Archeologienota Rijkevorsel Rouwleegd Resultaten

Marleen Arckens FODIO Niels Geelen Turnhoutsebaan 277 Christine Beckers B-2110 Jan De Beenhouwer 2

COLOFON Archeologienota Rijkevorsel Rouwleegd. Verslag van resultaten. Projectcode 2018F59 erkend archeoloog: Fodio OE/ERK/archeoloog/2015/0067 auteurs: Marleen Arckens, Niels Geelen, Christine Beckers,Jan De Beenhouwer uitvoerder: Fodio, Turnhoutsebaan 277, B-2110 Wijnegem datum: 3 september 2018

Fodio projectcode 2018F59 3

Inhoud

1 De resultaten van het bureauonderzoek...... 4 1.1 Beschrijvend gedeelte...... 4 1.1.1 Administratieve gegevens ...... 4 1.1.2 Kader waarbinnen het onderzoek plaatsvindt ...... 6 1.1.3 Onderzoeksopdracht en vraagstelling ...... 8 1.1.4 Werkwijze ...... 9 1.2 Assessmentrapport ...... 10 1.2.1 De landschappelijke ligging van het onderzoeksgebied ...... 10 1.2.2 Historische situering ...... 14 1.2.3 Archeologische situering ...... 23 1.2.4 Datering en interpretatie van het onderzochte gebied ...... 25 1.2.5 Verwachting ten aanzien van archeologisch erfgoed ...... 28

1.2.6 Samenvatting ...... 30 Bibliografie ...... 31 Figurenlijst ...... 32 Archeologische periodes in Vlaanderen ...... 33

Fodio projectcode 2018F59 4 1 De resultaten van het bureauonderzoek 1.1 Beschrijvend gedeelte 1.1.1 Administratieve gegevens

Projectcode 2018F59

Actoren Marleen Arckens OE/ERK/Archeoloog/2016/00142 veldwerkleider

Locatie Provincie Antwerpen

Gemeente Rijkevorsel

Deelgemeente Rijkevorsel

Site Rouwleegd/Maanstraat

Kadastrale gegevens Rijkevorsel Afd. 2, Sectie D, perceel 101R5; Afd. 1, Sectie E, perceel 1A85

Oppervlakte onderzoeksgebied 3000 m2

Bounding box punt 1 (NO) X: 178687,04 Y: 223138,04

punt 2 (ZW) X: 178660,83 Y: 223041,33

Kadastraal percelenplan Fig. 1

Topografische kaart Fig. 2

Afbakening verstoorde zones geen verstoorde zones

Begindatum onderzoek 7 juni 2018

Einddatum onderzoek 3 september 2018

Fodio projectcode 2018F59 5

Fig. 1 Situering van het projectgebied op het Groot Referentie Bestand. © Geopunt

Fig. 2 Situering van het projectgebied de topografische kaart 1:10.000. © cartoweb

Fodio projectcode 2018F59 6

Fig. 3 Situering van het projectgebied op de orthofotomozaïek middenschalig winter 2017. © Geopunt

1.1.2 Kader waarbinnen het onderzoek plaatsvindt

Criteria uit het Onroerend Erfgoeddecreet die aanleiding geven tot het opmaken van de archeologienota

De archeologienota werd opgemaakt naar aanleiding van een geplande aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden. De wetgeving met betrekking tot archeologie omvat enerzijds het Onroerenderfgoed- decreet van 12 juli 2013 en anderzijds het Onroerend Erfgoedbesluit van 16 mei 2014, die voor archeologie in werking traden op 1 juni 2016, gewijzigd op 18 juli 2017 en met terugwerkende kracht toepasbaar vanaf 1 juni 2017

Overwegend dat

- de betrokken percelen niet binnen een zone liggen waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt

- de aanvraag geen betrekking heeft op het bijstellen van een omgevingsvergunning voor verkaveling

- de betrokken percelen niet geheel of gedeeltelijk in een beschermde archeologische site liggen

- het gebied niet geheel of gedeeltelijk binnen een vastgestelde archeologische zone ligt

- het perceeloppervlak groter is dan 3000 m2 moet een archeologienota opgesteld worden.

Fodio projectcode 2018F59 7

Bestaande Toestand

De verkavelingsaanvraag heeft betrekking op de percelen Rijkevorsel Afd. 2, Sectie D, 101R5 en Beerse Afd. 1, Sectie E, 1A85. Zij hebben samen volgens de opmeting van de landmeter een oppervlakte van 3000 m2. Het loket van Onroerend Erfgoed geeft een oppervlakte van 3273 m2 aan voor het onderzoeks- gebied. De percelen liggen volgens de gewestplannen in woongebied. Ze grenzen in het noorden aan de Rouwleegd en in het westen aan de Maanstraat en zijn momenteel volledig bebost.

Geplande werken en bodemingrepen

Het verkavelingsplan voorziet in het opdelen van het onderzoeksgebied in drie percelen. De nieuwe kavels hebben, van noord naar zuid, een oppervlakte van respectievelijk 987 m2, 905 m2 en 1108 m2. Op elk van deze percelen is grenzend aan de Maanstraat een zone voorzien voor de hoofdgebouwen. Het gaat om open bebouwing. De zones voor hoofdgebouwen hebben van noord naar zuid, een oppervlakte van 197 m2, 199 m2 en 198 m2. De totale oppervlakte die mag worden bebouwd omvat 594 m2. Achter de woningen is in de tuinen een zone voorzien waar bijgebouwen mogen worden opgetrokken met een totale oppervlakte voor de drie percelen samen van 411 m2. De huidige eigenaar verkoopt de percelen als bouwgrond. Er zijn nog geen plannen voorhanden voor de toekomstige bebouwing. Het bos zal na verkoop van de percelen gekapt worden door de nieuwe eigenaren.

Fig. 4 Verkavelingsplan van de geplande ingreep. © Studiebureel Raeymaekers bvba 9 juli 2018

Fodio projectcode 2018F59 8

1.1.3 Onderzoeksopdracht en vraagstelling

Het bureauonderzoek heeft tot doel het projectgebied archeologisch te evalueren op basis van bestaande bronnen en de impact van de geplande werken op eventueel aanwezig archeologisch erfgoed te bepalen. Dit houdt in dat er informatie wordt verzameld over de mogelijke aanwezigheid of afwezigheid van archeologisch erfgoed binnen het projectgebied. De kenmerken, de relatie met het omringend landschap, de bewaringstoestand en de waarde van eventueel aanwezig archeologisch erfgoed worden ingeschat. Ook de manier waarop de geplande bodemingrepen worden uitgevoerd maakt deel uit van de evaluatie.

