hier in elk geval voor een tijdelijke rustverstoring zorgen, waarbij vooral tijdens het broedseizoen negatieve effecten kunnen optreden. Aangezien de waterleiding bijna volledig in of langs de weg gelegen is, zal de bijkomende hinder beperkt blijven. Zeker wat betreft de meer algemene vogelsoorten, welke weinig verstoringsgevoelig zijn, zal de hinder door uitvoering van de werken beperkt zijn. Bovendien treedt geluidshinder enkel op in de aanlegfase, en is bijgevolg tijdelijk. Er wordt dan ook uitgegaan van een matig negatief effect ter hoogte van Habitatrichtlijngebied.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 129

Beoordeling

Matig negatief effect binnen Habitatrichtlijngebied.

7.4.3 HABITAT - EN SOORT -EFFECTSIGNIFICANTIETABEL

In onderstaande tabel wordt aangegeven of er al dan niet een significant effect optreedt ten opzichte van genoemde SBZ-H-habitat of –soort (waarvoor het SBZ-H is aangeduid), ten gevolge van het geplande ingreep.

Habitats Aanwezig in de Effect tijdens de Effect tijdens de opmerkingen omgeving en staat aanlegfase exploitatiefase instandhouding

2330 Nee - - - 3110 Weinig waarschijnlijk Mogelijks gering - - negatief effect door verdroging? 3130 Weinig waarschijnlijk Mogelijks gering - - negatief effect door verdroging? 4010 Mogelijk (ongunstig) - - - 4030 Ja (ongunstig) Nee Nee - 6410 Nee - - - 9120 Ja Nee Nee 9190 Ja Nee Nee 91E0 Nee - - -

Soorten

1166 Ja Nee Nee Komt voor ter hoogte van Duivelskuil 1149 Nee - - - 1163 Nee - - - 1096 Nee - - - 1393 Nee - - - 1831 Nee - - -

Uit de analyse die in voorgaande paragrafen aan bod kwam, blijkt er door uitvoering van voorliggend project geen negatieve bijdrage wordt geleverd aan de integriteit en de staat van instandhouding van de SBZ- H.

7.4.4 MILDERENDE MAATREGELEN

Reeds geplande milderende maatregelen

Volgende algemene maatregelen zijn reeds gepland:  het aantal te rooien bomen en struiken worden tot een minimum te beperkt: er worden geen bomen of struiken gerooid.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 130

 lokale tracéversmallingen: de werkzone beperkt zich zo veel mogelijk tot de weg en de berm zelf (grachten worden niet verstoord). Overwegend bedraagt de werkzone 6m, waar de weg smaller is en er zich langs de weg habitats bevinden, dient de werkzone beperkt te worden tot 4 m.  bodemverdichting wordt zo veel mogelijk vermeden: voor de aanleg van de waterleiding wordt zoveel mogelijk de wegenis gevolgd en de bermen langs de weg.  Vermijden van effecten aan waterlopen: de waterlopen in het studiegebied worden gekruist door middel van gestuurde boringen.

Verdere mogelijkheden

Uitvoering van de werken buiten het broedseizoen zal effectverminderend werken. Er mag niet gewerkt worden tijdens broedseizoen (15 maart – 15 juni), met name in de hindergevoelige gebieden (VEN, SBZ, natuuur- en bosgebieden, groengebieden, Militair domein, weidevogelgebieden bij Beerse Dijk). Gezien de aanleg in of nabij bestaande wegen met ook rustverstoring als gevolg wordt een verbod van uitvoering van de werken tijdens de broedperiode niet als absoluut noodzakelijk geacht voor niet gevoelige gebieden. Grondoverschotten mogen niet in Habitatrichtlijngebied geborgen worden.

7.4.5 EINDBEOORDELING IN FUNCTIE VAN DE HABITATRICHTLIJN

Er vindt geen relevant ruimtebeslag of beïnvloeding van aangemelde habitats en soorten plaats door de aanleg van de waterleiding.

7.5 ONDERZOEK NAAR ALTERNATIEVE OPLOSSINGEN

Tijdens het m.e.r.-proces werden volgende alternatieven onderzocht:

• Nulalternatief: geen aanleg van de waterleiding

• Tracé 2: (13.500 meter): Vertrekkend vanaf de watertoren te Beerse volgt tracé 2 initieel dezelfde weg als tracé 1 (het basistracé); dit tot op het eind van het woongebied van Beerse. Daar waar tracé 1 dan verder loopt langsheen de Oostmalseweg verlaat tracé 2 hier de Oostmalseweg om zuidelijk verder te lopen langsheen de Kongostraat (eerst gedeelte verharde weg, vervolgens gedeelte zandweg) en Klampovenstraat tot aan de Antwerpseweg (N12). Het tracé volgt voor een 140-tal meter de Antwerpseweg om hem vervolgens te kruisen (gestuurde boring) tot aan de Engstraat. De Engstraat wordt een stuk in zuidelijke richting gevolgd om de wegenis te verlaten en doorheen weiland verbinding te maken naar Leetereind en Gierledijk. Ter hoogte van Gierledijk verlaat het tracé opnieuw de wegenis en verloopt het traject via private zandwegen tot aan het kruispunt van de Kerkstraat en Zilvereind (N104). Na een 400-tal meter langsheen Zilvereind slaat het traject in westelijke richting af naar D’Aestenstraat, Buurtweg 13bis tot aan Heihuizen. Na kruising van Heihuizen (gestuurde boring) wordt de Spaeydreef bereikt. Vanaf na de Spaeydreef volgt tracé 2 terug dezelfde weg als tracé 1.

