PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

The following full text is a publisher's version.

For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/42282

Please be advised that this information was generated on 2017-12-06 and may be subject to change. De stedelijke orde Herbestemming en nieuwe infrastructuur

Aan de omvang en de vorm van was sinds het midden van de zeventien­ Remieg Aerts de eeuw niets wezenlijks veranderd. In het begin van de negentiende eeuw was de landzijde nog omsloten door een wal met acht stadspoorten en 26 bolwerken, waar­ van Leeuwenburg of het Blauwhoofd - tot 1830 - in het uiterste westen aan het IJ grensde en Zeeburg aan de oostzijde. Als voorheen lag Amsterdam aan een breed open havenfront. Amsterdam was en bleef in de eerste plaats een haven waaromheen zich een stad gekromd had. Meer dan waar ook in Europa vormden hier stad en haven een “onafscheidelijk geheel”, meende een buitenlandse reiziger.1 Vanaf de landzijde was de stad indrukwekkend van omvang, maar bijna alle wandelingen, reisverslagen en stadsbeschrijvingen beginnen vanaf het IJ. Vanaf de doemden de contouren van de grote stad op. Bij het binnenvaren van het IJ passeerde een schip eerst de kerkdorpen Ransdorp en Schellingwoude, dan Nieu- wendam en Durgerdam, gelegen “in den atmospheer dier ontzaggelijke wereldstad”, aldus de Drentse reiziger die de hoofdstad in de vroege jaren 1840 bezocht. Voor wie de provincie gewend was, oogde Amsterdam overweldigend. “Amsterdam! Daar lag zij dan voor ons, de stad bij uitnemendheid, waarvan wij zoo dikwijls spraken en zoo menigmaal droomden. Ja, zij overtrof nog onze verbeelding! Met geen blik te omva­ demen, met niets, wat we gezien hadden, te vergelijken, aan geenerlei te voren gedroomd ideaal beantwoordende!” Zelfs de grote rookwolk die boven de stad hing, veroorzaakt door de talloze schoorstenen van bedrijfjes en woningen die hout en turf stookten, was voor de enthousiaste toeristen “de adem des levens, die aanduidt, dat het geen doode, onbezielde klomp is, welke ginds uit de baren opstijgt”.2

Het water

Het Groot Noordhollandsch Kanaal In het IJ, voor de stad, lag de zeventien- 0 afb. 66 de-eeuwse Nieuwe Stadsherberg, die via een houten en gedeeltelijk ophaalbare stei- gerbrug verbonden was met de kade. Aan de lange, altijd drukke aanlegsteigers ter­ zijde van het logement meerden de schepen af die de dagelijkse verbindingen onder­ 39 Drukte op en aan het IJ hielden met Noord-Holland over het IJ, de Zuiderzeesteden en Zwolle. In dieper Detail van afb. 50 water lagen grotere veerdienstschepen, zoals de 55 meter lange stoomboot naar Ham­ Een blik op het IJ laat het grote burg. Ook grotere vrachtvaarders, zoals fregatten en pinken, moesten ‘op stroom’ blij­ probleem zien waarmee Amsterdam kampte: de dichtslibbing van de ven liggen in het diepste deel van het IJ, of lagen aan de rij paalwerken voor de haven, haven. Er liggen veel bootjes, maar de Laag. Eromheen was het een komen en gaan van kleinere jollen en lichters die geen grote zeeschepen.

5 9 passagiers, proviand en goederen vervoerden tussen de verankerde schepen en de wal. In de vroege ochtend arriveerden de vissersboten uit de Zuiderzeeplaatsen, die de grote vismarkt van de hoofdstad kwamen bevoorraden. Over het IJ, tussen de Nieuwe Stadsherberg en het Tolhuis op de Volewijk aan de overkant, voer enkele keren per dag het Buiksloterveer, in 1829 nog een door trekpaarden aangedreven raderboot, enkele jaren later al een stoomraderboot, die de buitenlui uit Noord-Hol- land, met hun bonte streek- en karakteristieke beroepsdracht, overzette naar de stad en terug. Vooral de Zaanse ondernemers en handelaars bezochten de stad enkele keren per week. Wie geen tijd had om op de pont te wachten, liet zich overzetten door een van de vele jollemannen, die door het scheepvaartverkeer laveerden. Van en naar het Droogbak, bij de Haarlemmer Houttuinen, werd allerlei vee op brede schuiten over het IJ verscheept of naar de grote buitenlandse vrachtvaarders vervoerd, waar

p. 357 ■ het van het ene op het andere schip getakeld werd.3 De haven had nog geen vaste

afb. 262 ■ handelskades met kranen; veel goederen werden op het water verladen. Overal klonk over het klotsende water, aan de steigers en op de kaden het geroep van de scheeps­ lieden, reizigers, kooplui, kruiers en slepers.4 Voortdurend waren er ook vijf moddermolens (baggerschepen) en 94 modder­ schuiten bezig om de verzanding van de haven te beperken.5 Want de haven was tegelijk Amsterdams glorie en Amsterdams tragiek. Verzanding en ondiepte vormden deel ii-2 , p. 19 ■ overal een probleem in de Nederlandse wateren, en Amsterdam kampte er al heel lang mee. Het is eigenlijk een wonder dat Amsterdam, bij deze ongunstige natuurlijke omstandigheden, zo lang een wereldhaven is gebleven. Naar schatting voeren nog altijd zestig- tot zeventigduizend schepen per jaar bij het IJ in of uit. Het was het drukste punt van het Nederlandse vaarwegennet. Hier passeerde de internatio­ nale en nationale scheepvaart vanuit het noorden en het oosten naar Amsterdam en vandaar door naar het zuiden.6 Zolang iedereen gewend was aan traagheid, aan de invloed van de natuurelementen en aan de omslachtigheid van afwikkeling en admi­ nistratie, en zolang Amsterdam en Rotterdam door hun ligging nog ongeveer het monopolie hadden op de handel en het vervoer naar het Duitse achterland, was dat allemaal niet zo’n probleem. Maar in de loop van de negentiende eeuw kregen de Nederlandse havens te maken met veranderingen die al dit soort oponthoud niet meer verdroegen. Ten eerste waren er de schaalvergroting en de toenemende diep-

afb. 36 a gang van schepen. Deze gingen samen met de opkomst van de stoomvaart en een gemiddeld veel hoger tempo in het grote vervoer, toen de scheepvaart eenmaal niet meer van weer en wind afhankelijk was. En ten derde kwam er de concurrentie van de spoorwegen als vorm van massavervoer. Spoorwegaanleg in het Duitse achterland maakte dat belangrijke gebied veel minder afhankelijk van de Hollandse havens. In korte tijd verkeerde de oude voorsprong in een achterstand. Amsterdam was slecht bereikbaar, traag en duur, en kon steeds slechter concurreren met Rotterdam, Ant­ werpen, Hamburg en Bremerhaven. De slag met Londen was al eerder verloren.7

60 De stedelijke orde De problemen van verzanding en aanslibbing van IJ en haven vroegen al in de zeventiende en achttiende eeuw herhaaldelijk om maatregelen om de haven bereik­ 40 Het plan van Jan Blanken Jz. baar en de Admiraliteit op de Oostelijke Eilanden operationeel te houden. Van 1808 tegen de verzanding van het IJ dateert een plan van waterstaatingenieur J. Blanken Jz. dat niet alleen verwijdering Daniël Veelwaard (Amsterdam 1776-1851) naar Jan Blanken Jz. van de paalwerken en de Laag inhield, maar ook de aanleg van een dijk om de haven Gravure, 300 x 690 mm heen van Zeeburg tot aan het Blauwhoofd, met of zonder sluizen. Daardoor zou een Al enige ¡aren voordat het plan een binnenhaven ontstaan die goed op diepte kon worden gehouden. Door de tijdsom­ kanaal door Noord-Holland aan te leggen werd geopperd, was de stad standigheden kwam er niets van. Maar in 1818 was het verzandingsprobleem al zo bezig de verzanding van de haven ernstig dat delen van de haven ontoegankelijk werden en hoge kosten zouden moe­ aan te pakken. Het voortdurend uit­ baggeren van het IJ bracht echter ten worden gemaakt voor baggerwerkzaamheden waarvan het resultaat bovendien uiteindelijk geen soelaas. In 1805 twijfelachtig was. De landsregering, om steun gevraagd voor deze zaak van algemeen benaderde het stadsbestuur van belang, stelde nu voor twee plannen tegelijk te realiseren. Ten eerste het plan van Amsterdam de Hollandsche Maat­ schappij der Wetenschappen in Haar­ Blanken, in een inmiddels aangepaste vorm, en ten tweede de aanleg van een nieuw lem met het verzoek een prijsvraag kanaal naar de marinehaven dwars door Noord-Holland, via nieuw aan uit te schrijven om de oorzaken van te leggen verbindingen tussen allerlei bestaande boezemwateren. de verzanding van de haven te achter­ halen en een meer definitieve oplos­ Hoewel deze plannen bedoeld waren om de positie van Amsterdam te redden, sing voor dit probleem te vinden. weerklonken er in de hoofdstad voornamelijk bezwaren. Het plan voor het kanaal Winnaar werd de waterbouwkundig was te mager; het zou een te geringe breedte en diepte hebben voor beladen zee­ ingenieur en inspecteur van Water­ staat, Jan Blanken Jz. (1755-1838), schepen. Die moesten tot voor de stad kunnen komen, omdat anders de voorhaven met een plan dat hij presenteerde Den Helder en andere Noord-Hollandse steden langs de route zouden uitgroeien tot onder de titel “Amsterdamsch red­ concurrenten. De Kamer van Koophandel stond in principe positief tegenover het ding”. De hier afgebeelde prent uit 1808 toont zijn oplossing: een haven- kanalenplan, maar maakte zich zorgen over de toekomst van de kaag- en lichter- bekken met schutsluizen. Zie ook schippers, de verladers en slepers die nu juist hun brood verdienden aan de proble­ p. 69. men die Pampus en het verzandende IJ voor het grotere scheepvaarttransport ople-

61 4 1 Kaart van het Groot Noord - hollandsch Kanaal Cornelis van Baarsel (Utrecht 1761- 1826 Amsterdam) en Willem Cornelis van Baarsel (Amsterdam 1791-1854) naar fan Blanken Jz. (1755-1838), met het adres van de W ed. Gebr. Hulst van Keulen Gravure, 480 x 990 mm Op last van keizer Napoleon, die een betere verbinding wenste tussen het nieuwe marine-etablissement aan het Nieuwe Diep te Den Helder en het achterland, werd een kanaal ontwor­ pen. Vermoedelijk is het de water­ bouwkundige Jan Blanken Jz. geweest die als eerste het idee van een “kanaal door Holland op zijn langst” opperde. Na de val van Napoleon ontfermde koning Willem i zich over het plan, nu echter vooral om de bereikbaarheid van Amsterdam te bevorderen. De stad had immers in toenemende mate last van de verzanding van het IJ. Amsterdam stribbelde tegen, maar het kanaal kwam er. In vijf jaar tijd werd het gerealiseerd; naar schatting 10.000 man hebben het uitgegraven en uitgebaggerd. De kaart is in 1825 vervaardigd, kort na de feestelijke opening.

verden.8 Het dijkenplan van Blanken betekende een te kostbare investering “te midden van den allerdroevigsten toestand, waarin de handel dezer gewesten en in het bijzonder die der hoofdstad gedompeld is”. Aan de klachten over de slechte financiële positie voegde het stadsbestuur tegelijk onverholen kritiek toe op de tariefpolitiek van de koning. Koning Willem i was immers voornemens invoerrechten te heffen om de nijverheid in de nieuwe zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk te bevor­ deren en dat beviel Amsterdam in het geheel niet. Aan de voorlopig geraamde vier miljoen gulden die nodig was voor het kanaal, was de stad slechts bereid een kwart bij te dragen, waarbij bovendien het Rijk garant moest staan voor rente en aflossing van de geldlening.9 De koning drong aan op gelijktijdige uitvoering van beide plannen; in dat geval was hij bereid persoonlijk voor 200.000 gulden in te tekenen op de benodigde geld­ lening. Aan de tariefwet hield hij echter vast, ondanks de tegenstand van Amsterdam. Wel stond de koning toe dat het plan-Blanken voorlopig werd losgekoppeld van de

62 De stedelijke orde .H aak «'

I. G K Jtt K E *"* E K A A H T \ fêfc m *ic ¿M oh a a o £) 'M ¡D H 'Ö 2· it A ï ï !È).

tirfriflas.

aanleg van het nieuwe kanaal. De breedte en diepte van het kanaal en de sluizen zouden zodanig zijn dat ook de grote zeeschepen - tot duizend ton, dat was afgezien van oorlogsschepen het grootste formaat - tot voor de rede van Amsterdam konden komen. Slagvaardig als Willem i in deze fase van zijn bestuur nog was, liet hij direct beginnen met de kanaalaanleg, conform de door Amsterdam gevraagde afmetingen. De eerste aanbestedingen vonden plaats in juli 1819, nog voordat de financiering geregeld was. Het probleem was namelijk dat de koning en de Tweede Kamer in een begrotingsconflict verwikkeld waren, zodat de financiering niet op reguliere wijze kon worden behandeld. De koning omzeilde dat door voorlopig 300.000 gulden van de marinebegroting voor 1821 voor het Groot Noordhollandsch Kanaal te bestemmen - het kanaal had inderdaad ook een militaire betekenis - en 2,7 miljoen uit eigen middelen voor te schieten. Een grote staatslening verschafte in 1822 uiteindelijk de voor het project benodigde miljoenen.10 In juli 1821 maakte de koning persoonlijk een inspectiereis langs het kanaal in aanleg.11

63 42 De Willemssluis in aanbouw Gerrit Lamberts (Amsterdam 1776- 1850) Tekening, 214 x 362 mm W aar het Groot Noordhollandsch Kanaal aansluit op het IJ moesten schutsluizen worden gebouwd. De aanleg van dergelijke waterwerken was risicovol, want de gevolgen voor de directe omgeving waren niet altijd te voorzien: overstromingen en ver­ zakkingen kwamen nogal eens voor. De technische hulpmiddelen waren beperkt en gebrekkig. Met de pompen van toen was het droog houden van de werkvloer een onmogelijke taak. Damwanden waren allerminst water­ dicht en konden niet diep genoeg wor­ den geslagen omdat er alleen korte heipalen beschikbaar waren. Dit alles maakte dat de sluisvloer nooit op grote Het project van het Groot Noordhollandsch Kanaal is in de schaduw gesteld diepte kon worden gelegd en er per door het duurzamere succes van het Noordzeekanaal dat Amsterdam een halve eeuw sluis dus maar een beperkt verval werd gerealiseerd. Moest er een groot later een directe, korte weg naar zee gaf. Toch mag de allure van dit project niet uit verval worden overbrugd, dan kwamen het oog verloren worden. Deze tachtig kilometer lange uitgegraven vaarweg van het er enkele sluizen achter elkaar. In de IJ via en naar Den Helder, met de aanzienlijke breedte van sluis legde men een vloer van houten balken om te voorkomen dat onderin 38 meter, bijna tien meter bodembreedte bij een permanente diepte van ongeveer zes ongewenste stromingen van het grond­ meter, vormde toentertijd het grootste kanaal ter wereld. Als enige kanaal was het water het bouwsel zouden ondermij­ geschikt voor de omvangrijkste beladen zeeschepen en oorlogsbodems van dat nen. moment. Het kreeg brede jaagpaden aan weerszijden om de grote zeilschepen met paardenkracht door het kanaal te trekken, een tocht die onder normale omstandig­ heden twee dagen duurde.12 De inzet van mensen en materieel was ongekend. Na vooronderzoek naar het draagvermogen van de bodem in verband met de bouw van sluizen waren er in de zomer van 1824 vijfduizend man aan het werk, met 328 paarden, vijftien kettingmo- lens, negen moddermolens, zes baggervlotten en 696 vaartuigen voor de afvoer van baggerspecie. In de vijf jaren waarin de enorme bouwkaravaan zich een weg door de provincie groef, bleven spanningen en ongeregeldheden niet uit. In 1823 werd aan­ nemer Gerrit Huijskens door zijn woedende werkvolk gelyncht vanwege een loonge- schil waarbij de aannemer werd beticht van onbetrouwbaarheid en uitbuiting. Inder­ daad waren de werk- en leefomstandigheden van de gravers ellendig, en ongeregeld­ heden en loonconflicten deden zich bij dit soort werkzaamheden regelmatig voor. Om de voortgang van het dure project te garanderen en problemen snel het hoofd te kun­ nen bieden liet Willem i voortaan troepen stationeren in de buurt van dergelijke grote infrastructurele werken. Lokale overheden kregen de bevoegdheid militaire assisten­ tie te vragen bij opstootjes.13

64 De stedelijke orde 43 Jan Blanken Jz. Jean Augustin Daiwaille (Keulen 1786- 1850 Rotterdam) Olieverf op doek, 79 x 66 cm Jan Blanken Jz. (1755-1838) begon zijn loopbaan in 1775 bij de genie in het leger van de Republiek. Later deden zowel koning Lodewijk Napole­ on als zijn keizerlijke broer in Frank­ rijk een beroep op zijn talenten. Ook koning Willem i steunde op zijn des­ kundigheid, toen in 1815 de verant­ woordelijkheid voor de waterstaat niet meer bij de provincies, maar bij het Rijk kwam te liggen. Onder meer door eigenmachtig handelen na de waters­ noodramp van 1825 in Noord-Holland kwam hij in conflict met de koning, die hem met pensioen stuurde. Gezeten voor een gezicht op de Wil- lemssluis bij Amsterdam en gehuld in het uniform van inspecteur-generaal van Waterstaat liet hij zich in 1825 portretteren met drie van zijn belang­ rijkste onderscheidingen: de versier­ selen van de orde van het Légion d’Honneur (rechts), die Napoleon hem in 1811 toekende, die van de Nederlandse Leeuw (midden) en van de Rode Adelaar van Pruisen, die hem onder Willem i werden opgespeld. Zo kon dan, na vijf jaar graven en baggeren, op 13 december 1824 het nog maar nauwelijks voltooide kanaal officieel geopend worden door het eveneens nog niet afgebouwde oorlogsschip Bellona de nieuwe Willemssluis in te laten varen. Het kanaal bood vooral bedrijfszekerheid. Als de wind tegenzat of was weggevallen, kwam vroeger een zwaar beladen schip Amsterdam niet uit; maar een koopvaarder van negenhonderd ton, voortgetrokken door twaalf tot twintig paarden, kon over het kanaal Den Helder in dertien tot achttien uur bereiken. Het kanaal was echter wel kwetsbaar in de winter. In de vroege negentiende eeuw vroren binnenwateren en zee­ gaten vaak en soms langdurig dicht, De grote rivieren waren gemiddeld een maand per jaar door ijsgang onbevaarbaar en het kanaal deelde in dat lot.14 In de toespraken bij de opening gold het kanaal als “een pronkstuk dezer eeuw”. De kosten waren er zeker naar. Het was veruit het duurste kanaalproject van de eerste helft van de negentiende eeuw. De oorspronkelijke kostenraming bedroeg ongeveer 7,4 miljoen, de werkelijke kosten beliepen tussen de tien en elf miljoen, een kostenoverschrijding van zo’n 35 procent, waarschijnlijk mede door prijsopdrijving als gevolg van heimelijke afspraken tussen aannemers. Amsterdam, Alkmaar en andere belanghebbende plaatsen hadden ervoor ongeveer 1,2 miljoen aan bijgedra­ gen.15

65 \

Het Groot Noordhollandsch Kanaal was in eerste instantie een economische mislukking van formaat. De kanaalgelden en jaagkosten waren zo hoog dat het kanaal niet kon concurreren met de oude Zuiderzeeroute. Gemiddeld maakte slechts twintig procent van het scheepvaartverkeer er in de eerste Jaren gebruik van, maar daarbij ging het wel om de grote beladen vrachtvaarders, waarvoor het ook bedoeld was. Pas omstreeks 1840 begon het gebruik van het kanaal structureel te verbeteren, in verband met de schaalvergroting van zeilschepen en de opkomst van de stoom­ vaart. Toen het Groot Noordhollandsch Kanaal omstreeks 1850 voor de Amsterdam­ se zeehaven onmisbaar geworden was, waren eigenlijk de vraag naar en de mogelijk­ heden tot aanleg van het Noordzeekanaal al ontstaan. De sluizen van het Groot Noordhollandsch Kanaal werden te klein voor de moderne scheepvaart. En na 1851 begon inderdaad, zoals zolang gevreesd was, Den Helder als zeehaven de positie van Amsterdam over te nemen. In 1860 vond aan het Nieuwe Diep meer goederenover- slag plaats dan in Amsterdam. Het kanaal had en hield wel grote betekenis voor de ontwikkeling van Purmerend, Alkmaar en de Zaanstreek.16 De vraag is natuurlijk of er in 1819 niet beter meteen gekozen had kunnen worden voor een doorgraving van

