ZWALPEN IN DE ALPEN !

7de rit : SAVIGLIANO (It.) – SERRE CHEVALIER 1350 (145km)

In deze rit, waarin de natuurbeleving centraal staat, moeten we weer een pak kilometers bergop, ruw geschat 60, de lange aanloop van de Col Agnel inbegrepen. Op het programma staan twee cols buiten categorie, twee onwaarschijnlijke steile brokken elk met een grote reputatie. Onderweg zal je ervaren dat klimmen een vak apart is óf zoals na zijn carrière verklaarde: ‘klimmen is voor jongens die graag pijn lijden. Het is een gave Gods. Je kunt het niet leren’ (de Luxemburgse klimmer uit de jaren ’50-’60 overleed vorig jaar).

Het oude vorstendom Piemonte wordt opnieuw verlaten via de Col Agnel, die deze maal langs de aartsmoeilijke Italiaanse kant wordt beklommen. Dit is echt een col om iets te forceren, smal, steil en de zon op de rug. Vooral de talrijke haarspeldbochten, die meer indruk maken dan die van Alpe d’Huez, zijn berucht. Zelfs al is slechts de helft waar van wat de voorbije maanden werd verteld, dan stevent het peloton regelrecht af op onuitgegeven stuntwerk.

De steilste flanken van de Agnel, vanaf de vroegere grenspost, klimmen bijna 10 kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 9,7 %. Daarmee is de Agnel de zwaarste pas in de Westelijke Alpen. Uitgaande van het gemiddeld stijgingspercentage van het zwaarste aaneengesloten stuk van 10 kilometer, bekleedt de Italiaanse kant van de Agnel de tweede plaats. Enkel de oostkant van de Mont du Chat is met een gemiddelde van 10 % nog een tikkeltje steiler.

Terug in Frankrijk gaat het over de Col d’Izoard, de col die bekendheid verwierf door de glansprestaties van Coppi en Bobet. Alvorens te eindigen in het skioord van Chantemerle (Serre Chevalier 1350) komt het parcours nog voorbij Briançon, de hoogstgelegen stad van Frankrijk. Hoewel het aan variatie niet zal ontbreken, wordt het allicht een dagje ‘zwalpen in de Alpen’.

Ö E EEN BERG VOL EXTREMEN !

Als je het hoogteverschil van 480 meter, bij het begin van de ‘Valle Varaita’ in Piasco meerekent, dan komt het totale hoogteverschil tot op de top van de ‘Colle dell’ Agnello’ op liefst 2264 meter.

De stijging met lange zachthellende stroken is steeds gelijkmatig, pas in het dorpje Frassino (S 750 m), bij kilometerpaaltje 38, wordt het met percentages van 2,8 % iets serieuzer. Terwijl de panoramische weg door het dal van de Varaita rustig omhoog klimt, heb je voortdurend wisselende uitzichten op de Cottische Alpen die als kastelen oprijzen en alsmaar dreigender worden. Vrijwel ongestoord gaat het langs een schilderachtig uitgespreid tapijt van bloeiende velden en weiden naar Sampeyere, een dorp dat vooral tijdens de winter druk wordt bezocht. Ondertussen prijzen bordjes langs de weg uitnodigend streekproducten aan: ‘PRODOTTI TIPICI’!

Vanaf Sampeyre (S 971 m), km 46, komen de eerste met groen begroeide, rotsachtige bergen met ertussen weidevlakten met grazende dieren, stilaan dichterbij. De weg klimt ogenschijnlijk gezapig tot een bordje waarschuwt voor ‘4 Tornanti’, een tegenvaller want het soms stekelige bergpad loopt nu wel bijzonder vinnig bergop. Dit is echt een pittig stukje draaien en keren met percentages die meer dan 9 % halen. Behoorlijk steil, maar mooi als opwarmertje in het vooruitzicht van hetgeen straks hogerop wordt geserveerd.

