– Sortimentsoverzicht
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Zelkova – Sortimentsoverzicht Ing. G. Fortgens In 1970 behandelde F.J. Fontaine het sortiment Zelkova in Dendroora nr. 7. Op twee en een halve pagina werd geschreven over respectievelijk de soorten Z. carpinifolia, Z. serrata, Z. sinica en Z. verschaeltii (althans zó vermeld). Tegenwoordig is er veel meer te schrijven over het sortiment Zelkova. Niet alleen zijn er meer soorten in omloop in tuinen, parken en op kwekerijen, er zijn ook cultivars beschikbaar gekomen én ook de kennis over de oorsprong en verspreiding van het geslacht is enorm toegenomen. Zelkova serrata (: ) Zelkova blijkt een zeer lange en interessante Verspreiding dig alleen op Sicilië voorkomende soort Z. sicula men) met grotere, dieper ingesneden bladeren geschiedenis te hebben. Een op dit moment heikel Het geslacht Zelkova kan worden opgesplitst is wellicht de laatst overlevende nazaat. Gezien en fertiele takken (met bloemen) met kleinere onderwerp als klimaatverandering hee in het naar verspreiding in twee hoofdgroepen: een de mogelijke hybride oorsprong van deze soort bladeren en minder diep ingesneden bladranden. verre verleden grote invloed gehad op de versprei- ‘westelijke’ groep in het zuidwestelijk Euraziatisch- wordt aangenomen dat er toen (voorouders van de Bij oudere exemplaren van Z. carpinifolia kan dit ding, soortvorming én het overleven van Zelkova. gebied, met de soorten Z. abelicea, Z. carpinifolia huidige) Z. abelicea en Z. carpinifolia in dat gehele goed worden waargenomen. Het aantal zijnerven Het geslacht Zelkova is een klein geslacht uit de en Z. sicula, en een ‘oostelijke“ groep in Oost-Azië, gebied voorkwamen. Z. abelicea wordt nu alleen van de Oost-Aziatische soorten (meer dan 8 bij iepenfamilie (Ulmaceae). Hiertoe behoren onder met de soorten Z. serrata, Z. schneideriana en op Kreta aangetroen, terwijl Z. carpinifolia verder Z. schneideriana, Z. serrata en Z. sinica) is groter meer ook Hemiptelea, Planera en Ulmus. De naam Z. sinica. oostwaarts groeit in Klein-Azië. dan dat bij de Mediterrane- en Centraal-Aziati- stamt van de volksnamen Selkwa, Zelkoua of Het oorspronkelijke groeigebied van Zelkova, In Oost-Azië beslaat het groeigebied grote delen sche soorten (tot 8 bij Z. abelicea, Z. carpinifolia Zelkua die allen duiden op de hardheid van het miljoenen jaren geleden bestaand uit grote delen van het vasteland (China) met daarnaast gebieden en Z. sicula). Bij het uitlopen is vooral bij de hout. De naamgever van het geslacht, Edouard van het noordelijk halfrond, is ten gevolge van op de eilanden van Japan en op Taiwan. Lange ‘oostelijke’ soorten het jonge blad rood getint, Spach (Frankrijk, 1801–1879), hee de naam klimaatveranderingen, waaronder de verschillende tijd stonden deze groeigebieden met elkaar in maar al snel kleurt het blad groen. De herfstkleur Zelkova mogelijk gebaseerd op een tekst (waarin ijstijden, thans beperkt tot voornoemde gebieden. verbinding, totdat, ten gevolge van de opwarming varieert van geelbruin bij de ‘westelijke’ soorten tot wordt gesproken van de volksnaam Selkwa voor De oorsprong van het geslacht Zelkova ligt waar- na de ijstijden populaties geïsoleerd raakten op geelbruin, oranjebruin en roodbruin bij de ‘ooste- een plant met als naam Rhamnus ulmoides) uit schijnlijk in Noord-Amerika, gezien de fossielen gebergten. Daarnaast speelde dat de zeespiegel lijke’ soorten. Het blad is afwisselend geplaatst en een publicatie (in het latijn) van L.B. Friderico van bladeren die daar zijn gevonden. Wat betre steeg waardoor populaties op eilanden achter- bij alle soorten hee het een enkelvoudig gezaagde Marschall a Bieberstein, uitgegeven in 1808: “Flora het voorkomen in Europa zijn fossiele afdrukken bleven. bladrand, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Ulmus taurico-caucasica exhibens stirpes phaenogamas: in bekend uit Frankrijk en verder oostwaarts tot in (iep), waarvan de bladrand dubbel gezaagd is. Net Chersoneso Taurica et regionibus caucasicis sponte Zuidoost-Europa. Verder is uit pollenmonsters Morfologische en taxonomische kenmerken als de iep hee Zelkova weliswaar een scheve blad- crescentes”. gebleken dat Zelkova tot circa 31.000 jaar geleden De bladeren van alle soorten zijn nogal variabel in voet, maar aan één scheut verloopt dit van het eer- voorkwam op het Italiaans schiereiland en tot grootte, zelfs aan één enkele tak. Maar ook zijn er ste zijblaadje van duidelijk scheef naar veel minder circa 20.000 jaar geleden op Sicilië. De tegenwoor- verschillen tussen vegetatieve takken (zonder bloe- uitgesproken scheef aan de eindstandige bladeren. 