Het bureauonderzoek formuleert een antwoord op de volgende onderzoeksvragen:

- welke aanwijzingen bevatten de bestaande bronnen over het archeologisch potentieel van het projectgebied?

- hoe evolueerde het landschap en is er een evolutie in het grondgebruik ter hoogte van het projectgebied?

- wat is de impact van de geplande werken op het bodemarchief?

Fodio projectcode 2018F59 9

1.1.4 Werkwijze

Om een beeld te schetsen van het fysisch geografisch kader werd een beroep gedaan op de topografische kaart van België in digitale versie1, de tertiairgeologische kaart, de quartairgeologische kaart, de bodemkaart volgens Belgische classificatie2, het kadastraal percelenplan3 en de luchtfoto’s beschikbaar via Geopunt Vlaanderen4. De geomorfologische kaart werd niet geraadpleegd vermits deze niet beschikbaar is voor het projectgebied. De bodembedekkingskaart werd geraadpleegd maar niet afgebeeld omdat hij geen bijkomende informatie opleverde na consultatie van verschillende reeksen luchtfoto’s. Op de bodemerosiekaart lag het onderzoeksgebied in een zone waarvoor de kaart geen informatie verschaft of een zone met een verwaarloosbare erosiegevoeligheid. De opdrachtgever leverde het verkavelingsplan en het opmetingsplan bestaande toestand.

Voor de historische situering van het onderzoeksgebied werd een beroep gedaan op de Ferrariskaart (1771-1778), de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840) en de kaart van Vandermaelen (1846-1854). Er werd gewerkt met de geografische rasterdatasets van de kaarten beschikbaar via geopunt. Via Cartesius werden de historische topografische kaarten van 1873, 1904, 1939, 1969, 1981 en 1989 geraadpleegd.

Alle gebruikte rasterdatasets werden opgehaald via Web Map Service of als tiff/jpeg/pdf beschikbaar via de geoloketten van de Federale, Vlaamse en Provinciale overheden. De verwerking van de gegevens en aanmaak van de kaarten voor de archeologienota gebeurde met QGIS 2.18 Las Palmas.

Door op de recente topografische kaart en het kadastraal percelenplan de historische gegevens te georefereren, werd de historische dimensie van het landschap in de zone van het projectgebied zo goed mogelijk gereconstrueerd. De indeling en inrichting van het landschap kregen bijzondere aandacht. Het historisch grondgebruik werd vergeleken met de huidige toestand, om de impact van eventuele verstoringen te kunnen inschatten.

Bijkomend archiefonderzoek is niet uitgevoerd omdat uit de analyse van het historisch kaartmateriaal en de beschikbare cartografische bronnen geen grondgebruik naar voor komt dat dit noodzakelijk maakt.

De gegevens van de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) vormden de basis voor de archeologische situering van het onderzoeksgebied aan de hand van de gelokaliseerde archeologische sites en vondsten in de omgeving van het onderzoeksgebied. Via het geoportaal van Onroerend Erfgoed5 werden de inventaris van beschermde archeologische sites en de kaart van gebieden waar geen archeologie te verwachten valt geconsulteerd.

1 webservice cartoweb.be van het NGI. 2 https://www.dov.vlaanderen.be/portaal/?module=public-bodemverkenner#ModulePage. 3 http://ccff02.minfin.fgov.be/cadgisweb/?local=nl_BE. 4 http://www.geopunt.be. 5 https://geo.onroerenderfgoed.be/#zoom=9&lat=6639473.15&lon=462444.02. Fodio projectcode 2018F59 10

1.2 Assessmentrapport 1.2.1 De landschappelijke ligging van het onderzoeksgebied

Geografische en topografische situering

Het onderzoeksgebied ligt ten oosten van de verbindingsweg tussen Vlimmeren, een deelgemeente van Beerse, en Rijkevorsel, op de grens tussen de beide gemeenten. Het ligt 3,7 km ten zuiden van het centrum van Rijkevorsel en 2,2 km ten noorden van het centrum van Vlimmeren. Het is terug te vinden op de topografische kaart 1/10.000 kaartblad 8/7N. Rijkevorsel en Vlimmeren zijn gemeenten in het noorden van de provincie Antwerpen. Het behoort tot het land van en Poppel in de Noorderkempen.

De cuesta van de Kleien van de Kempen of Kempische Cuesta bepaalt de topografie in de omgeving van het onderzoeksgebied. Deze microcuesta vormt het interfluvium tussen het Schelde/Netebekken in het zuiden en het Beneden-Maasbekken in het noorden. De steilrand is te volgen van Zandvliet, langs , Kapellen, over , , , , , Beerse, tot Turnhout. Voorbij Turnhout gaat de steilrand over in de uitlopers van het Kempens Plateau. De hoogte van de waterscheidingslijn op de cuestarug bereikt 20 m in het westen en 35 m in het oosten.6 Het onderzoeksgebied bevindt zich aan de zuidelijk rand van de cuesta op een hoogte van ongeveer 28,5 m TAW. Ongeveer 1,2 km ten noorden van het onderzoeksgebied bereikt de cuesta een hoogte van 30,5 m TAW. Ten zuiden van het onderzoeksgebied daalt het reliëf en gaat de cuesta over in de depressie van de Schijns-Nete. Het terrein binnen het onderzoeksgebied vertoont geen noemenswaardig reliëf.

Fig. 5 Situering van het onderzoeksgebied op het digitaal hoogtemodel met in overlay de waterlopen zoals opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas 2018. © Geopunt

6 Provinciaal Natuurontwikkelingsplan, Fysische geografie, 38. Fodio projectcode 2018F59 11

Het cuestafront bepaalt ook de hydrografie. Het gebied ten zuiden van de cuesta watert af naar de Nete en behoort tot het stroomgebied van de Schelde. Lokaal wordt het onderzoeksgebied ontwaterd door de Koeischotse Loop (1,1 km) in het westen en de Bosbeek (2,1 km) in het oosten. De waterlopen zijn noord- zuid georiënteerd.