1 $ COL AGNEL / COLLE DELL’AGNELLO (S 2744 m) Ö Buiten Categorie

D startplaats : CASTELDELFINO (58 km); S 1290 m D top km 79, lengte 21,5 km D hoogteverschil : 1454 m D gem. stijging : 6,8 % D max. stijging : 14 % D beklommen in : /

De officiële start wordt gegeven in Casteldelfino (S 1290 m), op pakweg 21,5 kilometer van de top. Hier op de kruising van het dal van de Varaita zwenkt de pasweg noordelijk af het dal van Chianale in, een bergriviertje dat is genoemd naar het gelijknamige bergdorpje dat op 1800 meter hoogte ligt. De aanhef, een stukje vals plat waar het amper 1 % stijgt, valt best mee. Ga echter niet te overhaast van start want wie de Agnello langs deze zijde ooit beklom kan de superlatieven alleen maar bevestigen: woest, desolaat, overweldigend én supersteil. Met stroken die 10 % en meer halen is dit een col die je tot het uiterste dwingt, waar je dus regelmatig de pijngrens moet verleggen.

Na nog wat gezapig klimwerk meldt een bord dat de passo ‘APERTO’ (" ‘open’) is. Dat is vriendelijk, maar de klim begint meteen fors uit te halen. De col deelt hier een paar speldenprikjes uit waardoor je regelmatig moet terugschakelen. Na dit eerste steil piekje verliest de Agnello in de daaropvolgende kilometers aardig wat procenten. Langs de oever van het stuwmeer van Chianale volgen er zowaar twee vlakke kilometers. Ideaal om een gepast ritme te vinden, wat te eten en te drinken. Tot de col je bij het verlaten van Pontechianale (S 1610 m) gedurende een volle kilometer trakteert op een gemiddelde van 7,5 % en meer. Na dit venijnig opwippertje volgt opnieuw een ‘lopend’ tussenstukje waar je een iets gelijkmatigere trapfrequentie kan ontwikkelen. Geleidelijk maar zeer constant gaat het naar Chianale, de laatste bebouwing voor de top. De vele opschriften ‘PANTANI – PANTANI’ die op het wegdek zijn geschilderd wijzen er inmiddels op dat de ‘tifosi’ hun idool nog niet vergeten zijn!

Als de weg bij de vroegere Italiaanse douanepost links opdraait neemt het stijgingspercentage een sprong met enkele procenten. Het echte werk kan beginnen: 9,5 kilometer effectief klimmen met een gemiddeld stijgingspercentage van 9,7 %. Wat volgt is een aaneenschakeling van steilheid zonder recuperatie. Het lijkt wel of iemand puur een diagonaal tegen de flank heeft getrokken. Zo steil. Ondertussen wordt het landschap alsmaar kaler. De bomen zijn verdwenen. Bergweiden komen in de plaats. Ergens dondert een waterval naar beneden.

Als rechts van de weg een bordje opduikt met het opschrift ’14 %!’ schakelt de klim naar een nog hogere versnelling. Hier gaan er veel vaststellen hoe laat het is. Een kilometer verder wordt het gedeelte met haarspeldbochten bereikt. Het kluwen waarin het asfaltlint zich omhoog slingert is werkelijk indrukwekkend. De berg wint nu snel hoogte en je krijgt een fantastisch uitzicht over het lager gelegen dal waar je daarnet reed.

Met percentages die weigeren onder de 10 % te zakken, en dat op een hoogte van meer dan 2200 meter, trekt de col ‘alle’ registers open. Je moet absoluut kleiner schakelen of je valt stil. Het is zweten, zwoegen én vooral rechtstaan op de trappers. Hard stoempen dus. Het kleinste verzet lijkt amper te volstaan. Tergend traag sleep je jezelf van de ene bocht naar de andere. Dit is rijden met het verstand op nul en de blik op oneindig.

Naarmate de top nadert wordt het landschap ruwer. Op de grimmige bergflanken groeit zelfs geen struik meer, de wind staat het niet toe. Het enige wat overblijft zijn troosteloze, ruige keienvlaktes en een paar gorgelende bergbeekjes.

De laatste kilometer wordt nog zware kost. In de schaduw van een enorme rotsmassa loopt de weg er met percentages van rond de 10 % omhoog. Er lijkt maar geen einde te komen aan de marteling. Tussen rotsen en ravijn laveer je naar boven. De top nadert. Beetje bij beetje, elke pedaalslag komt die een stukje dichterbij. Nog een ultieme strook van 13 % verteren en je bent boven. Moe maar voldaan. Als beloning voor de geleverde inspanningen word je beloond met een fenomenaal panorama op de omringende bergtoppen. Werkelijk fabuleus!