6 6 De stedelijke orde “Holland op zijn smalst”. Waarschijnlijk was dat toen echter technisch nog niet mogelijk.17 Het Groot Noordhollandsch Kanaal kwam te vroeg om rendabel te zijn en 44 Winter 1830: schepen in het toen het dat eenmaal werd, was het eigenlijk alweer achterhaald door de ontwikke­ bevroren Groot Noordhollandsch lingen in de scheepvaart. Desondanks heeft het kanaal Amsterdam door de moeilijk- K anaal Willem Hendrik Hoogkamer (Amster­ ste periode heen geholpen. dam 1790-1864 Arnhem) naar lohan- nes Hermanus Koekkoek (1778-1851), De afsluiting van het IJ Zo had de hoofdstad dan sinds 1825, vooral door de met het adres van Broedelet en Rijken- berg eigenmachtigheid van de Oranjevorst, haar nieuwe doorgang naar zee, hoe moei­ Aquatint, 485 x 595 mm zaam, traag en duur de doortocht ook mocht zijn. De kwestie van de verzanding van In november 1829 viel de winter streng in. Zware sneeuwval maakte de haven was daarmee geenszins opgelost. Het duwen en trekken tussen Amsterdam de wegen onbegaanbaar; de rivieren en de landsregering ging een nieuwe ronde in. Amsterdam had in 1819 vijf jaar de tijd bevroren. Ook het Groot Noordhol­ gekregen om het probleem naar eigen goeddunken op te lossen. De stad had zich landsch Kanaal, aangelegd om de verbinding van Amsterdam met de daartoe een dure Engelse stoombaggermolen aangeschaft en gebaggerd wat zij kon. zee veilig te stellen, was bevroren. Na drie jaar bedroegen de kosten al ruim 446.000 gulden, het resultaat was nihil. Het Dit deed de reders van acht vastge­ vervolg van de uitdiepingsoperatie zou volgens raming nog eens ruim hetzelfde vroren koopvaardijschepen besluiten tot een spectaculaire operatie, die ook bedrag gaan kosten. De Laag en de vele paalwerken en steigers vertraagden nu een­ in het buitenland de aandacht trok. maal de stroming vanuit het IJ zodanig dat het slib neersloeg en de havenkom bleef Tussen 4 en 25 januari 1830 werd, verzanden. Niettemin bleef de stad het zoeken in oplossingen die geen grote investe­ voor de aanzienlijke som van 20.000 gulden, door een leger van 600 man ringen vereisten.18 een vaargeul in het ijs gehakt en De koning beraamde intussen heel andere plannen. In mei 1820 vroeg hij gou­ gezaagd van Amsterdam tot aan het Nieuwe Diep bij Den Helder. verneur A.W.N. Tets van Goudriaan en waterstaatsingenieur Blanken te onderzoeken De onderneming is vastgelegd in of het niet het beste zou zijn na de ingebruikneming van het Groot Noordhollandsch deze prent die de “door-ijzing” toont Kanaal het hele IJ met een dijk af te sluiten van de Zuiderzee. Dat zou een einde op 9 januari 1830 ter hoogte van Purm erend. maken aan het verzandingsprobleem en tegelijk gunstig zijn voor de exploitatie van het kanaal. Een door de regering geëntameerde prijsvraag van de Hollandsche Maat­ schappij der Wetenschappen over de effecten van zo’n afdamming leverde in 1823 voldoende argumenten op voor een plan dat voorzag in de afsluiting van het IJ en de aanleg van een zeevaartkanaal van het IJ naar de Zuiderzee bij Marken. De koning stond volledig achter dit voorstel. Om de hoofdstad aan dit plan te binden stelde hij in 1824 een commissie in, met een stevige Amsterdamse inbreng en onder voorzitter­ schap van gouverneur Tets van Goudriaan. De commissie weigerde echter op voor­ hand in te stemmen met het door “ z .m . bereids aangenomene principe ter afdamming van het IJ” en wierp tal van bezwaren op: Amsterdam moest in open verbinding met de Zuiderzee blijven, de meeste kleinere schepen passeerden Pampus zonder moei­ te, het beoogde nieuwe Markerkanaal zou de vaart van en naar de Zuiderzee alleen maar extra lastig en duur maken, en veel handel zou zich van Amsterdam naar de Zuiderzeeplaatsen verleggen als er geen goedkope doorgang bleef bestaan. Willem i besloot de tegenstand geheel te negeren en zette de volgende jaren het project gewoon in gang. Er werden voorbereidingen tot grondaankoop getroffen, opmetingen verricht en aanbestedingen gedaan in de orde van drie miljoen gulden. De koning wenste het Markerkanaal in 1828 voltooid te zien; daarna zou de afsluiting van het IJ volgen.19

6 7 Amsterdam organiseerde zijn oppositie. Mede namens 280 kooplieden en belanghebbenden liet de Kamer van Koophandel de koning in 1825 met alle gepaste eerbied weten “dat de bedoelde afdamming voor de handel en scheepvaart dezer stad verderfelijk en doodelijk zoude zijn”, een vorstelijke weldaad waarvan de stad liever verschoond bleef.20 In de Tweede Kamer verwierven de Amsterdamse afgevaardigden een ruime meerderheid om bij de behandeling van de buitengewone begroting voor 1827 tegen de post van een half miljoen gulden voor het Markerkanaal te stemmen. Tot ergernis van de Amsterdamse vertegenwoordigers in Den Haag nam de koning vervolgens zijn toevlucht tot de methode die hij vaker toepaste wanneer hij tegenwerking ontmoette: financiering buiten de officiële begroting om, via een ‘bud­ get occulte’. De grondwet schreef niet dwingend voor dat voor de aanleg van water­ staatswerken de instemming van de Tweede Kamer nodig was.21 De voorbereidingen gingen door. Tekenend voor het wantrouwen jegens het project waren suggesties als zou het de heimelijke bedoeling van de koning zijn “om de stad, welker overmoed men vreest, voor altijd te kunnen breidelen.”22 Amsterdam zag de afsluiting van het IJ als een strategie om de hele scheepvaart te dwingen gebruik te maken van het dure kanaal, dat moest worden terugverdiend. Ongeacht de afweging van de handelsbe­ langen of de waterstaatkundige voor- of nadelen ervoer Amsterdam deze plannen als het muilkorven van de stad. Het kon toch niet gebeuren dat in Den Haag besloten zou worden over de afsluiting van de stad, die immers eeuwenlang in directe verbin­ ding met open water had gestaan?23

68 De stedelijke orde Daarop werd de zaak over een andere boeg gegooid. De Kamer van Koophan­ del, gesteund door de gemeenteraad, nam in januari 1828 het initiatief de koning een 45 De Haringpakkerstoren bij het IJ alternatief voor te leggen. Kamer en raad toonden zich nu ineens warme voorstanders Edward Goodall (Leeds 1795-1870 van het oude plan-Blanken, waartegen de stad zich zolang gekeerd had: een tweetal Londen) naar Robert Batty (1789-1848), met het adres van Robert Jennings en grote ringdijken, met een sluis, rond de haven, in het westen van de Haarlemmerdijk Poultry en het Blauwhoofd tot het Droogbak en in het oosten van de Zeedijk bij bolwerk Staalgravure, 126 x 206 mm Zeeburg naar de Geldersekade, met een open havenfront daartussen. Die oplossing De Haringpakkerstoren had in februari 1825 te lijden van hoog opgestuwd mocht nu, naar het oordeel van de gemeenteraad, “geacht worden zeer veel in zich te water ten gevolge van een noordwester- bevatten, volkomen dienstig om de lokale gebreken, waaraan de havenkom dezer storm en springtij. Bijna werd het recordpeil van 1775 benaderd. stad is laboreerende, grootendeels, zoo niet geheel, weg te nemen”.24 Tegelijk wist het Het water drong vanuit de Zuiderzee stadsbestuur de koning ervan te overtuigen dat, anders dan het departement van het IJ binnen en het was alleen door Waterstaat wilde doen geloven, de ingang van het Markerkanaal aan de zeezijde een dramatische dijkdoorbraak bij Dur- gerdam in de nacht van 4 op 5 februari waarschijnlijk nooit de benodigde vaardiepte zou kunnen krijgen of houden. Na dat niet de stad, maar te nader advies te hebben ingewonnen verloor Willem i zijn vertrouwen in het project kampen kreeg met de watersnood. Ook van het Markerkanaal; hij gaf het hele plan op. elders braken dijken door. Het was een van de grote watersnoodrampen van de 19de eeuw, die 380 mensenlevens eiste De Ooster- en de Westerdoksdijk Het kwam uiteindelijk tot de aanleg van de en grote materiële schade veroorzaakte. Ooster- en de Westerdoksdijk, die als twee enorme armen om de Oostelijke en Weste­ De Haringpakkerstoren is in 1829 ten behoeve van de havenwerken gesloopt. lijke Eilanden heen de haven en de stad zelf gingen beschermen. De Oosterdoksdijk Zeer waarschijnlijk zal de toren in werd aangelegd tussen 1829 en 1832. De Westerdoksdijk, waarvan de aanleg veel zijn 17de-eeuwse gedaante mét de eromheen liggende huisjes herbouwd moeizamer verliep omdat de dijk herhaaldelijk wegzakte, kwam gereed in 1834. Zo worden. ontstonden twee dokken of binnenhavens, toegankelijk via sluizen, waarbinnen de schepen meer beschermd lagen dan voorheen. Het Westerdok was vanwege zijn klei­ nere sluis alleen geschikt voor kleinere scheepstypen, het Oosterdok kon ook de

69 46 Hoog bezoek voor de slacht­ offers van de watersnoodramp Mattheus Ignattus van Bree (Antwerpen 1773-1839) Olieverf op doek, 64,5 x 80 cm Vanuit Amsterdam kwam direct na de watersnood van februari 1825 een grote operatie op gang. Met alle beschikbare vaartuigen werd gepoogd mensen, vee en goederen te redden. Collectes en breed gedragen liefdadig- heidsacties brachten, ondanks de moeilijke tijden, de enorme som van 220.000 gulden op voor de getroffe­ nen. Zij die het water hadden weten te ontvluchten of waren gered, vonden in Amsterdam opvang. Op 14 februari bezocht de kroonprins het Aalmoeze­ niersweeshuis aan de Prinsengracht, dat aan een grote groep Waterlanders onderdak bood. De prins van Oranje, in gezelschap van enige officieren, trof er een treurende menigte aan.

1

grootste Oost-Indiëvaarders van die periode herbergen. Door sluizen gescheiden van het IJ konden de dokken ook veel beter op diepte worden gehouden, terwijl de stroomsnelheid in het versmalde IJ, ontdaan van allerlei obstakels, verbeterde. Al bleef het centrale havenfront open, de dijken boden de stad meer beveili­ ging tegen hoogwater en de veelvuldige overstromingen die eeuwenlang met een zeker fatalisme waren aanvaard als de tol voor de gezegende ligging aan het IJ. Voor­ al de lage Haringpakkerij en de westelijke zijde met haar pakhuizen en werven waren geregeld onder water gelopen. De aanleg van de dijkwerken aan deze zijde ging wel ten koste van de oude Haringpakkerstoren, die sinds de late Middeleeuwen het karakteristieke markeringspunt van deze bedrijvige kade was geweest. Zoals zovele van de historische bouwwerken waaruit de stad bestond was de toren inmiddels bouwvallig. In 1807 al was het nodig geweest de opengewerkte hoge torenspits te ver­ vangen door een soort koepeltje. Ook bolwerk Leeuwenburg, meer bekend als het Blauwhoofd, naar de karakteristieke arduinsteenbekleding, werd ontmanteld voor de aanleg van de Westerdoksdijk.25 Het Ooster- en het Westerdok kostten vier miljoen gulden, met een rijksbijdra­ ge van 600.000 gulden. Het was een groot infrastructureel project dat gerealiseerd moest worden onder ongunstige omstandigheden. In augustus 1830 was de Belgische revolutie begonnen die de staat op hoge kosten joeg en de hele economische samen­ hang van het koninkrijk in de problemen bracht. Bovendien werd Amsterdam in 1832

70 De stedelijke orde getroffen door de eerste cholera-epidemie. Werkelijk grootse verwachtingen klonken

er dan ook niet in de toespraken van burgemeester Frederik van de Poll bij de vol­ 47 Het bolwerk Blauwhoofd met tooiing van de bouwprojecten in 1832 en 1834: mochten de “dagen van ouds” ten molen De Bok minste maar terugkeren.26 Van een afstand bezien is dat ook ongeveer de inzet Johannes Jelgerhuis Rzn. (Leeuwarden 1770-1836 Amsterdam) geweest van alle grote kanaal- en havenprojecten van deze periode. Ze waren niet Tekening, 267 x 388 mm gebaseerd op visionaire voorstellingen van wezenlijk nieuwe ontwikkelingen, maar Op de tekening uit 1813 is goed te bedacht als verbeteringen van oude routes, verkeersstromen en voorzieningen. Het zien dat ook het bolwerk Blauwhoofd, evenals de Haringpakkerstoren, Groot Noordhollandsch Kanaal vormde een alternatief voor de verouderde Zuider- behoorlijk in verval was geraakt toen zeeroute, zoals ook de andere kanaaltracés hoofdzakelijk bestaande vaarwegen het plaats moest maken voor de aan­ leg van de Westerdoksdijk. Het bol­ begaanbaar hielden of door een toegankelijkere parallelroute vervingen. De haven­ werk bevond zich ter hoogte van het werken sloten vooral aan bij de mogelijkheden die het Groot Noordhollandsch huidige Barentszplein. Kanaal bood.27 De omdijking van de westelijke en oostelijke haven opende misschien geen nieuwe toekomst, het was toch een prestatie van formaat. In combinatie met het Groot Noordhollandsch Kanaal, met zijn ingangssluizen direct tegenover de haven, was de situatie voor de scheepvaart onmiskenbaar verbeterd. Maar was het symbo­ lisch dat Amsterdam in deze dagen zijn trots vooral moest ontlenen aan de drieste

71 48 Gezicht op het IJ vanaf de Oosterdoksdijk Léon Jean Baptiste Sabatier (?-1887 Parijs), met het adres van E. Gambart & Co en Emile Seitz heroïek van kanonneerbootcommandant Jan van Speijk, die op 5 februari 1831 in de Litho, 390 x 565 mm haven van Antwerpen zijn schip met bemanning en al de lucht in liet vliegen om te Lang volhardde het stadsbestuur erin de verzanding van het IJ tegen te gaan voorkomen dat het in handen zou komen van de Belgische opstandelingen? Van door te baggeren. Maar uiteindelijk Speijk was opgegroeid in het Amsterdamse Burgerweeshuis. Een tijdlang werd hij een ging het roer om en kwamen de volksheld die het gekwetste Nederland nodig had om de Belgische belediging te com­ Ooster- en Westerdoksdijk tot stand (zie ook afb. 262). De eerste omsloot penseren. Het enige wat van hem restte, zijn romp die uit de Schelde was opgevist en het Oosterdok (dok is een haven), dat geïdentificeerd kon worden door het lintje van de militaire Willemsorde op de flarden via sluizen werd verbonden met het IJ. van een uniformjas, werd na enkele weken overgebracht naar Amsterdam, gebalsemd Aan de westzijde van de stad werd hetzelfde gedaan; daar ontstond vier en voorlopig begraven in de Oosterkerk op het marine-eiland Wittenburg. Tegelijk jaar later het Westerdok. De aanleg met de inwijding van de Oosterdoksluizen, op 4 mei 1832, kreeg Van Speijk zijn defi­ van beide dokken versmalde het havenbekken. Daardoor werd de nitieve rustplaats in de Nieuwe Kerk, in de nabijheid van de grote zeehelden van wel­ stroomsnelheid van het water ver­ eer.28 In zijn toespraken verbond burgemeester Van de Poll de heldenmoed van Van hoogd en het teveel aan slib afge­ Speijk met de grootsheid van de havendokkenbouw. Zo vierde de stad, die zich de voerd. En Amsterdam kreeg er zo een attractie bij: flaneren op de dijken. nieuwe nationale held toe-eigende, de voltooiing van een infrastructureel project met een symbolische herbegrafenis. Het lijkt kenmerkend voor een meer retorische en

afb. 4 ■ retrospectieve dan zakelijke en toekomstgerichte cultuur.

72 De stedelijke orde Bij alle lofzangen op de heldendaden van Van Speijk was het de Amsterdam­ se elite overigens al snel duidelijk dat de onwil van de koning om de Belgische onaf­ 49 Plechtige lijkstaatsie van Jan hankelijkheid te aanvaarden funest was voor de belangen van handel en scheepvaart. van Speijk Vanaf november 1832 blokkeerden Franse en Britse oorlogsschepen de Nederlandse Kunstenaar onbekend Litho, 186 x 296 mm kust en lag er een embargo op Nederlandse schepen in de Franse en Britse havens. Op 4 mei 1832 werd het stoffelijk De feestretoriek bij de huldiging van vaderlandse helden en de opening van dokken overschot van Jan Carel Josephus van en sluizen was dan ook eigenlijk maar de schrille boventoon van de werkelijke bood­ Speijk (1802-1831) per boot via het IJ overgebracht van de Oosterkerk, zijn schap van de Amsterdamse handel aan de koning: het is zo wel mooi geweest, maak tijdelijke rustplaats, naar het definitie­ een einde aan de oorlogssituatie. Zo sprak de Kamer van Koophandel op 18 april ve graf in de Nieuwe Kerk. Daarbij 1833, in de typische krullentaal van de restauratieperiode, bij het koninklijke bezoek passeerde de stoet de Nieuwe Stads­ herberg aan het IJ. Op de prent voert aan de hoofdstad de hoop uit dat “de wijsheid, de gematigdheid en de liefde van de volgboot die zojuist langs dit Uwer Majesteits vaderlijk bestuur” op korte termijn “de overeenstemmende wen- etablissement is geroeid de driekleur met het opschrift: h e t d a n k b a a r v a d e r ­ schen van u .m . en van Hoogstderzelvers getrouwe onderdanen zal verwezenlijken, en l a n d AAN J.C.J. VAN SPEIIK. ons den vrede zal aanbrengen; die het aanhoudend doel is van Uwer Majesteits beste pogingen en de eerste behoefte van deze kleine, handeldrijvende natie. Geve God! dat het u .m . weldra moge gelukken, dat gewenscht doel te bereiken, en, een eindpaal stellende aan vele verliezen en opofferingen, de dagen van onzen vroegeren voor­ spoed terug te roepen.”29

73 50 Voorstudies voor een panorama Het land van Amsterdam Cornelis de Kruijf(f) (Amsterdam 1771-1828) Zo gehecht als Amsterdam zich toonde aan het open havenfront, zo achteloos ging Tekening, 650 x 1000 mm (elk) Deze volledig uitgewerkte voorstudies de stad om met het gebied dat haar aan de landzijde omringde. Vanaf het einde van op vier bladen zijn in 1817 getekend de achttiende eeuw was de ring van stadsmuren en bolwerken langzaam maar zeker vanaf de Haringpakkerstoren. Het in verval geraakt. Zij hadden geen militaire functie meer. Zo nu en dan werd er een geheel biedt een doorlopend uitzicht op haven en stad. De geschilderde stuk geslecht. Binnen een aantal decennia was er niet veel meer van over dan een versie was bestemd voor het ronde ring van verhoogde wallen. Andere steden kregen op de oude bolwerken een met panoramagebouw op het bomen omzoomd wandelpad, dat soms zelfs tot een heuse promenade werd omgeto­ en werd daar in 1818 voor het eerst getoond. Met IJ en stad rondom kon verd, met aangenaam lover en gezellige uitspanningen. Ook in Amsterdam kwamen de bezoeker zich op de Haringpakkers­ wel plannen in die richting aan de orde, maar tot uitvoering kwam het niet of nau­ toren wanen en over de stad heen kij­ welijks. Om de stad heen ontstond een rand, waarin aardige plekken afgewisseld ken tot aan de einder toe, of het druk­ ke gedoe op de kades aanschouwen werden met vuilnisbelten, opslagloodsen, een gevangenis en nutsbedrijven. In die dat heel gedetailleerd is weergegeven. rafelrand om de stad verschenen ook, in de plaats van de oude molens, industriële bedrijven als gasfabrieken, suikerraffinaderijen, een lederwarenfabriek, een kamfer- raffinaderij en een terpentijnstokerij. Er hing een “verpestende stank”.