Geologische en bodemkundige situering

Het prequartair substraat bestaat volgens de internationale stratigrafische commissie ter hoogte van het projectgebied uit lagen grijs half grof tot grof zand, dat regelmatig dunne klei-intercalaties vertoont en dat behoort tot de formatie van Lid A. De zanden zijn kwartsrijk en glimmerhoudend en bevatten schelpfragmenten, gerold hout, veen en (sideriet)keitjes. De mariene sedimenten van de Formatie van Merksplas zijn afgezet in een getijdenomgeving tijdens het laat-plioceen. Volgens de Noordwest-Europese classificatie dateren deze getijdenafzettingen van het vroeg-pleistoceen.7

Fig. 6 Situering van het onderzoeksgebied op de tertiairgeologische kaart. © DOV

Nog tijdens het vroeg-pleistoceen volgden daarop estuariene afzettingen die bestaan uit een kleiig- zandig complex van micahoudende kleiige sedimenten met mogelijke intercalatie van fluviatiele en eolische afzettingen. Op dit substraat werd tijdens het laat-pleistoceen, mogelijk vroeg holoceen eolisch zand tot zandleem afgezet. Onder de eolische afzettingen kunnen plaatselijk hellingsafzettingen voorkomen die eveneens behoren tot het quartair.8 De eolische dekzanden vormen de oppervlakkige laag waarin de bodem zich heeft ontwikkeld en waarop de menselijke activiteit plaats vindt.

7 Bogemans 2005; Bogemans 2005-2008. 8 Bogemans 2005; Bogemans 2005-2008. Fodio projectcode 2018F59 12

Fig. 8 Situering van het onderzoeksgebied op de quartairgeologische kaart. © DOV

Fodio projectcode 2018F59 13

De afstand van het onderzoeksgebied tot de dichtstbijzijnde zones met fluviatiele afzettingen uit het holoceen, mogelijke tardiglaciaal bedraagt in westelijke richting voor de vallei van de Koeischotseloop 1,2 km, in zuidoostelijke richting voor de vallei van de Bosbeek 1,1 km.

Op de bodemkaart volgens Belgische classificatie wordt de bodem van het onderzoeksgebied beschreven als een Zcgb bodem. Dit is een matig droge (c) zandbodem (Z) met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (g) en met een matig zand bijmenging (b).9

De bodem heeft een grijze bovengrond van wisselende diepte afhankelijk van het bodemgebruik: dun onder bos, heide of braakland, dik onder akkerland. Vooral bij de ontwikkelingsgroep g vertoont het profiel een verkitting van de onderste B horizont. Roestverschijnselen beginnen tussen 60 en 90 cm. De waterhuishouding is goed in de winter, maar de gronden zijn droogtegevoelig in de zomer. De voornaamste vorm van bodemgebruik is naaldhout. Sommige delen liggen onder heide. Een kleiner gedeelte wordt gebruikt als landbouwgrond met lage opbrengsten.

Fig. 7 Het onderzoeksgebied op de bodemkaart volgens Belgische Classificatie. © DOV

Het onderzoeksgebied ligt een in zone waar zandgronden voorkomen met zeer uiteenlopende drainageklassen gaande van Zbg tot Zfg en duingronden (X). De drainageklassen e en f omvatten grondwaterpodzolen die zeer vochtig zijn in de zomer en in de winter lokaal kunnen overstromen. De overgang van de beter gedraineerde zandgronden met drainageklassen b en c naar de natte tot zeer natte zandgronden met drainageklassen e en f bevindt zich in westelijke richting op een afstand van ongeveer 230 m, in oostelijke richting bedraagt de afstand tot drainageklasse e ongeveer 125 m, de afstand tot drainageklasse f bedraagt 200m.

9Baeyens 1973, 34. Fodio projectcode 2018F59 14

1.2.2 Historische situering

Inleiding10

Rijkevorsel is ontstaan uit de bewoningskernen van een aantal verspreide gehuchten waaronder Dorp, Oude Baan, Parre, Looi, Melhoven, Sint-Jozef, Achtel, Keerschot, Bolk, Grote en Kleine Gammel. Deze kernen zijn tegenwoordig tot één urbanistisch geheel zijn versmolten.

Rijkevorsel wordt in 726 vermeld als 'Furgalarus'. Het grondgebied dat hiermee werd aangeduid omvatte toen naast Rijkevorsel ook , Wortel en Merksplas. In 1194 wordt het aangeduid als 'Forsela', in 1251 als 'Vorschele' en vanaf 1387 als 'Rijkevorselen'.

De eerste heer, de Heilige Willibrordus, werd vermoedelijk begin 8ste eeuw door Pepijn van Herstal met het koningsgoed Vorsel begiftigd. Vóór 1200 werd Vorsel in drie zelfstandige heerlijkheden verdeeld: Vorsel, Wortel en Hoogstraten. Ze behoorden tot het hertogdom Brabant. In de daaropvolgende eeuwen werden de 3 heerlijkheden herhaaldelijk herenigd en terug verdeeld. Vanaf het begin van de 16de eeuw tot aan het einde van het Ancien Régime, bleef de leenrechtelijk eenheid van Rijkevorsel en Hoogstraten ononderbroken gehandhaafd.

Circa 1850 was Rijkevorsel één van de armste dorpen van de Kempen. Terwijl 80% van de bevolking leefde van de landbouw werd minder dan één vierde van het grondgebied benut voor landbouw en veeteelt. Het overgrote deel van het grondgebied van Rijkevorsel bestond uit heide, vennen en moerassen.

Na het graven van de verlenging van het kanaal -Turnhout tot Schoten vanaf 1864 volgde de industrialisatie met rasse schreden. Vooral de oprichting van talrijke steenbakkerijen bewerkstelligde de omschakeling van landbouw- naar nijverheidsgemeente. De eerste steenbakkerijen met permanent karakter dateren uit de eerste helft van de 19de eeuw.

Tot het oude patrimonium van Rijkevorsel behoren de 16de-eeuwse toren van de kerk, de in oorsprong 15de-eeuwse Sint-Antoniuskapel in Achtel en de in kern 17de-eeuwse Sint-Luciakapel in de Molenstraat. Behalve het 18de-eeuwse jachtgoed de Hees is het enige noemenswaardige buitengoed het eind 19de- eeuwse Hof ter Looi. Het voormalige kasteel van Rijkevorsel ten oosten van de kerk werd reeds tussen 1626 en 1628 gesloopt. Van de vele traditionele Kempense hoeven bleef geen enkel exemplaar bewaard, evenmin als van de talrijke hertogelijke hoeven. De oudst bewaarde hoeven zijn niet ouder dan de 19de eeuw. De hoevesites daarentegen zijn meestal wel oud. De vroegere banmolen aan de Molenstraat werd in 1923 afgebroken. De molen aan de Looiweg dateert van 1862.

