Vice Versa Teksten 7 Aug 2011
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Landslide victory voor Van Lieshout Peter van Lieshout, de schrijver van het WRR-rapport, is het meest invloedrijke persoon in de sector ontwikkelingssamenwerking. Dat is de uitslag van een onderzoek naar macht en invloed in OS. Het meest opvallende aan de top tien van 2011 is dat, met uitzondering van Cordaid-directeur René Grotenhuis, hard core OS’ers uit de top zijn verdwenen. Ontwikkelingssamenwerking wordt meer dan ooit vanuit de zijlijn gestuurd. Dat is trouwens niet alleen maar slecht nieuws. Wat we in ieder geval kunnen constateren is dat de sector meer dan ooit open staat voor buitenstanders. Wie wist in 2008 wie Peter van Lieshout was? Binnen de OS-sector weinigen in ieder geval. Toch is dezelfde Van Lieshout drie jaar later de meest invloedrijke man binnen OS-land. En dat met een ongekende voorsprong. 29 van de 49 ondervraagde deskundigen zetten het WRR-lid in hun persoonlijke top tien. Voor zestien van hen was Van Lieshout zelfs de machtigste. Het levert hem 241 punten op. De nummer twee, René Grotenhuis, moet 70 punten toegeven. Een landslide victory, zo noemen de Amerikanen dat. Verrassing? Dat zeker niet. Psycholoog/filosoof Peter van Lieshout is (samen met partner in crime Robert Went) de man achter het WRR-rapport dat begin 2010 de OS-sector op haar grondvesten deed trillen. Geïnspireerd door dit rapport zijn het afgelopen jaar ongekend snelle veranderingen doorgevoerd in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Daar hoeven we het niet helemaal mee eens te zijn, maar zeker is dat de sector last had van – laten we het toegeven – metaalmoeheid. Het WRR-rapport heeft de OS-sector de ruimte gegeven om weer in beweging te komen. Van alle winnaars die we in het verleden hebben gehad, is Van Lieshout misschien wel de meest terechte. Dit onderzoek naar macht en invloed op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is de vierde in een reeks. Eerdere onderzoeken deden we in 1998, 2004 en 2008. In deze periode hebben er enorme veranderingen plaatsgevonden in de wereld en in de sector. Na 11 september 2001 zou de wereld nooit meer hetzelfde zijn. Met de strijd tegen het terrorisme kreeg ontwikkelingssamenwerking een geheel andere politieke lading en nieuwe randvoorwaarden. In Nederland (en enkele andere Europese landen) kwam daar nog eens een populistische revolutie overheen die de laatste vanzelfsprekendheden in internationale solidariteit op losse schroeven zette. De ultieme opdracht van Knapen is te zorgen dat de nationale en geopolitieke veranderingen hun weerslag krijgen in het Nederlandse beleid voor internationale armoedebestrijding en ontwikkeling. Geen wonder dat anno 2011 de meeste invloed wordt toegedicht aan iemand die, met gezag, de uitdagingen van ontwikkelingssamenwerking plaatste binnen een ‘groot verhaal’. Zelf is Van Lieshout bescheiden over zijn invloed: “Mijn invloed reikt niet veel verder dan wat er in het rapport staat en de lezingen die ik daarover heb gegeven.” Daar kunnen we ons, zonder de hoogleraar ‘Theorie van de Zorg’ tekort te doen, wel in vinden. Het WRR-rapport is de belangrijkste inspiratie geworden van het nieuwe beleid, al maken de beleidsmakers zich schuldig aan selectief shoppen binnen de aanbevelingen van Van Lieshout. 1 Eigenlijk was de grootste criticus van het WRR-rapport toenmalig minister Bert Koenders, die zich volgens één van zijn ambtenaren min of meer genegeerd voelde door het rapport. Had hij zelf de vernieuwingen in het beleid niet al ingezet? Ook voormalig ICCO-directeur Jack van Ham doet niet mee aan het gejuich dat over Van Lieshout en zijn rapport losbarstte: “Een pretentieus apparaat (WRR) dat door een ambitieuze man een nota laat schrijven over een controversieel onderwerp (waar hij tot op het moment dat hij eraan begon weinig kaas van had gegeten).” Topambtenaar Maarten Brouwer stelt dat Van Lieshout het politieke karakter van OS veronachtzaamt en daarmee ‘een fundamenteel punt in de analyse’ mist. Toch gaat de invloed van Van Lieshout verder dan zijn rapport. En dat komt vooral door zijn ’aftersales’. Anders dan bij enig eerder WRR-rapport heeft de auteur zich ingezet om zijn rapport binnen de sector goed te laten landen. In de periode januari tot juli 2010 bezocht Van Lieshout meer dan 70 bijeenkomsten in heel het land waar over het rapport werd gesproken. Vele duizenden mensen binnen en buiten de OS-sector hebben in die periode Van Lieshout ‘live’ zien en horen spreken over zijn rapport en de beleidsaanbevelingen die daar in stonden. Daarbij ging het niet alleen om de spreekwoordelijke rokerige zaaltjes ‘in den lande’, maar ook om besprekingen bij de grotere ontwikkelingsorganisaties en vooral ook op het ministerie. Kortom, een omvattende visie, gepresenteerd in het rapport van een prestigieus orgaan en vergezeld van persoonlijke inzet; dát geeft invloed. Een belangrijke conclusie – die ook door van Lieshout zelf wordt gedeeld – is dat er au fond weinig nieuws in het rapport staat. De invloed is te danken aan de timing ervan. Het WRR-rapport kwam precies