Landslide victory voor Van Lieshout

Peter van Lieshout, de schrijver van het WRR-rapport, is het meest invloedrijke persoon in de sector ontwikkelingssamenwerking. Dat is de uitslag van een onderzoek naar macht en invloed in OS. Het meest opvallende aan de top tien van 2011 is dat, met uitzondering van Cordaid-directeur René Grotenhuis, hard core OS’ers uit de top zijn verdwenen. Ontwikkelingssamenwerking wordt meer dan ooit vanuit de zijlijn gestuurd. Dat is trouwens niet alleen maar slecht nieuws. Wat we in ieder geval kunnen constateren is dat de sector meer dan ooit open staat voor buitenstanders.

Wie wist in 2008 wie Peter van Lieshout was? Binnen de OS-sector weinigen in ieder geval. Toch is dezelfde Van Lieshout drie jaar later de meest invloedrijke man binnen OS-land. En dat met een ongekende voorsprong. 29 van de 49 ondervraagde deskundigen zetten het WRR-lid in hun persoonlijke top tien. Voor zestien van hen was Van Lieshout zelfs de machtigste. Het levert hem 241 punten op. De nummer twee, René Grotenhuis, moet 70 punten toegeven. Een landslide victory, zo noemen de Amerikanen dat. Verrassing? Dat zeker niet. Psycholoog/filosoof Peter van Lieshout is (samen met partner in crime Robert Went) de man achter het WRR-rapport dat begin 2010 de OS-sector op haar grondvesten deed trillen. Geïnspireerd door dit rapport zijn het afgelopen jaar ongekend snelle veranderingen doorgevoerd in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Daar hoeven we het niet helemaal mee eens te zijn, maar zeker is dat de sector last had van – laten we het toegeven – metaalmoeheid. Het WRR-rapport heeft de OS-sector de ruimte gegeven om weer in beweging te komen. Van alle winnaars die we in het verleden hebben gehad, is Van Lieshout misschien wel de meest terechte.

Dit onderzoek naar macht en invloed op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is de vierde in een reeks. Eerdere onderzoeken deden we in 1998, 2004 en 2008. In deze periode hebben er enorme veranderingen plaatsgevonden in de wereld en in de sector. Na 11 september 2001 zou de wereld nooit meer hetzelfde zijn. Met de strijd tegen het terrorisme kreeg ontwikkelingssamenwerking een geheel andere politieke lading en nieuwe randvoorwaarden. In Nederland (en enkele andere Europese landen) kwam daar nog eens een populistische revolutie overheen die de laatste vanzelfsprekendheden in internationale solidariteit op losse schroeven zette. De ultieme opdracht van Knapen is te zorgen dat de nationale en geopolitieke veranderingen hun weerslag krijgen in het Nederlandse beleid voor internationale armoedebestrijding en ontwikkeling. Geen wonder dat anno 2011 de meeste invloed wordt toegedicht aan iemand die, met gezag, de uitdagingen van ontwikkelingssamenwerking plaatste binnen een ‘groot verhaal’.

Zelf is Van Lieshout bescheiden over zijn invloed: “Mijn invloed reikt niet veel verder dan wat er in het rapport staat en de lezingen die ik daarover heb gegeven.” Daar kunnen we ons, zonder de hoogleraar ‘Theorie van de Zorg’ tekort te doen, wel in vinden. Het WRR-rapport is de belangrijkste inspiratie geworden van het nieuwe beleid, al maken de beleidsmakers zich schuldig aan selectief shoppen binnen de aanbevelingen van Van Lieshout.

1 Eigenlijk was de grootste criticus van het WRR-rapport toenmalig minister Bert Koenders, die zich volgens één van zijn ambtenaren min of meer genegeerd voelde door het rapport. Had hij zelf de vernieuwingen in het beleid niet al ingezet? Ook voormalig ICCO-directeur Jack van Ham doet niet mee aan het gejuich dat over Van Lieshout en zijn rapport losbarstte: “Een pretentieus apparaat (WRR) dat door een ambitieuze man een nota laat schrijven over een controversieel onderwerp (waar hij tot op het moment dat hij eraan begon weinig kaas van had gegeten).” Topambtenaar Maarten Brouwer stelt dat Van Lieshout het politieke karakter van OS veronachtzaamt en daarmee ‘een fundamenteel punt in de analyse’ mist. Toch gaat de invloed van Van Lieshout verder dan zijn rapport. En dat komt vooral door zijn ’aftersales’. Anders dan bij enig eerder WRR-rapport heeft de auteur zich ingezet om zijn rapport binnen de sector goed te laten landen. In de periode januari tot juli 2010 bezocht Van Lieshout meer dan 70 bijeenkomsten in heel het land waar over het rapport werd gesproken. Vele duizenden mensen binnen en buiten de OS-sector hebben in die periode Van Lieshout ‘live’ zien en horen spreken over zijn rapport en de beleidsaanbevelingen die daar in stonden. Daarbij ging het niet alleen om de spreekwoordelijke rokerige zaaltjes ‘in den lande’, maar ook om besprekingen bij de grotere ontwikkelingsorganisaties en vooral ook op het ministerie. Kortom, een omvattende visie, gepresenteerd in het rapport van een prestigieus orgaan en vergezeld van persoonlijke inzet; dát geeft invloed.

Een belangrijke conclusie – die ook door van Lieshout zelf wordt gedeeld – is dat er au fond weinig nieuws in het rapport staat. De invloed is te danken aan de timing ervan. Het WRR-rapport kwam precies in een periode dat de OS-sector in een verlammende impasse zat. Het was duidelijk dat er iets moest veranderen, maar niemand durfde de eerste stap te zetten, uit angst gelijk positie te verliezen. Een heus prisoner’s dilemma. Van Lieshout en zijn mensen hebben dit doorbroken. Na de verschijning schoot het merendeel van de sector in het defensief en slaagde er niet in de voor haar positieve elementen er uit te pikken en die in de discussie en vervolgens in het beleid naar voren te laten komen. Het bedrijfsleven en de daarmee verbonden beleidsmakers konden dat veel beter; het uiteindelijke resultaat was dat het WRR-rapport (of eigenlijk een selectieve interpretatie daarvan) in het regeerakkoord genoemd werd als uitgangspunt voor het nieuwe OS-beleid.

Genoeg nu over Van Lieshout. Even uitzoomen. Wat zijn de grote lijnen in de top tien van 2011? Wie zijn de dalers wie zijn de stijgers? In de lijst staan acht mannen en twee vrouwen (Brandt en Ferrier). Er zitten vier (ex-)politici in (Verhagen, Ferrier, Koenders en Wilders), drie hoogleraren (Van Lieshout, Dietz en Hoebink), één directeur van een ontwikkelingsorganisatie (Grotenhuis), één notoire criticaster van het OS-beleid (Wilders), één ambtenaar (Brandt), en één vertegenwoordiger van het bedrijfsleven (Wientjes). Het meest opvallende is wellicht het vrijwel verdwijnen van vertegenwoordigers van de OS-sector zelf. Cordaid-directeur René Grotenhuis is, met een eervolle tweede plaats, de enige vertegenwoordiger van de sector in de top tien. Waar zijn Karimi (OxfamNovib)? Tellegen (stichting DOEN)? Gruiters (IKV/Pax Christi)? Monteiro (Hivos)? Alleen Karimi weet zich te nestelen in de subtop. De rest valt ver terug.

