EEN BRIEF VAN THOMAS DE KEYSER,

DOOR

A. W. WEISSMAN.

NDER de papieren van den beeldhouwer NICHOLAS STONE, den schoonzoon van HENDRIK DE KEYSER, die in Sir JOHN SOANE's Museum te Londen bewaard worden, bevindt zich ook een brief van THOMAS DE KEYSER, waarvan ik door de welwillendheid van den directeur, de heer WALTER L. SPIERS, een afschrift mocht maken. De brief luidt als volgt. "Eerwaerde en seer discrete broeder en zuster STONE, na onse vriendelycke groetenisse ende wensinge alles goedts, soo sal U. L, door dezen verstaen ons aller gesontheyt; de uwen sijn wij van herte wensende. Hebben U. L, brieven als oock den beverhoet wel ontfangen, staet mij heel wel aen, bedancke U. L, voor de moeyte. Hebt mij maer te comman- deren in U. L. dienst en zal na mijn vermoghen niet manqueren. ?VAN SOMEREN heeft twe mael 2 £ betaelt, hebbe U. L. voor deze twe pont in rekeningh gebracht, alst U. L. belieft pertinente notitie daervan uyt mijn boeck te hebben zal het U. L. senden ofte de saeck is soo. 62

"Int jaer 1637, daer U. L. mij het laken sont resteerde mijn van U. L. f 54 - I I - 0 het laken dat U. L, sont f 6 r - o - o de papegaye kouwe ... " I 5 - o - o van VAN SOMEREN... " 22 - O - 0 aan SALOMON oom be- - - van VAN SOMEREN... " 22 4 8 taelt...... " 20 - 0 - 0 - - de bever 27 14 0 2 lijsten aen U.L. zoone " I –10 – o de doos gespen ...... " 6 - o de kaggel met oncosten " 36 - 3 - 8

f I33- 4.-8 f 1 27 - 4 - 8 zoodat U. L. rest per slot van rekeninghe ses gulden. ,,Hebben met liefd verstaen de goede gesontheyt van U. L, kinderen tot Rome. Onse broeder HENDRICK is hier t' gecomen den I I Novem- ber, 3 ofte 4 dagen te voren eer PIETERbroer troude, doch onwetende dat sijn broeder de bruydegom was, quam hier om sijn affairen te doen en seyde gelijck ghij schreeft dat hij in Engelant getrout was en is weder hier van daen gereyst na Hull den 5 December. Godt de Heer hoopen wij zal hem goede reys verleenen in alle deze quade tempeesten. Amen. "Niet anders hebbende, eerwaerde en zeer beminde broeder dan onze dienstwillige groetenisse neffens alle de goede vrienden en Gode in genade bevolen. "Geschreven in Amsterdam dezen 19 December Anno 1639, door U. L. dienstwillige broeder tot mijn doot THOMAS DE KEYSER.