2 Langs de Franse zijde van de Agnel is het veel draaien en keren over soms smalle wegen waarbij overal wel een riviertje, een waterval of een schattig bergdorpje te zien is. Op sommige stroken is het erg steil. Vooral in het begin moet je je handen constant aan de remmen houden. De bochten komen dan ook heel snel. De afdaling voert opnieuw door het natuurpark van de Queyras, een wereld met veel charmante plekjes en een fantastische natuurrijkdom. Een lust voor het oog volgens de boekjes. En véél plaats voor fietsers en wandelaars natuurlijk.

Ö E In het wiel van Coppi, Bartali, Bobet en andere wielergoden …

Net voorbij Château-Queyras staan we aan de voet van de tweede beklimming van de dag: de Izoard, een berg met een magische klank. Liefst 31x werd deze col beklommen in de Tour. Samen met de Tourmalet en de Galibier is het een van de cols uit de oertijd van het wielrennen. Het hoeft dan ook geen verbazing dat zich op de flanken van deze legendarische alpencol een stevige brok wielergeschiedenis heeft afgespeeld. Hier werden Tours gewonnen of verloren. Vaak was de Izoard het toneel van historische gevechten zoals in 1949 toen de opkomende ‘jonge god’ zijn aartsrivaal naar de kroon stak (°). (°) Volgens en was Gino Bartali de grootste klimmer aller tijden. Hun getuigenis spreekt boekdelen. Ijzeren Briek: ‘Hij had niet het spectaculaire van Bahamontes, Fuente of Pantani, maar hij was veel efficiënter’. Grote Rik (zo genoemd om zijn gestalte en prestatievermogen): In elke bocht plaatste hij een keiharde demarrage. Twee, drie keer kon je terugkomen, de vierde keer was het gedaan, dan was hij definitief weg’. De conservatieve, diepgelovige Bartali vormde de tegenpool van de frivole Fausto Coppi, een begenadigd superatleet, die in opspraak kwam door zijn verhouding met de roemruchte ‘Witte Dame’ (‘La Dama Bianca’), de vrouw van een arts, een onvergeeflijk schandaal in het katholieke Italië van de jaren ’50. Bartali was de klimmer, Coppi de tijdrijder. Italië warmde zich talloze jaren aan hun hardnekkige duels. Een van de mooiste anekdotes deed zich voor tijdens de Giro van ’49 op een Dolomietenklim. Coppi en Bartali reden er zij aan zij terwijl ze een drinkbus uitwisselen. Maandenlang werden in de Italiaanse pers hoogoplopende polemieken gevoerd over het vraagstuk wie gáf en wie kréég. Bartali was in een later interview formeel: ‘Die drinkbus gaf ik. Wat zou het ook anders? Ik nam er nooit een aan. Niet van Coppi, van niemand’. Volgend erelijstje (een beperkte selectie uit de naoorlogse periode) maakt duidelijk dat de Izoard enkel de allergrootsten op zijn flanken duldt:

Passage Col d’Izoard Tourwinnaar Passage Col d’Izoard Tourwinnaar 1947 (Fra) Jean Robic (Fra) 1962 (Spa) (Fra) 1948 Gino Bartali (Ita) Gino Bartali (Fra) 1972 (Bel) Eddy Merckx (Bel) 1949 Fausto Coppi (Ita) Fausto Coppi (Ita) 1973 José-Manuel Fuente (Spa) Luis Ocana (Spa) 1950 (Fra) Ferdi Kübler (Zwi) 1975 Bernard Thevenet (Fra) Bernard Thevenet (Fra ) 1951 Fausto Coppi (Ita) (Zwi) 1976 (Bel) Lucien Van Impe (Bel) 1953 Louison Bobet (Fra) Louison Bobet (Fra) 1993 Claudio Chiapucci (Ita) (Spa) 1954 Louison Bobet (Fra) Louison Bobet (Fra) 2000 (Col) Lance Armstong (Usa) 1958 Federico Bahamontes (Spa) Charly Gaul (Lux) 2003 Aitor Garmendia (Spa) (Usa)

De laatste maal dat de Izoard in het programmaboekje van ‘Herentals-l’Alpe d’Huez’ voorkwam, was in 2000, in de etappe die werd gereden tussen Pra Loup en het Italiaanse Sestrière. De Amerikaan Ken Husband haalde het in de spurt (!) voor Paul De Wael uit het Oost-Vlaamse Sinaai én dit in de fantastische tijd van 31 minuten en 10 seconden.