Kenmerkend voor de laatste decennia is de sterke vernieuwingstendens in de van ouds bestaande woonkernen en de enorme toename van nieuwe vooral vrijstaande eengezinswoningen aan de hoofd- wegen.

Cartografische bronnen

De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, in 1771-1778 opgemaakt in opdracht van graaf de Ferraris, geeft ons een duidelijk beeld van de inrichting van het landschap op het einde van de 18de eeuw. Het onderzoeksgebied ligt vrij ver verwijderd van de dorpskernen van Rijkevorsel (3,5 km), en Vlimmeren (2,3 km). Die zijn omgeven door een akkercomplex en als een eiland omringd door een weids aaneensluitend heidegebied dat uitstrekt zich van Wechelderzande in het zuiden tot aan de grens met

10 Agentschap Onroerend Erfgoed 2017: Rijkevorsel, Inventaris Onroerend Erfgoed [online], https://id.erfgoed.net/ erfgoedobjecten/120693 (geraadpleegd op 7 juni 2018). Fodio projectcode 2018F59 15

Holland in het noorden en van Brecht in het westen tot Merksplas in het oosten. Het onderzoeksgebied ligt in het deel van de heide dat 'Den Naept' genoemd wordt. Verspreid in de heide komen vennen en duinen voor. Onmiddellijk ten zuiden van het gehucht Loy en ongeveer 1 km ten noorden van het onderzoeksgebied werden delen van de heide in cultuur gebracht: Klein Melloven en Groote Melloven. De heide wordt doorkruist door wegen die de verbinding tussen de dorpskernen van Rijkevorsel, Beerse, Vlimmeren en Malle verzekeren.

Tussen het einde van de 18de eeuw en het midden van de 19de eeuw werd ten westen van het onderzoeksgebied een groot deel van de heide met naaldbos beplant. Dat is te zien op de topografische kaart van Vandermaelen (1846-1854). Ten noorden en ten oosten van het onderzoeksgebied bleef de heide intact. Vandermaelen karteerde in de Absheide (nu den Abt) Kievit Heide en Zwart Ven Heide drie vennen met de naam Oud Goor, Zwart Ven en Exeter Goor. Ten noordwesten van het onderzoeksgebied en ten zuiden van het gehucht Het Looy stonden drie hoeves aan de rand van de heide: Achterste Meirt Hoeve, Middelste Meirt Hoeve en het Pannen Huys op de plaats waar Ferraris Klein en Groote Melloven situeerde. Achterste Meirt Hoeve is te situeren op de plaats van Klein Melloven, Pannen Huys op de plaats van Groote Melloven. De Middelste Meirt Hoeve staat op de plaats waar Ferraris een hoeve situeert waarvan hij de naam niet vermeld.

De Atlas der Buurtwegen (ca. 1840) geeft een gedetailleerd beeld van de indeling van de percelen in de eerste helft van de 19de eeuw. De grens tussen Vlimmeren - Beerse en Rijkevorsel wordt op deze plannen weergegeven en volgt hetzelfde tracé als tegenwoordig. De percelen op het grondgebied van Rijkevorsel zijn gericht op de Vlimmersebaan. Het gaat om grote percelen met een oppervlakte tussen 6 en 10 ha. In de driehoekige insprong van het grondgebied Beerse met het grondgebied van Rijkevorsel en Vlimmeren zijn de percelen gericht op de gemeentegrens. De Vlimmersebaan wordt op de Atlas der Buurtwegen aangeduid als Chemin nr. 2 en 3. Andere wegen zijn er niet in de omgeving van het onderzoeksgebied. Ook het Ekstergoor is op de plannen van de Atlas der Buurtwegen weergegeven. Het ligt op een afstand van 1,2 km ten oosten van het onderzoeksgebied. In oostelijke richting werd er tussen het onderzoeksgebied en het Ekstergoor geen open water gekarteerd. In westelijke richting staat op de detailplannen een klein ven op een afstand van ongeveer 500m. Dit is vermoedelijk het ven dat ook op de Ferrariskaart te zien is.

Op de topografische kaart van 1873 is ook de heide ten noorden en ten oosten van het onderzoeksgebied beplant met naaldbos. Enkel rond het Egster Venne is de heide nog bewaard. De aangeplante bossen worden gekenmerkt door hun systematische en geometrische aanleg met een systeem van rechte dreven en percelen om de exploitatie te vergemakkelijken. Het onderzoeksgebied grenst in het zuiden aan een van deze wegen. De weg volgt de grens tussen Rijkevorsel en Beerse. Het toponiem Rouwleegd verschijnt voor het eerst. Aan de overzijde van de exploitatieweg werden binnen een straal van 100 m ten oosten van het onderzoeksgebied twee kleine vennen gekarteerd.

Op de topografische kaart van 1904 wordt de omgeving nog steeds gekenmerkt door naaldbos voor exploitatie, heide en vennen. Een aantal percelen bos is gekapt en opnieuw opgenomen in de heide. De exploitatiewegen bleven bewaard. Ook binnen het onderzoeksgebied is het naaldbos gedeeltelijk gekapt en terug begroeid met heide.

De topografische kaart van 1939 toont een grotendeels gelijkaardige inrichting van het landschap. Op het onderzoeksgebied is het naaldbos geheel verdwenen. Het is in gebruik als weidegrond. Ten zuiden van het onderzoeksgebied zijn de percelen bos die op de topografische kaart van 1904 gekapt waren opnieuw beplant met naaldhout.