74 De stedelijke orde Tot dan toe was er een duidelijk onderscheid geweest tussen stad en land, tus­ sen poorters en buitenlui. Wie Amsterdam binnen wilde betaalde een stuiver poort­ geld. Tot 1845 werden de poorten ’s zomers om half elf ’s avonds gesloten; in de win­ ter was dat om half acht. Wie zich daarna nog meldde, betaalde een veel hoger tarief. In 1852, na de invoering van de Gemeentewet die de steden definitief hun aparte sta­ tus ontnam, kwam de heffing van het poortgeld te vervallen.30 Daarmee verloren ook de poortgebouwen hun functie. Zij raakten snel in verval. Zolang er nog stedelijke accijnzen werden geheven, kwamen er voor de gesloopte poorten ‘barrières’ in de plaats: een tolhek met een commiezengebouwtje. Maar in 1865 maakte het Rijk ook een einde aan de gemeentelijke accijnsheffing, waarna deze laatste symbolen van ste- □ afb. 232 delijke autonomie hun functie verloren en werden opgeruimd.31 Alleen de Muider- poort en de Haarlemmerpoort zouden gespaard blijven. Door de Muiderpoort, een elegant vierkant bouwwerk met koepeltoren uit de late achttiende eeuw, was Napo­ leon in 1811 de stad binnengekomen. De Haarlemmerpoort was oorspronkelijk een aanzienlijk gebouw uit de vroege zeventiende eeuw, met kolommen, het stadswapen en een torentje met klok. Buiten die poort, aan de trekvaart naar Haarlem, lagen de herbergen; daarvandaan vertrok elk uur de trekschuit naar Haarlem. Maar zoals zo

75 veel van de oude monumenten was ook dit poortgebouw bouwvallig geworden. In afb. 58 ■ 1837 ging de Haarlemmerpoort, als eerste, tegen de grond. Als enige werd deze poort echter herbouwd. In 1840 verrees als moderne stadspoort een strak, vrij zwaar gebouw in de sober classicistische stijl van die periode. Zij werd op 27 november 1840 officieel geopend bij de intocht van de nieuwe koning, Willem n, en kreeg bij die gelegenheid de naam Willemspoort. Juist deze herbouw maakt duidelijk dat de stads­ bestuurders zich eigenlijk niet realiseerden dat er een andere toekomst begonnen was: die van de open stad, niet langer besloten in zichzelf, maar een knooppunt in een nieuw infrastructureel netwerk. En het symbool daarvan was onmiskenbaar de spoorweg. Het is dan ook enigszins ironisch dat de Willemspoort nog in de steigers stond, toen even verderop de eerste spoorverbinding feestelijk werd geopend. Daar vertrok op 20 september 1839 een trein naar Haarlem, op een lijn die parallel liep aan de trekvaart en de straatweg daarlangs. Sinds de vroege jaren 1830 waren in Nederland al plannen gemaakt voor de aanleg van spoorwegen, vooral voor een lijn van Amster­ dam naar Arnhem en vandaar naar het Rijnland. Het eerste initiatief dat tot resultaat leidde, kwam van de Amsterdamse kooplieden L.J.J. Serrurier en R. Ie Chevalier, die

76 De stedelijke orde p

in 1834 met de ingenieur W.C. Brade de Hollandsche Ijzeren Spoorweg Maatschap­ pij ( h i j s m ) oprichtten. Doel was de aanleg en exploitatie van een spoorverbinding met Rotterdam, via Haarlem. De Amsterdamse Kamer van Koophandel, die zich in diver­ se adviezen van deze jaren voorstander toonde van de aanleg van ‘ijzeren wegen’, vooral via Arnhem naar Duitsland, zag eerder nadeel dan voordeel in een goederen- spoorverbinding met havenconcurrent Rotterdam. Alleen als nieuwe vorm van per­ sonenvervoer vond de Kamer het experiment wel interessant.32

De h i j s m had weinig moeite het benodigde aandelenkapitaal bijeen te krijgen, ■ afb. 254 zonder overheidssteun. Ondanks de niet geringe bouwtechnische problemen met het aanleggen van een spoorbaan op een zo drassige en slappe ondergrond, was het tracé tot Haarlem, waarvoor de h i j s m in 1836 een concessie had gekregen, in 1839 vol­ tooid. In de jaren 1840 werd de lijn via Leiden en Den Haag doorgetrokken tot Rot­ terdam. De spoorlijn naar Haarlem bleek, althans voor personenverkeer, direct een succes. Al in de eerste jaren lieten honderdduizenden reizigers zich met het nieuwe goedkope en comfortabele vervoermiddel in een halfuur van of naar Haarlem ver­ voeren. Binnen enkele jaren verloren de eeuwenoude trekvaart en de concurrerende diligencediensten en ‘snorwagentjes’ op de straatweg hun functie.33

77 Toen de spoorlijn werd geopend was er alleen nog een voorlopig houten nood- station bij herberg D’Eenhonderd Roe aan de trekvaart. In 1842-1843 verrees dichter 51 Het eerste spoorwegstation aan de Haarlemmer Trekvaart bij de Willemspoort een nieuw, aanzienlijk stationsgebouw in de zware neoclassi­ Toegeschreven aan Gerrit Postma cistische stijl van die jaren, dat feitelijk ging fungeren als stadsentree. De nieuwe Wil­ (Ameland 1819-1894 Haarlem) lemspoort werd daarmee een monument van een periode die voorbij was. Tekening, 120 x 212 mm De spoorlijn die Amsterdam met Aan de andere kant van de stad, buiten de Weesperpoort, verscheen in 1844 Haarlem verbond, eindigde aan een kleiner station, als vertrek- en aankomstpunt van de Rhijnspoorweg. Deze spoor­ Amsterdamse zijde bij een houten stationsgebouw. Vanaf hier kon de verbinding, naar Utrecht (1843) en Arnhem (1845), en vandaar naar Keulen (1856) reiziger via een brug over de Haarlem­ werd wel van staatswege als nationale verkeersvoorziening aangelegd, opnieuw door mer Trekvaart naar D'Eenhonderd een Koninklijk Besluit (1838) van Willem i en tegen de financiële bedenkingen van Roe, de herberg die op een afstand van 100 roeden, 367 meter, buiten de de Tweede Kamer in. Maar ook hier kwam het kapitaal van de staatslening van Haarlemmerpoort lag. Hier stond een Amsterdamse financiers, tegen de gebruikelijke rentegarantie van 4,5 procent door de paardenomnibus klaar voor verder koning.34 Deze lijn was bedoeld voor het goederentransport, maar in de eerste decen­ transport naar de stad. Aanvankelijk onderhield de Amsterdamsche Omni­ nia kwamen ook hier de inkomsten voor ruim driekwart uit personenvervoer.35 bus Onderneming deze dienst, maar Zo vervaagde langzamerhand de scherpe markering tussen stad en ommeland. al binnen enkele maanden diende zich vervoersbedrijf De Batavier aan, dat De spoorverbindingen droegen ertoe bij dat de stad openbrak. Amsterdam werd een maar liefst 25% onder het bestaande nieuw knooppunt van waterwegen en spoorlijnen. Behalve de opzienbarende aanleg tarief dook. Na een jaar was de prijs­ van de nieuwe dijken en spoorwegstations kwam ook een aantal kleinere aanvullen­ vechter ter ziele. De tekening, die wel­ licht is gemaakt door de amateur-teke- de werken op gang. Voor het goederentransport op Rotterdam was er een vaarroute naar Gerrit Postma, toont de situatie via het IJ en het Spaarne naar Haarlem, dan over het grote Haarlemmermeer naar net na de ingebruikneming van de Gouda en verder langs de Hollandse IJssel. De verbinding met de Rijn en het Duitse spoorlijn op 20 september 1839. achterland liep via de Zuiderzee, Muiden, de Vecht, Utrecht, de Vaartse Rijn en Vreeswijk naar de Lek. Beide vaarroutes waren, onder gunstige omstandigheden, begaanbaar voor grote binnenschepen met een laadvermogen tot tweehonderd ton.

d ee l II-1, afb. 124 ■ Daarnaast waren er verbindingen die alleen voor de kleinere scheepvaart en de trek­ vaart geschikt waren, zoals die via de Weespertrekvaart en de Vecht naar Utrecht, en de vaarroute langs de Amstel, de Drecht en de Aar naar Gouda. Van lokaal en regio­ naal belang waren de Kostverlorenvaart die bij de Haarlemmerpoort uitkwam, de Overtoomsevaart bij de Leidsepoort en de Boerenwetering bij de Weteringpoort. Al deze vaarverbindingen waren moeizaam, traag en onzeker. Overal had het scheepvaartverkeer hinder van ondiepten, bruggen, tollen en sluizen en moesten schepen over grote afstanden stroomopwaarts worden getrokken door paarden over een jaagpad. De vrachtvaart tussen Gouda en Amsterdam kon gemakkelijk vier tot zes dagen duren. Het Haarlemmermeer vormde bij slecht weer een reëel gevaar.36 Op aandringen van de Kamer van Koophandel en het Amsterdamse stadsbestuur kwam het in de jaren 1821-1825 tot verbetering van een aantal vaarverbindingen, met name

afb. 263 ■ die van Amsterdam naar Vreeswijk en de Lek, en die via de Amstel, de Drecht en de Aar naar Gouda en verder naar Rotterdam. Het Rijk droeg een deel van de kosten, Amsterdam en andere belanghebbende steden financierden de rest. In 1824-1825 kwam ook het Zederikkanaal tussen Vianen en Gorinchem tot stand, waardoor de voor de hoofdstad zo belangrijke verbinding met de Merwede, Rijn en Waal sterk ver­ beterde.37 Deze verbeteringen verloren overigens al na enkele decennia hun belang

78 De stedelijke orde voor de Amsterdamse Rijnvaart, omdat de binnenvaartschepen groter werden. De Amsterdamse Rijnvaart legde het toen definitief af tegen concurrenten als Rotterdam en Antwerpen. Na 1830 werden, tot aan de jaren 1850, in Nederland nauwelijks meer grote kanaalwerken of verbeteringen aan belangrijke vaarroutes in gang gezet. Amsterdam kon het zich ook niet meer veroorloven uitsluitend in te zetten op een uit­ breiding en verbetering van vaarwegen. De toekomst was aan een integrale verbetering van de bereikbaarheid en de verbindingen van spoor- en waterwegen, zodat snelle en efficiënte overlading of ver­ scheping mogelijk zou worden. Bovendien was het nodig de stad over land toegan­ kelijker te maken. Naast de trekvaarten in de richting van Muiden en Weesp, Utrecht, Leiden en Haarlem lagen er vanouds wegen en paden. Deze wegverbindingen waren

(half)verharde land- of straatwegen, min of meer geschikt voor karren, diligences en zware transportwagens. De beste straatweg, een van de weinige klinkerwegen, was die naar Utrecht, die in de napoleontische jaren deel vormde van Route Impériale nr. 2, van Parijs naar Amsterdam.38 Het zou nog enige decennia duren voordat daar een belangrijke verandering in kwam, mede omdat Amsterdamse bestuurders en han­ delskringen zich er weinig voor inspanden. Het spoor opende nieuwe mogelijkheden, maar vormde voorlopig alleen nog een verbetering van al bestaande verbindingen. De vaarwegen, die het oude hart met het economische achterland verbonden, waren een langzaam dichtslibbend vaatstelsel.

79 Zo toont de eerste helft van de negentiende eeuw het beeld van een stad die, zonder duidelijke regie, stukje bij beetje haar afsluiting doorbrak, maar nauwelijks gebruikmaakte van de mogelijkheden die dat gaf. Op de plaats van en bol­ werken was ruimte gekomen voor uitbreiding, maar vooralsnog leek niemand daar veel behoefte aan te hebben. Tot 1865 was er weinig structurele vraag naar bouw­ grond. De grondprijzen op deze rafelrand waren laag. Tussen 1850 en 1866 verkocht de gemeente 25 hectare grond buiten de Singelgracht voor een gemiddelde prijs van 37 cent per vierkante meter. Aan de verkoop van gemeentegrond lag geen vaste poli­ tiek ten grondslag. De stad ontdeed zich regelmatig van allerlei percelen als de grond niet op een of andere manier voor de publieke dienst nodig was. De inkomsten wer­ den in principe besteed aan de aflossing van de stedelijke schuld.39 Steden als Haar­ lem, Arnhem en Utrecht slaagden erin hun vestingwerken om te vormen tot fraaie en aanzienlijke promenades, met bevallige parkjes en aangename villawijkjes, om de aantrekkelijkheid van de stad als vestigingsplaats voor de gegoeden te bevorderen.40 Daar viel in Amsterdam niet veel van te merken; het gebied werd niet meer dan een rommelige periferie. Vandaar dat de stad, ondanks alle zichtbare veranderingen, nog steeds herkenbaar bleef als een soort eiland, als een gesloten systeem, omgeven door het water van de oude vestinggracht.41

80 De stedelijke orde 52 Het station van de Hollandsche Ijzeren Spoorweg bi] de 53 Het Rhijnspoorstation Haarlemmerpoort Augustus Wijnands (Düsseldorf 1795 - na 1848) Hilmar lohannes Backer (Dordrecht 1804-1845) naar een onbekende Tekening, 265 x 263 mm ku n sten a a r Net buiten de Singelgracht was in 1843 het Rhijnspoorstation in gebruik Litho, 96 x 153 mm genomen als kopstation van de lijn Amsterdam-Utrecht. Aanvankelijk Al direct na de aanleg werd vastgesteld dat het beginpunt van de trein­ gingen er dagelijks twee treinen heen en weer. 1\vee jaar na de opening verbinding met Haarlem te ver buiten de bebouwde kom was gesitueerd. was het tracé al verlengd naar Arnhem. Naast het station stond het hier op In de zomer van 1842 werd het resterende stuk rails van 400 meter aan de voorgrond getekende Stationskoffiehuis, een vierkant gebouw met een besteed. Vier maanden later reden de treinen door tol even buiten de veranda, dat ook dienstdeed als logement. Toen het station zelf een koffie­ Haarlemmerpoort. Er was een loods opgetrokken die als tijdelijke halte­ kamer had gekregen en de stad ’s nachts niet meer werd afgesloten, ging plaats dienstdeed. Al vrij snel werd begonnen met de bouw van een per­ de klandizie achteruit. In 1894 werd het koffiehuis afgebroken. In de 20ste manent station naar een ontwerp van een van de directeuren van de eeuw ging men op zoek naar een andere locatie voor het station. Het trein­ Hollandsche Ijzeren Spoorweg, ingenieur F.W. Conrad (1800-1869), en verkeer was erg toegenomen, evenals het aantal inwoners in de omgeving. architect Cornelis Outshoorn (1812-1875). Aannemer Gosseling zette het Dit leidde soms tot lange wachttijden bij de overwegen. In 1939 nam het classicistische bouwwerk neer voor 77.866 gulden. Ruim een jaar later, op Amstelstation bij de Omval de functie over en is het Rhijnspoorstation 6 december 1843, de verjaardag van de koning, vond de officiële opening (na 1890 bekend als W eesperpoortstation) gesloopt. plaats. Ook het doortrekken van de spoorverbinding naar Den Haag werd op die dag gevierd.

81 De ontmanteling van de wal

Veel Nederlandse steden ontdeden zich in de eerste helft van de 19de eeuw van hun muren en poorten, zo ook Amsterdam. Aan de slechting van de Amsterdamse stadsmuren lag geen duidelijk plan, ideaal of ontwerp van stadsverfraaiing ten grondslag, zoals in andere steden soms het geval was. Evenmin was er een dringende behoefte aan nieuwe bouwruimte. De afbraak gebeurde gewoon, stukje bij beetje, met een van geval tot geval beoordeelde toestemming. Amsterdam was tot 1800 een ‘gesloten’ stad: omgeven door een forse muur op een aarden wal, en met zesentwintig bolwerken. De bolwerken verhieven zich zo’n zes meter boven de Singelgracht. Daarbovenop torenden de molens, meest korenmolens, die van verre het aanzicht van de stad bepaal­ den. Toegang tot de stad was alleen mogelijk via de bruggen die over de Sin­ gelgracht naar de acht bewaakte stadspoorten leidden, waarvan de meeste ‘s nachts gesloten waren. Ook de haven werd met ‘bomen’ afgesloten. Dat de fortificaties al in de late 18de eeuw geen militaire verdedigingsfunc- tie meer hadden, bleek duidelijk toen de stedelijke raad in 1 798 besloot het geschut van de wallen te verwijderen. De verdediging was feitelijk overge­ nomen door de Hollandse Waterlinie: de verdediging van de Republiek die bestond uit inundaties (onderwaterzettingen). Delen van de muur verkeer­ den ook allang in bouwvallige staat. Het bolwerk jaap Hannes, bij Zeeburg, was in 1788 gedeeltelijk ingestort; hetzelfde gebeurde in 1794 met het Regu- liersbolwerk en een deel van de aangrenzende muur. Vanaf 1803 werden de muren, of ‘gordijnen’, tussen de bolwerken deel voor 54 De Singelgracht, gezien vanuit de deel gesloopt, dat wil zeggen afgebroken tot ongeveer twee voet boven­ Amsterdamsche Schouwburg gronds. De afbraak leverde aannemers werk en bouwmateriaal op, en de lohannes lelgerhuis Rzn. (Leeuwarden 1770- stad inkomsten. In 1811 waren alle stadsmuren tussen bolwerk jaap Hannes i S36 Amsterdam) Olieverf op paneel, 36,5 x 45 cm aan de oostzijde en bolwerken Rijk-Rijkeroord bij de Raampoort aan de Vanuit zijn kleedkamer in de schouwburg aan westzijde (nu ongeveer rond de Tweede Hugo de Grootstraat) geslecht. De het Leidseplein zag lohannes lelgerhuis, die stadspoorten bleven wel in gebruik, en er moest aan weerszijden twintig acteur en tekenaar was, dit panorama op de meter muur blijven staan. buitensingel en het landelijke gebied erom­ In 1814 trof de nieuwe rijksoverheid een algemene regeling voor de stede­ heen. Hij moet zeer gecharmeerd zijn geweest lijke verdedigingswerken. Vierentwintig als vestingstad aangewezen plaatsen van het uitzicht dat hij in 1813 vastlegde. Links een van de vier torens van de Leidse- hielden hun fortificaties. Vijftig steden, waaronder Amsterdam, kregen toe­ poort, die in 1862 is afgebroken. Hen stenen stemming voor verdere afbraak. De meeste muren waren in 1816 al afgebro­ brug met ophaalbrug verbindt de beide brug­ ken. Na 1850 volgden in etappes de resterende stukken. Eind jaren 1870, genhoofden. Rechts de vrij jonge aanplant in toen de stad echt begon te expanderen, was de slechting van de wal voltooid. vol bladertooi van het Leidsebosje, vanaf het De voormalige wallen kregen in eerste instantie een nieuwe bestemming als begin een populair wandelgebied. Veel van deze bomen moesten aan het eind van de promenade, al is dat misschien een wat te luxueuze benaming voor het met 19de eeuw plaatsmaken voor de tramlijn naai­ bomen omzoomde wandelpad. Helemaal nieuw was die bestemming ook de P.C. Hooftstraat. M aar het tegenwoordige niet, want de stadswallen golden vanouds als een aangename recreatie­ Leidsebosje beschikt nog steeds over twee plaats. Ze boden frisse lucht en mooie vergezichten over de stad zelf en de 19de-eeuwsc exemplaren, de oudste en dikste buitengebieden; buiten de muren werd gewandeld langs de Singelgracht. p la ta n e n (Platanus acerifolia) van Amsterdam. Omstreeks 1820 was het gebied tussen de Muiderpoort en de Raampoort Zij stammen uit omstreeks 1850 en hebben een ‘borstomvang’ van ruim zes nieter. min of meer ingericht als wandelgebied.

82 DE ONTMANTELING VAN DE WAL Het eerste gebouw dat op het oude stadswalgebied verscheen - afgezien van de molens en huisjes op de bolwerken - was de enorme Oranje Nassau- Kazerne, gereedgekomen in 1814. In de volgende decennia kregen de omwallingsgronden een slordige, weinig planmatige inrichting, met bedrijfs­ gebouwen, oefenterreinen, stallen, belten en wandelgedeelten. Zo kwamen er twee gasfabrieken, verschillende militaire gebouwen en de cellulaire gevangenis (1847). Toen de stad zich in de jaren 1860 ging uitbreiden, ver­ rezen in het schansgebied het Paleis voor Volksvlijt (1864) en het Amstel- hotel (1867). Een groot deel van eerder aangelegde plantsoenen werd opge­ offerd. De ontmanteling van de wal was omstreeks 1875 grotendeels voltooid. Langs de oorspronkelijke omwalling en de was een doorgaande weg gekomen. Aanvankelijk heette die binnenring de Schans en later de Sarphatistraat, de Weteringschans en de Marnixstraat. De ring buiten de oorspronkelijke Singelgracht (de Mauritskade, Stadhouderskade en Nassau- kade) werd voltooid bij de ontwikkeling van het buitengebied. Bijna alle stadspoorten zijn in het midden van de 19de eeuw afgebroken, toen ze geen functie meer hadden. Alleen de Muiderpoort bleef staan. Voor Bronnen: Van Eek, De Amsterdamsche de oude Haarlemmerpoort kwam in 1840 nog de Willemspoort in de plaats. Schans & de Buitensingel: Prins, ‘De Toen het gebied buiten de Singelgracht in gebruik werd genomen, verbeter­ ontmanteling van Amsterdam’; Van den de de verbinding met het gebied binnen de Singelgracht vanwege een uit­ Hoek Ostende, 'Het einde van de koren breiding van het aantal bruggen. m olens' 55 Molen De Gooyer op het bolwerk Oo ster beer Bartholomeus Barbiers ïi (Amsterdam 17S4- 1816) Tekening, 166 x 212 mm De korenmolen De Gooyer stond tot 1815 op het bolwerk Oosterbeer. Toen is de molen ver­ plaatst naar de iets verderop gelegen Funenka- de, waar hij nog steeds staat. De verplaatsing was nodig omdat de Oranje Nassau-Kazerne, waaraan men in 1811 was begonnen te bou­ wen, de windvang aan de molen ontnam. Barbiers schetste hier de oude locatie. Opmer­ kelijk is dat de kanonnen nog op het bolwerk staan, terwijl de stad al in 1798 had besloten dat het geschut van de wallen zou worden verwijderd. Met dit besluit gaf de stad impliciet te kennen dat de fortificaties geen militaire verdedigingsfunctie meer hadden.

