Uitbreiding van het braadkippenbedrijf Keysers LV te Wuustwezel
Aanmelding/ontwerp-MER: Tekstgedeelte 2018_ES_000198
titel: Uitbreiding van het braadkippenbedrijf Keysers LV te Wuustwezel
rapportnummer: 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER
opdrachtgever: Keysers LV Nieuwmoerse steenweg 121 2990 Wuustwezel Belgium
contactpersoon opdrachtgever: Greet Keysers e-mail: [email protected] Geen contact toegewezen aan project opdrachtnemer: eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 GENT tel +32 9 265 74 06 – fax +32 9 265 74 05 [email protected] – www.eco-scan.be
contactpersoon/auteur(s): Marjan Speelmans e-mail: [email protected]
datum: juni ’19 goedgekeurd: voor eco-scan bvba door
ir. Toon Van Elst, zaakvoerder
copyright: © 2019, eco-scan bvba Reproductie van het volledige rapport is toegestaan. Gedeelten van het rapport mogen slechts worden gereproduceerd na verkregen schriftelijke toestemming van eco-scan bvba.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 2 | 119
Colofon
Opdrachtgever:
Keysers LV Nieuwmoerse steenweg 121 2990 Wuustwezel KBO: BE0702.898.523 VE: 2.279.299.169
Opstellers rapport:
Studiebureau
eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 Gent (Wondelgem)
M.e.r.-deskundigen
Discipline lucht
Griet Philips (OLFASCAN nv)
Disciplines water
Johan Versieren (Joveco Milieubureau bvba)
Coördinatie en Discipline biodiversiteit
Marjan Speelmans (eco-scan bvba)
Medewerker(s) MER
Gwynet Leyre, medewerkster geluid
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_aanmelding/ontwerp-MER 1 | 119
Inhoudsopgave
Colofon ...... 1 Inhoudsopgave ...... 2 Lijst van figuren ...... 7 Lijst van tabellen ...... 8 Verklarende woordenlijst ...... 10 Afkortingenlijst ...... 14 Voorwoord ...... 16 1 Inleiding ...... 18 1.1 Beknopte beschrijving van het voorgenomen project ...... 18 1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht ...... 18 1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages ...... 18 1.4 Betrokken partijen ...... 19 1.4.1 Initiatiefnemer ...... 19 1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen ...... 19 2 Situering project ...... 20 2.1 Ruimtelijke situering ...... 20 2.2 Vergunningstoestand ...... 20 2.3 Administratieve voorgeschiedenis ...... 21 2.3.1 Bijzondere voorwaarden ...... 22 2.4 Randvoorwaarden ...... 25 2.4.1 Juridische randvoorwaarden ...... 25 2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden ...... 28 3 Projectbeschrijving ...... 34 3.1 Verantwoording project ...... 34 3.2 Bedrijfsinfrastructuur ...... 34 3.3 Afbraak- en aanlegfase ...... 35 3.4 Exploitatie- en productiecyclus ...... 35 3.5 Grondstoffen, producten en residuen ...... 36 4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s ...... 38 4.1 Beschrijving alternatieven ...... 38 4.1.1 Nulalternatief ...... 38 4.1.2 Inrichtingsalternatief ...... 38 4.1.3 Locatiealternatief ...... 38 4.1.4 Uitvoeringsalternatieven ...... 38 4.2 Ontwikkelingsscenario’s ...... 38 eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 2 | 119
5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling ...... 39 6 Disciplinegerichte aanpak ...... 41 6.1 Afbakening studiegebied ...... 41 6.2 Methodiek en significantiekader ...... 41 6.3 Toelichting referentiesituatie ...... 41 6.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 41 6.5 Synthese van de milieueffecten ...... 42 6.6 Milderende maatregelen ...... 42 7 Discipline lucht ...... 43 7.1 Geur ...... 43 7.1.1 Afbakening studiegebied ...... 43 7.1.2 Methodiek en significantiekader ...... 43 7.1.3 Toelichting referentiesituatie ...... 44 7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 44 7.2 Stof ...... 47 7.2.1 Afbakening studiegebied ...... 47 7.2.2 Methodiek en significantiekader ...... 47 7.2.3 Toelichting referentiesituatie ...... 48 7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 48 7.3 Verzuring en vermesting ...... 50 7.3.1 Afbakening studiegebied ...... 50 7.3.2 Methodiek en significantiekader ...... 50 7.3.3 Toelichting referentiesituatie ...... 50 7.3.4 Beschrijving van de emissies ...... 50 7.4 Broeikasgas ...... 51 7.5 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline lucht ...... 52 7.6 Milderende maatregelen ...... 53 8 Discipline water ...... 54 8.1 Grondwater ...... 54 8.1.1 Afbakening studiegebied ...... 54 8.1.2 Methodiek en significantiekader ...... 54 8.1.3 Toelichting referentiesituatie ...... 55 8.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 56 8.2 Oppervlaktewater ...... 58 8.2.1 Afbakening studiegebied ...... 58 8.2.2 Methodiek en significantiekader ...... 58 8.2.3 Toelichting referentiesituatie ...... 58 8.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 59 eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 3 | 119
8.3 Watergebruik ...... 59 8.4 Bedrijfsspecifieke elementen m.b.t. de Watertoets ...... 60 8.5 Synthese van de milieueffecten ...... 61 8.6 Milderende maatregelen ...... 62 9 Discipline bodem ...... 63 9.1 Afbakening studiegebied ...... 63 9.2 Methodiek en significantiekader ...... 63 9.3 Toelichting referentiesituatie ...... 63 9.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 64 9.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen ...... 64 9.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting ...... 64 9.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden ...... 65 9.5 Synthese van de milieueffecten ...... 65 9.6 Milderende maatregelen ...... 66 10 Discipline biodiversiteit ...... 67 10.1 Afbakening studiegebied ...... 67 10.2 Methodiek en significantiekader ...... 67 10.3 Toelichting referentiesituatie ...... 68 10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 70 10.4.1 Direct ecotoopverlies ...... 70 10.4.2 Verzurende en vermestende depositie ...... 70 10.4.3 Verdroging ...... 72 10.4.4 Rustverstoring ...... 72 10.5 Synthese van de milieueffecten ...... 72 10.6 Milderende maatregelen ...... 72 11 Discipline geluid ...... 73 11.1 Afbakening studiegebied ...... 73 11.2 Methodiek en significantiekader ...... 73 11.3 Toelichting referentiesituatie ...... 74 11.4 Beschrijving en beoordeling milieueffecten ...... 75 11.5 Synthese van de milieueffecten ...... 78 11.6 Milderende maatregelen ...... 79 12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 80 12.1 Afbakening studiegebied ...... 80 12.2 Methodiek en significantiekader ...... 80 12.3 Toelichting referentiesituatie ...... 81 12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 82 12.4.1 Het landschap als relatiesysteem ...... 82 eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 4 | 119
12.4.2 Erfgoedaspecten ...... 82 12.4.3 Perceptieve aspecten ...... 82 12.5 Synthese van de milieueffecten ...... 83 12.6 Milderende maatregelen ...... 84 13 Discipline mens ...... 85 13.1 Afbakening studiegebied ...... 85 13.2 Methodiek en significantiekader ...... 85 13.3 Toelichting referentiesituatie ...... 86 13.3.1 Receptoren ...... 86 13.3.2 Wegennet ...... 87 13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...... 88 13.4.1 Klachtenregistratie ...... 88 13.4.2 Gezondheid ...... 88 13.4.3 Verkeer ...... 91 13.5 Synthese van de milieueffecten ...... 91 13.6 Milderende maatregelen ...... 92 14 Tewerkstellings- en investeringsrapport ...... 93 15 Natura 2000-toets ...... 94 16 Grensoverschrijdende effecten ...... 98 16.1 Discipline lucht ...... 98 16.1.1 Geur ...... 98 16.1.2 Stof ...... 98 16.1.3 Verzuring en Vermesting ...... 98 16.2 Discipline bodem ...... 99 16.3 Discipline water ...... 99 16.3.1 Grondwater ...... 99 16.3.2 Oppervlaktewater ...... 99 16.4 Discipline biodiversiteit ...... 99 16.4.1 Verzurende en vermestende depositie ...... 99 16.4.2 Verdroging ...... 101 16.4.3 Rustverstoring ...... 101 16.5 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 101 16.6 Discipline geluid en trillingen ...... 101 16.7 Discipline mens...... 101 17 Externe veiligheid...... 102 18 Overzicht en toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken ...... 103 19 Leemten in de kennis ...... 107 20 Monitoring en evaluatie ...... 108 eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 5 | 119
20.1 Controle ...... 108 20.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau ...... 108 20.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau ...... 108 20.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater ...... 108 20.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks ...... 108 20.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten ...... 108 21 Conclusie ...... 110 22 Literatuurlijst ...... 112 23 Bijlagen ...... 116
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 6 | 119
Lijst van figuren
Figuur 1 Waterbalans in de huidige en geplande situatie ...... 37 Figuur 2 Beoordeling effect grondwaterwinning op omliggende winningen ...... 54 Figuur 3 Beslissingstabel voor het bepalen van de toegelaten waarden ...... 76 Figuur 4: Situering gevoelige receptoren binnen het projectgebied: gele marker – school Berkenbeek; groene markers – sportinfrastructuur school Berkenbeek ...... 87 Figuur 5 Uittreksel uit de kaart met beheertypen (https://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan/) en bijhorende legende ...... 100
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 7 | 119
Lijst van tabellen
Tabel 1: m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen ...... 19 Tabel 2: Gewestplanbestemmingen binnen 1,5 km rondom de bedrijfscontour van de geplande situatie .. 20 Tabel 3: Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf ...... 20 Tabel 4: Stedenbouwkundige vergunningen ...... 22 Tabel 5: Exploitatie- en milieuvergunningen ...... 22 Tabel 6: Juridische randvoorwaarden ...... 25 Tabel 7: Beleidsmatige randvoorwaarden ...... 28 Tabel 8: Bedrijfsinfrastructuur ...... 34 Tabel 9: Jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen, producten en residuen ...... 36 Tabel 10: Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect- matrix) ...... 40 Tabel 11: Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen ...... 42 Tabel 12: Significantiekader voor geur - bronnencluster ...... 43 Tabel 13: Geuremissiefactor van de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen ...... 44 Tabel 14: Geuremissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ...... 44 Tabel 15: Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster ...... 45 Tabel 16: Aantal woningen in de verschillende geurconcentratiezones ...... 45 Tabel 17: Geurconcentratie ter hoogte van de woningen opgenomen in het detailonderzoek ...... 46 Tabel 18: Toetsing inrichting aan de VLAREM II afstandsregels voor pluimvee ...... 47 Tabel 19: Significantiekader voor stof ...... 47 Tabel 20: Stofemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen ...... 48 Tabel 21: Stofemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ...... 48 Tabel 22: Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen ...... 49 Tabel 23: Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j) ...... 50
Tabel 24: NH3-emissie door veeteelt voor (kg/j) (VMM, 2016) ...... 50 Tabel 25: Ammoniakemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen ...... 51 Tabel 26: Ammoniakemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ...... 51 Tabel 27: Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Wuustwezel in 2011 (VMM, 2012), en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest ...... 51 Tabel 28: Samenvatting effecten voor de discipline lucht ...... 52 Tabel 29: Significantiekader voor de aspecten waterhuishouding (bronbemaling + beperking infiltratiecapaciteit), waterverbruik en grondwaterkwaliteit (vermestende invloed) ...... 55 Tabel 30 Kenmerken omliggende winningen die uit de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV) grondwater winnen ...... 55 Tabel 31 Hydrogeologische opbouw onder het bedrijfsterrein ...... 56 Tabel 32 Hydrogeologische opbouw en karakteristieken van de Mioceen Aquifersysteem (bron: VMM, afdeling Operationeel Waterbeheer) ...... 56 Tabel 33: Bepaling grondwatertafeldaling ...... 57 Tabel 34: Significantiekader voor oppervlaktewater ...... 58 Tabel 35: Bepaling behoefte drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting ...... 60 Tabel 36: Benodigde informatie ter uitvoering van de watertoets ...... 61 Tabel 37: Samenvatting effecten voor de discipline water ...... 62 Tabel 38: Significantiekader voor de discipline bodem ...... 63 Tabel 39: Geologische opbouw (o.b.v. boring kb7d6e-B144 en kb8d7w-B240) ...... 64 Tabel 40: Samenvatting effecten voor de discipline bodem ...... 65 Tabel 41: Significantiekader voor de discipline biodiversiteit ...... 67 Tabel 42 Vogelsoorten aanwezig in het vogelrichtlijngebied ...... 68 Tabel 43: Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale verzurende depositie...... 70
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 8 | 119
Tabel 44: Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale vermestende depositie ...... 71 Tabel 45: Samenvatting effecten voor de discipline biodiversiteit ...... 72 Tabel 46: Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen ...... 74 Tabel 47: Technische specificaties ventilatoren per stal vergunde situatie ...... 75 Tabel 48: Technische specificaties ventilatoren per stal geplande situatie ...... 75 Tabel 49 Overzicht diverse milieukwaliteitsnormen (MKN) in open lucht ...... 76 Tabel 50: Overzicht diverse toetsingswaarden voor continue bronnen ...... 77 Tabel 51: Overzicht diverse toetsingswaarden voor incidentele bronnen ...... 77 Tabel 52: Toetsing continue ‘nieuwe’ bronnen - hervergunning ...... 77 Tabel 53: Toetsing continue ‘nieuwe’ bronnen - uitbreiding ...... 77 Tabel 54: Toetsing incidentele bronnen ...... 78 Tabel 55: Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen ...... 78 Tabel 56: Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 80 Tabel 57: Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 84 Tabel 58: Significantiekader voor de discipline mens aspecten klachten en transport ...... 85 Tabel 59: Beoordelingstabel fijn stof ...... 85 Tabel 60 Overzichtstabel van aspecten ruimtegebruik en betrokken bevolking in het studiegebied van de inrichting (1 km rondom de site)...... 86 Tabel 61 Stressoren en gerelateerde gezondheidsimpact ...... 88 Tabel 62 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ...... 91 Tabel 63 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens ...... 91 Tabel 64 Vogelsoorten aanwezig in het vogelrichtlijngebied ...... 94 Tabel 65: Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale verzurende depositie...... 96 Tabel 66: Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale vermestende depositie ...... 96 Tabel 67 Toegestande geurbelasting in Nederland ...... 98 Tabel 68 Vermestende depositie en bijdrage aan de kritische lasten vermesting van de beheertypen die voorkomen ter hoogte van de grens op Nederlands grondgebied ...... 101 Tabel 69 Overzicht Beste Beschikbare technieken voor de veeteeltsector ...... 103
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 9 | 119
Verklarende woordenlijst
98-percentiel het 98-percentiel voor 1 se/m³ geeft de zone aan waarbinnen gedurende 2 % van de tijd op jaarbasis een concentratie van 1 se/m³ of meer waarneembaar is. abiotisch milieu de niet-levende materie aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei antropogeen ontstaan door menselijke activiteit aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels) omgeven door ondoordringbare lagen zoals kleipakketten autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf
Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen biotisch met betrekking tot de levende materie bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan bronnencluster twee (of meer) bronnen met een gelijkaardig geurkarakter vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het
nuleffectniveau (0,5 ouE/m³) van de ander bron is gelegen denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe omstandigheden depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid
per tijds- en oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha) discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘biodiversiteit’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ drainageklasse ontwateringstoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 10 | 119
effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie
een geurconcentratie van één ouE/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld hoog geurgevoelig gebied waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen, … Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht indelingslijst de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis laag geurgevoelig gebied industriegebieden, openbare wegen, … matig geurgevoelig gebied gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijfsterrein gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen, sportterreinen, … Dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bv. van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn. Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn. materialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal- kringlopen en afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het Materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De voorkeur gaat uit naar hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van afval wordt als laatste optie gezien m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 11 | 119
m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een MER in één of meerdere disciplines ‘mens’, ‘biodiversiteit’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu’s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu’s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert olfactorisch betreft de geur ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties
OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de verspreiding van verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een droge stofgehalte hoger dan 20 % vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen watertoets een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een initiatief schadelijke effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 12 | 119
het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram
SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 13 | 119
Afkortingenlijst
ABS Algemeen Boerensyndicaat a.d. aerodynamische diameter
ANB Agentschap Natuur en Bos
APA Algemeen Plan van Aanleg
BB Boerenbond
BBI Belgisch Biotische Index
BBT Beste Beschikbare Technieken
BD Deputatie
BPA Bijzonder Plan van Aanleg
BREF Best Available Techniques Reference Documents
B.S. Belgisch Staatsblad
BWK biologische waarderingskaart
CBS College van Burgemeester en Schepenen dB decibel
DOV Databank Ondergrond Vlaanderen
EU Europese Unie
GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan
GOP Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning- en Projecten
GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging
GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan
GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan
IBA Individuele behandeling afvalwater
IMPACT Immission Prognosis Air Concentration Tool
IPPC Integrated Pollution Prevention and Control
KB Koninklijk Besluit
KL kritische last
LAT lange afstandstransport
MAP Mestactieplan m.e.r. milieueffectrapportage
MER milieueffectrapport
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 14 | 119
MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen
MIRA Milieurapport Vlaanderen
MLTD middellange termijndoelstelling
MTC maximaal toelaatbare concentratie
NEC National Emissions Ceiling
NER nutriëntenemissierechten
NH3 ammoniak
+ NH4 ammonium
OPS Operationeel Prioritaire Stoffen ouE geureenheid (European Odour Unit, EN13725)
OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
PM Particulate Matter
PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan
PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan
RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
SBZ Speciale Beschermingszone se snuffeleenheid
VEN Vlaams Ecologisch Netwerk
VHA Vlaamse Hydrografische Atlas
VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van VLAREMA materiaalkringlopen en afvalstoffen
VLAREM Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen
VLM Vlaamse Landmaatschappij
VMM Vlaamse Milieumaatschappij
VOS vluchtige organische stoffen
Zeq zuurequivalenten
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 15 | 119
Voorwoord
De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is het de bedoeling om informatie te bieden over het gekozen traject voor voorliggend project.
Milieueffectrapportage: algemeen
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). Met de in werking treding van de omgevingsvergunning gaat de m.e.r. niet langer volledig vooraf aan de aanvraag van de vergunning, maar is deze geïntegreerd in de vergunningsaanvraag. Gelijktijdig met de adviesaanvragen tijdens de vergunningsprocedure worden ook adviezen op het project-MER gevraagd. Beide dossiers worden tevens gelijktijdig ter inzage gelegd. Tijdens de vergunningsprocedure wordt het MER al dan niet goedgekeurd door de Dienst Mer. Bij een afkeuring van het MER stopt de volledige vergunningsprocedure.
Kort overzicht van de m.e.r.-procedure
Voorafgaand aan de omgevingsvergunningsaanvraag kan de m.e.r.-procedure reeds gestart worden. Hierbij kan een keuze gemaakt worden uit verschillende trajecten (Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning – versie september 2018, Departement omgeving, GOP, Dienst MER). In voorliggend project werd geopteerd om naast de verplichte onderdelen (aanmelding + opmaak project-MER) ook verzoek tot scopingsadvies, openbare raadpleging en verzoek tot voorlopige goedkeuring toe te voegen aan het traject. Het traject voor dit project ziet er dan als volgt uit: a) Aanmelding + verzoek scopingsadvies: het aanmeldingsdossier omvat de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. Dit dossier omvat de melding van de initiatiefnemer aan de Dienst Mer met het voornemen om een project-MER op te stellen. Deze aanmelding dient aan minimale inhoudelijke vereisten te voldoen (voor details: Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning). In voorliggend geval wordt geopteerd om het aanmeldingsdossier reeds uit te werken tot een ontwerp-MER, waarin ook reeds de te verwachten effecten begroot worden en indien noodzakelijke milderende maatregelen voorgesteld worden.