Fodio projectcode 2018F59 16

Fig. 9 Situering van het onderzoeksgebied op de Ferrariskaart (1771-1778). © Geopunt

Fig. 10 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van Vandermaelen (1846-1854). © Geopunt

Fodio projectcode 2018F59 17

Fig. 11 Situering van het onderzoeksgebied op de detailplannen van de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840). © Geopunt

Fig. 12 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1873. © Cartesius

Fodio projectcode 2018F59 18

Fig. 13 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart 1904. © Cartesius

Fig. 14 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1939. © Cartesius

Fodio projectcode 2018F59 19

Fig. 15 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1969. © Cartesius

Fig. 16 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1981. © Cartesius

Fodio projectcode 2018F59 20

Fig. 17 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1989. © Cartesius

Fig. 18 Situering van het onderzoeksgebied op de orthofotomozaïek kleinschalig zomer 1971. © Geopunt

Fodio projectcode 2018F59 21

Fig. 19 Situering van het onderzoeksgebied op de orthofotomozaïek kleinschalig zomer 1979-1990. © Geopunt

Fig. 20 Situering van het onderzoeksgebied op de orthofotomozaïek grootschalig winter 2013-2015. © Geopunt

Fodio projectcode 2018F59 22

Ook op de topografische kaart van 1969 wordt de omgeving van het onderzoeksgebied gekenmerkt door naaldbos, heide en ven. Het toponiem Rouwleegd is nu aangeduid als Rouwlaagte. Het onderzoeksgebied is omgeven door grasland en kleine percelen heide. Ten noorden van het onderzoeksgebied is een afwateringsgracht gegraven, met de bedoeling de natte tot zeer natte zandgronden ten oosten van het onderzoeksgebied te draineren. De exploitatieweg waaraan het onderzoeksgebied in het zuiden grensde is opgeheven. Het tracé van de weg vormt ter hoogte van het onderzoeksgebied nog steeds de grens tussen Rijkevorsel en Beerse. De twee vennen ten oosten van het terrein hebben plaats gemaakt voor een klein perceel naaldbos en twee vennen die anders gesitueerd zijn. Op de luchtfoto van de zomer van 1971 zijn ten oosten van het onderzoeksgebied geen vennen te zien.

Op de topografische kaart van van 1970 en 1981 is er een lichte toename van naaldbos ten oosten en ten zuiden van het onderzoeksgebied. Ook het onderzoeksgebied is opnieuw beplant met naaldhout. Het wegennet rond het onderzoeksgebied werd klaar gemaakt voor verkaveling. Het onderzoeksgebied grenst nu in het noorden en het westen aan de Rouwleegd en de Maanstraat. De vennen ten oosten van het onderzoeksgebied zijn niet meer gekarteerd. Ook de afwateringsgracht ten noorden van het onderzoeksgebied staat niet meer op de kaart.

Op de topografische kaart van 1989 is grenzend aan de nieuw aangelegde wegen uit de jaren 1980 de eerste bebouwing verschenen. Dat is ook te zien op de luchtfoto van 1979-1990. De situatie en het gebruik van het onderzoeksgebied veranderden niet meer sinds de jaren 1970.

Fodio projectcode 2018F59 23

1.2.3 Archeologische situering

Het onderzoeksgebied is niet opgenomen in een vastgestelde of afgebakende archeologische zone en behoort ook niet tot de gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt.

Fig. 21 Situering van het onderzoeksgebied ten opzichte van de polygonen van de CAI toestand april 2018 in overlay op het GRB met aanduiding van archeologienota’s (rood gerasterd) en gebieden geen archeologie (zwart omrand - turkoois gearceerd). © cai.erfgoed.net & Geopunt

In de Centrale Archeologisch Inventaris11 is ongeveer 400 m zuidelijker één vindplaats opgenomen:

- CAI ID 215790 Bij een archeologische prospectie met ingreep in de bodem aan de Bosduifstraat in Beerse zijn karrensporen gevonden die wijzen op een veldweg die niet op historische kaarten terug te vinden is.12

In een radius tussen 500 en 1000 m is ten noordwesten van het onderzoeksgebied één vindplaats van archeologisch erfgoed gekend:

- CAI ID 105931: bij veldprospectie uitgevoerd in 2002 werd op de locatie Melhoven 12 (OM 02/66) een deel van een kling ingezameld.13

11 De Centrale Archeologische Inventaris is een inventaris van tot nog toe gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van de Centrale Archeologische Inventaris met zekerheid uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen dient met verder archeologisch onderzoek vastgesteld te worden. 12 Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 215790 Beerse Bosduifstraat (geraadpleegd op 8 juni 2018). 13 Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 105931 Rijkevorsel Melhoven 12 (OM 02/66) (geraadpleegd op 8 juni 2018). Fodio projectcode 2018F59 24

Buiten een straal van 1 km liggen nog drie vindplaatsen ten westen van het onderzoeksgebied:

- CAI ID 100965: op de locatie Den Hout 1 in Beerse kwamen bij een metaaldetectie in 2007 8 kanonballen (munten) aan het licht.14

- CAI ID 100416: in Oostmalle op de Meelhovense Heyde 1 (MARU 39) werd bij veldprospectie in 2004 in het kader van een ruilverkaveling werd een gebroken kling in vuursteen ingezameld.15

- CAI ID 105907: op de locatie Melhoven 11 (OM 00/21) in Rijkevorsel trof men bij veldprospectie uitgevoerd in 2002 Romeins aardewerk en lithisch materiaal aan.16

14 Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 100965 Beerse Den Hout 1 (geraadpleegd op 8 juni 2018). 15 Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 100416 Oostmalle Meelhovense Heyde 1 (MARU 39) (geraadpleegd op 8 juni 2018). 16 Centrale Archeologische Inventaris, CAI ID 105907 Rijkevorsel Melhoven 11 (OM 00/21) (geraadpleegd op 8 juni 2018). Fodio projectcode 2018F59 25

1.2.4 Datering en interpretatie van het onderzochte gebied

Welke aanwijzingen bevatten de bestaande bronnen over het archeologisch potentieel van het projectgebied?

Het onderzoeksgebied ligt vrij ver verwijderd van de dorpskernen van Rijkevorsel (3,5 km), en Vlimmeren (2,3 km) en behoort tot de Noorderkempen. Het bevindt zich aan de zuidelijk rand van de Kempische Cuesta op een hoogte van ongeveer 28,5 m TAW. Ongeveer 1,2 km ten noorden van het onderzoeksgebied bereikt de cuesta een hoogte van 30,5 m TAW. Ten zuiden van het onderzoeksgebied daalt het reliëf en gaat de cuesta over in de depressie van de Schijns-Nete. De Koeischotse Loop is de dichtstbijzijnde natuurlijke waterloop. Die stroomt ongeveer 1,2 km ten westen van het onderzoeksgebied.

De afstand van het onderzoeksgebied tot de dichtstbijzijnde zones met fluviatiele afzettingen uit het holoceen, mogelijke tardiglaciaal, zoals gekarteerd op de quartairgeologische kaart bedraagt in westelijke richting voor de vallei van de Koeischotseloop 1,2 km, in zuidoostelijke richting voor de vallei van de Bosbeek 1,1 km.

