Gerardus Joannes Vossius (1577-1649)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) C.S.M. Rademaker bron C.S.M. Rademaker, Gerardus Joannes Vossius (1577-1649). W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1967 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/rade001gera01_01/colofon.php © 2010 dbnl / C.S.M. Rademaker t.o.III GERARDUS JOANNES VOSSIUS IN 1625 Dit portret, geschilderd door David Bailly, is eigendom van de Remonstrantse Gemeente te Amsterdam Foto Rijksmuseum Amsterdam C.S.M. Rademaker, Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) XI Voorwoord Kleine oorzaken kunnen merkwaardige gevolgen hebben. Een toevallige blik op de valvae van het Historisch Instituut van de Nijmeegse Universiteit wekte mijn belangstelling voor Vossius. De Letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam schreef een prijsvraag uit en vroeg om een biografische schets van Gerardus Joannes Vossius. Er ontstond een vaag plan, dat echter niet verder werd gerealiseerd dan een eerste kennismaking met het onderwerp. De tijd verstreek en het plan werd vergeten. In 1959 schreef de Amsterdamse Letterenfaculteit echter weer een prijsvraag uit en weer was het onderwerp leven en werken van Gerardus Joannes Vossius. Het eens gemaakte en weer vergeten plan nam nu concrete vormen aan en zo ontstond een schets over leven en werken van Vossius. Deze schets werd heel kort vóór het verstrijken van de inzendtermijn naar Amsterdam gezonden. In januari 1961 werd het antwoord bekroond en werd mij van verschillende kanten het advies gegeven de schets uit te werken. Het resultaat van enkele jaren werken is deze studie. De behandeling van veel onderwerpen wordt bemoeilijkt door gebrek aan gegevens, maar ook een teveel aan materiaal kan de benadering van een onderwerp in de weg staan. Dat laatste geldt ongetwijfeld voor het leven en het werk van Vossius. De vele bewaarde brieven, al of niet gepubliceerd, de zes foliodelen omvattende Opera Omnia, de stapels nagelaten aantekeningen en half voltooide schetsen maken het onmogelijk alles in één enkele studie te verwerken. Het aantal detailstudies over Vossius is helaas nog zo gering, dat daarvan slechts een enkele keer gebruik kon worden gemaakt. Leven en werken van Vossius vertonen bovendien zoveel aspecten, dat slechts een klein gedeelte daarvan belicht kan worden. Deze studie is dan ook niet veel meer dan een eerste, ruwe schets, waarin slechts enkele lijnen iets scherper getrokken zijn. Er moest telkens weer een keuze worden gemaakt en een keuze is altijd subjectief en vaak willekeurig. Velen zullen vergeefs zoeken naar wat zij nu juist in deze schets zouden willen vinden. Ik troost mij met de gedachte die Vossius zelf uitsprak, toen hij zijn eerste wetenschappelijk werk in het licht gaf: ‘Metuo ne sint infra multorum exspectationem: verum satisfacere omnibus non est meum, cum tanta sit palatorum diversitas, et singuli tamen scripta singula ad judicium suum velut perpendiculum et libellam exigant.’ Wat tot stand is gekomen moet voor een niet gering gedeelte worden toe- C.S.M. Rademaker, Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) XII geschreven aan de sympathieke hulp, die ik van zoveel kanten heb mogen ondervinden. De hoogleraren die de redactie vormen van de reeks, waarin deze studie verschijnt, hebben mij aangespoord en geholpen om het eenmaal begonnen werk te voltooien. Vooral Prof. Dr. W. Gs. Hellinga ben ik zeer erkentelijk voor zijn kostbare hulp en adviezen. Dank zij hem ben ik in contact gekomen met zijn naaste medewerkers, van wie ik op de eerste plaats Drs. P. Tuynman wil noemen, die mij veel belangrijk materiaal heeft gewezen en steeds klaar stond met zijn uiterst waardevolle en deskundige adviezen. Ook de heren Dr. F.F. Blok en Drs. Cl. M. Bruehl hebben mij veel waardevol materiaal toegezonden. Het werk in Engelse bibliotheken en archieven werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van de Nederlandse Stichting voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek en de bijdragen van het Nuyens-Fonds. Het onderzoek in Nederlandse en buitenlandse archieven en bibliotheken werd aanzienlijk vergemakkelijkt door de deskundige hulp van de beheerders en ambtenaren. Vooral de hulp van Mej. Dr. M.E. Kluit, die de handschriftenafdeling van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek beheerde, is voor mij van groot belang geweest. Tenslotte zou ik graag de namen noemen van al degenen, die hebben meegewerkt het boek zijn definitieve vorm te geven. De belangstelling van mijn confraters is steeds een grote steun geweest en vooral de deskundige adviezen van pater Drs. H. ter Huurne hebben een belangrijke bijdrage gevormd voor het totstandkomen van deze studie. Het manuscript kon tijdig bij de drukker zijn dank zij de bekwame hulp van Mej. Adr. Termeer. De prettige samenwerking met de heer W.E.J. Tjeenk Willink heeft tot resutaat