De Interviewer En De Schrijvers Ischa Meijer Samenstelling
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De interviewer en de schrijvers Ischa Meijer Samenstelling Connie Palmen bron Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers (samenstelling Connie Palmen). Prometheus, Amsterdam 2003 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/meij012inte04_01/colofon.htm © 2007 dbnl / erven Ischa Meijer 7 Jan Wolkers Jan Wolkers liet zijn - praktisch voltooide - roman De walgvogel, waarvan de reeds ontworpen cover de wand siert, in de steek, om, geïnspireerd door de gebeurtenissen van de Veertiende Juni, subtiel te beginnen aan De hittegolf. Wolkers: ‘Nee, het is geen beschrijving van de situatie van die dag. Het is een roman. Ik was erbij. Ik stond bij de bouwvakkers. Uit de gebeurtenissen van die dag ontstond de gedachte voor een roman. Nee, ik vertel u er niets van. Dat is m'n gewoonte niet.’ Als u terugdenkt aan die dag... Wat zijn de dingen die u het meest gefrappeerd hebben? ‘Dat zeg ik niet...’ Kunt u iets zeggen over de intrige? ‘Nee, dat is heel moeilijk. Voordat het kind geboren is, kan je d'r niks over zeggen, hè. Pas als het nageltjes en teentjes heeft... Ik laat m'n manuscripten nooit lezen voor ze af zijn. Nooit. Er is een enorm verschil tussen het boek van Mulisch over de provo's en het gedonder in Amsterdam. Mijn boek is een roman.’ We drinken koffie. De werkruimte van Wolkers is in tweeën gedeeld. Een grote ruimte waar hij overdag aan het beeldhouwen is, een trapje naar boven voert naar het tweede plan: een zitje en de tafel waaraan hij 's avonds schrijft. Direct op de tikmachine. Wolkers: ‘Ik bewaar al m'n manuscripten. Nee, die laat ik ook niet zien. Er staan gekke dingen bij en zo. Nee, ik laat ze zelfs niet zien aan intimi. Eén keer heb ik het gedaan. Toen had ik te veel drank op, geloof ik.’ Werkt u hard? ‘Ik werk normaal. Overdag aan m'n beelden. 's Avonds schrijf ik. Ik heb twee vakken. Ja, ambachten. Nee, dat schrijven lukt niet altijd even goed. Soms op een avond twee regels, soms twee pagina's. Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers 8 Ja, beschouw het maar als een ambacht. Weet je, ik vraag me wel eens af, hè, die schrijvers die eens in de paar jaar een boek publiceren... Wat doen die mensen in de tussentijd? Ik zou gaan werken of zo. Nee, het beroerde in de Nederlandse literatuur is dat ze te veel met elkaar omgaan. Ik ga met heel gewone mensen om. Net als die veertiende juni. Toen demonstreerde ik zelf.’ Het wordt dus weer een autobiografisch boek. ‘Ja, in zekere zin wel. Maar om de werkelijkheid te beschrijven heb je vaak, zo niet altijd, meer fantasie nodig dan voor een bedacht verhaal. Het gaat erom de dingen zo goed mogelijk te beschrijven. Dat eist fantasie, exactheid. Soms, als ik wel eens een verhaal voor een school voorlees, merk ik dat er een woordje te veel in staat. Dan kan ik wel de haren uit m'n kop trekken. (Lacht.) Nee, maar zo is het. Alles moet goed zijn. Op z'n plaats. Onbewust zal er inderdaad die veertiende juni wel de gedachte gespeeld hebben dat ik erover zou gaan schrijven. Maar dat onbewuste in te houden, zo dat het bewuste er niet als een skelet doorheen zal gaan steken, eist een zekere geraffineerdheid. In de gewone dingen van het leven zijn zo veel zaken die het waard zijn om beschreven te worden... Ik verbaas me over al dat geknoei dat tegenwoordig verschijnt... Bij dat boek van Hans Tuynman, Full-Time-Provo, zie je dat zo duidelijk. Die jongen heeft zo veel materiaal ongebruikt gelaten, hè. Doodzonde.’ Het gesprek gaat verder over prijzen van boeken. Wolkers houdt de prijzen van zijn eigen romans liefst zo laag mogelijk. Iedereen moet het kunnen kopen. We lopen door het atelier waar een vier meter hoge sculptuur voor de PTT op voltooiing staat te wachten. In een hoek een meer conventioneel werk, voorstellend Moeder en Kind. Ik zeg dat ik het mooi vind. Wolkers zegt dat het nog uit z'n ‘academie’-tijd stamt. Biedt me aan me in de jeep naar de krant te brengen. Helpt me vervolgens in m'n jas. De jeep van Wolkers is uniek in Nederland. We rijden door het nu rustige Amsterdam. Zwenken een gracht op. Een auto rijdt ons - van de verkeerde kant - levensgevaarlijk tegemoet. Ik: ‘Het is een politieauto.’ Wolkers: ‘Die mogen...’ Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers 9 Godfried Bomans ‘Je komt nu eenmaal uit die put... je moet ermee leven... je moet leren je kwetsuren ten goede aan te wenden. Dat huis waar niemand tegen elkaar sprak. Sauve-qui-peut. Vijf bleke schimmen die zich tegen het behang drukten zodra de ploert voorbijkwam. Wie heeft de ander ooit kunnen helpen? We scheelden allemaal een jaar. De een sliep op een plank, de ander vond het nodig zich constant te geselen. En dan die ene die pelgrimstochten ging maken, op elk graf een kledingstuk achterliet om ten slotte door de politie in z'n onderbroek te worden opgebracht... thuisgebracht in dat kolossale pand... Als je iets te zeggen had werd de mededeling op een zilveren blad naar boven gebracht. Naar hem...’ Achter grote ramen ligt de zandkleurige tuin, een kolossaal stuk duin beneemt het uitzicht op het bos daarachter. We drinken gescheiden een kopje thee. Bomans in de keuken, ik in de kamer. Dan staat hij plotseling naast me. Het is tien uur in de morgen. We kijken peinzend door de ruiten. Bomans belooft me een wandeling. Maar eerst de trap op, een nauwe gang door, naar zijn werkkamer. Bomans: ‘Heb jij ooit gehoord van een jongen die op zijn achttiende sprookjes schreef? Dat is toch belachelijk, eigenlijk. We zochten allemaal ons klooster. Ik las maar, en ik las maar. Alles was beter dan dat huis... En toch, dat is zo vreemd... geen van de kinderen zal het ooit willen toegeven, ik zou het niet eens tegen ze durven zeggen. Twintig jaar ben ik ziek geweest, psychisch een wrak, ik heb twintig jaar in bed gelegen. Nu moet ik volwassen worden. Ik ben een nabloeier... 't Kost tijd. Maar ik ga vooruit... Dat vind ik zo merkwaardig... Jij zit hier volkomen ontspannen tegenover me, je luistert naar me, stelt me een vraag. Maar dat zou ik indertijd nooit gedurfd hebben. Zomaar op bezoek bij een schrijver. Ik zou bloedrood en stuntelig op diezelfde bank hebben gezeten. Ik was zover nog niet... ik moest genezen. Ik voel me benauwd, laten we een wandelingetje maken.’ Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers 10 Hij loopt voor me uit, een beetje gebogen, terwijl hij praat. Door de natte bladeren het heuveltje op. We kijken uit over het bos. Bomans: ‘Maar ik ga vooruit. Wat ik gistermiddag op de televisie deed... zomaar in debat gaan over een actueel onderwerp... 't Was niet goed, dat weet ik wel... maar ik deed het. Ik schrijf nu in de Volkskrant elke zaterdag een stukje, dat zou ik vijf jaar geleden niet gedurfd hebben. Over gewone alledaagse dingen zomaar je mening geven. 't Gaat zo langzaam, weet je...’ We staan voor een gigantische, volkomen verlaten villa, gluren door de ruitjes, praten met de tuinman. Lopen daarna de weg op, het dorp Bloemendaal in. Bomans: ‘Ik ben nu drieënvijftig, heb een dochtertje van zes. Eva zegt “jij” en “jou” tegen me, we praten over van alles, ze mag tegen me vloeken. En ik kom toch ook uit zo'n nest waaruit m'n vader kwam. Maar ja, die vader van me, dat kolossale mens, kwam ook uit een gek nest. Het eitje gaat open, er komt een kuikentje uit... dat kuikentje wordt een haantje dat pikt... en dat haantje krijgt kinderen. En die kinderen pikken hun kinderen. Ik niet.’ Het hotel waar we langzaam naartoe gewandeld zijn, is een bejaardenhuis geworden. We staan wat ontheemd in de hal waar we te horen krijgen dat het uit is met de koffie. We lopen slenterend terug naar huis. Bomans: ‘Ik vroeg je door de telefoon of je een angry young man was, weet je nog wel. Ik heb net Look Back in Anger gelezen. Dat vind ik een geweldig toneelstuk. Nu kun je wel zeggen dat de term angry young man uit is... ik heb me af zitten vragen, zo'n jongen die daar beschreven wordt... die is nog net te harden als hij op papier staat, maar ik ken zo veel jongens die net zo zijn als hij... Ja natuurlijk, een unhappy childhood is a writer's goldmine... Van het Reve. Goed, goed, die had een thuis waar hij zich verveelde. Dat was ook niet alles. Maar ik heb uit dat boek begrepen dat die vader een lieve man was. Je kunt De Avonden niet met mijn jeugd vergelijken. Dat stuk Op Weg Naar Het Einde, waarin hij zegt dat ik mijn hele leven nog nooit één eerlijk woord gezegd of geschreven heb. Wat is waar? Wat is eerlijk? Ik heb geweldig genoten van dat stuk van Pinter. The Caretaker. Ik verbaas me altijd over dat toneelspelen in Nederland. Ik ga veel liever naar Londen om stukken te zien. Engeland is mijn vaderland. Ze zijn zo bang in Nederland om te liegen. Dat kan best liggen aan het calvinisme. Inderdaad. Van het Reve beschrijft inderdaad altijd dingen die werkelijk gebeurd zijn.’ Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers 11 We zitten in de keuken een boterhammetje te eten. Samen met zijn vrouw en zijn aanbiddelijk mooie dochtertje. Bomans zit wat voor zich uit te kijken, geeuwt af en toe. Het felle middaglicht valt onbarmhartig door de grote ruiten.