Op de bodemkaart volgens Belgische classificatie wordt de bodem van het onderzoeksgebied geclassificeerd als een matig droge podzol met een duidelijke ijzer en/of humus B horizont en met een matig zand bijmenging. De grijze bovengrond heeft een wisselende diepte afhankelijk van het bodemgebruik: dun onder bos, heide of braakland tot dik onder akkerland. Dit bodemtype is niet bijzonder vruchtbaar. Dat wordt weerspiegeld in het historisch landschapsgebruik. Sinds het einde van de 18de eeuw werd het onderzoeksgebied voornamelijk gebruikt als naaldbos en heide.

Fig. 22 Syntheseplan: orthofotomozaïek kleinschalig zomer 1971 met in overlay de bodemkaart Belgische classificatie © Geopunt & DOV

Fodio projectcode 2018F59 26

De locaties CAI ID 105907, 100416 en 105931 met vondsten uit de steentijd en de Romeinse periode ongeveer 1,2 km ten westen van het onderzoeksgebied bevinden zich op de flanken van de vallei van de Koeischotse loop dicht bij stromend water. De landweg aangetroffen tijdens een proefsleuvenonderzoek in 2017 ten zuiden van het onderzoeksgebied is waarschijnlijk een deel van een weg die door de heide liep tussen de verschillende kernen van bewoning.

Op de topografische kaarten opgemaakt tussen 1873 en 1939 is ongeveer 100 m ten oosten van het onderzoeksgebied een ven aangeduid. Op deze plaats is de bodem gekarteerd als Zeg en Zfb. Op de later opgemaakte kaarten is dit ven niet meer gekarteerd. Wel worden er ten zuiden van het ven drassige gronden gekarteerd temidden van een naaldbos. Ook op de luchtfoto van de zomer van 1971 zijn ten oosten van het onderzoeksgebied geen vennen te zien.

Zowel op de Ferrariskaart als op de topografische kaart van Vandermaelen en de detailplannen van de Atlas der Buurtwegen is ten oosten van onderzoeksgebied enkel het Ekstergoor gekarteerd, op een afstand van ongeveer 1200m. In westelijke richting staat op deze kaarten een klein ven op een afstand van ongeveer 500m.

Fig. 23 Syntheseplan: Topografische kaart van Vandermaelen met in overlay de waterlopen, de polygonen van de CAI en de bebossing op de Ferrariskaart © Geopunt & cai.erfgoed.net

Fodio projectcode 2018F59 27

Hoe evolueerde het landschap en is er een evolutie in het grondgebruik ter hoogte van het projectgebied?

Het heidegebied dat in het derde kwart van de 18de eeuw het landschap domineerde tussen de dorpskernen van Rijkevorsel en Vlimmeren was tegen het midden van de 19de eeuw grotendeels beplant met naaldhout. Vanaf de jaren 1970 neemt het verkavelen van de gronden in de voormalige heide een aanvang en worden de naaldbossen vervangen door woningen.

Op het onderzoeksgebied werd de heide vervangen door naaldbos in het derde kwart van de 19de eeuw. De bomen werden in de eerste helft van de 20ste eeuw gerooid. Het onderzoeksgebied werd in gebruik genomen als weiland. In de jaren 1970 volgde een nieuwe aanplant van naaldbos.

Wat is de impact van de geplande werken ?

Het verkavelingsplan voorziet in het opdelen van het onderzoeksgebied met een oppervlakte van 3000m2 in drie kavels. De maximaal te bebouwen oppervlakte bedraagt voor de drie kavels samen 594 m2. Achter de woningen is in de tuinen een zone voorzien waar bijgebouwen mogen worden opgetrokken met een totale oppervlakte voor de drie percelen samen van 411 m2. De percelen worden als bouwgrond verkocht. De huidige eigenaar voorziet zelf geen verdere ontwikkeling. De bomen zullen pas worden gerooid op het moment dat de percelen worden bebouwd.

Fodio projectcode 2018F59 28

1.2.5 Verwachting ten aanzien van archeologisch erfgoed voor steentijd artefactensites( paleolithicum - mesolithicum)

In de steentijd voedde de mens zich voornamelijk door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Deze ‘jager-verzamelaars’ verbleven in tijdelijke kampementen. Het zijn vooral achtergebleven werktuigen in vuursteen die verwijzen naar een dergelijke verblijfplaats. Uit verschillende studies is gebleken dat veel van de gekende vindplaatsen van werktuigen uit het paleolithicum, mesolithicum en vroeg-neolithicum voorkomen op de overgang van hoge/droge gronden naar lage/natte zones. Dit noemt men een landschappelijke gradiënt. Het verband tussen het aantreffen van steentijd artefactensites en een gradiënt is sterker naarmate sterker naarmate de overgang abrupter is, bijvoorbeeld aan de randen van beekdalen. Kampementen van jager-verzamelaars kunnen verwacht worden in een zone vanaf de gradiënt tot ca. 200 m in het droge deel. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat landschappelijke gradiënten op korte afstand van elkaar een grote verscheidenheid aan voedselbronnen en grondstoffen verschaffen en de aanwezigheid van drinkwater garanderen. Rivier- en beekdalen zijn daarenboven markante en goed herkenbare landschapselementen in een door bos gedomineerde landschap. Dalen vormden in het laat-paleolithicum en het mesolithicum belangrijke transportroutes.17

Het onderzoeksgebied bevindt zich niet in een gradiëntenzone. De natuurlijke rivieren situeren zich tussen de 1 en 2 km van het onderzoeksgebied. Ook de dichtstbijzijnde zones met fluviatiele afzettingen uit het holoceen, mogelijke tardiglaciaal, zoals gekarteerd op de quartairgeologische kaart bedraagt in westelijke richting voor de vallei van de Koeischotseloop 1,2 km, in zuidoostelijke richting voor de vallei van de Bosbeek 1,1 km.

Wel is er op iets meer dan 100 m ten oosten van het onderzoeksgebied een overgang van relatief droge gronden met drainageklasse c en d naar een beperkte oppervlakte natte gronden met drainageklasse e en f. Het gaat om een zone met gronden die in de natte seizoenen waterverzadigd zijn. Op dergelijke plaatsen mag men archeologische waarden uit de steentijd verwachten.