2 In het geval van Grotenhuis worden moed en visie beloond. Want waar de hele sector de afgelopen jaren tamelijk gelaten de kritiek over zich heen liet komen, sloeg Grotenhuis terug met de publicatie van twee boekjes waarin hij een alternatieve visie op ontwikkeling en de Nederlandse rol daarin presenteert. Het kan bijna geen toeval zijn dat de nummers één en twee van de lijst ieder in de afgelopen periode gekomen zijn met een groot, samenhangend verhaal over de rol van ontwikkelingssamenwerking in de huidige wereldverhoudingen. De sector hongert naar visie en duiding. Grotenhuis biedt dit. Hij blijft de gedegen ‘ideeënman’ zoals wij hem drie jaar geleden typeerden. Waarom staat Grotenhuis dan niet op plek één? Ten eerste natuurlijk omdat hij voortkomt uit het maatschappelijk middenveld, en juist de particuliere organisaties krijgen nu de klappen. Grote, geïnstitutionaliseerde clubs hebben moeite hun meerwaarde te bewijzen tegenover de bilaterale hulp en de kleinschalige initiatieven (inclusief die van het bedrijfsleven). Maar Grotenhuis heeft nog een ander ‘gebrek’, zo stelt topambtenaar Maarten Brouwer: “Grotenhuis is er minder op uit om agenda’s te bepalen, hij redeneert vanuit de inhoud en meent dat het inhoudelijk verhaal overtuigend genoeg moet zijn. René lijkt mij wars van opportunisme. Waarschijnlijk mist hij daartoe gewoon de ambitie.”

Nog een observatie: de ambtenaren zijn terug! Een zesde plek voor DGIS Joke Brandt, maar in de subtop komen we ook namen tegen als: Maarten Brouwer, Bram van Ojik, Ruerd Ruben en Christiaan Rebergen. In 1998 stond voor het laatst een ambtenaar in de top tien. De verklaring ligt voor de hand: met twee zware portefeuilles (Ontwikkelingssamenwerking en Europa) heeft Knapen gewoon minder tijd om zich met OS bezig te houden. Meespeelt dat de staatssecretaris gewoon niet zo veel heeft met de armoedeproblematiek. De Europese portefeuille ligt hem veel beter. Na zes uur is Knapen bovendien lastig bereikbaar en werkt dan liever vanuit huis. Een ambtenaar zegt over zijn hoogste baas: “Hij bewaakt zijn tijd zorgvuldig. Hij past op zijn kantooruren. Het is daarmee ook wel eens moeilijk om als ambtenaar in zijn agenda te komen. Hier wreekt zich de dubbele portefeuille.” Het hogere echelon mist vooral gelegenheden om een keer inhoudelijk diep door te praten met hun politieke baas over OS-onderwerpen. Wat dat betreft worden de sessies met Koenders node gemist. Knapen verblijft, naast de vele buitenlandse reizen, graag in zijn tweede woning in Friesland. Kortom: alle ruimte voor ambtenaren om zich de opengevallen ruimte toe te eigenen. Dat Joke Brandt daarbij bovenaan zou komen drijven hadden we, eerlijk gezegd, niet verwacht. Brandt is minder outgoing dan een Maarten Brouwer. Zij is vooral intern, op het departement gericht. Zeker met het WRR-rapport heeft Brouwer behoorlijk aan de weg getimmerd. En richting de OS-sector zijn Van Ojik en Rebergen veel actiever dan Brandt. Bovendien lag Brandt niet goed bij Knapen, zo luidde het hardnekkige gerucht in Den Haag. Als dat al waar was, dan is dat nu wel voorbij. De doorgaans goed geïnformeerde Paul Hoebink vermoedt een vroege aanvaring tussen de ‘stas’ en zijn DGIS, die later zou zijn rechtgetrokken. Op het departement hebben we geen bevestiging hiervoor gevonden. Brandt zelf zegt van geen aanvaring te weten en spreekt liever van ‘intensieve gesprekken’ die in het begin plaatsvonden. Dat zou wellicht beter passen binnen het optreden van Knapen: vriendelijk, functioneel, en zonder rancune richting ambtenaren die al te duidelijk een PvdA-profiel hebben opgebouwd. Het is in ieder geval duidelijk dat Brandt op dit moment op de waardering van de staatssecretaris kan rekenen. In de Kamer opereren Knapen en zijn hoogste ambtenaar opvallend eensgezind.

3

De top tien van 2011 is ook de meest ‘politieke’ van de afgelopen jaren. Vier mensen hebben een uitgesproken politiek profiel: Verhagen, Ferrier, Koenders en Wilders. Vorige keer waren dat er drie, andere keren nog minder. Eerst even over Ferrier. Zij is de eerste parlementariër met OS in de portefeuille van een regeringspartij die hoog scoort. In 2008 constateerden we dat de portefeuille van OS gereserveerd is voor back benchers die vaak maar één termijn aanblijven. Ferrier doorbreekt dat beeld. Ongetwijfeld dankt zij dit aan haar positie als loyaliste binnen het CDA. Kennelijk verwachten de deskundigen dat zij zaken ‘binnen kan halen’. Een voorbeeld is haar motie over een globaliseringstrategie waar de regering mee moet komen (hierbij, naar verluidt, gesouffleerd door ambtenaren van BZ zelf!). Elisabeth van der Steenhoven (Wo=Men) zegt over Ferrier: “Zij heeft de halvering van OS weten te voorkomen alsook een beduidend extremere vervuiling van ODA.” De vraag is of Van der Steenhoven hier gelijk in heeft. Maarten Brouwer bijvoorbeeld, is er van overtuigd dat het CDA-congres het loslaten van de 0,7% nooit zou hebben geaccepteerd. Ook zien we dat Ferrier snel inbindt als Knapen de hakken in het zand zet. Het is opvallend dat Knapen Ferrier niets gunt. Kennelijk kan hij zijn partijgenote straffeloos negeren. Of haalt Ferrier haar overwinningen al binnen tijdens informeel vooroverleg achter de schermen? Feit is dat tijdens het debat eerder dit jaar over de Focusbrief alle moties sneuvelden. Belangrijk bij het ‘massagewerk’ is Femmy Bakker, politiek assistent van Knapen en voorheen de assistent van Ferrier. De druk vanuit de sector op Ferrier om eindelijk eens echt dingen binnen te halen neemt echter steeds meer toe.