56 Het bolwerk Rijkeroord met molen De Bloem en het W esterkerkhof Bartholomeus Barbiers n (Amsterdam 17S4- 1S16) Tekening, 165 x 210 mm Hel Wester- of Raamkerkhof was in 1655 aangelegd op het bolwerk Rijkeroord (nabij de Bloemgracht), omdat de begraafplaats rondom de W esterkerk te klein was geworden (zie deel II-1, 392 e.v.). Toen het begraven binnen de bebouwde kom in 1869 definitief werd verbo­ den, werd het kerkhof gesloten. Hier zien we de ingang van het kerkhof, waar enkele lieden bij een kraam zich te goed doen aan een glaas­ je. De muur van het bolwerk was gedeeltelijk verdwenen en vervangen door een houten schutting. Molen De Bloem, gebouwd in 1768, is in 1877, toen het bolwerk werd geslecht, verplaatst naar de Haarlemmerweg. Zie ook afb. 186.

84 DE ONTMANTELING VAN E WAL 57 Het bolwerk Rijkeroord met molen D e B loem Gerrit Lamberts (Amsterdam I776-1S50) Tekening. 170 x 250 mm Lamberts tekende in 1813 een bleekveldje en wat huisjes aan de Schans, de verbindingsweg tussen de bolwerken. Molen De Bloem op bolwerk Rijkeroord was een van zeker twintig molens die aan het begin van de 19de eeuw nog op de bolwerken stonden. Van verre bepaalden ze het silhouet van de stad. Vanaf 1860-1870 moesten de molens, vaak na ingewikkelde juridische procedures tussen de eigenaren en de gemeente, wijken voor een andere bestemming van de grond.

58 De Haarlemmerpoort en het bolwerk Sloterdijk met molen De Kraay George Pieter Westenberg (Nijmegen 1791-1873 B rum m en) Tekening. 118 x 176 mm W estenberg tekende öp zijn ijsgezichl van de Singelgracht heel nauwkeurig de in verval geraakte stadsmuren. Op de voorgrond rechts slaat molen De Kraay, de voorganger van de molen die in 1839 op het bolwerk verrees. Na afbraak van het bolwerk is die molen ver­ plaatst naar Westbroek. In het midden een f van de toegangen tot de stad. de 17de-eeuwse Haarlemmerpoort, ontworpen door Hendrick de Keyser (zie deel n-1, p. 49). In 1837 is de poort wegens bouwvalligheid afgebroken, maar er werd nog wel een nieuwe gebouwd, niet ver van de plaats waar de vorige stond.

DE ONTMANTELING VAN DE WAL 85 59 Dc Weteringpoort Kunstenaar onbekend, vóór IS41 Tekening, 167 x 246 mm De Weteringpoort was een doorgang in de stadswal ter hoogte van de Boerenwetering voor zowel boten als voetgangers. Boten voe­ ren door het middelste gedeelte van de poort van de Singelgracht naar dc Lijnbaansgracht. W andelaars gingen door de rechterboog. De tekenaar schetste hier de poort vanaf de Sin­ gelgracht in de richting van de stad. Het wan­ delpad op de wal liep over dc poort heen en was te bereiken via stenen trappen. Dc poort is in 1841 afgebroken. De muren van de bol­ werken aan weerszijden waren al voor die tijd verdwenen, zoals te zien is op de tekening.

60 Dc Raampoort Paul Conslantin Dominique Tetar van Elven (Antwerpen 1S23-IS96 Scheveningen) Tekening, 99 x 140 mm Net als de Weteringpoort was de Raampoort een doorgang in de stadswal. Deze was gelegen ter hoogte van de Bloemgracht naast het bol­ werk Rijkeroord, waar tot 1866 het VVester- of Raamkerkhof lag. De tekenaar maakte dit blad vlak voor de afbraak van de poort in 1844. De stadsmuur was hier al afgebroken, afgezien van het stukje muur net naast de poort. Op de achtergrond de toren van de Westerkerk.

86 DE ONTMANTELING VAN DE WAL 61 Dc Utrechtscpoort en de Hooge Steenenmolen op het bolwerk Wester- b lo k h u is Johan Conrad Greive jii (Amsterdam 1837-1891) Tekening, 188 x 310 mm Greive tekende dc Utrechtsepoort vanaf dc Singelgracht in 1859, kort voor de afbraak van dc poort. Molen De Leeuw was geheel van steen opgetrokken en maar liefst 35 meter hoog, en daarmee de hoogste molen van Amsterdam; vandaar de naam de Hooge Steenenmolen.

62 Dc Amstel met dc Hoge Sluis en dc ja c h th a v e n Cornelis Springer (Amsterdam 1817-1891 H ilversum ) Tekening, löO x 233 mm Dc brug over de Amstel, de Hoge Sluis gehe­ ten, uit 1662, is hier getekend in 1848. Aan dc voet van het bolwerk Westerblokhuis (met de Hooge Steenenmolen) lag dc Amsteljacht- haven. In 1883 is de Hoge Sluis vervangen door de huidige monumentale brug, ontworpen door Willem H. Springer (1815-1907).

DE ONTMANTELING VAN DE WAL 87 63 De Oranje Nassau-Kazerne aan de Schans A. Lutz (werkzaam 1S09-1S22) naar Cornelis de Krufjf(f) (1774-1S2S), met het adres van Frans Buffa en Z o n en Aquatint, 140 x 180 mm De Oranje Nassau-Kazerne moet na voltooiing indrukwekkend zijn geweest. De kazerne met zijn enorme gevel vulde het hele gebied tussen twee bolwerken (zie deel n-2, afb. 434). In de verte is de Muiderpoort te zien. De binnenring langs de omwalling waarvan de Sarphatistraat deel uit­ maakt, is op deze aquatint uit 1825 nog niet gereed.

88 DE ONTMANTELING VAN DE WAL 64 Het bolwerk Muiden en de Muiderpooit j I. van Leeuwen (werkzaam eerste helft 19de eeuw) Tekening, 338 x 445 mm Een keurig paar wandelt over het bolwerk Muiden in de richting van de Muiderpoort. De tekenaar gaf in 1823 dit gedeelte van de oude stadswal weer toen deze nog niet zo lang als plantsoen was i ingericht. In de verte liggen de Oranje Nassau-Kazerne en twee molens: molen De Ruiter op het bolwerk Houtewaal en daarachter molen De Gooyer aan hel Funen.

de ontmanteling v a n d e w a l 89 90 DE ONTMANTELING VAN DE WAL De bolwerken van Zeeburg naar Blaauwhoofd 40 Straat met bebouwing Sophiapark geheten 1868, na 1919 straatnaam gewijzigd in Eerste Helmersstraat 1 Excercitieveld voor de schutterij en het garnizoen van Amsterdam (bij 41 Nederlandsche Chemische fabriek voor zwavelzuur, salpeterzuur en de voormalige bolwerken Zeeburg en Jaap Hannes) ca. 1850-1878 tinzout, loodwitfabriek van Ooster en Co en de lak-, vernis- en inkt- 2 K ru itm agazijn fabriek van de firma Van Son 3 Oranje Nassau-Kazerne 1814 (tijdens de bouw onder het Franse 42 Amstel-suikerraffinaderij 1852-1877, daarna de Nederlandsche Suiker bewind Quartier St. Charles geheten) (op en tussen de bolwerken Raffinaderij 1877-1905 (op het voormalige bolwerk Osdorp) Oosterbeer en Oetewaal) 43 Pleziertuin Claudius Civilis, aanvankelijk De Nederlanden genoemd, 4 Uitspanning De Room tuin (afgebroken tussen 1880 en 1884) in 1882 opgeheven 5 Fabriek voor meekrap 1851-1885 (op het voormalige bolwerk 44 Engelse Gasfabriek ca. 1833-1887 (op het voormalige bolwerk O e te w aa l) N ieu w k erk ) 6 iMuiderpoort 1771 45 Molen De Victor 1685-1898, leerlooierij Het Zwarte Paard 1852 en 7 Muiderbosch salmoniakfabriek van de firma Van der Eist en M atthes 1852-1887 8 Oude Oosterbegraafplaats 1866-1894 (op het voormalige bolwerk Rijk) 9 Cavaleriekazcrne 1865 (op het voormalige bolwerk Muiden) 46 Locatie voormalige Raampoort ca. 1648-1844 10 Rijks Kledingmagazijn 1875 47 Molen De Bloem 1768-1877 (verplaatst naarde Haarlemmerweg) 11 Rijks Militair Hospitaal 1870 (op het voormalige bolwerk Diemen) en het voormalige Wester- of Raamkerkhof 1655-1866 (op het voor­ 12 Beiersch Bierbrouwerij De Amstel 1871-1982 malige bolwerk Rijkeroord) 13 Spoorbrug over de Singelgracht richting 1846 48 Locatie voormalige Zaagmolenpoort 1630-1856 14 E m m a K in d e rz ie k e n h u is 1873 49 Bebouwing aan de Marnixkade 1872-1876 (op aangeplempt terrein 15 Spinozakliniek voor ooglijders, later Spinozaziekenhuis 1874-1966 tussen het bolwerk Sloterdijk en het bolwerk Rijkeroord) (op het voormalige bolwerk Weesp) 50 Het voormalige Noorder- of Palmkerkhof 1655-1866 (op het voor­ 16 Locatie voormalige YVeesperpoort 1658-1857 malige bolwerk Haarlem) 17 Rhijnspoorstation 1843-1940 (vanaf 1890 bekend als het Weesper- 51 Molen De Kraay 1839-1880 (verplaatst naar Westbroek in de provin­ poortstation) cie Utrecht) (op het voormalige bolwerk Sloterdijk) 18 Amstelhotel 1867 (bij het voormalige bolwerk Oosterblokhuis) 52 Willems- of Haarlemmerpoort 1840 19 Paleis voor Volksvlijt 1864-1929 (tussen de voormalige bolwerken 53 Het voormalige W esterplantsoen heette ook wel Haarlemmerplant- W esterblokhuis en Ouwerkerk) soen en Park Blauwhoofd (1859) open bij de bolwerken Blauwhoofd, 20 Utrechtse barrière De Bogt en Westerbeer. In de jaren 1870 werd het plantsoen gerooid: 21 Hollandsche Gazfabriek 1846-1889 (op de voormalige bolwerken het W esterkanaal werd gegraven en er werden op deze locatie wonin­ Regulier en Ouwerkerk) gen en fabrieken gebouwd. 22 Rijtuigfabriek 23 Rijksacademie van Beeldende Kunsten 1875 24 Henriëttehofje 1869-1958 25 Blindeninstituut 1870-1990 (na 1932 een andere functie) 26 Fabriek van Bronswerken Becht en Dyserinck 1867 27 Hein eken b ro uwe rij De Hooiberg 1867 28 Brug over de Singelgracht richting Ferdinand Bolstraat 1875 29 Ambachtsschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand 1868-1934 30 Plantsoen met café en tuin Flora, later eveneens een feest- en loneel- geboiiw Maison Boer geheten 1862-1940 (op het voormalige bolwerk De Wetering) 31 Locatie voormalige W eteringpoort 1688-1841 32 Rijksmuseum in aanbouw vanaf 1877, geopend in 1885 33 Cellulaire gevangenis 1847-1986 (in gebruik tot 1979) (op het voor­ malige bolwerk Schinkel) 65 Gebouwen en terreinen op en bij de voormalige stadswal 34 Leidsche B’öSoh ■*- , ^ ’ ' intp7;7· ; 35 Locatie voormalige Leidsepoort 1664-1862 Deze kaart geeft een beeld hoe de voormalige stadswal en de omgeving 36 Voormalige Stadsschouwburg 1774-1890 (de huidige Stadsschouw­ waren ingericht toen de stadsmuren, stadspoorten en bolwerken groten­ burg is geopend in 1894) deels waren afgebroken. Het gebied werd tot dan toe niet volgebouwd 37 Pleziertuin en gebouw van de sociëteiten Bellevue en Concordia, volgens een allesomvattend plan: dit is duidelijk te zien aan de bebou­ vanaf 1881 Maison Stroucken genoemd 1866-1938 (op het voor­ wing. In de 19de eeuw keek het gemeentebestuur ad hoc naar een malige bolwerk Sloten) geschikte locatie voor een initiatief of wens om een bepaald gebouw 38 Hollandsche Manege 1744-1881 neer te zetten. De plantsoenen die er aanvankelijk waren aangelegd, 39 Terrein voor het uitkloppen van tapijten werden zoetjesaan door bebouwing vervangen.

DE ONTMANTELING VAN DE WAL 91 6 6 De brug naar de stad Th. Fourmols naar Cornelis Springer De bezienswaardige stad (Amsterdam 1817-1891 Hilversum), met het adres van Frans Buffa en Zonen Litho, 163 x 226 mm De Drentse reizigers die de hoofdstad in de vroege jaren 1840 bezochten, kwamen Bezoekers van Amsterdam die per boot over het IJ kwamen, werden over het water. Vanaf de Nieuwe Stadsherberg bereikten ze via een houten steiger- bi] de in het IJ gelegen Stadsherberg brug de wal, meteen belaagd door schoenpoetsers, kruiers en verkopers. Hun eerste afgezet. Zij moesten over deze lange wandeling was via het brede Damrak, druk bevaren door lichters en beurtschepen, brug de stad in lopen, in de richting van de Martelaarsgracht. naar de Dam en “’t kolossale gebouw, Amsterdam’s paleis, ernstig en trotsch, deftig en stilzwijgend”. Van daar af bewonderden zij de rijke Kalverstraat, een “tentoonstel­ ling van nijverheid en weelde”.42 Het is een nog steeds herkenbaar traject, de vaste route van talloze toeristen en dagjesmensen. Waarvoor kwamen mensen in de eerste helft van de negentiende eeuw eigenlijk naar Amsterdam? Hoe zag de stad eruit en welke bezienswaardigheden had zij te bieden? Er zijn heel wat reisverslagen bekend, die een beeld geven van wat de buiten­ landse bezoeker kwam zien in de hoofdstad.43 Sommige zijn vooral beschrijvingen van een werkbezoek, bijvoorbeeld langs de voor buitenlanders verbazingwekkende

92 De stedelijke orde hoeveelheid weeshuizen, gasthuizen, tucht-, werk- en verbeterhuizen en andere filan­ tropische instellingen. Buitenlandse gasten lieten zich rondleiden langs instellingen van onderwijs en wetenschap of langs de havenwerken, of zij bezochten enkele par­ ticuliere schilderijencollecties. Bezoekers zonder speciaal doel maakten gewoon een ronde door de stad, waarvan een aantal bezienswaardigheden bijna steeds deel uit­ maakte. In ieder geval stond het paleis op de Dam op het programma, gevolgd door het aanzienlijke zeventiende-eeuwse Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal, waar het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten zetelde. Bovendien was daar sinds 1817 een belangrijke rijkscollectie schil­ derijen ondergebracht. In twee zalen en vijf kleinere vertrekken waren ongeveer vijf­ honderd schilderijen te zien. In de grote zaal, gewijd aan belangrijke personen uit de vaderlandse geschiedenis, vergaderde tevens het Koninklijk Instituut. Het Trippen­ huis was op den duur weinig geschikt als schilderijenmuseum, maar het kon ermee door zolang de collectie vooral werd beschouwd als studiemateriaal voor kunste­ naars, en het aantal bezoekers vrij gering bleef. Belangrijk als dit ‘rijksmuseum’ was,

i ' , ......

67 Het logement De Engelsche Bijbel aan het Johannes Jelgerhuis Rzn. (Leeuwarden 1 7 70-1836 A m sterdam ) Olieverf op doek, 51 x 41,5 cm Voor reizigers die in de stad wilden overnachten, waren er verschillende logementen. Aan het Rokin tussen Tak- en W atersteeg lag het logement De Engelsche Bijbel. Het werd in 1820, het jaar dat het werd afgebro­ ken, door Jelgerhuis getekend en een jaar later maakte hij er een schilderij v a n .

93 verhief het de hoofdstad toch niet tot het nationale centrum op het gebied van de kunsten. In de periode van het Verenigd Koninkrijk is nooit overwogen Nederlandse 68 De Dam gezien naar de Kalver- s tr a a t en Belgische collecties samen te brengen in één nationaal en daardoor ook natievor­ Kunstenaar onbekend, met het adres mend museum. Zelfs in het Noorden vond geen centralisatie plaats. Onder Willem i van Frans Buffa en Zonen ging er meer geld naar het Koninklijk Kabinet in het Haagse Mauritshuis, waarin de Litho, 165 x 226 cm In de 19de eeuw liepen bezoekers stadhouderlijke kunstcollectie werd ondergebracht, dan naar het Amsterdamse van Amsterdam de, ook nu nog, museum. Vanaf 1838 kwam er in Paviljoen Welgelegen bij Haarlem een apart bekende toeristische route: Damrak, Dam, Kalverstraat. Op de Dam moest museum voor de rijkscollecties van levende meesters.44 natuurlijk het paleis, symbool van Misschien verrassender dan de belangstelling voor het paleis, de schilderijen­ Amsterdams glorie uit de 17de eeuw, collectie en de eerbiedwaardige Oude en Nieuwe Kerk is die van de toenmalige worden bewonderd, voordat de bezoe­ ker zich in de drukte van de Kalver­ bezoekers voor het complex van de Admiraliteit - de Rijksmarinewerf en het zeven- straat stortte. Het grote pand recht tiende-eeuwse Admiraliteitsmagazijn (tegenwoordig het Scheepvaartmuseum) op voor, met rechts ervan de ingang van Kattenburg - en de Kweekschool voor de Zeevaart aan de bij het de Kalverstraat en links de Kromme Elleboogsteeg, was in 1838 gebouwd Kadijksplein. Al waren de grote dagen van de Hollandse marine en de scheepvaart voor de sociëteit De Vriendschap. voorbij, deze instellingen werden nog steeds gezien als kenmerkend voor Amsterdam. Op deze prent uit 1850 prijkt er “Au Grand Café Restaurant” op de gevel.