Gelijktijdig met het aanmeldingsdossier wordt een verzoek tot scopingsadvies bij de Dienst Mer ingediend. De Dienst Mer bezorgt de aanmelding aan de bevoegde adviesinstanties, die op basis van de geografische ligging van het project en van de mogelijke te verwachten effecten geselecteerd worden. De geraadpleegde adviesinstanties bezorgen hun advies binnen de 30 dagen aan de Dienst Mer. Indien het advies niet tijdig wordt verleend, wordt de procedure voort- gezet. Uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de aanmelding bezorgt de Dienst Mer een beslissing over de aanmelding aan de initiatienemer. De aanmelding wordt dan ook bekend gemaakt op de website van de Dienst Mer.
Op basis van de ontvangen adviezen kan geopteerd worden om een overleg te laten plaatsvinden met de Dienst Mer, initiatiefnemer en adviesinstanties. b) Opmaak project-MER: rekening houdend met het scopingsadvies en eventuele reacties uit de openbare raadpleging wordt de ontwerptekst aangepast en aangevuld. Indien noodzakelijk worden er bijkomende milderende maatregelen voorgesteld. c) Verzoek tot voorlopige goedkeuring project-MER: Na de opmaak van het project-MER wordt het dossier opnieuw ingediend bij de Dienst Mer met het verzoek tot voorlopige goedkeuring. Hierbij toetst de Dienst Mer de kwaliteit van het project-MER af voorafgaand aan de vergunningsaanvraag. Na de voorlopige goedkeuring door de Dienst Mer kan het MER tijdens de vergunningsaanvraag enkel afgekeurd worden op basis van nieuwe informatie uit het openbaar
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 16 | 119
onderzoek of de adviesvraag in het kader van de vergunningsaanvraag. De Dienst Mer neemt binnen de 40 dagen na ontvangst een beslissing over de voorlopige goed- of afkeuring. d) Omgevingsvergunningsprocedure: het voorlopig goedgekeurd project-MER wordt toegevoegd aan de omgevingsvergunningsaanvraag en samen ingediend. De bevoegde overheid neemt na 30 dagen een beslissing omtrent de volledigheid en ontvankelijkheid van het dossier. Na het openbaar onderzoek en de raadpleging van de adviesinstanties in het kader van de omgevingsvergunningsprocedure neemt de Dienst Mer een definitieve beslissing over de goed- of afkeuring van het project-MER. Dit gebeurt binnen de 60 dagen na de volledig en ontvankelijkheidsverklaring van de aanvraag. Bij een afkeuring wordt de omgevingsvergunningsprocedure stopgezet.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 17 | 119
1 Inleiding
1.1 Beknopte beschrijving van het voorgenomen project Het veeteeltbedrijf op naam van Keysers LV, gelegen langsheen de Nieuwmoerse Steenweg 121 te Wuustwezel, is momenteel vergund voor het houden van 84.600 braadkippen. Deze dieren worden gehouden in twee stallen, die ammoniakemissiearm (AEA) uitgerust zijn met het stalsysteem P-6.4 (warmtewisselaar) en voorzien zijn van een stofbak. In de geplande situatie wenst de exploitant een vergunning te bekomen voor het houden van 180.526 braadkippen. Om deze uitbreiding te kunnen realiseren zullen er twee nieuwe pluimveestallen gebouwd worden. Deze stallen zullen eveneens AEA uitgerust worden met warmtewisselaars (P-6.4) en voorzien zijn van stofbakken.
In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidige situatie en de geplande situatie van dit project. Als de aangevraagde uitbreiding niet verkregen wordt, zal het bedrijf verder uitgebaat worden volgens de huidige omgevingsvergunning.
1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht
Het “Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan de milieueffectrapportage” werd op 17/02/2005 in het Staatsblad gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij titel IV van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten. Voor de projecten uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013) is eveneens een bijlage III-lijst opgesteld met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.
De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan voor een bedrijf tot 180.526 slachtkuikens. Het project valt daardoor in de categorie:
- 21 a) (Intensieve veeteeltbedrijven) uit de lijst van bijlage I: ‘Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: 85.000 plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen)’.
Verder is voor de grondwaterwinning het volgende van toepassing:
- 10 j) (infrastructuurprojecten) uit de lijst van bijlage III: ‘Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet opgenomen zijn in bijlage I of II’.
Deze inrichting is dan ook m.e.r.-plichtig.
1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages
Voor de betrokken partij werden in het verleden, naar aanleiding van de vergunningsaanvraag voor de twee reeds bestaande stallen, een screeningsnota opgemaakt waarin de te verwachten effecten m.b.t. geur, stof en ammoniak besproken werden. Daar waar relevant zal informatie uit deze nota overgenomen worden.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 18 | 119
1.4 Betrokken partijen
1.4.1 Initiatiefnemer Keysers LV Nieuwmoerse Steenweg 121 2990 Wuustwezel
1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.
De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, zodat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een deskundige voor de discipline lucht, water en biodiversiteit in het team van deskundigen opgenomen.
Tabel 1: m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen discipline erkend deskundige erkenning coördinaten coördinatie Marjan Speelmans erkenning als coördinator bestaat eco-scan BVBA niet als dusdanig, maar de Industrieweg 114H coördinator wordt gekozen uit MER-deskundigen (EDA/730/V-1 9032 Wondelgem (Gent)) onbeperkte duur) biodiversiteit Marjan Speelmans EDA/730/V-1 eco-scan BVBA onbeperkte duur Industrieweg 114H 9032 Wondelgem (Gent) lucht Griet Philips EDA/613 OLFASCAN nv Industrieweg 114H 9032 Wondelgem (Gent) water Johan Versieren EDA/059 Joveco Milieubureau bvba Kriesberg 29b 3221 Holsbeek
De overige relevante aspecten (geluid, bodem, effecten op de mens en zijn omgeving, en landschap) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen.
Het is tevens de taak van de coördinator om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. De coördinator treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.
De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door:
Gwynet Leyre, medewerkster geluid
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 19 | 119
2 Situering project
2.1 Ruimtelijke situering Het bedrijf is gelegen aan de Nieuwmoerse Steenweg 121 te Wuustwezel, en beslaat het kadastrale perceel 1ste afdeling, sectie A, nr. 540l. De nieuw te bouwen stallen zullen eveneens voorzien worden op dit kadastrale perceel. Een uittreksel van de topografische kaart van België wordt weergegeven in Bijlage 1. Een kopie van het kadasteruittreksel wordt weergegeven in Bijlage 2. In Bijlage 3 wordt het stratenplan in de omgeving van de inrichting weergegeven en op Bijlage 4a wordt een luchtfoto van de inrichting getoond. Op de luchtfoto in Bijlage 4b wordt de ruimere omgeving van het bedrijf weergegeven.
Het bedrijf is volledig gelegen binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De andere gewestplanbestemmingen die binnen een straal van 1,5 km rondom de inrichting voorkomen, worden in onderstaande tabel weergegeven (zie ook Bijlage 5).
Tabel 2: Gewestplanbestemmingen binnen 1,5 km rondom de bedrijfscontour van de geplande situatie
kortste afstand (m) windrichting agrarisch gebied met ecologisch belang 5 NO bosgebied 425 W natuurgebied met wetenschappelijke waarde of 680 ZW natuurreservaat gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 825 ZW agrarisch gebied 875 W natuurgebied 1.000 NO
De site is gelegen binnen de afbakening van het BPA “Wolfsheuvel”. Dit BPA had als doel om de bestaande toestand m.b.t. de indeling van de open ruimte van “Wolfsheuvel” vast te leggen. De site bevindt zich volgens dit BPA in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied zijn de volgende: “Deze zone is bestemd voor de landbouw in de strikte zin, para-agrarische bedrijven zijn niet toegelaten. Het gebied mag enkel bevatten de voor de bedrijven noodzakelijke gebouwen benevens woongelegenheid van de uitbater en voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt. De bepaalde handelingen en werken mogen worden uitgevoerd: voor zover zij de zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen”. Het voorliggende project betreft de uitbreiding van een bestaande, vergunde pluimveehouderij met twee nieuwe stallen, en is dus niet in strijd met de hoger genoemde voorschriften.
Het bedrijf bevindt zich op het grondgebied van de gemeente Wuustwezel, op korte afstand van de gemeentegrens met Kalmthout (ca. 350 m ten NW van de site). De afstand van het bedrijf tot Nederland bedraagt 1.295 m, waar in het noordoosten de Nederlandse gemeente Zundert gelegen is. Grensoverschrijdende effecten zijn aldus niet uit te sluiten en zullen daar waar van toepassing besproken worden in hoofdstuk 16.
2.2 Vergunningstoestand
Een overzicht van de huidige en de geplande vergunningssituatie wordt gegeven in onderstaande tabel (Tabel 3).
Tabel 3: Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf rubrieknr. omschrijving klasse huidig vergund gepland aanvraag 9.3.1.c)2° kippenstal in agrarisch gebied, 1 eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 20 | 119
rubrieknr. omschrijving klasse huidig vergund gepland aanvraag met plaatsen voor meer dan 20.000 kippen 84.600 slachtkippen 180.526 slachtkippen uitbreiding 9.3.1.d intensieve pluimveehouderij met 1,X* hernieuwing meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee 12.2.1 transformatoren met een 3 transformator van transformator van ongewijzigd individueel nominaal vermogen 160 kVA 160 kVA hernieuwing van 100 tot en met 1.000 kVA 17.3.2.1.1.1°b) opslagplaatsen voor 3 opslag van 8 ton opslag van 16 ton uitbreiding brandgevaarlijke vloeistoffen petroleum (10.000 petroleum (2 x hernieuwing liter) 10.000 liter) (gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3: gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 °C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, niet voor woning 17.4 opslagplaatsen voor gevaarlijke 3 / 300 kg gevaarlijke uitbreiding stoffen, in verpakkingen met een producten in inhoudsvermogen van max. 30 l kleinverpakking of 30 kg, voor zover de max. opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5.000 kg of 5.000 l 31.1.1°b) vast opgestelde motoren met een 3 noodstroomgenerator / wijziging totaal nominaal vermogen van 10 van 40 kW (=80 kW x kW t.e.m. 100 kW (voor 50 %), niet langer noodgeneratoren moet het ingedeeld nominaal vermogen maar voor 50 % in rekening gebracht worden) 43.1.2°b) stookinstallaties met een totaal 2 8 warmeluchtblazers 17 warmelucht- uitbreiding nominaal thermisch met een totaal blazers met een hernieuwing ingangsvermogen van 500 kW tot vermogen van 592 totaal vermogen van en met 5.000 kW, in de andere kW (8 x 74 kW) 1.258 kW (17 x 74 gevallen dan de gevallen vermeld kW) in 1°c) 53.8.2° boren van 2 grondwaterwinning grondwaterwinning uitbreiding grondwaterwinningsputten en met een debiet van met een debiet van hernieuwing grondwaterwinning met een 6.091 m³/jaar en 14.081 m³/jaar en totaal opgepompte debiet dat 19m³/dag 185 m³/dag groter is dan 5000 m³ per jaar en kleiner is dan of gelijk is aan 30.000 m³ per jaar * X = inrichting die een GPBV-installatie betreft zoals vermeld in artikel 5.1.1.6° van het DABM van 5 april 1995 en die als dusdanig tevens onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels II en III van het VLAREM inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996. Dergelijke inrichting omvat telkens de een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (zie ook artikel 177.6° van het omgevingsvergunningsdecreet). De EU-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT)
Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken wordt de inrichting ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure houdt in dat de vergunning dient aangevraagd te worden bij de deputatie van de provincie Antwerpen.
2.3 Administratieve voorgeschiedenis
Voor de exploitatie van de landbouwinrichting zijn de volgende stedenbouwkundige (Tabel 4), exploitatie- en milieuvergunningen (Tabel 5) bekend. eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 21 | 119
Tabel 4: Stedenbouwkundige vergunningen begindatum onderwerp overheid 03.11.2017 het bouwen van twee pluimveestallen, één elektriciteitscabine, één waterbassin en BD aanleg bedrijfsverhardingen
Tabel 5: Exploitatie- en milieuvergunningen begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid 27.07.2017 onbepaalde pluimveebedrijf met Keysers Greet BD duur - stallen met plaatsen voor 84.600 slachtkippen - transformator van 160 kVA - opslag van 8.000 kg petroleum in een bovengrondse houder van 10.000 l - een noodstroomgenerator met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 40 kW (= vermogen teruggebracht tot 50 % wegens minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar in werking - acht warmeluchtblazers van 74 kW (totaal 592 kW) - een grondwaterwinning op een diepte van 132 met een opgepompt debiet van 19 m³/dag en 6.091 m³/jaar 17.11.2018 melding van overname Keysers LV
2.3.1 Bijzondere voorwaarden Naast de algemene en sectorale voorwaarden werden volgende relevante bijzondere voorwaarden opgelegd:
Bouwvergunning:
het advies van de brandweer Zone Rand d.d. 12 oktober 2017 met referte PR1700501_01 maakt integraal deel uit van de verleende vergunning. De voorwaarden uit dit advies dienen strikt nageleefd te worden;
=> werd opgevolgd
het erfbeplantingsplan opgemaakt door de Hooibeekhoeve dient effectief uitgevoerd te worden in het eerste plantseizoen volgend op de ingebruikname van de bouwwerken;
=> Het bedrijf werd nog maar recent in gebruik genomen, en had de intentie om het groenscherm in het voorjaar van 2019 aan te planten, door de droogte werd dit echter uitgesteld tot het najaar
er dient bij de inrichting van de bedrijfs- in- en uitgang rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van het fietspad. Er dient op het bedrijfsterrein gepaste signalisatie ter bescherming van de zwakke weggebruiker aangebracht te worden;
=> ok
het volume van de infiltratievoorziening dient minimaal 110 m³ te bedragen;
=> ok
het peil van de dorpels dient hoger gesitueerd te zijn dan dat van de kruin van de weg;
=> ok eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 22 | 119
er kan slechts één toegang met een maximale breedte van 7 m worden toegelaten;
=> is aangepast
de overige breedte van het perceel dient fysisch te worden afgeschermd van het openbaar domein;
=> zal bekomen worden na realisatie groenscherm
de exploitant bezorgt binnen 3 maanden na vergunningverlening aangepaste plannen waarop nog slechts één toegang met een maximale breedte van 7 m wordt ingetekend, conform het advies van AWV.
=> dit plan werd bezorgd
Omgevingsvergunning:
het opgevangen regenwater of recupwater dient prioritair gebruikt te worden voor laagwaardige toepassingen;
=> hiervoor wordt een afwijking gevraagd aangezien het kwaliteitshandboek Belplume het reinigen met regenwater niet toestaat. Men wenst deels met regenwater en deels met grondwater (verhouding 50/50) te reinigen
er dient een milieubeheersysteem ingevoerd en nageleefd te worden, conform de bepalingen in BBT1 van de BBT-conclusies voor intensieve varkens- en pluimveehouderij;
de volgende milieuprestatieniveaus voor totaal uitgescheiden stikstof zijn van toepassing conform BBT3 van de BBT-conclusies voor intensieve varkens- en pluimveehouderij: slachtkuikens – 0,6 kgN/dierplaats;
de volgende milieuprestatieniveaus voor totaal uitgescheiden fosfor zijn van toepassing conform BBT4 van de BBT-conclusies voor intensieve varkens- en
pluimveehouderij: slachtkuikens – 0,25 kg PO4/dierplaats;
het totaal uitgescheiden stikstof en fosfor in de mest dient ten minste eenmaal per jaar voor elke diercategorie gemonitord te worden door toepassing van een van de technieken vermeld in BBT24 van de BBT-conclusies voor intensieve varkens- en pluimveehouderij;
de ammoniakemissies in de lucht dienen gemonitord te worden door toepassing van één van de technieken en bijbehorende frequentie vermeld in BBT25 van de BBT- conclusies voor intensieve varkens- en pluimveehouderij;
de stofemissies van elke stal dienen minstens eenmaal per jaar gemeten te worden door toepassing één van de technieken vermeld in BBT27 van de BBT-conclusies voor intensieve varkens- en pluimveehouderij;
conform BBT29 van de BBT-conclusies voor intensieve varkens- of pluimveehouderij dienen de volgende procesparameters op de inrichting minstens eenmaal per jaar gemonitord te worden:
- totaal waterverbruik
- totaal elektrisch energieverbruik
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 23 | 119
- totaal brandstofverbruik
- totaal voederverbruik
- totale hoeveelheid geproduceerde mest
Deze monitoringsgegevens dienen ter beschikking gehouden te worden van de toezichthouder;
=> Voor de voorwaarden 2 tot en met 8 wordt er eveneens een afwijking aangevraagd omdat dit de BBT’s zijn die ondertussen vertaald werden naar vlarem III. Er kan hierbij nog benadrukt worden dat in de BBT geen metingen van stof geur of ammoniak zijn opgelegd, deze moeten wel gemonitord worden. De overheid heeft dat vertaald in het berekenen van de emissies aan de hand van de emissiecijfers
elke pluimveestal wordt aan de achterzijde voorzien van een stofbak;
=> ok
het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag) moet worden geïmplementeerd bij de bouw van de slachtkuikenstallen. De uitvoering en het gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem moet volledig gebeuren conform het ministeriële besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen zoals gewijzigd bij latere besluiten.
=> ok
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 24 | 119
2.4 Randvoorwaarden
2.4.1 Juridische randvoorwaarden Tabel 6: Juridische randvoorwaarden
juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)
Gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van de ja zie ‘Hoofdstuk 2: Situering project’. // (referentiesituatie, discipline lucht, mens, gronden in Vlaanderen weer geluid en trillingen)
Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) geeft de bestemming en het gebruik van de ja op de locatie van de inrichting is het BPA “Wolfsheuvel” van toepassing. Het gronden in bepaalde delen van Vlaanderen weer voorliggende project is niet in strijd met de van toepassing zijnde stedenbouwkundige voorschriften// (referentiesituatie, discipline landschap) Gewestelijk Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in uitvoering neen er zijn geen Gewestelijk Ruimtelijke Uitvoeringsplannen gelegen in de omgeving van Uitvoeringsplan (RUP) van het GRSP het bedrijf.
Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in uitvoering neen in de omgeving van het bedrijf zijn geen PRUP’s gelegen waarop het project invloed (PRUP) van het PRSP zal uitoefenen.
Gemeentelijk Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in uitvoering neen in de omgeving van het bedrijf zijn geen GRUP’s gelegen waarop het project invloed Uitvoeringsplan (GRUP) van het GRSP zal uitoefenen.