De aanwezigheid van Bert Koenders in de lijst is misschien de grootste verrassing. Is het een echo? De vertragingsfactor? Of denken mensen dat Koenders nog daadwerkelijk aan de touwtjes trekt? Een beetje van beide, waarschijnlijk. Feit is dat zijn beleid – ondanks de snelle veranderingen – toch nog dominant is. Maar deze invloed zal snel afnemen, zo valt te verwachten. Maar daarnaast speelt de PvdA-politicus achter de schermen nog mee. Dat geldt zeker binnen de eigen partij waar hij in de kringen van buitenlandspecialisten een zware stem heeft. Dit ondanks het feit dat Koenders moeilijk door één deur kan met de top dog van de fractie, . Koenders is betrokken bij de huidige WBS-commissie die nieuwe lijnen voor het buitenlandbeleid van de PvdA moet uitzetten. Al schuift hij wegens werkzaamheden elders zelden bij vergaderingen aan. Daarnaast is Koenders als co-chair betrokken bij de follow-up van de Paris Declaration en de Accra Agenda over effectiviteit van de hulp en donorcoördinatie. Tenslotte blijft Koenders met optredens in De Wereld Draait Door voor het grote publiek hét gezicht van de Nederlandse betrokkenheid bij de Derde Wereld. De vraag is of Koenders’ invloed in Nederland gaat verdwijnen nu hij door Ban Ki Moon recent is benoemd tot VN-gezant in Ivoorkust.

Dan , de odd man out van de lijst. In ieder OS-debat hangt de naam van de PVV-leider boven de markt. De breed geuite twijfels – terecht of onterecht – over nut en effectiviteit van OS én de mogelijke politieke winst die Wilders daarmee kan boeken, gijzelen het debat over een mogelijke herstart van ontwikkelingssamenwerking. Inhoudelijk is de inbreng van Wilders verwaarloosbaar. Wilders heeft vooral nuisance

4 value, klinkt het op de gangen van BZ: “In de beleidsplanning is de PVV een non issue. Ze plaatsen zich buiten de discussie, en spelen bij ons geen rol.”

En dan de wetenschappers. Tja, die hebben toch voor een deel het veld moeten ruimen. Alleen Dietz en Hoebink staan in de top tien. Vorige keer stonden zij daar ook in: Dietz ook toen in de top drie en Hoebink bungelend aan de rand. Van Lieshout is weliswaar hoogleraar, maar niet in een OS-gerelateerd vakgebied, dus die rekenen we niet tot de OS-wetenschappers. Sorry. En nog even over Hoebink: hij is de enige die vanaf 1998 steeds in de top tien stond. Een bewijs voor de vasthoudende kwaliteit die Hoebink met zijn ongezouten kritiek levert. Wel is Hoebink omlaag gegaan; in 1998 stond hij nog tweede, in 2004 vierde. Zelf vindt Hoebink zijn duikeling een bewijs voor de onbetrouwbaarheid van de meetmethode, gebaseerd op reputaties: “Vroeger had ik een goede reputatie maar weinig invloed, nu heb ik veel meer invloed, maar kennelijk is mijn reputatie minder.” De opkomst van de politiek en de neergang van de wetenschap levert samen de trend op dat OS politieker is geworden én minder gebaseerd op wat werkt en wat niet. Daarmee lijkt een koers die was ingezet met het aangaan van de Millenniumdoelen (meten is weten, de evidence based approach etc) gekeerd. De aanwezigheid van Verhagen en Wientjes in de lijst weerspiegelt de trend van Nederlands eigenbelang als leidraad voor het ontwikkelingsbeleid. Meer hierover in de vervolgverhalen.

[KADER] Reputatiemethode De top tien van invloedrijkste OS’ers is tot stand gekomen door middel van een zogenaamde reputatiemethode. We hebben dus niet geteld in hoeveel commissies iemand zit, of hoeveel budget hij of zij heeft te besteden. Dat zou wel objectiever zijn, maar levert desondanks geen betrouwbaar beeld op. Immers invloed ontleen je ook aan persoonlijke contacten, aan onmeetbare karaktereigenschappen. Dat soort zaken wordt bij een objectieve meetmethode niet meegenomen. Een reputatiemethode heeft echter ook z’n beperkingen. Publiek optreden scoort bij deze methode al snel hoger dan opereren achter de schermen. We proberen deze vertekening tegen te gaan door respondenten te kiezen die goed zicht hebben over wat er achter de schermen gebeurt. We hebben geprobeerd bij de keuze van respondenten onze eigen vooroordelen uit te filteren. Als eerste stap hebben we zelf tien mensen gekozen: mensen waarvan we weten dat ze goed zicht hebben op het OS-veld. Deze tien mensen hebben we gevraagd: geef ons tien namen van mensen waarvan u denkt dat ze kunnen beoordelen wie er invloedrijk zijn op het gebied van OS. Netto kregen we vervolgens een onderzoeksgroep van 70 respondenten. Deze mensen hebben wij gevraagd om ieder tien machtigste Nederlandse OS’ers te noemen. Uiteindelijk voldeden 49 van hen aan ons verzoek. Zij gaven ons ieder hun top tien. Hun nummers één kregen van ons steeds tien punten, de nummers twee kregen negen punten, de nummers drie acht punten etc. Degene met de hoogste totaalscore was de winnaar. Macht en invloed zijn vage begrippen. Wij hebben de definiëring breed gehouden: dus niet alleen formele macht via officiële posities, maar ook informele macht en invloed op basis van contacten, netwerken, kennis, media, et cetera. [EINDE KADER]

5

De top tien van 2011

1. Peter van Lieshout – Lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en hoogleraar ‘Theorie van de Zorg’ aan de Universiteit van Utrecht

2. René Grotenhuis – Directeur Cordaid

3. Ton Dietz – Directeur Afrika Studiecentrum in Leiden en professor sociale geografie aan Universiteit van Amsterdam

4. – Vice-premier en minister Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (CDA)

5. Kathleen Ferrier – Tweede-Kamerlid (PvdA)

6. Joke Brandt – Directeur-Generaal Internationale Samenwerking aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken

7. Bernard Wientjes – Voorzitter werkgeversorganisatie VNO-NCW

8. Bert Koenders – Co-voorzitter van de OECD Working party on aid Effectiveness en VN-afgezant in Ivoorkust

9. Geert Wilders – Politiek leider van de PVV

10. Paul Hoebink – Buitengewoon Hoogleraar Ontwikkelingssamenwerking en directeur van het Centre for International Development Issues (CIDIN) in Nijmegen

6 [KADER] Vorige toppen

2008 1. Louk de la Rive Box 2. Ton Dietz 3. René Grotenhuis 4. Jan Pronk 5. Jos van Gennip 6. Nina Tellegen 7. Jack van Ham 8. Arie de Ruyter 9. Arend Jan Boekestijn 10. Ex aequo: Farah Karimi, Henny Helmich en Paul Hoebink