ISimmmW, dSHÉfpw

94 De stedelijke orde 69 Het interieur van het Trippen­ h u is Gerrit Lamberts (Amsterdam 1776- 1850) Tekening, 251 x 328 mm In 1838 verhuisde de uit veertig wer­ ken bestaande collectie van levende meesters uit het Trippenhuis naar H aarle m . Bi] d ie g eleg en h eid m a ak te Gerrit Lamberts vier aquarellen van door de directeur Cornelis Apostool (1762-1844) ingerichte zalen. Lam­ berts was belast met de zorg voor het Prentenkabinet, dat in 1816 vanuit Den Haag ook naar het museum was overgebracht. De schilderijencollectie bestond uit de vroegere Konst-Gallerij, aangevuld met belangrijke bruiklenen van de stad Amsterdam (zie deel n-2, afb. 375). Vanaf 1817 was de collectie te zien in het door Abraham van der Hart (1747-1820) tot museum verbouwde huis van de familie Trip (zie deel n-1, 353). In de eerste jaren groeide de verzameling door aankopen en schen­ kingen, maar na 1830 was daar vrijwel Dat gold eveneens voor de Beurs, het commerciële centrum, tot 1836 in het oude geen geld meer voor (zie ook p. 102 e.v.). gebouw van Hendrick de Keyser op het Rokin en vanaf 1845 in het nieuwe classi­ cistische bouwwerk van architect J.D. Zocher jr. aan de Dam bij het Damrak. ■ p. 115 e.v. Ook Felix Meritis aan de Keizersgracht had een zekere faam, als gebouw en als concertzaal. De meest bezochte kerkgebouwen - na de Oude en Nieuwe Kerk - waren de zeventiende-eeuwse Portugese en Hoogduitse Synagoge aan het Rapen- deel ii-l, afb. 351 burgerplein en de Deventer Houtmarkt bij de Jodenbreestraat. Verder bezochten rei­ zigers vaak het Anatomisch Theater in de Waag op de Nieuwmarkt, de Hortus Bota­ nicus in de Plantage en vanaf 1838, als nieuwe attractie, de dierentuin van het genootschap Natura Artis Magistra, kortweg Artis. p. 195 e.v. Afgezien van Artis en de nieuwe Beurs waren het allemaal gebouwen en instel­ lingen uit het grote verleden. Dat sluit aan bij het beeld van bouwkundige stilstand in deze periode. Maar is dat beeld juist? De positief-kritische tijdgenoot toonde zich in 1850 bepaald niet ontevreden over de recente “verfraaijingen en verbeteringen” in het stadsbeeld, en kon er heel wat noemen: de verwijdering van de bouwvallige en over­ bodig geworden stadspoorten, de nieuwe Willemspoort, de Beurs, de verbreding van het Rokin, de oprichting van Artis, de zweminrichtingen bij de Westerdoksdijk en het

Rokin, en de aanleg van gasverlichting in de stad. Ook de lokale IJ- en Amstelbode p. 219 e.v. vond de afbraak van rommelige oude gebouwen zonder functie een verheugend teken van “vooruitgang in de behartiging van de belangen der burgerij" dan wel van “eene zekere zucht tot vooruitgang [...] bij onze stadgenooten”.45 Daartegenover stond het

95 afb. 319 ■ gemopper van tijdgenoten als de koopman en letterkundige J.A. Alberdingk Thijm en de schrijver Jacob van Lennep over de afbraak van eerbiedwaardige monumenten zoals torens, poorten, oude huizen en gevels. Van Lennep betreurde ook de voortdu­ rende verandering in functie van oude openbare gebouwen. Door eindeloos herge­ bruik voor allerlei doeleinden vormden publieke gebouwen een travestie van hun oor­ spronkelijke bestemming.46

70 's Lands Zeemagazijn 72 Het Oost-Indisch Zeemagazijn Johannes Hilverdink (Groningen 1813-1902 Amsterdam) Cornelis de Kruijfff) (Amsterdam 1774-1828) Litho, 105 x 158 mm Aquarel, 322 x 577 mm Tot op de dag van vandaag ligt tussen het IJ en het Kattenburgerplein het Alles wat met de zeevaart en de marine te maken had, bleef zijn aantrek­ gebouw dat eens als ’s Lands Zeemagazijn bekendstond. Het is een iaat- kingskracht ook voor 19de-eeuwse bezoekers behouden. Zo was het maga­ 18de-eeuwse kopie van een voorganger uit 1656, die onder leiding van zijn dat de Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) in 1661 op het Daniël Stalpaert was gebouwd voor de opslag van goederen van de Admi­ eiland Oostenburg had neergezet, beslist een bezoek waard. De voc had raliteit. In 1740 werden verzakkingen geconstateerd, waardoor het bouw­ er scheepsmaterialen en goederen ondergebracht (zie deel n-2, 72-78). werk rondom moest worden gestut. In 1791 brandde het uit, maar werd Toen de voc op 31 december 1799 werd opgeheven, werd het Oost-Indisch direct herbouwd. Na de opheffing van de admiraliteiten in 1795 nam de Buitenhuis, zoals het ook wel werd genoemd, als algemene opslagplaats marine het in gebruik, ’s Lands Zeemagazijn maakte deel uit van ’s Lands gebruikt. Onderhouden werd het grote complex niet. Op 13 april 1822 Dok, een afgeschut deel van het IJ met aangrenzende bebouwing, dat de stortte het Zeemagazijn in, na eeuwen bezweken onder de zware last marine toebehoorde. Hilverdink bracht het in 1845 in prent. In 1973 kreeg van het koren waarmee het op dat moment was gevuld. Dat het ingestorte het gebouw een museale bestemming. Na alle rampen die het gebouw complex zeker zoveel kijkers trok als het staande, behoeft geen betoog. hadden getroffen vond nota bene de officiële opening van het Nederlands Het is in deze toestand menigmaal afgebeeld. Scheepvaartmuseum plaats op vrijdag 13 april.

96 De stedelijke orde 7 1 De Kweekschool voor de Z e e v a a rt Kunstenaar onbekend, 1844 Litho, 138 x 204 mm Wie Amsterdam bezocht, mocht de nationale trots, de Kweekschool voor de Zeevaart, niet overslaan. Dat gold zowel voor gewone reizigers als voor gekroonde hoofden. De school op de hoek van de IJgracht, een deel van de huidige Prins Hendrikkade, en het Kadijksplein was eind 18de eeuw uit particulier initiatief geboren. Vanaf het prille begin was de school, gebouwd naar ontwerp van Willem H. Springer (1815-1907), een publiekslieveling, omdat het hele land had meegeholpen aan de totstandkoming ervan. Op de prent steekt de ra van het oefenfregat boven de schutting uit; ernaast - het gebouw met de vlag - staat de Kweekschool voor de Zee­ vaart. Passanten en bezoekers konden zo op straat de verrichtingen van de kwekelingen in het want volgen.

97 Wandalisme j.A. Alberdingk Thijm ja, afbreken - dat kunnen ze! Gij moet het zien, met wat een "wijzigheid", wat snuffe­ lende en smadend opgetrokken neuzen, wat lachrimpelend kaakvel, wat betweterig oog, de domme metselbende van thands weêr heel complaisamment een trapjens gevel­ top van 1600, in de nabijheid van 't stadhuis, heeft weggebroken, en nu weêr een van die aardige geveltjens met rood en wit geschakeerde steenen, naïeve bareliëfs van wei­ dende schaapjens of grimmende monsters, en konsooles of modilions van den zelfden aard, benevens versierde quartstaven, ter ondersteuning van de vliegende tweede en derde verdieping, wegbreekt, aan het hoekhuis van het en de Gasthuismolen- steeg. Met het niais gezicht van den Pierrot der funambules staat de ondernemer van het werk er naar te kijken, als zijn werklui weêr een mandtjen afbraak naar beneden laten en voor goed een end aan de "vulnisnesten" maken, zoo als ze over-een-gekomen zijn alle beeldhouwwerk te noemen (!). Is het niet om te sterven van verontwaardiging - zoo veel cynisme, zoo veel vrijwillig idi­ otisme in de verdelging, bij zoo veel inertie, zoo veel volstrekt onvermogen in de daar- stelling? Zalig dan de beeldstormers van 1566! Ik ga het bewonderen, dat woedend gepeupel, dat onder den drang van een beginsel voor 't minst, (!) van een beginsel de schendige hand slaat aan de voorwerpen van de heilige vereering der eeuwen! Ik zou ze kussen die handen, die in een woedend, maar voor 't minst krachtig délire de heerlijkste kunstwer­ ken vernield hebben en bedolven in den stroom der revolutie. Ik zou mij verbroederen met wat mij ijzing en afschuw heeft ingeboezemd, zoo mijne diepe verachting, mijn smaad, mijn vloek voor de domme en geesteloze, de ellendige Wandalen van tegen­ woordig, met hun van den jenever bevende handen, hun lichamen en zielen zonder pit, er te sterker door zou kunnen spreken. Stel u voor! De kunst, een schoone, edele, bloei­ end jeugdige koningsdochter, opgesloten met een hoop crétins, die, als de laatste term hunner bejegeningen, de maagd onder stil (niet eens hartstochtelijk) gelach vastbinden, en lid voor lid met geschaarde pennemessen afzagen. Daar hebt gij het tooneel der hedendaagsche Wandalen, der bouwers, die onze schoo­ ne Bouwkunst van de 16e en 17e eeuw vernielen - om er ons voor in de plaats te geven hun wel vervloekte Grieksche lijst - dat is: niets; dat is minder dan niets. En ons Instituut, Bron: De Spektator, 8 (Utrecht en onze Akademie, en ons Goevernement kijken zoo iets aan - met de handen in den 1848) 280-281 zak!

98 Luider en veelvuldiger klonken echter de klachten over wat Amsterdam allemaal niet had, vergeleken met hoofdsteden elders, of zelfs met kleinere steden in eigen land. Er was geen enkele luisterrijke en elegante boulevard, er waren geen uitgaansgelegen­ heden als een opera of luxueus restaurant, geen mooi aangelegde parken of moderne villa’s. De stad miste het comfort van brede trottoirs. Bijna nergens maakten huizen of straten de indruk van de negentiende eeuw te dateren: het was een stad met een “ouderwetsch uitzigt”.47 Beide vormen van kritiek versmolten tot de opvatting dat Amsterdam slechts waardevol cultuurgoed afbrak om het te vervangen door stijlloze en kwalitatief armoedige nieuwbouw. De stad was in geen enkel opzicht meer zo toonaangevend en ondernemend als in de grote dagen van weleer. Wie overzag wat er in een halve eeuw aan stedelijke bouwkunst was verrezen, kon slechts blozen van schaamte, meende Potgieter. Weinig nieuws was er tot stand gebracht “en dat weini­ ge ware nog beter nooit uit het niet te voorschijn geroepen; er is verbouwd, er is ver­ basterd tot misvormens toe!”48 De afbraak van torens, poorten en waaggebouwen die eens de trots van de stad waren geweest, kwam overigens niet voort uit geestloos vandalisme van de ste­ delijke bestuurders. Zij probeerden oude publieke gebouwen zo lang mogelijk in gebruik te houden door ze telkens een nieuwe bestemming te geven. Dat was overal praktijk.49 Maar als dat niet lukte, rees het probleem dat het onderhoud of noodza­ kelijk herstel van gebouwen die twee, drie of meer eeuwen oud waren, duur was. De stad telde nu eenmaal veel inmiddels eeuwenoude monumenten. Poortgebouwen zonder functie en bouwvallig geworden torens kon de stad zich niet permitteren.50 Bij particulieren zat nog veel kapitaal, maar de stad zelf had geen financiële armslag meer. Amsterdam had aan het verleden, maar vooral aan de Bataafse en Franse jaren, een schuld overgehouden van bijna 22 miljoen gulden, met een jaar­ lijkse rentelast die gedurende de halve eeuw na 1813 steeds rond de 800.000 gulden lag. Daarmee besloeg deze post ruim een kwart van de begroting. Ruimte voor aflos­ sing was er niet. Jaarlijks kon de stad ongeveer drie miljoen gulden aan inkomsten bij­ eenschrapen, net voldoende voor een sluitende begroting. Het toenmalige belasting­ stelsel liet geen substantiële vergroting van de stedelijke inkomsten toe. Voor bijzon­ dere uitgaven moest opnieuw geleend worden.51 Als grote stad had Amsterdam bovendien een dure infrastructuur. De honderden bruggen, sluizen en havenwerken, de vele kilometers wallen en bestrating, de talrijke publieke gebouwen, markthallen, stallen en loodsen vergden veel en permanent onderhoud. Het was een niet te win­ nen strijd tegen scheuren, verzakkingen, slijtage en verval, waarbij nog geen rekening werd gehouden met tegenvallers als gevolg van overstromingen en stormschade. Gemiddeld stond per jaar een kwart miljoen op de begroting voor het gewone onder­ houd aan stedelijke publieke werken, een van de grootste posten. In deze situatie kon het stadsbestuur moeilijk prioriteit geven aan het behoud van historische monumen­ ten. Evenmin was er geld voor investeringen in luxe, spectaculaire ontwerpen en structurele vernieuwing.52 Het grote verleden drukte zwaar op Amsterdam. Daardoor was de stad in het nadeel ten opzichte van tal van andere, kleinere steden.

99 100 De stedelijke orde De indrukwekkende verfraaiingen en verbeteringen in buitenlandse hoofdste­ den, waartegen critici het Amsterdamse achterblijven vaak afzetten, werden door­ 73 De Jan Rodenpoortstoren gaans gefinancierd en georganiseerd door de staat. Dat was in Nederland niet het aan de Torensluis geval.53 Het Rijk erkende natuurlijk het belang van de hoofdstad, maar achtte zich Lambertus Johannes Hansen (Staphorst 18 0 3-1859 A m sterdam ) niet geroepen haar structureel financieel te steunen. Het had daartoe trouwens ook Tekening, 415 x 320 mm nauwelijks de financiële ruimte. De staatsschuld was in 1840 opgelopen tot boven de Bouwvalligheid kon een reden zijn 1200 miljoen, meer dan het dubbele van het binnenlandse product, met een aan­ een gebouw af te breken, zoals in het geval van de Jan Rodenpoortstoren. houdend stijgende rentelast. Na de erkenning van de zelfstandigheid van België in Deze middeleeuwse toren maakte deel 1839 was sprake van een ernstige financiële crisis; in de jaren veertig werd het er nau­ uit van de stenen omwalling en kwam welijks beter op. In 1844 was zelfs een vergaande Leningwet nodig om een staats­ door stadsuitbreiding aan het eind van de 16de eeuw binnen de bebouwde bankroet af te wenden.54 kom te liggen (zie deel n-1, 55-57). Desondanks was de nationale overheid, in het bijzonder koning Willem i, de De toren diende tot 1815 als gevange­ nis, maar moest vanwege scheefstand drijvende kracht achter een aantal grote bouwprojecten in en ten bate van Amster­ in 1829 worden gesloopt. Lambertus dam. Het Rijk droeg ook de rentelast over de leningen die de stad was aangegaan voor Hansen heeft in dat jaar nog deze haar aandeel in die infrastructurele werken van de jaren twintig. Voor 's konings tekening gemaakt. De afgelopen halve eeuw is er regelmatig voor herbouw eigenmachtige pogingen tot een nationale welvaartspolitiek bleek echter, zoals menig gepleit. Bij d e herp ro filerin g v a n d e waarnemer al vreesde, feitelijk geen solide dekking te bestaan. Vooral na de afschei­ Torensluis in 2002 is op verzoek van ding van België werd de financiële situatie snel slechter en nam het Rijk ook nauwe­ de Stichting Vrienden van de Amster­ damse Binnenstad de plattegrondlijn lijks meer initiatieven tot grote infrastructurele verbeteringen.55 van de Jan Rodenpoortstoren in het Het eerste driekwart van de negentiende eeuw mag weinig gebouwen hebben wegdek gelegd. opgeleverd die als duurzame architectonische meesterstukken de geschiedenis zijn ingegaan, er is ondanks de financiële nood toch nog heel wat tot stand gekomen. Het betreft niet alleen infrastructurele werken en overheidsgebouwen, van het Rijk of van de stad, maar ook een twaalftal nieuwe of vernieuwde kerkgebouwen, een tiental gro­ tere en kleinere filantropische instellingen, verschillende verenigingsgebouwen en diverse grotere fabrieksgebouwen. In de jaren 1850 begonnen ook de eerste volkswo- ningbouwprojecten, door particuliere weldadigheidsmaatschappijen.56 Tot de grote El afb. 237, 238 bouwprojecten van deze periode behoren, behalve de havenwerken, het Rijksentre­ □ p. 111 potdok aan de Rapenburgergracht (1827-1840), het Paleis van Justitie aan de Prin­ □ p . 113 sengracht (1826-1831), de Koopmansbeurs aan het Damrak (1840-1845), de nieuwe 03 p. 115 Willemspoort, de treinstations Haarlemmerpoort en Weesperpoort (1840-1844) en het Huis van Bewaring op de Weteringschans (1845-1849). Na 1850 volgden nog het m afb. 108

Koninklijk Postkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal (1854-1856), het Prinsen- O afb. 190 grachtziekenhuis (1856), een overdekt vismarktgebouw op de Nieuwmarkt (1862), □ afb. 115 het grootse Paleis voor Volksvlijt (1858-1864), de Nederlandsche Bank aan de Oude E3 afb. 252

Turfmarkt (1865-1870, nu het Allard Piersonmuseum) en de stenen Stadsschouwburg □ afb. 227

(1872). Slechts enkele gebouwen hebben hun eeuw overleefd. Behalve de Willems­ m afb. 148 poort vertegenwoordigen vooral het Entrepotdok, het Paleis van Justitie en de Beurs kenmerkende aspecten van de toenmalige bouwactiviteit: het belang van handel en haven, het streven naar continuïteit en de discussie over stijl.

101 Van verleden naar cultureel erfgoed

De 19de eeuw was bij uitstek historisch georiënteerd, maar niet steeds op dezelfde manier. Tot het midden van de eeuw woonden Amsterdammers - en zij niet alleen - in een door en door historische omgeving. Zij leefden vanuit en met het verleden, juist daardoor werden de dingen van vroeger nog nau­ welijks herkend als monument of cultureel erfgoed. Oude gebouwen werden Bronnen: Bakker. 'Amsterdamse atlas­ alleen onderhouden zolang er een functie aan kon worden gegeven. Herstel sen’; Carasso (red.). Helden van het van bouwvallig geworden monumenten had niet de prioriteit van het stads­ Vaderland-, Reichwein, Bergvelt en Wier- bestuur. Zo verdwenen monumentale, maar vervallen bouwwerken uit het inga, Levende meesters·, Bergvelt, Filedt Kok en Middelkoop, De verzameling van stadsbeeld: de van origine middeleeuwse Haringpakkers- en Jan Roden- Adriaan van der Hoop: Reichwein en poortstoren, de Beurs van Hendrick de Keyser uit 1611, de Westerhal uit Vreeken, ‘Wonen aan de gracht?’ 1619 en de oude stadspoorten.

102 VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED Op eenzelfde wijze ging de stad om met haar roerende erfgoed. Vóór dc komst in 1848 van gemeentearchivaris Pieter Scheltema bijvoorbeeld zijn er 74 Een titelblad van de atlas Lamberts decennialang archiefstukken weggegooid, omdat ze niet meer nodig waren Gerrit Lamberts (Amsterdam 1776-1850) bij de uitoefening van bestuurlijke taken. Amsterdam stond daarin overigens Aquarel, 306 x 270 mm niet alleen. Na 1830 trok de stedelijke overheid zich op cultureel gebied Lamberts, zelf een enthousiast tekenaar, bracht geheel terug, enerzijds uit geldgebrek, anderzijds omdat men het behoud, een omvangrijke verzameling stadsgezichten, beheer en uitbreiden van het cultureel erfgoed niet als taak van de overheid plattegronden, portretten, historieprenten en beschouwde. Daardoor ontstond er ruimte voor de burgerij om allerlei ini­ ander drukwerk bijeen. Het merendeel deelde hij in naar thema, maar hij stelde er ook wan­ tiatieven te ontwikkelen en de zorg voor het erfgoed op eigen schouders te delingen door de stad mee samen. De door nemen. Via deze particuliere Amsterdammers werd de stad min of meer Lamberts zelfgetekende titelbladen van zes dwingend geholpen om uiteindelijk als behoeder van het erfgoed op te tre­ wandelingen zijn bewaard gebleven. In 1817 den. moet hij hiermee zijn begonnen, want uit dit jaar dateert het titelblad voor zijn eerste wan­ deling. Zijn berijmde voettochten declameerde hij graag voor gezelschappen, waarbij hij delen van zijn atlas toonde. Lamberts dreef, na zijn ontslag als klerk op het stadhuis, een boek- en kunsthandel. In 1824 kwam hij bij het museum in het Trippenhuis te werken.

75 Jacob de Vos Jacobsz. Nicolaas Pieneman (Amersfoort 1809-1860 A m sterdam ) Olieverf op doek, 140 x 104,5 cm De assuradeur jacob de Vos jacobsz. (1803- 1878) behoorde tot de kleine kring welgestel- den, wier namen telkens opduiken in het culturele leven dat zich in het midden van de 19de eeuw in Amsterdam afspeelde. Zo was hij onder meer bestuurslid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en medeoprichter van het Koninklijk Oudheid­ kundig Genootschap. Van zijn vader erfde hij een omvangrijke en kostbare verzameling schilderijen en tekenin­ gen van oude meesters. Zelf voegde hij daar eigentijdse schilderijen van binnen- en buiten­ landse kunstenaars en enkele beelden aan toe en hij gaf aan dertig verschillende schilders opdracht tot het vervaardigen van een ‘histori­ sche galerij'. Het portret dat Nicolaas Pieneman in 1860 van hem maakte, toont De Vos als kunstbe­ schouwer. Hij staat met het portret van teke- naar-graveur Lucas Vorsterman in de hand, een ets die Anthonie van Dyck omstreeks 1620 vervaardigde.

VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED 103 Hoe moeilijk het stadsbestuur hiertoe te bewegen was, bewijst de geschie­ denis van de reeks geschilderde anatomische lessen van het chirurgijnsgilde. 76 Dc aanslag der wederdopers op Het weduwenfonds van dit gilde bezat oorspronkelijk achttien groepspor­ A m ste rd a m tretten van chirurgijns (zie deel n-2, p. 125 e.v.). Nadat in 1828 en 1841 uit Paul Constantin Dominique Telar van Elven (Antwerpen 1823-1896 Scheveningen) geldnood twee anatomische lessen, die van prof. Nicolaas Tulp en dr. Joan Olieverf op doek. 40 x 55,5 cm Deijman, beide door Rembrandt geschilderd, onder de hamer waren ge­ Jacob de Vos liet door dertig verschillende bracht, bood het weduwenfonds de stad de resterende schilderijen om niet schilders de vaderlandse geschiedenis vast­ aan. Het stadsbestuur weigerde, omdat het de stukken van weinig waarde leggen. Zijn beeldverhaal begint in de eerste achtte en het evenmin als zijn taak zag dit erfgoed te bewaren. In 1864 eeuw na Christus met de bespotting door een Kaninefaat van de Romeinse keizer Caligulii bewerkte de publieke opinie, mede dankzij een tentoonstelling van deze om diens overwinning op de zee; het eindigt schilderijen, dat de stad ze aankocht, nu van een particulier, terwijl het met een tafereel uit J861 : schaatsenrijders wij­ meeste geld daarvoor uit donaties moest komen. zen koning Willem m de weg tijdens de waters­ noodramp in de Bommelerwaard. Amsterdam figureert voor 't eerst in het jaar 1535 wanneer wederdopers in de stad de macht trachten te grijpen (zie hiervoor deel i. p. 342 e.v.). De ‘historische galerij', die door De Vos' weduwe was nagelaten aan Arti et Amicitiae, werd in 1895 verkocht. Particulieren kochten de galerij terug en schonken deze aan de stad.

104 VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED Inmiddels begon de vanzelfsprekende binding met het verleden plaats te maken voor een meer ‘museale’ verhouding. Naarmate de wereld een moder­ ner aanzien kreeg en de afstand tot de tijd van de Republiek groeide, werden traditie en verleden tot erfgoed en geschiedenis. Op allerlei manieren werden geschiedenis en kunsten ingezet, vaak als samenbindende factor ter bevor­ dering van het nationaal besef, of, zoals Potgieter deed, om het heden te laten zien wat het van het grotere verleden kon leren. Schrijvers en compo­ nisten maakten historische gebeurtenissen tot onderwerp van hun werk. Het aantal in de Amsterdamsche Schouwburg opgevoerde stukken met een histo­ risch onderwerp was aanzienlijk. Het treurspel Maria van Bourgondiën, gra- vinne van Holland van Lucretia van Merken had bijvoorbeeld groot succes en jaarlijks kwam Vondels Gijsbreght van Amstel (afb. 139) op de planken. Hermina Dijk componeerde de cantate Floris v op tekst van Jozef Alberdingk Thijm.

i '* É f l 4 V*, V'

ï È f r v - J i r :

77 De Muiderkring is en het ondenkbaar is dat Vondel in het midden zat en Hooft, de lan Adam Kruseman IHaarlem IS04-1852) drost van het Muiderslot waar het gezelschap is gesitueerd, genoegen Olieverf op doek, 173 x 260 cm nam met een staanplaats. Bij collectioneur Adriaan van der Hoop Maria Rocmersdr. Tesselschade vindl aandachtig gehoor bij v.l.n.r. (afb. 89) hing het in het trappenhuis van zijn huis aan de Heren­ lacob Cats. Constantijn Huygens, Laurens Reael. Pieter Cornelisz. Hooft, gracht 446. Na zijn dood kwam de collectie aan de stad en is zij loost van den Vondel, Roemer Visscher, Caspar van Baerle en Daniël tentoongesteld in het voormalige Oudemannenhuis. Thans is het Heinsius. Haar zusje Anna heeft een andere belangstelling. Het uit 1852 grootste gedeelte in bruikleen afgestaan aan het Rijksmuseum. daterende schilderij vond weinig waardering omdat het anachronistisch Dit schilderij hangt in het Muiderslot.

VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED 105 Beeldende kunst was eveneens een belangrijk middel. Uitbeelding van onderwerpen uit het roemrijke verleden stond in dienst van het ‘vaderlands gevoel’. Zelfs het rijksmuseum in het Trippenhuis was ingedeeld als een vaderlandse geschiedenis in schilderijen en beelden. De 17de-eeuwse Hol­ landse schilderkunst was op zichzelf al een historisch gegeven van formaat. Rembrandt groeide úit: tot een nationale held, ook om het nodige tegenwicht te bieden aan de Rubens-verering in België. Ook initiatieven ter bevordering van nationale kunst kwamen van particu­ liere burgers. Gerrit Lamberts zette in de beeldende kunst de traditie voort om een ‘atlas’ van de stad aan te leggen, zoals Pierre Fouquet en Cornelis Ploos van Anistel dat in de voorafgaande eeuw hadden gedaan. Dergelijke verzamelingen omvatten tekeningen en prenten die betrekking hadden op de Amsterdamse geschiedenis en topografie. Het plezier in het verzamelen bestond niet uitsluitend uit het bijeenbrengen van kwalitatief hoogwaardig materiaal of het nastreven van volledigheid, maar ook uit het aanbrengen van een eigen ordening die soms in gedrukte vorm werd vastgelegd. Lam­ berts koos een ongebruikelijke rangschikking voor een deel van zijn collec­ tie: hij stelde er wandelroutes door de stad mee samen en voorzag deze van een beschrijving op rijm. De atlas van Lamberts is uiteengevallen. Die van Ploos van Amstel leeft voort als onderdeel van de verzameling van Louis Splitgerber, die in 1879 zijn uit dertien kunstboeken bestaande atlas naliet aan de stad. Iets bijzonders deed [acob de Vos Jacobsz. In zijn opdracht kwam een ‘his­ torische galerij’ tot stand, bestaande uit 253 olieverfschetsen, waarin de vaderlandse geschiedenis werd uitgebeeld, en tien geboetseerde studies van 78 Abraham Willet historische personages. Hij gaf daarvoor opdrachten aan tal van kunste­ Andrzej jerzy de Mniszech (Polen 1823-1905 naars, nagenoeg allen van Nederlandse origine of in Nederland geschoold, Parijs) Olieverf op doek, 202 x 100 cm waarbij hij zelf het onderwerp koos en een beschrijving maakte. Een groot Zoals menig verzamelaar liet Abraham Willet aantal is gewijd aan de 17de eeuw en dat zegt iets over het gewicht dat hij (1825-1888) zich portretteren, zowel op doek aan deze periode hechtte. De Vos was trots op zijn land als zelfstandige als op foto. In 1877 schilderde de in Parijs mogendheid en hij waardeerde de verzoenende en samenbindende rol van woonachtige Pools-Franse graaf de Mniszcch de Oranjes. Ook de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae bezat een derge­ hem ten voeten uit. liet fantasiekostuum dat lijke 'historische galerij’. hij draagt, moet suggereren dat het hier om een lid van een 17de-eeuws schuttersgilde Collectioneurs als Adriaan van der Hoop, Carel Joseph Fodor en het echtpaar gaat. In dit portret komt niet alleen Willets Willet-Holthuysen lieten hun omvangrijke verzamelingen na aan de stad en historische inleresse tot uiting, maar ook het legden zo de basis voor het huidige, gemeentelijke kunstbezit. plezier om met zijn belangstelling voor geschie­ Adriaan van der Hoop (1778-1854) stond níet het bijeenbrengen van een denis en kostuum iets meer te doen dan ze hoogwaardige verzameling oude Noord- en Zuid-Nederlandse kunst in de alleen te bestuderen. De vele gekostumeerde bals die het echtpaar in 'de zaal' van hun traditie van 18de-eeuwse collectioneurs. In zijn collectie eigentijdse kunst patriciërswoning aan 005 organi­ bevonden zich ook werken die historische gebeurtenissen als onderwerp seerde. getuigden van dezelfde preoccupatie. hadden. Carel J. Fodor (1801-1860) legde zich vooral toe op eigentijdse Hun huis is nu Museum Willet-Holthuysen. meesters. Abraham Willet (1825-1888) verzamelde samen met zijn vrouw behalve schilderijen en prenten ook aardewerk, porselein, glas, zilver, juwe­ len, kostuums, wapens en, bijzonder voor die tijd, foto’s.

106 VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED De oprichting van Het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in 1858 was eveneens een particuliere aangelegenheid. Het stelde zich tot doel het cul­ tuurbehoud en de bestudering daarvan te stimuleren. In 1876 vond op initi­ 79 De anatomische les van dl’. Nicolaas Tulp (kopie naar Rembrandt) atief van het Genootschap de eerste historische tentoonstelling over de stad Charles van Bcvercn (Mechelen 1809-1850 plaats. Toen deze na ruim vier maanden de deuren sloot, bleek de publieke A m sterd a m ) belangstelling groot te zijn geweest. Voor enkele leden van het Genootschap Olieverf op paneel. 22 x 30 cm was dit aanleiding om bij het stadsbestuur een aanvraag in te dienen voor Door de aankoop in 1848 van een kopie op een permanente expositie over de geschiedenis van Amsterdam. Aanvanke­ klein formaat van Rèmbrandts De anatomische les door dr. Nicolaas Tulp gaf Carel Joseph lijk reageerde het bestuur niet enthousiast, maar uiteindelijk werd een nieu­ Fodor (1801-1860) blijk van zijn belangstelling we tentoonstelling samengesteld met 890 voorwerpen die op de tijdelijke voorde Hollandse 17de-eeuwSe schilderkunst. expositie te zien waren geweest. Dit ‘Amsterdamsch Museum’ ging op 22 Dat lijkt in tegenspraak met het feit dat deze januari 1877 open in het voormalige Oudemannenhuis, met het Genoot­ vermogende kolenhandelaar voornamelijk schap als beheerder, en sloot op 3 juni bij gebrek aan bezoekers. Het zou tot eigentijdse kunst verzamelde. M aar Fodors ver­ 1926 duren voordat de gemeente tot het stichten van een permanent histo­ zameling laat vooral zien hoe contemporaine meesters de 17de-eeuwse Zuid- en Noord- 1 risch museum overging. Nederlandse kunst ten voorbeeld namen en ermee wedijverden. Na zijn dood werd zijn huis aan de Keizersgracht als museum inge­ richt. De collectie is inmiddels verhuisd naar het Amsterdams Historisch Museum, terwijl in

het huis aan de Keizersgracht f o a m Fotografie­ museum Amsterdam gehuisvest is.

VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED 107 HO De Nachtwacht in het Trippenhuis burgwal. In de loop van de daaropvolgende jaren groeide het oordeel August lernberg (Stockholm ¡S26-IS96 Diisseldorf) over het werk en de meester uit van waardering tot verering, mede als Olieverf op doek, 05 x 81 cm voortvloeisel van het toenemende nationalisme. De onthulling van Rembrandts riaam was in het begin van de 19de eeuw bij het grote Rembrandts standbeeld in 1852 ging met tal van evenementen gepaard. publiek niet algemeen bekend. In de betrekkelijk kleine groep van T oen D e N a ch tw a ch t een plaats moest krijgen in het nieuwe Rijksmu- kunstkenners oogslte zijn werk. vooral zijn grafische oeuvre, weliswaar scum (1885), werd het gebouw aan de Stadhouderskade min of meer waardering, maar lang niet iedereen beschouwde hem als de grootste om dit schilderij heen ontworpen. onder de Noord-Nederlandse kunstenaars. De Zweedse Schilder lernberg heeft zijn eigen familie in bewondering S in d s 1 (S17 h in g Dc Nachtwacht in het Trippenhuis aan de Kloveniers­ v o o r Dc N a c h tw a c h t afgebeeld.

108 VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED 81 De Historische Tentoonstelling van Amsterdam van 1876 Pieter Oosterhuis (Groningen 1816-1885 A m sterdam ) Fotó Ter viering van het zesde eeuwfeest van de stad in 1875 werd het plan opgevat om een grote tentoonstelling te organiseren, waarin de Amsterdamse geschiedenis centraal zou staan. De opening moest plaatsvinden op 27 oktober, de dag waarop het bestaan van de stad, 600 jaar eerder, voor het eerst in een geschreven document was vastgelegd. De voorbereidingen verliepen moeizaam. Niet minder dan 4371 voorwerpen waren door 257 bruikleengevers ingezonden. Pierre Cuypers (zie p. 124) moest eraan te pas komen om de bonte mengeling van schotten, kasten, kisten, stoelen, tafels en de van Artis geleende vitrines in de zalen te plaatsen. De tentoonstelling vond plaats in de benedenzalen van het voormalige Oude­ mannenhuis, een jaar later dan de bedoeling was geweest.

VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED 109 82 De tweede modellenkamer op het stadhuis Johciri Martinus Anlhon Riekc (Amsterdam 1851-1899) Tekening, 267 x 368 mm In het handgeschreven verslag van zijn werkzaamheden over het jaar 1881 maakte adjunct-archi- varis N. de Roever (1850-1893) gewag van een toenemende belangstelling voor het stadsarchief. Als voorbeelden daarvan noemde hij het koninklijk bezoek en dat van een ‘gezantschap’ uit China. De hoge gasten hadden niet alleen een rondleiding door de archiefruimten gekregen, maar waren ook langs ‘de verzameling van oudheden’ gevoerd. De Roever doelde hiermee op de permanente expositie in een aantal zoldervertrekken van het stadhuis. Het stadsbestuur zetelde destijds in het Prinsenhof. De zorg voor de expositie was toevertrouwd aan de stadsarchivaris. Op de tekening van Rieke is links op de voorgrond het 17de-eeuwse model van het stadhuis op de Dam te zien. Geheel rechts staat de maquette van de Beurs Van Zocher (zie afb. 90). Tegen de achterwand hangt Koppertjesmaandag van Adriaen van Nieulandt (deel n-2, afb. 99). De reus Goliath staat nu in het restaurant van her Amsterdams Historisch Museum.

83 De mirakel kist Eikenhout, gepolychromeerd, 45 (h) x 85 (b) x 44,5 (d) cm Op de Historische Tentoonstelling van 1876 was deze ‘mirakelkist’ te zien. Deze kist, die in verband werd gebracht met het mirakel uit 1345 (zie deel i, 230), was in het bezit van het Burger­ weeshuis. De belangstelling van katholieke zijde voor de kist was uiteraard groot; bij de herden­ king van het mirakel in 1895 kreeg hij een prominente plaats naast het altaar. M aar een jaar later toonde I.F.M. Sterck aan dat de kist niet uit 1345 dateerde, maar zeker 150 jaar jonger was en een opbergkist was geweest van het sacramentsgilde, dat aan de Heilige Stede (de Nieuwezijds Kapel) was verbonden.

110 VAN VERLEDEN NAAR CULTUREEL ERFGOED Het Entrepotdok De totstandkoming van het Rijksentrepotdok was het grootste project van deze periode, “als het ware eene stad op zichzelve, uit enkel pakhuizen 84 Het Entrepotdok bestaande”. Het was ook het eerste project dat duidde op een moderne bundeling van Paul Lauters (Brussel 1806-1875) naar functies en verkeersstromen, al is deze regie meer uitkomst dan plan geweest.57 Tij­ een onbekende kunstenaar Litho, 154 x 223 mm dens de Franse bezetting was een einde gemaakt aan het oude stelsel van Convooi- Het groots opgezette Entrepotdok en & Licenten, het lage tarief van in- en uitvoerrechten dat niet alleen gunstig was kwam in 1840 gereed. In dat jaar, of geweest voor de stad, maar dat ook sinds 1725 door de Amsterdamse handel, in kort daarna, is deze prent gemaakt, die het uit pakhuizen bestaande Entre­ goede verstandhouding met de belastingambtenaren, met nuttige souplesse was potdok gezien vanaf het oosten toont. gehanteerd. De Franse wetgeving bracht hoge tarieven, maar introduceerde in 1811 De zogeheten kalenderpanden, genoemd naar de twaalf maanden, ook het entrepot, de fiscaal onbelaste opslag van bij in- en doorvoer belastbare goe­ staan hier niet op, zij liggen nog iets deren onder toezicht van de douane. Daartoe werd tijdelijk een centraal entrepot verder oostwaarts. Inmiddels heeft de ingericht in de pakhuizen van de voormalige Oost-Indische Compagnie op Oosten­ gehele indrukwekkende rij pakhuizen aan de noordzijde een woonbestem­ burg.58 Na het herstel van de onafhankelijkheid stond de koning de Amsterdamse ming gekregen en zijn er ook bedrijfjes handel aanvankelijk de terugkeer naar het vroegere stelsel toe, zij het met het hoge gevestigd. De bewoners ervan kijken tarief van 1810. De nieuwe Tariefwet van 1816, bedoeld als compromis tussen de vrij- uit over een wel heel natuurrijk stukje stad: Artis. handelsbelangen van het Noorden en protectionisme ten bate van de nijverheid in het Zuiden, herintroduceerde het entrepot, niet als verplichting maar als mogelijk­ heid.

111 G Kelder „B A»RT" In Amiterdamscli Entrepot-dok, diep 40 meier. Wijnen ap fint, fijne Wijnen ep flesschen, enz

Kelder „APRIL” In Amsterdemsch Ëntrepet-dak, diep 40 meter, Opelaj Cognac. Portwijn tfi fijne Wijnen.

85 Drie kelders van pakhuizen aan het Entrepotdok Kunstenaar onbekend De Amsterdamse handel, toch al gekant tegen het protectionisme ten behoeve Litho, 168 x 292 mm van het Zuiden, bleef afkerig van dit soort Fransigheden. Het entrepot beperkte de Op de bovenste afbeelding is de kelder van het pakhuis Februari te zien, waar vanouds op zijn autonomie gestelde koopman in de beschikking over zijn goederen. alleen wijnen op fust zijn opgeslagen. Toch dwongen de hoge tarieven de handel er op den duur toe gebruik te gaan maken De middelste afbeelding is de kelder van het pakhuis Maart, hier liggen van het entrepotstelsel. Vooral toen in 1825 tijdelijk de invoerrechten op granen wer­ de goede wijnen op fles, hoog opge­ den verdrievoudigd om de binnenlandse graanprijzen te beschermen, kon de Amster­ stapeld aan de achterwand, en ook damse graanhandel alleen overleven door opslag in entrepot. Pakhuizen met de offi­ wijnen op fust. De onderste kelder ten slotte is die van het pakhuis April. ciële status van rijksentrepot lagen echter verspreid over de stad, op ruim vierhonderd Hier vindt de opslag plaats van cog­ locaties. De Kamer van Koophandel zag zich nu gedwongen de koning te vragen om nac, port en ‘fijne’ wijnen. Alledrie de inrichting van een goed centraal rijksentrepot. Daarin speelde zeker de handige en de kelders zijn 40 meter diep. ambitieuze J.J. Rochussen een rol, de jonge rijksbelastingcontroleur in Amsterdam die erin geslaagd was zich in maart 1826 te laten benoemen tot secretaris van de Kamer van Koophandel. Van hem kwam ook het plan om een nieuw centraal entrepot niet onder te brengen in het voor scheepvaart onbereikbare Werkhuis aan de Roeters- straat, zoals aanvankelijk vanuit de Kamer en de gemeenteraad was voorgesteld, maar de zaak veel grootser te regelen. Hij adviseerde de koning het entrepot te vesti­ gen in de rij bestaande en eventueel nieuw te bouwen pakhuizen aan de Rapenbur- gergracht. Deze locatie was goed en direct te bereiken voor zeeschepen, bood ruimte voor uitbreiding en kon, als douanegebied, effectief worden afgesloten.59 Aldus werd

p. 361; afb. 274 ■ besloten. Voor de aankoop van 51 bestaande pakhuizen, de bouw van 34 nieuwe, de uitdieping van de gracht en andere noodzakelijke voorzieningen werd een lening van

112 De stedelijke orde 1,6 miljoen gulden aangegaan tegen vijf procent rente, door de koning persoonlijk gegarandeerd, zoals zo vaak bij dit soort ondernemingen die het vertrouwen vroegen van de geldmarkt. De zaak werd nu voortvarend aangepakt. Na de overname van de bestaande pakhuizen kwam het Entrepotdok al in november 1827 officieel in gebruik. In de volgende jaren verrezen 33 nieuwe magazijnen, een poortgebouw en een admi­ nistratiegebouw, een aantal lage loodsen en een muur ter afsluiting van het dok. Drie- enveertig kleine huisjes moesten wijken; de bewoners kregen nieuwe ‘werkmanshuis- jes’ met een bescheiden bedrijfsruimte in een strak woningblok aan de Hoogte Kadijk.60 Al in 1837-1840 was een aanzienlijke uitbreiding van het Entrepotdok nodig. Ook voldeed de oude Rapenburgersluis niet als toegang voor de grote zeeschepen die sinds 1834 het uitgediepte Oosterdok konden bereiken. Daarom werd nu ook na een nieuwe geldlening van een miljoen gulden de hele oostzijde rond de Hoogte Kadijk aangekocht en het gedeelte langs de Rapenburgergracht met een reeks pakhuizen - de vanwege de namen zogenoemde Kalenderpanden - bebouwd. Daarmee bood het Entrepotdok de Amsterdamse handel een centrale opslagcapaciteit van 300.000 kubieke meter.61 Door de aanleg van een grotere sluis met twee draaibruggen, tussen de Nieuwe Vaart en het Entrepotdok, ontstond een betere toegang voor de scheep­ vaart. Het Entrepotdok vormde met zijn classicistische poortgebouw, zijn brede aan­ leg, zijn monumentale wanden van uniforme pakhuizen en zijn voortdurende bedrij­ vigheid van laden en lossen een groots geheel.62 Deze concentratie van handelsacti­ viteiten reduceerde op allerlei manieren de kosten. Dat was overigens nadelig voor de vele schuitenvoerders en andere transporteurs die hun brood verdienden met de distributie van goederen door de stad van en naar de overal verspreide pakhuizen. In 1838 verhuisden ook de magazijnen en kantoren en de aanlegplaatsen voor de Rijn­ vaart van de Amstel naar het Entrepotdok. In 1846 werd de spoorverbinding van het Weesperpoortstation doorgetrokken naar de Oranje Nassau-Kazerne bij de Rapen­ burgergracht.63 Zo ontwikkelde het Entrepotdok zich tot de centrale schakel tussen de zeehandel, die profiteerde van het Groot Noordhollandsch Kanaal en de haven- verbeteringen, en de Rijnvaart en andere doorvoer naar het achterland. Pas in het laatste kwart van de eeuw maakten de schaalvergroting, de moderne transporttech­ niek en de havenuitbreiding een einde aan de betekenis van dit distributiecentrum aan een binnenstadsgracht.