Decreet omgevingsvergunning en bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de ja zie ‘Hoofdstuk 2.2: Vergunningstoestand’ (vergunningstoestand) // (algemeen uitvoeringsbesluit exploitatie en/of verandering van meldings- en relevant) vergunningsplichtige inrichtingen VLAREM II + bijlagen bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot gevraagde en vergunde rubrieken (VLAREM II, bijlage 1) belangrijk. Deze zullen meer o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen, specifiek behandeld worden verder in het MER. // (algemeen relevant: alle disciplines) daarnaast is in de bijlage een overzicht opgenomen van de ingedeelde inrichtingen VLAREM III bevat de bijkomende algemene en sectorale ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden gerelateerd milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties aan de gevraagde en vergunde rubrieken (VLAREM II, bijlage 1) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER. // (algemeen relevant: alle disciplines) EU kaderrichtlijn 96/62 inzake vormt de basis voor een nieuw ja een veestal kan een aanzienlijke stofemissie met zich meebrengen. In het MER zal beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese Unie. nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het bedrijf te luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Globaal kader waarmee EU luchtkwaliteit verwachten valt. // (discipline lucht en mens) 1999/30, 2000/69, 2002/3, 2004/107. beoordeelt en beheert De voorgaande richtlijnen zitten
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 25 | 119
juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) vanaf 21 mei 2008 vervat in de Europese Richtlijn Lucht 2008/50/EG
Mestdecreet en uitvoeringsbesluiten heeft tot doel de bescherming van het leefmilieu ja het bedrijf dient de regels van het Mestdecreet na te leven. // (discipline lucht, tegen verontreiniging als gevolg van productie en water, bodem en biodiversiteit) gebruik van meststoffen Waterwetboek (18/12/2018) decreet m.b.t. het integraal waterbeleid. ja er wordt voorzien in het winnen van grondwater; Integraal waterbeleid is het beleid gericht op het er wordt geen afvalwater geloosd; gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen met het er worden twee nieuwe stallen bijgebouwd // (discipline water) oog op het bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van dit watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties in rekening worden gebracht Besluit van de Vlaamse regering van 5 de verordening bevat minimale voorschriften voor ja er wordt voorzien in de bouw van twee nieuwe pluimveestallen. Er dient aldus voldaan juli 2013 houdende vaststelling van de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, te worden aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater. // (discipline water) een gewestelijke stedenbouwkundige afkomstig van verharde oppervlakken. Het verordening inzake algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwaterputten, hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk infiltratievoorzieningen, gebruikt wordt. In tweede instantie moet het buffervoorzieningen en gescheiden resterende gedeelte van het hemelwater worden lozing van afvalwater en hemelwater geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden Decreet betreffende (wijziging van) centraal staan een planmatige aanpak ja de invloed van het bedrijf op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het het natuurbehoud en het natuurlijk (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid herstel van de natuur en het natuurlijke milieu zal in het MER nagegaan worden. Het milieu (‘stand-still’ principe) en een gebiedsgericht bedrijfsterrein is gelegen binnen de afbakening van het vogelrichtlijngebied “De beleid Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld”. Op ca. 700 m ten NW van de site De Vogel- en Habitatrichtlijn (met als doel de bevindt zich het Vlaams natuurreservaat “De Maatjes”, dat overlapt met het instandhouding van soorten en natuurlijke gelijknamige GENO-gebied “De Maatjes”. Beide gebieden zijn eveneens gelegen in het habitats) zijn hoger genoemde vogelrichtlijngebied // (discipline biodiversiteit) geïmplementeerd in het natuurdecreet Bosdecreet het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de ja binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf bevinden zich verschillende bescherming, de aanleg en het beheer van de bosgebieden. // (discipline lucht, biodiversiteit)
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 26 | 119
juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen
Vlaamse en/of erkende terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling ja op ca. 700 m NW van de site bevindt zich het Vlaams natuurreservaat “De Maatjes” // natuurreservaten van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend (discipline biodiversiteit) zijn door Vlaamse regering Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17 oktober ja in de omgeving bevinden zich elementen opgenomen in de erfgoedinventaris, het 2013 en onroerenderfgoedbesluit 16 2013 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en is betreft de relictzone “Ontginningslandschap “De Maatjes”. // (discipline landschap, mei 2014 vanaf 01/01/2015 van toepassing. Het betreft een bouwkundig erfgoed en archeologie) overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie. Het decreet bepaalt ondermeer wanneer er een archeologienota dient opgesteld te worden Materialendecreet en VLAREMA omvat voorschriften omtrent het vervoeren en ja de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen dienen verhandelen van afvalstoffen, rapporteren over gerespecteerd te worden. // (discipline lucht) afvalstoffen en materialen, gebruik van grondstoffen, selectieve inzameling (sorteringen en ophaling) bij bedrijven en uitgebreide productenverantwoordelijkheid Bodemdecreet decreet dat moet toelaten beslissingen inzake neen volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie bodemsanering op systematische wijze te treffen, waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te prefinanciering ervan te verzekeren en kosten worden. Op voorliggend bedrijf zijn geen rubrieken vergund en worden er geen daarvan te verhalen rubrieken aangevraagd die dergelijke verplichting met zich mee brengen. // (discipline bodem) Verordening (EG) 1069/2009 + verordening met als doel vaststelling van ja bij de exploitatie dient rekening gehouden te worden met de veterinair-rechtelijke en Uitvoeringsverordening nr. 142/2011: gezondheidsvoorschriften voor niet voor volksgezondheidsvoorschriften. Gezondheids-voorschriften inzake niet menselijke consumptie bestemde dierlijke voor menselijke consumptie bestemde producten en afgeleide producten, dit met het oog dierlijke bijproducten en afgeleide op het verzekeren van een hoog niveau van producten gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen Wet betreffende bescherming en verdeelt dieren in 5 categorieën, met hieraan ja slachtkuikens behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de welzijn van dieren en betreffende verbonden een aantal voorwaarden voor wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen gerespecteerd te bescherming van voor bescherming van dierenwelzijn worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede landbouwdoeleinden gehouden dieren voedingswijze, ...) door de inrichting. // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario’s) Zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een woning ja het bedrijf is gelegen binnen individueel te optimaliseren buitengebied, men dient er
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 27 | 119
juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) gelegen is en werd opgesteld in samenwerking zelf in te staan voor de zuivering van het afvalwater // (discipline water) tussen de gemeente en de VMM in de periode 2006 – 2008 NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende ja de emissies ten gevolge van de landbouwinrichting zullen specifiek beschouwd worden emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en NHз in in het MER. // (discipline lucht) VLAREM II (emissie-reductieprogramma’s, zie VLAREM II) Nitraatrichtlijn heeft als doel waterverontreiniging veroorzaakt ja implementatie via Mestdecreet. // (discipline bodem en grondwater) door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen Ministerieel besluit van 19/03/2004, lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie, ja der reeds aanwezige stallen zijn uitgerust met het systeem P-6.4. In de geplande bijlage 1, BS 14/10/2004 aangevuld nieuwe stallen die gebouwd worden of grondig situatie zullen de twee nieuw te bouwen stallen ook uitgerust worden met dit op 31.05.2011, 26.03.2012, gerenoveerd worden, dienen ammoniakemissiearm systeem. // (beschrijving bedrijf, discipline lucht, biodiversiteit) 16.08.2012, 19.07.2013, 18.08.2015 uitgevoerd te worden en 13.06.2016 Besluit Duurzaam pesticidengebruik legt de regels vast inzake duurzaam gebruik van ja de exploitant dient rekening te houden met de regels omtrent het pesticidengebruik van 15 maart 2013 pesticiden in het Vlaamse Gewest voor niet- land- bij de bestrijding van onkruid op het bedrijfsterrein. en tuinbouwactiviteiten en de opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik
2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden Tabel 7: Beleidsmatige randvoorwaarden
beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Ruimtelijk Structuurplan geeft een visie op de ruimtelijke ja om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen dienen de functies die kenmerkend zijn Vlaanderen (RSV) ontwikkeling van Vlaanderen en legt de voor dit gebied gevrijwaard te worden, met name de landbouw, het bos en de natuur en in zeker mate krachtlijnen vast van het ruimtelijk ook het wonen en werken. Met betrekking tot intensieve veeteelt wordt gesteld dat verdere exploitatie beleid naar de toekomst en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, doch dat voor nieuwe bedrijven dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische bedrijfszones. // (alle disciplines)
Provinciaal Ruimtelijk geeft een visie op de ruimtelijke ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s) Structuurplan (PRSP) ontwikkeling van de provincie en legt de Het PRSP Antwerpen vermeldt een aantal kernelementen: krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst - Afbakeningen van kleinstedelijke gebieden: de provincie Antwerpen telt zeven kleinstedelijke gebieden (Boom, Geel, Heist-op-den-Berg, Herentals, Hoogstraten, Lier, Mol). Het is zowat de belangrijkste taak van de provincie om duidelijk aan te geven waar de overheden een stedelijk gebied
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 28 | 119
beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden en een beleid naar het buitengebied zal voeren. - Bijkomende woningen: in de kleinstedelijke gebieden en de kernen van het buitengebied zal de provincie mogelijkheden scheppen voor de bouw van bijkomende woningen. De principes hiervoor zijn in een omzendbrief aan de gemeentebesturen verfijnd. - Bijkomende regionale bedrijventerreinen: de provincie zal onderzoeken of er ruimte is voor bijkomende regionale bedrijventerreinen en andere economische knooppunten. - Natuur: de provincie heeft een aantal natuurverbindingsgbieden geselecteerd. In die gebieden streeft de provincie naar een optimaal evenwicht tussen natuur, landbouw en andere vormen van ruimtegebruik. - Landbouw en kleinhandel: de provincie zal concentratiegebieden voor glastuinbouw afbakenen. Daarnaast wil de provincie de ontwikkeling van kleinhandelsconcentraties buiten de stedelijke gebieden beperken, omdat die in concurrentie treden met de kleinhandel in de steden. - toerisme en recreatie: centra voor toerisme en recreatie met een grote impact op de omgeving, zoals voetbalstadions of bioscoopcomplexen, horen thuis in de stedelijke gebieden of in specifieke gebieden voor toerisme en recreatie. - Sport: de provincie zal bijkomend onderzoek laten verrichten over permanente terreinen voor geluidsproducerende sporten. Gemeentelijk Ruimtelijk beschrijft de ruimtelijke structuur en ja algemeen relevant op grondgebied Wuustwezel. // (alle disciplines) Structuurplan (GRSP) visie op de geplande ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau Gemeentelijk beleidsplan bepaalt onder meer het milieubeleid dat ja algemeen relevant // (alle disciplines) de gemeente dient te voeren, binnen de in het meerjarenplan 2014 – 2019 van Wuustwezel komen onder meer de belevingsruimte van de beleidslijnen van het gewestelijk en bestaande open ruimte optimaliseren, sluikstort aanpakken, inzetten op de duurzaamheid van de provinciaal plan woningen en een veilige en leefbare mobiliteit aan bod Stroomgebiedbeheerplannen De 2de generatie ja de inrichting is gelegen in het bekken van de Maas (deelbekken Weerijs) waarvoor een 2016-2021 stroomgebiedbeheerplannen bevat de stroomgebiedbeheerplan district Maas en bekkenspecifiek deel Maasbekken is opgemaakt. Het maakt overstromingsrisico-beheerplannen, de deel uit van het Centraal Kempens Systeem (grondwaterspecifiek deel). De site bevindt zich eveneens bekkenspecifieke delen, de in het watergebonden vogelrichtlijngebied “De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld”. // grondwatersysteemspecifieke delen, de (discipline water) zoneringsplannen & GUP’s en het maatregelenprogramma Programmatische Aanpak een belangrijk knelpunt voor de neen het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebieden bevindt zich op meer dan 3 km van de site. // (discipline Stikstof (PAS) kwaliteit van beschermde natuur wordt lucht, biodiversiteit) gevormd door de afzetting van vermestende stoffen via lucht;
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 29 | 119
beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden dergelijke stoffen zijn hoofdzakelijk afkomstig van landbouw, verkeer en industrie. In Vlaanderen wordt er voor deze problematiek voorzien in een PAS Ruimtelijke visie voor om het buitengebied te vrijwaren voor ja algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw, natuur en bos de essentiële functies landbouw, natuur en bos. Om dit doel te bereiken wordt er in Vlaanderen 750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha bosgebied en 34.000 ha andere groengebieden vastgelegd in bestemmingsplannen Natuurinrichtingsproject het doel is een gebied optimaal neen in de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet) Landinrichtingsproject het doel is de inrichting van landelijke neen in de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening Ruilverkavelingsproject ruilverkavelingsprojecten beogen meer neen in de omgeving van het bedrijf komen geen ruilverkavelingsprojecten voor. dan een eenvoudige hergroepering van percelen. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multifunctionele inrichting van het buitengebied
Regionale Landschappen duurzaam samenwerkingsverband ja in de gemeente Wuustwezel is het regionale landschap “De Voorkempen” actief. // (alle disciplines) gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling kleine landschapselementen, … Ramsargebieden overeenkomst inzake watergebieden die neen binnen een straal van 2 km rond het bedrijf bevinden zich geen Ramsargebieden. // (discipline lucht, van internationale betekenis zijn. In het biodiversiteit) bijzonder als woongebied voor watervogels
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 30 | 119
beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Visiedocument voor tracht geurnormen op te stellen voor ja het veeteeltbedrijf produceert door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan administratief overleg: “De nieuwe en bestaande veeteeltbedrijven. veroorzaken voor omwonenden. In de discipline lucht (hoofdstuk 7) zal nagegaan worden hoe de weg naar een duurzaam Implementatie in de Vlaamse wetgeving inrichting voldoet aan de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // geurbeleid”, nieuwe versie wordt verwacht (discipline lucht) september 2008. Samen met het Advies van de Mina-raad van 29 april 2009 vormt dit de basis voor de implementatie van het geurbeleid
Vlaams Klimaatbeleidsplan het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013 – ja door de uitbating zal een bijdrage geleverd worden aan de uitstoot van broeikasgassen. // (discipline 2013 – 2020 2020 bestaat uit een Vlaams lucht) Mitigatieplan en een Vlaams het bedrijf verbruikt eveneens water. // (discipline water) Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden.
BBT’s en BREF’s geven op Vlaams en Europees niveau ja in het MER zal rekening gehouden worden met de BBT’s en BREF’s uit studies voor de veeteeltsector aan welke beste beschikbare technieken (o.a. BBT-conclusies ‘Intensieve pluimvee- of varkenshouderij’ (Uitvoeringsbesluit 2017/302) en het (BBT’s) vanuit milieuoogpunt bestaan BREF-document ‘Intensive Rearing of Poultry and Pigs’). De meeste aandacht gaat hierbij uit naar voor een aantal specifieke ammoniak, de voornaamste luchtverontreinigende stof, omdat dit de stof is die in de grootste productieprocessen hoeveelheden wordt uitgestoten. In vrijwel alle informatie over de reductie van emissies vanuit stallen werd de reductie van de ammoniakuitstoot genoemd. Er wordt van uitgegaan dat technieken die de uitstoot van ammoniak beperken, ook de uitstoot van de andere gasvormige stoffen zullen verminderen. Andere milieueffecten hebben te maken met stikstof- en fosforemissies naar de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de bemesting van het land. Bij het terugdringen van deze emissies gaat het niet alleen om het opslaan, verwerken en uitrijden van eenmaal geproduceerde mest, maar om maatregelen ten aanzien van een hele keten van activiteiten, inclusief stappen om de mestproductie zo veel mogelijk te beperken. // (alle disciplines) RIE (Richtlijn Industriële De Richtlijn Industriële Emissies een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de beste beschikbare Emissies) vervangt en actualiseert zeven technieken (BBT’s), waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het verschillende bestaande Europese vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 31 | 119
beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden wetgevende bepalingen, waaronder de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben o.a. betrekking op zwavel- en IPPC-richtlijn en de richtlijn betreffende stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot van CO2, de grote verbrandingsinstallaties en is voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. bedoeld om duidelijkere, beter te In het kader van deze richtlijn worden op Europees niveau BBT-referentiedocumenten (BREF’s) handhaven regels en een betere opgesteld. Deze BREF’s geven per bedrijfstak aan wat de BBT’s zijn en welke milieuprestaties met de luchtkwaliteit te bekomen. BBT haalbaar zijn. // (alle disciplines) Deze richtlijn is van toepassing op installaties voor intensieve pluimvee- en varkenshouderij met meer dan: - 40.000 plaatsen voor pluimvee; -2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) of; - 750 plaatsen voor zeugen. De richtlijn schrijft voor om op volgende twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunnings- voorwaarden, nl. de toepassing van de BBT en het feit dat de resterende milieueffecten geen afbreuk mogen doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen Waterbeleidsnota de tweede waterbeleidsnota werd in ja de waterbeleidsnota bevat zes krachtlijnen: augustus 2014 goedgekeurd door de • de kwaliteit van water verder beschermen en verbeteren; Vlaamse Regering en is van wezenlijk belang voor de uitvoering van het • de watervoorraden duurzaam beheren en een duurzame watervoorziening garanderen decreet Integraal Waterbeleid. In de • het watertekort en de wateroverlast in samenhang aanpakken waterbeleidsnota tekent de Vlaamse • de visie op de financiering voor het waterbeheer verder ontwikkelen Regering de krijtlijnen uit van haar visie op het waterbeleid in Vlaanderen. De • het multifunctioneel gebruik van water verder stimuleren waterbeleidsnota streeft naar een • samen werken aan een sterk en afgestemd waterbeleid. evenwicht tussen de ecologische, // (discipline water) sociale en economische functies van watersystemen Omzendbrief LNE 2012/1: oplijsting van de actuele en economisch neen in het voorliggend project wordt er geen beroep gedaan op maatregelen opgelijst in de omzendbrief. milderende maatregelen voor haalbare technische en organisatorische geuremissies die afkomstig zijn maatregelen ter beperking van de van bestaande varkens- en geuremissie bij bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen pluimveestallen. Deze omzendbrief
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 32 | 119
beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden geldt enkel voor stallen die nog niet ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd én waartegen klachten inzake geurhinder werden geuit
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 33 | 119
3 Projectbeschrijving
3.1 Verantwoording project Het veeteeltbedrijf Keysers LV wenst verder uit te breiden. Door uitvoering van voorliggend project wenst men de economische draagkracht van het bedrijf te optimaliseren en zich verder te specialiseren in het afmesten van slachtkippen. Dit om op die manier een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst.
Om de uitbreiding van de huidige vergunningstoestand mogelijk te maken zijn er vanaf 2008 verschillende opties. De capaciteit van een bedrijf kan uitgebreid worden door het aankopen van de zogenaamde “Nutriëntenemissierechten” (kortweg NER’s), en dit mits annulering van 25 % van de aangekochte rechten. Deze annulering van 25 % van de NER’s kan voorkomen worden indien men die 25 % verwerkt. Een tweede optie bestaat erin om uit te breiden na bewezen mestverwerking. Als een bedrijf in het jaar X aan haar mestverwerkingsplicht heeft voldaan en daarenboven 25 % van de netto aanvraag heeft verwerkt met bedrijfseigen mest, dan kan in het jaar (X + 1) een aanvraag van de NER’s ingediend worden en moet er, ten laatste, in het jaar (X + 3) 125 % van de aanvraag (de aanvraag + 25 % van de aanvraag) verwerkt worden. In voorliggend project wordt geopteerd voor een combinatie van beide opties.
3.2 Bedrijfsinfrastructuur
Foto’s van de inrichting en de omgeving zijn terug te vinden in Bijlage 12b. Grondplannen van het bedrijf worden gegeven in Bijlagen 6a en 6b. In Tabel 8 wordt de bedrijfsinfrastructuur in deze situaties weergegeven.