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1’ idem tracé 1 tot aan Kongostraat idem tracé 1 (klein gedeelte langs SBZ-H) 2568,8 2’ Kongostraat (asfaltweg) in grasberm (noordelijk) 735,0 3’ Kongostraat (zandweg) centraal in zandweg 1130,0

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 131

4’ Klampovenstraat (zandweg) oostelijke zijde zandweg ( gedeelte langs SBZ-H) 444,7 5’ Klampovenstraat (asfaltweg) in grasberm (oostelijke) 368,9 6’ Antwerpseweg in fietspad (noordelijk) 112,0 7’ Engstraat in grasberm (oostelijke) 112,5 8’ Engstraat in grasberm (westelijke) 239,0 9’ weide doorheen weide 364,0 10’ Leetereind in grasberm (oostelijke) 431,0 11’ Gierledijk in betonbaan 70,8 12’ zandweg tussen Gierledijk en Zilvereind in zandweg 766,8 13’ Zilvereind tot aan D'Aestenstraat in fietspad (oostelijk) 400,5 14’ D'Aestenstraat te Beerse in berm (zuidelijk) 713,0 15’ D'Aestenstraat te Malle in berm (indien onvold. plaats: in asfalt) 976,0 16’ D'Aestenstraat te Malle tot aan Heihuizen centraal in asfaltweg 413,0 17’ Spuydreef tot aan tracé 1 in grasberm (zuidelijk) (1.180 m IN SBZ-H) 1213,0 18’ idem tracé 1 vanaf Salphen idem tracé 1 ( waarvan 1.883 m IN SBZ-H) 2441,0

Alternatieve route ter hoogte van Zilvereind voor tracé 2: In plaats van het volgen van een zandweg tot aan het kruispunt Kerkstraat – Zilvereind volgt dit alternatieve tracé een zandweg (ten zuiden van de bewoning langsheen Zilvereind) die rechtstreek uitkomt aan de D’Aestenstraat. Bij dit alternatief wordt Zilvereind enkel gekruist (gestuurde boring). Dit alternatief voor tracé 2 wijzigt niets aan het tracé ter hoogte van de Habitatrichtlijngebieden.

• Tracé 3: (12.016 meter): Tracé 3 is identiek aan tracé 2 tot aan de D’Aestenstraat. In plaats van deze straat in westelijke richting te volgen verloopt tracé 3 verder in zuidelijke richting langsheen Zilvereind. Deze straat wordt in zuidwestelijke richting gevolgd tot aan Buurtweg nr. 13. Vanaf daar loopt het tracé verder doorheen weiland en wordt de Koeischotse beek gekruist door middel van een gestuurde boring. Deze gestuurde boring zal eveneens een bomenstrook naast de waterloop kruisen. Vervolgens verloopt het tracé doorheen een duinengordel en een bestaande zandweg tot aan Heihuizen (N153). Na kruising van Heihuizen (gestuurde boring) loopt het tracé doorheen weiland, een bestaande zandweg. En parallel (NW) van de bestaande ruwwaterleiding. Aan het eindpunt van het tracé wordt aangesloten op de bestaande leiding ter hoogte van het vliegveld.

Nr Beschrijving Ligging waterleiding Lengte (m) 1# idem tracé 2 tot aan kruispunt van Zilvereind idem trace 2 (1’ t.e.m. 13’) 7744,0 en D'Aestenstraat 2# Zilvereind tot aan zandweg berm en fietspad (noordelijk) 455,0 3# Zilvereind (zandweg) centraal in zandweg 1132,0 4# weiland doorheen weiland 110,0 5# Onder waterloop + bomenstrook gestuurde boring 90,0 6# duinengordel doorheen duinengordel (IN SBZ-H) 210,0 7# van duinengordel tot aan Heihuizen in zandweg (IN SBZ-H) 48,0 8# militair domein (vliegveld) in pad (IN SBZ-H) 2.227,0

Alternatieve route ter hoogte van Zilvereind voor tracé 3: Voor tracé 3 worden bijkomend 2 alternatieven in beschouwing genomen. Enerzijds de alternatieve route die ook werd aangehaald voor tracé 2 en anderzijds eveneens volgend alternatief. In plaats van het volgen van een zandweg tot aan het kruispunt Kerkstraat – Zilvereind volgt dit alternatieve tracé een zandweg (ten zuiden van de bewoning langsheen Zilvereind). Deze alternatieve route is gelegen net ten zuiden van de alternatieve route aangehaald bij tracé 2.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 132

Deze alternatieven voor tracé 3 wijzigen niets aan het tracé ter hoogte van de Habitatrichtlijngebieden.