Bidde U. L. broeder doet soo veel mijnenthalve, bestelt doch dit klein briefken aen HENDRICKbroeder int lant met alle haest, mijn sal sonderlinge dienst daeraen geschieden, van gelijcken wederom. SALOMONoom bedanckt U. L. seer voor de vrientschap dat ghij die potten verkoft hebt, hij wilde wel dat ghij de resterende oock aennaemt tot sulcke prijs alst U. L. zelve goet dunckt. Hem sal grote vrientschap geschieden. U. L. cunt het mijn laten weten en sal hem uwentweegen wel betalen. U. L, wilt toch een kovert maken voor HENDRICK- ooms brief". Wij zien uit dezen brief, dat MARIA DE KEYSER, die in April van het jaar 1613 met den beeldhouwer NICHOLAS STONE - een leerling van haar vader HENDRIK DE KEYSER - te Amsterdam getrouwd was, en met haar man naar Londen was vertrokken, nog in 1639 door haar Nederlandsche bloedverwanten niet werd vergeten. STONE was toen een meester van grooten naam geworden, die - zijn aanteekenboeken, in Sir JOHN SOANE'S Museum bewaard, bewijzen het - met bestellingen werd overladen. THOMAS DE KEYSER leeren wij hier kennen als een beschaafd man, die 63 een goede hand schrijft en die zijn gedachten behoorlijk ten papiere weet te brengen. Dat hij bij zijn tijdgenooten niet alleen als kunstenaar in aanzien stond, blijkt daaruit, dat hij in ?63 t tot opziener der Remonstrantsche Gemeente werd gekozen, een ambt, dat hij twintig jaar lang heeft bekleed. DE KEYSER en STONE stonden met elkander in rekening-courant. STONE zond uit Engeland laken, een hoed van bever of "castoor" en een doos gespen, en droeg aan DE KEYSER op betalingen te doen aan "VAN SOMEREN". Misschien was dit wel voor aankoopen, te zijnen behoeve gedaan op de auctie door BAREND VAN SOMEREN, schilder en waard in "het Schilt van Vranckrijck", den 225ten Februari 1635s gehouden. Op die verkooping had THOMAS DE KEYSER prenten en een passie van M. DE VOS gekocht. Merkwaardig is, dat in 1639, juist als thans, twee pond sterling slechts f 22 of iets meer waard waren, en dat een castoren hoed toen bijna f 28 kostte. DE KEYSER had voor STONE een kooi voor een papegaai gekocht en ook een kachel voor hem aangeschaft. Waarvoor die kachel dienen moest, blijkt niet. "SALOMONoom" is de schilder SALOMON DE LA TOMBE van Aken, die in I6I3 met LYSBETH DE KEYSER, een zuster van HENDRIK DE KEYSER, was ge- trouwd. Het bedrag aan hem uitbetaald gold de twee "potten", waarvan in het naschrift gesproken wordt. Waarschijnlijk waren dit vazen; DE LA TOMBE had er nog meer, die hij ook aan STONE wilde verkoopen. De "lijsten", die DE KEYSER aan STONE in rekening bracht, waren geleverd aan HENRY STONE, de oudste zoon van den Engelschen beeldhouwer, die van 1635 tot 1638 bij THOMAS DE KEYSER te Amsterdam het schilderen had geleerd. HENRY STONE was in 1638 met zijn broeder NICHOLAS naar Rome vertrokken, waar zij tot 1642 zijn gebleven en bij BERNINI hebben gestudeerd. In 1639 was hun gezondheid goed, gelijk de brief bewijst. "Broeder HENDRICK" is de jongste zoon van den vermaarden HENDRIK DE KEYSER. Hij was in 1613 te Amsterdam geboren. In 1635 ging hij naar Engeland, en daar huwde hij met ELISABETH BELLAMY. Blijkbaar was dit huwelijk in 1639 nog niet lang geleden. Als weduwnaar kwam HENDRIK in 1647 voor goed te Amsterdam terug. In 1639 is hij daar maar van den Ijden November tot den 5den December geweest. Hij wist niet, dat zijn oudste broeder PIETER, de stadssteenhouwer, voor de derde maal in het huwelijk zou treden en wel met CATHARINA BEGYN, de weduwe van ESAIAS DE LA TOMBE, doch kon de bruiloft juist nog medevieren. In den brief aan NICHOLAS STONE was een "briefken" aan HENDRIK DE KEYSER gesloten, waarvoor STONE een "kovert" moest laten maken, om het daarin aan den geadresseerde te doen toekomen. Dit "briefken" was geschreven door 64