Er is een reëele kans dat het aanplanten en later rooien van bomen sinds het midden van de 19de eeuw een negatieve invloed heeft gehad op de bewaring van eventueel in de bodem van het onderzoeksgebied aanwezige steentijd artefacten sites. Op basis van de tijdens het bureauonderzoek verzamelde informatie kan echter geen uitspraak gedaan worden over de bewaring van de bodem en de dikte van de humeuze bovengrond.

voor protohistorische en historische sites (neolithicum - nieuwe tijd)

Het grondwaterregime, de natuurlijke vruchtbaarheid en de bewerkbaarheid van de bodem bepalen mee de keuze van inplantingsplaatsen voor permanente bewoning vanaf het neolithicum.

Het onderzoeksgebied is minstens sinds de tweede helft van de 18de eeuw in gebruik als heide, weiland of naaldbos. Het bodemgebruik weerspiegelt de beperkte vruchtbaarheid van de bodem.

Van de middeleeuwen tot het midden van de 19de eeuw vormden de heidegebieden op de zandgronden een belangrijke schakel in de economie. Heidemaaisel, heidplaggen en dennennaalden werden als strooisel gebruikt in de potstal. Daarnaast werden heidegronden gebruikt als weidegrond voor schapen en varkens, voor de ontginning van veen, het steken van plaggen, het verzamelen van

17 Verhoeven et al. 2010. Fodio projectcode 2018F59 29 kruiden en voor de bijenteelt. Het gebruik van de heide als gemene grond vormde een wezenlijk onderdeel van het agrarisch systeem.18

Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt op basis van de bodemgesteldheid en het historisch landschapsgebruik zoals weergegeven op de Ferrariskaart het archeologisch potentieel van het onderzoeksgebied voor sporen van bewoning als laag ingeschat.

Voor de nieuwste tijd wordt de verwachting eveneens als laag omschreven op basis van het beschikbare cartografische materiaal en het gekende gebruik van het onderzoeksgebied sinds het einde van de 18de eeuw.

De afwezigheid van archeologisch erfgoed dat dateert van het neolithicum tot de nieuwe tijd kan op basis van de tijdens het bureauonderzoek verzamelde informatie niet worden aangetoond. Om de mogelijkheid te kunnen inschatten of hier potentieel goed bewaarde sporen uit die periode aanwezig kunnen zijn, ontbreekt in eerste instantie de nodige informatie over de impact die het aanplanten en later weer rooien van bomen heeft gehad op de bodemopbouw.

18 Verdurmen & Tys 2007. Fodio projectcode 2018F59 30

1.2.6 Samenvatting

Het onderzoeksgebied ligt vrij ver verwijderd van de dorpskernen van Rijkevorsel (3,5 km), en Vlimmeren (2,3 km) en behoort tot de Noorderkempen. Het bevindt zich aan de zuidelijk rand van de Kempische Cuesta. Ten zuiden van het onderzoeksgebied daalt het reliëf en gaat de cuesta over in de depressie van de Schijns-Nete. De Koeischotse Loop is de dichtsbijzijnde natuurlijke waterloop. Die stroomt ongeveer 1,2 km ten westen van het onderzoeksgebied.

De afstand van het onderzoeksgebied tot de dichtstbijzijnde zones met fluviatiele afzettingen uit het holoceen, mogelijke tardiglaciaal, zoals gekarteerd op de quartairgeologische kaart bedraagt in westelijke richting voor de vallei van de Koeischotseloop 1,2 km, in zuidoostelijke richting voor de vallei van de Bosbeek 1,1 km.

Op de bodemkaart volgens Belgische classificatie wordt de bodem van het onderzoeksgebied geclassificeerd als een matig droge podzol met een duidelijke ijzer en/of humus B horizont en met een matig zand bijmenging. Dit bodemtype is niet bijzonder vruchtbaar. Dat wordt weerspiegeld in het historisch landschapsgebruik. Sinds het einde van de 18de eeuw werd het onderzoeksgebied voornamelijk gebruikt als naaldbos en heide.

Het verkavelingsplan voorziet in het opdelen van het onderzoeksgebied met een oppervlakte van 3000m2 in drie kavels. De huidige eigenaar voorziet zelf geen verdere ontwikkeling.

Het onderzoeksgebied bevindt zich niet in een gradiëntenzone. Wel is er op iets meer dan 100 m ten oosten van het onderzoeksgebied een overgang van relatief droge gronden met drainageklasse c en d naar een beperkte oppervlakte natte gronden met drainageklasse e en f. Het gaat om een zone met gronden die in de natte seizoenen waterverzadigd zijn. Op dergelijke plaatsen mag men archeologische waarden uit de steentijd verwachten. Er is een reëele kans dat het aanplanten en later rooien van bomen sinds het midden van de 19de eeuw een negatieve invloed heeft gehad op de bewaring van eventueel in de bodem van het onderzoeksgebied aanwezige steentijd artefacten sites. Op basis van de tijdens het bureauonderzoek verzamelde informatie kan echter geen uitspraak gedaan worden over de bewaring van de bodem en de dikte van de humeuze bovengrond.

Het onderzoeksgebied is minstens sinds de tweede helft van de 18de eeuw in gebruik als heide, weiland of naaldbos. Het bodemgebruik weerspiegelt de beperkte vruchtbaarheid van de bodem.

Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt op basis van de bodemgesteldheid en het historisch landschapsgebruik zoals weergegeven op de Ferrariskaart het archeologisch potentieel van het onderzoeksgebied voor sporen van bewoning als laag ingeschat.

Voor de nieuwste tijd wordt de verwachting eveneens als laag omschreven op basis van het beschikbare cartografische materiaal en het gekende gebruik van het onderzoeksgebied sinds het einde van de 18de eeuw.

De afwezigheid van archeologisch erfgoed dat dateert van het neolithicum tot de nieuwe tijd kan op basis van de tijdens het bureauonderzoek verzamelde informatie niet worden aangetoond. Om de mogelijkheid te kunnen inschatten of hier potentieel goed bewaarde sporen uit die periode aanwezig kunnen zijn, ontbreekt in eerste instantie de nodige informatie over de impact die het aanplanten en later weer rooien van bomen heeft gehad op de bodemopbouw.

Er wordt verder archeologisch vooronderzoek aanbevolen dat start met het in kaart brengen van de bodemopbouw en de impact van het wisselend bodemgebruik sinds het midden van de 19de eeuw.