7.5.1 BEOORDELING ALTERNATIEVE SCENARIO ’S

7.5.1.1 Nulalternatief Er treden geen tijdelijke of permanente verstoringen op binnen het habitatrichtlijngebied.

7.5.1.2 Tracé 2 (+ alternatief) Deze zijn hetzelfde als het basisscenario.

7.5.1.3 Tracé 3 (+ alternatieven) Tracé 3 loopt doorheen Habitatrichtlijngebied vanaf de gestuurde boring onder de Koeischotse loop. In eerste instantie loopt de waterleiding doorheen een landduin die op de BWK versie 2b weergegeven wordt als ‘ha + cg + cgb’ (complex van struisgrasvegetatie op zure bodem en droge struikheidevegetatie met plaatselijk struik- of boomopslag). In dit gebied zijn twee habitattypes aanwezig zoals aangeduid op de Bijlage I van de Habitatrichtlijn. Het betreft enerzijds het habitattype “Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen” (2330) en anderzijds het habitattype “Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten” (2310). Volgens de habitatkaart (Paelinckx D., 2007) komen beide habitattypes evenveel voor (procentueel aandeel = 50% van beide types). Beide habitats zijn geen habitats waarvoor het Habitatrichtlijngebied werd aangeduid. Niettemin dienen deze habitats beschermd te worden. Vervolgens loopt Tracé 3 verder in een zandweg tussen bosbestanden, om daarna de gewestweg te kruisen via een gestuurde boring. Daarna loopt het tracé in een pad van het militair vliegveld.

Beoordeling Ecotoop- en biotoopverlies

Het graven van een sleuf doorheen de landduin, wordt als een negatief effect aanzien. De habitats betreffen evenwel pioniervegetaties.

Beoordeling onoordeelkundige berging van overtollige gronden

Binnen het Habitatrichtlijngebied wordt geen berging voorzien van overtollige gronden. Er worden dan ook geen negatieve effecten verwacht: Geen of verwaarloosbaar effect.

Beoordeling bodemverstoring

Gezien de aanwezigheid van zandige bodems treedt compactie nauwelijks op. Geen of verwaarloosbaar effect.

Beoordeling rustverstoring

Matig negatief effect binnen Habitatrichtlijngebied.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 133

7.5.2 MILDERENDE MAATREGELEN

7.5.2.1 Nulalternatief Niet relevant.

7.5.2.2 Tracé 2 Idem basistracé.

7.5.2.3 Tracés 3 Indien de waterleiding wordt gelegd volgens tracé 3 is er een tijdelijk ecotoopverlies van de habitattypes (2330) en (2310). Volgende milderende maatregelen zijn van toepassing bij het aanleggen van de leiding door de landduin :  de werkzone dient zo klein mogelijk gehouden te worden (4m )  het sparen van de omliggende vegetatie is belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is voor de te herstellen zones.  Het verwijderen van bomen dient vermeden te worden.  De aan- en afvoer van materiaal gebeurt enkel langs de werkzone

7.6 ALGEMEEN BESLUIT PASSENDE BEOORDELING

Bij uitvoering van voorliggend project volgens tracé 1 (= het basistracé), volgens tracé 2 (+ alternatief) of volgens tracé 3 (+ alternatieven) worden er geen significante effecten verwacht op de habitats of soorten waarvoor de Habitatrichtlijngebieden werden afgebakend. Indien de waterleiding wordt gelegd volgens tracé 3 is er wel een tijdelijk ecotoopverlies van de habitattypes (2330) en (2310). Aangezien het hier om een tijdelijk effect gaat, en aangezien de habitattypes pioniertypes zijn, is het project haalbaar, indien rekening gehouden wordt met de milderende maatregelen. De voorkeur gaat evenwel naar tracé 1 of 2.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 134

8 DE VERSCHERPTE NATUURTOETS VAN HET VLAAMS ECOLOGISCH NETWERK

8.1 SITUERING VAN DE VERSCHILLENDE TRACÉS T .O.V. DE VEN-GEBIEDEN

De VEN-gebieden nr. 307 ‘ Kempense Kleiputten’ en nr. 317 ‘ Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ worden doorkruist of gepasseerd door de onderzochte tracés (zie figuur 4.8). Het VEN-gebied ‘Kempense Kleiputten’ ter hoogte van Ekstergoor bestaat vooral uit dennenbossen en in mindere mate uit zure eiken-berkenbossen met in de ondergroei of op open plekken heiderestanten of schrale graslanden. Enkele voormalige vennen zijn geëutrofieerd. Het VEN-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’ bestaat enerzijds vooral uit naaldhoutbossen, zure eikenbossen, heidevegetaties, duingebieden, schrale graslanden en kleine vennen en anderzijds in de omgeving van de Misbeek uit alluviale bossen, populierenaanplanten, graslanden met kleine landschapselementen en zure bossen. Deze vegetaties komen voor in de omgeving Heihuizen, Bruulbergen en Het Gebroekt ten noorden van het vliegveld van Malle. Volgende tabel geeft weer over welke afstand de tracé’s de VEN-gebieden passeren (of doorkruisen):

VEN-gebied Basistracé Tracé 2 (+ alternatief) Tracé 3 (+ alternatieven) langs of doorheen VEN-gebied Ca. 1.009 m in berm Ca. 440 m in zandweg Ca. 440 m in zandweg Kempense kleiputten langs of doorheen VEN-gebied Ca. 552 m in zandweg Ca. 1.826 m in weg (zand Ca. 285 m (27 m ‘Vallei van de Molenbeek en of asfalt) gestuurde boring; 210 m Tappelbeek’ doorheen landduin; 48 m in zandweg)

8.2 TOETSING T .O.V. DE VERBODSBEPALINGEN

Art. 25 §3 °2 van het Natuurdecreet zegt dat binnen de GEN gebieden, behoudens individuele ontheffing verleend door de administratie bevoegd voor het natuurbehoud of algemene ontheffing, een verbod geldt: 1) voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen (mits een aantal uitzonderingen op bepaalde landbouwpercelen)

Door de aanleg van de Pidpa-waterleiding worden er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt.