2004 1. Jos van Gennip 2. Louk de la Rive Box 3. Sylvia Borren 4. Paul Hoebink 5. Jack van Ham 6. Jan Pronk 7. Han Koch 8. Henny Helmich 9. Jan Willem Gunning 10. Lout Mennes

1998 1. Max van den Berg 2. Paul Hoebink 3. Jos van Gennip 4. Eveline Herfkens 5. Frits Bolkestein 6. Bram van Ojik 7. Koos Richelle 8. Nico Schrijver 9. Jan Breman 10. Marnix Krop

[EINDE KADER]

7 Nummer 1, Peter van Lieshout “Geen vlucht vooruit, maar een stap naar voren”

Zelden heeft een notitie zo’n impact gehad op de OS-sector als het WRR-rapport in januari 2010. Het leverde de hoofdauteur van het rapport, Peter van Lieshout, de kwalificatie ‘meest invloedrijke persoon in de OS-sector’ op. Tamelijk uniek voor iemand die tot enkele jaren ervoor nauwelijks weet had van de ins & outs van ontwikkelingssamenwerking. “De OS-sector verzint altijd hoe er nog een extra iemand in het vliegtuig gepropt kan worden. Dat is gemakzucht.”

Commentaar? Dat ik op één sta is uitsluitend te danken aan het WRR-rapport. Het rapport staat op één, niet ik. Er was behoefte aan een groot verhaal over de context en de uitdagingen van ontwikkelingssamenwerking. De sector hunkerde daarnaar. De timing van ons rapport was perfect. Het probleem was dat de sector op dat moment, vóór januari 2010 dus, niet in staat was om collectief tot een nieuw standpunt te komen. Dat geldt zowel richting de internationale uitdagingen als de nationale vormgeving van het beleid. Daar kwam bij dat veel mensen hun twijfels over het nut van buitenlandse betrekkingen in het algemeen en OS in het bijzonder begonnen te uiten. Dat dwong de sector in de verdediging.

Wist je dat toen je aan het rapport begon? Nee, niet echt. Maar de keuze van dit onderwerp was ingegeven door het feit dat Nederland moeite heeft om zich te verhouden tot de wereld. OS lag – en ligt – onder vuur; het is onderdeel van een veel breder onbehagen. De sector had geen antwoord. Een voorbeeld is de reactie op het boek van Dambisa Moyo: louter afwerend. Er werd geen verhaal tegenover gezet. En dan werkt het zo: wie het initiatief neemt krijgt gelijk. Dan hoeft je verhaal nog niet eens te kloppen, maar door een stelling te poneren trek je de agenda naar je toe. Dat heeft de OS-sector verzuimd.

Wie heeft je bij het schrijven van het rapport speciaal geïnspireerd? Je hebt veel gesprekken gevoerd. Niemand in het bijzonder. Niemand had alle antwoorden. Het was voor een groot deel ook het benoemen van wat er al benoemd was. Er staat weinig nieuws in het rapport. Wat ontbrak was een politiek perspectief.

Je hebt onder andere met Jos van Gennip gesproken. In jouw bijdrage aan ons onderzoek zet je hem op één. Ja, Jos heb ik op één gezet omdat hij opereert vanuit een grondige kennis van de OS- geschiedenis. Hij kan als geen ander uitleggen hoe het beleid tot stand is gekomen. In die zin heb ik veel van hem geleerd. Achter de schermen is hij invloedrijk. Binnen het CDA hebben enkele van zijn stukken nog zeker gewicht, zoals ‘Doe wel en zie om’.

8 Topambtenaar Maarten Brouwer zet je op twee Maarten zet in op het professionele perspectief van de organisatie. Hij hamert op het ontbreken van investeren in kennis en heeft daar dingen voor opgezet. Van alle ambtenaren heeft hij het sterkste inhoudelijke verhaal.

Heeft hij je beïnvloed? De gesprekken leiden natuurlijk altijd ergens toe. Je doet er wat mee. Maar dat is niet in een bepaalde alinea te vervatten. Dat hij zichtbaar mag zijn geeft al vertrouwen in BZ zelf, want hij is zeker niet his master’s voice. Hij was één van de mensen die iets zag in ons advies over het oprichten van NL AID. Maar hij heeft dat er niet door kunnen drukken op het departement. Maar in een andere vorm gaat hij wel voort met de professionalisering van het apparaat.

Was het voor jou een nederlaag dat NL AID er niet kwam? Niemand verwacht dat zo’n rapport één op één tot beleid wordt verheven. Er zijn een groot aantal dingen wel goed opgepakt. Vooral met betrekking tot de herstructurering van het bilaterale beleid gebeurt er echt een heleboel. Veel minder opgepakt zijn de ‘non- ODA instrumenten’ zoals de coherentieagenda en de global public goods. Traditionele ODA wordt gewoon minder belangrijk. Geld is maar een klein deel van het verhaal; andere instrumenten zijn veel belangrijker. Ook is weinig gedaan met het kennisbeleid. Dat moet nog verder handen en voeten krijgen. Ons verwijt van een gebrek aan professionaliteit bij BZ was waarschijnlijk kwetsend voor het apparaat. Daarom vond ik het goed dat er toch over gepraat is. Maarten heeft die discussie binnen het apparaat in goede banen geleid. Dat ontkracht het traditionele beeld van de ambtenaar die een kritisch rapport gelijk onderin een la gooit. Degene binnen het departement die nog het meest negatief was over het rapport, was Koenders zelf, maar dat had weinig belang meer omdat het kabinet al snel viel.

Onder Knapen is nieuw beleid sneller dan ooit ingevoerd. Dit moet een record zijn. Als de omstandigheden optimaal zijn dan kan ook een apparaat als BZ snel schakelen. Mijn betrokkenheid bij deze omslag is tamelijk groot geweest. Dat is nieuw voor de WRR. Normaliter stoppen we een rapport in een enveloppe en we sturen het naar ‘de overkant’ (De WRR huist tegenover het Binnenhof, RM). Nu ben ik het eerste half jaar op meer dan zeventig bijeenkomsten geweest. Dat is niet eerder vertoond. Het WRR-rapport heeft een gevoelige snaar geraakt. Veel van onze ideeën zijn overgenomen. Dat betekent niet dat ik actief gelobbyd heb. Mijn invloed reikt niet veel verder dan wat er in het rapport staat en de lezingen die ik daarover heb gegeven. Ik ben niet iemand die vervolgens achter de schermen probeert om het rapport te pushen. Veel mensen hebben de afgelopen periode behoefte gehad aan een gesprek met mij, maar het initiatief ging daarbij altijd van hen uit. De WRR heeft geen lobbyopdracht we hebben ook niet de opdracht om te beoordelen hoe ons report wordt opgepakt. Met de landenkeuze en de sectorkeuze heb ik me bijvoorbeeld in het geheel niet bemoeid, we hebben alleen de basis gelegd dat strikte keuze belangrijk en goed is. De politiek moet de keuze uiteindelijk maken.