gehad, dat dit boek deze voortreffelijke vorm heeft gekregen. De interesse voor mijn werk bij mijn familie werd heel tastbaar, toen mijn vader zich bereid verklaarde mee te werken aan de correctie van de drukproeven. Ik draag dit boek op aan al degenen die op een of andere manier hebben meegewerkt aan het totstandkomen van deze eerste wetenschappelijke publicatie. C.S.M. Rademaker, Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) XIII Inleiding In de zeventiende eeuw heeft zich het Europese leven grondig gewijzigd, zo grondig, dat wij deze verandering gerust op één lijn mogen stellen met culturele stroomversnellingen als Renaissance of Franse Revolutie. Wil men deze ‘crisis van de Europese geest’ kort karakteriseren, dan zou men kunnen spreken van het radicaal dóórbreken van de autonomie van de menselijke rede. In de middeleeuwen werd het wetenschappelijk denken geheel beheerst door traditie en gezag. Heel het terrein van het menselijk kennen was geordend in een grootse synthese, waarin het sterk hiërarchisch gevoel van de middeleeuwer aan geloof en rede de hun eigen plaats had toegewezen. Renaissance, humanisme en reformatie sloegen de eerste bres in dit hechte bouwsel. Het denken ontsnapte aan de te nauwe verbinding van openbaring en wetenschap en men eiste voor het individu het recht op van vrijheid en oorspronkelijk denken, onafhankelijk van autoriteit en traditie. Dat nu bewonderde men op de eerste plaats in de Klassieke Oudheid. De vrij geworden rede genoot echter slechts een betrekkelijke autonomie: in de roes van de pas verworven vrijheid zag men niet, dat men zich opnieuw liet binden, nu door het gezag van de oudheid. De klassieken hadden het eerste en laatste woord, de wijsheid der oudheid was alfa en omega van alle wijsheid. Pas later, toen het humanisme zijn eerste enthousiasme verloren had, vielen de schellen van de ogen. Wetenschap na wetenschap begon zich te bevrijden van het gezag der oudheid en dit proces bepaalde het karakter van de zeventiende-eeuwse cultuur. Het verklaart ook de tweeslachtigheid ervan. De exacte wetenschappen ontsnapten het eerst aan de zelfgekozen tirannie van de klassieken. Het observeren kwam in de plaats van het classificeren, het wetmatig redeneren verving geleidelijk aan het commentariëren. Systematisch denken en waarnemen boekten verrassende resultaten: de bloei van wetenschappen als mechanica en dynamica, revolutionaire ontdekkingen op het gebied van astronomie, anatomie, botanie en zoölogie, de metamorfose van de alchemie tot wetenschappelijke chemie, de eerste ontdekkingen van vroege paleontologen en geologen, en vooral: de grote vlucht, die de zuivere wiskunde nam. De wijsbegeerte volgde de exacte wetenschappen. De aanval van het humanisme op de middeleeuwse scholastiek had in zekere zin een vacuüm doen ontstaan. De reactie op het verleden dreef sommigen in de armen van het neoplatonisme, dat in enkele geval- C.S.M. Rademaker, Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) XIV len zeer dicht het pantheïsme naderde. Kerken en universiteiten herstelden het gezag van Aristoteles, wiens werk opnieuw werd bestudeerd en in vernieuwde interpretaties werd gedoceerd. Naast deze twee grote richtingen herleefden ook verschillende andere wijsgerige stromingen uit de oudheid, o.a. de leer van de Stoa. Geleidelijk aan kwam er een kentering en in het midden van de zeventiende eeuw ontstond er een nieuwe wijsbegeerte, het Cartesianisme, dat de grondslag werd voor later daarop voortbouwende systemen. Het door kerken en universiteiten gehandhaafde Aristotelisme verdedigde zich aanvankelijk krachtig, maar toen de nieuwe wijsbegeerte steeds meer aanhangers kreeg, moest tenslotte ook Aristoteles het veld ruimen. Het humanisme van deze periode is het humanisme in zijn volwassenheid. Het enthousiasme van de eerste vernieuwde kennismaking met de oude cultuur was overgegaan in een meer bezonnen doordringen in het wezen en de veelzijdige verschijningsvormen van die cultuur. Het onderwijs was nu definitief gewonnen voor de inzichten van het humanisme: de oudheid was norm en middel tegelijk bij de studia humaniora. Ook een tweede taak was praktisch vervuld: de hele schat der klassieke literatuur was in druk verschenen en dus voor iedereen min of meer bereikbaar. Op dit gebied waren de zeventiende-eeuwse humanisten de arenlezers achter hun maaiende voorgangers. Maar zij moesten de synthese brengen van wat die voorgangers hadden bereikt. Het voorhanden materiaal moest worden geordend. Ontbrekende fragmenten moesten worden opgespoord of aan de hand van elders aanwezige gegevens worden gereconstrueerd. De oude teksten moesten aan een diepgaande kritiek worden onderworpen, en het belangrijkste: aan de hand van wat nu ontdekt was, moest men zich een beeld vormen van het leven en denken in de oudheid. Velen hebben zich in ons land met ware humanistenhartstocht op die veelvoudige taak