2) de vegetatie te wijzingen, met inbegrip van meerjarige cultuurgewassen of kleine landschapselementen, behoudens in toepassing van een goedgekeurd beheerplan conform het bosdecreet.

Het ecotoop- en biotoopverlies door aanleg van de PIDPA-waterleiding is in hoofdzaak een tijdelijk effect, veroorzaakt door de aanleg van de werkzone, de graafwerkzaamheden voor de sleuf en de afvoer en berging van overtollige gronden. Na de werken wordt de sleuf terug opgevuld en wordt het bovengronds ruimtebeslag opgeheven en kan de oorspronkelijk vegetatie zich terug herstellen. Bovendien volgen de verschillende tracés zoveel mogelijk de wegenis, of de berm langs de weg.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 135

Er treedt enkel een negatief effect op bij tracé 3 (+ alternatieven) waar de landduin wordt doorsneden (ter hoogte van VEN-gebied ‘Vallei van de Molenbeek en Tappelbeek’. De landduin wordt op de BWK versie 2b weergegeven als ‘ha + cg + cgb’ (complex van struisgrasvegetatie op zure bodem en droge struikheidevegetatie met plaatselijk struik- of boomopslag). In dit gebied zijn twee habitattypes aanwezig zoals aangeduid op de Bijlage I van de Habitatrichtlijn. Het betreft enerzijds het habitattype “Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 5” (2330) en anderzijds het habitattype “Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten 6” (2310). Volgens de habitatkaart (Paelinckx D., 2007) komen beide habitattypes evenveel voor (procentueel aandeel = 50% van beide types). Het gebied zelf is gelegen in het Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en heidegebeiden ten oosten van Antwerpen’. Deze speciale beschermingszone werd o.a. aangeduid ter bescherming van het habitat (2330). Het graven van de sleuf doorheen deze zone (in totaal 210 m) wordt als een negatief effect beoordeeld.

3) het reliëf van de bodem te wijzigen

Door de aanleg van de Pidpa-waterleiding wordt het reliëf van de bodem niet gewijzigd. De bodem wordt na plaatsing van de leiding opnieuw in zijn oorspronkelijke staat hersteld.

4) werkzaamheden uit te voeren die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen, alsook maatregelen die de bestaande ont- en afwatering versterken.

Art. 6 §1. van het Maatregelenbesluit geeft meer uitleg voor deze paragraaf: Onder de bepalingen van deze art. 25, § 3, 2° 4) en 5) van het decreet wordt onder meer begrepen: 1° het ontwateren of inbuizen van bron- en kwelzones; 2° het inbuizen van beken en rivieren, sloten, grachten en greppels; 3° het aanleggen van overstorten; 4° een goed te irrigeren. Geen enkel van deze ingrepen worden uitgevoerd bij de aanleg van de Pidpa-waterleiding.

5) de structuur van waterlopen te wijzigen.

Alle kruisingen met gewestwegen en de kruising met de Koeischotse Loop gebeuren door middel van een gestuurde boring. De overige kruisingen gebeuren door middel van duikers (uitgevoerd in open sleuf) of door middel van een gestuurde boring, afhankelijk van de diepte en grootte van de te kruisen waterloop. De structuur van de waterlopen worden hierbij niet gewijzigd.

8.3 BESLUIT

Art. 26bis van het natuurdecreet stelt dat de overheid geen toestemming of vergunning mag verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Als voor een activiteit een kennisgeving of melding aan de overheid vereist is, dient door de kennisgever te worden aangetoond dat de activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

5 Corynephorus canescens = Buntgras; Agrostis = struisgras

6 Psammofiel = letterlijk “zandliefhebber”, m.a.w. organismen die in zandige bodems gedijen; Calluna vulgaris = Struikhei; Genista = brem

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 136

Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. Schade is onherstelbaar indien ze op de plaats van beschadiging niet meer kan worden hersteld met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was. Onherstelbare schade aan de landduin bij tracé 3 kan vermeden worden door  te kiezen voor het basistracé 1 of voor tracé 2 (+ alternatief)  toch te kiezen voor tracé 3, maar: o de werkzone dient zo klein mogelijk gehouden te worden (4m ) o het sparen van de omliggende vegetatie is belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is voor de te herstellen zones. o Het verwijderen van bomen dient vermeden te worden. o De aan- en afvoer van materiaal gebeurt enkel langs de werkzone Tracé 1 en tracé 2 (+ alternatief) veroorzaken geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de VEN-gebieden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 137

9 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS

1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding.

Het project beoogt de aanleg van een watertransportleiding met een diameter van 400 mm. Gezien de diameter kleiner is dan 1 m worden wijzigingen met betrekking tot het grondwaterstromingspatroon als niet significant beschouwd. Wijzigingen in overstromingsregime, afstromingshoeveelheid of gewijzigde infiltratie naar het grondwater zijn eveneens niet relevant. Het maaiveld wordt in oorspronkelijke staat hersteld.

2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie.

De opslag van bodemvreemd materiaal kan zeer tijdelijk voorkomen door stockage van leidingen naast de uitgegraven sleuf. Hierdoor worden geen effecten verwacht. Significante wijziging van vegetatie waardoor relevante effecten ontstaan met betrekking tot wijziging afvoercoëfficiënten of wijziging infiltratie is eveneens niet aan de orde binnen dit project.