9 Tien landen zeiden jullie. Het werden er vijftien. Ja, dat is natuurlijk geen mathematische berekening. Maar ongeveer tien is wel de beperking die wij verstandig achtten. Keuzes maken is belangrijk. In de ontwikkelingswereld wordt vaak de stelling betrokken dat iedereen en alles van belang is: alle landen, alle thema’s. Ook als je geen keuzes maakt, maak je keuzes. Het is de oude vraag: voor wie is de laatste stoel in het vliegtuig? De OS-sector verzint altijd hoe er nog een extra iemand in het vliegtuig gepropt kan worden. Dat is gemakzucht.

De kritiek is dat het rapport erg focust op bilateraal. De maatschappelijke organisaties komen er bekaaid af. Over het maatschappelijk middenveld staat een heel hoofdstuk, dus ik ben het niet eens met deze kritiek. We stelden kernvragen zoals: waarom draait het alleen om Nederlandse NGO’s? Wat is de plaats van de Zuidelijke NGO’s? Alles bij elkaar vijf fundamentele vragen. Dat is al een transformatieagenda van jewelste. Dat verhaal was gericht aan de NGO’s zelf. Het is een oproep: over vijf jaar loopt jullie subsidie af, dus over – pak weg – drie jaar moeten jullie een nieuw antwoord hebben geformuleerd over jullie meerwaarde waar de overheid maar een beperkte factor in is. Daar zijn ze nu erg stil over. Ik hoop dat het een stilte voor de storm is.

Waar ben je zelf het meest trots op? Dat het debat over OS op inhoudelijke wijze wordt gevoerd en heeft geleid tot gewijzigde inzichten. Daardoor is het een debat kunnen worden over nieuwe uitdagingen en visies op wat OS vermag, in plaats van een debat over bezuinigingen. Het is geen vlucht vooruit geworden, maar een stap naar voren.

Invloed ambtenarij is geen toevalstreffer

Voor het eerst sinds 1998 staat een ambtenaar van BZ in de top tien van meest invloedrijke OS-ers: DGIS Joke Brandt op plaats zes. Een knappe prestatie.

Eén ambtenaar in de top tien zou nog een fluke kunnen zijn, een toevalstreffer. Toch concluderen we dat de ambtenaren na 1998 opnieuw een dikke vinger in de pap hebben gekregen. Immers; wie staat daar op nummer elf? Maarten Brouwer, de ‘denker’ en ‘kennisman’ van BZ. Ook in de top twintig staan de nieuwe IOB-baas professor Ruerd Ruben en de joviale middenveld-man Bram van Ojik. Brouwer is de meest outgoing ambtenaar van BZ. Zoals Brandt intern de veranderingen door het apparaat ‘trekt’ zo doet Brouwer dat naar buiten toe. Onder andere door kritische stukken in The Broker. Door zijn onbetwiste deskundigheid komt Brouwer weg met openlijke kritiek waar een andere ambtenaar al snel over zou struikelen. Als ambtenaren politieke invloed willen dan doen ze dat eerder in het geniep via de Kamer, verklapt voormalig BZ’er Paul Hassing. “Je kunt als ambtenaar ’s avonds een mailtje sturen naar een Kamerlid om ergens vragen over te laten stellen. Dat gebeurt zo vaak. Als je sommige vragen ziet dan weet je: er is weer gelekt.” Terug naar Brandt. Brandt werkte eerder op de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika en was ambassadeur in Oeganda. Ook werkte zij bij SNV, hetgeen haar op kritische

10 Kamervragen van PVV’er Driessen kwam te staan. Ook hoonde Driessen over de betrokkenheid van Brandt bij de Worldconnectors, volgens het Kamerlid een ‘een linkse pro-immigratie en pro-hulp club met leden als Tariq Ramadan …’. Voor ambtenaren is weinig zo gevaarlijk als onderwerp zijn van politieke heisa. Gelukkig was de aanval van Driessen zo onder de maat dat Brandt er eerder sterker door werd. Volgens collega Christiaan Rebergen was Brandt ‘allesbepalend’ met betrekking tot de Basisbrief en de Focusbrief waarmee Knapen eerder dit jaar zijn voorgenomen beleid tegenover de Kamer presenteerde. Brandt was nauw betrokken bij het schrijfproces van beide brieven. Het feit dat beide stukken de Kamer ongeschonden passeerden heeft bijgedragen aan haar positie: Knapen weet nu dat hij op Brandt kan vertrouwen. Brandt heeft als voornaamste taak het verzekeren van de beleidswijzigingen binnen BZ. De vraag is echter of Brandt wel zo’n goede change manager is. De vergelijking met good old Koos Richelle dringt zich op. In 1998 was Richelle de nummer 7 van de lijst. Hij was verantwoordelijk voor de zogenaamde herijkingsoperatie die onder Pronk plaatsvond. We schreven toen: Richelle kan net zo goed een staalfabriek runnen als een ministerie. Dat kunnen we van Brandt niet zeggen, vrezen we. Brandt is inhoudelijk sterker dan Richelle, maar ze is minder charismatisch. Brouwer zegt: “Joke is van de kleine stapjes.” Dat bedoelt hij als een compliment. De huidige tijd vraagt volgens Brouwer om een leider die vooral de communicatie open houdt. En dat doet Brandt. “Joke heeft het lastiger dan Richelle indertijd”, meent Brouwer, “Zij moet een grote, snelle verandering doorvoeren in tijden van schaarste. Dat is een veel lastiger proces dan de herijking was.” Kritiek heeft Brouwer ook: “Wat ik wel zie is dat het veranderingsproces nog erg beperkt blijft tot de top van het departement. Bij het WRR-rapport lukte het wel om de boodschap door te trekken door alle lagen van de organisatie. Nu stokt het.” Vooral onder vakinhoudelijke beleidsambtenaren is er veel onvrede over het nieuwe beleid, zo horen we van veel kanten. Als nummer vijf van de ambtenaren is de jonge Chistiaan Rebergen, de plaatsvervangend directeur DDE, een opvallende verschijning. Zijn invloed dankt hij vooral om dat hij ‘ambassadeur Public Private Partnerships (PPP) is. Dat maakt hem verantwoordelijk voor de samenwerking met het bedrijfsleven. Daarbij laat hij zijn eigen DDE-directeur, Martin de la Beij, ver achter zich. We gokken op een top tien positie voor Rebergen in 2015. De jongens (en meisjes) van DDE zijn dezer dagen oppermachtig, zegt bijvoorbeeld ex- BZ’er en aankomend PvdA-Kamerlid Jeroen de Lange. Zij staan centraal in het belangrijke nieuwe thema voedselzekerheid; het thema waarbij het Nederlandse bedrijfsleven hoge ogen moet gaan gooien en waarbij het nieuwe ministerie van vice- premier Verhagen, EL&I, een rol gaat spelen (zie verderop). Klappen krijgen de hard core OS-directies zoals Sociale Ontwikkeling (DSO), maar ook Directie Effectiviteit en Coherentie (DEC), de ‘denk-directie’ van BZ. De Lange: “Echte OS-cracks zien het met lede ogen aan. Ook mensen die gevochten hebben voor begrotingssteun, deskundige mensen als Mirco Goudriaan en Mette Gonggrijp van DEC.” Vanuit deze analyse is de relatief hoge positie van Van Ojik, de directeur van DSO, een anomalie. Evelijne Bruning, directeur van The Hunger Project, stelt dat Van Ojik ‘in het verdomhoekje’ zit, maar constateert tegelijkertijd dat deze oudgediende nog steeds een groot deel van het budget onder zijn hoede heeft, en dat bovendien een belangrijk deel van de Kamer nog geen afscheid heeft genomen van de sociale sectoren. De uiterst aimabele Van Ojik is bovendien de perfecte man om de bezuinigingen op sociale

