Zeven Eeuwen Nederlandse Muziek
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Zeven eeuwen Nederlandse muziek W.H. Thijsse bron W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek. Kramers, Rijswijk 1949. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/thij017zeve01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / W.H. Thijsse 1 Aan de nagedachtenis van WILLEM VAN THIENEN, in leven organist der Oude Kerk te Delft. W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 2 Afb. I. J.P. Sweelinck W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 5 Ten geleide Dit boek ‘beperkt’ zich tot de geschiedenis der muziek in de Noordelijke Nederlanden, niet zozeer uit principiële dan wel uit propagandistischpaedagogische en technische overwegingen. Uit oogpunt van voorlichting: de Nederlander (in de huidige zin des woords) is zich nog steeds niet bewust van het feit dat zijn voorvaderen niet alleen schilderden, dichtten, bouwden, handelden en streden, maar dat zij ook musiceerden. In het gunstigste geval herinnert hij zich de zgn. ‘Nederlandse’ scholen en de naam Sweelinck. Verder meent men dat onze muziekgeschiedenis tussen Sweelinck en Diepenbrock gekenmerkt wordt door een geprononceerde steriliteit. Hoewel naar onze mening Noord en Zuid niet te scheiden (wel te onderscheiden) zijn, kwam het ons voor dat de onjuistheid en onhoudbaarheid van deze mening met meer kans op succes te bestrijden zouden zijn door beperking tot het Noorden. Het muzikaal minderwaardigheidsgevoel van de Noord-Nederlander eist doelbewuste bestrijding! De aandacht moet gevestigd blijven op de muziek der Noordelijke gewesten, hoe belangrijk die van het Zuiden ook was en is. Het hemd is nader dan de rok! * * * Principieel zijn begrippen en feiten uit de algemene muziekgeschiedenis, die algemeen bekend verondersteld mogen worden, alsmede de resultaten van recente publicaties, meer vluchtig behandeld. Naar de bedoelde publicaties1) wordt dan in een voetnoot verwezen. De rijke oogst van musicologische literatuur is bovendien, dank zij de sterk gestegen consumentie der laatste jaren, breed verspreid en algemeen toegankelijk. Moest dus het weefsel van het naadloze kleed, waarmee dit boek vergeleken kan worden, op bepaalde plekken wat minder dicht zijn, elders meende ik het weer zwaarder te moeten maken. Met meer nadruk zijn nl. de gedeelten behandeld, die van actueel belang geacht kunnen worden (bv. het volkslied als autochtone muziekuiting, en onder invloed van het Gregoriaans; het Calvinistische psalmgezang en de 17e eeuwse huismuziek). Naast de ‘actualiteiten’ vroegen de resultaten van eigen 1) Men zie de literatuurlijst onder Backers, Badings, Balfoort, Bouman, Dresden, Kat, v.d. Leeuw, Hasper, Paap, Pollmann, Reeser, Sanders, Schouten, v.d. Sigtenhorst Meyer, Smits v. Waesberghe, Vente, Timmermans. W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 6 bronnen- en archiefstudies wat meer aandacht. Daar de nadruk valt op de eenheid, op het geheel, moesten vooral de laatste wat in de schaduw treden. De biografie van Groneman evenwel brengt nieuwe feiten. Het zwaartepunt der noviteiten ligt echter in de afbeeldingen en in de notenvoorbeelden. Een deel van deze laatste (nl. de nummers 21, 27, 41, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 72, 73, 74 en 75) verschijnt hier voor 't eerst in gedrukte vorm, een groot deel daarnaast is ontleend aan bronnen die niet algemeen toegankelijk zijn. Het illustratie-materiaal is evenzeer grotendeels nieuw. Wat de getekende portretten betreft: deze zijn ten dele vervaardigd naar bestaande afbeeldingen, ten dele een combinatie hiervan (dat van J. Röntgen b.v.), voor een ander deel zijn ze direct naar het leven (Andriessen, Badings, Flipse, Voormolen). Ook van het fotografische materiaal krijgt hier het merendeel zijn première. Gestreefd werd naar nauwe aansluiting bij de tekst en naar onderling verband. Zo krijgt men b.v. een vrij volledig beeld van de ontwikkeling van de notendruk, ook verschillende stadia uit de geschiedenis der instrumenten zijn weergegeven (van de blokfluit b.v.). Behalve de reeds genoemde tekeningen worden hier voor het eerst gepubliceerd de afbeeldingen 10a, 13, 17, 20, 21, 23, 25, 26, 29, 30, 30a, 46, 48, 50, 52, 54 en 55. Tot slot: mijn oprechte dank aan allen, die aan het tot standkomen van dit boek hebben meegewerkt. Op de eerste plaats mijn vrouw, die de tekeningen verzorgde, dan mijn oud-leraar Prof. Dr K. Ph. Bernet Kempers, die mij verschillende waardevolle wenken gaf, verder het personeel van de Muziekhistorische afdeling van het Haagsche Gemeente-Museum (conservator D.J. Balfoort), en tenslotte Dr Ir A. Korevaar, bibliothecaris der T.H. bibliotheek te Delft, die mij toestond de fotocopieën op het atelier van die instelling te doen vervaardigen. De fotograaf, de heer Ritter, zij hier in het bijzonder dank gebracht voor de wijze, waarop hij zijn werk verrichtte. TH. W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 7 Wij en de muziek De dijk ligt tussen 't land en 't water Met Wieren en Bazalt. Hier ligt hij nu, hier ligt hij later Totdat de aarde valt... (J. Engelman). Het was in 1824 dat de Vierde Klasse van het ‘Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten’ op voorstel van Professor C.A. den Tex en J. de Vos Wz. (zie afb. 2 en 3) de volgende prijsvraag uitschreef: Afb. 2. Prof. Mr C.A. den Tex Afb. 3. Jacob de Vos Wz ‘Welke verdiensten hebben zich de Nederlanders, vooral in de 14e, 15e en 16e eeuw, in het vak der toonkunst verworven en in hoeverre kunnen de Nederlandse kunstenaars van die tijd, die zich naar Italië begeven hebben, invloed gehad hebben op de Muziekscholen, die zich kort daarna in Italië hebben gevormd?’ W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 8 Afb. 4. Dr F.C. Kist Het enig ingekomen antwoord van P.J. Suremont uit Antwerpen (lid van het Instituut voornoemd) kwam voor bekroning niet in aanmerking. Toen twee jaar later de vraag herhaald werd, was het resultaat meer bevredigend. Het waren een Oostenrijker (Rafäel Georg Kiesewetter1)) en een Waalse Belg (François Joseph Fétis2)) wier antwoord in 1828 beloond werd resp. met een gouden en een zilveren medaille. Dat geen Nederlandse musicologen gevonden werden om de wereld attent te maken op de muzikale daden hunner voorvaderen, zal de kenner van het vroeg-19e eeuwse muziekleven te onzent niet verwonderen. Zo ooit, dan heeft toen en daar de muziek een kwijnend bestaan geleid. Toch werd het geweten van muzikaal Nederland, mede door deze prijsvraag wakker geschud. Met ere dienen hier vermeld te worden Dr F.C. Kist (afb. 4), stichter en redacteur van het nog heden bestaande muziektijdschrift ‘Caecilia’, J.C. Boers (afb. 5), Dodt van Flensburg en Nieuwenhuijzen. De Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst gaf dan Afb. 5. J.C. Boers 1) 1773-1850. 2) 1784-1871. W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 9 in 1843 de stoot tot samenstelling van een bloemlezing van Nederlandse muziek uit de 16e eeuw. De verzorging werd in handen gelegd (beter: moest in handen gelegd worden van)...een Duitser: Franz Commer. Deze liet tussen 1844 en 1859 de ‘Collectio operum musicorum batavorum saeculi XVI’ het licht zien. In het klassieke derde deel van Ambros' ‘Geschichte der Musik’ kreeg de periode der Nederlanders haar historisch-literaire samenvatting. Die samenvatting luidde: ‘Das Jahrhundert von 1450-1550 verdient in der Musikgeschichte recht eigentlich den Namen des Jahrhunderts der Niederländer. Die Niederlande galten für die Hochschule der Musik selbst noch dann, als Italiens musikalischer Ruhm schon in vollem Glanze strahlte.’ Nu dient hierbij direct de restrictie gemaakt te worden, dat men onder ‘de Nederlanden’ verstond een gebied, dat zich uitstrekte tot Henegouwen. De in 1824 uitgeschreven prijsvraag stond zeer zeker in het teken van de Vereniging met België. En zodoende is tot voor kort nogal wat verwarring gesticht. Het zou echter nog tot 1863 duren, voor men zich in de Noordelijke gewesten bewust ging worden van zijn eigen muziek. Het volgend jaar schreef Toonkunst (toen prozaïsch ‘De Maatschappij’ genoemd) een driedelige prijsvraag uit: 1e een verhandeling over de Noord-Nederlandse Muziek in de 16e eeuw, 2e de samenstelling van een naamlijst van Noord-Nederlandse componisten en 3e een monografie over Sweelinck. Alleen op punt twee kwam in 1868 een antwoord binnen...van een Duits musicoloog: Robert Eitner1). Terecht ging men inzien dat de Noord-Nederlandse muziekgeschiedenis toch niet ‘terloops’ behandeld kon worden en zo werd in 1868 als filiaalstichting der ‘Maatschappij’ de ‘Vereniging voor Noord-Nederlandse Muziekgeschiedenis’ opgericht (in 1911 kwam de beperking ‘Noord’ te vervallen). Geestdriftig was men, de lezer sla er de ‘Bouwsteenen’ maar op na2), zo heetten de eerste jaarboeken der Ver- 1) Het werk werd niet gedrukt. Het bevindt zich als ms. momenteel in de Bibliotheek der Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis. 2) Zo werd een bij uitstek dorre lijst van muziekdrukkers door H. Tiedeman ingeleid met de woorden: ‘En nu in zee! wel schijnt het daarbuiten wat te “spoken”, wel is de branding wat wild, maar met een hecht vaartuig en met goede schippers zullen wij de haven bereiken, ondanks storm en klippen! Hijsch de zeilen! in het ruime sop.’ W.H. Thijsse, Zeven eeuwen Nederlandse muziek 10 eniging: terecht zag men in. dat eerst verzameld moest worden. Archiefstudies e.d. waren de taak der eerste jaren. Mannen als Prof. W. Moll, Dr J.P. Heye (afb. 6), Prof. H.C. Rogge, Prof. J.P.N. Land, Jhr Mr J.C.M.v. Riemsdijk e.a. hebben al hun krachten in dienst van de grote taak gesteld. Hoezeer men zich bewust was van het feit dat deze studies slechts middel waren, moge blijken uit het volgende citaat, ontleend aan de ‘Bouwsteenen’, deel 1 (1869, blz. XXIV): Afb. 6. Dr J.P. Heye ‘Wij zijn 't reeds verpligt aan zoovelen in den Lande (die) de nationale belangrijkheid1) onzer poging hebben ingezien en met bijna ongekende geestdrift hebben begroet en gesteund. Doch meer nog zijn wij het verpligt aan het voorgeslacht, 't geen ons een erfdeel naliet dat ook in muzikalen rijkdom, ons naast, ja boven de schatrijkste stelt.