Fodio projectcode 2018F59 31

Bibliografie

Uitgegeven bronnen

Baeyens W. 1973. Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Beers 17W, 34.

Bogemans F. 2005. Toelichting bij de Quartairgeologische kaart. Kaartblad 2-8. Meerle - Turnhout. Brussel.

Bogemans F. 2005 & 2008. Legende Overzichtskaart Quartairgeologie Vlaanderen.

De Moor G. & Pissart A. 1992. Het reliëf. In Denis J. Geografie van België. Brussel: Gemeentekrediet, 129-215.

Dondeyne S., Vanierschot L., Langohr R., Van E. & Deckers J. 2015. De grote bodemgroepen van Vlaanderen: kenmerken van de ‘Reference Soil Groups’ volgens het internationale classificatiesysteem World Reference Base. KU Leuven & Universiteit Gent in opdracht van de Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen.

Van Ranst E. & Sys D. 2000. Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van Vlaanderen. Gent.

Verdurmen I. & TysD 2007. De archeologische waarde van militaire heidedomeinen. VIOE-rapporten 3.

Verhoeven M., Ellenkamp G. & Keijers D. 2010. Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Echt-Susteren. Deelrapport II: landschap en archeologie. Raap Rapport 1951.

Digitale bronnen

Agiv. Agentschap voor Geografische informatie Vlaanderen https://www.agiv.be

Bodemverkenner https://www.dov.vlaanderen.be/portaal/?module=public-bodemverkenner#ModulePage

Cartesius http://www.cartesius.be

Cartoweb www.cartoweb.be, www.ngi.be

Centraal Archeologische Inventaris cai.erfgoed.net en http://geovlaanderen.gisvlaanderen.be/geo-vlaanderen/cai/

Databank Ondergrond Vlaanderen https://dov.vlaanderen.be/dovweb/html/index.html

Geoportaal https://geo.onroerenderfgoed.be

Geopunt Vlaanderen http://www.geopunt.be/kaart

Inventaris Onroerend Erfgoed https://inventaris.onroerenderfgoed.be

Fodio projectcode 2018F59 32

Figurenlijst

Fig. 1 Situering van het projectgebied op het Groot Referentie Bestand. © Geopunt Fig. 2 Situering van het projectgebied de topografische kaart 1:10.000. © cartoweb Fig. 3 Situering van het projectgebied op de orthofotomozaïek middenschalig winter 2017. © Geopunt Fig. 4 Verkavelingsplan van de geplande ingreep. © Studiebureel Raeymaekers bvba 9 juli 2018 Fig. 5 Situering van het onderzoeksgebied op het digitaal hoogtemodel met in overlay de waterlopen zoals opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas 2018. © Geopunt Fig. 6 Situering van het onderzoeksgebied op de tertiairgeologische kaart. © DOV Fig. 7 Het onderzoeksgebied op de bodemkaart volgens Belgische Classificatie. © DOV Fig. 8 Situering van het onderzoeksgebied op de quartairgeologische kaart. © DOV Fig. 9 Situering van het onderzoeksgebied op de Ferrariskaart (1771-1778). © Geopunt Fig. 10 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van Vandermaelen (1846-1854). © Geopunt Fig. 11 Situering van het onderzoeksgebied op de detailplannen van de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840). © Geopunt Fig. 12 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1873. © Cartesius Fig. 13 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart 1904. © Cartesius Fig. 14 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1939. © Cartesius Fig. 15 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1969. © Cartesius Fig. 16 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1981. © Cartesius Fig. 17 Situering van het onderzoeksgebied op de topografische kaart van 1989. © Cartesius Fig. 18 Situering van het onderzoeksgebied op de orthofotomozaïek kleinschalig zomer 1971. © Geopunt Fig. 19 Situering van het onderzoeksgebied op de orthofotomozaïek kleinschalig zomer 1979-1990. © Geopunt Fig. 20 Situering van het onderzoeksgebied op de orthofotomozaïek grootschalig winter 2013-2015. © Geopunt Fig. 21 Situering van het onderzoeksgebied ten opzichte van de polygonen van de CAI toestand april 2018 in overlay op het GRB met aanduiding van archeologienota’s (rood gerasterd) en gebieden geen archeologie (zwart omrand - turkoois gearceerd). © cai.erfgoed.net & Geopunt Fig. 22 Syntheseplan: orthofotomozaïek kleinschalig zomer 1971 met in overlay de bodemkaart Belgische classificatie © Geopunt & DOV Fig. 23 Syntheseplan: Topografische kaart van Vandermaelen met in overlay de waterlopen, de polygonen van de CAI en de bebossing op de Ferrariskaart © Geopunt & cai.erfgoed.net

Fodio projectcode 2018F59 33

Archeologische periodes in Vlaanderen

Periode Datering

steentijd paleolithicum vroeg3(oud) tot33300.0003BP midden 300.0003;335.0003BP laat3(jong) 35.0003;314.0003BP finaal vanaf314.00033BP mesolithicum vroeg vanaf395003v.3Chr. midden 38ste3millennium3v.3Chr. laat 7de3en36de3millennium3v.3Chr. finaal 35de3millenium3v.3Chr. neolithicum vroeg3 53003;344003v.3Chr. midden 44003;337003v.3Chr. laat 37003;330003v.3Chr. finaal 30003;320003v.3Chr. metaaltijden bronstijd vroeg 20003;318003v.3Chr. midden 18003;311003v.3Chr. laat 11003;38003v.3Chr. ijzertijd vroeg 8003;350033v.3Chr midden 5003;325033v.3Chr laat3 na325033v.3Chr Romeinse3tijd vroeg 1ste3eeuw midden 2de3en33de3eeuw laat 4de3eeuw middeleeuwen vroeg 5de3tot39de3eeuw volle 10de3tot312de3eeuw laat 13de3tot315de3eeuw nieuwe3tijd 16de3tot318de3eeuw nieuwste3tijd 19de3en320ste3eeuw

Dit3chronologisch3kader3is3bedoeld3ter3oriëntatie.3Er3werd3gekozen3voor3algemene3tijdvakken3om3niet3de3indruk3te3wekken3dat3culturen3 in3kalenderjaren3kunnen3worden3gevat.3De3jaren3voor310.0003BP3zijn3uitgedrukt3in3'jaren3geleden'3of3jaren3BP3(before3present3=31950).3 De3jaren3na310.0003BP3zijn3uitgedrukt3in3jaren3voor3of3na3Chr.

Fodio projectcode 2018F59