Tabel 8: Bedrijfsinfrastructuur
huidig vergunde situatie geplande situatie stallen stal 1 42.300 slachtkippen + P-6.4 45.980 slachtkippen + P-6.4 stal 2 42.300 slachtkippen + P-6.4 45.980 slachtkippen + P-6.4 stal 3 / 50.333 slachtkippen + P-6.4 stal 4 / 38.233 slachtkippen + P-6.4 opslag opslag reinigingswater stallen citerne van 10 m³ bij stal 1 citerne van 20 m³ bij stal 1 citerne van 10 m³ bij stal 2 citerne van 20 m³ bij stal 2 citerne van 20 m³ bij stal 3 citerne van 20 m³ bij stal 4 citerne van 10 m³ opvang verontreinigd water verhardingen
silo’s 4 x 50 ton 6 x 50 ton opvang hemelwater bassin van 518 m³ (te gebruiken als bassin van 518 m³ (te gebruiken als reinigings- en bluswater) achter stal 1 en 2 reinigings- en bluswater) achter stal 1 en 2; citerne 10 m³ tussen stal 1 en 2 stal 3 en 4 zullen hier ook op aangesloten worden infiltratiegracht ten N van stal 1 (119.700 l buffervolume en 228 m² citerne 10 m³ tussen stal 1 en 2 infiltratieoppervlakte) citerne 10 m³ tussen stal 3 en 4 infiltratiegracht ten N van stal 1 (119.700 l buffervolume en 228 m² infiltratieoppervlakte) nieuw aan te leggen infiltratiegracht met buffervolume van 135.000 l en 212,6 m² eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 34 | 119
huidig vergunde situatie geplande situatie infiltratieoppervlakte opslag brandstoffen 10.000 l petroleum (bovengronds, 10.000 l petroleum (bovengronds, dubbelwandig) tussen stal 1 en 2 dubbelwandig) tussen stal 1 en 2 10.000 l petroleum (bovengronds, dubbelwandig) tussen stal 3 en 4 grondwaterwinning grondwaterwinning 19 m³/dag en 6.091 m³/jaar uit één put 185 m³/dag en 14.081 m³/jaar uit één put andere noodstroomgenerator 80 kW tussen stal 1 en 2 80 kW tussen stal 1 en 2 kadaveropslag gekoeld gekoeld
De huidige bedrijfsinfrastructuur omvat twee pluimveestallen, die elk uitgerust zijn met het systeem P- 6.4 (warmtewisselaars) en beschikken over een stofbak aan de achterzijde van de stallen. Naar de toekomst toe wenst de exploitant twee nieuwe pluimveestallen te bouwen. Deze zullen allemaal uitgerust worden met warmtewisselaars (P-6.4) en eveneens uitgerust zijn met een stofbak.
De bestaande en nieuw te bouwen pluimveestallen worden verlucht via lengteventilatie waarbij de lucht langs de kopgevel naar buiten gaat via de stofbak (uitstoothoogte 6,65 m). Stal 1 en 2 zijn elk voorzien van 12 ventilatoren in de kopgevel (9 grote ventilatoren met een diameter van 120 cm en 3 kleine met een diameter van 80 cm). Stal 3 wordt uitgerust met 13 ventilatoren (10 grote met een diameter van 120 cm en 3 klein met een diameter van 80 cm). Stal 4 zal uitgerust worden met 10 ventilatoren (7 grote met een diameter van 120 cm en 3 kleine met een diameter 80 cm).
Het kuiswater van de pluimveestallen wordt opgeslagen in citernes en vervolgens uitgereden, de mest uit de stallen wordt direct na het beëindigen van de ronde afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie of geëxporteerd. Dit blijft zo naar de toekomst toe.
De kadaveropslag voor het pluimvee is gekoeld en bevindt zich vlakbij de inrit van het bedrijf.
In de huidige situatie is er nog geen groenscherm aanwezig, er wordt voorzien om dit in het najaar van 2019 aan te planten. In het kader van deze aanvraag wordt er een aangepast integratieplan opgemaakt om het groenscherm verder rond de nieuwe stallen uit te bouwen.
3.3 Afbraak- en aanlegfase Er worden twee nieuwe pluimveestallen gebouwd. De afmetingen van stal 3 bedragen 24 x 104 m, deze van stal 4 23 x 78 m. Voor het bouwen van de twee nieuwe pluimveestallen en bijhorende verhardingen zal er afgegraven worden tot op voldoende draagkrachtige grond (20 cm tot maximaal 1 m diep), deze zal dadelijk aangevuld worden met grond voor het plaatsen van de funderingen.
Er worden daarnaast ook een aantal citernes geplaatst voor de opvang van regen- en reinigingswater. Hiervoor zal er tot maximaal 2 m diep gegraven moeten worden. Bij het plaatsen van deze citernes wordt meestal geen bronbemaling voorzien. De plaatsing gebeurt doorgaans in droge periodes, en direct na het graven van de put wordt de citerne erin geplaatst en de grond opnieuw aangevuld. Dit duurt ongeveer één uur, en normaal gezien is er dan ook geen bronbemaling nodig. Indien dit toch zou gebeuren in perioden met hogere grondwaterstanden moet de citerne direct met water gevuld worden om bovendrijven te voorkomen.
3.4 Exploitatie- en productiecyclus Het productieproces beoogt het opkweken van ééndagskuikens tot slachtkippen. Er wordt gewerkt met een “all-in/all-out”-systeem, d.w.z. dat alle stallen op hetzelfde moment opgevuld respectievelijk geledigd worden. Iedere acht weken worden in de huidige situatie 84.600 stuks en in de toekomst eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 35 | 119
180.526 stuks ééndagskuikens aangevoerd en verdeeld over de op het bedrijf aanwezige stallen. Er zijn dus ongeveer 7,4 rondes op één jaar.
Gedurende zes weken wordt het grootste gedeelte van de dieren afgemest. Het aanvangsgewicht bedraagt 40 tot 50 g en op het einde van de cyclus gemiddeld 2,6 kg. Een gedeelte van de dieren wordt reeds op een leeftijd van vijf weken uit de stallen afgevoerd (momenteel ca. 25 %). Op de leeftijd van zes weken worden de resterende dieren vervolgens afgevoerd naar de slachterij. De uitval tijdens deze kweekperiode is variabel doch bedraagt gemiddeld 2,5 %.
Tussen twee teeltrondes is er een leegstand van ongeveer één week, waardoor een ronde ongeveer zeven weken in beslag neemt. Tijdens de periode van leegstand wordt de mest uit de stallen verwijderd, en wordt gereinigd (eerst droog, dan nat) en ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen in citernes. Dit water wordt vervolgens uitgereden.
Het stalsysteem bestaat uit grondhuisvesting. De vloer van de stallen is gebetonneerd om na iedere ronde een grondige reiniging en ontsmetting toe te laten. Op deze betonvloer wordt manueel een laag strooisel van 1 à 2 cm dikte aangebracht, die de mest van de dieren opvangt gedurende het zes weken durende opkweekproces. Na deze periode wordt de mest opgeschept en onmiddellijk afgevoerd naar de externe mestverwerking of naar het buitenland.
De bestaande stallen zijn uitgerust met het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4, zijnde warmtewisselaars met een luchtmengsysteem voor de droging van de strooisellaag. Hierbij wordt de ammoniakemissie beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. Ook de nieuw te bouwen stallen zullen hiermee uitgerust worden.
3.5 Grondstoffen, producten en residuen
De belangrijkste grondstoffen op het bedrijf bedragen de dieren zelf, voeder en water. Daarnaast wordt op het bedrijf ook nog gebruik gemaakt van andere hulpstoffen zoals elektriciteit, fossiele brandstof, … Als residuen kan mest en kadavers als belangrijkste beschouwd worden. Een overzicht van de benodigde grondstoffen en de residuen wordt weergegeven in Tabel 9.
Voor de inschatting van het voedergebruik wordt rekening gehouden met een totaal gemiddeld voederverbruik van 3,9 kg/vleeskuiken/jaar. Voor de berekening van het benodigde water wordt verwezen naar ‘Hoofdstuk 8: Discipline water’.
Bij de berekening van het jaarlijks aantal kadavers dat afgevoerd dient te worden, wordt naast het aantal rondes per jaar ook rekening gehouden met het sterftecijfer (zie Hoofdstuk 3.4). Het verbruik van fossiele brandstoffen voor de huidige situatie werd begroot op basis van gegevens aangeleverd door de exploitant. Gezien de stallen nog maar net in gebruik genomen zijn, kan het effectieve elektriciteitsverbruik nog niet begroot worden.
Tabel 9: Jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen, producten en residuen
eenheid huidige situatie geplande situatie grondstoffen eendagskuikens aantal/jaar 626.040 1.335.890 voeder ton/jaar 2.445 5.210 drinkwater dieren m³/jaar 6.091 12.998 elektriciteit kWh/jaar ?* ? fossiele brandstoffen l/jaar 70.000** 140.000** strooisel ton / jaar 35 75
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 36 | 119
eenheid huidige situatie geplande situatie residuen reinigingswater m³/jaar 1.015 2.166 mest m³/jaar 900 1.920 producten slachtkuikens aantal/jaar 610.390 1.302.490
*stallen zijn nog maar een eerste keer in gebruik genomen, dus hier zijn nog geen verbruiksgegevens over gekend
** zeer ruwe inschattingen aangezien de twee reeds vergunde stallen nog maar net in gebruik genomen zijn
De waterbehoefte wordt ingevuld door middel van een grondwaterwinning en hemelwater. Een schematische voorstelling van het waterverbruik is te vinden in Figuur 1. Een uitgebreide bespreking met betrekking tot het waterverbruik en de waterafvoer is terug te vinden onder ‘Hoofdstuk 8: Discipline water’.
grondwaterwinning: hemelwater 6.091 – 14.081 m³/j
hemelwateropvang: 528 – 538 m³
drinkwater dieren: reinigingswater: 6.091 – 12.998 m³/j 1.015 – 2.166 m³/j infiltratiegracht(en): 119,700 l buffervolume en 228 m² infiltratieoppervlakte – 252.600 l buffervolume en resten met mest 440,6 m² afgevoerd infiltratieoppervlakte
Figuur 1 Waterbalans in de huidige en geplande situatie De stallen worden na iedere ronde en na het verwijderen van de mest grondig gereinigd en ontsmet. Bestrijding van ongedierte wordt door de exploitant zelf uitgevoerd a.d.h.v. chemische producten. De exploitant gebruikt hiervoor enkel erkende producten, die worden bijgehouden in een register. De exploitant past de producten volgens de gebruiksvoorschriften toe. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden.
Het optreden van verpakkingsafval is sterk beperkt. De krachtvoeders worden in bulk geleverd en op het bedrijf opgeslagen in gesloten silo’s, zodat er op dit vlak geen probleem ontstaat met betrekking tot het verpakkingsafval. Afval van plastiek, isolatiemateriaal e.d. wordt afgevoerd naar een containerpark of via een erkende ophaler.
Voor een bespreking van het elektriciteitsverbruik en het brandstofverbruik wordt verwezen naar ‘Hoofdstuk 7.4: Broeikasgas’. De mestafzet wordt besproken onder ‘Hoofdstuk 9.4.2.1: Mestafzet’.
Een inschatting van de jaarlijkse ammoniakemissie ten gevolge van deze inrichting wordt weergegeven in ‘Hoofdstuk 7: Discipline lucht’, alsook een inschatting van de geur- en fijn stofemissies. De voornaamste bronnen met betrekking tot geluidsproductie op deze inrichting zijn de aanwezige ventilatoren en het vullen van de voedersilo’s. Een bespreking van de specifieke geluidsproductie door het betrokken bedrijf wordt weergegeven in ‘Hoofdstuk 11: Discipline geluid’.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 37 | 119
4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s 4.1 Beschrijving alternatieven
4.1.1 Nulalternatief Het nulalternatief is het ’alternatief’ dat erin bestaat het voorgenomen project niet uit te voeren (vb. door het niet verkrijgen van een vergunning). Het nulalternatief komt in voorliggend geval overeen met de huidig vergunde situatie. Hieruit volgt dat voor het nulalternatief de milieueffecten, zoals beschreven in de volgende hoofdstukken, voor de huidig vergunde situatie van toepassing zijn.
4.1.2 Inrichtingsalternatief Een inrichtingsalternatief is een alternatief dat erin bestaat binnen eenzelfde projectgebied een andere (ruimtelijke) configuratie van dezelfde bouwstenen te voorzien.
De voorgestelde inrichting voor de geplande situatie is ruimtelijk gezien de beste inplanting.
4.1.3 Locatiealternatief Voor voorliggend project zijn er geen doelstellingsalternatieven of locatiealternatieven voorhanden.
4.1.4 Uitvoeringsalternatieven Een uitvoeringsalternatief is een alternatief dat slechts van het basisalternatief verschilt door de manier waarop het wordt uitgevoerd. Voor dit type van projecten betekent dat dus: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van bedrijfsvoering.
Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm gebouwd te worden indien er voor de betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stallen vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu (lijst van de best beschikbare stalsystemen voor ammoniakreductie uit de pluimvee- en varkensstallen – versie van 08/07/2011, aangevuld op 26/03/2012, 16/08/2012, 19/07/2013, 18/08/2015, 13/06/2016, 28/05/2018 en 26/02/2019). Voor slachtkuikens zijn negen ammoniakemissiearme stalsystemen opgenomen op de lijst. Op het voorliggend bedrijf zijn in de huidige uitbatingssituatie de bestaande stallen ammoniakemissiearm uitgerust met systeem P-6.4, naar de toekomst toe worden de nieuw te bouwen stallen eveneens van warmtewisselaars (AEA-systeem P-6.4) voorzien.
In het MER zal, naast aandacht voor het type stalsysteem, eveneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie. Indien enkele van deze maatregelen technisch en economisch haalbaar zouden blijken, zal ernstig in overweging genomen worden of ze niet toegepast kunnen worden. M.a.w. een inschatting van de relevantie voor emissiereducerende toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in het MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Beste Beschikbare Techniek (BBT).
Er zal eveneens een evaluatie gebeuren ten opzichte van de relevante passages uit de Lijst van Beste Beschikbare Technieken (BBT) en de BREF-documenten. Dit is ook een vereiste voor het verlenen van een vergunning aan een GPBV-bedrijf. Dit wordt verder besproken in ‘Hoofdstuk 18: Overzicht en toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken’.
4.2 Ontwikkelingsscenario’s Voor voorliggend project en studiegebied zijn er noch autonome noch gestuurde ontwikkelingen voorzien die een relevante invloed op de effectbespreking zullen hebben.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 38 | 119
5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling
De voornaamste effecten zullen weergegeven worden in functie van de verschillende disciplines en per deelactiviteit van het bedrijf. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanleg en de exploitatiefase. Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar de effecten van stof, vermesting, verzuring en geur omdat deze als de meest relevante beschouwd worden. Daarnaast vormt ook de waterhuishouding een belangrijk aandachtspunt. De gebruikte bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op deze effecten, zowel in positieve als negatieve zin, zullen de nodige aandacht krijgen.
De sleuteldisciplines in dit dossier zijn lucht, water en biodiversiteit.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 39 | 119
Tabel 10: Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-matrix)
mogelijke effecten activiteit bodem water lucht mens landschap biodiversiteit klimaatreflex AFBRAAKFASE er is geen afbraakfase AANLEGFASE er worden twee nieuwe profielverstoring aanleg stofemissie geluidshinder visuele hinder ecotoopverlies uitstoot pluimveestallen, met verhardingen transportemissies verkeershinder rustverstoring broeikasgassen bijhorende verhardingen, wijziging stofhinder gebouwd waterhuishouding EXPLOITATIEFASE aanvoer grondstoffen, verspreiding stof geluidshinder uitstoot afvoer eindproducten en verkeershinder broeikasgassen nevenproducten stofhinder productieproces verzuring wijziging verspreiding stof geluidshinder visuele hinder verzuring uitstoot vermesting waterhuishouding en ammoniak stofhinder bedrijfsgebouwen vermesting broeikasgassen vermesting (verzuring) en bedrijfs- waterverbruik geurhinder infrastructuur wijziging verspreiding waterhuishouding wateroverlast (vb. broeikasgassen verdroging (winning) door zware regenval) opslag (tijdens afmestronde vermesting vermesting verspreiding geurhinder visuele hinder verzuring uitstoot in stal) en afvoer mest ammoniak geluidshinder bedrijfs- vermesting broeikasgassen (verzuring) verkeershinder infrastructuur verspreiding broeikasgassen verspreiding stof onderhoud (reiniging en verontreiniging verontreiniging verspreiding uitstoot ontsmetting) en opslag broeikasgassen broeikasgassen brandstof
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 40 | 119
6 Disciplinegerichte aanpak
Afhankelijk van de te verwachten effecten wordt een keuze gemaakt in welke mate de verschillende disciplines uitgewerkt moeten worden. Zoveel als mogelijk wordt hierbij rekening gehouden met de cumulatieve effecten, meer specifiek de cumulatieve effecten die ontstaan door andere landbouwuitbatingen in de directe omgeving. Waar mogelijk en/of relevant worden tevens bij de effectbespreking milderende maatregelen voorgesteld. De verschillende disciplines worden steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden:
6.1 Afbakening studiegebied
Het projectgebied wordt gedefinieerd als de zone (de gedeeltes kadastrale percelen) waarop de bedrijfsactiviteiten van de exploitatie plaatsvinden. Het invloedsgebied van een afzonderlijke ingreep/effect kan echter ruimer zijn dan het projectgebied. Bij de afbakening van het studiegebied wordt rekening gehouden met het invloedsgebied van de afzonderlijke ingrepen/effecten met betrekking tot de verschillende disciplines.
6.2 Methodiek en significantiekader
Voor de effectbeoordeling en bespreking wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de methodiek en beoordeling zoals voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie 2019). Enkel indien de gebruikte methodiek of beoordeling afwijkt van het richtlijnenboek zal dit besproken en gemotiveerd worden onder ‘methodiek en significantiekader’.
6.3 Toelichting referentiesituatie
De referentiesituatie is de toestand van het milieu die als vergelijkingsbasis dient voor het beschrijven en beoordelen van de impact van een project. De referentiesituatie is in de meeste gevallen de huidige toestand.
Bij een hervergunning van een bestaande industriële installatie verloopt er geen tijd tussen de effectbeschrijving en het optreden van de effecten. De referentiesituatie is dan per definitie gelijk aan de huidige situatie, maar dan zonder dat het project wordt verondersteld in exploitatie te zijn.
Bij een MER in het kader van een wijziging aan een bestaande industriële installatie (vb. uitbreiding) moet de referentiesituatie rekening houden met de aanwezigheid van de bestaande installatie, inclusief met de effecten van de werking ervan. Als er grote verschillen zijn tussen de feitelijke en vergunde situatie van de installatie moet in een dergelijk geval met twee referentiesituaties gewerkt worden: de feitelijke en de vergunde situatie.
Voorliggend MER kadert in de uitbreiding van een veeteeltbedrijf. De huidig vergunde situatie stemt overeen met de feitelijke situatie. Voor wat betreft de uitbreiding dient de aftoetsing te gebeuren ten opzichte van de huidige vergunde situatie (= aangeduid als huidige situatie).