11 sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg door het maatschappelijk middenveld te loodsen. De soepele manier waarop Van Ojik vorig jaar het medefinancieringsprogramma het middenveld door de strot duwde (‘spoelt u maar’) kan daarbij tot voorbeeld dienen. De snelle opkomst van nieuwkomer Ruerd Ruben, de voormalig baas van het CIDIN in Nijmegen, is opvallend. Volgens Joke Brandt is Ruben belangrijk op het ministerie omdat hij als directeur van het Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) de mogelijkheid van evaluaties in een vroeg stadium in het beleid moet betrekken. Daarmee heeft hij een directe stem in de beleidsontwikkeling: is het nieuwe beleid evaluabel? Met deze vraag wordt Ruben een spil in de concrete vormgeving van nieuw beleid.

Anno 2011 kan een achtergrondartikel over de macht van ambtenaren binnen de OS- sector zich niet beperken tot het ministerie van Buitenlandse Zaken. EL&I, het monsterdepartement van Verhagen en Bleker, speelt een belangrijke rol in het Nederlandse OS-beleid. We geven toe dat we hiermee smokkelen ten opzichte van ons eigen onderzoek. Immers in de lijst van vijf machtigste ambtenaren op OS-gebied komen we geen enkele EL&I- man of -vrouw tegen. Toch prijkt de naam van de hoogste baas van EL&I: CDA-leider Maxime Verhagen op plaats vier van de algemene top tien. Dat tekent het belang dat de voormalige ministeries van Economische Zaken en Landbouw, samengevoegd tot Economie, Landbouw & Innovatie, hebben voor het beleidsterrein van OS. Dat belang en die invloed worden voor een groot gedeelte door de ambtenaren ingevuld. Hoe precies de machtsverhoudingen gaan lopen op EL&I is onduidelijk. De samenvoeging tussen de oude ministeries van EZ en Landbouw is nog niet in kannen en kruiken. Volgens Jeroen Rijniers, ambtenaar bij EL&I, zijn er nog twee duidelijk te onderscheiden culturen op het nieuwe departement, zeker ook wat betreft de visie op ontwikkelingssamenwerking. “EZ is vanouds gericht op de BV Nederland. Daar gaat het om ondernemers en het Nederlandse economische belang. Men vindt ontwikkelingsgelden vooral belangrijk om win-win-situaties te zoeken, waarbij het Nederlandse belang altijd leidend is. LNV heeft daarentegen een echte OS-historie. Tot de jaren 90 was er zelfs een eigen OS-afdeling, met mensen die echt nadachten over ontwikkeling. Met het verdwijnen van landbouw als speerpunt binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid is dat uit de belangstelling verdwenen, maar LNV is altijd blijven pleiten voor meer aandacht en meer geld voor landbouw. Nu is landbouw weer terug op de agenda.” Bij de eenwording van het nieuwe ministerie spelen met betrekking tot de relatie met BZ/OS en de internationale inzet op landbouw en voedselzekerheid twee directeuren- generaal een belangrijke rol. Aan de ene kant de DG-Internationale Betrekkingen, Simon Smits, en aan de andere kant de DG-Agro, Hans Hoogeveen. Daarnaast zet EL&I als geheel in op de zogenaamde topsectoren, waarvan de sectoren Agrofood en Tuinbouw duidelijke ambities hebben geformuleerd op gebied van landbouw en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Dat is van belang omdat Knapen 300 miljoen van zijn budget wil besteden om OS-overwegingen te betrekken bij het te ontwikkelen innovatiebeleid van EL&I.

12 Vooral op het gebied van voedselzekerheid is er een goede samenwerking tot stand gebracht tussen BZ en EL&I. Begin 2011 is een Taskteam opgericht dat de opdracht heeft interdepartementaal beleid te ontwikkelen op het gebied van voedselzekerheid in zes gekozen partnerlanden. Namens BZ zitten daar twee ambtenaren van DDE (Directie Duurzame Economische Ontwikkeling) in, Monique Calon en Frits van der Wal. Namens EL&I Jeroen Rijniers en Jeroen Kelderhuis. En vooral spelen twee ‘buitenboordmotoren’ van het Taskteam een belangrijke rol in het vormgeven van het toekomstige beleid: Wageningen professor Rudy Rabbinge, en Unilever-man Paulus Verschuren. Politiek gezien ligt de situatie bij EL&I helder. Verhagen en Bleker kunnen prima door één deur. Ook de relatie tussen Bleker en Knapen is goed, stellen insiders. Daarbij helpt het mee dat beide bewindslieden weinig ervaring en geen eigen, verborgen agenda hebben op ontwikkelingssamenwerking. Een ambtenaar van EL&I zegt over Bleker: “Bleker heeft een pragmatische visie op OS. Dat maakt het fris. Hij is ervan overtuigd dat onze landbouw top is en dat we de OS-landen daarmee kunnen helpen. Daar wil hij wel in investeren. Niet te ingewikkeld maken, maar aanpakken, dat is de nieuwe agenda. Heel anders dan het oude denken, waarbij de complexiteit vaak enorm was. Bleker speelt geen spelletjes, dat is voor ambtenaren wel fijn.”

[KADER] Top vijf ambtenaren 1. Joke Brandt, – Directeur-Generaal Internationale Samenwerking 2. Maarten Brouwer – Ambassadeur voor ontwikkelingssamenwerking, straks ambassadeur in Mali. 3. Ruerd Ruben – Directeur, Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) 4. Bram van Ojik – Directeur Directie Sociale Ontwikkeling 5. Christiaan Rebergen – Millenniumdoelen- en PPP-ambassadeur en plv directeur DDE. [EINDE KADER]

De onzekere toekomst van de inhoud

We hoeven niet verbaasd te zijn: Ton Dietz is de meest invloedrijke OS- wetenschapper van Nederland. Degene die daar overigens wel verbaasd over is, is Dietz zelf. En dat verbaast ons dan weer niet.