Ö E Le ‘grand’ Izoard !

Op 23 juli 1953 schreef , Tourdirecteur van 1936 tot 1988, in ‘L’Equipe’: ‘’het is een privilege van de Col d’Izoard, de ware kampioenen te tonen”.

Een argeloze wielertoerist die ooit op de Izoard passeerde en die duidelijk in een poëtische bui verkeerde, beschreef de illustere alpencol op lyrische wijze: Je suis le roi Izoard (het is waar, het is waar) Un roi bizarre, l’Izoard (très bizarre, très bizarre) Ma tête se trouve dans le ciel (‘k weet dat wel, ‘k weet dat wel) Je suis un très grand kastaar (j’en ai marre, j’en marre) Pourquoi arrives-tu si tard? (salopard, salopard!) Tu ne perds rien, allez viens! (heu… demain, oui demain) Je suis un col très façile (wat een bittere pil!) Je n’ai pas peur de personne, parce que j’ai une profile très bizarre! Je suis le grand Izoard….

3

$ COL D’IZOARD (S 2361 m) Ö Buiten Categorie

D startplaats : D 902/D 947 (km 104); S 1354 m D top km 119, lengte 14,7 km D hoogteverschil : 1040 m D gem. stijging : 7,1 % D max. stijging : 13 % D beklommen in : 1985, 1990, 1998 en 2000

De Izoard is een van de meest gevreesde cols in de Franse Alpen . Vooral vanaf de zuidzijde, komende uit de Combe de Queyras, is hij berucht. Het is niet zozeer de lengte, maar de onregelmatige steiltegraad die de col zo lastig maakt. In het begin is het nog te doen maar wat verder zie je al de eerste serieuze stroken er aan komen en het blijft alsmaar lastiger omhoog lopen. Vooral de verschrikkelijk zware passage in het bos, waar de weg tot 13 % helt, is ongemeen steil. Enkel bij de ‘Casse Déserte’, een bizar landschap dicht tegen de top, als de weg gedurende een kleine kilometer lichtjes afdaalt, kan je even verpozen.

De eerste kilometers beneden in het dal waar een riviertje met de erg toepasselijke naam ‘Rivière’ stroomt, zijn niet al te zwaar. Onregelmatigheid is hier wel troef. Het stijgingspercentage varieert er van 5 tot 7 %, met af en toe een steiler stukje dat je elke illusie ontneemt. Enkel in het bergdorpje (S 1560 m), waar het stijgingspercentage afzwakt naar een matige 4 %, is er heel even een zeldzaam rustpunt.

Bij het verlaten van Arvieux word je al onmiddellijk geconfronteerd met de harde realiteit: bijna 3 kilometer aan gemiddeld 8 %. Doordat de relatief brede weg kaarsrecht door de alpenweiden loopt is de stijgingsgraad nauwelijks in te schatten. Visueel lijkt het vlak, maar in werkelijkheid is het met percentages tot 8,5 % superlastig.

Als aan het eind van het brede dal, voorbij het plaatsje Brunissard (S 1721 m), de weg met een wijde rechtse bocht de flank opdraait, krijg je een mooi panorama op de lager gelegen vallei. Het klimpatroon verandert nu drastisch, de weg versmalt en wordt plots gemeen steil. Je benen worden als het ware afgesneden en dan moet het strafste nog komen. In procenten uitgedrukt plaatst de col hier een serieuze versnelling. Nog vooraleer je het bos inrijdt, word je gedwongen om de ketting vooraan op de kleine plaat te leggen. Het lijkt wel of ze af en toe aan je zadel trekken.

De route komt nu stilaan in het bos te liggen. Schakel maar wat kleiner want dit is het begin van het zwaarste gedeelte van de Izoard: een opeenvolging van verraderlijk steile stukken en een reeks scherpe haarspeldbochten. Hoop dat de hellingsgraad wat zal afnemen moet je niet hebben. Vier kilometer lang flirt de col met stijgingspieken tot zelfs 13 %. Dit is serieuze kost. Hier fiets je echt in het ‘rood’ !