6.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten
Vervolgens wordt per discipline gestart met de eigenlijke inschatting van de milieueffecten van het project.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 41 | 119
Deze milieueffecten worden afgetoetst aan de verschillende randvoorwaarden en het significantiekader. Zodoende wordt een projectspecifieke effectbeoordeling bekomen.
De beoordeling van de effecten van de exploitatie gebeurt per discipline, waarbij volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:
aanzienlijk negatief of positief effect;
negatief of positief effect;
beperkt negatief of positief effect;
geen of verwaarloosbaar effect.
Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader gedefinieerd zullen worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee (bv. negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).
Dikwijls zal de beoordeling ook gebeuren op basis van de bijdrage die door het bedrijf geleverd wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:
belangrijke bijdrage door het bedrijf: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen gezocht worden;
relevante bijdrage door het bedrijf: in dit geval moet gezocht worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan lange termijn;
beperkte bijdrage door het bedrijf: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.
6.5 Synthese van de milieueffecten
Hierin wordt een overzicht gegeven van de mogelijke effecten die binnen de discipline kunnen optreden.
6.6 Milderende maatregelen
Na bepaling van de milieueffecten en de hieraan gekoppelde effectbeoordelingen, kan het noodzakelijk blijken (wegens mogelijke aanzienlijk negatieve effecten op de omgeving door het project, bepaald op basis van het significantiekader) om (extra) milderende maatregelen te treffen. In dit deel worden bijkomende milderende maatregelen, indien nodig, onderzocht en voorgesteld om de negatieve effecten van de exploitatie zoveel mogelijk te reduceren of op te heffen. De noodzaak tot het nemen van milderende maatregelen wordt gekoppeld aan de effectbeoordeling, zoals weergegeven in Tabel 11.
Tabel 11: Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen
beoordeling van het effect koppeling met milderende maatregelen verwaarloosbaar of geen effect milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht (score 0) beperkt negatief effect (score -1) onderzoek naar milderende maatregel is minder dwingend: als de milieukwaliteit in de referentiesituatie echter reeds slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden negatief effect (score -2) er dient gezocht te worden naar milderende maatregelen aanzienlijk negatief (score -3) er dienen in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te worden
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 42 | 119
7 Discipline lucht
De belangrijkste emissies naar de lucht die een veeteeltbedrijf met zich meebrengt zijn:
emissies die rechtstreeks veroorzaakt worden door de aanwezigheid van dieren of door mestopslag in de stallen;
emissies door eventuele mestbewerking/mestscheiding op het bedrijf;
emissies door verbranding van fossiele brandstoffen;
emissies afkomstig van de op- en overslag van producten, dieren en afvalstoffen;
emissies afkomstig van transporten.
In grote lijnen worden deze emissies onderverdeeld in vier categorieën, namelijk geuremissies, stofemissies, verzurende (en vermestende) emissies en broeikasgasemissies.
7.1 Geur
7.1.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones die beïnvloed worden door de rechtstreekse emissie uit de stallen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de cumulatieve geuremissies van het bedrijf en de omliggende veeteeltbedrijven. Het studiegebied wordt afgebakend door de cumulatieve geurpluim van de situatie waarin de grootste effecten worden verwacht.
7.1.2 Methodiek en significantiekader Voor de aftoetsing inzake geur zal de methodiek gevolgd worden zoals voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie 2019).
Enerzijds zal a.d.h.v. emissiefactoren de geurconcentratie in de omgeving gemodelleerd worden (met behulp van IMPACT). Anderzijds zal er getoetst worden aan de afstandsregels zoals opgenomen in VLAREM II. Deze aftoetsing is louter indicatief.
Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, zal het significantiekader voor bronnenclusters (zie Tabel 12) toegepast worden.
Tabel 12: Significantiekader voor geur - bronnencluster
deelaspect omschrijving beoordelingskader geur bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED
aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 3 ouE/m³ (= grenswaarde)
geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³
MATIG GEURGEVOELIG GEBIED
aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 5 ouE/m³ (= grenswaarde)
negatief effect: woning in zone van 3 - 5 ouE/m³ (= richtwaarde tot grenswaarde)
geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³
LAAG GEURGEVOELIG GEBIED
aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 10 ouE/m³ eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 43 | 119
deelaspect omschrijving beoordelingskader (= grenswaarde)
negatief effect: woning in zone van 5 – 10 ouE/m³ (= richtwaarde tot grenswaarde)
beperkt negatief effect: woning in zone van 3 – 5 ouE/m³ (= streefwaarde tot richtwaarde)
geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³ afstandsregels aanzienlijk negatief effect: verbod of overschrijding geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding
7.1.3 Toelichting referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. In de omgeving bevinden zich nog andere veeteeltbedrijven alsook akker- en weilandpercelen. Geurwaarneming ten gevolge van agrarische activiteiten is dan ook te verwachten in de bedrijfsomgeving. De dichtstbij gelegen woning is gesitueerd op 360 m ten NO van het bedrijf. Het dichtstbij gelegen matig geurgevoelig gebied is gelegen op 825 m ten ZO, en betreft een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (school Berkenbeek). Binnen een straal van 2 km rond het pluimveebedrijf bevindt zich geen hoog geurgevoelig gebied.
7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten
7.1.4.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en –immissie De geuremissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 13. Hierbij worden de cijfers gebruikt uit het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie 2019).
Tabel 13: Geuremissiefactor van de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen
diersoort stalsysteem geuremissie (ouE/s.d) slachtkippen P-6.4 0,33
De jaarlijkse geuremissie op een veeteeltbedrijf is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem en het aantal dieren. Tabel 14 geeft de geuremissie weer voor de diverse kwantificeerbare geurbronnen op het bedrijf. Zowel het P-6.4 stalsysteem als het gebruik van een stofbak heeft geen invloed op de geuremissie vanuit de stallen. Het gebruik van een stofbak heeft wel een invloed op het verspreidingspatroon van de uitgaande stallucht.
Tabel 14: Geuremissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie
stal huidig vergunde situatie geplande situatie # dieren geuremissie # dieren geuremissie (ouE/s) (ouE/s) stal 1 42.300 slachtkippen (P-6.4) 13.959 45.980 slachtkippen (P-6.4) 15.173
stal 2 42.300 slachtkippen (P-6.4) 13.959 45.980 slachtkippen (P-6.4) 15.173 stal 3 - / 50.333 slachtkippen (P-6.4) 16.610 stal 4 - / 38.233 slachtkippen (P-6.4) 12.617 TOTAAL 84.600 slachtkippen 27.918 180.526 slachtkippen 59.573
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 44 | 119
De totale geuremissie wijzigt van 27.918 ouE/s naar 59.573 ouE/s door de geplande uitbreiding op het bedrijf.
Het bedrijf bevindt zich in een bronnencluster. Daarom wordt het cumulatief geurmodel verder in beschouwing genomen voor de effectbepaling. Wel wordt op de visuele weergaven de 3 ouE/m³- immissiecontour afkomstig van het individueel bedrijf weergegeven.
Om de vergunde dieraantallen van de omliggende veeteeltbedrijven te bekomen, werd contact opgenomen met de milieudiensten van Wuustwezel en Kalmthout. Op basis van deze vergunde dieraantallen, verstrekt door de aangeschreven gemeenten, werd een geuremissie bepaald. Hierbij wordt verder geen rekening meer gehouden met bedrijven die minder dan 2.500 ouE/s uitstoten (of minder dan 5% van de geuremissie van het bedrijf indien er bedrijven gelegen zijn buiten de straal van 750m), aangezien deze geur beschouwd kan worden als een verwaarloosbare achtergrondgeur. De geuremissie door runderen wordt eveneens niet verder opgenomen in de bronnencluster en conform het richtlijnenboek enkel kwalitatief beschreven. In totaliteit is er dan nog één bedrijf dat mee opgenomen moet worden in de cumulatieve geurmodellering (Tabel 15).
Tabel 15: Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster
label (Bijlage 7a en 7b) dieren op dit bedrijf geuremissie (ouE/s) 1 175 zeugen, 2 beren en 1.645 mestvarkens 52.726
Alle bronnen worden ingegeven in IMPACT en een modellering wordt uitgevoerd. De output van de bronnenclustersimulatie wordt gegeven in Bijlagen 7a en 7b (huidige en geplande situatie). De gebruikte inputparameters van het model in IMPACT kunnen teruggevonden worden in Bijlage 7i.
Tabel 16 toont het aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een verschillende geurgevoeligheid.
Tabel 16: Aantal woningen in de verschillende geurconcentratiezones
vergunde geplande effectbeoordeling verschil situatie situatie
hoog geurgevoelig gebied
> 3 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 0 0 0 matig geurgevoelig gebied
3 – 5 ouE/m³ negatief effect 0 0 0
> 5 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 0 0 0 laag geurgevoelig gebied
3 - 5 ouE/m³ beperkt negatief effect 2 1 - 1
5 - 10 ouE/m³ negatief effect 3 4 + 1
> 10 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 0 0 0
Op basis van bovenstaande tabel blijkt dat er binnen de afgebakende hinderzones geen woningen uit hoog geurgevoelig of matig geurgevoelig gebied gelegen zullen zijn. Binnen laag geurgevoelig gebied zal er één woning minder komen te liggen in de zone waar er een beperkt negatief effect geldt, deze woning komt in de gewenste situatie te liggen in de zone waar er een negatief effect geldt. In de zone met een aanzienlijk negatief effect zijn er in beide situaties geen woningen gelegen.
Om bovenstaande resultaten te koppelen aan geurconcentraties worden de concentratiewijzigingen ter hoogte van enkele woningen in detail onderzocht. In Tabel 17 worden de geurconcentraties ter hoogte
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 45 | 119
van de woningen binnen een straal van 300 m rondom het bedrijf weergegeven aangevuld met enkele andere strategisch gekozen woningen (Bijlage 7c). Hierbij worden de geurconcentraties weergegeven die veroorzaakt worden door enerzijds het bedrijf zelf en anderzijds door de bronnencluster (met inbegrip van de situatie waarbij het voorliggende bedrijf niet in rekening gebracht wordt).
Tabel 17: Geurconcentratie ter hoogte van de woningen opgenomen in het detailonderzoek
geurconcentratie bronnencluster geurconcentratie bedrijf (98-percentiel) (ouE/m³) (98-percentiel) (ouE/m³) zonder bedrijf huidig vergunde geplande situatie huidig vergunde geplande situatie situatie situatie laag geurgevoelig gebied LG1 4,1 4,2 4,8 0,8 1,5 LG2 3,3 4,0 4,2 1,2 2,4 LG3 0,42 0,88 1,5 0,71 1,5 LG4 0,38 1,1 2,2 0,74 1,8 LG5* 5,0 5,1 5,6 0,65 1,33 matig geurgevoelig gebied MG1 0,19 0,42 0,72 0,23 0,53
*bijkomende woning in de zone met een negatief effect (zie tabel 16)
Bovenstaande gegevens geven aan dat er na de voorziene wijzigingen een toename van de geurconcentratie verwacht wordt ter hoogte de aangeduide woningen. Ter hoogte van de woningen LG1 en LG5 heeft het voorliggende bedrijf minder invloed, de geurconcentraties worden hoofdzakelijk bepaald door het bedrijf dat deel uitmaakt van de afgebakende bronnencluster (= zonder bedrijf). Deze geurconcentratiewijzigingen worden als aanvaardbaar beschouwd.
7.1.4.2 Geuremissie door andere bronnen Kadavers van het pluimvee worden verzameld gedurende de dagelijkse controle, en opgeslagen in een gekoelde kadaveropslag. In de geplande situatie blijft dit ongewijzigd. De kadavers worden na telefonisch contact opgehaald. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering.
Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt evenwel dat, niettegenstaande het aantal kadavers zal toenemen door de bedrijfsuitbreiding, de mogelijke hindereffecten ten gevolge van kadaveropslag beperkt zullen zijn, te meer omdat de opslag voor kadavers van het pluimvee gekoeld is (zowel in de huidige als in de geplande situatie).
7.1.4.3 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels Voor het aantal waarderingspunten van het betrokken bedrijf wordt verwezen naar Bijlage 7d. In Tabel 18 wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergegeven die volgens VLAREM II (art. 5.9.5.3) in acht genomen moet worden tussen elke stal, elke opslag van mengmest en/of vaste mest en de op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden, rekening houdende met het aantal waarderingspunten van de inrichting en het aantal kippen. Anderzijds wordt de minimale afstand tot gevoelig gebied weergegeven. De afstandsregels worden bepaald op basis van het aantal dieren dat op het bedrijf gehouden worden.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 46 | 119
Tabel 18: Toetsing inrichting aan de VLAREM II afstandsregels voor pluimvee
omschrijving geplande situatie aantal waarderingspunten 200 aantal stuks pluimvee 180.256 vereiste minimumafstand (m) 300 dichtst bijgelegen gevoelig gebied (m) 680
Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ wordt aangetroffen op 680 m ten ZW van de inrichting en betreft natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat. Er wordt dan ook voldaan aan de afstandsregels (geen effect).
7.2 Stof
7.2.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De effecten met betrekking tot stof beperken zich vaak tot één kilometer, hoewel een verdere dispersie uiteraard niet uitgesloten kan worden. Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.
7.2.2 Methodiek en significantiekader
Voor de aftoetsing inzake fijn stof (PM10 en PM2,5) zal de methodiek voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie 2019) gevolgd worden. De fijn stof concentraties veroorzaakt door het individuele bedrijf zullen gemodelleerd worden met behulp van IMPACT. Bij de effectbespreking zal tevens rekening gehouden worden met de reeds aanwezige achtergrondconcentraties.
Inzake PM10 zal afgetoetst worden ten opzichte van de rekenkundig jaargemiddelde grenswaarde van 31,3 µg/m³, wat de strengste aftoetsing is. Deze waarde werd afgeleid door IRCEL op basis van metadata uit 2002 waarbij via een regressie 35 dagen met overschrijding omgerekend werden naar een jaargemiddelde waarde. Voor wat betreft PM2,5 wordt enkel afgetoetst aan de jaargrenswaarde van 25 µg/m³, gezien hiervoor geen daggrenswaarde werd vastgelegd.
Tabel 19: Significantiekader voor stof
deelaspect omschrijving beoordelingskader
stof PM10 (rekenkundig jaargemiddelde X > 10 % van de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect i.k.v. max. aantal 10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: negatief effect overschrijdingen daggrenswaarde): individueel 3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkt negatief effect bedrijf X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: geen of verwaarloosbaar effect
PM10 (rekenkundig jaargemiddelde X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (achtergrond + bedrijf)
PM2,5 (jaargemiddeld): individueel X > 10 % van de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect bedrijf 10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: negatief effect 3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkt negatief effect X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: geen of verwaarloosbaar effect
PM2,5 (jaargemiddeld): cumulatief X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 47 | 119
deelaspect omschrijving beoordelingskader (achtergrond + bedrijf)
7.2.3 Toelichting referentiesituatie
Fijn stof-meetresultaten van de VMM geven aan dat gemiddelde PM10-concentratie zich situeert in de range van 16 - 20 µg/m³ en de gemiddelde PM2,5–concentratie in de range van 11 – 12 µg/m³ (http://geo.irceline.be/www/3yanmean_rioifdm_vl.html) (waarden uitgemiddeld over de jaren 2014,
2015 en 2016). Volgens de EU richtlijn 2008/50/EG mag de jaargemiddelde PM10-concentratie niet hoger zijn dan 40 µg/m³, wat dus niet overschreden wordt. De jaargemiddelde PM2,5–concentratie mag niet hoger zijn dan 25 µg/m³. Ook deze wordt niet overschreden.
7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten
7.2.4.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen De stofemissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 20. Hiervoor worden de emissiecijfers uit het geactualiseerde Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie 2019) gebruikt. De twee bestaande pluimveestallen zijn uitgerust met warmtewisserlaars (P-6.4), en ook de nieuw aangevraagde stallen zullen voorzien worden van dit systeem. Daarnaast is er een stofbak voorzien aan de achterzijde van alle stallen (de reeds vergunde en de nu aangevraagde stallen). Voor het gebruik van een stofbak wordt er geen stofreductie doorgerekend, maar het gebruik van dit systeem heeft wel een invloed op de verspreiding van de uitgaande stallucht naar de omgeving toe. Het gebruik van het AEA-stalsysteem P-6.4 zorgt voor een stofreductie van 13 % t.o.v. traditionele stalsystemen.
Tabel 20: Stofemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen
diersoort stalsysteem PM10-stofemissie (kg/d.j) PM2,5-stofemissie (kg/d.j) slachtkippen P-6.4 0,019 0,0016
Tabel 21 geeft een overzicht van de stofemissie van de inrichting.
Tabel 21: Stofemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie
stal huidig vergunde situatie geplande situatie
# dieren PM10 / PM2,5 - # dieren PM10 / PM2,5 -stofemissie stofemissie (kg/j) (kg/j) stal 1 42.300 slachtkippen 804 / 68 45.980 slachtkippen 874 / 74 (P-6.4) (P-6.4) stal 2 42.300 slachtkippen 804 / 68 45.980 slachtkippen 874 / 74 (P-6.4) (P-6.4) stal 3 - 50.333 slachtkippen 956 / 81 (P-6.4) stal 4 - 38.233 slachtkippen 726 / 61 (P-6.4) TOTAAL 84.600 slachtkippen 1.607 / 136 180.526 slachtkippen 3.430 / 290
Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM2,5 en PM10) ter hoogte van het veeteeltbedrijf, worden modellen opgemaakt met behulp van IMPACT. De resultaten van deze
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 48 | 119
modellering zijn terug te vinden in Tabel 22. Hierbij worden de stofnormen en bijdragen waaraan getoetst moet worden, evenals het aantal woningen waarvoor effecten te verwachten zijn, weergegeven.
Een weergave van de stofconcentratie kan teruggevonden worden in Bijlagen 7e en 7f (PM10- daggrenswaarde) en Bijlagen 7g en 7h (PM2,5).
Tabel 22: Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen
effectbeoordeling huidig vergunde situatie geplande situatie zone van aantal zone van aantal overschrijding woningen overschrijding woningen
PM10-rekenkundig jaargemiddelde (t.o.v. 31,3 µg/m³) (max. aantal overschrijdingen per jaar van de daggrenswaarde) > norm* aanzienlijk negatief neen - neen - effect > 10 % van aanzienlijk negatief ja 0 ja 0 norm effect
3 – 10 % van negatief effect ja 0 ja 0 norm
1 – 3 % van beperkt negatief effect ja 0 ja 0 norm
PM2,5-jaargemiddelde > norm* aanzienlijk negatief neen . neen - effect > 10 % van aanzienlijk negatief neen - neen - norm effect
3 – 10 % van negatief effect neen - neen - norm
1 – 3 % van beperkt negatief effect ja 0 ja 0 norm
* toetsing cumulatieve stofconcentratie, rekening houdend met de bovengrens van de gemeentelijke achtergrondconcentratie, zijnde 20 µg/m³ voor PM10 en 12 µg/m³ voor PM2,5
De aftoetsing voor PM10 (t.a.v. 31,3 µg/m³) geeft aan dat er in beide situaties zones zijn waar een aanzienlijk negatief effect, een negatief effect en een beperkt negatief effect geldt. Hierin bevinden zich geen woningen.
Voor PM2,5 is er in de twee situaties een zone waar er een beperkt negatief effect geldt. Hierin zijn evenmin woningen gelegen.