"HENDRICKoom" of voor hem bestemd. Er woonde toen wel een HENDRIK DE KEYSER te Amsterdam, doch deze, een "norenburgier" - handelaar in kramerijen - "op de Breestraat omtrent de sluys", was geen oom, doch een neef van THOMAS en HENDRIK. Op de een of andere wijze moet THOMAS zich dus hebben vergist. De brief werd geschreven vier maanden voordat THOMAS DE KEysER zich als meester-steenhouwer in het St. Barbaragild te Amsterdam liet aannemen. Immers deze aanneming had den 14dex Mei 1640 plaats. Doch DE KEYSER schrijft niets over de omstandigheden, waarin hij verkeert. THOMAS DE KEYSER was twintig jaar lang te Amsterdam de meest gezochte portretschilder geweest. Wat mag hem hebben bewogen, in 1640 het penseel ter zijde te leggen, en het vak van steenhouwer, dat hij bij zijn vader HENDRIK DE KEYSER geleerd had, te gaan uitoefenen a Wel hield hij niet geheel met het schilderen op, doch de stukken, die hij na 1640 maakte, zijn toch niet talrijk. Dr. A. BREDIUS was zoo vriendelijk, zijne aanteekeningen omtrent THOMAS DE KEYSER tot mijn beschikking te stellen. Die aanteekeningen geven menige aanvulling tot wat ik in 19°4 in dit tijdschrift omtrent den meester kon mededeelen. Wij wisten, dat THOMAS DE KEYSER in 1626 met MACHTELT ANDRIES- dochter in het huwelijk was getreden. Zijn schoonvader, ANDRIES FREDERICKS, was goudsmid. De heer BREDIUS vond de voorwaarden van dit huwelijk in het protocol van den notaris P. MATTHYSZ. "I Juny 1626. Huwelycksche voorwaerden van d'eersame THOMAS DE KEYSER, toec. bruydegom, geasst. met d'eersame PIETER DE KEYSER, sijnen broeder ende AERT DE KEYSER, sijnen oom en WILLEM VAN ROYEN, sijnen neeff en d'eerbare MACHTELT ANDRIES, toecomende bruyt, geasst. met d'eersame ANDRIES FREDERICKSZ. goutsmith, haeren vader ende d'eerbaere MARRITIEN BRUYNEN, haere moeder, EVERT VAN DOOYEN en DIRCK JACOBSZ. VAN VELTHUYSEN ende LOEFF FREDERICKX, haere oomen." De "bruydegom" zal inbrengen f' I 2o0 "ende dat boven sijne bruylofts- clederen ende boven de ringen ende juwelen daermede hij sijne bruyt sal vereeren ende andere bruiloftscosten sijndersijde te doen en voorts boven alle schulden die hij mochte hebben. Sijn broeder en oom blijven daer borgh voor." De ouders der "bruyt" geven mede f 1650, "mede boven haer bruyloffts- clederen ende juwelen ende bruylofftscosten van haerdersijden te doen. Verder is hierin gerekent f 5oo ende nog f i 5o daerenboven aan linnen mede dat haer door haer oude Petemoey bij testament gemaeckt is." In deze acte wordt bepaald, dat er geen gemeenschap van goederen zal zijn; als DE KEYSER stierf zou zijn goed weder aan zijn familie komen. Winst en verlies zouden worden gedeeld. Kwam DE KEYSER echter te sterven zonder 65