Een ‘iets’ mildere kilometer, gemiddeld 9 %, voert tot boven de boomgrens naar de Casse Déserte, een ruig rotsenveld dat getuigt van een zeldzame, woeste schoonheid. Echt adembenemend mooi. Kronkelend langs allerlei bizarre rotsblokken en grillige pieken, die vaak een inspiratiebron zijn voor fotografen, volgt er een zeer bochtig maar vlak traject zodat je optimaal kan genieten van het schitterende schouwspel. In het daaropvolgende knikje bergaf kun je je even laten meedrijven. Een moment op adem te komen en nog wat energiedrankjes naar binnen te werken.

De intimiderende steenmassa van de ‘Casse Déserte (letterlijke vertaling = brokkenwoestijn) is eeuwen geleden ontstaan onder invloed van een aantal uitzonderlijke erosieverschijnselen. De kaalheid van dit maanlandschap, waar enkel de stilte heerst, is hoogst indrukwekkend. Het lijkt wel of je op een andere planeet bent aanbeland. Overal rijzen enorme puinhellingen op, bezaaid met geelrode rotsen en vreemde roodbruine gesteenten.

Te midden deze chaos van kleurige gesteenten zijn ter nagedachtenis van Fausto Coppi en Louison Bobet op een rotspunt twee gedenkplaten aangebracht. Beide wielerkampioenen vochten op de flanken van deze beroemde alpencol meerdere heroïsche duels uit. De Italiaan kwam twee keer als eerste boven, de Fransman drie keer.

Na de landschappelijke pracht van de Casse Déserte wachten nog twee monstrueuze kilometers van gemiddeld 9 %, met een paar scherpe knikjes van maximaal 10 à 11 %. Op dit onwaarschijnlijk steile gedeelte zullen de kilometers slechts langzaam wegtikken. Trekkend en sleurend aan je stuur, worstelend

4 met jezelf, geraak je met veel moeite vooruit! Nog een laatste stekelig sprongetje verwerken en je bent boven.

De aankomst situeert zich ter hoogte van twee houten palen. Op de schrale kruin is rechts van de weg een grote zuil opgetrokken. Het gedenkteken herinnert aan de inspanningen die zijn geleverd door het Franse leger bij de aanleg van deze uiterst spectaculaire alpenweg. Aan de overzijde bevindt zich een infostand waar een kleinschalig wielermuseum over de Tour de is ondergebracht. Je kan er o.m. een voormalige gele trui van Louison Bobet bekijken, de eerste renner die drie keer achtereen (1953 x 1955) de op zijn naam wist te schrijven.

Het eerbetoon aan Louison Bobet is niet verwonderlijk. Twee jaar na elkaar (1953 en 1954) reed de voormalige bakkerszoon op de flanken van de Izoard zijn tegenstanders in de vernieling en legde daar de basis voor zijn eerste twee van de drie opeenvolgende overwinningen in de Ronde van Frankrijk. Bobet stierf op 13 maart 1983 op 58-jarige leeftijd. Zijn naam zal voor eeuwig verbonden blijven aan de Col d’Izoard. Op deze mythische berg ontgoochelde hij nooit.

De afdaling van de Izoard is zeer acrobatisch: smal en steil, met veel haarspeldbochten. De weg is regelmatig afgezoomd met een stenen muurtje, opgelet dat je er niet overtuimelt want aan de andere kant is het tamelijk diep.

Na het gehuchtje Cervières (S 1615 m) daalt de Izoard via de Gorges de la Cerveyrette geleidelijk af naar Briançon. Eeuwenlang is deze hoogste stad van Europa van grote strategische betekenis geweest. Briançon wordt beheerst door de citadel aan de oostkant en de torens van de mooie kathedraal de Notre- Dame in het centrum. De oude stad of ville haute, gebouwd op 1321 meter hoogte, is een toeristische trekpleister. Dit historische stadsdeel dat slechts via een paar stadspoorten te bereiken is, wordt ook ‘Cité Vauban’ genoemd naar de militaire bouwheer en architect Vauban. Het was onder zijn leiding dat na een hevige brand in 1692 de stad vrijwel geheel werd opgebouwd en versterkt. Gelijktijdig werd rond Briançon een gordel van forten aangelegd die grotendeels bewaard zijn gebleven.