In de omgeving van de inrichting bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 16 - 20
µg/m³ en voor PM2,5 11 - 12 µg/m³. De maximale PM10-stofconcentratie veroorzaakt door het bedrijf zelf bedraagt 5,2 µg/m³ in de huidig vergunde situatie 8,7 µg/m³ in de geplande situatie. De PM10-norm wordt bijgevolg cumulatief gezien (d.i. rekening houdende met de gemeentelijke achtergrondconcentratie) nergens overschreden. Voor PM2,5 bedraagt de maximale concentratie veroorzaakt door het bedrijf 0,44 µg/m³ in de huidige situatie en 0,73 µg/m³ in de geplande situatie. Ook deze zorgt niet voor een cumulatieve overschrijding van de PM2,5-norm van 25 µg/m³.
7.2.4.2 Andere bronnen Tijdens het vullen van de silo’s wordt het droogvoer via een persleiding onder druk in de voedersilo’s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terecht komen. Het vullen neemt normaliter maximaal een uur in beslag. Het gaat hier dus om een tijdelijke stofbron. Om dergelijke piekemissies te vermijden, verplicht de uitbater het
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 49 | 119
gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo’s. Er zal dan ook geen of slechts een verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de voedersilo’s.
7.3 Verzuring en vermesting
7.3.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones die beïnvloed worden door de rechtstreekse emissie uit de stallen. Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan gesteld worden dat de voornaamste effecten plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 1,5 km (verzuring en vermesting). Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied onderzocht worden.
7.3.2 Methodiek en significantiekader De verzurende en vermestende depositie zal conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie 2019) gemodelleerd worden in IMPACT op basis van de berekende ammoniakemissie.
Onder ‘Hoofdstuk 7.3: Verzuring en vermesting’ wordt er geen beoordelingskader inzake verzuring en vermesting toegepast. De verzurende en vermestende effecten zullen in ‘Hoofdstuk 10: Discipline biodiversiteit’ bepaald en beoordeeld worden.
7.3.3 Toelichting referentiesituatie Uit het document ‘Zure regen in Vlaanderen, depositiemeetnet verzuring’ (VMM, 2013) kunnen de volgende gegevens i.v.m. de verzurende depositie geëxtrapoleerd worden (Tabel 23). Deze gegevens werden berekend op basis van het Operationeel Prioritaire Stoffen model, voor de betrouwbaarheid van het model wordt verwezen naar het achtergronddocument “thema verzuring” uit het MIRA-T (MIRA, 2006).
Tabel 23: Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j)
SO2 totale depositie NOx totale depositie NH3 totale depositie totaal Wuustwezel 825 747 2.126 3.699 Vlaanderen (in 2010, op 784 569 674 2.027 basis van MIRA (2012))
In Tabel 24 wordt de NH3-emissie door de veeteelt voor 2015 weergegeven voor Wuustwezel. Op basis van deze cijfers werd voor de gemeente een totale emissie bepaald van 841.437 kg NH3 in 2015 (VMM, 2016). In 2011 was de totale vermestende depositie 40,22 kg N/ha.j (VMM, 2013).
Tabel 24: NH3-emissie door veeteelt voor (kg/j) (VMM, 2016)
stal weide externe opslag uitrijden op land kunstmest Wuustwezel 548.423 55.568 1.264 208.568 27.613
7.3.4 Beschrijving van de emissies De emissiefactoren (Tabel 25) voor berekening van de totale emissie omvatten de totale stalemissies inclusief de emissies van de mest die in de stallen is opgeslagen. Deze emissiefactoren zijn terug te vinden in het geactualiseerde Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., 2019), alsook in de Vlaamse lijst met ammoniakemissiearme stalsystemen. De twee bestaande stallen en de twee nieuw te bouwen stallen zijn en zullen uitgerust worden met het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4 eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 50 | 119
(warmtewisselaars). De emissiefactoren die van toepassing zijn op het volgende bedrijf worden opgesomd in onderstaande tabel.
Tabel 25: Ammoniakemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen
diersoort stalsysteem NH3-emissie (kg/d.j) slachtkippen P-6.4 0,021
Tabel 26 geeft de ammoniakemissie weer voor het bedrijf.
Tabel 26: Ammoniakemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie
stal huidig vergunde situatie geplande situatie
# dieren NH3 -emissie # dieren NH3 -emissie (kg/j) (kg/j) stal 1 42.300 slachtkippen 888 45.980 slachtkippen 966 (P-6.4) (P-6.4) stal 2 42.300 slachtkippen 888 45.980 slachtkippen 966 (P-6.4) (P-6.4) stal 3 - 50.333 slachtkippen 1.057 (P-6.4) stal 4 - 38.233 slachtkippen 803 (P-6.4) TOTAAL 84.600 slachtkippen 1.776 180.526 slachtkippen 3.792
Er worden modellen opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het bedrijf te simuleren. De gemodelleerde deposities worden gebruikt om de verzurende en vermestende effecten op de omliggende biodiversiteit in te schatten. Dit wordt verder uitgewerkt in ‘Hoofdstuk10: Discipline biodiversiteit’.
7.4 Broeikasgas De bijdrage van het brandstofverbruik van de land- en tuinbouwsector te Wuustwezel aan de broeikasgasemissie wordt weergegeven in Tabel 27. De totale broeikasgasemissie in het Vlaamse Gewest wordt eveneens weergegeven zodat men de bijdrage van de betrokken gemeente aan de broeikasgasemissie op Vlaams niveau kan inschatten.
Tabel 27: Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Wuustwezel in 2011 (VMM, 2012), en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest
CO2 (kton) CH4 (ton) N2O (ton) Wuustwezel 48,326 9,489 0,236 Vlaanderen 1.929 447 140
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de effecten zich niet op lokaal niveau gaan afspelen, maar eerder op regionaal niveau of zelfs op continentaal of mondiaal niveau. In het kader van een MER zullen ze dus zelden of nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd kunnen worden. In uitzonderlijke gevallen kan het wel zinvol zijn, maar in voorliggend project is dit niet het geval. Daarom wordt het hoofdstuk met betrekking tot de broeikasgassen niet verder uitgewerkt.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 51 | 119
Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik zal aangewend worden voor de ventilatie, de verlichting en de voederinstallaties. Het jaarlijks elektrisch verbruik kan nog niet ingeschat worden aangezien de stallen nog maar recent in gebruik genomen werden. Er wordt en er zal gebruik gemaakt worden van goed afgestelde computergestuurde ventilatoren om het elektriciteitsverbruik te beperken. Tevens maakt men gebruik van energiezuinige verlichting. Door volgende maatregelen toe te passen op het bedrijf wordt het energieverbruik beperkt: gebruik van goed afgestelde computergestuurde ventilatoren, automatisch stoppen van de voederlijnen wanneer alle dieren gevoederd zijn, gebruik van een managementsysteem voor de aansturing van de energiezuinige ventilatoren.
7.5 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline lucht
Bij de uitvoering van voorliggend project worden volgende maatregelen reeds voorzien om hinder inzake lucht naar de omgeving zoveel mogelijk te vermijden:
mest wordt niet opgeslagen, maar na elke ronde onmiddellijk verwijderd;
toepassen AEA-stalsysteem en installatie van stofbak op alle stallen.
Voorgaande hoofdstukken geven een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die door het project optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline lucht. De effecten worden samengevat in Tabel 28.
Tabel 28: Samenvatting effecten voor de discipline lucht
deelaspect onderdeel effectbeoordeling geurhinder bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect
MATIG GEURGEVOELIG GEBIED geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect)
LAAG GEURGEVOELIG GEBIED beperkt negatief effect voor 2 woningen in de huidige situatie en één woning in de geplande situatie (afname met één woning) negatief effect voor 3 woningen in de huidige situatie en 4 in de geplande situatie (toename met één woning) geen woningen in de zone met een aanzienlijk negatief effect afstandsregels geen of verwaarloosbaar effect
stofhinder PM10 (rekenkundig zones met aanzienlijk negatief, negatief en beperkt negatief effect in jaargemiddelde i.k.v. max. de huidige en de geplande situatie, maar hier zijn geen woningen in aantal overschrijdingen gelegen daggrenswaarde): individueel bedrijf
PM10 (rekenkundig in beide situaties zijn er geen zones met overschrijdingen van de norm jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + bedrijf)
PM2,5 (jaargemiddeld): in beide situaties zijn er geen zones waar er een beperkt negatief effect individueel bedrijf geldt, maar hier zijn geen woningen in gelegen
PM2,5 (jaargemiddeld): in beide situaties zijn er geen zones met overschrijdingen van de norm cumulatief (gemeente + bedrijf)
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 52 | 119
7.6 Milderende maatregelen
Gezien de reeds voorziene maatregelen en de beperkte effecten inzake geur en stof, worden geen bijkomende maatregelen noodzakelijk geacht.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 53 | 119
8 Discipline water
Onder de discipline water worden zowel grondwater als oppervlaktewater beschouwd.
8.1 Grondwater
8.1.1 Afbakening studiegebied Teneinde een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater, wordt er aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. De beschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Deze invloedstraal zal normaal beperkt zijn tot minder dan 1 km rondom het bedrijf, maar zal sterk afhankelijk zijn van de bedrijfssituatie. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.
Ook het optreden van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen is van belang, alsook het uitrijden van mest of reinigingswater.
8.1.2 Methodiek en significantiekader Voor voorliggend dossier zijn de aspecten waterhuishouding (door winning van grondwater, bemaling en beperking infiltratiecapaciteit), waterkwaliteit (opslag mest, mestproducten, brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen) en watergebruik (waterbalans) van belang. De uitwerking van deze aspecten gebeurt conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie 2019). De beoordeling gebeurt onder meer met behulp van de significantiekaders voorgesteld in het Richtlijnenboek water (Van den Broeck et al., 2011).
Wat het aspect waterhuishouding betreft, wordt in de eerste plaats geoordeeld of bemaling al dan niet noodzakelijk kan zijn tijdens de aanlegfase. De invloedstraal bij eventuele bemaling wordt berekend met behulp van de formule van Sichardt. Voor wat betreft de exploitatiefase, wordt de invloedstraal van de grondwaterwinning berekend met behulp van de formule van Dupuit (voor freatische lagen).
Voor het aspect grondwater wordt gebruik gemaakt van volgend beoordelingskader:
Zijn er binnen de verlagingscontour van 50 Indirect effect op cm grondwaterwinningen Wordt bedrijfszekerheid winningen in de gesitueerd waarbij water ja ja winningen bedreigd? omgeving te beoordelen gewonnen wordt uit binnen discipline mens dezelfde watervoerende laag? nee Te evalueren aan de hand van berekende verlaging, nee beschikbare peilmetingen en Impact vergunde winningsdebieten aanvaardbaar andere winningen
Figuur 2 Beoordeling effect grondwaterwinning op omliggende winningen
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 54 | 119
Tabel 29: Significantiekader voor de aspecten waterhuishouding (bronbemaling + beperking infiltratiecapaciteit), waterverbruik en grondwaterkwaliteit (vermestende invloed)
deelaspect onderdeel beoordelingskader grondwaterwinning/ verstoring omliggende aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen bronbemaling grondwaterwinningen buiten de bedrijfsterreinen veroorzaakt door bemaling/grondwaterwinning op het onderzochte bedrijf, waarbij de bedrijfszekerheid van deze winningen bedreigd wordt geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten bedrijfsterreinen door bemaling/grondwaterwinning op het onderzochte bedrijf of de grondwatertafeldaling t.h.v. de winningen vormt geen bedreiging voor de bedrijfszekerheid van deze winningen verlaging in artesische aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling tot onder het dak van laag de artesische laag geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling tot onder het dak van de artesische laag vermestende invloed peilputten aanzienlijk negatief effect: duidelijk negatieve vermestende invloed van bedrijf in vergelijking met aanwezige getuigenput(ten) geen of verwaarloosbaar effect: opgerichte stallen waarbij recente gegevens beschikbaar zijn waarvan de resultaten erop wijzen dat er geen verontreiniging optreedt geen uitspraak mogelijk: indien er geen peilbuizen aanwezig zijn of geanalyseerd werden
De beoordeling inzake verdroging door bemaling of winning van grondwater gebeurt in ‘Hoofdstuk 10: Discipline biodiversiteit’. In de discipline water wordt wel al de invloedstraal waarbij de grondwatertafel met 5 cm daalt berekend, om een evaluatie te kunnen uitvoeren in de discipline biodiversiteit. Voor de beoordeling inzake opslag van potentieel bodem- en grondwaterverontreinigende stoffen wordt verwezen naar de discipline bodem.
8.1.3 Toelichting referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom het bedrijf omschrijft deze zone als zeer kwetsbaar / weinig kwetsbaar (Ca1/Cc)), de watervoerende laag is zandig en de deklaag is < 5 m en/of zandig /kleiig.
Het bedrijf is momenteel vergund voor het oppompen van 6.091 m³/j en max. 19 m³/d, dit vanop een diepte van 132 m uit de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254). Binnen een straal van 1 km rondom deze winning zijn negen andere grondwaterwinningen gelegen (zie Bijlage 8a). Hiervan pompen vier winningen uit dezelfde watervoerende laag als het betrokken bedrijf (Tabel 30).
Tabel 30 Kenmerken omliggende winningen die uit de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV) grondwater winnen
Adres diepte (m) dagdebiet (m³/dag) jaardebiet (m³/jaar) Nieuwmoerse steenweg 115, 2990 Wuustwezel 130 15 4.446,8 Hoofdbaan Watering 11, 2990 Wuustwezel 140 10 3.024 Kapelstraat 111, 2920 Kalmthout 136 45 14.620 Kapelstraat 115, 2920 Kalmthout 136 25 6.150
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 55 | 119
Een kort overzicht van de hydrogeologische opbouw onder het bedrijfsterrein wordt in Tabel 31 weergegeven.
Tabel 31 Hydrogeologische opbouw onder het bedrijfsterrein
Diepte (m-mv) HCOV-code Aquifer- of aquitard-systeem
0 – 6,2 0100 Quartaire aquifersystemen 6,2 – 41,5 0220 klei-zand-complex van de Kempen 41,5 – 70,3 0230 Pleistoceen en Plioceen Aquifer 70,3 - 136 0250 Mioceen aquifersysteem
Het Mioceen Aquifersysteem is de belangrijkste subeenheid van het Centraal Kempisch Systeem en bestaat voornamelijk uit Miocene afzettingen (HCOV 0250). Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van het Mioceen Aquifersysteem weer in het Centraal Kempisch Systeem.
Tabel 32 Hydrogeologische opbouw en karakteristieken van de Mioceen Aquifersysteem (bron: VMM, afdeling Operationeel Waterbeheer)
sub- benaming basis- benaming lithologie gemiddelde dikte (m) eenheid eenheid Kh (m/d) gemiddeld-max 0250 Mioceen 9 84 Aquifersysteem Zand van grijsgroen glauconietzand met 10 8-35 Kattendijk schelpfragmenten 0251 en/of onderste zandlaag van Lillo 0252 Zand van Diest groengrijze tot limonietbruine 12 69-181 glauconiethoudende grove zanden; kleirijke en micarijke zones; limonietverstening 0253 Zand van boven (continentaal): 10 33-157 Bolderberg bleekgele zanden en kwartszanden onder (marien): micarijke fossielhoudende glauconietzanden van fijne tot middelmatige korrelgrootte 0254 Zanden van donkergroene kleihoudende 6 27-170 Berchem en/of fossielrijke glauconietzanden Voort
0256 Zand van donkergroene glauconietrijke 1,7 … -114 Eigenbilzen zanden van fijne tot middelmatige korrelgrootte
8.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten
8.1.4.1 Waterhuishouding
8.1.4.1.1 Effecten veroorzaakt in de aanlegfase
Voor het bouwen van de twee nieuwe pluimveestallen en bijhorende verhardingen zal er afgegraven worden tot op voldoende draagkrachtige grond (20 cm tot maximaal 1 m diep)), deze zal dadelijk aangevuld worden met grond voor het plaatsen van de funderingen. Er worden daarnaast ook een aantal citernes geplaats voor de opvang van regenwater en reinigingswater. Hiervoor zal er tot maximaal 2 m diep gegraven moeten worden. Bij het plaatsen van deze citernes wordt meestal geen bronbemaling
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 56 | 119
voorzien. Men graaft het de put, en direct erna wordt de citerne geplaatst en de grond opnieuw aangevuld. Dit duurt ongeveer één uur, en normaal gezien is er dan ook geen bronbemaling nodig.
8.1.4.1.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie
Daling grondwatertafel door grondwaterwinning
Het bedrijf is vergund voor het oppompen van 6.091 m³/j en max. 19 m³/d, dit vanop een diepte van 132 m uit de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254). Het water wordt gewonnen uit één put en dit blijft zo in de geplande situatie. Er wordt een uitbreiding aangevraagd voor het winnen van 14.081 m³/j en 185 m³/d. Dit hoge dagdebiet wordt aangevraagd zodat er in de gewenste situatie ook voldoende dagdebiet beschikbaar is voor de dagen dat de stallen gereinigd moeten worden.
Om de invloed van de winning op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van de formule van Dupuit, aangezien gewonnen wordt vanuit een ongespannen laag (op basis gegevens DOV en boringen op de site). Er kan een hydraulische conductiviteit van 6 m/dag gehanteerd worden en een gemiddelde dikte van de watervoerende laag van 27 m (gemiddelde dikte van HCOV 0254 zoals opgenomen in Tabel 32) .
Tabel 33 geeft een overzicht van de grondwatertafeldaling en de straal van de spreidingskegel voor de huidige en geplande situatie.
Tabel 33: Bepaling grondwatertafeldaling
huidige situatie geplande situatie aantal putten 1 put 1 put vergund jaardebiet (m³/j) 6.091 14.081 vergund dagdebiet (m³/dag) 19 185* / 36** diepte grondwaterwinning (m) 132 132 hydraulische conductiviteit (m/dag) 6 6 dikte watervoerende laag (m) 27 27 straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 50 cm < 1 20* / < 1** (m) straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 5 cm 7 237* / 34** (m) (verdroging) er wordt gerekend met het volledige dagdebiet, dit kan als een worst-case aanzien worden. Het volledige dagdebiet zal enkel op de dagen dat de stallen gereinigd worden (ca. 7 keer per jaar) opgepompt worden
**doorgaans is het dagdebiet minder, ca. 36 m³/dag (d.i. jaardebiet uit Tabel 35 gedeeld door 365 dagen), hetgeen volstaat om in de drinkwaterbehoefte van de dieren te voorzien.
Enkel in de gewenste situatie wordt er een verlaging van meer dan 50 cm verwacht. De invloedstraal hiervan bedraagt maximaal 20 m, en dit enkel op dagen dat het maximale dagdebiet van 185 m³ gebruikt wordt. Binnen deze regio zijn er geen bedrijfsvreemde winningen gelegen. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect. Voor het mogelijk verdrogend effect van de bedrijfseigen winning op de vegetatie wordt verwezen naar ‘Hoofdstuk 10: Discipline biodiversiteit’.