3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Na het plaatsen van de leiding in de uitgegraven sleuf wordt het oorspronkelijke maaiveldniveau terug hersteld door het terug inbrengen van het oorspronkelijke bodemmateriaal in de sleuf.

4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater

Niet van toepassing op dit project

5. De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater

Het bemalingswater (zie punt 6) wordt geloosd in oppervlaktewater. Gezien het tijdelijk karakter en het vrij lage debiet van enkele tientallen liter per seconde worden geen knelpunten naar afvoer verwacht.

6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning

Er is een tijdelijke (6 dagen) bronbemaling noodzakelijk voor de aanleg van de leiding. Dit is een ingedeelde inrichting, opgenomen in de indelingslijst van hinderlijke inrichtingen uit de bijlage 1 van Vlarem 1, onder de rubriek 53.2. In groengebieden, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden en bosgebieden (volgens gewestplan) is de klasse waarin de bronbemaling wordt ingedeeld afhankelijk van het debiet per dag. Een bemaling van minder dan 500 m³ per dag is in deze gebieden een klasse 3-inrichting. Bedraagt het debiet tussen 500 en 2000 m³ per dag, dan is het een klasse 2-inrichting en bij meer dan 2000 m³ per dag dient een vergunning klasse 1 aangevraagd te worden. In dit rapport werd het bemalingsdebiet benaderend ingeschat. Er werd hierbij uitgegaan van de hoogste grondwaterstand zoals die bij normale seizoenale fluctuaties voorkomt in het voorjaar. Dit is dus een worst-case benadering. Het debiet varieert in die periode tussen 1000 en 4000 m³ per dag, afhankelijk van het bodemtype (droog – nat).

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 138

Buiten de genoemde groengebieden, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden en bosgebieden (volgens gewestplan) is de bronbemaling altijd een klasse 3-inrichting waarvoor een melding bij de betrokken gemeenten (Beerse en Malle) volstaat.

7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop

Er worden een aantal waterlopen gekruist door het project. Alle kruisingen worden uitgevoerd ter hoogte van reeds bestaande inbuizingen van de waterlopen. De invloed op bijkomende aantasting is hier verwaarloosbaar. Enkel bij tracé 3 wordt een kruising van de Koeischotse Loop uitgevoerd op een plaats waar de beek nog haar natuurlijke structuurkenmerken bezit. De kruising wordt echter uitgevoerd door middel van een boring zodat ook hier het effect op de waterloop zelf onbestaande is.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 139

10 SYNTHESE VAN DE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN

De effectscores, zoals berekend bij de verschillende disciplines en zoals weergegeven in de scoretabellen, werden ingevoerd voor een multicriteria-analyse (MCA). Er werd een rangschikking opgesteld op basis van gelijke gewichtstoekenning per discipline Het resultaat van de MCA wordt gegeven in onderstaande figuur. De bovenste rij geeft het globale resultaat Het scenario met de hoogste score volgens de multicriteria-analyse, scoort het meest gunstig naar milieueffecten toe.

Resultaat 0,30 0,25 0,24 0,17 0,17 0,16

Grondwater 0,10 0,09 0,08 0,14 0,14 0,14

Bodem 0,34 0,08 0,08 0,02 0,02 0,02

Oppervlaktewater 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00

Fauna en Flora 0,44 0,54 0,54 0,26 0,27 0,26

Monumenten en Landschappen 0,39 0,28 0,29 0,24 0,24 0,26

Antropogeen milieu 0,26 0,26 0,23 0,20 0,18 0,14 tracé 1 tracé 2 tracé 3 tracé tracé 2 - altern 1 altern - 2 tracé 2 altern - 3 tracé 1 altern - 3 tracé

Uit het globale resultaat blijkt dat tracé 1 globaal gezien het best scoort. Daarna volgt het tracé 2. Hierbij wordt het alternatief langs de achtertuinen van de bewoning langsheen Zilvereind iets beter beoordeeld dan het tracé 2 waarbij de weg Zilvereind gevolgd wordt. Tot slot volgt het tracé 3 waarbij het (locaal) alternatief 2 het beste scoort, gevolgd door het alternatief 1 en ten slotte het tracé 3 langs de weg Zilvereind.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 140

Wanneer we kijken naar de verschillen per discipline, dan merken we dat tracé 3 enkel binnen de discipline grondwater lichtjes beter scoort dan de andere tracés. Bij dit tracé wegen vooral de effecten door die optreden bij het doorkruisen van de landduin net ten oosten van het vliegveld te Malle, en dit vooral voor de disciplines bodem, fauna en flora en landschap. Tracé 1 scoort relatief het best omdat het praktisch overal aangelegd wordt langs bestaande wegen. Enkel binnen de discpline fauna en flora scoort tracé 2 (en variant) beter dan tracé 1 en dit voornamelijk omdat er bij tracé 1 langsheen de Beersedijk ter hoogte van het gebied Duivelskuil meer voor verdroging gevoelig gebied gelegen is. We moeten hierbij echter relativeren dat uitgegaan werd van de meest nadelige situatie, zijnde bemaling op het moment dat het grondwater het hoogste staat. De multicriteria-analyse werd uitgevoerd zonder rekening te houden met de milderende maatregelen. De opgelegde maatregel voor mildering van effecten ten aanzien van verdroging gelden voor alle tracés in dezelfde mate. Gezien de zeer korte bemalingsduur worden bovendien geen ernstige effecten verwacht. De effecten bij de tracés 2 en 3 (+ varianten) met betrekking tot bodem zullen ook na mildering nog groter blijven dan bij tracé 1, aangezien tracé 1 langs bestaande wegen loopt. Concluderend kunnen we dus stellen dat de globale relatieve rangschikking behouden blijft, ook indien we rekening houden met de milderende maatregelen. Bijgevolg wordt tracé 1 als meest milieuvriendelijk alternatief beoordeeld.