Terecht dus, die eerste stek van Dietz. De vraag is wel of de alom gewaardeerde sociaal- geograaf een stijger is of een daler. Dat laatste, denken velen. De nummer twee op de lijst, Paul Hoebink: “Ton is vooral goed in het verbinden van kennis en beleid, maar dat dreigt nu afgebroken te worden, dus we kunnen verwachten dat hij een daler is.” Ook Jack van Ham voorziet een neergang. “Om inhoudelijke redenen blijft Dietz terugkeren in het rijtje van invloedrijke mensen, maar de invloed van mensen met inhoud is tanende. In het tijdperk van besturende oppervlakkigheid en eigenbelang zullen de ‘inhoudelijken’ plaats

13 moeten maken voor de harde ‘meten is weten’ en wantrouwende nieuwe politieke en wetenschappelijke elite.” Dietz zelf ziet de positie van kennis in de OS evenmin rooskleurig in. En daarmee ook zijn eigen invloed op de sector. In een ideale wereld zouden academische kennis over internationale vraagstukken en OS beleid elkaar versterken; beleid zou immers gebaseerd moeten zijn op gedegen kennis van ontwikkelingsproblematiek, terwijl wetenschappelijk onderzoek geïnspireerd kan zijn op beleidsvraagstukken. In de praktijk blijkt dit een krakkemikkige relatie. Tijdens Dietz’ toespraak bij de afsluitingsbijeenkomst van DPRN – het netwerk van ‘ontwikkelingsprofessionals’ met als doel om de synergie tussen wetenschap, beleid, praktijk en het bedrijfsleven te bevorderen – schetste hij een meer dan zwartgallig beeld. Volgens Dietz staat de ‘kennisinfrastructuur’ bij BZ op het punt als een kaartenhuis in elkaar te storten. Dietz staat niet alleen in deze opvatting. Ook andere respondenten in ons onderzoek bevestigen dat de invloed van wetenschap op het Nederlandse OS-beleid onder druk staat. Maarten Brouwer, verantwoordelijk voor het ontwikkelen van kennis en deskundigheid in het DGIS en het onderhouden van contacten met kennisinstellingen, had de taak om hier beweging in te krijgen. Hij heeft zijn best gedaan, maar had weinig steun binnen het ministerie van BZ. Het hielp daarbij niet dat het ministerie verbrokkeld is, met verschillende afdelingen die allemaal hun eigen (kennis)beleid willen voeren. Volgens Dietz is het ministerie de weg totaal kwijt. “Van Ardenne heeft wel geprobeerd om kennis een prominentere rol te geven en onder Koenders waren er een aantal goede initiatieven, maar uiteindelijk zonder sterke onderliggende strategie. De initiatieven van de laatste jaren leken veelbelovend. Denk aan de IS academies, The Broker, de BZ-kenniskringen en DPRN. Het zag er allemaal goed uit. Maar nu zie je dat het door heel weinig mensen op het ministerie gedragen wordt en op het punt staat om in te storten.” Ex-BZ ambtenaar Jeroen de Lange constateert dat de inhoudelijke mensen het ministerie aan het verlaten zijn: “Alle kennis verdwijnt uit BZ en gaat naar de internationale afdelingen van de vakministeries. We moeten vrezen dat de macht uiteindelijk de content zal volgen. De toekomst van OS ligt in handen van de vakministeries.” Waarom neemt de beleidsaandacht voor kennis af? Volgens Dietz is het allereerst een algemene trend in de Nederlandse samenleving dat het gezag van wetenschappers afneemt. Daarbij komt dat beleidsmakers een postmodern idee van kennis hebben: je duwt er een kwartje in en er komt uit wat je wilt horen. Dus als je een politieke boodschap hebt, dan zoek je naar mensen die dat ondersteunen. Alle andere geluiden worden genegeerd. Een tweede oorzaak ligt bij de keuze om diplomaten een breed mandaat te geven, waarbij ze voordurend van positie veranderen. Dat betekent dat er geen prikkel is om kennis op te bouwen. Ambtenaren ontberen een academische mentaliteit, waardoor ze het gesprek met wetenschappers niet durven aangaan. De meeste ambtenaren zeggen dan ook: Als ik kennis nodig heb, dan koop ik het op de markt, bijvoorbeeld bij de Wereldbank of ODI. De nummer drie op de lijst, Rudy Rabbinge, is (voorzichtig) optimistisch over de toekomst: “De politieke behoefte om wetenschap een prominente plaats te geven is na Jan Pronk sterk verminderd, maar ik hoop en verwacht dat Ben Knapen weer meer aandacht aan kennis zal schenken, al is het maar omdat hij uit de WRR komt, en belangstelling heeft voor wetenschappelijke analyses.”

14 De schuld ligt overigens niet alleen bij de ambtenaren en politici, benadrukt Dietz. De wetenschappers zelf tonen weinig bereidheid om tijd te stoppen in de link met ambtenaren. Het water staat aan de lippen van veel academici, mede door de druk om te publiceren in prestigieuze internationale wetenschappelijke tijdschriften. Daardoor ontstaat de neiging om zich af te sluiten en zich juist niet te mengen in maatschappelijke debatten en beleidsdiscussies. Het is een paradox. Nederland is vanaf de jaren ‘80 van de vorig eeuw zeer succesvol geweest in het leveren van internationaal hoogstaande wetenschappers, maar de druk die dat oplevert zorgt er voor dat ze niet meer publiceren in het Nederlands, en niet meer communiceren met niet-academici. Dietz: “Als je kijkt naar de mensen in de top vijf, dan zie je dat vooral de eerste drie personen, inclusief mijzelf dus, die relatie met beleid en praktijk juist wel aangaan. Louise Fresco doet het ook, maar dan vooral binnen haar eigen veld. Gunning doet het soms wel, maar soms ook niet.”

OS wetenschappers die zich wel in het maatschappelijke debat mengen kunnen in een spagaat terecht komen. Dietz zegt bijvoorbeeld over Paul Hoebink: “Als wetenschapper heeft hij een genuanceerd verhaal over de rol van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingsprocessen, maar in het huidige klimaat wordt wetenschappelijke kritiek op het maatschappelijk middenveld door politici gekaapt. Bovendien wordt Hoebink, door het feit dat hij een hoogleraarschap heeft van Hivos en Oxfam Novib, door bepaalde mensen als ongeloofwaardig gezien. Hij zit dus in een moeilijke positie. Wat schrijf je wel, en wat niet? Kritiek voedt het politieke klimaat. Positief commentaar wordt gezien als lippendienst bewijzen aan de sector.” Iemand als Peter van Lieshout heeft daar minder last van, denkt Dietz. “Van Lieshout heeft minder banden in de sector dan Paul Hoebink of ikzelf. Wij kennen de sector goed. Veel van onze oud studenten werken er. Wij zijn loyaal aan de sector, waardoor we als wetenschappers soms in het nauw komen.” Behalve een onafhankelijk imago, helpt het ook als je wetenschappelijke boodschap aansluit bij staand beleid. Beleidsmakers zijn nu eenmaal eerder geneigd om de wetenschappers te omarmen die hun beleid ondersteunen, dan dat ze op zoek zullen gaan naar kritische geluiden. Het feit dat Rabbinge op nummer drie van de lijst wetenschappers is geëindigd, en ook hoog scoorde in de algemene lijst (hij staat op nummer 12) kan dan ook niet losgezien worden het feit dat landbouw weer terug is op de politieke agenda. De invloed van Rabbinge is duidelijk. Hij is adviseur van Knapen, en had ook vóór Knapen al directe lijntjes met BZ en LNV. Momenteel adviseert hij het interdepartementale Taskteam voedselzekerheid en opereert daarmee aan de frontlinie van het nieuwe beleid.