kinderen na te laten, dan zou zijn weduwe eene "duwarie" van f 1000 ontvangen. In 1633 woonde THOMAS DE KEYSER "op den Binnen Aemstel", gelijk uit een acte van den notaris J. VERHEIJ blijkt. Hij was toen een zeer gezocht schilder. MACHTELT ANDRIES moet in het begin van 1640 overleden zijn. Toen moest THOMAS DE KEYSER aan de Weeskamer een belangrijk bedrag betalen "voor sijnen zone HEYNDRICK, out 6 jaeren, daer moeder aff was MACHTELT ANDRIES, voor sijn moeders erff de somma van vier duysent gulden eens ende daerboven noch hondert vijffentwintich gulden, hem aenbestorven door't overlijden van GRIETGEN FREDRICKS, zijn oude moeye." Ik houd het er voor, dat de zware last, hem daardoor opgelegd, THOMAS DE KEYSER genoopt heeft, het schilderen vaarwel te zeggen, en tot het steen- houwen terug te keeren, waarmede zijn broeder PIETER DE KEYSER veel geld verdiende. THOMAS DE KEYSER hertrouwde reeds in Augustus van 1640 met AELTJE HEYMERICKSZ. Dit was geen goede partij, want toen de notaris P. BARCMAN den 25 Augustus 1640 de huwelijksche voorwaarden opmaakte, bekende de bruid ,,gene middelen ten huwelijcke te brenghen, maer alleene eerlijck gecleet te zijn en dienvolgens alles van des Bruydegoms zijde aen te nemen". Eigenaardig is, dat toen op dienzelfden dag het aanstaande echtpaar in ondertrouw werd opgenomen, in het register werd vermeld, dat AELTJE HEYME- RICKsz. reeds bij THOMAS DE KEYSER aan huis woonde. Ik veronderstel, dat zij dienstbode was, en bij DE KEYSER dezelfde rol heeft vervuld als later HENDRICKJE bij . Het schijnt aanvankelijk THOMAS DE KEYSER als "blauwesteenvercooger", zooals hij meestal genoemd wordt, niet slecht te zijn gegaan. Want als hij den 15 Februari 1646 door den notaris QUYRYNS zijn testament laat maken, bepaalt hij dat AELTJE "mach na zich nemen 3000 gl. ende al haer lijffgoed ende bedde met toebehoren." Maar in 1654 schijnt zijn toestand minder gunstig te zijn geweest. Immers hij verkocht toen zijn huis met erf aan de Lindengracht, waar hij de steenhou- werij uitoefende. Wel neemt hij nog in 1658 steenhouwwerk voor het Oost-In- dische Huis aan, doch met zijn broeder HENDRIK, van wien in den brief sprake is. En een acte van den notaris LISTING leert ons, dat hij zich aan dit werk onttrok. Den 25 April 1662 werd THOMAS DE KEYSER, na het overlijden van SYMON BoSBOOM, "aengenomen bij de Heeren Burghemeesteren tot dezer stede steenhouwer" op een wedde van f 75o en f 5o mantelgeld. Als stadssteenhouwer 66

heeft hij den koepeltoren van het Stadhuis uitgevoerd. Reeds in 1667 kwam THOMAS DE KEYSER te sterven. Hij werd den loden Augustus van dat jaar in de begraven. AELTJE HEYMERICKZ. kreeg toen van Thesaurieren een onderstand van f 150 in eens als "gratuite gifte". Zij stierf in 1691. Ook NICHOLAS STONE is het lot niet gunstig geweest. De burgeroorlog in Engeland deed sedert I64o alle bestellingen ophouden. Zijn jongste zoon, JOHN, student te Oxford, nam dienst in het leger van KAREL I en toen dit bij Marston Moor door OLIVIER CROMWELL was verslagen, vluchtte hij naar het ouderlijk huis in Longacre te Londen, waar MARIA DE KEYSER hem bijna een jaar verborgen hield om hem van de galg te redden. NICHOLAS STONE stierf den 24sten Augustus 1647, MARIA DE KEYSER volgde haar man den lgden November in het graf, nadat zij den I7den September van dat jaar het verdriet had gehad, haar zoon NICHOLAS te moeten verliezen. HENRY STONE, de leerling van THOMAS DE KEYSER en van LORENZO BERNINI, moet zoowel een bekwaam schilder als een uitmuntend beeldhouwer zijn geweest. Zijn broeder JOHN getuigde dit in een grafschrift, toen HENDRIK DE- KEYSERS kleinzoon den 24sten Augustus 1652 overleden was. JOHN STONE stierf te Londen den ilden September 1667. Toen ook hij bij zijn vader en zijn twee broeders begraven was, werd boven het graf gebeiteld : Four rare Stones are gone The Father and three Sons. Het graf is in y21 verdwenen, toen Saint Martin in the Fields te Londen werd afgebroken en de nog bestaande kerk haar verving.