98 99 [] Zelkova carpinifolia; fossiel Teylers Museum Haarlem Zelkova abelicea Zelkova abelicea (: ) (: ) (: ) De bladsteel is (zeer) kort en behaard. De bloei een belangrijke bosboom voor houtproductie. top- en takstere kan dood hout in de kroon (na de bladontwikkeling) en vruchtzetting In Japan kunnen oude exemplaren worden aan- worden aangetroen. Dit dode hout, een invals- vallen respectievelijk in de periode maart-april getroen in productiebossen met een zeer rechte poort voor aantasting door meniezwam (Nectria en de periode september-oktober. De mannelijke en doorgaande stam. Het hout staat bekend om cinnabarina), kan beter worden verwijderd. bloemen staan in clusters bijeen in de bladoksels de hardheid en is geliefd voor stevige constructies. van overjarige twijgen, de vrouwelijke, soms twee- Het is zeer duurzaam en wordt in alle gebieden Sortiment slachtige, bloemen zijn alleenstaand of soms met hoog gewaardeerd als timmerhout, voor hout- Zelkova abelicea; op Kreta meer bijeen en verschijnen in de bladoksels van draaiwerk en voor het maken van kleine houten Z. abelicea (Lam.) Boiss. (: ) de nieuw gevormde scheuten. De bloeiwijzen zijn voorwerpen. Wereldwijd wordt Zelkova thans Syn.: Ulmus abelicea (Lam.) Sm. groenachtig van kleur. De vrucht is een ongelijk- vooral aangeplant als sierboom in parken, als Zelkova cretica (Sm.) Spach namelijk in vier aparte berggebieden (Lea Ori, rondachtig tot kommavormig steenvruchtje, straatboom in brede lanen en in mindere mate Onder gunstige omstandigheden kan deze soort Psiloritis, Dikti en rypti) die onderling 20-50 groen-groenbruin van kleur en – meestal – in (smallere) straten. tot een middelgrote boom van 10-15 m uitgroeien. kilometer uiteen liggen. Tussen de populaties zijn alleenstaand geplaatst in de bladoksels. In zijn natuurlijk verspreidingsgebied blij de genetische verschillen aangetroen. Dit kan er op Ziekten en plagen boom, door begrazingsdruk en droogte, meestal wijzen dat dit al heel oude populaties zijn, waar- Vermeerdering Verschillende soorten van de iepenspintkever een kleine sterk vertakte struik. Slechts af en tussen weinig of geen genetische (door onderlinge Vermeerdering is mogelijk door enten, stekken, kunnen in hun natuurlijke verspreidingsgebied toe zijn exemplaren te vinden die een stam met bestuiving) uitwisseling hee plaatsgevonden. zaaien en aeggen. Handveredeling wordt gedaan worden aangetroen op de daar voorkomende een kroon hebben. Het blad hee een zeer korte Feitelijk gaat het op Kreta om een relictpopulatie in februari, stekken in juni/juli, in medium 2:1, Zelkova-soorten. Er is dus een kans aanwezig dat bladsteel, is nagenoeg zittend, klein tot zeer klein van een groter, meer noordelijk gelegen, versprei- met 0.5% ibz. Zaad wordt gestraticeerd en in de schimmel (Ophiostoma ulmi en O. novo-ulmi)) (tot 3 x 1,5 cm) bij jonge (en veel aangevreten) dingsgebied van vóór de ijstijden. De topograe maart gezaaid bij 15 ° Celsius. Bij Z. carpinifolia die de iepziekte veroorzaakt wordt overgebracht. exemplaren. Het blad hee 4-7 paar zijnerven. van het eiland Kreta in combinatie met de regen- (soms ook bij de andere soorten) kunnen wortel- Maar over de gevoeligheid voor iepziekte bestaat De bladrand is gezaagd en hee 4-7 brede tanden rijke bergrug hee het overleven van deze popu- uitlopers worden uitgestoken en afzonderlijk er rond Zelkova onvoldoende duidelijkheid. per kant. De blaadjes zijn stevig, een beetje leer- laties mogelijk gemaakt. De groeiplaatsen liggen worden opgekweekt. Soms wordt de (tak-) stere toegeschreven aan achtig, de nerven liggen diep en de onderzijde van op de centrale bergrug en zijn vooral te vinden op Tijdens de opkweek tot een éénstammige boom- deze ziekte maar duidelijke bewijzen ontbreken. het blad is spaarzaam behaard op de bladnerven. noordhellingen en langs waterlopen die ’s zomers vorm is goede begeleidingssnoei en opbinden Er wordt aangenomen dat Z. carpinifolia (licht) Het bladoppervlak hee een heel jne witte, was- niet geheel opdrogen. De bomen komen voor van noodzakelijk. gevoelig is voor iepziekte en Z. serrata resistent. achtige beharing die op afstand een grijzige indruk een hoogte van 900 m tot (1.150 m -) 1.800 m In Kew Gardens liet men in de jaren zeventig een aan de plant gee. Deze eigenschap komt bij de boven zeeniveau. Sporadisch worden hier tot Standplaats en toepassing door iepziekte zware aangetaste Z. serrata nog lang andere Zelkova-soorten niet voor. De eenjarige bomen uitgegroeide exemplaren aangetroen, het Zelkova hee een voorkeur voor een vocht- staan. Uiteindelijk bezweek ook de Z. carpinifolia twijgen zijn bruin, aanvankelijk behaard, later merendeel is echter niet meer dan een door geiten houdende, voedzame bodem. Wind wordt goed die er naast stond. in het seizoen kaal. De overjarige twijgen zijn kortbegraasd, laag en zeer dicht struikgewas, vaak verdragen en de boom is ook redelijk zoutbesten- In Japan kan Zelkova serrata worden aangetroen donkerbruin en hebben lenticellen. samen Quercus coccifera en Acer sempervirens. dig. Tegenwoordig