De Vraagbaak. Almanak Voor Suriname 1928
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 bron De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928. Van Ommeren, Paramaribo 1927 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_sur001192801_01/colofon.php © 2013 dbnl III Voorwoord. Heil den Lezer! Wij hebben wederom het genoegen ‘De Vraagbaak’ het publiek aan te bieden. Na de bekendheid, die dit boek in Suriname zoowel als in het buitenland verworven heeft, lijkt ons een woord van aanbeveling overbodig. Onze dank aan allen voor de in zoo ruime mate ondervonden medewerking bij het samenstellen daarvan; in het bijzonder aan de heeren Hoofdambtenaren, Hoofden van Kerkgenootschappen en Directeuren van particuliere instellingen. Dank die welwillendheid kon deze uitgave verrijkt worden met tal van nuttige gegevens die in vorige niet voorkwamen. Het een en ander is, als in ‘De Vraagbaak’ niet op zijn plaats, in deze uitgave weggelaten. Vele omstandigheden onafhankelijk van onzen wil waren oorzaak van de zoo late verschijning van het boek. Waar echter De Vraagbaak meer als een handboek voor Suriname dan als Almanak moet worden beschouwd, vertrouwen wij erop, dat het geacht publiek ons deze late verschijning niet te zeer zal aanrekenen. De Uitgevers. ERVEN H. VAN OMMEREN. Paramaribo, Mei 1928. De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 t.o. IV ISAAC DA COSTA 1847-1925 De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 V Isaac da Costa. (1847-1925.) ‘Consciense et devoir’ - in deze woorden kan volgens een zijner biografen het leven van Raymond Poincaré worden samengevat. ‘Consciense et devoir’ kan ook de conclusie zijn van hem, die in 't kort het leven van Isaac da Costa wil karakteriseeren. Tientallen jaren heeft deze groote Surinamer zijn ongemeene gaven dienstbaar gesteld aan zijn land en zijn beeld in brons ter plaatse, waar hij als ‘vroede vader’, in den hoogsten zin van het woord, zoo nuttigen arbeid heeft verricht, in de vergaderzaal der Koloniale Staten, was een welverdiende hulde, hem nog bij zijn leven gebracht. Hem thans te dezer plaatste te doen herdenken, is een gelukkige gedachte van de uitgevers van dit jaarboek; hoe gaarne hadden wij, van wie deze taak wordt gevraagd, die aan bekwamer handen overgelaten, aan de handen van een zijner tijdgenooten, die da Costa in zijn werken en streven meer van nabij heeft kunnen gadeslaan. - *** Op 19 Februari 1847 werd Isaac da Costa, Jacques da Costa, zooals hij meestal werd genoemd, als twaalfde uit een gezin van dertien kinderen geboren. Na de school van Meester Brouwer te hebben bezocht, die ook Dr. Benjamins onder zijn leerlingen telde, werd hij door zijn broer Aron Jedidja da Costa en den heer A. de Granada voor praktizijn opgeleid. In 1873 slaagde hij voor het examen. In 1876 werd hij benoemd tot Commies bij de Koloniale Staten, in 1879 tot Kantonrechter van Coronie, in 1884 tot Ommegaanden Rechter van Paramaribo, in 1903 tot Rechter in het Oostelijk Ommegaand Gerecht, op 1 Mei 1909 tot lid van het Hof van Justitie, van welk College hij van 1 Juli 1911 - 1 September 1920 president is geweest. Deze staat van dienst verdient eene toelichting, waaruit blijkt, hoe groot en hoe gewaardeerd de capaciteiten van da Costa zijn geweest. Tot 1909 konden alleen zij tot lid van het Hof van Justitie worden benoemd, die, zooals art. 7 van onze Regterlijke inrigting luidde, sedert ten minste drie jaar aan eene Nederlandsche universiteit den graad van doctor in de rechtswetenschappen hadden behaald. De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 VI Bij Koninklijk besluit van 19 Februari van dat jaar werd aan dit artikel een nieuwe alinea toegevoegd, vaststellende, dat in bijzondere gevallen van de daarin genoemde eischen kan worden afgeweken. Deze aanvulling geschiedde om da Costa een plaats te kunnen inruimen in ons hoogste rechtscollege. Nog voor dit K.B. hier was afgekondigd (1 April 1909) werd op 12 Maart door den Gouverneur telegraphisch bericht ontvangen, dat op 10 Maart da Costa tot lid van het Hof was benoemd. Op 15 Maart begaf zich naar Gouverneur Fock een deputatie uit de bevolking, bestaande uit de heeren F.C. Curiel, J. Heilbron, Ulrich, Kaersenhout en Van Ommeren om Zijne Exc. te verzoeken aan H.M. de Koningin den dank van Suriname over te brengen voor den nieuwen maatregel en de benoeming van da Costa. Maar een woord van hulde past ook aan Gouverneur Fock en den toenmaligen Minister van Koloniën, Idenburg - die te voren als Gouverneur da Costa had gekend - de bewindslieden, op wier advies de nieuwe regeling zal zijn tot stand gekomen. De overweging in het K B. waren, ‘dat de bijzondere bekwaamheid en de langdurige ervaring op het gebied der rechtspleging van den heer I. da Costa een bijzonder geval opleveren als in art. 7 bedoeld’. Al zal 't zich niet spoedig herhalen, dat een Surinaamsch praktizijn de aan da Costa te beurt gevallen eer deelachtig wordt, dan mag toch met dankbaarheid worden vastgesteld, dat het zijne kunde en zijne verdiensten