in een periode dat de OS-sector in een verlammende impasse zat. Het was duidelijk dat er iets moest veranderen, maar niemand durfde de eerste stap te zetten, uit angst gelijk positie te verliezen. Een heus prisoner’s dilemma. Van Lieshout en zijn mensen hebben dit doorbroken. Na de verschijning schoot het merendeel van de sector in het defensief en slaagde er niet in de voor haar positieve elementen er uit te pikken en die in de discussie en vervolgens in het beleid naar voren te laten komen. Het bedrijfsleven en de daarmee verbonden beleidsmakers konden dat veel beter; het uiteindelijke resultaat was dat het WRR-rapport (of eigenlijk een selectieve interpretatie daarvan) in het regeerakkoord genoemd werd als uitgangspunt voor het nieuwe OS-beleid. Genoeg nu over Van Lieshout. Even uitzoomen. Wat zijn de grote lijnen in de top tien van 2011? Wie zijn de dalers wie zijn de stijgers? In de lijst staan acht mannen en twee vrouwen (Brandt en Ferrier). Er zitten vier (ex-)politici in (Verhagen, Ferrier, Koenders en Wilders), drie hoogleraren (Van Lieshout, Dietz en Hoebink), één directeur van een ontwikkelingsorganisatie (Grotenhuis), één notoire criticaster van het OS-beleid (Wilders), één ambtenaar (Brandt), en één vertegenwoordiger van het bedrijfsleven (Wientjes). Het meest opvallende is wellicht het vrijwel verdwijnen van vertegenwoordigers van de OS-sector zelf. Cordaid-directeur René Grotenhuis is, met een eervolle tweede plaats, de enige vertegenwoordiger van de sector in de top tien. Waar zijn Karimi (OxfamNovib)? Tellegen (stichting DOEN)? Gruiters (IKV/Pax Christi)? Monteiro (Hivos)? Alleen Karimi weet zich te nestelen in de subtop. De rest valt ver terug. 2 In het geval van Grotenhuis worden moed en visie beloond. Want waar de hele sector de afgelopen jaren tamelijk gelaten de kritiek over zich heen liet komen, sloeg Grotenhuis terug met de publicatie van twee boekjes waarin hij een alternatieve visie op ontwikkeling en de Nederlandse rol daarin presenteert. Het kan bijna geen toeval zijn dat de nummers één en twee van de lijst ieder in de afgelopen periode gekomen zijn met een groot, samenhangend verhaal over de rol van ontwikkelingssamenwerking in de huidige wereldverhoudingen. De sector hongert naar visie en duiding. Grotenhuis biedt dit. Hij blijft de gedegen ‘ideeënman’ zoals wij hem drie jaar geleden typeerden. Waarom staat Grotenhuis dan niet op plek één? Ten eerste natuurlijk omdat hij voortkomt uit het maatschappelijk middenveld, en juist de particuliere organisaties krijgen nu de klappen. Grote, geïnstitutionaliseerde clubs hebben moeite hun meerwaarde te bewijzen tegenover de bilaterale hulp en de kleinschalige initiatieven (inclusief die van het bedrijfsleven). Maar Grotenhuis heeft nog een ander ‘gebrek’, zo stelt topambtenaar Maarten Brouwer: “Grotenhuis is er minder op uit om agenda’s te bepalen, hij redeneert vanuit de inhoud en meent dat het inhoudelijk verhaal overtuigend genoeg moet zijn. René lijkt mij wars van opportunisme. Waarschijnlijk mist hij daartoe gewoon de ambitie.” Nog een observatie: de ambtenaren zijn terug! Een zesde plek voor DGIS Joke Brandt, maar in de subtop komen we ook namen tegen als: Maarten Brouwer, Bram van Ojik, Ruerd Ruben en Christiaan Rebergen. In 1998 stond voor het laatst een ambtenaar in de top tien. De verklaring ligt voor de hand: met twee zware portefeuilles (Ontwikkelingssamenwerking en Europa) heeft Knapen gewoon minder tijd om zich met OS bezig te houden. Meespeelt dat de staatssecretaris gewoon niet zo veel heeft met de armoedeproblematiek. De Europese portefeuille ligt hem veel beter. Na zes uur is Knapen bovendien lastig bereikbaar en werkt dan liever vanuit huis. Een ambtenaar zegt over zijn hoogste baas: “Hij bewaakt zijn tijd zorgvuldig. Hij past op zijn kantooruren. Het is daarmee ook wel eens moeilijk om als ambtenaar in zijn agenda te komen. Hier wreekt zich de dubbele portefeuille.” Het hogere echelon mist vooral gelegenheden om een keer inhoudelijk diep door te praten met hun politieke baas over OS-onderwerpen. Wat dat betreft worden de sessies met Koenders node gemist. Knapen verblijft, naast de vele buitenlandse reizen, graag in zijn tweede woning in Friesland. Kortom: alle ruimte voor ambtenaren om zich de opengevallen ruimte toe te eigenen. Dat Joke Brandt daarbij bovenaan zou komen drijven hadden we, eerlijk gezegd, niet verwacht. Brandt is minder outgoing dan een Maarten Brouwer. Zij is vooral intern, op het departement gericht. Zeker met het WRR-rapport heeft Brouwer behoorlijk aan de weg getimmerd. En richting de OS-sector zijn Van Ojik en Rebergen veel actiever dan Brandt. Bovendien lag Brandt niet goed bij Knapen, zo luidde het hardnekkige gerucht in Den Haag. Als dat al waar was, dan is dat nu wel voorbij. De doorgaans goed geïnformeerde Paul Hoebink vermoedt een vroege aanvaring tussen de ‘stas’ en zijn DGIS, die later zou zijn rechtgetrokken. Op het departement hebben we geen bevestiging hiervoor gevonden. Brandt zelf zegt van geen aanvaring te weten en spreekt liever van ‘intensieve gesprekken’ die in het begin plaatsvonden.