Volgende milderende maatregelen dienen in acht genomen te worden : Onafhankelijk van de keuze van het tracé dient er voor gezorgd te worden dat de bemalingsduur zo kort mogelijk is. Verder dient conform de Vlarem-II wetgeving het grondwater zoveel als mogelijk terug in de grond gebracht te worden buiten de onttrekkingszone door infiltratie. Hiervoor kunnen onder andere kleinere, niet-permanent watervoerende grachten gebruikt worden. Indien bodemverontreiniging zou optreden door bijvoorbeeld lekkende machines of door een calamiteit, dan dient de verontreiniging zo snel mogelijk verwijderd te worden conform de Vlarebo-wetgeving. Vanuit het project zijn conform de wetgeving op het grondverzet de nodige maatregelen voorzien om verspreiding van eventueel voorkomende bodemverontreiniging te voorkomen. Voor de delen van de tracés gelegen buiten de bestaande wegen en paden dient de teelaarde afzonderlijk afgegraven te worden. Het plaatsherstel dient zo snel mogelijk te gebeuren om kwaliteitsverlies van de teelaarde te beperken. Om bodemverdichting te voorkomen dienen de werktuigen zo veel als mogelijk op de wegen en paden zelf gehouden te worden. Waar het tracé in bestaande rijwegen gelegen is dient de werkzone beperkt te worden tot de weg zelf. Er worden geen bomen of struiken gerooid. Waar er toch nog bomen zouden staan op het tracé, dienen deze ‘ondertunneld’ te worden. De werkzone beperkt zich zo veel mogelijk tot de weg en de berm zelf (grachten worden niet verstoord, met uitzondering van een kleine zone langs de Molendreef). Overwegend bedraagt de werkzone 6m, waar de weg smaller is kan de werkzone beperkt worden tot 4 m. Bodemverdichting wordt zo veel mogelijk vermeden: voor de aanleg van de waterleiding wordt zoveel mogelijk de wegenis gevolgd en de bermen langs de weg. De bemalingsduur voor het droog houden van de sleuf wordt in de tijd beperkt tot max. 6 dagen. Rustverstoring dient beperkt te worden door de werken enkel uit te voeren buiten het broedseizoen ter hoogte van hindergevoelige gebieden (niet werken tussen 15 maart en 15 juni ter hoogte van groengebieden, natuur- en bosgebieden, militair domein Malle en weidevogelgebieden bij Beerse Dijk). Volgende milderende maatregelen zijn van toepassing voor het kruisen van de landduin (tracé 3):

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 141

 de werkzone dient zo klein mogelijk gehouden te worden (4m )  het sparen van de omliggende vegetatie is belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is voor de te herstellen zones.  Het verwijderen van bomen dient vermeden te worden.  De aan- en afvoer van materiaal gebeurt enkel langs de werkzone Visuele hinder dient maximaal beperkt te worden. Tijdelijke opslag en plaatsing werfmateriaal dient vermeden te worden in open landschap en binnen landschappelijk waardevolle zones (ankerplaats en relictzone) Indien geopteerd wordt om tracé 2 of tracé 3 te volgen, dan dient bijzondere aandacht besteed te worden aan het aanwezige archeologisch erfgoed. Lawaai afkomstig van machines dient beperkt te worden. Verder dient duidelijke informatie gegeven te worden aan bewoners en door middel van infoborden omtrent de timing van de werken en de daarmee gepaard gaande hindertermijn. In het bijzonder bij transporten in zogenaamde “hindergevoelige” gebieden (woonzones, schoolomgeving Schransdries..) dient aandacht geschonken te worden aan de veiligheid van fietsers en voetgangers. Teneinde mogelijke cumulatieve hinder zoveel als mogelijk te beperken, werd gekeken naar een mogelijke gemeenschappelijke aanleg van de waterleiding in de Molendreef en de Talondreef en de nog uit te voeren rioleringwerken in deze straten. Voor de Molendreef werd de aanleg van de riolering reeds goedgekeurd en de aanleg van beide leidingen is voorlopig gepland voor 2010. Ook voor de Talondreef blijkt dat er voldoende ruimte aanwezig is voor een gemeenschappelijke aanleg van de watertransportleiding én de riolering. Momenteel zijn er nog geen rioleringswerken voorzien in de Talondreef gelet op andere prioritaire rioleringswerken binnen de gemeente Malle. Indien de mogelijkheid zich stelt binnen dit project zullen de rioleringswerken in de Talondreef toch meegenomen worden.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 142

11 LEEMTEN IN KENNIS

• Discipline Bodem en Grondwater - Wegens de heterogeniteit van de bodem zijn voornamelijk de effecten met betrekking tot de hydrologische karakteristieken van de bodem, meer in het bijzonder de permeabiliteit, slechts bij benadering in te schatten. Dit geeft enige onzekerheid bij het inschatten van de effecten van bemaling op de grondwatertafel (en nabijgelegen oppervlaktewateren). Er wordt getracht deze onzekerheid op te vangen door een worstcase benadering te maken door in geval van onzekerheid m.b.t. de permeabiliteit een hoge permeabiliteitsfactor te gebruiken. - Inschatting van bodemverdichting en de hieraan gerelateerde secundaire effecten is moeilijk gezien de bodemheterogeniteit, het ontbreken van gegevens m.b.t. het rijdend materiaal dat zal gebruikt worden en de actuele vochttoestand van de bovenste bodemlagen tijdens de uitvoering van de werken. - Initieel inschatten van het zettingsrisico is vaak moeilijk indien stabiliteitsgegevens (Ckd-waarden) ontbreken waardoor een eerder kwalitatieve inschatting op basis van textuur en vochttrap dient te gebeuren.