Het Paleis van Justitie Amsterdammers van de negentiende eeuw woonden in een zeventiende-eeuwse stad. Waar nieuwe voorzieningen nodig waren, werd als regel eerst gekeken naar de mogelijkheid bestaande gebouwen een aangepaste bestemming te geven. Al sinds de achttiende eeuw gingen dergelijke verbouwingen vaak samen met het aanbrengen van een eigentijds of met de nieuwe functie strokend uiterlijk. Een geslaagd voorbeeld van zo’n discrete gedaanteverwisseling vormt het monumentale Paleis van Justitie aan de Prinsengracht dat stadsarchitect Jan de Greef

113 86 Het overbrengen van zieke en gewonde soldaten naar het voor­ malige Aalmoezeniersweeshuis Toegeschreven aan A.J. van Lier (?) in 1826 ontwierp. Hij kreeg de beschikking over het enorme Aalmoezeniersweeshuis naar een onbekende kunstenaar uit 1666, dat anderhalve eeuw lang duizenden weeskinderen onderdak en enig Litho, 275 x 425 mm onderricht had geboden. Na 1822, toen de regering bepaalde dat steden geen grote Zo mogelijk kregen gebouwen een nieuwe bestemming wanneer de oude kosten meer mochten maken voor het onderhoud van wezen en vondelingen, werd functie vervallen was. Zo ook het Aal­ het echter overbodig. De kinderen moesten voortaan vanaf hun zesde jaar naar de moezeniersweeshuis aan de Prinsen­ gracht (zie deel n-1, afb. 191). Het kinderkolonies van de nieuwe Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen en werd verbouwd tot Paleis van Justitie. Ommerschans worden gestuurd.64 De sluiting en ontruiming van het gebouw verlie­ M aar nog voordat het als zodanig in pen onder grote spanningen. Ondanks alles waren het stadsbestuur, de regenten van gebruik kon worden genomen, moest het gebouw dienstdoen als opvang het weeshuis en de bevolking gehecht aan deze oude liefdadigheidsinstelling. Zij ver­ voor slachtoffers van de oorlog met zetten zich dan ook tegen het regeringsbeleid. Er was zelfs sprake van dat de bevol­ België, die was uitgebroken na rellen king de kinderen wilde bevrijden, om zo te voorkomen dat zij naar de kolonies wer­ bij de viering van de 59ste verjaardag van koning Willem i op 25 augustus den overgebracht. Bij een ontruimingsactie overdag waren rellen te verwachten. Gou­ 1830 in de Brusselse Muntschouw­ verneur Van Tets van Goudriaan liet de wezen daarom in het holst van de nacht, toen burg, waar de opera La Muette de Por- er het minste verzet te duchten was, in schuiten afvoeren, de stad uit.65 tici van de Franse componist Daniel Auber werd uitgevoerd. Hierin was In 1825 was het weeshuis beschikbaar voor verbouwing tot zetel van het recht. een vissersopstand in Napels het De Greef herschiep de oude kolos, met behoud van de gevelindeling, tot een classi­ onderwerp. Pas op 4 oktober 1836 vond de feestelijke inwijding plaats cistisch gerechtsgebouw met een strenge en indrukwekkende allure. Hij kon het ook van het Paleis van Justitie. Zie ook niet helpen dat aan die waardigheid afbreuk werd gedaan doordat het justitiepaleis afb. 46. gedurende vele jaren tegelijk dienst moest doen als stadsbibliotheek, opvang van

afb. 2 12 ■ gewonden in 1831 en als noodhospitaal in perioden van een cholera-epidemie.66

114 De stedelijke orde De Beurs van Zocher Het meest omstreden bouwwerk van deze periode was de Koopmansbeurs, het zenuwcentrum van de handelsstad en daarmee ook een gebouw 87 De ‘hulpbeurs’ op de Dam van nationale betekenis.67 Vanaf 1611 was de Koopmansbeurs van De Keyser, Johann Wilhelm Kaiser (Amsterdam gebouwd over het Rokin bij de Dam, het internationale handelscentrum geweest. 1813-1900 Leiden) Ets, 101 x 153 mm Maar sinds het laatste kwart van de achttiende eeuw gaf de toestand van het oude Het duurde lang voordat er na de gebouw regelmatig reden tot zorg. De directeur van het Stadsfabriekambt, Christiaan afbraak van de Beurs van Hendrick Klijn, kwam in 1835 met een alarmerend rapport. Hij adviseerde de Commissaris voor de Keyser in 1837 een nieuw gebouw gereed was. De tijdelijke 'hulpbeurs’ Publieke Werken C. Alewijn dringend de naar zijn oordeel bouwvallige Koopmans­ of ‘behulpbeurs’ was ondanks de beurs te vervangen door nieuwbouw. Met enige aarzeling gaf de gemeenteraad op benaming tot in 1845 in gebruik, toen de nieuwe Beurs, de Beurs van Zocher, 3 februari 1836 goedkeuring aan de voorbereiding van “eene geheel nieuwe Beurs, was voltooid. Er was veel kritiek op ingerigt naar de Behoefte en Smaak van den tegenwoordigen tijd”.68 Een door het de houten hulpbeurs, die een nogal stadsbestuur ingestelde Beurscommissie schreef vervolgens een prijsvraag uit voor opvallende plaats innam op de Dam, in het zicht van zulke belangrijke ge­ het ontwerpen van een nieuwe Beurs op de oude locatie of op de plaats van de zee- bouwen als het paleis en de Nieuwe vismarkt op de Dam. Daarop kwamen 21 plannen binnen, die nagenoeg alle classi­ Kerk. cistisch van stijl waren, in allerlei variaties. In afwachting van de nieuwbouw werd op de Dam, direct voor het paleis, een lage houten galerij neergezet rond een open cour, bij wijze van tijdelijke Beurs. De Keysers schepping ging in 1837 tegen de grond. ■ deel II-1, afb. 130 88 Jan David Zocher jr. Woutherus Mol (Haarlem 1785-1857) Papier op paneel, 10 x 8 cm De in Haarlem geboren Jan David Zocher jr. (1791-1870) was behalve bouwkundige ook tuin- en landschaps­ architect. Na zijn studie in Parijs volg­ de hij zijn vader op als landschaps­ architect van koning Willem i. In Amsterdam verwierf hij zich bekend­ heid met het nieuwe beursgebouw en met zijn ontwerp voor het Rij- en W andelpark, het latere , dat hij samen met zijn zoon creëerde (zie p. 348).

De houten hulpbeurs zou bijna tien jaar dienst doen als centrum van de Amsterdamse handel en voerde de kooplieden ongeveer terug naar de omstandighe­ den van voor 1611. De besluitvorming nam nogal wat tijd. Alewijn toonde zich wei­ nig ingenomen met de voorstellen, ook niet met de twee die bekroond werden, van H. Springer en I. Warnsinck. De zaak verzandde in discussies, onder meer over de vraag of de nieuwe Beurs weer een open ruimte of een overdekt gebouw zou moeten wor­ den. Toen Alewijn in 1838 onverwacht overleed, nam het invloedrijke raadslid Adri- aan van der Hoop, een steenrijke bankier, de gelegenheid te baat zijn visie op de Beurs te doen gelden. Gesteund door een aantal aanzienlijke Amsterdamse firma’s voerde Van der Hoop de lobby aan van voorstanders van een open beursgebouw, naar het voorbeeld van de halfopen Hungerford Market in Londen. Maar hij verwierf daartoe onvoldoende steun, waarna de besluitvorming weer stokte. Zelfs de herbouw van de oude Beurs werd geopperd. Zo sleepte de zaak totdat Van der Hoop op eigen initiatief een nieuw plan en een schaalmodel liet maken door de landschapsarchitect J.D. Zocher jr., die voor hem het buitenhuis Spaarnberg bij Haarlem had ontworpen. In januari 1840 liet de meerderheid van de raad zich door het schaalmodel overtui-

116 De stedelijke orde 89 Adriaan van der Hoop Jan Adam Kruseman Jansz. (Haarlem 1804-1862) Olieverf op doek, 125 x 99 cm Het was Adriaan van der Hoop (1778-1854), hier in 1835 geportret­ teerd, die de gemeenteraad wist te overtuigen J.D. Zocher de opdracht voor een nieuw beursgebouw te geven. Zocher was in die jaren bezig het landgoed Spaarnberg in Kennemerland in opdracht van Van der Hoop tot een waar Arcadia te herscheppen. Zie voor Van der Hoop p. 105, 106.

gen. Van der Hoops interventie illustreert hoe particulier zelfs de totstandkoming van publieke werken nog verliep. Direct ontbrandde in brochures en artikelen in het Algemeen Handelsblad een architectenpolemiek over Zochers ontwerp voor een Beurs op het Damrak bij de Dam. Dat was op zich niets bijzonders: elke stedelijke aangelegenheid werd toenter­ tijd begeleid door pennenstrijd, zoals de pamflettencatalogi tonen. Opvallend aan de commentaren op het beursontwerp is het technisch-esthetische, bijna scholastieke karakter ervan. Ze gingen niet over de locatie of de functionaliteit van het gebouw, of over mogelijke bouwtechnische problemen. De Amsterdamse bouwkundigen debat­ teerden bijna uitsluitend over de minder of meer correcte toepassing van de classi­ cistische regelesthetiek: de verkeerde toepassing van de Ionische zuilenorde (de uit­ drukking van kunst en wetenschap) voor een ‘mannelijk’ handelsgebouw, de mis­ plaatste attiek boven de toegang in plaats van een fronton, of het ongepaste gebruik van de Griekse stijl. Tegen al die principes zondigde het ontwerp van Zocher, dat een vrije, bijna eclectische toepassing van de classicistische vormentaal combineerde met de toen modieuze neo-Griekse strakheid.69

117 90 Model van de Beurs van Zocher Timmerman: Lamslag; houtdraaier: Eriksen; schilder: Heydanus; ornamen­ tiek: Alphonse Pierre Giraud Eikenhout, 150,3 (h) x 272,2 (b) x 71 (d) cm Van der Hoop haalde de gemeente­ raad over de opdracht voor een nieuw beursgebouw aan J.D. Zocher te geven door middel van een maquette. Arbeidsloon en materiaalkosten daar­ van zijn door Van der Hoop uit eigen zak betaald. Zocher ontving van hem 500 gulden en een gouden snuifdoos met op de deksel het beursgebouw gegraveerd. Het was in die tijd gebrui­ kelijk dat van grote bouwprojecten een schaalmodel werd gemaakt, maar dit gebeurde altijd pas nadat er een posi­ tief besluit was genomen tot realisatie van het project. In dit geval diende Het classicisme, in meer Romeinse, Griekse of renaissancistische varianten, het schaalmodel om de keuze voor gold nog steeds als de passende stijl voor alle publieke architectuur. Wat er in deze Zochers creatie te beïnvloeden door de kwaliteiten ervan te visualiseren. periode aan werken tot stand kwam - het Paleis van Justitie, kerkgebouwen, de Wil- Vijf weken nadat de maquette in lemspoort, de Beurs - probeerde aan te sluiten bij de zeventiende- en achttiende- Amsterdam was tentoongesteld eeuwse gebouwen in de stad of bij eigentijdse Franse, Engelse en Duitse voorbeelden. (22-24 oktober 1839) viel de beslissing van de raad positief uit. Het humanisme en classicisme heersten in Nederland nog in de poëzie en in de Het model, schaal 1:20, is vervaardigd wetenschap, waar tot het midden van de eeuw het Latijn de academische voertaal door drie Haarlemse ambachtslieden bleef.70 Alleen in de schilderkunst had het een minder dominante positie. Alle lei­ en van ornamenten voorzien door de, in Amsterdam woonachtige, Parijse dende bouwkundigen van de periode waren nog gevormd in het classicisme. In beeldhouwer Giraud. Amsterdam vertegenwoordigde een aantal toonaangevende stedelijke architecten die stijl, en dan speciaal het neo-Griekse classicisme. Stadsbouwmeester Jan de Greef en andere architecten, zoals Zeger Reyers, J.D. Zocher jr. en T.F. Suys, hadden onder koning Lodewijk Napoleon hun opleiding in Parijs en Rome genoten. Ook invloedrij­ ke auteurs over architectuur, zoals D.D. Büchler, Chr. Kramm en I. Warnsinck, waren overwegend classicistisch gevormd en georiënteerd.71 J.A. Alberdingk Thijm, E.J. Potgieter, Jacob van Lennep en andere tijdgenoten wezen het strakke neo-Griekse of Dorische classicisme, dat toen de internationale

p. 405 stijl was, af. Deze critici prefereerden een “vaderlandsche” stijl, die overigens even­ zeer historiserend was, maar aansloot bij de rijkere zeventiende-eeuwse Hollandse Renaissance. Hun kritiek betrof overigens ook de achteruitgang in de luxe van uit­ voering, bijvoorbeeld het vervangen van beeldhouwwerk en reliëfs door stucwerk. Nadat iedere deskundige zich begin 1840 gevraagd en ongevraagd had uitge­ laten over Zochers ontwerp drukte burgemeester W.D. Cramer in april het plan door bij de raad. De nieuwe Beurs zou komen te liggen op een te dempen deel van het Damrak - waar nu De Bijenkorf staat - met de hoofdingang aan de Dam. De bedrij­ vigheid van de dagelijkse vismarkt die daar eeuwenlang had plaatsgehad ging naar de

118 De stedelijke orde I

Nieuwmarkt. Zocher raamde de bouwkosten van de Beurs op ruim vier ton. Daar zou het niet bi] blijven. Zochers rol was overigens uitgespeeld; voor de uitvoering van het 91 De Beurs van Zocher op de werk was C.W.M. Klijn verantwoordelijk. Door een onvoldoende constructie van de D am fundering van het grote gebouw op de slappe ondergrond manifesteerden zich al in Hilmar Johannes Backer (Dordrecht 1804-1845) naar Willem Hekkingjr. 1841 tekenen van verzakking. Op allerlei manieren liepen de meerkosten op, in de (1825-1904), met het adres van richting van zes ton.72 Toen het gebouw in 1845 werd opgeleverd, was het stadsbe­ H. Frijlink stuur nauwelijks in de stemming om het gebouw feestelijk te openen. Alleen omdat Litho, 154 x 307 mm De plaatsing van de Beurs, een koning Willem n daar prijs op stelde, zag het stadsbestuur zich gedwongen tot een sc h ep p in g v a n J.D . Z o c h e r Jr., o p deze uitgebreid programma van festiviteiten op 10 september 1845, met versieringen, een locatie sloot weliswaar het zicht op het Damrak geheel af, maar maakte van plechtige optocht, illuminaties, gedenkpenningen en een riant déjeuner op het stad­ de Dam wel een echt plein. Op de huis. Later in de maand kregen de stedelijke bestuurders de rekening voor hun eigen voorgrond het dak van het Comman- vertering a 21,90 gulden thuisbezorgd.73 dantshuis, het kantoor van de militaire commandant van de stad. De Beurs Spoedig rezen er alweer nieuwe kosten. Vanaf het begin bleek de ‘historische’ ondervond veel kritiek. Het werd wel keuze voor een open gebouw weinig praktisch, zoals de tegenstanders al hadden ver­ het portaal zonder huis genoemd. moed. De nieuwe Beurs was door zijn ligging winderiger en natter dan de oude Beurs, Het panoramisch gezicht op de Dam is in 1845 gemaakt, het jaar waarin die ook open was geweest, maar meer beschut had gelegen. In 1846 kwam vanuit de de nieuwe Beurs gereedkwam. Kamer van Koophandel het verzoek de cour te overkappen, vanwege “het groote on­ gerief hetwelk de beursbezoekers door wind en togt ondervonden”.74 In 1847 besloot de raad daartoe, waardoor opnieuw een uitgebreide verbouwing nodig was en de kosten met bijna negentigduizend gulden stegen.75 De operatie verliep moeizaam. De

vele fouten in het bouwproces van de Beurs kostten Klijn in 1848 zijn functie als afb. 4 34 Commissaris van Publieke Werken.76

I

1

I

I

119 De Beurs van Zocher was het grootste, duurste en meest prestigieuze nieuwe gebouw dat in de halve eeuw na 1813 in en door de stad is gerealiseerd. Maar het heeft nooit een goede pers gehad. Het is zelfs het symbool geworden van het discours over het verval van Amsterdam in deze periode. Voor Potgieter representeerde het gebouw de mentaliteit van Jan Salie die over zijn stad- en tijdgenoten heerste: treu­ zelig tot stand gekomen, onbekwaam geconstrueerd en van te geringe allure. Na hem hebben nog veel auteurs in allerlei variaties de spot gedreven met dit “mausoleum aan de Dam”.77 Alleen omdat de beraadslagingen over een nieuw beursgebouw

p. 530 e.v. ■ zoveel tíjd namen, is deze Beurs van Zocher tot 1903 blijven staan.