Briançon is ook de stad van het wielrennen. Meer dan dertig keer was het aankomstplaats in de Tour, vooral in de jaren ’50 en ’60. De grootste kampioenen kwamen hier als eerste over de meet:

Philippe Thys (Bel) in ’22 Charly Gaul (Lux) in ‘55 Henri Pélissier (Fra) in ’23 Federico Bahamontes (Spa) in ’58 en ’64 Gino Bartali (It) in ’38, ’48 en ’49 (It) in ‘67 Sylvère Maes (Bel) in ’39 (Bel) in ‘69 Fausto Coppi (It) in ’51 Eddy Merckx (Bel) in ‘72

Louison Bobet (Fra) in ’50, ’53 en ’54 Alexandre Vinokourov (Kaz) in ’05

Na de doortocht van Briançon resten nog 3 kilometer vals plat tot Chantemerle (Serre Chevalier 1350) waar het spandoek hangt.

Ö E Chantemerle (Serre Chevalier 1350)

Chantemerle (Serre Chevalier 1350) maakt deel uit van het grote skigebied ‘Le Grand Serre Chevalier’, de verzamelnaam van dertien kleine en vier grote bergdorpen. Ze liggen verspreid op verschillende hoogten in het dal van de Guisane dat loopt van Briançon tot aan de de Col du Lautaret. De vier bekendste dorpen zijn Monêtier-les-Bains (Serre Chevalier 1500), Villeneuve (Serre Chevalier 1400), Chantemerle (Serre Chevalier 1350) en Briançon (Serre Chevalier 1200).

Het zijn stuk voor stuk gemoedelijke plaatsjes die hun authenticiteit van vroeger goed hebben bewaard (in Frankrijk heet dat nu ‘village authentique’). In het dorpsbeeld tref je nog tal van ouderwetse cafeetjes en gezellige terrasjes aan waar het ‘s avonds heerlijk tafelen is.

Het skigebied dat de laatste jaren steeds meer naambekendheid geniet, ligt net in het oostelijke deel van het bosrijke nationale park ‘Les Ecrins’, een indrukwekkend bergmassief in de noordelijke Alpen. Gletsjers en ijswanden smelten er nooit helemaal af.

Het station van Le Grand Serre Chevalier biedt zowel sneeuwplezier aan families met kinderen als aan de gevorderde sportieve skiër. Serre Chevalier is met zijn aaneengesloten pistes van 450 kilometer het vierde grootste skigebied van Frankrijk. Door de enorme liftencapaciteit (bijna 80 stuks) zijn er nauwelijks

5 wachttijden. Indien er gebrek is aan sneeuw tijdens de wintermaanden staan tientallen sneeuwkanonnen gereed om aan dit euvel te verhelpen.

Langlaufers beschikken dan weer over 35 kilometer geprepareerde pistes die zich uitstrekken op verschillende niveau’s. Naast het traditionele skiën, kan je ook deelnemen aan sneeuwschoentochten (onder begeleiding van een gids), sneeuwscooteren, ijsschaatsen, ijsklimmen, hondensleeritten, snowboarden of gewoon een wandeling maken in de verse, krakende sneeuw.

In vergelijking met het naburige Briançon kwam het Tourpeloton in Serre Chevalier veel minder op bezoek. Het schreef Tourgeschiedenis in 1986 tijdens de 17de etappe vanuit Gap gewonnen door de Spanjaard Eduardo Chozas. Die dag droeg voor het laatst in zijn carrière de gele trui en werd hij ermee geconfronteerd dat zijn superioriteit definitief voorbij was. Zijn jongere ploegmaat de Amerikaan Greg Lemond nam de leiderstrui over. Maar hij moest op zijn hoede blijven, want de vijfvoudige Tourwinnaar legde zich niet zomaar neer bij de machtsoverdracht.

Wie herinnert zich niet de beklijvende etappe die ’s anderendaags werd gereden vanuit Briançon over de Galibier en de Croix de Fer naar Alpe ‘Huez. Vanaf de Croix de Fer reden de twee ploegmaten van ‘La Vie Clair’ voorop. Gedurig gaf de altijd arrogante Hinault (bijgenaamd ‘de Das’) autoritair het tempo aan. Zij aan zij reden ze Alpe d’Huez omhoog om nadien broederlijk (!) ‘hand in hand’ de eindstreep te overschrijden. Vier dagen later, na nog een bewogen tijdrit tussendoor waarin Greg Lemond viel, stond de Amerikaan als winnaar op het podium in Parijs, een primeur.

Andere winnaars in Serre Chevalier waren Vicente Lopez-Carril in 1974, Bernard Thevenet in 1975 en in 1993.

6