• Discipline Fauna en Flora - Gegevens met betrekking tot de voorkomende flora en vooral fauna kunnen nooit volledig zijn. Door beperkingen in de tijd is het noodzakelijk om de eigen inventarisatiegegevens aan te vullen met mogelijke bestaande gegevens. Het voorkomen van belangrijke, eventueel kwetsbare soorten kunnen tijdens de terreinbezoeken niet altijd waargenomen worden.

• Discipline Mens (Antropogeen milieu) - Inschatting van geluidshinder, verkeershinder en invloed op recreatie vereist concrete metingen en tellingen ter plaatse tijdens en voor de projectuitvoering. Bijgevolg is een exacte inschatting van deze effecten niet mogelijk. In het milieueffectrapport wordt daarom indien beschikbaar gebruik gemaakt van kwantitatieve gegevens uit gelijkaardige projecten. De effecten worden op deze wijze benaderend ingeschat.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 143

12 TEWERKSTELLINGS - EN INVESTERINGSRAPPORT

Tijdens de uitvoering van de werken wordt een tewerkstelling voorzien van ongeveer 4 personen bij de aannemer en 1 toezichter van Pidpa. Hierbij komt nog een onrechtstreekse tewerkstelling bij producenten van materialen enz. die echter moeilijk kan begroot worden. Tijdens de exploitatie is toezicht en onderhoud noodzakelijk. Dit wordt echter door de bestaande tewerkstelling bij Pidpa opgevangen. De kostprijs van de aanleg van de leiding wordt voor het basistracé geraamd op 2,9 miljoen euro. Voor de alternatieve tracés is nog geen kostprijsraming uitgevoerd. Hier zal meer ondergrondse inneming noodzakelijk zijn waardoor de kostprijs voor deze tracés hoger uitvalt.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 144

13 MONITORING EN EVALUATIE

Niet alle effecten kunnen altijd even nauwkeurig ingeschat worden (zie tevens leemten in kennis). Bij de uitvoering van het project zelf dienen volgende aandachtspunten gemonitord te worden. - De bouwheer dient na te gaan dat de overtollige grond conform de vlarebo-wetgeving wordt afgezet. De overtollige gronden moeten worden afgevoerd worden buiten de hindergevoelige gebieden (bos- en natuurgebieden, Militair Domein en weidevogelgebieden. - Waar de bemaling vrij dicht bij een open waterplas (vijver) wordt aangelegd, dient tijdens de uitvoering van de werken de waterstand in deze plas of vijver gemonitord te worden. Bij het tracé 1 bevinden er zich vier plassen net ten noorden van de Oostmalsesteenweg in het gebied Ekstergoor dat onderdeel uitmaakt van een habitatrichtlijngebied. In het natuurreservaat ‘Duivelskuil’ bevinden zich eveneens een aantal plassen. Er dient op toegezien te worden dat deze vijvers niet leeggetrokken worden. Volgens de benaderende berekeningen in dit milieueffectrapport zal het grondwaterniveau ter hoogte van de vijvers maximaal enkele tientallen centimeters dalen. Indien er zich een risico voordoet op het leegtrekken van de vijvers, dan dient door de aannemer een locale maatregel voorgesteld te worden om het effect te beperken. Hierbij kan onder andere gebruikt gemaakt worden van retourbemaling of andere evenwaardige technieken, teneinde de invloed van de bemaling te beperken. Ook bij de tracés 2 en 3 bevinden er zich een aantal vijvers in de nabijheid van het tracé (3 tal mesotrofe tot oligotrofe plassen ter hoogte van Duivelskuil en nog een 5-tal eutrofe plassen verspreid over het tracé)

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 145

14 VERKLARENDE WOORDENLIJST

abiotisch milieu niet-levende materie

alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei

alternatief een andere keuzemogelijkheid, beantwoordend aan de doelstelling van het project

antropogeen ontstaan door menselijke activiteit

autonome ontwikkeling ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf

avifauna vogelwereld

Belgische Biotische Index systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen

bemaling kunstmatig verwijderen van het overtollige water in de sleuf om zo het grondwater op een bepaald peil te houden en de werken in droge omstandigheden uit te kunnen voeren

biotisch met betrekking tot de levende materie

BOD biochemisch zuurstofverbruik

bodemkaart kaart met verspreiding van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan

bodemprofiel verticale bodemdoorsnede waarin de opbouw en de ontwikkeling van de bodem waarneembaar is

BWK Biologische waarderingskaart. De voorkomende vegetatie wordt aan de hand van een uniforme lijst van karteringseenheden geïnventariseerd en in kaart gebracht. Aan ieder ecotoop wordt een waarde toegekend.