[KADER] Top vijf wetenschappers 1. Ton Dietz – Afrika Studiecentrum 2. Paul Hoebink – Radboud Universiteit 3. Rudy Rabbinge – Wageningen UR (University & Research centre) 4. Louise Fresco – Universiteit van Amsterdam 5. Jan-Willem Gunning – Vrije Universiteit [EINDE KADER]

15

Jongeren in de lift Wie invloed wil hebben moet netwerken en dat geldt zeker ook voor jongeren. De rondetafel van Worldconnectors, mede opgericht door Ruud Lubbers, is een goed voorbeeld van een netwerk waarbinnen jongeren de kans krijgen zich te laten horen. Maar liefst zeven van de elf ‘youth Worldconnectors’ staan in de top 20 van invloedrijke jongeren. Kortom, als je jong bent en invloed wilt hebben, dan doe je er goed aan om daar een voet tussen de deur te krijgen. Het systeem om erbij te komen is trouwens behoorlijk ondoorzichtig. Eerder werden de Nederlandse jongerenvertegenwoordigers bij de VN automatisch gevraagd om Worldconnector te worden, maar dat automatisme is weg. Wat rest is een informeel systeem van co-optatie.

De Worldconnectors besteden veel aandacht aan de jongeren binnen hun geledingen. Zo is er een systeem van buddies waarbij elke jongere wordt gekoppeld aan een oudere Worldconnector. Ruud Lubbers is op deze manier bijvoorbeeld gekoppeld aan Sandra van Beest, voormalig jongerenvertegenwoordiger bij de VN. De mogelijkheid om van gedachten te wisselen met meer ervaren Worldconnectors biedt veel inspiratie, zegt Lynn Zebeda. Ze is zesentwintig, en sinds anderhalf jaar lid van de Worldconnectors. Via de Worldconnectors praat Zebeda mee in fora waar ze normaal gesproken niet zo snel in terecht zou komen. Zo zat ze in een werkgroep over voedselzekerheid, die een advies uitbrachten aan de staatssecretarissen Knapen en Bleker.

Ook de meest invloedrijke jongere van dit moment, Anna Chojnacka, is lid van de Worldconnectors. Chojnacka richtte samen met Bart Lacroix de 1%CLUB op als een online platform waarop mensen in Nederland kleinschalige ontwikkelingsprojecten in het Zuiden kunnen volgen en steunen. Chojnacka liep al met de gedachte van zo’n online platform rond toen ze lid van de Worldconnectors werd en testte het idee op mede- Worldconnector Henny Helmich, de toenmalige directeur van NCDO. Helmich was meteen enthousiast, en besloot haar te steunen. Ook daarna bleven de Worldconnectors belangrijk, vertelt Chojnacka. “Als je net aan het opstarten bent, maakt het een verschil wanneer Lubbers tegen je zegt dat hij het een hartstikke goed initiatief vindt. Daar maakten we gebruik van, door bijvoorbeeld regelmatig zijn naam te laten vallen. Die grote namen hebben ons geholpen om zelf een naam op te bouwen.” In het Comité van Aanbeveling van de 1%CLUB zitten naast Lubbers ook de Worldconnectors Naema Tahir en Awraham Soetendorp.

De Worldconnectors bieden haar nog steeds een platform, maar dat geldt nu ook andersom. Zo nodigt ze altijd Worldconnectors uit om te komen spreken op het jaarlijkse 1%EVENT, en daar bereiken ze dan talloze jongeren.!“Zij weten heel goed wat jongeren bezig houdt en waar de 1%CLUB voor staat,” zegt Chojnacka. Al was ze daar bij Lubbers in het begin nog niet zo zeker van. “Ik heb hem het 2.0 concept zeker vier keer uitgelegd, maar ik had geen idee of hij het snapte. Pas nadat hij een openingspeech had gegeven bij een 1%EVENT, en daar precies de juiste snaar had geraakt, wist ik dat hij het had begrepen.”

16

[KADER] Ambassadeurs van vernieuwing Jongeren zorgen voor een frisse wind in de ontwikkelingssamenwerking. Ze noemen het OS2.0. Volgens Michel Groenenstijn, oprichter van het in Nijmegen gevestigde Be More, is openheid de essentie van OS2.0. “Openheid is niet hetzelfde als het salaris van de directeur op je website publiceren, of je communicatieafdeling pakkende Tweets laten uitsturen,” doceert Groenenstijn. “Het is krankzinnig dat communicatieafdelingen nog steeds alle berichten naar de buitenwereld willen controleren.” OS2.0 is niet alleen een kwestie van technologie, maar vooral een kwestie van psychologie, denkt Anna Chojnacka. Ze ziet de cultuur bij de grote organisaties langzaam ten goede veranderen. Nu de stress rondom MFS-2 wat gezakt is, lijkt er weer ruimte te ontstaan voor vernieuwing. En jongeren kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. “Jongeren komen nu eenmaal gemakkelijker tot innovaties omdat ze gewend zijn om snel veel informatie te verwerken en te combineren, en om snel te schakelen.” Of Chojnacka zelf directeur van één van de grote Nederlandse NGOs zou willen worden? “Het zou natuurlijk erg spannend zijn om te zien wat er zou kunnen gebeuren als een organisatie als Oxfam haar netwerken en kennis meer zou opengooien. De enorme ervaring en lokale partners van zo’n grote NGO’s zijn precies datgene waar een goed "2.0" systeem op zou kunnen draaien. Hier zou alleen wel een hele andere koers voor nodig zijn, en ook een flinke inspanning. Misschien zou ik eerder de politiek in gaan, om beleid te maken dat de 2.0 aanpak ondersteunt.” [EINDE KADER]

[KADER] Top vijf jongeren 1. Anna Chojnacka – 1%CLUB 2. Dirk Jan Koch – Search for Common Ground 3. Michel Groenenstijn – Be More 4. Pascalle Grotenhuis – Ministerie van Buitenlandse Zaken 5. – GroenLinks [EINDE KADER]

Colofon

Onderzoek: Wereld in Woorden – Global research & reporting (Haarlem/Amsterdam) Teksten: Koen Kusters, Ellen Lammers en Roeland Muskens

17