8.1.4.2 Waterkwaliteit – vermestende invloed op het grondwater Volgens VLAREM II Artikel 5.9.7.1 dienen op inrichtingen met mengmest, waarin ofwel meer dan 40.000 stuks gevogelte of meer dan 2.500 varkens of meer dan 1.500 inheemse grote zoogdieren andere dan varkens kunnen gehouden worden, op kosten van de exploitant, waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze voor grondwateronderzoek geplaatst te worden. Zo kan nagegaan worden of het bedrijf een vermestende invloed heeft op het grondwater. Er zijn geen peilbuizen aanwezig, aangezien
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 57 | 119
er geen mengmest van het pluimvee aanwezig is op het bedrijf. Alle pluimveemest wordt onmiddellijk na iedere ronde afgevoerd van het bedrijf zodat de kans op vermesting van het grondwater beperkt. De stallen zijn voorzien van een betonnen vloer, waardoor geen mestsappen kunnen insijpelen. Er is aldus geen uitspraak mogelijk over het mogelijke vermestend effect, maar er wordt verwacht dat dit verwaarloosbaar zal zijn, aangezien er geen mestopslag is en de stallen mestdicht uitgevoerd zijn.
8.2 Oppervlaktewater
8.2.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied (straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf) beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door lozing van (huishoudelijk) afvalwater, vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventuele lekkages, … Ten gevolge van een verminderde infiltratiemogelijkheid door bijkomende verhardingen kan bovendien de afstroomhoeveelheid veranderen.
8.2.2 Methodiek en significantiekader In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op eventuele lozingen van bedrijfs- of huishoudelijk afvalwater. Eventuele verontreinigingen door mestopslag, brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen worden besproken onder ‘Hoofdstuk 8: Discipline water’ en ‘Hoofdstuk 9: Discipline bodem’. De beoordeling van dit aspect gebeurt conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie 2019). Hierbij wordt volgend significantiekader gehanteerd:
Tabel 34: Significantiekader voor oppervlaktewater
deelaspect onderdeel beoordelingskader lozing afvalwater bedrijfsafvalwater aanzienlijk negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater zonder behandeling negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater na behandeling geen of verwaarloosbaar effect: uitrijden reinigingswater zoals voorgeschreven volgens het Mestdecreet of verwerking bedrijfsafvalwater samen met mest huishoudelijk aanzienlijk negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater zonder afvalwater voorbezinking in septische put op open gracht of infiltratie beperkt negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater na voorbezinking in septische put geen of verwaarloosbaar effect: lozing huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater via IBA of rechtstreeks op riolering beperking aanzienlijk negatief effect: hoog risico tot overstromingsproblemen infiltratiecapaciteit negatief effect: directe afleiding hemelwater naar riolering beperkt negatief effect: vrije infiltratie mogelijk geen of verwaarloosbaar effect: vrije infiltratie mogelijk + buffervoorzieningen
8.2.3 Toelichting referentiesituatie Mogelijke schadelijke effecten op het oppervlaktewatersysteem zouden kunnen ontstaan als gevolg van veranderingen in de afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van de waterlopen, infiltratie van hemelwater, verontreiniging van oppervlaktewater. Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten niet overstromingsgevoelig en niet infiltratiegevoelig zijn.
Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het “Maasbekken”, meer bepaald in het deelbekken “Weerijs”. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf bevinden zich verschillende waterlopen van de
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 58 | 119
2de categorie. De dichtstbijzijnde betreft de Wolfsheuvelloop die net achter de bedrijfsterreinen stroomt. Ten NO van de site, op ca. 335 m, bevindt zich de Chartreuse/Achterbroekloop en op ca. 320 m ten O de Nieuwmoerseloop. Voor deze waterlopen geldt als kwaliteitsdoelstelling “Kleine beek” (Bijlage 8c). Het dichtstbijzijnde, relevante VMM-meetpunt (meetpunt nr. 68.300) in deze waterlopen is op zo’n 1,2 km ten N van het bedrijf gelegen, dit in de Darmloop/Broekloop (zie ook Bijlage 8c). Bepalingen van de Prati-index (2013-2018)) in dit meetpunt wijzen op matig verontreinigd water. De BBI werd eveneens bepaald in de dit meetpunt, de laatste metingen (2010) wijzen op een matige kwaliteit. Een MAP- meetpunt (68.300) bevindt zich op dezelfde locatie. Uit metingen van de nitraatconcentratie in dit punt blijkt dat deze waarden, op twee uitschieters na, doorgaans onder de norm blijven. De ligging van de meetpunten tov de site (o.a. afstand, verbinding met beken/grachten in omgeving van het bedrijf) is evenwel dermate dat de resultaten van de metingen op dit meetpunt zeker niet kunnen gebruikt worden om de impact van het bedrijf te beoordelen. Dit zijn dan ook louter indicatieve gegevens die niet kunnen gebruikt worden om de waterkwaliteit van de beken in de omgeving van het bedrijf te beschrijven gezien lokale invloeden zoals diffuse lozingen een zeer uitgesproken impact kunnen hebben.
8.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd in het oppervlaktewater. Reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in citernes en uitgereden volgens de regels van het mestdecreet. Er is sprake van geen of een verwaarloosbaar effect.
Er is geen bedrijfswoning aanwezig, en deze wordt evenmin voorzien.
De site is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied, en op gronden die niet infiltratiegevoelig zijn. De bouw van de nieuwe infrastructuur zal ervoor zorgen dat er minder infiltreerbare grond beschikbaar is. Er zijn nog geen problemen met betrekking tot de overstromingsproblematiek bekend. Bovendien moet er voldaan worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang om deze mogelijke effecten te ondervangen. De aanstiplijst hemelwater wordt toegevoegd in Bijlage 8b, en hieruit blijkt dat voldaan wordt aan deze verordening. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect.
In de huidige situatie wordt is er een bassin van 518 m³ voor de opvang van hemelwater (te gebruiken als reinigings- en bluswater) en één citerne van 10 m³ tussen stal 1 en 2. Ten N van stal 1 werd er een infiltratiegracht aangelegd (119.700 l buffervolume en 228 m² infiltratieoppervlakte). In de geplande situatie wordt er een tweede citerne van 10 m³ aangelegd tussen stal 3 en 4. Hemelwater uit deze citerne wordt met een pomp overgepompt naar de opslag van 518 m³ en van daar uit verder verdeeld. Rekening houdend met het dakoppervlak van ca. 8.715 m² voor de vier stallen samen, kan er worden ingeschat dat er zo’n 4.895 m³/jaar kan worden opgevangen. Er zal ook een tweede infiltratiegracht (buffervolume van 135.000 l en 212,6 m²) aangelegd worden. Hemelwater dat op de overige verharde delen terechtkomt, kan infiltreren op de onverharde delen van het bedrijfsterrein of stroomt af naar de omliggende percelen.
8.3 Watergebruik
Op de site worden volgende waterbronnen aangewend: grondwater en hemelwater.
In de vergunde situatie wordt grondwater gebruikt voor het drenken van de dieren. Het reinigen van de stallen gebeurt deels met regenwater en deels met grondwater (50/50 verdeling), dit zo is opgenomen in het kwaliteitshandboek voor Belplume gecertificeerde bedrijven. Regenwater mag volgens dit kwaliteitshandboek enkel gebruik worden voor het inweken van de stallen. Het reinigen dient te gebeuren met grondwater. Dit zal zo blijven in de geplande situatie. Een schematisch overzicht wordt weergegeven in Figuur 1.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 59 | 119
De waterbehoefte kan geschat worden op basis van LNE-verbruikscijfers, die gelijk zijn aan verbruikscijfers van de VMM.
Tabel 35: Bepaling behoefte drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting
huidige situatie geplande situatie drinkwater reinigingswater drinkwater reinigingswater VMM/LNE 6.091 1.015 12.998 2.166
Gezien het bedrijf nog maar net opgestart is, zijn er geen reële waterverbruikscijfers voorhanden.
Er wordt een uitbreiding van de grondwaterwinning aangevraagd van een totaal debiet van 14.081 m³/j (185 m³/d), om tegemoet te komen aan de verhoogde waterbehoefte op het bedrijf. In deze situatie zal de reiniging van de stallen voor de helft met hemelwater en voor de helft met grondwater gebeuren. Het hoge dagdebiet kan verklaard worden door het gebruik van grondwater voor het invullen van 50 % van de reinigingswaterbehoefte. De grondwaterwinning wordt aldus niet overmatig hoog aangevraagd, rekening met de waterbehoefte op het bedrijf. Er is sprake van geen of een verwaarloosbaar effect.
Omwille van het gebruik van grondwater voor de reiniging van de stallen, en dus hoogwaardig water voor laagwaardige toepassingen, geldt er een negatief effect naar soort waterverbruik. De exploitant is echter gebonden aan de vereisten van het kwaliteitshandboek (enkel gebruik regenwater voor inweken van de stallen, voor de effectieve reiniging dient er grondwater gebruikt te worden), en kan hier niet van afwijken.
In de huidige situatie is er een citerne van 10 m³ en een grote regenwateropvang van 518 m³ aanwezig. De grote hemelwateropvang (518 m³) is reeds aangesloten op de twee bestaande pluimveestallen. De twee nieuw te bouwen pluimveestallen zullen ook op deze hemelwaterput aangesloten worden (hier werd reeds rekening mee gehouden bij de aanleg van deze opvang.). Er wordt ook een tweede citerne van 10 m³ voorzien tussen stal 3 en 4. Rekening houdend met het dakoppervlak van ca. 8.715 m² voor de vier stallen samen, kan er worden ingeschat dat er zo’n 4.895 m³/jaar kan worden opgevangen. Dit hemelwater zal worden gebruikt om te voorzien in de helft van het reinigingswater van de stallen en voor het afspuiten van de verhardingen rondom de stallen. Op de inrichting moet men ook steeds kunnen beschikken over 400 m³ water als bluswater, hiervan kan er 100 m³ voorzien worden vanuit het PIDPA-netwerk en dient er dus 300 m³ permanent aanwezig te zijn in de hemelwaterput. Voor het reinigen van de stallen is er ca. 150 m³ nodig per ronde, zodat er –indien de regenwateropvang maximaal gevuld is - nog 368 m³ water beschikbaar is als bluswater.
Hemelwater dat op verharde oppervlakken valt, infiltreert in de omliggende gronden. Er is reeds een infiltratiegracht met een buffervolume van 119.700 l en 228 m² infiltratieoppervlakte. In de geplande situatie wordt er een nieuwe infiltratiegracht met een 135.000 l en 212,6 m² infiltratieoppervlakte aangelegd.
8.4 Bedrijfsspecifieke elementen m.b.t. de Watertoets
De watertoets is een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een project schadelijke effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur. Het resultaat van de watertoets wordt als een waterparagraaf opgenomen in de vergunning.
Het decreet Integraal Waterbeleid (IWB) voorziet dat alle genoodzaakte elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets in geval van MER-plichtige projecten in het MER dienen gesynthetiseerd te zijn. Het MER moet met andere woorden alle gegevens vermelden die de watertoets eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 60 | 119
mogelijk maken. De watertoets op zich is een beoordeling die gebeurt door de vergunningverlenende overheid en niet door de MER-deskundige water of in het kader van de m.e.r.- procedure (Willems et al., 2019).
De noodzakelijk elementen die nodig zijn ter uitvoering van de watertoets worden samengevat in Tabel 36.
Tabel 36: Benodigde informatie ter uitvoering van de watertoets
vraagstelling ja/neen opmerking wordt in het project een stuk grond verkaveld neen / worden in het project gebouwen voorzien? ja zie 8.1.4.1 is de lozing op het rioleringsstelsel, oppervlaktewater of grondwater een neen geen lozing ingedeelde ingreep? worden in het project ondergrondse constructies voorzien? ja zie 8.1.4.1 worden in het project verhardingen voorzien? ja zie 8.1.4.1 wordt in het project een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang ja zie 8.1.4.1 van oppervlakte- en hemelwater voorzien? wordt in het project bodemvreemd materiaal opgeslagen of gestort? ja zie 9.4.1 wordt in het project een vegetatiewijziging doorgevoerd? neen / wordt in het project het reliëf van het terrein gewijzigd (ophoging, neen / uitdieping, uitgraving of aanvulling)? is de grondwaterwinning een ingedeelde ingreep? ja zie 8.1.4.1.2 wordt door de uitvoering van het project een nieuw knelpunt voor neen / vismigratie gecreëerd of wordt er een bestaand knelpunt in stand gehouden? worden door de uitvoering van het project de mogelijkheid voor migratie neen / van fauna op de oever, of de mogelijkheid voor de fauna om uit het water te geraken beperkt? wordt door de uitvoering van het project de structuurkwaliteit van de neen / waterloop aangetast?
8.5 Synthese van de milieueffecten Op het bedrijf worden reeds een aantal maatregelen genomen met betrekking tot de discipline water:
de drinkgelegenheden zijn zo uitgevoerd dat er zo weinig mogelijk water wordt vermorst;
in de kippenstallen zijn drinkwaterbesparende drinklijnen met antimorscups geïnstalleerd;
dagelijks wordt het drinkwaterverbruik in de stallen bijgehouden en vergeleken met andere productierondes. Bij afwijkende waarden wordt onmiddellijk gezocht naar de oorzaak (bv. lek, ziekte, …);
het hemelwater wordt deels opgevangen en hergebruikt;
tijdens het reinigen van de stallen wordt eerst grondig droog gereinigd. Hierdoor is er bij de natte reiniging veel minder water nodig;
De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel 37.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 61 | 119
Tabel 37: Samenvatting effecten voor de discipline water
deelaspect onderdeel beoordelingskader bronbemaling/ verstoring omliggende grondwaterwinningen geen of verwaarloosbaar effect grondwaterwinning verlaging in artesische laag niet van toepassing beperking geen of verwaarloosbaar effect infiltratiecapaciteit waterverbruik overmatig waterverbruik geen of verwaarloosbaar effect soort water negatief effect, maar opgenomen in kwaliteitshandboek vermestende invloed peilputten geen uitspraak mogelijk lozing afvalwater bedrijfsafvalwater geen of verwaarloosbaar effect huishoudelijk afvalwater niet van toepassing
8.6 Milderende maatregelen Gezien de verwaarloosbare effecten, worden geen bijkomend te nemen maatregelen noodzakelijk geacht. Het integrale gebruik van regenwater voor het reinigen van de stallen wordt aangeraden, maar is niet toegelaten door het lastenboek van het kwaliteitslabel Belplume.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 62 | 119
9 Discipline bodem
9.1 Afbakening studiegebied De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen, afhankelijk van de situatie, enerzijds plaatsvinden door afgraven van de bodem in functie van de aanleg van de nieuwe infrastructuur, grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank, ... Anderzijds dient ook rekening gehouden te worden met de effecten op de bodem door processen zoals o.a. depositie van verzurende stoffen.
Het studiegebied is dan ook ruimer te zien dan het projectgebied. Bij de bespreking van de referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op macroniveau (tot ± 1 km) teneinde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te toetsen.
9.2 Methodiek en significantiekader Conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al.,versie 2019) gebeurt er enkel een kwalitatieve beoordeling inzake de discipline bodem. Hierbij wordt volgend significantiekader voorgesteld:
Tabel 38: Significantiekader voor de discipline bodem
deelaspect omschrijving beoordelingskader bodemverontreiniging opslag aanzienlijk negatief effect: niet voldaan aan de voorgeschreven door opslag voorwaarden van VLAREM II risicostoffen geen of verwaarloosbaar effect: voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden van VLAREM II bodemonderzoek aanzienlijk negatief effect: bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij een aanzienlijk negatieve invloed waar te nemen is en waaraan nog geen verder gevolg werd gegeven (sanering) beperkt negatief effect: bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij 80 % van de bodemsaneringsnorm overschreden werd voor parameters die toegewezen kunnen worden aan het bedrijf, maar waar verdere sanering niet noodzakelijk geacht werd geen of verwaarloosbaar effect: bodemonderzoek uitgevoerd (conform de wetgeving) effecten op mestopslagcapaciteit aanzienlijk negatief effect: niet voldoende mestopslagcapaciteit volgens bodemprocessen door huidige wetgeving verzuring en vermesting geen of verwaarloosbaar effect: voldoende mestopslagcapaciteit bodemverstoring door bodemverlies aanzienlijk negatief effect: verlies zeer waardevolle bodems aanleg verhardingen, negatief effect: verlies waardevolle bodems graafwerkzaamheden beperkt negatief effect: verlies matig waardevolle bodems geen of verwaarloosbaar effect: verlies weinig waardevolle bodems
9.3 Toelichting referentiesituatie
De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 39 (op basis van boringen (DOV-website) in de omgeving van het bedrijf).
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 63 | 119
Tabel 39: Geologische opbouw (o.b.v. boring kb7d6e-B144 en kb8d7w-B240)
diepte (m onder het maaiveld) textuur stratigrafie 0 - 43 fijn tot grof zand Quartaire afzetting 43 - 60 fijn tot grof zand Formatie van Merksplas
60 – 74 groen zand met bijmenging van Formatie van Lillo schelpen
74 – 77 groen zand met bijmenging van Formatie van Kattendijk schelpen
77 – 116 grof zand Formatie van Diest
116 – 129 leemachtig Formatie van Berchem 129 - 132 klei Formatie van Boom
Een uittreksel uit de bodemkaart van België wordt weergegeven in Bijlage 9. Het bedrijf is gelegen in de Kempen. De directe omgeving van de site en de site zelf worden gekenmerkt door natte zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (Zeg). Verder worden er ook nog zeer natte lemige zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (Sfg) en matig natte zandbodems met hetzelfde profiel (Zdgb).
9.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten
9.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen Op het bedrijf is er in de huidige één brandstoftank aanwezig. Het betreft een dubbelwandige bovengrondse tank voor de opslag van 10.000 l petroleum die gelegen is tussen stal 1 en 2. Naar de toekomst toe wordt er een nieuwe opslagtank voor 10.000 l petroleum (bovengronds, dubbelwandig) voorzien tussen stal 3 en 4. Alle tanks zijn voorzien of zullen voorzien worden van de wettelijke verplichte uitrustingen (lekdetectie, overvulbeveiliging, …). In het technisch lokaal tussen stal 3 en 4 wordt er opslag voorzien voor max. 300 kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen, deze zal uitgerust worden met een lekbak. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.
Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op de voorliggende site zijn er geen rubrieken vergund en worden er geen rubrieken aangevraagd die een dergelijke verplichting met zich mee brengen.
9.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting
9.4.2.1 Mestafzet De vaste mest van de slachtkuikens wordt afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie of geëxporteerd. Kuiswater wordt opgevangen in citernes en wordt uitgereden op de akkers en weilanden volgens de regels van het mestdecreet.
9.4.2.2 Mestopslag Er wordt geen vaste mest opgeslagen. Reinigingswater van de stallen wordt opgeslagen in citernes. In de huidige situatie is er opslag voor 20 m³ reinigingswater (2 x 10 m³), naar de toekomst toe wordt dit uitgebreid tot 90 m³ (4 x 20 m³ voor opslag reinigingswater bij de stallen en 1 x 10 m³ voor de opvang van verontreinigd water van de verhardingen).
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 64 | 119
Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. Aan deze bepalingen wordt eveneens geacht voldaan te zijn wanneer de exploitant van de inrichting aantoont op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode te kunnen voorkomen dat de mest of een gedeelte ervan op landbouwgrond wordt gebracht. Aangezien de pluimveemest onmiddellijk afgevoerd wordt na het beëindigen van een ronde, wordt hieraan voldaan. Er is sprake van geen of een verwaarloosbaar effect.