CAI De Centrale Archeologische Inventaris (CAI) is een inventaris van alle archeologische sites in Vlaanderen waarvan het bestaan geweten is

COD Chemisch zuurstofverbruik

deelingreep onderdeel van een ingreep waarvoor afzonderlijke effecten kunnen aangegeven worden

discipline milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘monumenten en landschappen en materiële goederen’

drainageklasse ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem

ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties

ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn

effectbeoordeling waarde-oordeel van de effecten die optreden ten gevolge van een geplande situatie

effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten

effectvoorspelling beschrijving van een toekomstige situatie rekening houdend met de aanleg, de exploitatie, de nabestemming en de afbraak van de geplande activiteit

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 146

fase de opeenvolgende stadia bij de uitvoering en het functioneren van de activiteit, omvattende: aanleg-, gebruiks-, onderhouds-, opheffings- en nabestemmingsfase

fauna de gezamelijke diersoorten van een bepaalde streek of periode

flora de gezamelijke plantensoorten die de vegetatie van een bepaalde streek of periode vormen

grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging vanaf het maaiveld

IAP Voormalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, momenteel ondergebracht in het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE)

ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt

initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen

m.e.r. milieueffectrapportage

m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport

MER milieueffectrapport

m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘monumenten en landschappen en materiële goederen’

milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen

milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat

ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties

projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is

RAAP De Nederlandse Stichting 'Regionaal Archeologisch Archiverings Project', opgericht in 1985 en in 2000 omgevormd tot de besloten vennootschap RAAP BV, een archeologisch adviesbureau.

referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie

satellietwinning winningen waar het water gewoon opgepompt wordt en vervolgens doorgevoerd wordt naar een waterproductiecentrum waar het de nodige behandeling ondergaat alvorens verdeeld te worden via het drinkwaterdistributienet.

sleuf uitgraving noodzakelijk voor het plaatsen van een leiding

studiegebied gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten

WPC waterproductiecentrum

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 147

15 LITERATUURLIJST

Ampe C., Van Kampenhout K., Wouters K., Defrijn S. en Bomans E. (2006) Project waardevolle bodems in Vlaanderen. LA BOD/STUD/2004 0102. UGent, Vakgroep Geologie en Bodemkunde, Laboratorium voor Bodemkunde, KU , Departement Landbeheer en -economie. Afdeling Bodem- en waterbeheer en Bodemkundige Dienst van België

Antrop M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. en Van Damme S. (2002). Traditionele van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep geografie.

Belgische Geologische Dienst (1993-2002). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest.

Besluit Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage

INBO, Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen.

IWONL. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/20.000.

L’hermitte, K., Honnay, O. (1994). Kartering van het fysisch systeem en de ruimtelijke structuren in Vlaanderen, Stichting Plattelandsbeleid i.o. VLM, Leuven.

LNE, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Dienst Mer (2005) Geactualiseerde richtlijnenboeken inzake milieueffectrapportage, discipline Bodem, discipline Fauna & Flora, discipline Water. Soresma

LNE, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Dienst Mer (2006) Geactualiseerde richtlijnenboeken inzake milieueffectrapportage, discipline Lucht. SGS.

LNE, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Dienst Mer (2006). Geactualiseerd project-MER-richtlijnenboek. Discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie. Technum, Raap, Resource Analysis.

MINA-plan 3 (2003-2007). Vlaams Milieubeleidsplan.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1985 - 1987). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.

MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water.

MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/10.000 of 1/50.000).

Paelinckx, D., Se Saeger, S., Van Hove, M., Wils, C., Berten, B., Bosch, H., De Knijf, G., Demolder, H., Erens, G., Guelinckx, R., Oosterlynck, P., T’Jollyn, F., Van Ormelingen, J. & Vriens, L. (2007). Indicatieve situering van de Natura 2000 habitats. Bewerking van de Bioloigsche Waarderingskaart, versie 2. Versie 4.0 (ontwerp). Intern rapport en Gis-bestand INBO.IR2007.7. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Paelinckx, D., Wils, C., Sterckx, G., Vandekerkhove, K. (2002). Indicatieve situering van de Natura 2000 habitats binnen en buiten habitatrichtlijngebieden op basis van de Biologische Waarderingskaart. Digitaal bestand Instituut voor Natuurbehoud. Brussel.

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Turnhout’ (2004). Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur: Onderdelen van de Grote Eenheid Natuur “Kindernauw en Visbeekvallei” (2004). Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Sterckx G., Paelinckx D. (2003). Beschrijving van de habitattypes van bijlage I van de Europese habitatrichtlijn, Instituut voor Natuurbehoud. Brussel.

Stramien (2007). Ruimtelijk Structuurplan Beerse.

Stramien (2005). Ruimtelijk Structuurplan Malle.

Titel I van het VLAREM. Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 148

Titel II van het VLAREM. Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Universiteit Gent (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17

Verbeiren B., Tuccu S., Batelaan O. & Prof. Dr. ir. De Smedt F. (2005). Ontwerp van een ecosysteemvisie voor de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek. Deelrapport I: Hydrologische systeemmodellering. Studie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Natuur (onderzoeksopdracht MINA/105/01/02). Vakgroep Hydrologie en Waterbouwkunde, Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 130 p.

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 149

16 BIJLAGEN

Zie boekdeel II

MER PIDPA-transportleiding Ø 400 mm van Beerse naar Malle 150