zijn geweest, die een onoverkomelijke barrière hebben doen wegvallen. Twee jaren later werd door het aangevraagde ontslag van den President van het Hof, Mr. Heylidy, diens zetel vacant; da Costa was 't ‘jongste lid’, de laatst benoemde, maar dit belette niet, dat zijn kennis en ervaring hem toen brachten op de plaats, waarop hij par droit de mérite aanspraak maakte. Behalve als rechter maakte da Costa zich in de hoogste mate verdienstelijk als lid en voorzitter der Koloniale Staten. De tijd, dat hij als zoodanig zitting nam, wordt hieronder vermeld. Ook in ons vertegenwoordigend College was hij door zijn kennis en hooge karakter-eigenschappen van erkend gezag. - De geschiedenis van 1890 gedurende het Gouverneurschap van Jhr. de Savornin Lohman is bekend. In verband met de ‘Para-kwestie’ hadden de Koloniale Staten op voorstel van Julius Muller om inlichtingen De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 VII gevraagd, die Lohman weigerde te geven. En de Gouverneur ontbood toen de vier ambtenaren, ‘gouvernementsleden’ (vier leden werden toenmaals door den Gouverneur benoemd), de heeren da Costa, Cateau van Roosevelt, Mr. Barnet Lijon en Dr. Salomons en verweet hun heftig, dat zij aan het interpellatie-voorstel hun stem hadden gegeven. Het eenige antwoord, dat volgen kon, werd gegeven; de heeren namen hun ontslag als lid van het College. Want hoe verzoenend en bemiddelend van aanleg - aan karakter ontbrak het da Costa niet. Wij zullen geen opsomming geven van de vele commissies, waar van da Costa lid is geweest, maar dit staat wel vast, dat als er een werd samengesteld van eenig belang, de naam van da Costa onder de leden niet werd gemist. En ook toen hij zich uit het openbare leven had teruggetrokken, bleef hij de vaak geraadpleegde adviseur van opeenvolgende Gouverneurs - het contact met da Costa werd niet verbroken. Behalve door zijn hiervoren genoemde ambtelijke promotie werden zijne verdiensten erkend door zijne benoeming tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, ridder van de Nederlandsche Leeuw, Commandeur van eerstgenoemde orde. Drie maal ging da Costa met verlof naar Nederland in 1881, 1904 en 1913. De laatste maal om gezondheidsredenen, waarbij een ernstige operatie - het verlies van een been - noodzakelijk was. Hoe noode men hem in de Koloniale Staten missen zou, bleek uit het voorstel van het College om een lift te doen aanbrengen van de beneden verdieping naar de zittingszaal; da Costa weigerde dit. Toen bij zijn aftreden als President van het Hof, Gouverneur Staal hem te zijnen huize in kleinen kring het Commandeurs kruis uitreikte met een schoone rede, deelde Z. Exc. mede, hoe hij, gedurende diens ziekte da Costa bezoekende, van een der geneesheeren vernam: ‘Deze man is een held’. Dit om de wijze, waarop hij zich voor en gedurende de operatie, die zonder narcose plaats vond, gedragen had. *** De zitting van 13 Mei 1924, waarin ZExc. de Gouverneur, baron van Heemstra, het nieuwe zittingsjaar van de Koloniale Staten opende, was zeer gedenkwaardig en indrukwekkend. De Gouverneur stond op het punt met verlof naar Nederland te vertrekken, welk feit in de openingsrede werd gememoreerd. De Landvoogd verliet daarop niet, als gebruikelijk is, De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1928 VIII onmiddellijk de vergaderzaal, doch de Voorzitter, Mr. S.D. de Vries, nam het woord om baron van Heemstra een goede reis te wenschen en vast te stellen, ‘dat het goed zou zijn, ook opdat men het ginds in het Moederland wete, in deze vergaderzaal met klem te verklaren, dat Uwe Excellentie in wat ik zou willen noemen Hare zending van en voor Suriname, zedelijk geschraagd wordt door het gansche volk van Suriname, dat in Uwe handen zijne zaak veilig weet’. Daarop volgde de mededeeling, dat de Kol. Staten in Comité eenparig een motie hadden aangenomen, waarin na de overweging de Staten besloten ‘Zijne Excellentie te verzoeken zich in zijn hooger bedoeld streven verzekerd te houden van den onverdeelden zedelijken steun der gansche bevolking van Suriname.’ Een bijzonder moment in de Surinaamsche geschiedenis. Maar ook daarmede was deze zitting niet beëindigd. Nadat baron van Heemstra de rede van den voorzitter beantwoord had, volgde de onthulling van een bronzen plaquette met de voortreffelijk gelijkende beeltenis van I. da Costa en dit opschrift: Hulde der Bevolking van Suriname aan I. da Costa voor de vele gewichtige diensten als lid 1888-1890, 1892-1904 en als voorzitter der Koloniale Staten 1904-1915 aan de Kolonie Suriname bewezen. De Handelingen van de Kol. Staten, die wij hier in extenso weergeven, luiden als volgt: De heer May verkrijgt het woord en houdt de volgende rede: ‘Mijnheer de Voorzitter, Excellentie, hooggeachte vergadering. Elk volk eert zijn groote mannen en tracht de waardeering, die het koestert voor wat zij tot stand hebben gebracht vast te leggen voor de nakomelingen. En het is de plicht van hen, die zich geroepen gevoelen het volk voor te gaan, ook in dit opzicht den weg aan te geven.