Katholieke kerken Behalve de afbraak van de wallen en poorten en de realisa­ tie van de eerder beschreven gebouwen was misschien de belangrijkste verandering in het stadsbeeld het verschijnen van katholieke kerken. Amsterdam was een uitge­ sproken protestantse stad, maar in de eerste helft van de negentiende eeuw was nog steeds ongeveer een vijfde deel van de bevolking katholiek. In 1795 waren formeel alle keuren en voorschriften afgeschaft die twee eeuwen lang de zichtbare gods­ dienstuitoefening van de katholieken hadden beperkt, en al in 1796 was een eerste d ee l ii-2, p. 409 ■ als zodanig herkenbare katholieke kerk gebouwd, de Sint Willibrordus-binnen-de- Veste of De Duif aan de Prinsengracht - de katholieke huis- of schuilkerken heetten gewoonlijk naar het woon- of pakhuis waarin de statie onderkomen had gevonden. Bij die ene kerk was het voorlopig gebleven, afgezien van de nieuwe gevel die in 1805 voor de statie Sint Anna of De Pool aan de Prins Hendrikkade was aangebracht. De stad telde achttien katholieke staties, maar de meeste kerkruimten waren nog steeds nauwelijks als godshuis herkenbaar en verkeerden in slechte toestand. De eerste nieuwe katholieke kerk die na 1813 in de hoofdstad tot stand kwam, was de Sint Catharina, aan het Singel - nu Koningsplein op de plaats van het voor­ malig West-Indische Binnenhuis.78 Om de weerstand van het stadsbestuur tegen vestiging van een katholieke kerk op deze aanzienlijke locatie te overwinnen moest G.A. van der Lugt, de ondernemende bouwpastoor, hoge Haagse connecties inscha­ kelen, tot de koning aan toe. Maar na een bouwproces van twee jaar kon in februari 1820 de Sint Catharinakerk worden ingewijd. De realisatie ervan was een evenement voor het katholieke deel van de bevolking. Overigens gaven bij een dergelijke gele­ genheid van publiek belang ook het hele stadsbestuur, andere stedelijke notabelen en de gouverneur van de provincie acte de présence.79 Lange tijd gold het elegante clas­ sicistische gebouw met koepeltorentje als de beste katholieke kerk van de stad. In

p. 54 ■ 1827 was zij zelfs even in beeld als mogelijke kathedraal van de in Amsterdam te vestigen bisschoppelijke zetel. De bouwkosten van deze kerk, bijna 153.000 gulden, waren het beschikbare budget ver te boven gegaan. Pastoor Van der Lugt had daarom met succes een beroep gedaan op een subsidie van het Rijk. Dat was sinds 1815 mogelijk, want Willem i beschouwde de erkende kerkgenootschappen als nuttige maatschappelijke en moreel-vormende instellingen. Hij vond dat daarom ook katholieke bedehuizen van

120 De stedelijke orde een passende waardigheid en kwaliteit behoorden te zijn. Maar de rijkssteun was wel aan tal van voorwaarden gebonden. De overheid verbond aan het verstrekken van subsidies de eis dat nieuwe kerkenbouw samenging met een vermindering van de katholieke staties en een meer gelijkmatige spreiding over stad en land. Vanaf 1824 moesten alle plannen, bouwontwerpen en begrotingen ter goedkeuring worden voor­ gelegd aan het departement van R.K. Eeredienst en het departement van Waterstaat, dat toezicht hield op alle openbare werken. Via Waterstaat kon de overheid in zeke­ re mate vervolg geven aan de vroegere bepalingen die katholieken beperkten in de vormgeving en aankleding van hun kerkgebouwen.80 Voor Amsterdam werd in verschillende rapporten overwogen om de bestaan­ de achttien, veelal slecht behuisde staties te reduceren tot elf of zelfs zes grote staties. Overal ontmoette deze saneringspolitiek echter hetzelfde verzet van priesters, kerk­ besturen en parochianen. Ondanks de verlokkingen van een nieuwe, mooiere en gro­ tere kerk wezen zij elke opheffing of samenvoeging van staties af, en zij waren bereid daarvoor juridisch tot het uiterste te gaan. Ook bij de hogere geestelijkheid, tot aan het Vaticaan toe, overheerste het wantrouwen jegens een overheid die er via het departement van R.K. Eeredienst voortdurend op uit scheen de oude staties, de katholieke basisgemeenschappen, te “supprimeren”. Zeker onder Willem i was de verhouding tussen overheid en katholieken steeds gespannen. Het beleid van kwali­ teitsverbetering door sanering kwam in de jaren twintig, dertig en veertig dan ook niet tot resultaat.81 Bleef de kerkenbouw in de jaren twintig beperkt tot de Sint Catharina en een nieuwe gevel voor de H.H. Petrus en Pauluskerk of Franse Kerk (1820) aan de Nieuwezijds Voorburgwal, vanaf het midden van de jaren dertig verrezen er, door­ gaans zonder een beroep op stads- of rijkssubsidie, zeker tien geheel nieuwe of ver­ beterde katholieke kerken in de stad.82 Dat was niet eenvoudig, want de inkomens- en vermogenspositie van de katholieken en hun parochies was gemiddeld matig. De katholieke kerkenbouw kwam daarom voor een groot deel tot stand met geleend kapi­ taal, via gewone obligatieleningen waarop ook niet-katholieken inschreven.83 Zolang kerkelijke bouwprojecten uit eigen middelen werden betaald, gaf de overheid meest­ al toestemming, ook als de nieuwbouw niet strookte met de gewenste reorganisatie van staties. In 1835 kreeg de jezuïetenkerk De Krijtberg (Sint Franciscus Xaverius) een bredere, aanzienlijkere gevel aan het Singel. Tegelijk kwam in de jaren 1835-1837 een tweede nieuwe jezuïetenkerk tot stand, De Zaaier (Sint Ignatius) aan het begin van de Keizersgracht, een sober classicistische gevelkerk met een bescheiden middentorentje. Ondanks hun bescheiden uiterlijk werden de jezuïetenkerken nauw­ lettend in de gaten gehouden. De orde, sinds 1829 onder de leiding van de Amster­ dammer Jan Philip Roothaan, die in zijn jeugd misdienaar in De Krijtberg was ge­ weest, gold bij de autoriteiten en bij het publiek als een subversieve internationale organisatie.84

121 92 De Mozes en Aaronkerk in a a n b o u w Kunstenaar onbekend, 1839 Litho, 145 x 203 mm De laatste heipaal voor de Mozes en Aaronkerk gaat de grond in, maar eerst wordt hij met veel feestvertoon en versierd met bloemen op 31 juli 1839 door het werkvolk de stad rond gedragen, zoals te lezen staat op deze prent. De kerk is geïnspireerd op het ontwerp voor een kathedraal op de Nieuwmarkt (afb. 37).

Veel opvallender in het Amsterdamse stadsbeeld was de trotse Mozes en Aaronkerk (Sint Antonius van Padua), die tussen 1835 en 1840 verrees aan de Hout­ gracht - nu - ter vervanging van de oude franciscaner statie. De ont­ werper van deze driebeukige hallenkerk, met haar tempelfront tussen twee torens van 29 meter hoogte, was de voormalige hofarchitect van Willem i, de Belg T.F. Suys. Hij baseerde zich op het neoclassicistische ontwerp van De Greef uit 1827 voor de kathe­ draal op de Nieuwmarkt die er nooit gekomen was, aangezien de plannen voor een bisschopszetel in de hoofdstad in de bureaula waren verdwenen. De franciscaner orde wist zelf de meer dan 150.000 gulden die de kerk kostte bijeen te brengen. Echt een katholiek statement in het Amsterdamse stadsbeeld was de Onze Lieve Vrouwekerk met het klooster van de redemptoristen. Deze kerk, met een neo­ gotische gevel, was ontworpen door de katholieke architect Th. Molkenboer en ver­ rees in 1852-1854 prominent aan de Keizersgracht 220, op de plaats van een in 1845 ontplofte en uitgebrande suikerfabriek. De redemptoristen waren een in Nederland nog tamelijk nieuwe congregatie die actief wilde zijn in zielzorg en geloofsverkondi­ ging en daarom met wantrouwen werd gevolgd, ook door de gevestigde katholieke orden. Het ontbrak de orde kennelijk niet aan de middelen om een bedehuis van 94.000 gulden neer te zetten.85 De koopman en letterkundige Alberdingk Thijm had er, onuitgenodigd, bij de bouwpastoor op aangedrongen na al de in heidens-klassie- ke stijl neergezette kerken eindelijk eens een ‘katholiek’ gebouw te stichten dat “bla­ ken zou van een geloofsgloed in elk zijner lijnen en kombinatie van vormen, het

122 De stedelijke orde geloovig tijdperk der middeleeuwen waard”.86 Molkenboer was ook de architect van de nieuwe Duif (Sint Willibrordus-binnen-de-Veste) aan het Singel die in 1857 in de plaats kwam van de kerk uit 1796. Deze kerk was weer classicistisch van stijl, naar Italiaanse voorbeelden.87 Het was de laatste in deze traditie; voorlopig was, zoals Thijm vanaf 1848 propageerde, de toekomst aan de neogotiek. In 1863 werd de grote kerk van Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen, voorheen de augustijner statie De Posthoorn, ingewijd. Het was de eerste kerk van P.J.H. Cuypers in Amsterdam, een echte kathedraal met twee hoge torenspitsen aan de Haarlemmer Houttuinen. Het katholieke verleden van Amsterdam keerde terug in het stadsbeeld, zij het in een nieuwe, assertieve vorm.

Zo veranderde de stad in de eerste halve eeuw na 1813 wel van uiterlijk, maar heel geleidelijk, bijna introvert. Er traden geen grote veranderingen op in de vorm: geen stadsuitleg, geen sprong over het IJ, geen ingrijpende doorbraken of dempingen. Alleen de armzalige Goudsbloemgracht in de Jordaan werd uit hygiënische overwe­

gingen in 1853 gedempt en omgedoopt tot Willemsstraat.88 Oudere nog bruikbare ■ afb. 170 gebouwen kregen een nieuwe bestemming en soms tegelijk een nieuw uiterlijk, maar de vele vormen van classicisme verbonden de eigen tijd met de bouwstijlen van de achttiende en de zeventiende eeuw. Alleen de strakke, sobere Dorische variant die in een aantal publieke gebouwen uit deze periode werd toegepast, voegde een nieuw element toe. In de bouw of verbouwing van particuliere huizen en pakhuizen werd nog steeds de klokgevel toegepast, zij het in een sobere uitvoering. Karakteristieker voor de periode was de brede horizontale daklijst boven een hoge, rechte en strak geritmeerde gevel, voor Jacob van Lennep het merkteken van de artistieke armoede waartoe zijn tijd afgedaald was.89 De zichtbaarheid van de katholieke kerken vorm­ de een nieuw element, maar tot het midden van de eeuw voegden de classicistische gevelkerken zich nog discreet in het bestaande stadsbeeld. Pas de neogotische kerk­ bouw introduceerde een werkelijk opvallend en programmatisch stijlelement. Van stadswege of onder stedelijke regie is in deze periode niet veel tot stand gebracht. Het stadsbestuur beheerde, reageerde, verleende toestemming om te bou­ wen of niet, verpachtte publieke diensten aan particuliere concessiehouders en ver­ kocht stadsgronden als er geen duidelijke reden was ze te behouden. Beleid maken en het bevorderen van de dynamiek van maatschappij en economie golden toen in het algemeen niet als taken van het openbaar bestuur. De enige overheidsinstantie die in deze periode regisserend optrad was koning Willem i met zijn regering. Verder werd het aan het bedrijfsleven en aan maatschappelijke instellingen overgelaten ini­ tiatieven te ontplooien. De belangrijkste verbeteringen en vernieuwingen in en rond Amsterdam zijn dan ook voortgekomen uit initiatieven van het Rijk, particuliere maatschappijen en kerkgenootschappen. Pas na de Gemeentewet van 1851 begon de zoektocht van het Amsterdamse bestuur naar de manier waarop vorm kon of moest worden gegeven aan de stad en de stedelijke gemeenschap. Tot dan toe ging het niet om initiëren en stimuleren, maar om beheren en controleren.

123 dit tijdvak zie Van Zanden en Van Riel, Nederland 1780- 16 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 350-354. 1914, hoofdstuk 3. 17 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 305. 43 Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maat- 18 De Boer, De haven van Amsterdam, 16-17. schappij, l, 249. 19 De hele zaak wordt behandeld in: De Boer, De haven van 44 Von der Dunk, Een kathedraal voor Amsterdam. Amsterdam, 15-26, en Filarski, Kanalen van de koning-koop­ 45 Van Tuyll in juni 1830 aan F.J.M.T. de Péiichy de Lichter- man, 316-322. velde, directeur-generaal voor de Roomsch-Katholieke 20 Zwart, De Kamer van Koophandel, 126; De Boer, De haven Eeredienst, Lichtervelde in augustus 1830 aan de koning, van Amsterdam, 22. geciteerd naar Von der Dunk, Een kathedraal voor Amster­ 21 De Boer, De haven van Amsterdam, 24-25. dam, 24. 22 Willem van Hogendorp, 7 augustus 1827, geciteerd in: 46 Potgieter, Jan, Jannetje en hun jongste kind, 33. De Boer, De haven van Amsterdam, 22. 47 Van der Woud, Het lege land, 350; Van Schaik, Van polder- 23 Suggestie van het Amsterdamse Tweede-Kamerlid A. Warin, peil en molenzeil, 54, 56. in: Van Zanten, Schielijk, winzucht, zwaarhoofd en bedaard, 48 De Boer, De haven van Amsterdam, 10-11, 49-53; De Boer, 185. ‘Stukken betreffende het verzet van Amsterdam’. 24 Raadszitting 20 februari 1828, geciteerd in: De Boer, 49 Aan dit monopolisme werd een einde gemaakt in de Main- De haven van Amsterdam, 26. zer Conventie van 1831: Fuchs, ‘De Amsterdamse beurt- 25 Prins, ‘De ontmanteling van Amsterdam’, 108; Spies e.a., vaart’, 42. Zie ook Nusteling, De Rijnvaart, 198-202. Het grachtenboek, n, 94-95. 50 Van der Woud, Het lege land, 333-334. 26 Van der Vijver, Geschiedkundige beschrijving, iv, 163-168; 5 1 Vrij naar Van Sas, De metamorfose van Nederland, 552. De Boer, De haven van Amsterdam, 26-29. 27 Van der Woud, Het lege land, 132-135, 345-346. De stedelijke orde: 28 Rovers, ‘Dan liever de lucht in!’, 71-76. herbestemming en nieuwe infrastructuur 29 Zwart, De Kamer van Koophandel, 159. Remieg Aerts 30 Vergelijk [Witsen Geysbeek], Het tegenwoordig Amsterdam, 37-38; Van der Vijver, Wandelingen, 99; Van der Valk, 1 Londen, Amsterdam en Parijs in omtrekken, 171-172. Amsterdam in aanleg, 59. 2 [H. Boom en A.L. Lesturgeon], Een Drentsch gemeente­ 31 Van der Valk, Amsterdam in aanleg, 117-119; Smit, Omwille assessor op reis naar Amsterdam, i, 83-85. der billijkheid, 145-148. 3 Impressies van haven en IJ in: [Boom en Lesturgeon], 32 Zwart, De Kamer van Koophandel, 169, 171-174, 176; Een Drentsch gemeente-assessor op reis naar Amsterdam, i, zie verder Van den Broeke, Financiën en financiers van 137-142; Van der Vijver, Wandelingen, 3-17, 107-115; Van de Nederlandse spoorwegen. den Hoek Ostende (ed.), ‘Amsterdam gezien door William 33 Veenendaai, De ijzeren weg in een land vol water, 20; Van Marten Westerman’, 137-155; Swart, Nog een ogenblik der W oud, Het lege land, 193; [Boom en Lesturgeon], Een geduld, 5. Drentsch gemeente-assessor op reis naar Amsterdam, i, 150; 4 Van der Vijver, Wandelingen, 3-17. Van der Vijver, Wandelingen, 106. 5 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 186. 34 Van den Broeke, Financiën en financiers van de Nederlandse 6 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 24, 200. spoorwegen, hoofdstuk m. 7 Westermann, Kamer van Koophandel en Fabrieken, i, 35 Nusteling, De Rijnvaart, 89-93; Veenendaai, De ijzeren weg passim; Nusteling, De Rijnvaart, hoofdstukken 1, 5, 8. in een land vol water, 20-21. 8 Zwart, De Kamer van Koophandel, 99. 36 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 256; zie in het algemeen over de waterverbindingen ook Van der Woud, 9 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 327. Het lege land, hoofdstuk 6. 10 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 327-328. 37 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 241-242, 256-261. 11 [Boom en Lesturgeon], Een Drentsch gemeente-assessor op 38 Van der Woud, Het lege land, 142-149. reis naar Amsterdam, n, 1-23. 39 Van der Valk, Amsterdam in aanleg, 136-139; Jansen, 12 Van der W oud, Het lege land, 127. De grondpolitiek van Amsterdam, 7-29; Jager, Hoofdstad 13 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 51, 61-62. in gebreke, 71-72. 14 Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 32-33; Van der 40 Van der W oud, Het lege land, 324-333. Vijver, Geschiedkundige beschrijving, iv, 217-218. 41 Van der Woud, Het lege land, 340. 15 De Boer, De haven van Amsterdam, 29; vergelijk de cijfers bij Filarski, Kanalen van de koning-koopman, 310, 15.

575 42 [Boom en Lesturgeon], Een Drentsch gemeente-assessor op 68 Geciteerd in: Weissman, De Beurs te Amsterdam, 15. reis naar Amsterdam, i, 86-89, 112-132. 69 Van der Woud, Onuitsprekelijke schoonheid, 12-14; De Vries, 43 Jacobsen Jensen, Reizigers te Amsterdam. ‘De Amsterdamse Beurs: prijsvraag en polemiek’; Hermans, 44 Bergveit, Pantheon der Gouden Eeuw, hoofdstuk 4. Alles wat zuilen heeft is klassiek’, 139-150. 45 [Van Kerkhoven] Iets over Amsterdam in 1850, 43; IJ- en 70 Gerritsen (red.), Het Koninklijk Instituut', H erm ans, ‘Alles wat Amstelbode 1856, geciteerd in: Jager, De hoofdstad in zuilen heeft is klassiek’; Koolhaas-Grosfeld, ‘Nationale versus gebreke, 50. goede smaak’. 46 Tibbe, ‘“Wandalisme”’; Van Lennep, ‘Amsterdam’, 173-174. 71 Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 558; Hermans, ‘Alles wat zuilen heeft is klassiek’, 139-150. 47 Koster, ‘Polderland', 522-523; zie ook Jager, Hoofdstad in gebreke, hoofdstuk 1. 72 Weissman, De Beurs te Amsterdam, 29-45. 48 Potgieter, ‘Amsterdam in 1860', 208. 73 Heijder, ‘Hoe in 1845 de Beurs van Zocher werd geopend’. 49 Van der Woud, Het lege land, 428. 74 Zwart, De Kamer van Koophandel, 197. 50 Jager, Hoofdstad in gebreke, 70-71. 75 Weissman, De Beurs te Amsterdam, 51-53. 51 Gegevens over de stedelijke financiën in: De Cleen, ‘Kort 76 Jager, Hoofdstad in gebreke, 147, 503 noot 177.

historisch overzicht’; g a a , Archief Wethouder van Financiën 77 Potgieter, '“Een wonder is de nieuwe Beurs!”’; Koster, (arch.nr. 5177), ‘Staat van Begrooting, in Ontvangst en Uit­ ‘Polderland’; Muller 'Amsterdam in 1877’, 49-50. gaaf, der Stad Amsterdam, voor de Dienst van’ 1814-1853. 78 Von der Dunk, ‘De katholieken en hun kerken’, 170-176; De cijfers berusten op steekproeven van begrotingsjaren uit Zie ook Von der Dunk, ‘Zes katholieke kerken uit de dage­ deze periode. raad der emancipatie'. 52 Jager, Hoofdstad in gebreke, 74-91. 79 Van der Vijver, Geschiedkundige beschrijving, iv, 102-103. 53 Wagenaar, Stedebouw en burgerlijke vrijheid. 80 Over de institutionele en financiële regelingen met betrek­ 54 Van Zanden en Van Riel, Nederland 1780-1914, 121-131, king tot de katholieke kerk, zie Landheer, Kerkbouw op 209-216. krediet, 46-64. 55 Buist, ‘Geld, bankwezen en handel in de Noordelijke Neder­ 81 Von der Dunk, ‘De katholieken en hun kerken’, 172-188, landen’; Fritschy, ‘Staatsvorming en financieel beleid onder 199-211.

Willem i’. 8 2 Von der Dunk, ‘De katholieken en hun kerken', 190-211; 56 Schade, Woningbouw voor arbeiders; Zantkuijl, Bouwen in Landheer, Kerkbouw op krediet, 556-564; Zantkuijl, Bouwen Amsterdam, 633-637. in Amsterdam, 606-610, 620, 630, 643-644; Van Blokland, 57 Van der Woud, Het lege land, 346-347. Rooms-katholieke kerken in Amsterdam. 58 Over de totstandkoming van het Entrepotdok zie Nanninga, 83 Landheer, Kerkbouw op krediet, 86-204. ‘De voorgeschiedenis’. 84 Margry, “‘Jezuïtenstreken’”, 43-44. 59 Nanninga. ‘De voorgeschiedenis’; Prins, ‘Vijf voor twaalf 85 Von der Dunk, 'De katholieken en hun kerken', 209-210; voor het Entrepotdok’; Zwart, De Kamer van Koophandel, Van Blokland, Rooms-katholieke kerken in Amsterdam, 123-132; Reinsma (ed.), ‘De autobiografie van Jan Jacob 42-43; Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 630; Landheer, Rochussen’, 60-64. Kerkbouw op krediet, 563, heeft geen gegevens over de 60 Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 605. financiering. 61 De 300.000 vierkante meter bij Van der Woud, Het lege 86 J.A. Alberdingk Thijm aan J. van Rijckevorsel, 14 augustus land, 346, berust op een vergissing. Bedoeld moet zijn 1848, geciteerd in: Van der Plas, Vader Thijm, 146-147. 300.000 kubieke meter. 87 Von der Dunk, ‘De katholieken en hun kerken’, 151; Van 62 [Boom en Lesturgeon], Een Drentsch gemeente-assessor Blokland, Rooms-katholieke kerken in Amsterdam, 38-39; op reis naar Amsterdam, n, 139. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 643-644. 63 Prins, 'Vijf voor twaalf voor het Entrepotdok’, 87-88. 88 Jager, Hoofdstad in gebreke, 67-68, 301-302; Dijkhuis, ‘De Jordaan’, 41-43. 64 Oldewelt, ‘Het Aalmoezeniersweeshuis’. 89 Van Lennep, ‘Amsterdam’, 177. 65 Van Leeuwen, Bijstand in Amsterdam, 277-280. 66 Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 598; Van Lennep, ‘Amster­ dam’, 174-175. De publieke orde: openbaarheid en beslotenheid 67 Over de realisering van de Beurs: Van der Vijver, Geschied­ Remieg Aerts kundige beschrijving, iv, 271-275, 331-333; Weissman, De Beurs te Amsterdam·, De Vries, ‘De Amsterdamse Beurs: l Algemeen Handelsblad, 23 november 1854; Van Eeghen, prijsvraag en polemiek’. ‘Moord of doodslag?’; Faber, ‘Een zachte botsing’.

576 Noten