9.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden Om de uitbreiding in dierenaantal te kunnen realiseren dienen er twee pluimveestallen met bijhorende verhardingen bijgebouwd te worden. De afmetingen van deze stallen bedraagt respectievelijk 23 x 104 m (stal 3) en 23 x 78 m (stal 4) . Wordt rekening gehouden met een dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stallen een grondverzet van ongeveer 840 m³ nodig zijn. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden. De grond zal volledig worden afgezet op eigen gronden.
De nieuwe stallen zullen gebouwd worden op een perceel dat momenteel gebruikt wordt voor het verbouwen van landbouwgewassen. Het betreft een akker op zandige bodem, die op de BWK als biologisch minder waardevol aangeduid wordt. Er wordt uitgegaan van een beperk negatief effect inzake bodemverlies.
9.5 Synthese van de milieueffecten
Volgende maatregelen ter voorkoming van effecten op de bodem worden reeds genomen op het bedrijf of zijn reeds geïntegreerd in het project:
De nieuwe stallen zullen zodanig geconstrueerd worden dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Alle pluimveemest wordt onmiddellijk afgevoerd van het bedrijf. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten. Er wordt verder ook een citerne voorzien voor de opvang van mogelijks verontreinigd water van de verhardingen.
Enkele maatregelen zijn getroffen om de risico’s op bodemverontreiniging tot een absoluut minimum te beperken:
er zijn gecontroleerde opslagtanks (petroleum, ...) op het bedrijf aanwezig;
er worden enkel bovengrondse tanks voorzien en deze zullen dubbelwandig uitgevoerd worden;
de opslag vindt steeds op een verhard oppervlak plaats.
Een samenvatting van de effecten voor de discipline bodem wordt weergegeven in Tabel 40.
Tabel 40: Samenvatting effecten voor de discipline bodem
deelaspect omschrijving beoordelingskader bodemverontreiniging door opslag risicostoffen opslag verwaarloosbaar effect
bodemonderzoek niet noodzakelijk, dus geen uitspraak mogelijk
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 65 | 119
deelaspect omschrijving beoordelingskader effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting mestopslagcapaciteit verwaarloosbaar effect
bodemverstoring door aanleg verhardingen, bodemverlies beperkt negatief effect graafwerkzaamheden
9.6 Milderende maatregelen
Gezien de verwaarloosbare effecten, worden geen bijkomend te nemen maatregelen noodzakelijk geacht.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 66 | 119
10 Discipline biodiversiteit
10.1 Afbakening studiegebied Verzuring, vermesting, geluidshinder, verdroging, direct ecotoopverlies en verontreiniging van oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van de inrichting op de biodiversiteit. Het studiegebied met betrekking tot biodiversiteit wordt bepaald door de afbakening van het studiegebied bij de disciplines lucht, bodem en water. De afbakening van deze invloedssfeer is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de infrastructuur en situeert zich veelal tot 400 à 1.000 meter rondom het centrum van de inrichting. In de referentiesituatie wordt echter steeds een iets ruimer beeld van de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 2 km rondom het centrum. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, wordt een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht.
10.2 Methodiek en significantiekader
De effectbeoordeling gebeurt conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie 2019). Samengevat worden onderstaande toetsingskaders gehanteerd:
Tabel 41: Significantiekader voor de discipline biodiversiteit
deelaspect onderdeel beoordelingskader direct ecotoopverlies permanent of tijdelijk aanzienlijk negatief effect: permanent verlies zeer kwetsbaar ecotoop negatief effect: permanent verlies kwetsbaar ecotoop beperkt negatief effect: verlies weinig kwetsbaar ecotoop of tijdelijk verlies ecotoop geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting ecotoop of verlies niet kwetsbaar ecotoop verzurende en X > 50 % van de kritische last: significant bijdrage (aanzienlijk negatief vermestende depositie effect) buiten SBZ-H 50 % > X > 10 % van de kritische last: belangrijke bijdrage (negatief effect) 5 < X ≤ 10 % van de kritische last: relevante bijdrage (beperkt negatief effect) 3 < X ≤ 5 % van de kritische last: beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) X ≤ 3 % van de kritische last: verwaarloosbare bijdrage (geen of verwaarloosbaar effect) verzurende en X > 50 % van de kritische last: significant vermestende depositie 5 < X ≤ 50 % van de kritische last: significant bij stijging van emissies, niet binnen SBZ-H significant wanneer emissies niet stijgen X ≤ 5 % van de kritische last: niet significant niet relevant volgens depositiescan: niet significant verdroging door bemaling en/of aanzienlijk negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. zeer grondwaterwinning verdrogingskwetsbare negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. verdrogingskwetsbare eenheid beperkt negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. weinig verdrogingskwetsbare eenheid geen of verwaarloosbaar effect: grondwatertafeldaling ≤ 5 cm
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 67 | 119
10.3 Toelichting referentiesituatie
De biologische waarderingskaart (BWK) geeft een beeld van de aanwezige vegetatie. Hierin worden eveneens de belangrijkste kleine landschapselementen mee opgenomen. Per perceel wordt een uitspraak gedaan over de biologische waarde. Een uittreksel van de BWK voor de omgeving van de inrichting wordt weergegeven in Bijlage 10b (versie 2016). De habitatkaart geeft weer welke (potentiële) habitats en regionaal belangrijke biotopen voorkomen in het studiegebied en gebaseerd op de BWK. Een uittrekstel uit de habitatkaart wordt weergegeven in Bijlage 10c (HAB1) en Bijlage 10d (HAB2) weergegeven.
Binnen een straal van 1,5 km rondom de site zijn volgende habitats of regionaal belangrijke biotopen gelegen:
element verklaring 9120 Atlantisch zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei 9190 oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior 91E0_vn ruigt-elzenbos rbbhc regionaal belangrijk biotoop dotterbloemgrasland rbbmr regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Phragmition-vegetaties rbbsf regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen rbbzil regionaal belangrijk biotoop zilverschoongrasland zonder zilte elementen
Het bedrijf is gelegen binnen de afbakening van het vogelrichtlijngebied ‘De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld’. Dit vogelrichtlijngebied heeft een totale oppervlakte van 4.110 ha. Het gedeelte dat niet overlapt met habitatrichtlijngebied (zoals in dit studiegebied) is 2.298 ha groot en omvat 393 ha bosbestemming en 57 ha natuur- en reservaatbestemming. Het SBZ-V omvat eveneens 1.763 ha landbouwbestemming. Voor dit gebied werden instandhoudingsdoelstellingen uitgeschreven. Met uitzondering van landbouw is loofbos qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen het vogelrichtlijngebied. Dit vormen de belangrijkste natuurkernen binnen het overwegend agrarisch gebied. Deze zijn van belang als habitat voor zwarte specht en wespendief. Voorts zijn moerassen en natte graslanden eveneens van belang in dit vogelrichtlijngebied voor bepaalde te beschermen soorten.
In Tabel 42 wordt een overzicht gegeven van de vogelsoorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied werd aangewezen (broedende en niet-broedende vogelsoorten van de Bijlage I-lijst (aangepaste lijst volgens Richtlijn 85/411/EEG van de Richtlijn 79/409/EEG), alsook de voorkomende winter- of trekvogels in het gebied (niet Bijlage I)).
Tabel 42 Vogelsoorten aanwezig in het vogelrichtlijngebied
soort populatiegrootte* Vermeersch et al. actuele status (2005) situatie** Bergeend (Tadorna tadorna) 15 wintergast of doortrekker niet Bijlage I Blauwborst (Luscinia svecica) 5 15 17 broedvogel Bijlage I Blauwe kiekendief (Circus 2 niet broedend Bijlage I cyaneus) Blauwe reiger (Ardea cinerea) 5 wintergast of doortrekker niet Bijlage I Boomleeuwerik (Lullula 6 20 20-21 broedvogel Bijlage I arborea)
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 68 | 119
soort populatiegrootte* Vermeersch et al. actuele status (2005) situatie** Bruine kiekendief (Circus 1 broedvogel Bijlage I aeruginosus) Dodaars (Tachybaptus 4 wintergast of doortrekker ruficollis) niet Bijlage I Grutto (Limosa limosa) 200 wintergast of doortrekker niet Bijlage I Kemphaan (Philomachus 40 niet broedend Bijlage I pugnax) Knobbelzwaan (Cygnus olor) 2 wintergast of doortrekker niet Bijlage I Korhoen (Tetrao tetrix tetrix) 6 broedvogel Bijlage I Krakeend (Anas strepera) wintergast of doortrekker niet Bijlage I Kuifeend (Aythya fuligula) 15 wintergast of doortrekker niet Bijlage I Meerkoet (Fulica atra) 20 wintergast of doortrekker niet Bijlage I Nachtzwaluw (Caprimulgus 15 - 20 7 31 broedvogel Bijlage I europaeus) Pijlstaart (Anas acuta) 10 wintergast of doortrekker, niet Bijlage I Porseleinhoen (Porzana 1 broedvogel Bijlage I porzana) Regenwulp ((Numenius 900 wintergast of doortrekker, phaeopus) niet Bijlage I Roerdomp (Botaurus niet-broedend Annex I stellaris) Slobeend (Anas clypeata) 10 wintergast of doortrekker, niet Bijlage I Smient (Anas penelope) 2 wintergast of doortrekker, niet Bijlage I Tafeleend (Aythya ferina) 6 wintergast of doortrekker, niet Bijlage I Velduil (Asio flammeus) 1 broedvogel Bijlage I Wespendief (Pernis apivorus) 2 2 broedvogel Bijlage I Wilde eend (Anas 460 wintergast of doortrekker, platyrhynchos) niet bijlage I Wintertaling (Anas crecca) 280 wintergast of doortrekker, niet Bijlage I Zwarte Specht (Dryocopus 2 7 5-8 broedvogel Bijlage I martius) * de getallen geven de maximale aantallen weer: schuine cijfers voor het aantal broedparen; gewone cijfers: maximaal aantal vogels aanwezig; x = vogelsoort zeker aanwezig (min. 1 vogel of koppel), exacte aantal niet gekend (toestand bij aanwijzing in 1986) ** op basis s-IHD-rapport 18, totaal binnen het SBZH en SBZV
De instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied spitsen zich vooral toe op volgende broedvogels: Zwarte specht, Blauwborst, Wespendief, Boomleeuwerik, Bruine kiekendief, Nachtzwaluw, Roerdomp en Korhoen; en de volgende doortrekkers of overwinteraars: Blauwe kiekendief, Regenwulp en Kemphaan.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 69 | 119
De geformuleerde doelstellingen voor de vogelsoorten zijn vooral gericht op het herstel en de (verdere) ontwikkeling van geschikte broed- en foerageerbiotopen van goede kwaliteit en dit over een voldoende grote oppervlakte. Op zo’n 680 m ten NW van de site bevindt zich het VEN-gebied “De Maatjes” en het gelijknamige Vlaamse natuurreservaat “De Maatjes”. Beide gebieden zijn gesitueerd binnen de afbakening van het hoger genoemde vogelrichtlijngebied.
In de omgeving bevinden zich ook nog verschillende groene gewestplanbestemmingen: agrarisch gebied met ecologisch belang, natuurgebied met wetenschappelijke waarde en/of natuurreservaat en bosgebied (Bijlage 5). Deze zijn ook allen gelegen binnen de perimeter van het vogelrichtlijngebied.
10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten
10.4.1 Direct ecotoopverlies Er worden twee nieuwe pluimveestallen met bijkomende verhardingen gebouwd op percelen die op de BWK gekarteerd worden als biologisch minder waardevol. Het betreft hierbij een akker op zandige bodem. Er is sprake van een beperkt negatief effect.
10.4.2 Verzurende en vermestende depositie Zoals hoger gesteld worden de deposities hoofdzakelijk in beschouwing genomen voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. Dit betreft de (potentiële) habitattypen volgens de habitatkaart en de regionaal belangrijke biotopen binnen het studiegebied (2 km).
Een weergave van de verzurende en de vermestende depositie ter hoogte van deze gebieden is terug te vinden in Tabel 43 en Tabel 44. De verzurende en vermestende depositie wordt weergegeven op Bijlagen 10e, 10f, 10g en 10h.
Tabel 43: Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale verzurende depositie
KL huidige situatie geplande situatie element verklaring (Zeq/ha.j) mbb* % KL** mbb* % KL** binnen vogelrichtlijngebied – VEN-gebied – reservaatsgebied – groene gewestplanbestemming Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en 9120 1.429 1 0,1 3 0,2 soms ook Taxus in de ondergroei oude zuurminnende 9190 eikenbossen op zandvlakten 1.071 3 0,3 6 0,6 met Quercus robur 91E0_vn ruigt-elzenbos 1.857 2 0,1 4 0,2 regionaal belangrijk biotoop rbbhc 2.157 2 0,1 4 0,2 dotterbloemgrasland regionaal belangrijk biotoop rbbmr rietland en andere > 2.400 7 0,3 13 0,5 Phragmition-vegetaties regionaal belangrijk biotoop rbbsf moerasbos van breedbladige > 2.400 3 0,1 6 0,3 wilgen regionaal belangrijk biotoop rbbzil zilvergrasland zonder zilte ?*** 1 - 2 - elementen
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 70 | 119
KL huidige situatie geplande situatie element verklaring (Zeq/ha.j) mbb* % KL** mbb* % KL** overige gebieden oude zuurminnende 9190 eikenbossen op zandvlakten 1.071 2 0,2 4 0,4 met Quercus robur bossen op alluviale grond met 91E0 Alnion glutinosa en Fraxinus 1.857 2 0,1 4 0,2 excelsior grens met Nederland max. concentratie - 4 - 8 -
* mbb = maximale bijdragen bedrijf (Zeq/ha.j) ** voor de elementen die niet binnen aandachtsgebied gelegen zijn: > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significante bijdrage) *** kritische last niet gekend
Tabel 44: Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 2 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale vermestende depositie
KL huidige situatie geplande situatie element verklaring (kgN/ha.j) mbb* % KL** mbb* % KL** binnen vogelrichtlijngebied – VEN-gebied – reservaatsgebied – groene gewestplanbestemming Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en 9120 20 0,02 0,1 0,04 0,2 soms ook Taxus in de ondergroei oude zuurminnende 9190 eikenbossen op zandvlakten 15 0,04 0,3 0,08 0,5 met Quercus robur 91E0_vn ruigt-elzenbos 26 0,03 0,1 0,04 0,2 regionaal belangrijk biotoop rbbhc 20 0,03 0,2 0,07 0,4 dotterbloemgrasland regionaal belangrijk biotoop rbbmr rietland en andere > 34 0,09 0,3 0,19 0,6 Phragmition-vegetaties regionaal belangrijk biotoop rbbsf moerasbos van breedbladige > 34 0,04 0,1 0,09 0,3 wilgen regionaal belangrijk biotoop rbbzil zilvergrasland zonder zilte ?*** 0,01 - 0,03 - elementen overige gebieden oude zuurminnende 9190 eikenbossen op zandvlakten 15 0,02 0,1 0,05 0,3 met Quercus robur bossen op alluviale grond met 91E0 Alnion glutinosa en Fraxinus 26 0,02 0,01 0,04 0,2 excelsior grens met Nederland max. concentratie 0,05 0,11
* mbb = maximale bijdragen bedrijf (kgN/ha.j) ** voor de elementen die niet binnen aandachtsgebied gelegen zijn: > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significante bijdrage) eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 71 | 119
*** kritische last niet gekend Door de uitbreiding van het bedrijf wordt er een toename van de verzurende en vermestende depositie, en aldus bijdrage aan de kritische lasten verwacht. De bijdrage blijft steeds onder de drempel van 3 % en er kan dus uitgegaan worden van een verwaarloosbare bijdrage en een verwaarloosbaar effect.
10.4.3 Verdroging In Hoofdstuk 8.1.4.1.1 werd vermeld dat er voor de aanleg van de nieuwe stallen, verhardingen en citernes er geen bemaling noodzakelijk zal zijn.
Uit de berekening van de grondwatertafeldaling blijkt dat de straal van de spreidingskegel met een grondwatertafeldaling van meer dan 5 cm in de huidige situatie 7 m bedraagt. In de geplande situatie wijzigt dit naar 237 m op de dagen dat de stallen gereinigd worden en 34 m op de overige dagen. De straal van 34 m beperkt zich tot de bedrijfseigen percelen, zodat het effect als verwaarloosbaar aanzien kan worden. Binnen de straal van 237 m bevindt zich een gedeelte van de bomenrij met beuk langsheen de Nieuwmoerse Steenweg en een deel van een bomenrij met dominantie van esdoorn. Aangezien het reinigingen van de stallen slechts enkele dagen in beslag neemt en slechts een 7-tal keer per jaar plaatsvindt, betreft het een tijdelijke invloed. Gezien de korte periode waarin deze situatie zich kan voordoen, wordt er uitgegaan van een verwaarloosbaar effect.
10.4.4 Rustverstoring De dieren op het bedrijf worden zo weinig mogelijk gestoord, waardoor geluidshinder naar de omgeving beperkt wordt. Er wordt niet verwacht dat er rustverstoring voor (avi)fauna ten gevolge van de normale bedrijfsactiviteiten zal optreden. Tijdens de bouw van de stallen kan er wel tijdelijk rustverstoring optreden, maar dit is van voorbijgaande aard. Er is dus sprake van een tijdelijk negatief effect.
10.5 Synthese van de milieueffecten
De twee aanwezige pluimveestallen zijn reeds ammoniakemissiearm uitgerust met systeem P-6.4, waardoor de ammoniakemissie vanuit deze stal met 73 % gereduceerd wordt in vergelijking met traditionele stalsystemen. Naar de toekomst toe worden de twee nieuw te bouwen stallen eveneens uitgerust met dit systeem.
De effectbeoordeling wordt samengevat in Tabel 45.
Tabel 45: Samenvatting effecten voor de discipline biodiversiteit
deelaspect omschrijving effectbeoordeling direct ecotoopverlies permanent of tijdelijk beperkt negatief effect verzurende en binnen SBZ-H er is geen SBZ-H gelegen binnen het studiegebied vermestende depositie buiten SBZ-H in beide situaties geldt een verwaarloosbare bijdrage aan de kritische lasten inzake verzuring en vermesting verdroging door bemaling en/of verwaarloosbaar effect grondwaterwinning rustverstoring tijdelijk negatief effect tijdens aanlegfase, verwaarloosbaar effect tijdens exploitatiefase
10.6 Milderende maatregelen
Gezien de te verwachten effecten worden er geen bijkomend te nemen maatregelen noodzakelijk geacht.
eco-scan bvba • 2018_ES_000198_Aanmelding/Ontwerp-MER 72 | 119
11 Discipline geluid
11.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied voor geluid wordt enerzijds bepaald door op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (o.a. ventilatoren, voedervijzels, laden en lossen...), alsook door transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Het studiegebied strekt zich minstens uit tot op 200 m van de perceelgrens van het bedrijf conform de bepalingen in VLAREM II. Daarnaast gebeurt ook een beoordeling ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen.
11.2 Methodiek en significantiekader De uitwerking van de discipline geluid gebeurt conform het geactualiseerd richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie 2019).
Om het geluidsvermogen bij de geluidsbronnen in te schatten, wordt gebruik gemaakt van eerdere metingen bij vergelijkbare bedrijven, literatuurgegevens of technische fiches (voor bijvoorbeeld het geluidsniveau van ventilatoren). Aan de hand van deze cijfers wordt het geluidsdrukniveau ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning en op 200 m van de perceelgrens bepaald met onderstaande formule: